Postbus 29777 • 2502 LT Den Haag • Telefoon 070 - 42 60 231 Fax 070 - 42 60 259 •
[email protected] • www.nuffic.nl
International Mobility in Education in the Netherlands
2004 2004 Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland PO Box 29777 • 2502 LT The Hague • The Netherlands • Telephone +31 - 70 - 42 60 231 Fax +31 - 70 - 42 60 259 •
[email protected] • www.nuffic.nl
Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland 2004
Europees Platform Cinop Nuffic
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
1
Omslag foto: Arenda Oomen Fotografie: Jurgen Huiskens (pagina’s 9, 14, 16, 18, 23) Serge Ligtenberg (pagina’s 19, 34) Arenda Oomen (pagina’s 7, 21, 26, 30) Opmaak: Janina Victor, Elma Leidekker, Nuffic, Den Haag Druk: Prints&Proms, Rotterdam
Hoewel de informatie in deze uitgave met de grootste zorg is samengesteld, kan de Nuffic niet instaan voor het feit dat de gegevens juist en/of volledig zijn. De informatie kan tussentijds gewijzigd zijn of aangepast. De Nuffic aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid. U wordt daarom geadviseerd om in voorkomende gevallen de juistheid van de informatie zelf te verifiëren.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
2
Voorwoord: BISON Monitor nieuwe stijl
p. 5
Samenvatting en trends
p. 6
Deel I:
Primair en voortgezet onderwijs (Europees Platform) p. 8
1. Nederlandse leerlingen en docenten naar het buitenland in het kader van programma’s Uitwisselingsprogramma’s leerlingen Bestemmingslanden leerlingen in geheel Europa Programma’s docenten Bestemmingslanden docenten in geheel Europa Verhouding mannelijke/vrouwelijke deelnemers Spreiding naar provincies 2. Internationale leerlingen en docenten naar Nederland in het kader van programma’s Uitwisselingsprogramma’s Bezoekers Internationale samenwerkingsprojecten
Deel II:
Beroeps- en volwassenenonderwijs (CINOP) p. 16
1. Nederlandse jongeren en docenten naar het buitenland in het kader van programma’s Mobiliteitsprogramma’s - Deelnemers Leonardo da Vinci - Deelnemers BAND Bestemmingslanden Verhouding mannelijke/vrouwelijke deelnemers Vakgebieden
Deel III:
Hoger onderwijs (Nuffic) p. 22
1. Mobiliteit van Nederlandse en internationale studenten en docenten in het kader van programma’s Overzicht beursprogramma’s en sponsors Erasmus-mobiliteit 2. Uitstroom: Nederlandse studenten naar het buitenland Studiepuntmobiliteit Diplomamobiliteit Bestemmingslanden Vakgebieden Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten 3. Instroom: Internationale studenten naar Nederland Schatting internationale studenten totaal Diplomamobiliteit Herkomstlanden Vakgebieden Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten Mobiliteit uit visaplichtige landen Annex: Afkortingenlijst
p. 36
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
3
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
4
Voorwoord: BISON Monitor nieuwe stijl Voor u ligt een ‘Bison Monitor’ nieuwe stijl. Het gaat hier om een publicatie die voor de zevende achtereenvolgende keer verschijnt. In deze uitgave wordt de internationale mobiliteit in het Nederlandse onderwijs in kaart gebracht. De naam ‘Bison’ (de afkorting voor het ‘Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs Nederland’) verschijnt niet meer op het titelblad, omdat deze naam in relatie tot het onderwerp toch eigenlijk niet erg gelukkig gekozen was. De publicatie is in opdracht van het Ministerie van OCW uitgevoerd en tot stand gekomen door samenwerking tussen het Europees Platform, CINOP en de Nuffic. De in deze publicatie gepresenteerde gezichtspunten zijn niet noodzakelijkerwijs die van het Ministerie. Het huidige document wijkt niet alleen af in de naam, maar ook wezenlijk in de opzet. De publicatie beperkt zich in belangrijke mate tot cijfermatig materiaal. Voor alle vormen van onderwijs (buiten het hoger onderwijs) betekent dit dat het gaat om uitstroomgegevens van Nederlandse leerlingen en jonge werkenden die naar het buitenland gaan binnen mobiliteitsprogramma’s. Voor het hoger onderwijs zijn ook gegevens verzameld over andere vormen van mobiliteit, zowel voor de uitstroom als de instroom van studenten. De simpele vraag ‘hoe staan we er nu voor in Nederland’ is niet makkelijk te beantwoorden. Behalve programmamobiliteit worden andere vormen van mobiliteit en internationalisering in ons land niet systematisch in kaart gebracht. Zo is er heel weinig bekend over de instroom van internationale leerlingen en jonge werkenden. Ook is niet duidelijk wat de omvang is van de mobiliteit buiten de programma’s om in het po, vo en de bve sector. De gegevens ho die geen betrekking hebben op de programma’s zijn in belangrijke mate gebaseerd op vrijwillige bijdragen van de instellingen. Veel berust op schattingen en het samenvoegen van gegevens, omdat lang niet alle instellingen op dezelfde wijze hun data verzamelen en ordenen. De in deze uitgave gebruikte gegevens hebben betrekking op de meest recente cijfers. Die zijn niet altijd uit 2004. Toch is daar soms gebruik van gemaakt om trends en ontwikkelingen zoveel mogelijk in kaart te kunnen brengen. Het is verheugend om vast te stellen dat het algemene beeld een stijgende lijn vertoont. Oorzaak voor de algemeen stijgende lijn is voor de onderscheidde onderwijsvelden natuurlijk verschillend, maar gesteld kan worden dat de huidige programma’s goed zijn ingebed binnen de respectievelijke vormen van onderwijs. Wat dit echter betekent vergt een veel verdergaande analyse dan in dit document naar voren komt. De samenwerkende organisaties pleiten ervoor om via gerichte studies een aantal van de gesignaleerde trends en ontwikkelingen voor nader onderzoek in aanmerking te laten komen. Voor aanvullende informatie over de genoemde programma’s kunt u de website raadplegen van de organisaties die deze publicatie hebben verzorgd Het Europees Platform, CINOP en de Nuffic danken allen die hun bereidwillige samenwerking aan deze uitgave hebben verleend. Het is te hopen dat de hier gepresenteerde gegevens een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de verdere beleidsontwikkeling van de internationalisering van het Nederlandse onderwijs. Den Haag, Augustus 2005
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
5
Samenvatting en Trends Een stijgende lijn in de uitstroom binnen nationale en Europese programmamobiliteit Het is verheugend om vast te stellen dat het algemene beeld aangeeft dat er sprake is van een stijgende lijn. Dit is voor alle onderwijsvelden het geval. In 2004 gingen binnen de daarvoor bestemde programma’s 22.356 leerlingen de grens over, 1579 jongeren uit het bve veld en 6771 studenten uit het hoger onderwijs. De duidelijke stijging van 15 naar 48 jonge werkenden, hoe bescheiden in aantal dit ook mag zijn, is een goed teken. Aangenomen mag worden dat de stijging niet alleen geldt voor de vastgestelde cijfers uitstroom, maar ook voor de programmamobiliteit instroom. Voor het hoger onderwijs is dit inderdaad met cijfers te onderbouwen. Voor de andere onderwijsvelden lijkt deze conclusie gerechtvaardigd op basis van het feit dat veel activiteit plaatsvindt als bilaterale of multilaterale samenwerking en uitwisseling en wederkerigheid daarbij een uitgangspunt is. Deelname aan internationale mobiliteitsprogramma’s blijft voorbehouden aan een minderheid Kijken we echter naar het percentage mobiliteit op het totaal aantal ingeschreven leerlingen en studenten dan betreft internationale programmamobiliteit nog steeds een hele bescheiden minderheid van leerlingen en jongeren. Voor het po/vo komt dat neer op 0,9 % van het totaal aantal ingeschreven leerlingen en voor het bve veld is de deelname aan programmamobiliteit zelfs bedroevend te noemen met 0,3%. Het stopzetten van ‘Onbegrensd Talent’ is hier in belangrijke mate debet aan. Voor het ho ligt het cijfer van deelname aan programmamobiliteit op 1,3%, maar hier vindt natuurlijk de meeste mobiliteit juist buiten de programma’s plaats. In de gegevens van het EP over po en vo komt naar voren dat scholen in de Randstad ondervertegenwoordigd zijn. Dit draagt er mede toe bij dat deelname aan de mobiliteitsprogramma’s bij allochtone leerlingen lager ligt dan bij andere groepen. In het hoger onderwijs valt op dat deelname van studenten aan internationale mobiliteit in het HBO achterblijft bij die van studenten in het WO (17,1% versus 32,8%). Deelname van mannen en vrouwen In de mobiliteitscijfers binnen de verschillende programma’s is de verhouding tussen mannen en vrouwen over het algemeen duidelijk in kaart gebracht. In het ho is er binnen Erasmus een duidelijk overschot aan vrouwen. In niet-taalgerichte studiebezoeken in het po en vo juist een overschot aan mannen. In het algemeen kan gesteld worden dat deelname aan internationalisering in Nederland een redelijke balans laat zien in de verhouding mannen en vrouwen. In die sectoren waar sprake is van achterstand in deelname (zoals bij 2 gesignaleerd) zou het echter interessant zijn om te kijken welke invloed gender speelt. Toename deelname van docenten door web-based learning In alle drie de onderwijsvelden is ook een stijgende lijn waar te nemen voor de docentenmobiliteit, hoewel niet in alle programma’s. Docentenmobiliteit was lang een lastig punt en het verhogen van aantallen een moeizaam proces. Hier lijkt zich nu dus een positieve ontwikkeling in voorgedaan te hebben. Deze trendbreuk heeft mede te maken met het inzetten van andere vormen van internationale samenwerking naast mobiliteit. Dit is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de internationalisering van het onderwijs. In toenemende mate zal immers gezocht moeten worden naar vormen van internationalisering waarbij deelnemers (mede) langs een andere weg dan mobiliteit internationale leer- en werkervaring opdoen. De rol van docenten is daarbij onontbeerlijk. In dit verband is de zeer sterke stijging van deelname van docenten binnen Comenius een opmerkelijk voorbeeld. Het gaat hierbij om deelname zonder dat men feitelijk mobiel is, maar via internet en web based-
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
6
learning internationale contacten onderhoudt. Het valt te verwachten dat dit soort onderwijssamenwerking een verdere stijging zal laten zien. Duitsland meest belangrijke land voor de internationalisering van het Nederlandse onderwijs Buurland Duitsland blijft het meest populaire bestemmingsland voor de uitwisselingen in po, vo en bve. Maar ook voor de instroom in het hoger onderwijs is Duitsland het belangrijkste land en absolute koploper met een stijgende tendens. Het aantal Chinese studenten in het ho laat eveneens een duidelijke stijging zien. Trendbreuk voor instroom studenten ho van buiten de EU? De Nederlandse overheid heeft de Nuffic de opdracht gegeven, door het inzetten van NESO’s en een gericht marketing beleid, om talentvolle studenten van buiten de EU te interesseren voor een studie in Nederland. China en Indonesië, maar ook Vietnam en Rusland zijn belangrijke doelgebieden. Enkele andere landen staan op de nominatie om een NESO in te richten. Om te zorgen voor een zorgvuldige selectie van studenten uit deze landen is een nauwe en goede samenwerking nodig met de IND. Met betrekking tot China zijn in 2004 de eisen voor een studievisum flink aangescherpt. Uitgaande van gegevens van de IND lijkt er een trendbreuk zichtbaar: het aantal afgegeven studievisa aan Chinese en andere Aziatische studenten is in het jaar 2004 sterk gedaald. Het is van belang om te zien welke impact deze trendbreuk heeft op het aantal studenten uit dit deel van de wereld in 2005.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
7
Deel I:
Primair en voortgezet onderwijs
(bron: Europees Platform)
In het primair en voortgezet onderwijs vindt veel kortdurende mobiliteit plaats. Hierop is alleen goed zicht wat betreft de mobiliteit die met behulp van programma’s wordt gerealiseerd. De mobiliteit in het primair en voortgezet onderwijs buiten de programma’s om is op dit moment niet meetbaar. De gegevens in deze Monitor beperken zich dan ook tot programmamobiliteit. Door het Europees Platform worden diverse beurzenprogramma’s ter stimulering van internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs beheerd: Europese programma’s (bekostigd door de EU) en nationale en bilaterale programma’s (bekostigd door het ministerie van OCW). Sommige programma’s richten zich op de leerlingen zelf, andere op docenten en schoolleiders. Ook zijn er specifieke taalgerichte programma’s, programma’s voor lerarenopleidingen en speciale projecten. De deelnamecijfers stijgen bij alle programma's. Bij de nationale en bilaterale programma's waarschijnlijk omdat meer vmbo-scholen meedoen en omdat scholen steeds grotere groepen leerlingen betrekken. Bovendien stappen 'nieuwe' scholen over van traditionele culturele excursies naar wederkerige leerlingenuitwisselingen. De behoorlijke stijging bij de Europese programma's hangt deels ook samen met een iets groter aantal gesubsidieerde projecten in 2004, maar vooral waren er per schoolproject grotere groepen leerlingen betrokken. Dat is ook precies wat de Europese programma's nastreven. In de grafieken hieronder zijn gegevens opgenomen over projecten die in 2004 met een subsidietoekenning van start zijn gegaan. In totaal heeft het EP in het kader van de mobiliteitsprogramma’s toekenningen ter hoogte van bijna € 6.400.000 gedaan; daarnaast is in deze onderwijssector ruim € 2.300.000 door de Europese Commissie toegekend aan projecten met een Nederlandse instelling. 1. Nederlandse leerlingen en docenten naar het buitenland in het kader van programma’s
Proportionele programma deelname van scholen aan po-vo mobiliteit 2004 Jaar Totaal aantal scholen
2003
2004
po
6.694
6.694
vo
565
562
Scholen met ontvangen subsidie voor mobiliteitsprogramma's
po
440
442
vo
394
386
% deelname scholen
po
6,6%
6,6%
vo
69,7%
68,7%
Tabel I – 1.
De participatiegraad van de po- en vo-scholen is vrijwel gelijk gebleven, vergeleken met 2003. Afgezet tegenover het totaal aantal scholen in het voortgezet onderwijs, participeert bijna 70% van de vo-scholen met subsidie van het Europees Platform in internationaliseringsactiviteiten. Voor het primair onderwijs ligt deze participatiegraad op iets minder dan 7%.
Bron: EP
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
8
Uitwisselingsprogramma’s leerlingen Wanneer Nederlandse leerlingen in het kader van een mobiliteitsprogramma naar het buitenland gaan, vindt dit in de meeste gevallen plaats binnen de nationale of bilaterale uitwisselingsprogramma’s. In 2004 gingen ca 21.000 Nederlandse leerlingen over de grens binnen een nationaal of bilateraal mobiliteitsprogramma, plus 1.356 leerlingen binnen een Europees programma. Bij elkaar opgeteld, ontstaat het volgende beeld:
Mobiliteit Nederlandse leerlingen naar het buitenland 25.000
Aantal leerlingen
20.000
22.356 18.721
18.620
2000
2001
20.329
20.674
2002
2003
Het aantal deelnemers laat in 2004 een duidelijke stijging zien.
15.000
10.000
5.000
0
Grafiek I – 2.
2004
Bron: EP
Aan deze stijging hebben naar inschatting van de programmabeheerders de volgende nieuwe trends bij de nationale programma’s bijgedragen: • Meer vmbo-scholen dienen subsidieaanvragen in; • Docenten wisselen vaker van school, en starten op hun nieuwe school dan ook een uitwisseling op; • Scholen met ervaring breiden hun netwerk van partnerscholen gestaag uit en betrekken steeds meer en grotere groepen bij deze uitwisselingen; vaak totdat de hele klassenlaag bereikt wordt; • Scholen stappen over van traditionele culturele excursies naar wederkerige onderwijskundige leerlingenuitwisselingen.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
9
Bestemmingslanden van leerlingen in geheel Europa Aan de Europese programma’s kunnen alle lidstaten van de Europese Unie deelnemen, evenals Bulgarije, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Roemenië en Turkije. Aangezien het deels multilaterale programma’s betreft, is slechts beperkt een uitsplitsing naar landen van bestemming mogelijk. Alleen bij de ‘Comenius 1 Taalprojecten’ is een opsplitsing wel mogelijk; zie daarvoor onderstaande grafiek. Bestemmingslanden leerlingen - Europese programma's 2004 625
400
Favoriet bij de Taalprojecten was in 2004 Spanje, op grote afstand gevolgd door Italië. Deze volgorde was in 2003 omgekeerd. Voormalig nummer drie Griekenland komt helemaal niet meer in de lijst voor.
354
350 300 250 200 150
91
100
40
50
39
27
25
24
23
16
15
14
en Li to uw
Bu lg ar ije
an d ts l Du i
Le tla nd
eg en
No or w
Cy pr us
V. K.
k
Po rtu ga l
Fr an kr ij
M
ee rd er e
Ita
Sp an j
lië
e
la nd en
0
Grafiek I – 3.
Bron: EP
Wisselingen in deze landenlijst hebben overigens vaak te maken met afwijzingen van buitenlandse partnerscholen door de Nationale Agentschappen en geven dus niet per se een wisselende belangstelling van Nederlandse scholen weer.
Bestemmingslanden leerlingen - Nationale en bilaterale programma's 2004
Bestemmingslanden leerlingen – Nationale / bilaterale programma’s 2004
9083 3500
Koploper onder de landen van bestemming voor de leerlingen bij de nationale en bilaterale programma’s was in 2004 Duitsland, op grote afstand gevolgd door België, Italië en Frankrijk.
3000 2500 2053 2000
1943 1856 1309
1500
1103 840 757
1000
398 324 232 190 179 174 104 104
500
87
62
60
49
38
25
24
20
10
10
ij ow e ak i O o s je te nr i Fi j k nl a No nd or we ge M Ie n ee r la rd nd er e la nd Po en rtu G r i e ga l ke n Ro la nd em en ië Tu rk ije Bo Ijs la sn n ië d He rz L i eg . to uw en M al Bu t a lg ar i je Le tla nd Sl ov en ië
en
12
ar
Sl
ed
Ho
Zw
17
ng
je an
ë hi
Sp
Ts
j ec
K.
n le
Po
V.
n ke ar
m
ne
De
Fr
an
kr
i jk
lië
ië lg
I ta
Be
Du
its
la n
d
0
Grafiek I – 4.
Bron: EP
Bij de nationale programma’s is de landenkeus voor Nederlandse leerlingen ruimer dan in de Europese programma’s (bijvoorbeeld Marokko en Turkije nemen ook deel) en soms juist weer beperkter (‘Buurlandenprogramma’). De volgorde en ook de aantallen per land blijven
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
10
al jaren redelijk stabiel. Er is een lichte opmars van de Oost-Europese landen, zoals ook te verwachten valt na de uitbreiding van de EU. Programma’s docenten Een aantal mobiliteitsprogramma’s richt zich specifiek op het stimuleren van de mobiliteit van docenten. Zij treden ook op als begeleiders bij de programma’s van leerlingen.
De mobiliteit van docenten is in 2004 wederom licht gestegen.
Mobiliteit Nederlandse docenten naar het buitenland 10.000 9.000
8.686
Aantal docenten
8.000 7.000 6.000
5.946
6.107
2002
2003
6.639
5.090
5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 2000
2001
Grafiek I – 5.
2004
Bron: EP
De stijging is vooral te danken aan grotere aantallen docenten die binnen de Europese schoolpartnerschapsprogramma’s mobiel waren, of voorbereidende bezoeken hebben afgelegd. Omdat de leerlingenaantallen bij de nationale uitwisselingsprogramma’s stegen, gingen ook daar meer docenten mee als begeleiders. Bestemmingslanden van docenten in geheel Europa De docenten in de Europese programma’s zijn over vele bestemmingslanden verdeeld. Dit is nog iets sterker het geval dan vorig jaar.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
11
Bestemmingslanden docenten - Europese programma's 20042004 Bestemmingslanden docenten – Europese programma’s 1670
250 209 200
Het Verenigd Koninkrijk scoort net als in het verleden het hoogst, op behoorlijke afstand gevolgd door Spanje en Italië.
150
9
8
7
7
6
4 Turkije
3
Grafiek I – 6.
Nederland
België
Tsjechië
Bulgarije
Portugal
Denemarken
Zweden
Griekenland
Cyprus
Finland
Letland
Ierland
Roemenië
Polen
Oostenrijk
Frankrijk
Duitsland
Italië
V.K.
Spanje
[Meerdere]
0
2 Malta
9
Slovenië
15 15 14 14 14 14 12 11 11 10 9
Slowakije
23 23
Ijsland
39 35 35
50
Litouwen
70
Estland
83
Noorwegen
100
Bron: EP
Bestemmingslanden programma's Bestemmingslandendocenten docenten –- Nationale/bilaterale Nationale/bilaterale programma’s 2004 - weergegeven zijn alleen landen 2004 met meer dan 10 deelnemers 1186
600 500
Bij de docenten in de nationale programma’s blijft Duitsland de toppositie houden, vooral vanwege de begeleidende docenten, dus in het verlengde van de leerlingenuitwisseling.
400
Canada
Roemenië
Grafiek I – 7.
Griekenland
Ijsland
Oostenrijk
Verenigde Staten
Ierland
Slowakije
Finland
Spanje
Marokko
Tsjechië
Polen
Frankrijk
Turkije
Nederland
Denemarken
Italië
België
Zweden
V.K.
Duitsland
0
Zuid-Afrika
85 73 54 48 47 41 31 30 23 22 21 20 15 14 13 12 Portugal
100
Noorwegen
173169 149 124121
Hongarije
200
Nederlandse Antillen
297 243242239 220
300
Suriname
500
Bron: EP
Ondanks de toppositie ‘verliest’ Duitsland terrein in vergelijking met het voorjaar, terwijl vooral het Verenigd Koninkrijk en Zweden meer bezoekers trokken. België heeft in vergelijking met 2003 een betere positie bereikt in 2004, terwijl Frankrijk uit de top 5 is verdwenen. - Opvallend is dat de nieuwe lidstaten niet alleen aan het eind van de lijst, maar deels ook op goede middenposities zijn vertegenwoordigd.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
12
Verhouding mannelijke / vrouwelijke deelnemers Wat betreft de sekse van de deelnemers van de programma’s, verschilt de cijfermatige verhouding afhankelijk van het karakter van het programma: • • •
Bij (niet-taalgerichte) studiebezoeken ziet men een oververtegenwoordiging van mannen. Bij de projecten met leerlingen valt juist een oververtegenwoordiging van meisjes en vrouwen op. Bij de taalassistenten en de stages van studenten van lerarenopleidingen zijn vrouwen duidelijk in de meerderheid. Dit is ook te verwachten gezien de samenstelling van de populatie aldaar.
Spreiding naar provincies In Zuid-Holland, Noord-Holland, Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht bevindt zich het grootste aantal scholen. Dit komt enigszins, maar niet geheel overeen met de rangorde van provincies voor wat betreft deelname aan mobiliteitsprogramma’s: Deelname aan mobiliteitsprogramma's (po-vo) naar provincies Aantal toekenningen
408 405 404 311 255
216
165
122 120 53
39
N
oo rd -B Zu rab a id -H nt N oo olla rd n -H d ol la G n el de d rl O and ve rij ss Li el m bu rg U tre Fr cht ie s G land ro ni ng en D re n Fl the ev ol an Ze d el an d
60
Grafiek I – 8.
Bron: EP
Zuid-Holland was in 2003 nog koploper. Verder lijkt de spreiding over de jaren heen stabiel. De relatieve ondervertegenwoordiging van de ‘Randstad’ heeft o.a. te maken met het feit dat grootstedelijke (multiculturele) scholen in het algemeen ondervertegenwoordigd zijn bij internationaliseringsactiviteiten. Waarbij direct aangetekend dient te worden dat het moeilijk is hierbij een adequaat ‘streefcijfer’ te noemen. Duidelijk is echter dat de deelname aan de mobiliteitsprogramma’s bij allochtonen momenteel lager ligt dan wat een adequate afspiegeling zou impliceren. Voor scholen in de grensstreek ligt daarentegen grensoverschrijdende samenwerking bijzonder voor de hand en zijn er bovendien extra regionale programma’s beschikbaar.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
13
2. Internationale leerlingen en docenten naar Nederland in het kader van programma’s Uitwisselingsprogramma’s De leerlingenuitwisselingen binnen de nationale, bilaterale en deels ook de Europese programma’s zijn wederkerig. Dat wil zeggen dat in principe omgekeerd een even groot aantal leerlingen en begeleidende docenten uit het buitenland Nederland bezoekt. Dit is zonder meer de grootste inkomende groep, met een geschatte omvang van ruim 22.000 personen. Deze gegevens worden echter niet systematisch in kaart gebracht. Gezien de wederkerigheid, hoort de rangorde van landen in principe analoog te zijn aan de uitgaande mobiliteit: bij de nationale en bilaterale programma’s Duitsland, op grote afstand gevolgd door België, Italië, Frankrijk, Denemarken en Polen; en bij de Europese programma’s Spanje, op grote afstand gevolgd door Italië. Bezoekers Een beperkt aantal programma’s faciliteert rechtstreeks de komst van ‘inkomende bezoekers’. Het gaat daarbij om de programma’s ‘Inkomende studiebezoeken’ (ontvangst van buitenlandse delegaties i.s.m. Ministerie van OCW), Arion, Bilaterale Programma’s (de ‘Zeiltocht’), ‘Van Assistent tot Docent Duits en Frans’, Taalassistenten nationaal en Europees (Comenius). De meeste internationale bezoekers in het primair en voortgezet onderwijs kwamen in 2004 uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (deze volgorde wisselde in vergelijking met 2003), gevolgd door Italië. In totaal ging het hierbij om ongeveer 350 bezoekers. In 2003 waren dit ca. 400. De grootste buitenlandse delegaties in het kader van de inkomende studiebezoeken kwamen in 2004 uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Italië en Noorwegen.
Internationale samenwerkingsprojecten Naast fysieke mobiliteit zijn er ook nog Europese programma’s die op afstand plaatsvinden. Daarbij worden leerlingen uit meerdere landen met elkaar in contact gebracht, zonder fysiek over de grens te gaan.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
14
Nederlandse leerlingen in internationale samenwerkingsprojecten merendeels zonder fysieke [leerlingen-]mobiliteit, behalve bij Comenius 1 Taalprojecten
Aantal leerlingen 2003 Programma Comenius 1 Schoolprojecten
Aantal leerlingen 2004
21.503
31.271 Mannelijk Vrouwelijk 15.879 15.392
Comenius 1 Taalprojecten
831
Het aantal deelnemende leerlingen aan deze programma’s is ten opzichte van het voorjaar enorm gestegen: van ca. 29.000 naar 41.500.
1.344 Mannelijk Vrouwelijk 678 666
Comenius 1 Schoolontwikkelingsprojecten
6.531
8.887 Mannelijk 4.599
Totaal Tabel I – 9.
28.865
Vrouwelijk 4.288
41.502 Bron: EP
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
15
Deel II:
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
(bron: CINOP)
Het met bve aangeduide onderwijsveld omvat alle (opleidings)instellingen voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Ook voor het bve-veld geldt dat er weinig zicht is op mobiliteit buiten de mobiliteitsprogramma’s om. Daarover zijn hier dan ook geen gegevens opgenomen. Zowel het ministerie van OCW als de Europese Commissie hebben mobiliteitsprogramma’s ingesteld om internationalisering van dit onderwijsveld te bevorderen. Met het programma BAND worden partnerschappen tussen Nederlandse en Duitse instellingen in het beroepsonderwijs gestimuleerd. Leonardo da Vinci richt zich op het bevorderen van innovatie in het beroepsonderwijs. Tot de stopzetting in 2002 was daarnaast het nationale programma ‘Onbegrensd Talent’ van kracht, dat zich richtte op het bevorderen van Europees en mondiaal burgerschap. CINOP heeft in 2004 in totaal middelen ter hoogte van ca. € 2.200.000 doorgesluisd aan deelnemers van de mobiliteitsprogramma’s die CINOP beheert.
1. Nederlandse jongeren en docenten naar het buitenland in het kader van programma’s Mobiliteitsprogramma’s Het aantal leerlingen dat deelneemt aan internationale mobiliteit gerelateerd aan het totaal aantal leerlingen in het bve-veld is vrij gering, zoals valt op te maken uit onderstaande tabel.
Proportionele programma deelname aan bve-mobiliteit 2000-2004 Jaar Totaal aantal leerlingen bve Deelname leerlingen aan programma’s % deelname Tabel II-1.
00/01
01/02
02/03
03/04
423.000
440.700
435.000
479.000
5.416
6841
1482
1579
1.28
1.55
0.34
0.32 Bron: CINOP
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
16
Opvallend is de daling in 2003. Door stopzetting van het Onbegrensd Talent programma, waarmee de officieel geregistreerde programmamobiliteit in de bve-sector terugliep tot een kwart van het aantal in 2002.
Proportionele deelname aan bve-mobiliteit 1,8 1,6
1,55
1,4 1,28
1,2 1 0,8 0,6 0,4
0,34
0,32
0,2 0 00/01
01/02
02/03
Tabel II-2.
03/04
Bron: CINOP
Aantal deelnemers Leonardo da Vinci 1500 1000 500 0
2000
2001
2002
2003
2004
leerlingen
858
714
1177
1300
1366
docenten
219
247
197
289
472
jonge werkenden
74
56
39
15
48
Grafiek II-3.
Het aantal leerlingen dat deelneemt aan Leonardo da Vinci projecten is in 2004 gestegen ten opzichte van 2003. Ook het aantal docenten is gestegen ten opzichte van 2002. Het aantal jonge werkenden, dat een dalende tendens vertoonde, is nu weer duidelijk gestegen.
Bron: LdV
De docentenmobiliteit in 2004 is aanzienlijk gestegen ten opzichte van 2003. Dit past bij het beleid van het Leonardo da Vinci programma, waarbij een belangrijke prioriteit bij de docenten ligt. Vanaf 2001 is het mogelijk gemaakt voor docenten om een week naar het buitenland te gaan. Eerder was dit alleen mogelijk voor minimaal twee weken. Problemen als lesuitval en het overnemen van taken zijn bij een afwezigheid van een week makkelijker op te vangen. Deze stijgende lijn zet zich over de jaren voort. In 2004 was er een betrekkelijke stijging bij het aantal jonge werkenden. Dit is te verklaren door de extra aandacht die deze doelgroep bij de uitvoerende organisatie heeft gekregen en door de organisatie van een extra selectieronde in de tweede helft van het jaar. Structureel blijft het echter moeilijk om projecten te genereren voor de langdurige stage (minimaal 9 weken tot en met 52 weken).voor de doelgroep Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
17
Jonge Werkenden / Pas afgestudeerden en Voortijdig Schoolverlaters Reden is dat de doelgroep niet meer in beeld is van het ROC (de deelnemer is immers geen leerling meer). Verder betreft het een 'moeilijke' doelgroep die veel begeleiding en ondersteuning vraagt van de aanvragende instelling. Vaak betreft het hier maar één of twee projectaanvragen per jaar. De stijging van het aantal uitgaande leerlingen in het jaar 2002 ten opzichte van 2001 wordt verklaard door een andere bestedingssystematiek. Gelden mogen opnieuw aanbesteed worden. In 2003 gaan 100 leerlingen meer naar het buitenland dan het jaar daarvoor. Het aantal deelnemende leerlingen in 2004 stijgt ten opzichte van 2003. Het aantal deelnemende docenten loopt terug.
Aantal deelnemers BAND programma 250
200
150
100
50
0
2000
2001
2002
2003
2004
Leerlingen
201
185
184
182
213
Docenten
50
54
41
34
26
Grafiek II-4.
Bron: CINOP
De afname bij de docenten kan verklaard worden door het feit dat er minder voorbereidende bezoeken worden aangevraagd, een specifieke activiteit voor docenten. Dit komt omdat er een verhoogd aantal projecten plaatsvond dat al eerder had gedraaid. Een voorbereidend bezoek is dan minder essentieel.
Aantallen deelnemers beide programma’s 2004 1600 1366
1400 1200 1000
Leerlingen 800
Docenten Jonge werkenden
600
472
In de onderlinge vergelijking van de twee mobiliteitsprogramma’s voor deze sector wordt duidelijk dat het Leonardoprogramma van veel grotere omvang is.
400 213 200 26
48
0 BAND
Grafiek II-5.
Leonardo da Vinci
Bron: CINOP/LdV
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
18
Bestemmingslanden
Bestemmingslanden Leonardo da Vinci - top 13 400 300 200 100 0
UK
D
B
IRL
E
Fin
P
DK
Cz
IT
S
Ro
Fr
Leerlingen
336
168
122
44
84
65
22
65
58
113
62
62
84
docenten
143
66
11
6
16
9
17
11
5
15
10
6
9
jonge werkenden
24
Grafiek II-6.
24
Bron: LdV
De grenslanden Groot-Brittannië, België en Duitsland ontvangen het grootste aantal Nederlandse leerlingen, docenten en managers in het bve-veld. Daarnaast nemen ook de Scandinavische landen nog steeds een relatief prominente positie in.
“Hoe dichterbij, hoe makkelijker” is vaak het devies in het bve-veld als het gaat om uitgaande mobiliteit. Voor Leonardo da Vinci gaat bijna de helft van de deelnemers naar de grenslanden Groot-Brittannië, België en Duitsland. Dit is de laatste jaren niet veranderd. De redenen hiervoor liggen voor de hand: dicht bij huis, niet teveel taalproblemen, relatief kleine culturele verschillen. Daarnaast spelen de subsidieregels een rol bij de voorkeur van de instellingen. Binnen Leonardo da Vinci kunnen geen activiteiten naar landen buiten Europa worden bekostigd. Leerlingen die bijvoorbeeld naar de USA gaan, hebben bekostiging gevonden via andere wegen, mogelijk door het ROC met eigen gelden gefinancierd.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
19
Verhouding mannelijke/vrouwelijke deelnemers
Aan het programma Leonardo da Vinci (bve-sector) hebben in 2003 bijna even veel mannelijke als vrouwelijke leerlingen deelgenomen.
Man/vrouw verdeling in % Leonardo da Vinci 2003 100% V; 51
V; 40
V; 44
M; 60
M; 56
50% M; 49
Ook bij de docenten zijn er meer mannelijke deelnemers, hoewel de verhouding nu meer in balans is dan in voorgaande jaren. (Ter vergelijking: 2002 M 71%, V 29 %.)
Do ce nt en
er ke nd e w Jo ng e
Le er lin ge n/ st
ag es
n
0%
Grafiek II-7.
Bij de jonge werkenden in Leonardo da Vinci zijn de mannelijke deelnemers in de meerderheid. Ook in de afgelopen jaren is dit zo geweest.
Bron: CINOP
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
20
Vakgebieden Het aantal projecten dat is aangevraagd in de techniek stijgt in 2004 ten opzichte van 2003.
BAND programma: projecten naar sector 12 10 8 6 4 2 0 Economie
Dienstverlening/ Gezondheidszorg/ Onderwijs
Techniek
2000
10
2
7
2001
8
3
9
2002
8
2
10
1
2003
8
3
2
3
2004
8
2
6
4
Grafiek II-8.
Agrarisch
Bron: CINOP
Vanaf 2002 vragen ook agrarische opleidingscentra projecten aan. Dit gebeurt nog maar in geringe mate, al is er wel een stijgend aantal deelnames.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
21
Deel III:
Hoger onderwijs
(bron: Nuffic)
In dit hoofdstuk komt eerst de programmamobiliteit aan de orde. Voor het hoger onderwijs zijn echter meer gegevens beschikbaar dan voor de andere twee sectoren: tot op zekere hoogte is hier ook zicht op mobiliteit buiten de mobiliteitsprogramma’s om. Daarom wordt vervolgens op basis van alle beschikbare bronnen, dus ook niet-programmamobiliteit, gekeken naar de aantallen Nederlandse studenten in het buitenland en omgekeerd.
1. Mobiliteit van Nederlandse en internationale studenten en docenten in het kader van programma’s Overzicht beursprogramma’s en sponsors De Nuffic beheert verschillende mobiliteitsprogramma’s die erop gericht zijn Nederlandse studenten naar het buitenland te sturen of internationale studenten naar Nederland te laten komen. In totaal zijn in 2004 beurzen ter hoogte van ruim € 49 miljoen in het kader van deze mobiliteitsprogramma’s ter beschikking gesteld (excl. ontwikkelingssamenwerking). Uitstroom binnen mobiliteitsprogramma’s Uitstroom met behulp van Europese mobiliteitsprogramma's 6000 5000 4000 3000
Er is een licht stijgende lijn in aantallen zichtbaar.
2000 1000 0
00/01
01/02
02/03
03/04
04/05
Erasmus
4161
4244
4241
4388
4762
Leonardo
792
749
783
823
1139
Grafiek III -1.
Nederlandse studenten die met een beurs naar het buitenland gaan, doen dit in de meeste gevallen met behulp van de twee Europese programma’s (Erasmus en Leonardo).
Bron: Nuffic
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
22
Uitstroom met behulp van Nederlandse mobiliteitsprogramma's
Daarnaast zijn er nationale (uitstroom-)programma’s.
500
VISIE is daarvan het grootste, maar bevindt zich nu in de uitfasering.
400 300
Het Delta-programma loopt sinds het jaar 01/02.
200 100 0 Visie
00/01
01/02
02/03
03/04
04/05
323
353
396
465
313
124
117
181
200
171
175
168
181
178
97
99
91
81
91
139
124
102
79
88
Delta VSB Culturele Verdr. Overige
Grafiek III – 2.
Bron: Nuffic
Gegroepeerd naar sponsor, worden meer dan 90% van de uitstroombeurzen (in aantallen) betaald door de EU. De nationale programma’s van het ministerie van OCW vormen slechts een vrij beperkte aanvulling hierop. Instroom binnen mobiliteitsprogramma’s Instroom met behulp van Europese mobiliteitsprogramma's 7000 6800 6600 6400
Het Europese programma Erasmus is ook bij de instroom het meest belangrijke mobiliteitsprogramma. Deelname vertoont een sterk stijgende lijn.
6200 6000 5800 5600 5400 5200 Erasmus
00/01
01/02
02/03
03/04
5761
6140
6355
6733
N.B. Ook het Leonardo-programma hoort in deze categorie, maar hiervoor zijn helaas onvoldoende gegevens beschikbaar. Grafiek III – 3. Bron: Nuffic
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
23
Bij de Nederlandse instroomprogramma’s hebben de programma’s voor Ontwikkelingssamenwerking (sponsor: ministerie van Buitenlandse Zaken) de grootste omvang.
Instroom met behulp van Nederlandse mobiliteitsprogramma's 2500 2000 1500 1000 500 0 Delta Huygens div. programma's ontwikkelingssam enwerking
Grafiek III – 4.
00/01
01/02
02/03
03/04
04/05
0
757
958
1053
1200
191
172
183
180
152
2209
1965
2158
1894
Bron: Nuffic
Gegroepeerd naar sponsor, komt ongeveer tweederde van de studenten naar Nederland met behulp van een mobiliteitsprogramma dat gefinancierd wordt door de EU. Dit aantal is in de laatste jaren continu gestegen en ligt nu op ruim 7000. De tweede sponsor, in aantallen studenten, is het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit aantal studenten schommelt rond de 2000. Het ministerie van OCW staat als sponsor op de derde plaats. Het aantal door OCW gesponsorde internationale studenten is door de invoering van het Delta programma de laatste jaren wel sterk gestegen en ligt nu rond de 1350 studenten. Overigens staan de aantallen niet in verhouding tot de budgetten die ermee gemoeid gaan. Hierbij staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken ver aan de top .
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
24
Erasmus-mobiliteit Erasmus is met afstand het meest omvangrijke mobiliteitsprogramma’s, zowel bij de instroom als bij de uitstroom. Daarom verdient dit programma een aparte uitwerking in dit hoofdstuk. Erasmus – Omvang mobiliteit Het aantal inkomende Erasmus-studenten ligt structureel hoger dan het aantal uitgaande Erasmus-studenten.
Ontwikkeling Erasmus-mobiliteit 7000 6500 6000
Terwijl het aantal inkomende Erasmusstudenten duidelijk een stijgende trend laat zien, is het aantal uitgaande studenten vrij stabiel.
5500 5000 4500 4000 3500
99/00
00/01
01/02
02/03
03/04
Inkomend
5901
5761
6140
6355
6733
Uitgaand
4384
4161
4244
4241
4388
Grafiek III – 5.
Bron: Nuffic
Erasmus - Herkomst- en bestemmingslanden
Erasmus herkomstlanden en bestemmingslanden 02/03 1200 1000
Uitstroom 800
Instroom
Spanje scoort in beide categorieën het hoogst.
600 400 200
Ve re ni gd
Sp Ko anje ni nk Fr rijk an k Du r ijk its la n Zw d ed en Ita Fi lië nl an d B De e ne lgi m ë ar ke Ie n No rla or n d w O ege os te n nr P o ijk rtu Ho ga l G nga rie r ij ke e nl a Ts nd je ch ië Po le n
0
Grafiek III – 6.
Een populair bestemmingsland is niet altijd ook een belangrijk herkomstland binnen Erasmus.
Bron: Nuffic
Duitsland is een zeer belangrijk instroomland, maar komt lager uit v.w.b uitstroom. Dit geldt o.a. ook voor Italië, Frankrijk, Polen en België.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
25
Bestemmingslanden Nederlandse Erasmus-studenten 1200 1100
Spanje
1000 Verenigd Koninkrijk
900 800
Frankrijk
700 600
Duitsland
500 400
Zweden
De rangorde van meest populaire bestemmingslanden is aan verandering onderhevig. Drie jaar geleden verdrong Spanje het Verenigd Koninkrijk als meest populaire bestemming voor een Erasmus-studieperiode. Deze trend heeft doorgezet.
300 200 99/00
00/01
01/02
02/03
03/04
Grafiek III – 7.
Bron: Nuffic
Herkomstlanden internationale Erasmus-studenten 1400 1200
Spanje
1000
Duitsland
800
Frankrijk
600
Italië
400
Bij de herkomstlanden van Erasmus-studenten in Nederland worden de topposities ingenomen door Spanje, Duitsland en Frankrijk. Uit Spanje en Frankrijk zijn de laatste jaren meer Erasmusstudenten naar Nederland gekomen dan voorheen.
Verenigd Koninkrijk
200 0 99-00
00-01
01-02
Grafiek III – 8.
Erasmus 02/03: nieuwe lidstaten Hongarije Tsjechië Polen Overige nieuwe lidstaten Tabel III – 9.
02-03
Bron: Nuffic
NL naar nieuwe Nieuwe lidstaten lidstaten naar NL 49 292 37 161 25 136 43
202 Bron: Nuffic
De nieuwe EU lidstaten trekken tot nog niet erg veel Nederlandse Erasmusstudenten aan, hoewel hier wel sprake is van een stijgende lijn. Omgekeerd blijkt Nederland wel aantrekkelijk te zijn.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
26
2. Uitstroom: Nederlandse studenten naar het buitenland Bij de analyse van de mobiliteit kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen: • Studiepuntmobiliteit. mobiliteit in het kader van een Nederlandse opleiding .Dit is in veel gevallen een uitwisseling; • Diplomamobiliteit: het volgen van onderwijs (al of niet een volledige opleiding) in een ander land met de intentie om aldaar een diploma te behalen Uitstroom - Studiepuntmobiliteit Elk jaar interviewt het ROA studenten die in het betreffende jaar zijn afgestudeerd. Daarin wordt ook de vraag gesteld of zij in het kader van hun Nederlandse HBO- of WO-studie naar eigen zeggen enige tijd buitenlandervaring hebben opgedaan.
Relevante* uitgaande mobiliteit van afgestudeerden, gedurende hun studie Jaar
HBO
WO
1997-98 1998-99 1999-00 2000-01 2001-02
22.9 % 25.0 % 24.1 % 22.0 % 17.1 %
30.7 % 32.6 % 34.1 % 35.4 % 32.8 %
Tabel III – 10.
Het aantal (studiepunt-)mobiele Nederlandse studenten is in de meetperiode redelijk stabiel gebleven, met duidelijk een meer neerwaartse trend in het HBO dan in het WO.
Bron: ROA
* Totaal minus 15% = bij benadering de groep die voor 3 maanden of langer wegging. De correctiefactor betreft dus de mobiliteit die voor een kortere periode was dan 3 maanden.
In absolute aantallen uitgedrukt: Van de in 2001-02 afgestudeerden zijn ongeveer 12.000 HBO studenten en ongeveer 9.250 WO-studenten naar eigen zeggen tijdens hun studie voor langer dan drie maanden in het buitenland geweest.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
27
Uitstroom - Diplomamobiliteit Daarnaast is er de groep Nederlandse studenten die een complete studie in het buitenland volgt. Deze groep overlapt derhalve niet met de hierboven genoemde groep.
Nederlandse studenten ingeschreven in het buitenland 13000 12500 12000 11500 97-98
98-99
99-00
00-01
Grafiek III – 11.
Bron: OESO
Totaal aantal studenten, academisch jaar 2001-02
Nederland België Duitsland Oostenrijk Totaal EU landen VS Japan
01-02
Na een afname rond het jaar 2000, is het aantal Nederlandse studenten die in buitenland zijn ingeschreven, in het laatste beschikbare jaar stabiel gebleven. De gevolgen van de uitfasering van VISIE zijn hier nog niet zichtbaar.
% studeert buiten eigen land
516.769 366.982 2.159.708 223.735
2,3 2,9 2,6 5,5
15.889.264 15.927.987 3.966.667
2,4 0,2 1,6
Tabel III – 12.
Ter vergelijking met het buitenland: Het Nederlandse percentage studenten in het buitenland komt vrijwel precies overeen met het EU-gemiddelde. Het ligt wel iets lager dan het percentage van enkele buurlanden.
Bron: OESO
Uitstroom - Bestemmingslanden Wanneer Nederlanders voor een complete studie (diplomamobiliteit) naar het buitenland gaan, is hun gastland in driekwart van de gevallen een ander EU-land.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
28
De meeste Nederlandse studenten in het buitenland zijn te vinden in België, gevolgd door het V.K. en Duitsland.
Top vijf bestemmingslanden (diplomamobiliteit) 3500 3000 2500
Opvallend is de afname van Nederlandse studenten in Duitsland. De inschrijving in het Verenigd Koninkrijk is na een lange negatieve trends onlangs weer gestegen.
België Verenigd Koninkrijk
2000
Duitsland 1500
Verenigde Staten Spanje
1000 500 0 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03
Grafiek III – 13.
Bron: OESO
Over de bestemmingslanden bij studiepuntmobiliteit is afgezien van het Erasmus-programma geen informatie beschikbaar; zie het Erasmus-hoofdstuk. Uitstroom - Vakgebieden Mobiliteit gedurende studie naar vakgebied
Mobiliteit gedurende studie naar vakgebied (afgestudeerden 01/02):
(afgestudeerden 01/02):
Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk onderwijs 47,2
50
60
50,7
48,5
50
40
40,4
37,7
40
37 27,1
30
26,6
28,5
30
20
20
10
10
27,5 17,3
15,8 11,2
0
G ez on dh G ei ed dz ra or g g en M aa ts ch ap pi j
Te ch ni ek
ur ul tu C
Ta al &
La nd bo
Ec on om
uw
pp ts ch a aa
M en ed ra g G
Grafiek III – 14.
ie
ij
n ch te
ie
Re
om
tu u
r Ec on
Na
ur ul tu C &
Ta al
G
ez
on d
Te
he id
ch
ni
sz or g
ek
0
Bron: ROA
(NB: WO Landbouw, met relatief veel mobiliteit, niet opgenomen)
Interessant is dat deze uitkomsten anders zijn dan de gegevens van het Erasmusprogramma. In tegenstelling tot de hoge percentages bij Techniek, Gezondheidszorg en Landbouw heeft het Erasmus-programma namelijk juist de hoogste deelnemersaantallen bij Bedrijfskunde, Sociale Wetenschappen en Onderwijs. Dit duidt erop dat studenten uit bepaalde vakgebieden vaak buiten het Erasmus-programma om mobiel zijn. Hoogst waarschijnlijk betreft het hier in veel gevallen buitenlandse stages in plaats van buitenlandse studieperiodes. Met name bij de technische universiteiten is dit een gebruikelijk onderdeel van de studie.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
29
Uitstroom - Verhouding mannelijke / vrouwelijke studenten In het afgestudeerdenonderzoek geven haast evenveel mannen als vrouwen aan een onderdeel van hun studie in het buitenland te hebben doorgebracht.
Percentage afgestudeerden dat aangeeft tijdens studie in het buitenland te zijn geweest. Naar geslacht, 2001-02 45 38,8
40
38,5
35 30 25 20
20
Vrouw Man
20,2
15 10 5 0 HBO
Grafiek III - 15.
WO
Bron: ROA
In tegenstelling tot het bovenstaande is er overigens bij de deelname aan het Erasmusprogramma wel een significant verschil zichtbaar: Van de Nederlandse Erasmus-studenten in het academisch jaar 03/04 was 62 % vrouwelijk en 38 % mannelijk.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
30
3. Instroom: Internationale studenten naar Nederland Instroom – Schatting internationale studenten totaal Hoeveel internationale studenten studeren er in Nederland, voor studiepunt- of diplomamobiliteit? Hiervan valt uitsluitend een inschatting te maken op basis van zeer verschillende gegevensbronnen. Nadrukkelijk gaat het hier om een bonte ‘ fruitmand’. Appels en peren zijn vrolijk en wel bij elkaar gerangschikt. Een cijfer dat een stijging laat zien ten opzichte van het jaar ervoor, toen het op 37.369 werd geraamd. Het percentage internationale studenten is daarmee gestegen van 7,2 % naar 8 %. Schatting internationale studenten in Nederland 03-04 Ingeschreven bij de IB-groep
Dit zijn deelnemers aan reguliere CROHO-geregistreerde opleidingen.
21.363
Duitse studenten als grenspendelaars
Duitse studenten die wel aan reguliere CROHO opleidingen meedoen maar niet als buitenlander geregistreerd staan bij de IB-Groep, meestal omdat zij in Duitsland woonachtig blijven. Gegevens afkomstig uit een enquête van Landesarbeitsamt NordrheinWestfalen.
2.933
Niet ingeschreven bij de IB-groep (niet-CROHO)
Gegevens door HO-instellingen op vrijwillige basis aangeleverd aan de Nuffic. (Het betreft deelnemers aan cursussen/opleidingen die in de Study-in-the-NL database van Nuffic zijn opgenomen, en waarvan de instellingen aangeven dat zij niet bij de IB Groep worden ingeschreven.)
10.980
Internationale Erasmus- en Leonardo-studenten in Nederland
Gegevens afkomstig uit het beheer van de betreffende mobiliteitsprogramma’s.
6.759
Totaal internationale studenten
42.035
Totaal WO en HBO (CBS data)
522.090
% internationale studenten Tabel III – 16.
8% Bron: diversen, berekening Nuffic
.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
31
Instroom – Diplomamobiliteit Het aantal internationale studenten die in Nederland in het bekostigd hoger onderwijs staan geregistreerd, neemt toe.
Internationale studenten in bekostigd Nederlands hoger onderwijs 22.000 20.000 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000
98/99
99/00
00/01
01/02
02/03
03/04
Aantal studenten 13.619 14.012 16.589 18.888 20.531 21.363
Grafiek III – 17.
Bron: CBS/OESO
percentage Totaal aantal ingeschreven studenten, studenten academisch jaar met 2001-02 buitenlandse nationaliteit Nederland België Duitsland Oostenrijk Totaal EU landen VS Japan
516.769 366.982 2.159.708 223.735
3,7 % 11 % 10,1 % 12,7 %
15.889.264 15.927.987 3.966.667
5,5 % 3,7 % 1,9 %
Tabel III – 18.
Ter vergelijking: Het aantal internationale studenten in het bekostigd hoger onderwijs in Nederland ligt iets lager dan gemiddeld in de EU. Bij andere EU-landen zoals Oostenrijk (13%) en België (11%) ligt dit percentage veel hoger. Het laagste percentage in de EU heeft overigens Polen (0,4%).
Bron: OESO
Instroom - Herkomstlanden Internationale studenten in bekostigd NL hoger onderwijs, meest belangrijke herkomstlanden 6000 5000
Duitsland België
4000
China 3000
Marokko Suriname
2000
Indonesië Turkije
1000
Grafiek III – 19.
99/00
00/01
01/02
02/03
Ook het aantal Chinese studenten is sterk toegenomen. Bij Turkije, Marokko en (recent) bij Spanje is een afname te zien.
0 98/99
Van de studenten die regulier zijn ingeschreven in het bekostigd hoger onderwijs, is Duitsland met afstand het belangrijkste herkomstland, sterk gegroeid over de laatste jaren.
03/04
Bron: CBS
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
32
Instroom - Vakgebieden Internationale studenten in het Nederlandse bekostigd onderwijs: meest belangrijke vakgebieden, 2002-03 Business and administration Social and behavioural science Health Engineering and engineering trades Arts Tabel III – 20.
5460 3033 2005 1548 1510
Internationale studenten die in Nederland zijn ingeschreven, studeren vooral economie en sociale wetenschappen. (Dit zijn overigens ook binnen het Erasmus-programma de top-disciplines.)
Bron: CBS/OESO
Instroom - Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten Internationale studenten in het bekostigd NL hoger onderwijs, naar geslacht, 2003/04
In het regulier onderwijs zijn meer vrouwelijke dan mannelijke internationale studenten ingeschreven. In het HBO is dit nog sterker het geval dan in het WO.
7000 5738
6000 5000
5836
5459
4330
4000
M an Vro uw
3000 2000 1000 0 HB O
Grafiek III – 21.
WO
Bron: CBS
De bovenstaande man-vrouw verhouding is in de laatste jaren veranderd. In 98/99 was de verhouding nog 54 man – 46 vrouw. Met een omslagpunt in het jaar 2000/01 is deze verhouding inmiddels precies omgekeerd: nu zijn 54% van de internationale studenten die in Nederland zijn ingeschreven vrouwelijk en 46% mannelijk. Instroom - Mobiliteit uit visaplichtige landen In tegenstelling tot de stijgende aantallen (Europese) Erasmus-studenten in Nederland, zijn er aanwijzingen dat de instroom uit visa-plichtige landen in 2004 gedaald is ten opzichte van het jaar daarvoor. Van de IND zijn gegevens ontvangen met betrekking tot aantallen afgegeven MVV’s (inreisvisa) voor studie in het jaar 2004.
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
33
Het aantal afgegeven studievisa (MVV) is in 2004 vrij sterk afgenomen ten opzichte van 2003. Er kan afgeleid worden dat de instroom uit visa-plichtige landen in het jaar 2004-05 met ca. 25 % is afgenomen ten opzichte van het jaar daarvoor.
Afgegeven studievisa (MVV) 9500 9000 8500 8000 7500 7000 6500 6000 2002
2003
2004
*
* Het aantal afgegeven studievisa voor 2004 is eigenlijk nog lager, namelijk 5921, maar aangezien dit voor ca. éénderde te verklaren is door de EU-uitbreiding en daarmee gepaard gaande vrijstelling van visa, is in de grafiek een rekenkundige correctie toepast, teneinde de reële daling van mobiliteit weer te geven. Grafiek III – 22.
Bron: IND, bewerkt door Nuffic
Schatting nieuw ingereisde studenten uit niet-EU landen 2004 Afgegeven studievisa (MVV) 2004 Schatting nieuwe studenten uit overige niet-EU landen
ca.
5.921 880
(Australië, Canada, VS, Japan, Nieuw-Zeeland)
Totaal Tabel III - 23.
ca. 6.800
Uitgaande van de afgegeven studievisa, zijn er in 2004 ca. 6.800 studenten uit niet-EU landen Nederland ingereisd voor een studie van drie maanden of langer.
Bron: IND, bewerkt door Nuffic
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
34
Afgegeven studievisa (MVV) naar herkomstland (selectie) Maleisië Thailand Brazilië Zuid-Afrika
2002
Taiwan
2003
Mexico
2004
Uit de aantallen afgegeven studievisa in 2004 blijkt dat de instroom vanuit sommige landen (vooral China en Indonesië) sterk is afgenomen ten opzichte van het voorgaande studiejaar.
Turkije India Rusland Vietnam Indonesië China 0 Grafiek III – 24.
500
1000
1500
2000
2500
Bron: IND, bewerkt door Nuffic
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
35
Annex:
Afkortingenlijst
Lijst van gebruikte afkortingen ARION AOC BAND BISON Bve CBS CINOP Comenius CROHO Delta EP Erasmus HBO HO Huygens IB-groep IND Leonardo da Vinci MVV NESO Nuffic OCW OESO po ROA ROC vo vmbo VSB VISIE WO
Algemene Reizen met een Instructief karakter op onderwijsgebied Agrarische Opleidings Centrum Bilateraal Austausch programma Nederland-Duitsland Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs Nederland Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Europees actieprogramma, is deel van Socrates) Centraal Register Hoger Onderwijs (IB-Groep) Dutch Education: Learning at Top level Abroad Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs (Europees actieprogramma voor het HO, is deel van Socrates) Hoger beroepsonderwijs Hoger onderwijs (Nederlands mobiliteitsprogramma voor het HO) Informatie Beheer Groep Immigratie- en Naturalisatiedienst (Europees actieprogramma voor beroepsopleidingen) Machtiging tot Voorlopig Verblijf Netherlands Education Support Office Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Primair onderwijs Research Centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Regionaal opleidingscentrum Voortgezet onderwijs Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Verenigde Spaarbanken (financiert een HO-mobiliteitsprogramma) Volledige Internationale Studie in Europa Wetenschappelijk onderwijs
Internationale mobiliteit in het onderwijs 2004
-
36