Onderwijs in vreemde talen in Nederland Een schets van het onderwijs in vreemde talen buiten het reguliere onderwijs
Sanne Elfering 8 februari 2008
ii
Samenvatting
In dit onderzoek brengen we zo volledig het vreemdetalenonderwijs in Nederland in kaart, dat voor iedereen toegankelijk is én dat buiten het reguliere onderwijs wordt aangeboden. Om deze reden worden cursussen Nederlands en NT2 nadrukkelijk buiten beschouwing gelaten. Ook taleninstituten met relatief dure cursussen (meer dan € 1.500), taalcursussen die alleen op aanvraag beschikbaar zijn, taalcursussen op cd-roms, taalreizen die door reisbureaus worden aangeboden, cursussen Friese taal en Latijn, en cursussen die vanuit een andere taal dan het Nederlands worden gegeven, worden niet meegenomen in het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in twee fasen: een brede fase en een detailfase. In de brede fase is op internet gezocht naar alle voorzieningen op het gebied van vreemdetalenonderwijs die binnen de gestelde definitie vallen. Hierbij is waar mogelijk informatie van de websites verzameld, zoals vestigingsplaats, talenaanbod en kosten. Tijdens de detailfase is een steekproef van de gevonden voorzieningen gebeld met vragen over het cursusaanbod en kenmerken van de cursisten en de organisatie. In totaal hebben we 750 instellingen gevonden, die samen 1.757 cursussen in 55 verschillende talen aanbieden. Onderzoeksvraag 1: welke instellingen zijn er? Het merendeel van de instellingen die vreemdetalenonderwijs aanbieden zijn instituten (taleninstituten zoals de LOI, Alliance Française en Elyco), volksuniversiteiten en particulieren. Verder is er in mindere mate cursusaanbod van zelforganisaties en taalreizen en in nog mindere mate van stichtingen, instellingen die thuisstudies aanbieden en reguliere onderwijsinstellingen. Het bedrijfsleven wordt vooral bediend door instituten en particulieren. Het aanbod van zelforganisaties bestaat relatief gezien voor het grootste deel uit cursussen voor kinderen. Onderzoeksvraag 2: voor welke talen bieden zij cursussen aan? De meeste cursussen worden aangeboden voor de standaard Europese talen: Frans, Engels, Spaans, Italiaans en Duits. Van de niet-Europese talen scoort Chinees het hoogst. De talen waarvan de cursussen het best bezocht worden, zijn wederom Engels, Frans en Spaans. Onderzoeksvraag 3: hoe zijn deze instellingen en cursussen regionaal verdeeld? Het aantal cursussen en instellingen is regionaal scheef verdeeld. Het grootste gedeelte van de instellingen en cursussen bevindt zich in de regio Zuid-Holland en middeniii
Nederland en in de regio Zeeland, Brabant en Limburg. In de regio Groningen/Friesland/Drenthe is het aantal instellingen en cursussen laag, maar de verhouding tussen het aantal cursisten en inwoners laat zien dat het potentieel aan cursisten in deze regio ook minder is dan elders. Dit geldt niet voor de regio Noord-Holland, waar het aantal cursussen en instellingen het laagst is, maar het aantal inwoners groot ten opzichte van het aantal cursisten. In de vier grote steden is het aantal cursisten in verhouding tot het aantal inwoners zeer groot, wat aanleiding geeft tot de vraag of deze cursussen wellicht ook door mensen buiten deze steden worden bezocht. Onderzoeksvraag 4: Wie bezoeken deze cursussen? De gemiddelde cursist is tussen de 40 en 50 jaar oud en autochtoon. Redenen om een taalcursus te volgen zijn op de eerste plaats het werk en in iets mindere mate uit hobby- of vrijetijdsoverwegingen of vanwege de moedertaal. Onderzoeksvraag 5: Hoe worden deze instellingen gekarakteriseerd? Een gemiddelde instelling heeft 20 docenten in dienst, waarvan het merendeel (gediplomeerd) native speaker is. Een cursus kost hier 284 euro. Cursussen zijn primair gericht op mondelinge taalvaardigheid met in meer of mindere mate schrijfvaardigheid en vinden voornamelijk in groepsverband klassikaal plaats. Doelgroep: kinderen Cursussen voor kinderen zijn er vooral in de leeftijdscategorie tot 12 jaar. Ongeveer een kwart van alle instellingen geeft aan dat er weinig tot geen interesse is voor kindercursussen. Hiertoe behoren ook enkele grote instellingen die naast het cursusaanbod voor volwassenen cursussen voor kinderen aanbieden. Alle instellingen die alléén op kinderen gericht zijn, zijn positief over het animo voor kindercursussen. Kinderen komen vooral de moedertaal leren. Een andere belangrijke reden is een verhuizing naar het buitenland. Het merendeel van de kinderen is autochtoon. Chinees en Engels zijn de meest populaire talen. Omdat internet is gebruikt als uitgangspunt bij dit onderzoek, zijn cursussen die bijvoorbeeld via briefjes in de supermarkt of het buurthuis niet in beeld.
iv
Inhoud
Samenvatting
iii
1 Inleiding
1
2 Uitwerking van het onderzoek
3
3 Overzicht van het aanbod
5
4 De resultaten 4.1 Onderwijsvoorzieningen en hun doelgroep 4.1.1 Voorzieningen naar categorie 4.1.2 Doelgroep: kinderen 4.2 Het aanbod aan talen 4.3 De regionale verdeling van het aanbod 4.4 Achtergrondgegevens cursisten 4.5 Kenmerken van de instellingen 4.5.1 Cursusvormen 4.5.2 Financiële en organisatorische aspecten 4.6 Witte vlekken
7 7 7 10 13 15 20 22 22 23 26
5 Conclusie
29
Bijlage I
33
v
vi
1 Inleiding
“Talenkennis maakt je wereld groter. Het wordt in onze internationaliserende wereld van steeds groter belang om de taal van je nabije of verre buren te spreken” aldus Maria van der Hoeven in haar hoedanigheid van voorzitter Vaste Kamercommissie Onderwijs1. Het leren van een andere taal is tegenwoordig welhaast een vereiste, gezien de internationalisering van de samenleving, de ontwikkeling van het internet en de globalisering van de zakenwereld. Op het gebied van onderwijs in vreemde talen is er dan ook veel gaande, zowel internationaal als nationaal. Internationaal krijgt het onderwijs in vreemde talen veel aandacht vanuit de Europese Commissie2. Met programma’s als Lingua en Socrates probeert de Europese Commissie het vreemdetalenonderwijs in heel Europa een stimulans te geven, dit om onder andere de meertaligheid en daarmee de verbroedering van Europese burgers te bevorderen. Zo heeft de Lingua-actie bijvoorbeeld als één van de hoofddoelen “bij te dragen tot beter taalonderwijs en iedereen een kans te geven (naar eigen behoeften) levenslang talen te leren”. Voor Nederland geldt het belang van talen in nog grotere mate, omdat Nederland vanwege haar geografische en economische situatie sterk afhankelijk is van het buitenland3. In 2006 heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede vanuit dit oogpunt een actieplan vreemde talen opgesteld. In dit plan zijn actiepunten uitgewerkt voor het vreemdetalenonderwijs binnen het reguliere programma op scholen. De Tweede Kamer heeft onlangs gevraagd om inzicht in het aanbod aan en gebruik van onderwijs in vreemde talen in het reguliere onderwijs. De Onderwijsraad is benaderd om hierover een advies uit te brengen. Voor een compleet beeld van de stand van zaken in het vreemdetalenonderwijs in Nederland wil de Onderwijsraad ook inzicht krijgen in het onderwijs in vreemde talen buiten het reguliere onderwijs. Het ITS heeft hiernaar een onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden in onderhavig rapport beschreven.
1
Staatsen, F. & Westhoff, G (2000). In Duitsland spreek ik gewoon Duits. Bundel ter gelegenheid van een expertsymposium op 19 april 2000 over vreemdetalendidactiek in het vmbo. 2 De Europese Commissie – directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur. Het onderwijzen en leren van vreemde talen: actie van de Europese Gemeenschap. 3 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2006). Nederlands activiteitenprogramma moderne vreemde talen.
1
2
2 Uitwerking van het onderzoek
Er is weinig recent onderzoek naar het aanbod aan en de vraag naar onderwijs in vreemde talen, en al helemaal niet naar de voorzieningen die buiten het reguliere onderwijs vallen. In een onderzoek van het NaB-MVT naar vreemdetalenonderwijs in Nederland4 wordt een overzicht gegeven van eerder onderzoek naar het aanbod van vreemdetalencursussen bij particuliere instellingen. In dit overzicht komt naar voren dat de favoriete talen in het aanbod van de particuliere taleninstituten de talen uit het reguliere onderwijsprogramma zijn: Engels, Frans en Duits. De onderzoekers merken wel op dat de diverse onderzoeken uiteenlopen wat betreft welke taalcursussen de grootste vraag kennen. Dit verschil is waarschijnlijk ingegeven door het verschil in perspectief van de ondervraagden (de ene keer werknemers, de andere keer directeuren van bedrijven of docenten van taalopleidingen). Verder blijkt uit het overzicht dat het aantal deelnemers aan cursussen van particuliere taleninstituten groeiende is. Uit een onderzoek van het ITS5 naar de behoefte aan OALT in Delft blijkt dat er bij allochtone ouders behoefte is om kinderen de moedertaal te laten leren. Van de nietwesterse allochtone ouders in Delft gaf rond de 90 procent aan dat het kind de eigen taal moet leren. Deze resultaten geven aanleiding om te verwachten dat de vraag naar onderwijs in talen die niet binnen het reguliere onderwijsprogramma vallen toch redelijk groot moet zijn. Het doel van dit onderzoek is om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het huidige onderwijs in moderne vreemde talen in Nederland, dat [1] buiten het reguliere onderwijsprogramma wordt aangeboden én dat [2[ voor iedereen toegankelijk is. Alle gevonden instellingen en cursussen moeten voldoen aan deze twee voorwaarden. Cursussen Nederlands of NT2 vallen uitdrukkelijk buiten de scope van het onderzoek. De vragen die we willen beantwoorden zijn de volgende: • Welke instellingen in Nederland bieden algemeen toegankelijk vreemdetalenonderwijs aan buiten het reguliere onderwijs? • Voor welke talen bieden zij cursussen aan? • Hoe zijn deze instellingen en cursussen regionaal verdeeld? • Wie bezoeken deze voorzieningen en waarom? • Hoe kunnen deze voorzieningen gekarakteriseerd worden, bijvoorbeeld qua doelstelling, onderwijsmethode, financiële kosten en soorten docenten?
4 5
NaB-MVT (2004). Vreemdetalenonderwijs in Nederland. Een situatieschets. Kessel, N. van (2001). De behoefte aan onderwijs in allochtone levende talen in Delft.
3
Het onderzoek is uitgevoerd in twee fasen: een brede fase en een detailfase. In de brede fase is zo uitgebreid mogelijk gezocht op internet via Google naar alle mogelijke voorzieningen op het gebied van vreemdetalenonderwijs in Nederland. Hiertoe behoren niet alleen bedrijven met een uitgebreide internetpagina maar ook bijvoorbeeld bedrijven die in de Gouden gids (www.goudengids.nl) vermeld staan met een telefoonnummer. Ter illustratie: we kregen op de site van de Gouden Gids in de rubriek ‘talenonderwijs’ ongeveer 670 hits. Instellingen die niet voldeden aan de twee eerder genoemde voorwaarden worden buiten beschouwing gelaten (zie paragaaf 3). In totaal heeft deze fase 2.119 taalcursussen bij 742 instellingen opgeleverd. Het daadwerkelijke aantal cursussen ligt echter hoger, omdat een instelling dikwijls meerdere cursusvormen aanbiedt voor dezelfde taal. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om bij één en dezelfde instelling Frans in een beginnerscursus te volgen, in een speciale vakantiecursus of een verkorte cursus, een seniorencursus, een gevorderdencursus fase 1 of fase 2. In dergelijke gevallen is bij de instelling slechts éénmaal aangegeven dat Frans wordt gegeven. In de brede fase is zoveel mogelijk informatie van de internetsites verzameld over talenaanbod, doelgroep, onderwijsmethode (privé of klassikaal, thuis of incompany of in een leslokaal, cursusniveau), en kosten van de cursus. In de detailfase is vervolgens een steekproef van deze instellingen benaderd voor een telefonisch interview (responspercentage is 75%). Tijdens deze interviews zijn de variabelen uit de brede fase waar nodig aangevuld en zijn extra vragen gesteld over onder andere het cursusaanbod, kenmerken van de cursisten (woonplaats, leeftijd, redenen om een cursus te volgen) en kenmerken van de organisatie (financiering, onderwijsmethode). In totaal zijn 127 van de 750 gevonden instellingen bevraagd via de telefoon.
4
3 Overzicht van het aanbod
Het aanbod aan vreemdetalenonderwijs is zeer divers. Enkele voorzieningen en cursusvormen laten we buiten beschouwing, omdat zij niet voldoen aan de twee kernvoorwaarden: dat de cursussen buiten het reguliere onderwijsprogramma worden gegeven en dat ze voor iedereen toegankelijk zijn. In deze paragraaf gaan we kort in op deze groep cursussen en voorzieningen. In een aantal gevallen worden instituten geheel buiten beschouwing gelaten. Ten eerste zijn er voorzieningen die relatief dure cursussen aanbieden. Gemiddeld vragen deze instituten € 1.500 tot € 2.500 per week voor een cursus. Een bekend voorbeeld van een dergelijk taleninstituut is Regina Coeli. De prijs is dikwijls inclusief verblijfkosten in een hotel en de aangeboden cursussen zijn specifiek gericht op de zakelijke markt. Gezien het prijskaartje zijn deze cursussen in feite niet zonder meer toegankelijk voor iedereen. Ten tweede zijn ROC’s niet meegenomen in het onderzoek, omdat zij alleen taalonderwijs aanbieden binnen een beroepsopleiding6. Verder zijn bepaalde cursusvormen buiten beschouwing gelaten, omdat zij niet voldeden aan de gestelde onderzoeksdefinities. Het betreft met name cursussen Nederlands of NT2. Deze cursussen vallen zonder meer buiten de scope van dit onderzoek. Daarnaast zijn de volgende cursusvormen niet meegenomen: taalreizen die door reisbureaus worden aangeboden, taalcursussen die alleen op aanvraag aangeboden worden en taalcursussen op cd-roms7, die ook te koop zijn in bijvoorbeeld boekhandels. Deze cd-roms zijn in feite volledig zelfstudie en er is dan ook geen sprake van een door een opleidingsinstituut begeleide cursus.
6 Uit de interviews met twee ROC’s (in Nijmegen en in Amsterdam) bleek dat alle aangeboden taalcursussen onderdeel zijn van een beroepsopleiding. Alleen op speciaal verzoek van bedrijven of scholen worden specifiek voor de betreffende aanvrager taalcursussen opgesteld op basis van contractafspraken. 7 Andere vormen van zelfstudie zijn wel meegenomen in het onderzoek. De meest bekende zijn de cursussen die on line worden aangeboden. Contact met de docent verloopt dan bijvoorbeeld via een forum of er is tegen meerbetaling een coach beschikbaar. Audiocursussen van instituten die ook begeleide cursussen aanbieden, gelden ook als cursus. Bij andere aanbieders is er geen docent beschikbaar maar oefent de cursist met behulp van geschreven en gesproken teksten op de website van de aanbieder. Tot slot zijn er cursussen die via telefonisch contact verlopen. De cursist wordt dan eens in de week een half uur gebeld.
5
Tot slot zijn enkele zeer specifieke cursussen buiten beschouwing gelaten. Het betreft cursussen Friese taal, Latijn8, en taalcursussen die weliswaar in Nederland worden aangeboden, maar een andere taal als voertaal hebben dan het Nederlands: bijvoorbeeld Engels-Frans, Engels-Arabisch.
8
6
Verschillende instituten, veelal volksuniversiteiten, geven een cursus Latijn. Dit is een dode taal en is om deze reden niet meegenomen als aparte cursus. Qua kosten is er geen noemenswaardig verschil tussen een cursus Latijn en een ‘levende’ taal. Het is niet bekend hoe groot het aantal geïnteresseerden is.
4 De resultaten
Dit hoofdstuk omvat de resultaten van zowel de brede onderzoeksfase als de detailfase. Gezien de verdeling van de instellingen en de talen is de steekproef in de detailfase vrij representatief voor de instellingen die we in de brede fase hebben gevonden. Het is aantal gevonden instellingen in de brede fase is echter een onderschatting van het totaal aantal vreemdetalenvoorzieningen in Nederland. Enige terughoudendheid met betrekking tot het interpreteren van de informatie en het uitbreiden van de gegevens naar regionaal of landelijk niveau is dan ook nodig. De resultaten van het onderzoek worden per categorie besproken, waarbij we eerst kijken naar het totaal aantal instellingen dat onderwijs in vreemde talen aanbiedt en de doelgroep die zij trachten te bereiken. Een aparte subparagraaf wordt gewijd aan de bespreking van cursussen met als doelgroep kinderen. Vervolgens gaan we nader in op de talen die worden aangeboden bij de instellingen en welke talen favoriet zijn. In de derde paragraaf volgt een bespreking van de regionale verdeling van talen en doelgroepen. Zijn er duidelijke omissies betreffende het aanbod van (bepaalde) talen en op welke wijze is het aantal cursisten verdeeld over de regio’s? De vierde paragraaf bevat een bespreking van de gemiddelde cursist. Waar komt deze cursist vandaan, wat is zijn of haar gemiddelde leeftijd en wat zijn redenen om een andere taal te willen leren? We besteden in paragraaf 5 aandacht aan enkele kenmerken van de instellingen, zoals de onderwijsmethoden die worden gebruikt, financiële aspecten, het aantal docenten, en de doelstelling. Tot slot gaan we kort in op het gedeelte van het vreemdetalenonderwijs dat we nog niet in beeld hebben. 4.1 Onderwijsvoorzieningen en hun doelgroep 4.1.1 Voorzieningen naar categorie Wij onderscheiden de volgende voorzieningen: • instituten • particulieren • reguliere onderwijsinstellingen • stichtingen en verenigingen • taalreizen • thuisstudiebedrijven • volksuniversiteiten • zelforganisaties. 7
De instituten zijn niet alleen de grote bekende taleninstituten zoals bijvoorbeeld Alliance Française en Elycio maar ook kleinere taalbedrijfjes. Dit is de grootste categorie in het totaal aantal gevonden voorzieningen (zie Tabel 4.1). De percentages in Tabel 4.1 zijn overigens gebaseerd op de vestigingsplaats en niet op het totale aantal aangeboden cursussen. De Alliance Française is bijvoorbeeld met totaal 61 vestigingen vertegenwoordigd. De categorie particulieren bestaat uit éénmansbedrijfjes die thuis cursussen of incompany aanbieden. Er zijn ook reguliere onderwijsinstellingen die voor iedereen toegankelijke taalcursussen aanbieden. Denk hierbij aan de taalbureaus van universiteiten en hboinstellingen. Veelal vormen studenten het grootste gedeelte van de cursisten in deze categorie, maar aangezien het taalonderwijs in feite voor iedereen toegankelijk is, worden de cursussen in dit onderzoek wel meegenomen. Daarnaast worden taalcursussen aangeboden door stichtingen en verenigingen. Dit zijn vaak organisaties die binding hebben met een bepaald land en specifiek in de taal (talen) van dit land cursussen aanbieden. Voor de bedrijven die taalreizen aanbieden geldt dat er een enorme verscheidenheid aan reisdoelen is. Zo kan Spaanse les gevolgd worden in bijna alle Midden- en ZuidAmerikaanse grote steden, maar ook in Spanje zelf. Hetzelfde geldt voor Engels, waarbij gekozen kan worden tussen bestemmingen in Europa zelf (UK, Malta, etc.), maar ook in Noord-Amerika of Australië. Wij hebben ervoor gekozen om hierbij geen onderscheid te maken naar steden maar naar werelddeel. De categorie thuisstudie wordt gevormd door bedrijven die zich volledig hebben gespecialiseerd in het bieden van thuisstudie-cursussen en afstandsonderwijs zoals de LOI. Overigens zijn instituten die naast interne cursussen ook een vorm van thuisstudie aanbieden niet in deze categorie meegenomen. In totaal zijn 112 vestigingen van de volksuniversiteiten gevonden. Veel volksuniversiteiten hebben cursusaanbod in meerdere plaatsen en naast de hoofdvestiging zijn dan ook de nevenvestigingen meegeteld. Hierdoor vormt deze categorie na de instituten het grootste aandeel voorzieningen (15%). Een specifiek onderdeel van de categorie verenigingen en stichtingen zijn de zogeheten zelforganisaties. Dit zijn verenigingen waarin bevolkingsgroepen zichzelf hebben georganiseerd. De cursussen van zelforganisaties worden vaak grotendeels gesubsidieerd door de eigen bevolking in Nederland en vaak grotendeels gesubsidieerd door bijvoorbeeld in het geval van de Chinese zelforganisaties Chinese bedrijven zoals Chinese restaurants. Soorten instellingen Het aantal gevonden instellingen per categorie wordt getoond in Tabel 4.1.
8
Tabel 4.1 – Instellingen die vreemdetalenonderwijs aanbieden per categorie (in %) soort instelling
aandeel
instituut volksuniversiteit particulier zelforganisatie taalreis stichting/vereniging thuisstudie reguliere onderwijsinstelling onbekend totaal
34% 15% 10% 4% 3% 1% 1% 1% 31% 750
Een groot gedeelte van de gevonden voorzieningen (31%) is niet in één van de categorieën ingedeeld, omdat de informatievoorziening op internet te mager was om te kunnen bepalen wat voor een soort voorziening het betreft. Het gaat hierbij veelal over voorzieningen die geen website hebben en alleen met een telefoonnummer in de Gouden Gids vermeld staan. De doelgroep Wanneer we kijken naar de doelgroep per categorie, zien we dat er verschil bestaat tussen de instellingscategorieën voor wat betreft hun primaire doelgroep.
Figuur 4.1 – Categorieën instellingen en doelgroep (in %) zelforganisatie volksuniversiteit
volwassenen volwassenen en kinderen kinderen tot 12 jaar bedrijfsleven iedereen
thuisstudie taalreis stichting/vereniging reguliere onderwijsinstelling particulier instituut 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Uit Figuur 4.1 blijkt dat de volksuniversiteiten en de thuisstudie-instellingen bijna uitsluitend als doelgroep ‘iedereen’ noemen. Deze doelgroep is zeer breed en hoeft niet per se te betekenen dat ook cursussen voor kinderen beschikbaar zijn. Alleen als op de website of tijdens de telefonische interviews is aangegeven dat specifiek voor 9
kinderen cursussen worden aangeboden, is dit gerekend tot de doelgroep volwassenen én kinderen. De doelgroep ‘volwassenen’ is alleen toegepast in gevallen dat nadrukkelijk alleen volwassenen zich kunnen aanmelden (of bijvoorbeeld 18 jaar en ouder). Particulieren en de instituten hebben relatief vaak het bedrijfsleven als doel. In een enkel geval is de doelgroep zelfs zeer specifiek. Zo hebben we cursussen Chinees gevonden voor adoptieouders en cursussen voor kinderen van half-Duitse ouders. Deze uitzonderingen zijn in Figuur 4.1 toegevoegd aan de overkoepelende doelgroepcategorieën.
4.1.2 Doelgroep: kinderen Het aanbod In totaal biedt 17 procent (54 instellingen) van de gevonden instellingen kindercursussen aan. Een aantal hiervan (15 instellingen) is zelfs volledig gericht op kinderen tot 12 jaar. Uit Figuur 4.1 hierboven blijkt dat met name de zelforganisaties verhoudingsgewijs het grootste deel van hun cursusaanbod (ongeveer 90%) richten op kinderen. Wanneer we daarentegen kijken naar het aantal instellingen met aanbod voor kinderen blijkt dat dit meestal instituten betreft (zie Figuur 4.2). Dit is ook te verwachten gezien het hoge procentuele aandeel van instituten binnen het totale aantal vreemdetalenvoorzieningen.
Figuur 4.2 – Aantal instellingen met kindercursussen per categorie zelforganisatie volksuniversiteit thuisstudie taalreis stichting/vereniging reguliere onderwijsinstelling particulier instituut 0
5
10
15
20
volwassenen en kinderen volwassenen en kinderen 12-18 jaar
25
30
35
40
volwassenen en kinderen tot 12 jaar kinderen tot 12 jaar
Het merendeel van de kindercursussen is te vinden bij instituten. Ruim een kwart van deze instituten is alleen gericht op kinderen tot 12 jaar en helemaal niet op volwassenen. Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat dit in feite één instituut is met 10
meerdere vestigingsplaatsen. Dit instituut is ook nog sterk regionaal geconcentreerd; alle vestigingsplaatsen bevinden zich in de provincies Noord- of Zuid-Holland en meer specifiek binnen de driehoek Rotterdam-Haarlem-Amsterdam. De cursussen die particulieren aanbieden voor kinderen tussen de 12 en 18 jaar zijn vaak een vorm van bijles. Wat betreft de zelforganisaties weten we van 8 instellingen zeker dat zij zich richten op kinderen. Voor een groot deel van de zelforganisaties, zoals de Poolse schooltjes, was het vanwege de summiere websites niet mogelijk om de doelgroep te achterhalen. Toch is wel de verwachting dat deze schooltjes zich – net als de Poolse schooltjes met uitgebreide websites – alleen op kinderen richten. Het totale aantal zelforganisaties met kindercursussen zou dan op 18 uit kunnen komen. Overigens is de verhouding tussen het aantal cursussen voor kinderen van 4 tot 12 jaar en kinderen van 12 tot 18 jaar opvallend. Van de instellingen met kindercursussen is ongeveer 35 procent gericht op kinderen tot 12 jaar en 11 procent op kinderen van 12 tot 18 jaar (jongeren). Bij de resterende 54 procent wordt geen leeftijdcategorie van de kinderen aangegeven. Regionaal gezien is de verdeling van instellingen met kindercursussen niet geheel gelijk verdeeld (zie Tabel 4.2).
Tabel 4.2 – Regionale verdeling aantal instellingen met kindercursussen (in %) Groningen / Oost NoordZuidZeeland/ Steden G4 Friesland / Nederland Holland Holland en Brabant/ Drenthe midden- Limburg Nederland volwassenen en kinderen volwassenen en kinderen tot 12 jaar volwassenen en jongeren kinderen tot 12 jaar totaal
2% 0% 0% 0% 2%
9% 0% 0% 6% 15%
2% 2% 0% 4% 8%
11% 4% 2% 9% 26%
13% 2% 4% 4% 23%
19% 0% 2% 6% 26%
Vooral in de regio Groningen, Friesland en Drenthe is het aantal instellingen zeer beperkt. In feite gaat het om één instelling, die overigens zeer positief is over het animo voor dit soort cursussen. Of dit ook betekent dat er meer interesse is voor kindercursussen in deze regio dan aanbod, is niet te zeggen. Wel geeft één van de instellingen met kindercursussen in de regio Oost-Nederland aan dat cursisten niet alleen uit de eigen regio komen maar ook breder en dan met name uit Friesland.
11
Animo voor kindercursussen Naast het in kaart brengen van het aanbod aan kindercursussen is het ook van belang om te kijken in welke mate er interesse is voor dit soort cursussen. Tijdens de detailfase is gevraagd aan de instellingen hoe groot de animo voor kindercursussen is. Van de 127 instellingen die bevraagd zijn, is ruim een kwart (28%) van mening dat er geen animo is voor een kindercursus of te weinig animo om er één aan te bieden. Bijvoorbeeld drie volksuniversiteiten, twee in Limburg en één in Oost-Nederland, geven specifiek aan gestopt te zijn met kindercursussen omdat er te weinig vraag naar bleek te zijn. Ook geven drie bevraagde instellingen mét kindercursussen in het aanbod aan dat er weinig animo is. Dit zijn alle drie vrij grote instellingen. In totaal 12 procent is positief over de interesse naar kindercursussen en geeft aan dat er steeds meer animo is. Eén instelling maakte de opmerking dat voor cursussen in de leeftijd tot 12 jaar nog redelijk interesse is, maar in de leeftijdcategorie 12 tot 18 jaar weinig. Dit is in lijn met de eerder gemaakte opmerking dat het cursusaanbod voor kinderen in de leeftijdscategorie tot 12 jaar groter is dan voor de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Noemenswaardig is dat een aantal van de instellingen met doelgroep ‘iedereen’ positief is over het animo voor kindercursussen. Het is niet bekend of deze instellingen daadwerkelijk cursussen voor kinderen aanbieden, op de websites worden in ieder geval geen speciale cursussen genoemd. Dit resultaat geeft echter wel aan dat de hier gepresenteerde resultaten hoogst waarschijnlijk een onderschatting zijn van het daadwerkelijke aanbod aan kindercursussen. Het is mogelijk dat enkele instellingen met doelgroep ‘iedereen’ ook cursussen voor kinderen in het aanbod hebben. Kenmerken van instellingen met kindercursussen Van de instellingen met een speciaal aanbod voor kinderen is ruim 31 procent in de detailfase telefonisch benaderd met extra vragen. De hieronder beschreven kenmerken hebben dan ook alleen betrekking op deze groep. Gekeken naar de instellingen die zeker cursussen voor kinderen aanbieden, geeft 59 procent aan dat kinderen komen om de moedertaal te leren. De meerderheid van deze groep biedt enkel de moedertaal aan. Eén instelling biedt een breder scala aan talen aan, namelijk Engels, Spaans, Frans en Chinees. De instellingen die aangeven dat kinderen niet primair komen om de moedertaal te leren zijn allen grote instituten die naast een brede keuze aan volwassenencursussen één kindercursus in het aanbod hebben. De cursussen voor kinderen zijn hier dan ook waarschijnlijk meer bijzaak. De redenen die deze tweede groep instellingen opgeeft voor het volgen van cursussen zijn ook voornamelijk ‘volwassen’ redenen zoals werk of plezier (zie paragraaf 4.4). Indien expliciet een reden voor kinderen wordt genoemd, betreft dit het verhuizen van het gezin naar het buitenland.
12
De talen die volgens de instellingen met kindercursussen het meest worden gevraagd, zijn Chinees en Engels (59%). Instellingen die alleen gericht zijn op kinderen bieden deze cursussen bijna alleen aan in groepsverband voor beginners en voor mondelinge taalvaardigheid. De instellingen met cursussen voor zowel volwassenen als kinderen zijn meer divers qua cursusvorm, maar dit komt hoogst waarschijnlijk door het feit dat de informatie over de cursusvorm niet is uit te splitsen naar doelgroep. Wat betreft de achtergrond van de cursisten kan gezegd worden dat 35 procent van de instellingen autochtoon opgeeft en 47 procent zowel autochtoon als allochtoon. Ook hiervoor geldt echter dezelfde opmerking dat deze informatie niet naar doelgroep is uit te splitsen voor de instellingen die zowel cursussen voor volwassenen als voor kinderen hebben. Gekeken naar de instellingen die alleen gericht zijn op kinderen, blijkt de helft zowel allochtone als autochtone kinderen te krijgen en de andere helft alleen autochtone kinderen. De gemiddelde kosten van een cursus bij de instellingen die alleen gericht zijn op kinderen komt uit op ongeveer € 210. Hierbij moet worden opgemerkt dat de kosten van cursussen bij instellingen altijd hoger waren dan dit gemiddelde en de cursuskosten bij zelforganisaties altijd lager. De reden hiervoor is dat zelforganisatie dikwijls gesubsidieerd worden door de eigen bevolking in Nederland en eigen bedrijven.
4.2 Het aanbod aan talen Het talenaanbod buiten het reguliere onderwijsprogramma is zeer divers. In totaal hebben we 55 verschillende talen gevonden. Daarnaast is één algemene rubriek opgenomen, namelijk ‘diverse talen’. De reden hiervoor is dat een aantal instellingen op de website niet specificeert welke talen daadwerkelijk in het aanbod zitten. Het totaaloverzicht van de aangeboden talen vindt u in Tabel 1 in bijlage I. In de hieronder getoonde Figuur 4.3 laten we de tien talen zien die het meest worden aangeboden door de instellingen9.
9 Het procentuele aandeel van de talen is gebaseerd op het aantal instellingen dat de betreffende taal aanbiedt. Het daadwerkelijk aantal cursussen kan verschillen, omdat geen rekening is gehouden met de soorten cursussen die worden aangeboden. Zo wordt bijvoorbeeld het Nieuwgrieks bijna altijd alleen als beginnerscursus aangeboden. Talen als Frans, Spaans en Engels worden daarentegen vaak door een instelling in meerdere cursusvormen aangeboden, van vakantiecursussen tot zeer specialistische gevorderdencursussen
13
Figuur 4.3 – Top-tien meest aangeboden talen (in % van het aantal totaal). Frans Engels Spaans Italiaans Duits Chinees Portugees Russisch Turks Arabisch 0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
De standaard Europese talen komen het meest voor: Frans, Engels, Spaans. Italiaans en Duits. Daarnaast zijn opvallend veel cursussen Chinees gevonden. Dit wordt mede veroorzaakt door het grote aantal Chinese scholen dat is opgezet in Nederland, en dan met name door Chinese zelforganisaties als ACV (Algemene Chinese Vereniging in Nederland). Ofschoon het door het ontbreken van websites niet mogelijk was dit voor alle Chinese scholen te controleren, geven de Chinese scholen in de telefonische enquête aan dat hun cursussen ook geschikt zijn voor niet-Chinezen. Van welke talen worden daadwerkelijk de meeste cursussen bezocht? Tijdens de telefonische interviews is gevraagd aan de instellingen naar hun topdrie van talen, dus welke drie talen bij hen het grootste aantal cursisten trekt. Een overzicht van de talen die als nummer 1 worden genoemd, vindt u in Figuur 4.4.
14
Figuur 4.4 – Talen waarvan de cursussen het meest bezocht worden (in %) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Turks
Noors
Mandarijn
Japans
Bahasa Indonesia
Hindi
Russisch
Duits
Arabisch
Italiaans
Chinees
Frans
Spaans
Engels
Als de meest populaire taal geeft het grootste percentage van de instellingen (40%) Engels op. Dit wordt gevolgd door twee andere Europese talen, Spaans en Frans. Duits wordt ook genoemd als taal die veel cursisten aantrekt, maar dan alleen als tweede populaire taal van een instelling. Kortom, Engels, Frans en Spaans zijn blijkbaar veruit de meest favoriete talen. Het is opvallend dat dit ook de talen zijn die in het reguliere onderwijs worden gegeven. Een respondent gaf in dit opzicht aan dat veel ouderen die zelf geen Engels op school hebben gehad, nu een cursus Engels bij de instelling komen volgen. Verder is het interessant dat Zweeds, Pools en Chinees een aantal keren de trendtalen worden genoemd. Nog vermeldenswaardig zijn de talen die slechts op één plek gegeven worden. Het betreft Ests en Koerdisch. De eerste taal wordt aangeboden door een instituut in Eindhoven en het Koerdisch alleen in Rotterdam. In dit laatste geval wordt de cursus aangeboden door een volksuniversiteit. Tot slot biedt het Lowani Afrika talencentrum uit Leiden een keur aan Afrikaanse talen die alleen daar worden gegeven. Voorbeelden zijn Bemba, Shona, Ndebele en Sotho.
4.3 De regionale verdeling van het aanbod De spreiding van instellingen Eén van de doelvragen in dit onderzoek is te kijken naar de regionale verdeling van het talenaanbod en de instellingen. Hoe is de spreiding van de instellingen en het talenaanbod en wat is de dekkingsgraad hiervan? Allereerst gaan we in op het eerste gedeelte van de vraagstelling: de spreiding van de instellingen en het talenaanbod in
15
Nederland. Door RBA-regio’s10 samen te voegen en de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) als aparte regio te onderscheiden, wordt het cursusen talenaanbod inzichtelijker gemaakt. In de tabel hieronder wordt de regionale verdeling van het aantal instellingen getoond.
Tabel 4.3 – Regionale verdeling instellingen (in %) regio Zuid-Holland en midden-Nederland Steden G4 Zeeland/Brabant/Limburg Oost Nederland Noord-Holland Groningen/Friesland/Drenthe landelijk totaal
aantal instellingen
%
187 178 131 122 67 47 5 723
25% 24% 18% 17% 9% 6% 1% 100%
Uit Tabel 4.3 blijkt dat in de regio Zuid-Holland en midden-Nederland en in de vier grote steden gezamenlijk de helft van het aantal instellingen te vinden is. Van de instellingen in de vier grote steden is bijna de helft (45%) gevestigd in Amsterdam. De regio Groningen/Friesland/Drenthe heeft met zes procent het minste aantal instellingen. De regio ‘landelijk’ bestaat uit enkele grote instellingen die landelijk opereren, zoals de LOI, en waarvan het als thuisstudie-specialisten of als taalreisaanbieders ook niet relevant is in welke plaats zij gevestigd zijn. De spreiding van het aantal talen Regionaal zijn er verschillen in het aanbod van taalcursussen. In de hieronder getoonde Tabel 4.4 laten we de verdeling van het aantal cursussen over de regio’s zien en het aantal talen dat in iedere regio wordt aangeboden relatief ten opzichte van het totaal aantal aangeboden talen in Nederland.
10 De regionale indeling is gebaseerd op de RBA-gebieden plus de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht-stad. De instellingen die in deze vier steden staat, worden niet meegenomen in de regio’s waartoe de betreffende steden behoren. Wat betreft de regionale indeling bestaat regio ‘Oost-Nederland’ uit de RBA-gebieden de IJssel-Vecht/Twente, IJssel/Veluwe en Arnhem/Oost Gelderland/Nijmegen en rivierenland. Regio ‘Noord-Holland’ bestaat uit de gebieden Noord-Holland noord en zuidelijk Noord-Holland en de regio ‘Zuid-Holland en midden-Nederland’ uit Flevoland, midden-Nederland, Rijnstreek, Haaglanden en Rijnmond.
16
Tabel 4.4 – Regionale verdeling van het aantal cursussen en het aantal talen (in %) regio Zuid-Holland en midden-Nederland Zeeland/Brabant/Limburg Oost Nederland Steden G4 Groningen/ Friesland/ Drenthe Noord-Holland landelijk totaal
aantal cursussen
aantal talen
26% 22% 17% 17% 8% 7% 3% 1.707
78% 55% 47% 60% 40% 33% 46% 55
Van het totaal aantal taalcursussen dat wordt aangeboden, is het grootste gedeelte (26%) te vinden in de regio Zuid-Holland en midden-Nederland. Het aandeel van het aantal cursussen in Zuid-Nederland (regio Zeeland, Brabant en Limburg) is met 22 procent daarentegen groter dan het aandeel van het aantal instellingen in deze regio. Dit wordt wellicht veroorzaakt door het grote aantal volksuniversiteiten in deze regio. Ruim 30 procent van alle volksuniversiteiten bevindt zich hier. Het talenaanbod van de volksuniversiteiten is over het algemeen zeer groot in vergelijking met de andere categorieën instellingen. Ook worden relatief veel cursussen (17%) aangeboden in de regio Oost-Nederland. Naast het aantal cursussen kijken we ook naar het aantal talen dat per regio wordt aangeboden. Het aantal cursussen mag immers misschien hoog zijn, maar als de aangeboden cursussen zich beperken tot slechts een klein aantal talen, betekent dat toch een nuancering van het totale aanbod. Wanneer we kijken naar het aantal talen dat wordt gegeven (Tabel 4.4) blijkt dat de dekking met name in de regio Zuid-Holland en midden-Nederland zeer goed is. In deze regio wordt 78 procent van alle 55 gevonden taal aangeboden. In de overige regio’s wordt telkens rond de helft van het aantal talen aangeboden, uitgezonderd de regio Noord-Holland. Deze regio heeft de laagste dekking wat betreft het aantal verschillende talen dat wordt aangeboden. Dat de dekking van het aantal talen overigens niet in iedere regio zo hoog is als in de regio ZuidHolland en midden-Nederland wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat een groot aantal Afrikaanse talen is gevonden dat maar door één instituut wordt aangeboden. In totaal betreft het 17 talen uit Zuid-Afrika (zoals Chitumbuka, Lingala en Shona) die alleen door het Lowani Afrika Talencentrum worden aangeboden, dat is gevestigd in Leiden. Naast de bekende Europese talen worden de talen van de grootste niet-Europese allochtone groepen ook in iedere regio aangeboden. Het betreft cursussen Arabisch, Chinees en Bahasa Indonesia.
17
Het aantal (potentiële) cursisten Hierboven geven we de spreiding weer van het talen- en cursusaanbod in Nederland. Dit is echter niet de enige graadmeter voor wat betreft de dekking van het talen- en cursusaanbod. Bij het bepalen van de dekking spelen ook aspecten mee over de mate waarin in de betreffende regio daadwerkelijk vraag is naar een taalcursus. Deze vraag is moeilijk te bepalen, omdat niet bekend is wie er een cursus zou willen volgen maar dit niet kan vanwege de afstand of een te beperkte talenkeuze. Om toch een beeld te kunnen geven van de dekking van het taalcursusaanbod, kijken we eerst naar de mate van stedelijkheid (als graadmeter voor het aantal potentiële cursisten) en naar het aantal cursisten dat daadwerkelijk een cursus volgt. In Tabel 4.5 wordt eerst de mate van stedelijkheid getoond met de procentuele verdeling van het aantal instellingen en het aantal taalcursussen.
Tabel 4.5 – Verdeling van instellingen naar mate van stedelijkheid (in %) stedelijkheid sterk stedelijk zeer sterk stedelijk matig stedelijk weinig stedelijk niet-stedelijk totaal
aantal instellingen 237 215 148 79 39 718
% instellingen
% talen
33% 30% 21% 11% 5% 100%
38% 27% 21% 9% 4% 100%
In de sterk tot zeer sterk stedelijke gebieden bevindt zich in totaal 63 procent van het aantal gevonden instellingen en 65 procent van het totaal aantal cursussen aangeboden. Het is te verwachten dat het aantal instellingen in de (sterk) stedelijke gebieden het grootst is. Verhoudingsgewijs wonen er minder potentiële cursisten in de weinig stedelijk en niet-stedelijke gebieden en zullen hier om deze reden minder instellingen gevestigd zijn en minder taalcursussen worden aangeboden dan in stedelijke gebieden. Tijdens de detailfase is aan de betreffende instellingen gevraagd naar het totale aantal cursisten (alleen taalcursussen) van het afgelopen jaar. Bijna de helft van het aantal gevraagde instellingen geeft aan tussen de 10 en de 100 cursisten te hebben en nog eens ruim een kwart tussen de 100 en 250 cursisten. Bijna negen procent van de instellingen heeft meer dan 1.000 cursisten, waarvan de grootste instelling 2.750 cursisten heeft. In Figuur 4.5 worden de aantallen per regio getoond.
18
Figuur 4.5 – Het aantal cursisten en het aantal inwoners per regio 14.000
5.000.000
12.000
4.000.000
10.000 3.000.000
8.000 6.000
2.000.000
4.000 1.000.000
2.000 0
0 Groningen/Friesland/ Drenthe
Noord-Holland
Oost Nederland
Zuid-Holland en middenNederland
Zeeland/Brabant/Limburg
Steden G4
aantal cursisten
aantal inwoners
De hier gepresenteerde aantallen cursisten hebben alléén betrekking op de door ons ondervraagde instellingen, maar geven desalniettemin een beeld van de regionale verhouding van het aantal cursisten, zeker wanneer we dit afzetten tegen het totaal aantal inwoners11 in de regio. Het totaal aantal cursisten is duidelijk het grootst in de vier grote steden, op de voet gevolgd door het aantal cursisten in de regio Zeeland/Brabant/Limburg. Het aantal inwoners in deze regio is echter ook groot. Het aantal inwoners in de vier grote steden is verhoudingsgewijs veel kleiner, maar gezien de ligging van de steden en de verhouding tussen het aantal cursisten en het aantal inwoners in de regio Zuid-Holland en midden-Nederland, is het waarschijnlijk dat er een uitwisseling plaatsvindt van inwoners van deze laatste regio die taalcursussen volgen in één van de vier grote steden. De regio’s Oost-Nederland en Groningen/Friesland/Drenthe blijven wat achter met het aantal cursisten gezien het aantal inwoners. Tot slot kijken we naar de woonplaats van de cursist. Bij de telefonische interviews is gevraagd naar de regio waar de cursisten gemiddeld gezien vandaan komen. Dit geeft een beeld van het bereik van de instellingen.
11 Het aantal inwoners per regio is gebaseerd op de bevolkingstellingen van het CBS per COROP. Deze COROPS zijn zo goed mogelijk door het ITS toegekend aan RBA-gebieden. Het inwonersaantal van de vier grote steden is gebaseerd op het aantal inwoners in de gemeente (gemeentelijke indeling 2007) van het CBS en vervolgens verminderd op het inwonersaantal van het bijbehorende COROP-gebied.
19
Tabel 4.6 – Herkomst van de cursist (in %) woonplaats cursist eigen gemeente (voornamelijk) eigen regio eigen provincie helft eigen regio, helft heel Nederland heel Nederland totaal
procentueel aandeel 2% 83% 5% 1% 9% 127
Uit de percentages blijkt duidelijk dat het grootste gedeelte van de instellingen regionaal is ingesteld. Veruit het grootste aandeel van de instellingen is immers gericht op cursisten uit de regio. De instellingen die hebben aangegeven breder gericht te zijn en de hele provincie bedienen, zijn zeer verspreid over Nederland. Deze instellingen staan in Friesland, Limburg, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Een tabel met de herkomst van de cursisten per regio wordt gegeven in de bijlage (Tabel 2). Hieruit blijkt dat instellingen in bijvoorbeeld Friesland en Groningen niet breder zijn gericht dan regio’s met een groter aantal inwoners of steden als Den Haag en Amsterdam.
4.4 Achtergrondgegevens cursisten Tijdens de telefonische interviews is gevraagd naar de achtergrond van de gemiddelde cursist aan de instelling. Waar komen ze vandaan, welke redenen hebben zij om een andere taal te willen leren en wat is hun gemiddelde leeftijd? In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de gemiddelde cursist en worden eventuele verschillen in regio besproken. Waar komen ze vandaan? Ruim driekwart van de instellingen geeft aan dat hun cursisten voornamelijk autochtoon zijn. Bij slechts een enkele volgen vooral allochtonen een cursus. De rest van de instelling heeft zowel allochtone als autochtone cursisten. Welke redenen worden genoemd? Mensen volgen een cursus om verschillende redenen. Zo kunnen werkgerelateerde redenen een rol spelen bij het volgen van een cursus. Een bedrijf krijgt bijvoorbeeld een nieuwe corporate taal als gevolg van een overname of fusie, of een gedeelte van het werk bestaat uit betrekkingen met het buitenland. Een andere reden kan zijn dat de (schoon)familie een andere taal spreekt. Mensen kunnen ook meerdere redenen hebben om een taalcursus te volgen. In Tabel 4.7 worden de verschillende redenen 20
zoals ze zijn genoemd door de instellingen tijdens de telefonische interviews op een rij gezet.
Tabel 4.7 – Redenen om een taalcursus te volgen (meerdere antwoorden mogelijk) redenen werk/zakelijk hobby/vrije tijd moedertaal leren studie vestigen in het buitenland expats vakantie lezen van de koran leren taal van partner divers extra ontwikkeling totaal
aantal
%
100 32 17 10 5 3 3 2 1 1 1 175
57% 18% 10% 6% 3% 2% 2% 1% <1% <1% <1% 100%
Veruit de meest genoemde reden is werk/zakelijk. Deze reden wordt niet alleen genoemd door instellingen die het bedrijfsleven als primaire doelgroep hebben. Ook andere instituten en zelfs volksuniversiteiten geven deze reden vaak op. Op de tweede plaats komt hobby/vrije tijd. Instellingen met aparte taalcursussen voor kinderen geven vaker als reden ‘moedertaal leren’ en ‘vestigen in het buitenland’. Eén van de instellingen noemde deze laatste reden specifiek als reden voor kinderen om een andere taal te komen leren. In de regio’s Oost-Nederland en Noord-Holland wordt in vergelijking met de andere redenen iets vaker ‘moedertaal leren’ als reden genoemd dan in de overige regio’s. Tabel 3 in bijlage I geeft de genoemde redenen per regio in percentages. Wat is de gemiddelde leeftijd? Bijna de helft van de bevraagde instellingen geeft aan dat de gemiddelde leeftijd van hun cursisten tussen de 40 en de 50 jaar ligt. In totaal 17 procent van de instellingen geeft aan dat hun cursisten relatief jong zijn, van kinderen tot gemiddeld 25-30 jaar. Van alle instellingen die van jong tot oud noemen als gemiddelde leeftijd van de cursist – en daarmee waarschijnlijk een zeer brede doelgroep bedienen – komt ongeveer driekwart uit de regio Oost-Nederland. Gemiddeld gezien zijn de cursisten in de regio Zeeland, Brabant en Limburg vaker ouder (40 tot 50 jaar of 50 jaar en ouder).
21
4.5 Kenmerken van de instellingen Om in beeld te krijgen hoe we de voorzieningen in het vreemdetalenonderwijs kunnen karakteriseren, is tijdens de brede fase zoveel mogelijk geïnventariseerd op welke wijze cursussen worden aangeboden (de onderwijsmethode) en zijn tijdens de detailfase vragen gesteld over de financiering en de organisatie. De bevindingen worden in deze paragraaf besproken. Hierbij gaan we eerst in op de onderwijsmethode en vervolgens bespreken we aspecten van de financiering en de organisatie.
4.5.1 Cursusvormen Op internet wordt vrij veel informatie verstrekt over de wijze waarop de cursussen worden gegeven. Denk hierbij aan klassikale cursussen, privé-cursussen, cursussen vooral gericht op schrijf- of mondelinge taalvaardigheid. De informatie is tijdens de detailfase verder aangevuld en geeft een goed beeld van de mogelijke vormen waarin taalcursussen in Nederland beschikbaar zijn. Van ongeveer 57 procent van de gevonden instellingen is bekend of zij beginnersen/of gevorderdencursussen12 aanbieden. Van deze groep is slechts vier procent alléén gericht op beginners. De andere instellingen bieden in meer of mindere mate zowel beginners- als gevorderdencursussen.
12 De Europese Unie heeft een referentiekader opgesteld op basis waarvan het niveau van taalcursussen op uniforme wijze kan worden vastgesteld: het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde talen. Dit referentiekader geeft een allesomvattende uitwerking van de kennis en vaardigheden die taalleerders moeten verwerven om een taal te kunnen gebruiken, alsmede van de wijze waarop deze kennis en vaardigheden kunnen worden verworven. Ook biedt het referentiekader een standaardindeling van het taalkennisniveau, genaamd de Gemeenschappelijke Referentieniveaus (uit: Het gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde talen, een vertaling van de Nederlandse Taalunie (2007)). De volksuniversiteiten en reguliere onderwijsinstellingen maken bij het aangeven van het cursusniveau gebruik van dit kader. Buiten de volksuniversiteiten en de reguliere onderwijsinstellingen wordt door de andere taalinstellingen alleen onderscheid gemaakt tussen beginners- en gevorderdencursussen. Om de vergelijking in de database tussen àlle taalinstellingen in stand te houden is er dan ook voor gekozen om alleen de indeling naar beginners en gevorderden te hanteren. Dit betekent dat we de Referentieniveaus als volgt hebben ingedeeld. Niveau A (A1 en A2) is het niveau van de basisgebruiker. We hebben ervoor gekozen om dit niveau als beginner aan te merken. De niveaus B en C (respectievelijk onafhankelijke gebruiker en vaardige gebruiker) zijn gevorderdencursussen. Een aantal instituten biedt een opleiding aan specifiek voor het verkrijgen van het Cambridge certificate. Dit certificaat geeft aan dat een zeer hoog niveau van engels is bereikt, ongeveer gelijk aan het niveau van een hoog opgeleide die engels als moedertaal heeft. In de database is geen onderscheid gemaakt tussen deze cursus en alle andere cursussen Engels. Het wordt aangemerkt als een gevorderdencursus.
22
Van dezelfde groep instellingen is ook bekend in welke mate cursussen schrijf- en/of mondelinge taalvaardigheid worden aangeboden. In totaal is ruim vijf procent geheel of voornamelijk gericht op cursussen mondelinge taalvaardigheid. De andere instellingen bieden cursussen die ook in meer of mindere mate gericht zijn op schrijfvaardigheid. Verschillende instellingen geven aan dat de privé-cursussen het meest populair zijn. Toch vindt het merendeel van de cursussen in groepsverband klassikaal plaats. Mensen die graag hun eigen tempo en tijd bepalen en geen reistijd willen, opteren voor een zelfstudie.
4.5.2 Financiële en organisatorische aspecten In deze subparagraaf bespreken we de kosten van de cursus per cursist en de subsidiemogelijkheden van de instellingen. Vervolgens gaan we in op het soort docenten dat is aangesteld, de wijze waarop het talenaanbod wordt bepaald en het uiteindelijke doel van de cursussen. Cursuskosten De gemiddelde kosten van een cursus kunnen nogal uiteenlopen. Dit is mede afhankelijk van het aantal lessen en de lesduur, welke sterk verschillen per instelling. De ene instelling biedt een cursus van een half jaar aan met lessen van een uur, terwijl een andere instelling opteert voor een intensieve cursus van bijvoorbeeld twee maanden en een lesduur van twee uur. De hier gepresenteerde gemiddelde cursuskosten zijn gebaseerd op het totale pakket, er is dus niet gedifferentieerd naar lesduur en aantal lessen.
gemiddelde kosten totaal
zelforganisatie
volksuniversiteit
thuisstudie
particulier
stichting/ vereniging
reguliere onderwijsinstelling
350 300 250 200 150 100 50 0
instituut
Figuur 4.6 – Gemiddelde kosten per cursus per instellingscategorie en de totale gemiddelde cursuskosten 350 300 250 200 150 100 50 0
gemiddelde kosten per categorie
23
De kosten van een gemiddelde taalcursus zijn bij een instituut of een reguliere onderwijsinstelling wat hoger dan bij de andere categorieën instellingen, ook gezien de gemiddelde totale cursuskosten. Dit zijn de gemiddelde kosten van een cursus niet verdeeld naar de categorieën. De cursussen van de categorie taalreizen zijn hier buiten beschouwing gelaten omdat zij gemiddeld gezien duidelijk duurder zijn (€ 1.500). Subsidie Ruim 90 procent van de bevraagde instellingen geeft aan geen subsidie te ontvangen. Wel kregen wij van één van deze instellingen de opmerking dat de bedrijven waarvoor zij cursussen regelen (soms) zelf subsidie aanvragen voor de cursus. De overige 10 procent ontvangt subsidie van de gemeente of van de universiteit. Eén van de door een universiteit gesubsidieerde instelling is een instituut. Verder betreft dit enkele volksuniversiteiten, zelforganisaties en reguliere onderwijsinstellingen. Docenten Het aantal docenten verschilt aanzienlijk per instelling. Enkele taleninstituten in Nederland zijn zeer groot en hebben 100 tot 200 docenten in dienst. Dit zijn vanzelfsprekend taleninstituten die een ruim assortiment aan talen aanbieden. Deze instellingen zijn gevestigd in de regio’s Zuid-Holland en midden-Nederland en in de vier grote steden. Op basis van de totale aantal telefonische interviews is het gemiddelde aantal docenten aan de taalinstellingen in Nederland 13. Hierbij zijn de particulieren meegerekend. Wanneer we de groep particulieren niet meerekenen, stijgt het gemiddelde naar 20 docenten. De volksuniversiteiten hebben gemiddeld gezien het grootste aantal docenten in dienst (zie Tabel 4 in bijlage I). Het soort docenten verschilt ook per instelling en per regio. Veelal wordt een taalcursus gegeven door een native speaker, al dan niet opgeleid tot docent. Native speakers worden vaak ingezet bij cursussen die primair gericht zijn op mondelinge taalvaardigheid. In totaal gebruikt bijna 50 procent van de instellingen (gediplomeerde) native speakers (Figuur 4.7). Een ruime 20 procent van de instellingen geeft aan (voornamelijk) gediplomeerde non-native docenten in dienst te hebben.
24
Figuur 4.7 - Soort docenten per regio (in %) totaal Steden G4 Zeeland/Brabant/ Limburg Zuid-Holland en midden-Nederland Noord-Holland Oost Nederland Groningen/Friesland/Drenthe 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
(vooral) native speakers (vooral) gediplomeerde native speakers (vooral) gediplomeerde non-native docenten beide
Regionaal gezien is er een groot verschil in het soort docenten dat de instellingen in dienst hebben. Met name in Noord-Holland en in iets mindere mate in de regio Groningen/Friesland/Drenthe wordt relatief weinig gebruik gemaakt van native speakers. Het aandeel non-native docenten is in deze twee regio’s het grootst. Wat betreft het soort instelling blijkt dat de particulieren bijna uitsluitend native speakers zijn (70%), waarvan 15 procent aangeeft gediplomeerd te zijn. Verhoudingsgewijs geven volksuniversiteiten het minst vaak aan (voornamelijk) native speakers in dienst te hebben. Deze categorie instituten heeft meestal beide soorten docenten in dienst. Dit komt wellicht deels ook door het grote aantal docenten dat volksuniversiteiten over het algemeen in dienst hebben. Tijdens de telefonische interviews kwam naar voren dat een aantal instellingen in een samenwerkingsverband zit met bijvoorbeeld een ROC of een scholengemeenschap. Dit maakt een uitwisseling van docenten mogelijk. Bepaling talenaanbod Op welke wijze bepalen de instellingen welke taalcursussen zij aanbieden? Deze vraag hebben wij gesteld tijdens de telefonische bevraging. Het meest voorkomende antwoord is dat het aanbod bepaald wordt door de vraag. Toch gebruiken een aantal instellingen ook andere methoden om het cursusaanbod vast te stellen. Enkelen geven 25
bijvoorbeeld aan de trends in de gaten te houden: welke talen zijn bijvoorbeeld populair. Ook is het aanbod afhankelijk van de beschikbaarheid van docenten. Eén volksuniversiteit gaf in dit opzicht aan dat wanneer een docent zich aanbiedt en de taal interessant is, het voorkomt dat de cursus wordt aangeboden ondanks een te laag aantal cursisten. Cursusdoel Het doel van de cursussen is verschillend. Het merendeel van de instellingen (60%) geeft aan dat het doel is om beter begrip van de taal te ontwikkelen. Hierbij wordt geen eindniveau vereist. Van de instellingen die wel een eindniveau van de cursus bepalen, houdt 36 procent vast aan het Europees kader en heeft ruim 2 procent een eigen kader. Deze laatste groep bestaat uit instellingen die internationaal opereren en een eigen opleidingswijze hebben ontwikkeld. De resterende instellingen geven aan dat het niveau wordt bepaald door de docenten onderling of door de commissie Chinese Scholen Nederland. Het mag duidelijk zijn dat deze laatste zelforganisaties betreft. Het merendeel van de instellingen heeft (meestal) een toets aan het eind van de cursus. Ongeveer 40 procent heeft zeker geen toets. De toets is overigens meestal vrijwillig.
4.6 Witte vlekken De hier gepresenteerde gegevens zijn nog niet volledig. Sowieso is de hoeveelheid kleine taalinstellingen en particuliere taalcursusaanbieders te groot om met volledige zekerheid in een beperkte tijd geheel te kunnen verzamelen. Toch durven we wel te zeggen dat alle grote taalinstellingen alsmede een aanzienlijk percentage van de kleinere aanbieders op internet in beeld zijn. Hooguit in de categorie taalreizen wordt een gedeelte van het aanbod gemist. Wie missen we nog? Als gevolg van de gekozen onderzoeksmethode missen we in het overzicht de aanbieders die niet op internet te vinden zijn. Een uitzondering hierop zijn de aanbieders die weliswaar geen eigen website hebben, maar wel (met telefoonnummer) in de Gouden Gids staan. Particulieren die alleen taalles aanbieden middels briefjes in de supermarkt of advertenties in de streekkranten staan niet in dit overzicht. Ook zelforganisaties die briefjes in scholen hangen of in het eigen clubhuis, blijven buiten beeld. De vraag is hoe groot de gemiste groep in werkelijkheid is. Dit zijn hoogst waarschijnlijk vaak mensen die taalles geven naast hun gewone bezigheden, want het internet en met name ook de Gouden Gids zijn media die tegenwoordig van groot belang zijn om klanten te bereiken. 26
Verder is er nog weinig tot geen zicht op eventuele bevolkingsgroepen die nu niet bediend worden. Het is best mogelijk dat een vergroting van het cursusaanbod in sommige gebieden juist zal leiden tot een grotere vraag. Of dat bepaalde groepen in bepaalde regio’s nu weinig toegang hebben tot cursussen in de moedertaal. Brede scholen en eigen taalonderwijs Een belangrijk kenmerk van het concept “Brede school” is dat een school naast het standaard onderwijsprogramma ook andere voorzieningen aanbiedt met behulp van partners. Vaak zijn partners speelzalen, waardoor op de school ook kinderopvang wordt geregeld, en de GGD, waardoor de opvang van leerlingen met psychische problemen met kortere lijnen kan worden geregeld. Een aantal brede scholen is ook al begonnen met het opzetten van eigen vreemdetalenonderwijs. Meestal wordt hierbij samengewerkt met een ROC, dat de taalopleidingen verzorgt. Maar op deze nieuwe markt opereren ook speciale instituten zoals bijvoorbeeld Earlybirdie, een initiatief van het schoolbestuur voor openbaar onderwijs in Rotterdam (BOOR) dat zich speciaal richt op engels taalonderwijs op de basisschool. Dit zijn echter allemaal initiatieven die niet algemeen toegankelijk zijn voor iedereen en dan ook buiten het doel van dit onderzoek vallen.
27
28
5 Conclusie
Het onderzoek is opgezet met als doel een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het huidige onderwijs in vreemde talen in Nederland, dat [1] buiten het reguliere onderwijs wordt aangeboden en dat [2] voor iedereen toegankelijk is. De vragen die we hierbij willen beantwoorden zijn: • Welke instellingen zijn er in Nederland? • Voor welke talen bieden zij cursussen aan? • Hoe zijn deze instellingen en cursussen regionaal verdeeld? • Wie bezoeken deze voorzieningen en waarom? • Hoe kunnen deze voorzieningen gekarakteriseerd worden qua onderwijsmethode, financiële en organisatorische aspecten. In totaal zijn 750 instellingen gevonden, die samen 1.757 cursussen in 55 verschillende talen aanbieden. Ten aanzien van onderzoeksvraag 1 kunnen we op basis van de resultaten concluderen dat het merendeel van de instellingen instituten zijn, gevolgd door volksuniversiteiten en particulieren. Daarnaast is er aanbod van reguliere onderwijsinstellingen, stichtingen en verenigingen, zelforganisaties en instellingen die thuisstudies of taalreizen aanbieden. Particulieren en instituten hebben relatief vaak het bedrijfsleven als doelgroep. Een klein gedeelte van de gevonden instellingen verzorgt speciale kindercursussen (54 instellingen in totaal), waarbij de zelforganisaties zich verhoudingsgewijs het vaakst richten op kinderen. Het aantal instellingen met cursussen voor kinderen in de leeftijdcategorie tot 12 jaar is groter dan voor kinderen van 12 tot 18 jaar. Het animo voor kindercursussen is volgens een kwart van alle instellingen laag tot zeer laag. Hiertoe behoren ook enkele grote instellingen die naast het cursusaanbod voor volwassenen ook cursussen voor kinderen aanbieden. Alle instellingen die alléén op kinderen gericht zijn, zijn positief over het animo voor kindercursussen. De meeste instellingen met kindercursussen zijn gevestigd in de vier grote steden en in de regio Zuid-Holland en midden-Nederland. Wanneer we hierin meenemen dat één groot kindercursusinstituut in deze regio op meerdere plaatsen is gevestigd, is verhoudingsgewijs het aantal instellingen met kindercursussen in de regio Zeeland, Brabant en Limburg misschien wel groter. Kinderen komen vooral de moedertaal leren. Een andere belangrijke reden is een verhuizing naar het buitenland. Het merendeel van de kinderen is autochtoon. Chinees en Engels zijn de meest populaire talen. 29
Onderzoeksvraag 2 heeft betrekking op het aantal talen waarvoor cursussen worden aangeboden. In totaal hebben we 55 verschillende talen gevonden. In de tien talen waarvoor de meeste cursussen worden aangeboden staan de standaard Europese talen bovenaan (Frans, Engels, Spaans, Italiaans en Duits). Van de niet-Europese talen wordt van Chinees het grootst aantal cursussen aangeboden. Gevraagd naar de talen die het meest populair zijn (i.e. het best bezocht) komen wederom Engels, Frans en Spaans naar voren. De resultaten geven voor wat betreft onderzoeksvraag 3 een minder duidelijk beeld. Enerzijds is gekeken naar hoe het cursus- en talenaanbod zijn verspreid. Anderzijds is geprobeerd in kaart te brengen wat de vraag naar cursussen zou kunnen zijn. Dit laatste geeft een beeld van de dekking van het huidige aanbod. Het interpreteren van de gegevens wordt enigszins bemoeilijkt door het feit dat het niet mogelijk is om de gegevens uit de detailfase over het aantal cursisten en de herkomst van de cursisten op te hogen tot landelijk of regionaal niveau. Toch geeft het beeld dat in paragraaf 4.3 naar voren komt aanleiding tot de vraag of het aantal instellingen en taalcursussen voldoende verspreid is over Nederland. Het aantal cursisten en taalcursussen in de regio’s Oost-Nederland en Groningen/Friesland/Drenthe blijft achter bij de andere regio’s, terwijl het aantal inwoners van met name de eerste regio redelijk groot is. Wanneer we kijken naar Zuid-Nederland (Zeeland, Brabant en Limburg) blijkt het aantal cursisten daar zeer hoog en het aantal taalcursussen ook. Het aantal volksuniversiteiten in deze regio is ook groot in vergelijking met de andere regio’s. De vraag dient zich dan ook aan of het aantal cursisten in Zuid-Nederland zo hoog is vanwege het grote aanbod aan cursussen of andersom. In het eerste geval zou een vergroting van het cursusaanbod in de regio’s Oost-Nederland en – gezien het aantal inwoners in iets mindere mate – in Groningen, Friesland en Drenthe moeten leiden tot een verhoging van het aantal cursisten. In het tweede geval geeft het aantal cursisten dus een goed beeld van de totale vraag en is verhoudingsgewijs het cursusaanbod in de beide regio’s in verhouding. De verdeling van het aantal instellingen naar mate van stedelijkheid geeft echter weer aanleiding om aan te nemen dat het tweede punt het geval is. Het aantal instellingen en het daarmee het cursusaanbod is afhankelijk van de mate van stedelijkheid en daarmee van de bevolkingsdichtheid. Onderzoeksvraag 4 heeft betrekking op de gemiddelde cursist. Uit de resultaten komt naar voren dat de gemiddelde cursist iemand van middelbare leeftijd is (tussen de 40 en 50 jaar), veelal autochtoon is en vooral vanwege werk en in iets mindere mate uit hobby- of vrije tijdsoverwegingen of vanwege de moedertaal een nieuwe taal willen leren. Bij kinderen worden relatief vaak redenen als het leren van de moedertaal en het verhuizen naar het buitenland opgegeven als reden.
30
Tot slot geven de resultaten voor onderzoeksvraag 5 de volgende karakteristieken van de instellingen. Instellingen bieden merendeels zowel beginners- als gevorderdencursussen aan. De nadruk ligt bij bijna alle instellingen op mondelinge taalvaardigheid met in meer of mindere mate schrijfvaardigheid. Een cursus kost gemiddeld 284 euro en is gemiddeld het goedkoopst bij volksuniversiteiten en bij particulieren. Zonder de groep particulieren komt het gemiddeld aantal docenten op 20, waarvan het merendeel (gediplomeerde) native speakers is. In de regio’s Noord-Holland en Groningen/Friesland/Drenthe wordt relatief weinig gebruik gemaakt van native speakers. Slechts weinig instellingen geven aan subsidie te ontvangen.
31
32
Bijlage I
Tabel 1 – Overzicht van het aantal gevonden talen (in %) soort taal
Frans Engels Spaans Italiaans Duits Chinees Portugees Russisch Turks Arabisch Pools Nieuwgrieks Zweeds Bahasa Indonesia Noors Hongaars Japans Tsjechisch Deens Ivriet/Hebreeuws Kroatisch/Servisch/Servo-Kroatisch Roemeens Papiamento Bulgaars Fins Slowaaks Egyptisch Hindi Perzisch Swahili Thais Koreaans Vietnamees Bemba
telefonische enquête
internetonderzoek
totaal
percentage totaal
59 59 53 40 31 24 18 19 15 16 10 12 11 18 9 9 9 10 4 4 4 2 1 1 2 2 1 2 2 2 0 1 0 0
193 158 162 120 104 88 60 50 40 37 43 33 30 14 18 16 16 11 11 8 7 8 6 4 3 3 3 2 1 1 3 1 2 1
252 217 215 160 135 112 78 69 55 53 53 45 41 32 27 25 25 21 15 12 11 10 7 5 5 5 4 4 3 3 3 2 2 1
14% 12% 12% 9% 8% 6% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1%
33
soort taal
telefonische enquête
internetonderzoek
totaal
percentage totaal
1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 12 466
0 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 17 1.291
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 29 1.757
<1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% <1% 2% 100%
Bengali Chichewa/Chinyanja Chitumbuka Ests Kantonees Kinyarwanda/Kirundi Koerdisch Lingala Lozi Ndebele Oshindonga Sanskrit Shona Somalisch Sotho Swana Swati/Swazi Tonga Urdu Xhosa Zulu diverse talen totaal
Tabel 2 – Overzicht van de woonplaats van cursisten per regio (in %) eigen (vooreigen Randstad helft eigen heel gemeente namelijk) provincie regio, Nederland eigen helft heel regio Nederland Groningen/Friesland/Drenthe Oost Nederland Noord-Holland Zuid-Holland en middenNederland Zeeland/Brabant/ Limburg steden G4 landelijk totaal
34
50% 0% 0% 0%
8% 6% 11% 24%
17% 17% 0% 0%
0% 0% 0% 50%
0% 0% 0% 50%
0% 0% 18% 27%
50% 0% 0% 100%
25% 25% 0% 100%
33% 33% 0% 100%
0% 50% 0% 100%
0% 50% 0% 100%
18% 27% 9% 100%
Tabel 3 – Redenen per regio (in %) GroninOost NoordZuidZeeland/ Steden G4 Landelijk gen/ Nederland Holland Holland en Brabant/ Friesland/ midden- Limburg Drenthe Nederland moedertaal leren hobby/vrije tijd werk/zakelijk expats vakantie studie lezen van de koran leren taal van partner vestigen in het buitenland divers extra ontwikkeling totaal
14% 7% 57% 0% 0% 7% 7% 0% 7% 0% 0% 100%
36% 18% 27% 0% 0% 9% 0% 9% 0% 0% 0% 100%
20% 7% 60% 0% 7% 7% 0% 0% 0% 0% 0% 100%
4% 21% 54% 6% 4% 4% 2% 0% 4% 0% 0% 100%
14% 16% 62% 0% 0% 3% 0% 0% 3% 3% 0% 100%
2% 23% 63% 0% 0% 8% 0% 0% 2% 0% 2% 100%
0% 50% 50% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 100%
Tabel 4 – Het gemiddeld aantal docenten per instellingscategorie soort instelling instituut particulier reguliere onderwijsinstelling stichting/vereniging taalreis thuisstudie volksuniversiteit zelforganisatie
gemiddeld aantal docenten 13 1 25 1 . . 21 9
35
36