GEZAMENLIJKE BELEIDSVISIE OCW-VSNU “INTERNATIONALE MOBILITEIT IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS” CONCEPTVERSIE 9 MEI PREAMBULE – STATUS VAN DEZE VISIE In deze gezamenlijke beleidsvisie geven het ministerie van OCW en de VSNU hun huidige lange termijn visie en ambitie op internationalisering van het wetenschappelijk onderwijs. De visie moet worden gezien in samenhang met het bestaande OCW-beleid zoals geschetst in de Kamerbrieven over internationale mobiliteit van december 2011 en mei 2012. Gezien de demissionaire status van het kabinet, betreft dit document een eerste aanzet en richting van een gezamenlijke visie. Deze zal de komende tijd nader worden uitgewerkt en aangescherpt. De visie is een dynamisch document dat regulier zal worden herbezien. WAT IS ONZE AMBITIE 1. Als gevolg van de verschuivende verhoudingen in de wereldeconomie liggen de ambities van Europa 2020 in het vergroten van kennis, duurzaamheid en solidariteit (Europa 2020). Kennis als stuwende kracht achter duurzame groei. Naarmate een economie dichter bij de ‘technology frontier’ 1 zit, berust een groter deel van die groei op de bijdragen van hoger opgeleiden, R&D en wetenschappelijk onderzoek. Dat vraagt om een forse versterking van het innovatievermogen, van Europa en van Nederland. Nederland heeft de ambitie uitgesproken om op verschillende terreinen (topsectoren) kennisknooppunten in de wereld te worden. Daar zijn minstens 40.000 extra bèta-technologische mensen per jaar nodig (Human Capital Agenda’s 2012). Ook in brede zin heeft Nederland talenten nodig om haar concurrentiepositie te versterken en om de toekomstige vergrijzing en demografische krimp op te vangen. De aantrekkingskracht van Nederland op internationaal toptalent moet daarom groot zijn. 2. De belangrijkste bijdrage die universiteiten kunnen leveren aan een stevige economisch positie van Nederland bestaat uit het aanbieden van ambitieus onderwijs, het verrichten van hoogwaardig onderzoek en het sluitend maken van de innovatieketen. De internationale agenda’s zijn bepalend voor de Nederlandse wetenschap. Steeds meer van de financiering wordt in Europese en in mondiale samenwerkingsverbanden verdeeld. De Nederlandse universiteiten moeten daarom samenwerken met de beste universiteiten en onderzoeksinstituten in Europa en elders in de wereld, en aantrekkelijk zijn voor de beste internationale studenten en promovendi. Vooral de snel ontwikkelende landen als Brazilië, Rusland, India en China (BRIC landen) spelen een sleutelrol. In de undergraduate fase is de instroom hoofdzakelijk regionaal, inclusief de grensstreken. De graduate fase (master en PhD) behoort gemengd te zijn, met hoge percentages internationale studenten en PhD’s. Gezamenlijke ambities zijn: het stimuleren van gebalanceerde brain circulation binnen de Europese Unie; het aantrekken van (top)talent uit niet-EER landen, in het bijzonder de BRIC landen (Brazilie, Rusland, India en China). 3. 1
CPB, Excellence for Productivity, 2007
In- en uitgaande mobiliteit van talentvolle studenten en promovendi dragen bij aan deze ambities en zijn van groot belang om de internationale concurrentiepositie van instellingen verder te versterken en om Nederlandse studenten voor te bereiden op een internationale arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt voor universitair opgeleiden is immers internationaal. De internationale studenten van nu kunnen de CEO’s, wetenschappers en diplomaten van de toekomst zijn en hun toekomstige relaties kunnen voor Nederland van vitaal belang zijn. De Nederlandse studenten in het buitenland leggen de internationale economische, politieke en culturele relaties van de toekomst. Nederland als een open samenleving en omgang met verschillende culturen is een vereiste voor een duurzame ontwikkeling daarvan. De gezamenlijke ambities zijn: a. de uitgaande (studiepunt)mobiliteit van Nederlandse studenten tenminste te handhaven op ongeveer 30 procent (2010 26,6 procent, bron WO-monitor). Inzetten op verhogen van de kwaliteit van mobiliteit; b. de internationale ingeschreven studenten in de bachelor-, master en PhDstudenten te verhogen, in het bijzonder gericht op de BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China: a. bachelorfase van 8 procent (12.800) te verhogen naar 15 procent in 2016 (bron 1cHO); b. masterfase van 17 procent (14.000) te verhogen naar 30 procent in 2016 (bron 1cHO) ; c. PhD-fase van 43 procent (3616) te handhaven op hetzelfde niveau (VSNU/WOPI) c. het aantal kwalitatief hoogwaardige samenwerkingsverbanden in Europa door joint degrees en joint programmes te verdubbelen van 100 in 2012 naar 200 in 2016. d. de stay rate van internationale talentvolle afgestudeerden graduates (masters en PhD’s) te verhogen van 20 naar 35 procent in 2016 (bron OECD 2011). 4. De overheid en de Nederlandse universiteiten streven naar een hoogwaardig wetenschappelijk onderwijs met een ambitieuze en prestatiegerichte studiecultuur. De aanwezigheid van internationale (top) studenten moet bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs en een ambitieuzere studiecultuur. De Nederlandse studenten moet geleerd worden samen te werken in internationale, interculturele (ook veelal virtuele) teams. Leren omgaan met verschillende culturen is een vereiste. Innovatiestudies laten zien dat intercultureel samengestelde teams, onder de juiste condities, beduidend innovatiever zijn dan mono-culturele teams. Voor universiteiten geeft de zogenaamde ‘war for talent’ nog een extra prikkel om hun kwaliteit te verhogen en die te meten aan internationale kwaliteitsstandaarden (meer competitie leidt tot kwaliteitsverbetering). De gezamenlijke ambities zijn: a. het realiseren van een ambitieuzere en prestatiegerichte studiecultuur door Nederlandse en internationale studiecultuur steviger met elkaar te verbinden; b. bij Engelstalige opleidingen wetenschappelijk onderwijs aan te bieden waarbij eindtermen, leerdoelen en onderwijsvormen uitgaan van een ‘truly international classroom’. In de curricula zal hier expliciet ruimte en tijd voor ingeruimd moeten worden.
2
WAAR STAAN WE 5. In de periode 2001 – 2009 ligt het aandeel wo-studenten met een buitenlandervaring rond de 16 procent; zij gaan vooral in het kader van hun reguliere opleiding naar het buitenland. Het aandeel studenten dat plannen maakt voor een buitenlandverblijf is in de afgelopen jaren afgenomen. Belangrijkste belemmering die studenten voelen om een buitenlandverblijf te organiseren vormt het risico op studievertraging (studentenmonitor, 2011), zeker in het geval zaken als erkenning van studiepunten e.d. niet goed geregeld zijn tussen de zendende en ontvangende universiteiten. 6. In het wetenschappelijk onderwijs is tussen 2000 en 2010 het aantal internationale studenten met ruim 21.000 toegenomen, een stijging van 8% tot 20% van de totale instroom. In 2010 waren er 11.600 internationale studenten ingeschreven bij universitaire bacheloropleidingen, van wie er 9.629 uit de EER afkomstig waren. In 2010 waren er ruim 12.000 internationale studenten ingeschreven in masteropleidingen. Figuren 1 en 2 in de bijlage laat zien dat er bij vrijwel alle universiteiten een duidelijke groei is van het aantal EER-studenten. TUD, TU/e, UT en WU kennen ook een grote groei van het aantal niet-EER-studenten. De afname van het aantal studenten van buiten de EER is het gevolg van het besluit van de overheid om deze studenten niet meer in aanmerking te laten komen voor regulier collegegeld. De niet-EER-studenten dragen zelf de volledige kosten van het volgen van onderwijs in Nederland. De meerderheid van de internationale studenten in Nederland komt uit Duitsland (46% HO-breed, waarvan 59,2% in het WO., gevolgd door China (7,3%) en België (4,1%) (OECD, EAG 2011). De verhouding EER – niet EER studenten ligt op 2/3 vs 1/3. De groei van het aantal EER-studenten betreft hoofdzakelijk Duitse studenten. In algemene zin blijft Nederland echter achter, vergeleken met diverse andere Europese landen, in het aantrekken van buitenlands talent in verhouding tot het totaal aantal Nederlandse studenten. De kostendekkende collegegelden en de beperkte aanwezigheid van scholarships zijn hier mogelijk debet aan. Dit percentage is wel gegroeid van 2,9 procent in 2002 naar 4,8 procent in 2009. 7. De Engelstalige masteropleidingen zijn vooral in de masterfase te vinden (figuur 3 in de bijlage). Ongeveer 60 procent van het opleidingenaanbod in de masterfase is Engelstalig. In de bachelorfase is dit gemiddeld vijf procent. Alleen de RuG en UM hebben meer dan vijf Engelstalige bacheloropleidingen. Joint programs zijn een andere manier om het onderwijs beter af te stemmen op internationale studenten en de behoefte van studenten en werkgevers aan een internationalere onderwijsomgeving. In 2010 boden de Nederlandse universiteiten bijna 100 joint programs aan waarin universiteiten in internationale samenwerkingsverbanden het onderwijs op elkaar afstemmen en studenten een deel van hun opleiding in het buitenland volgen. 8. Opleidingen met buitenlandse studenten hebben een hoger studiesucces. Recente cijfers van DUO en ROA tonen aan dat het Nederlandse hoger onderwijs de betere buitenlandse student aantrekt. De gemiddelde buitenlandse student haalt een hoger afstudeercijfer en studeert sneller af dan zijn Nederlandse counterpart. De grootste groep buitenlandse studenten, de Duitsers, presteren het best met een half punt hoger afstudeercijfer en een rendement dat bijna een kwart hoger ligt. 9. Inschatting is dat Nederland relatief succesvol is in het vasthouden van internationale studenten vanwege de aantrekkelijkheid van de Nederlandse arbeidsmarkt. Een exact
3
stay rate percentage is niet vast te stellen, omdat dit afhangt van diverse (gevoeligheids) factoren. Zeer conservatieve schattingen gaan uit van 3%, andere meer positieve schatting zitten rond de 20-25%. Belangrijke boodschap is in ieder geval dat een hoge stay rate van afgestudeerde buitenlandse studenten aanzienlijke baten oplevert voor de Nederland. Deze baten compenseren ruimschoots de publiek te financieren onderwijskosten voor deze studenten. Het beeld is dat de universiteiten en overheid zich nog actiever dan het geval is kunnen richten op de binding van internationale studenten en promovendi met Nederland. WAT IS NOG NODIG OCW en VSNU stellen gezamenlijk de volgende ambities vast: 10. Internationalisering als prioriteit. Internationalisering en mobiliteit van studenten leveren belangrijke baten op voor onze kenniseconomie, in termen van groei, kennis, innovatie en onderwijskwaliteit. De verdiencapaciteit van Nederland als kenniseconomie is in belangrijke mate afhankelijk van onze internationale positie, inclusief die in het onderwijs. Universiteiten zijn zich toenemend bewust van dit belang en werken hard aan een verdere verbetering van hun internationale positie. Universiteiten en overheid zouden zich hierbij gezamenlijk moeten inspannen om de baten van internationalisering te maximaliseren, door focus op kwaliteit. Onder andere door het aangaan van partnerships van topkwaliteit en het aantrekken en vasthouden van toptalent. 11. Werving gericht op kwaliteit Met de verwachte verdere instroom van buitenlandse studenten, onder andere als gevolg van de collegegeldverhoging in het VK en capaciteitsproblemen in het Duitsland, is echter verwachting dat de kwaliteit van de instroom meer divers van aard zal worden en selectie en matching aan de poort belangrijker en noodzakelijker zal worden om kwaliteit te garanderen en internationaal (top)talent aan te trekken voor arbeidsmarktsectoren waar duidelijk tekorten zijn, zoals in de techniek. De universiteiten in grensstreken doen hetzelfde als andere universiteiten: in hun (grensoverschrijdende) regio studenten bedienen. De grote vertegenwoordiging Duitse studenten in bepaalde opleidingen vormt een uitdaging voor een effectieve en goede inrichting van het internationaal onderwijs en de “international classroom”, gericht op interculturele uitwisseling en voorbereiding op een internationale arbeidsmarkt. Dit vergt wel een selecte werving, matching en toelating van studenten, binnen het gegeven EU-kader. Alle universiteiten streven in hun wervings- en mobiliteitsbeleid naar kwaliteit en transparantie. In overleg met het onderwijsveld zal bezien worden welke nadere ambities en richtsnoeren geformuleerd kunnen worden om de peer effecten van een “international classroom” maximaal te benutten. Actielijnen: Universiteiten streven in hun wervings- selectie, en mobiliteitsbeleid naar het opbouwen van ‘duurzame en betekenisvolle relaties’ met internationale studenten en PhD-studenten; Engelstalige universitaire opleidingen houden in termen van hun opleidingsdoelen rekening met de eisen van de Europese en internationale arbeidsmarkt en ‘wetenschapsbedrijf’. Aandacht voor interculturele competenties is daar belangrijk een onderdeel van. Onderwijsdirecteuren en docenten zijn in staat het leerproces zodanig in te richten dat het ontwikkelen van interculturele competentie bereikt wordt. Daarnaast creëren zij hiervoor de juiste randvoorwaarden, er wordt bijvoorbeeld voldoende tijd in het curriculum ingeruimd, assessment zijn aangepast, er vinden interne kwaliteitscontroles plaats, etc.
4
-
De overheid stelt middelen beschikbaar om Studiekeuze123 geschikt te maken voor voorlichting en aanmelding van internationale studenten.
12. Kwaliteit in mobiliteit met duurzame samenwerking Naast de reguliere mobiliteit moet er meer aandacht komen voor de manier waarop de buitenlandperiodes passen binnen programma’s. Joint degrees en vormen van gestructureerde mobiliteit bieden hier meer kansen voor. Bestaande knelpunten zullen moeten worden opgelost (zoals dubbele accreditatie). Universiteiten zijn goed op de hoogte van de kwaliteit van hun partner en zijn er geen problemen met erkenning. Streven is: liever minder goede partners dan heel veel middelmatige of slechte partners. Samenwerking met een beperkt aantal partners, gericht op onderdelen delen van het programma leidt, waarschijnlijk tot meer duurzame mobiliteit van hoge kwaliteit (met goede benutting van complementariteit of compatibiliteit tussen de partners) waarbij studenten zo min mogelijk tijdverlies oplopen. Actielijnen: De universiteiten streven in hun samenwerkingsrelaties naar minder partners van hoog niveau, dan naar veel middelmatige partners; De universiteiten tevens naar maximale compatibiliteit tussen partners zodat studenten zo min mogelijk tijdsverlies oplopen; De overheid zal belemmeringen en barrières ten aanzien van joint degrees opruimen. De overheid, universiteiten en bedrijfsleven realiseren een vernieuwd scholarship programma voor internationaal (top)talent, in het bijzonder gericht op de BRIClanden. Mede in dit kader zetten zij duurzame (samenwerkings)relaties op met deze landen. 13. Aandacht voor (internationale) studentenondersteuning Voor een internationale (fee paying) student is een Engelstalige opleiding in Nederland geen “avontuur” maar een zeer grote stap, zowel financieel als cultureel en sociaal. Daar hoort een juiste ondersteuning bij. Als we de reputatie van het Nederlandse hoger onderwijs hoog willen houden moeten we ook de juiste diensten aanbieden aan de internationale studenten. Het gaat dan bijvoorbeeld ook om huisvesting, sociale netwerken en medezeggenschap. Internationale studenten hebben – ook op landelijk niveau – nog onvoldoende een ‘stem’. Actielijnen: OCW en VSNU zetten een (tijdelijke) klankbordgroep met internationale studenten op om te achterhalen hoe een goede vertegenwoordiging van deze groep in Nederland kan plaatsvinden. De Nederlandse universiteiten ondersteunen het aanleren van de Nederlandse taal om de sociale en maatschappelijke band van internationale studenten met Nederland en Nederlanders te vergroten. De overheid faciliteert dit proces. De Nederlandse universiteiten ondersteunen het aanleren van meerdere vreemde talen bij Nederlandse studenten. De overheid faciliteert dit proces. Dat komt de internationale mobiliteit van Nederlandse studenten ten goede. 14. Instellingen en overheden zullen zich, in samenwerking met het bedrijfsleven, maximaal inspannen om een positief klimaat te creëren rondom internationalisering en mobiliteit. Zij zullen zich hiertoe gezamenlijk inspannen om betere condities te scheppen voor (meer) mobiliteit van zowel Nederlandse studenten als internationale studenten, joint degrees etc. met focus op kwaliteit. Daarnaast zal bezien worden hoe de stay rate verder vergroot kan worden. Hiervoor zal OCW aanvullend onderzoek uitvoeren. In algemene zin moeten buitenlandse studenten zich welkom voelen in
5
Nederland en maximaal gefaciliteerd worden met zaken als woonruimte, visa, erkenning etc. Actielijnen: Universiteiten worden gestimuleerd en gefaciliteerd in het opzetten van career and development centers and programs voor internationale studenten en promovendi op te zetten; De overheid versoepelt de regels en procedures voor kennismigranten en stelt – tijdens het zoekjaar - faciliteiten en middelen voor internationale afgestudeerden beschikbaar voor een betere beheersing van de Nederlandse taal.
6
Bijlage Figuur 1 (bron: 1cHO) Ingeschreven internationale bachelorstudenten, internationaal EER en buiten EER studiejaar 2000 en 2010 EER
buiten EER
Trendlijn 2000-2010
4.500
14.000
4.000
12.000
Studenten EER/buiten EER (n)
10.000
3.000
8.000
2.500
2.000
6.000
1.500
4.000
Studenten internationaal totaal (n)
3.500
1.000 2.000 500
0
0 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 2000 2010 LEI
UU
RUG
EUR
UM
UvA
VU
RU
TiU
TUD
TiU
UT
WU
Figuur 2 (bron 1cHO) Ingeschreven masterstudenten, internationaal EER en buiten EER studiejaar 2000 en 2010 EER
buiten EER
Trendlijn 2005-2010
1.800
14.000
1.600
12.000
Studenten EER/buiten EER (n)
10.000
1.200
8.000
1.000
800
6.000
600
4.000 400 2.000 200
0
0 126 522 183 532 89 347 152 823 274 1556 326 966 136 548 70 380 72 224 244 637 31
84
31 178 239 433
2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010 2005 2010
7
Studenten internationaal totaal (n)
1.400
Figuur 3
Aantal Engelstalige opleidingen 2009 Master
Bachelor
100 80
60 40 20
0 LEI
RUG
UU
EUR TUD TUE
UT WUR UM
UvA
VU
RU
TiU
Figuur 4
s Bron: Mobile Talente? Ein Vergleich der Bleibeabsichten internationaler Studierender in funf Staaten der Europaischen Union, Sachverstandigenrat 2012
8