RIA WOLLESWINKEL
GEVANGENE VAN HET SYSTEEM EN CIPIER VAN HET GEZIN (OVER MOEDERS EN DETENTIE)
De grootste pijn van gevangenisstraf is het isolement waarin je wordt geplaatst: het afgesneden zijn van de vertrouwde omgeving, van familie, vrienden, werk en het verkeren tussen mensen en in een omgeving die je vaak niet kent en waar je niet voor gekozen hebt. Het onderworpen zijn aan regels en gewoonten die de jouwe niet zijn maar waaraan wel in een strakke hiërarchie de hand wordt gehouden. De legitimatie van de gevangenisstraf staat maatschappelijk echter nauwelijks meer ter discussie.
pagina 117
Nemesis essays - september 1995
De roep om langere straffen en meer cellen is gehonoreerd. Bijna trots is gemeld dat we qua cellendichtheid in Nederland op Europees niveau komen. Veel maatschappelijke voorzieningen zijn door bezuinigingen in de afgelopen vijftien jaar behoorlijk uitgekleed en er lijkt een gedeeltelijke verschuiving van de hulpverlening naar gevangeniswezen plaats te vinden: psychiatrische hulpverlening, drugshulpverlening, jeugdhulpverlening. Er komt differentiatie en individualisatie in het gevangenisbeleid. De gebouwen en het personeel zijn echter nauwelijks toegerust voor het verlenen van hulp; zij bewaken 's lands veiligheid. Dus wordt er beleid ontwikkeld waarin alleen de gemotiveerden gebruik kunnen maken van voorzieningen. Maar is een gevangene die zich conformeert wel gemotiveerd of is dat domweg één van de overlevingsstrategieën in een totale institutie zoals Goffmann die al beschreef? Hoe werken enerzijds bezuinigingen op maatschappelijke voorzieningen en anderzijds de aanzuigende kracht van justitie door in vrouwenlevens? Er is in het verleden vaak gezegd dat in criminologische studies en daarop gebaseerde beleidsvorming de mannelijke maat dominant was. De altijd terugkerende variabele 'werk' is gerelateerd aan de plaats van werk en kostwinnerschap in mannenlevens. Met de seksespecifieke socialisatie en resocialisatie van criminele vrouwen werd zelden rekening gehouden. Hooguit om de geringe criminaliteit van vrouwen te verklaren. De, vergeleken bij mannen, grote sociale en zelfcontrole bij vrouwen en ook bij meisjes (zij het in afnemende mate) blijkt immers tot minder deviant gedrag in de criminele sfeer te leiden. De vraag waarom vrouwen zich hoe dan ook zo snel conformeren aan een maatschappelijk gewenste rol is nauwelijks onderzocht. Wel wordt het machteloze aanpassingsgedrag in veelal ongewenste afhankelijkheidsrelaties in de vrouwenhulpverlening een ongelukkige overlevingsstrategie genoemd. Daar zouden andere manieren van overleven tegenover geplaatst moeten worden, waarin onafhankelijkheid en zelfstandigheid worden aangeleerd. In de ministeriële nota Vrouwen en detentie werd een dergelijke benadering ook aanbevolen in specifiek beleid voor vrouwen in gevangenissen. Vrouwen zouden een zelfstandige identiteit moeten kunnen ontwikkelen 'onder meer in relatie tot het moederschap'. Is dat doel te realiseren zonder uitbreiding van justitietaken tot terreinen waar geen specifieke deskundigheid op bestaat èn waar vrouwen door hun afhankelijkheid geen autonome positie kunnen kiezen? En aan welke beelden van moederschap wordt dan gerefereerd? Het moederschap staat als ideologisch concept nogal eens ter discussie. Zeker als er wordt uitgegaan van het kerngezin als model met een afhankelijke vrouw, die veel thuis is en klaar staat voor man, kinderen en zorgbehoevende familieleden. En die daarbij geacht wordt het doorgeefluik van maatschappelijke normen en waarden te zijn en de vuile was van het gezin niet buiten te hangen. Zij wordt het hardst aangevallen als zij zelf of één van de gezinsleden afwijkt van de norm en zij dus haar controle verloren is. Eén van de concrete projecten waarin ambivalenties ten aanzien van het moederschap (soms) zichtbaar worden, is het experiment in de halfopen gevangenis Ter Peel in Sevenum, waar moeders met kinderen in de leeftijd tot vier jaar gedurende de detentie van moeder samen kunnen verblijven met als doel de continuïteit in de relaties tussen moeders en kinderen zoveel mogelijk te waarborgen.
pagina 118
Ria Wolleswinkel
Voordat het experiment wordt beschreven, komen in dit stuk eerst in een breder kader de genderspecifieke gevolgen van de gevangenisstraf aan de orde, zowel voor degenen die gedetineerd worden als voor de achterblijvende partners en/of kinderen. Juist in die gevolgen worden de ambivalenties rond de moederrol als struktureel gegeven zichtbaar. DE UITWERKING VAN DE GEVANGENIS OP DE GEDETINEERDEN
Uit inventarisatiestudies in Nederland en criminologische studies in het buitenland komt steeds het beeld naar voren dat het verblijf in een gevangenis op vrouwen anders uitwerkt dan op mannen en dat dit in sterke mate te verklaren is uit de maatschappelijke rollen die zij vervullen. - Het verlies van vrijheid, waaronder zowel de feitelijke opsluiting als de maatschappelijke uitstoting wordt verstaan, pakt voor vrouwen anders uit dan voor mannen. Dit komt doordat de vrouwelijke identiteit vooral ontleend wordt aan haar rol van partner en moeder. Zelfs als zij die rollen niet feitelijk vervult wordt zij tot de mogelijkheid daartoe afgesneden. Als zij die rollen voor de detentie wel vervulde, vormt de scheiding een enorme belasting: de angst voor verlies van de partner en de kinderen. Vrouwen met kinderen zijn bang om het stigma van 'onverantwoordelijke moeder' te krijgen. De belangrijke plek die de arbeid inneemt in het detentiebestaan, sluit voor mannen beter aan bij hun meer eenzijdige identifikatie met een beroep of met het kostwinnerschap. - Het verlies van goederen en diensten wordt zowel door mannen als vrouwen het minst pijnlijk ervaren naarmate de levensstandaard laag en het vooruitzicht op verbetering beperkt is. Gezien hun maatschappelijke rol zijn vrouwen wel belangrijke consumenten en doen zij geregeld gezinsinkopen. - Onder het verlies van zelfstandigheid lijken vrouwen minder te lijden dan mannen. Buiten de gevangenis waren zij ook vaak economisch en fysiek afhankelijk. Sommige vrouwen ervaren hun detentie zelfs als een bevrijding. - De impact van het verlies van heteroseksuele contacten schijnt bij vrouwen onderschat te worden. Juist intimiteit en affectiviteit zijn belangrijke middelen tot het leggen en onderhouden van contacten en dus tot het verwerven van een plek binnen een groter maatschappelijk verband. Of op dit punt de gevangenschap voor lesbische vrouwen 'lichter' of anders is, komt niet uit onderzoek naar voren. Wel het taboe dat rust op homoseksuele contacten tussen vrouwen binnen de gevangenismuren - door opkomende verliefdheden worden gedetineerden soms onzeker over hun seksuele identiteit. - voor de meeste vrouwen is het leven in een vrouwengemeenschap nieuw; veel mannen zijn in hun verleden eerder geconfronteerd geweest met een wereld van uitsluitend mannen, bij voorbeeld op het werk, of in de sport of militaire dienst. - Vrouwen lijken zich vaak onzeker en onveilig te voelen tussen medegedetineerden. Dat is moeilijk waar te nemen omdat zij zich dan terugtrekken en soms juist het gedrag van een modelgevangene vertonen. - soms worden ook generatieconflicten binnen de gevangenispopulatie beschreven, omdat juist jongere vrouwen niet meer zo bereid zouden zijn tot aanpassing aan hun traditionele vrouwelijke rol . De jongere vrouwen lijken zich minder drukte maken om hun seksuele reputatie en hun (drugs-)verslavingsgedrag.
pagina 119
Nemesis essays - september 1995
DE UITWERKING VAN DE DETENTIE OP DE ACHTERBLIJVERS
Partners Precieze data en gegevens over de gezinssituaties van gedetineerden zijn niet te achterhalen. Uit privacy-overwegingen worden deze niet geregistreerd; bovendien worden voorlichtingsrapportages in lang niet alle gevallen gemaakt. Bij vrouwelijke gedetineerden bestaat iets meer inzicht dan bij mannen: zij zijn veelal alleenstaand en als zij kinderen hebben, zijn zij de primaire verzorgers. Er treden bij hun detentie grote veranderingen op: de mannelijke partner wordt weer 'vrije jongen' (als hij niet ook gedetineerd is); de kinderen worden in het gros van de gevallen uitbesteed aan familie of elders buitenshuis ondergebracht. Voor zover er over het thuisfront van de mannelijke gedetineerden iets bekend is, zijn het gegevens die juist door hun vrouwen naar buiten gebracht zijn. Als de man kinderen heeft is er immers vrijwel altijd een vrouwelijke partner die voor hen zorgt. Het thuisfront van de achterblijvende vrouw ziet er vaak problematisch uit: zij wordt 'partnerloos' in haar maatschappelijk optreden. Vaak valt het inkomen van de man weg. Zij krijgt de dubbele opvoedingstaak en moet - soms voor het eerst - werk, huishouding en opvoeding zien te combineren. Zij wordt geacht in monogame trouw op haar man te wachten en het gezin draaiende houden. Juist die verantwoordelijkheid voor de privésfeer drukt zwaar. Hoe gaat de vrouw in de privésfeer om met haar sociale controlefunctie? Is zij medeplichtig aan of slachtoffer van het gedrag van haar partner? Zij staat voor een paradox: als ze van het delict wist, dan deugt ze niet als burger, als ze er niet van wist, deugt ze niet als partner. Het is opvallend dat de specifieke problematiek van deze vrouwen inmiddels in onderzoek en door de hulpverlening wordt onderkend zolang het om de instandhouding van haar gezin gaat; haar eigen seksualiteit en haar zorgen om haar seksuele reputatie lijken te worden genegeerd. Kinderen van gedetineerde vaders
Van de kinderen van gedetineerden weten we in Nederland zo mogelijk nog minder dan van de partners. Een eerste onderzoek, in Nederland gedaan door Van Nijnatten en anderen. Van Nijnatten richt zich op kinderen van (langdurig) gedetineerde vaders. Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden die van invloed zijn op de beleving en verwerking van de detentie van de vader door het kind: - het persoonlijke niveau: de leeftijd van het kind, de aard en de intelligentie van het kind, eerdere al dan niet traumatische ervaringen van het kind en, vanuit het oogpunt van identificatie, de sekse van het kind; - het interpersoonlijke niveau, dat vooral betrekking heeft op de relaties binnen het gezin. Waar de relaties slecht waren, kan de detentie een doorbraak in positieve zin betekenen. Als de relaties goed waren, is de loyaliteit aan de vader vaak groot. Kinderen kunnen daardoor moeite hebben om 'het delict' een plek te geven. Ze geloven in de onschuld van hun vader (veroordeeld of niet) of blijven erover piekeren. Een belangrijke rol speelt de achterblijvende partner en het beeld dat zij heeft van de gedetineerde. In onderzoek zijn vergelijkingen getrokken met andere situaties waarin een ouder uit het dagelijks leven van een kind verdwijnt. Als één van de verklaringen waarom het verlies van een ouder door echtscheiding voor kinderen vaak moeilijker te verwerken is dan een verlies door de dood, wordt ook aangegeven dat van de dode meestal een positief beeld achterblijft, terwijl na
pagina 120
Ria Wolleswinkel
een scheiding de verzorgende partner zich vaak bedrogen en in de steek gelaten voelt en die wrok ook op de kinderen overdraagt. Bij detentie kunnen soortgelijke mechanismen optreden. Bij detentie wordt vaak over de reden van afwezigheid gelogen of gezwegen. Daarbij kan de plek in leeftijdsvolgorde in het gezin van belang zijn: het oudste kind is vaker op de hoogte, de jongsten worden in het onwetende gelaten. Over het algemeen werken liegen en zwijgen negatief uit voor het kind in het verwerkingsproces. Een te grote betrokkenheid bij de zorgen van de achterblijvende volwassene kan echter ook een te zware belasting worden. Het kind moet dan als het ware de afwezige ouder gaan vervangen; - de sociale omgeving. Evenals de partners kunnen de kinderen van gedetineerden gezien worden als slachtoffers of als medeschuldigen. Er kan zowel sprake zijn van medeleven als van uitsluiting en pesterij. Juist de detentie van een vader kan tot statusverlies van het gezin leiden, onder meer omdat er minder geld binnenkomt. De cultuur van de buurt speelt ook een grote rol. In de ene buurt zal detentie een minder vreemd verschijnsel zijn dan in de andere. In sommige Parijse voorsteden is het gebruikelijk tatoeages op de arm aan te brengen na iedere detentieperiode - analoog aan de strepen op het politie-uniform werkt dat statusverhogend. Kinderen van gedetineerde moeders
Over het effect dat de detentie van een moeder op haar kinderen heeft, weten we in Nederland nauwelijks iets, temeer daar moeders - tot voor kort - niet in zulke groten getale werden gedetineerd en de ervaringen van hun kinderen dus noch maatschappelijk, noch wetenschappelijk aan het daglicht kwamen. Uit buitenlandse studies blijkt dat over het algemeen dezelfde mechanismen een rol spelen als bij kinderen van mannelijke gedetineerden, zij het dat de gevolgen van stigmatisering veel nadrukkelijker aan de maatschappelijke rol van moeder gerelateerd zijn: de moeder bewaakt de sociale controle in het gezin en haar status 'als moeder' is daardoor veel sneller aangetast, tenzij zij het delict juist als hoedstervan het gezin heeft gepleegd, met name wanneer het vermogensdelicten betreft die zij uit armoede heeft gepleegd. Het verhaal van de buitenlandse drugskoeriersters, die tot hun daad verleid worden om hun kinderen van eten te voorzien, spreekt tot de verbeelding. Ook een geweldsdelict waarbij de moeder als zich uiteindelijk manifesteert als beschermster van haar gezin: de partnerdoodster die na een eindeloze mishandelingsreeks uit haar apathie schiet zodra de man dreigt haar kind iets aan te doen, appelleert aan het goede moederinstinct. Maar het wordt veel moeilijker om de 'puur uit eigenbelang graaiende' verslaafde delinkwent te respecteren in haar moederrol. Of de moeder die het middelpunt blijkt te zijn van een gezin waarvan alle leden afzonderlijk voor diverse delicten gedetineerd zijn. Kersten constateert in de Verenigde Staten een explosieve aandacht van de media voor kinderdoodsters. Ten overstaan van het mediapubliek vinden in talkshows een nieuw soort 'heksenprocessen' plaats. De beeldvorming is gericht op de criminele vrouw als slechte moeder. Moeders horen het voorbeeld en de exponent van maatschappelijk normen te zijn. De schaamte bij de moeders zelf en binnen hun sociale omgeving, omhuld in stilzwijgen ten opzichte van de kinderen, lijkt in het algemeen dan ook groter te zijn dan bij gedetineerde vaders. Wat de feitelijke situatie van de kinderen betreft, weten we dat de continuïteit in hun levens vaak wreed doorbroken wordt: niet alleen de vaste verzorgster valt weg; vaak moet het kind van omgeving veranderen en als er meer kinderen zijn, wordt het gezin opgesplitst. Driekwart van de gedetineerde moeders is alleenstaand vóór de detentie, dus hun kinderen verkassen sowieso. Uit het onderzoek van Ketelaars bleek dat nog geen 14 procent van de achterblijvende partners de kinderen opvangt.
pagina 121
Netnesis essays - september 1995
Als er meer kinderen in een gezin zijn, hebben zij soms niet dezelfde vader. Meestal gaan de kinderen naar familie of vriendinnen. Soms blijft het kind niet op het eerste opvangadres. Aanvankelijk is immers onduidelijk hoe lang de detentie gaat duren. Naarmate er meer tijd over heen gaat, raken de vervangende opvoeders opgebrand en moet er naar een andere oplossing gezocht worden. Er wordt vaak een groot beroep gedaan op de eigen moeder van de gedetineerde gedaan die feitelijk, ook fysiek in een andere levensfase zit. De grootmoeders zorgen soms voor de continuïteit in het leven van het kind. Dit vinden van oplossingen in eigen kring, buiten de jeugdhulpverlening om, wordt ook gesignaleerd in recent onderzoek naar met name allochtonen in pleeggezinnen. In hoeverre moeders en kinderen daarmee tevreden zijn, is moeilijk te achterhalen: hun afhankelijkheidsrelatie is te groot. Voor de continuering van contacten zijn zij immers afhankelijk van die relaties. Dit geldt overigens evenzeer ten opzichte van voogdij-instellingen. HET BELEID VAN JUSTITIE TEN AANZIEN VAN DE ACHTERBLIJVERS
Mede dankzij de Vereniging Relaties van Gedetineerden zijn er regelingen getroffen om de contacten tussen de gedetineerden en hun thuisfront te verbeteren: bezoekregelingen, correspondentie- en telefoonregelingen en de mogelijkheden tot verlof, variërend met de detentiefase waarin de gedetineerde verkeert en afhankelijk van de aard en de inrichting waar de gedetineerde verblijft (de direkteur van de inrichting heeft immers een grote beleidsvrijheid). Of deze mogelijkheden tot voortzetting van het contact uitsluitend positief uitwerken is de vraag: 'In Nederland wordt het contact met de buitenwereld minder totaal afgesloten dan in buitenlandse gevangenissen. Dat voorkomt relationele schade en sociale wereldvreemdheid, maar het confronteert gevangenen wel steeds met de vrijheid die ze missen en het wrijft gevangenen wel voortdurend onder de neus wat ze met hun gevangenschap aanrichten in het leven van man, vrouw en kinderen'. Bovendien zijn de verwachtingen ten aanzien van de inzet en inbreng van familieleden heel hoog. Maar juist binnen gezinnen komt een scala aan meestal tegenstrijdige gevoelens, wensen en dromen voor: liefde, haat, geluk, angst, teleurstelling, erkenning, bevestiging, vernedering. Familierelaties zijn vaak gecompliceerd en het kost vooral de vrouwen veel energie om de draden van zo'n verwantschapsnetwerk bij elkaar te houden. De vrouwelijke achterblijvers kunnen met hun specifieke problematiek soms moeilijk ingang vinden bij hulpverleningsinstellingen: de reclassering helpt hen voor zover de problemen samenhangen met het delict van de partner, Buro's voor Rechtshulp en reclasseringswerkers bij C.A.D.'s kunnen soms helpen bij rechtsvragen en problemen op het materiële vlak, en voor de rest moeten de vrouwen naar reguliere instellingen als algemeen maatschappelijk werk en RIAGG. HET HETE HANGIJZER: GEMENGDE DETENTIE
Om de effecten van de totale institutie op de levens van mannelijke en vrouwelijke gedetineerden positief te beïnvloeden, werd in 1990 door de toenmalige staatssecretaris aan de Werkgroep Vrouwen in detentie verzocht om de mogelijkheden tot gemengde detentie te onderzoeken. Voor de relatief kleine groep vrouwelijke gedetineerden zouden dan meer mogelijkheden tot detentiefasering, regionalisering en opleiding en arbeid open staan. Normalisering van relaties tussen mannen en vrouwen kan nuttig zijn bij de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving en sluit bovendien aan bij het doorbreken van strikte seksescheiding op andere maatschappelijke terreinen. De Vereniging Relaties van Gedetineerden reageerde onmiddellijk: zij vreesden dat nieuwe relaties zullen opbloeien
pagina 122
Ria Wolleswinkel
die bedreigend zijn voor het thuisfront. Ook de Werkgroep Vrouwen in detentie was zeer voorzichtig in haar reactie. De werkgroep acht gemengde detentie 'zonder meer' (het samen op een afdeling plaatsen van mannen en vrouwen) niet aanbevelenswaardig. Het zou niet alleen spanningen kunnen opheffen, maar ook in de hand kunnen werken, doordat seksuele en/of affectieve relaties kunnen ontstaan in een situatie waarin de betrokkenen niet vrij zijn om te gaan en te staan waar zij willen. 'Dit zou het aantal oneigenlijke redenen om een relatie aan te gaan te groot maken, hetwelk uiterst nadelige effecten zou hebben, zowel voor de personen in kwestie als voor de beheersbaarheid van de inrichting'. Een experiment in Zweden zou gestopt zijn, onder meer omdat in een penitentiaire inrichting bestaande ongewenste rolpatronen worden herhaald: mannen proberen vrouwen te exploiteren en vrouwen proberen via hun seksualiteit mannen in te palmen. Vrouwen moeten volgens de werkgroep via gescheiden detentie in staat gesteld worden een tijd zonder mannen te leven en niet in de eerste plaats vrouw of moeder van iemand te zijn. Hier krijgt een positieve seksualiteitsbeleving van de vrouw net zo min kleur als die van de seksueel geïsoleerde vrouwelijke partners thuis. Seksuele contacten tussen gedetineerde vrouwen onderling zijn niet in de analyse van afhankelijkheidsidentiteiten betrokken. Een gematigde vorm van gemengde detentie, die aan strikte voorwaarden is verbonden, staat de werkgroep wèl voor. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Penitentiaire Beginselen Wet wordt die mogelijkheid ook gecreëerd, maar in de beleidsnota Werkzame detentie komt het onderwerp niet terug. BELEID TEN AANZIEN VAN KINDEREN VAN GEDETINEERDEN
In de regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt in de contactmogelijkheden tussen kinderen en gedetineerde vaders en moeders. Alleen voor het heel jonge kind wordt een uitzondering gemaakt: in het huidige art. 3 I Gevangenismaatregel staat dat het kind dat niet van de moeder kan worden gescheiden, mede in de inrichting kan worden opgenomen en dat dit verblijf kan worden beëindigd zodra het de zorg van de moeder kan ontberen. In de praktijk werd aanvankelijk de leeftijd van negen maanden aangehouden, maar nu wordt de termijn iets flexibeler aangepast aan het concrete geval. Uit de tekst van de wet en het tot voor kort gevoerde beleid kan wel afgeleid worden dat de 'behoefte van het kind' sterk vanuit fysieke afhankelijkheid werd geïnterpreteerd. Aanvankelijk gericht op het geven van borstvoeding door de moeder; later ook door de motorische ontwikkeling van het kind en de affectieve hechtingsrelatie tussen moeder en kind. De werkgroep Vrouwen in detentie stelde voorde termijn voor het verblijf vast te stellen tot de leeftijd van vier jaar. Pedagogisch en juridisch was die termijn niet onderbouwd. De Centrale Raad voor Strafrecht toepassing adviseerde dan ook voorlopig een termijn van anderhalfjaar aan te houden en oplossingen voorde knelpunten veel meer te zoeken in de sfeer van alternatieve sancties, versnelde detentiefasering en verruimde bezoekregelingen. Kinderen zouden niet in een gesloten setting opgenomen moeten worden en ook anderszins zou er in kwantitatieve zin terughoudendheid moeten worden betracht met de aanpassing van vrouwengevangenissen aan de behoeften van moeders met jonge kinderen. In het nieuwe wetsvoorstel Penitentiaire Beginselen Wet wordt opnieuw een verblijfsmogelijkheid voor kinderen gecreëerd. In een eerste ontwerp werd deze mogelijkheid niet verbonden aan leeftijdsgrenzen en niet meer gekoppeld aan "de behoefte van het kind", maar aan de "wil van de gedetineerde het kind in de inrichting onder te brengen teneinde het aldaar te verzorgen en op te voeden". Na het terughoudende advies van de Raad van State is in het bij de Tweede Kamer ingediende voorstel de afweging van belangen, die van
pagina 123
Nemesis essays - september 1995
het kind en die van de orde en veiligheid van de inrichting, nadrukkelijker naar voren gehaald. De leeftijdsgrens wordt in het voorstel per concrete situatie beoordeeld 'waarbij de aard en de lengte van de detentie, de feitelijke detentiesituatie en het gedrag van de betrokken ouder een rol spelen'. De juridische basis wordt gevonden in art. 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en analoog aan het personen-en familierecht uitgewerkt. In hoeverre een verblijf van een kind in een gesloten inrichting op gespannen voet staat met art. 5 EVRM wordt in de Memorie van Toelichting (MvT) niet aan de orde gesteld. Hoewel het ouderlijk gezag in de jurisprudentie van het Europese Hof maatgevend is voor het recht op family life voor kinderen, zou naar mijn idee juist bij de vrijheidsberoving van het kind de materiële invulling van voorzieningen vanuit pedagogisch oogpunt weieens een bepalende rol kunnen gaan spelen. Bovendien is inmiddels het VN-Kinderverdrag geratificeerd en worden de zelfstandige rechten van kinderen steeds meer benadrukt. Wel wordt in de MvT een materiële invulling van de sekseneutraal geformuleerde gedetineerde gegeven:"Het zal voor de hand liggen dat een ouder die reeds voor de aanvang van het verblijf in de inrichting de verzorging op zich had genomen hiervoor eerder in aanmerking komt dan een ouder die tot de aanvang van het verblijf hierbij niet of nauwelijks was betrokken". In de praktijk zullen dus vooral de feitelijke verzorgers, meestal moeders, een beroep op dit wetsartikel kunnen doen. Juist omdat de vragen en dilemma's rond kinderen van gedetineerde moeders zo complex zijn, leek het voorstel van de Centrale Raad om een kleinschalig experiment voor moeders met jonge kinderen in een halfopen inrichting te starten goed uit te komen. Een pragmatische en procesmatige aanpak kan tot beter inzicht en beleid leiden. Het is echter zorgwekkend dat de meeste aandacht van de wetgever en beleidsmakers blijft uitgaan naar heel jonge kinderen. De grootste groep achterblijvende kinderen bevindt zich namelijk in oudere leeftijdscategorieën. Zowel in de huidige als in de nieuwe wet bestaat er een grote beleidsruimte voor de direkteur van de inrichting. Dat leidt ertoe dat in de nieuwe vrouweninrichtingen wel geëxperimenteerd wordt met ruimere bezoekmogelijkheden en familiemiddagen. De excentrische ligging van de complexen en de gesloten, weinig uitnodigende uitstraling van het gebouw beïnvloeden dergelijke initiatieven negatief. Voor één groep kinderen van 8-1 6 jaar is vanuit de reclassering in januari I 994 een mentorproject gestart. In dit project treden jonge, veelal studerende, vrijwilligers op als een 'maatje' voor het kind. Zij ondernemen samen activiteiten, praten samen en gaan ook met z'n tweeën op bezoek in de gevangenis. Tot nu toe was het project gericht op kinderen van langdurig gestrafte vaders. Soms worden er collectieve activiteiten georganiseerd, voor meer vaders en hun kinderen in één inrichting. Het voortbestaan van het project is onder meer afhankelijk van sponsoring door bedrijven, continue belangstelling van vrijwilligers en actieve ondersteuning vanuit de inrichtingen. De activiteiten lijken ook te zijn toegespitst op de genderspecifieke vaderrol. Voor moeders en hun kinderen is geen specifiek beleid ontwikkeld, noch in de sfeer van bezoekmogelijkheden, noch in die van logeer- en verloffaciliteiten. HET EXPERIMENT IN TER PEEL SEVENUM In april 1993 startte in de halfopen vrouweninrichting Ter Peel in Sevenum een kleinschalig experiment waarin moeders tijdens hun detentie kinderen tot de leeftijd van maximaal vier jaar bij zich kunnen houden. Een aparte vleugel van de inrichting werd verbouwd. Van
pagina 124
Ria Wolleswinkel
de oorspronkelijke tien kamers werd een leefeenheid voor moeders met kinderen gemaakt (de m.m.k. unit). Er is een gemeenschappelijke woon- en eetkamer met kitchenette. Daarnaast zijn er vier ruimtes die uit twee geschakelde kamers bestaan, één voor de moeder en één voor het kind. Dan is er nog een kamer voor een moeder met kind, die alleen op vrijwillige basis gebruikt wordt als er meer animo dan ruimte is voor de m.m.kunit. Ter Peel is van oorsprong een klooster. Het ligt afgelegen in een mooie omgeving. Er staan geen grote muren om het terrein en het geheel ademt een boerderij-achtige sfeer. Dat lijkt voor kleine kinderen ideaal: een veilige omgeving waarin veel buiten gespeeld kan worden. Voor de moeders, die vaak uit een stedelijk gebied komen is het wennen. Ter Peel is niet met het openbaar vervoer te bereiken en de loopafstand naar het dichtstbijzijnde station is groot. Er zijn wel fietsen op het terrein beschikbaar, die soms gebruikt worden voor door de inrichtingsstaf georganiseerde gezamenlijke uitjes, bijvoorbeeld naar het zwembad. In Ter Peel komen 'zelfmelders' en 'detentiefaseerders'. Zelfmelders zijn veroordeelde vrouwen die op afroep, vanuit de maatschappij, naar de inrichting komen. Detentiefaseerders komen vanuit een gesloten gevangenis om het restant van hun straf, maximaal I 8 maanden, onder dit regime met meer vrijheden en verantwoordelijkheden door te brengen. Gedetineerden in een halfopen inrichting mogen een weekend per maand met verlof. Zij moeten dus een verblijfadres in Nederland hebben. Buitenlandse vrouwen worden daardoor vaak buitengesloten. Verder mogen zij niet verslaafd zijn. Sommige vrouwen kunnen de allerlaatste periode van hun detentie naar een open inrichting. Daar mogen ze buiten de inrichting werken en ieder weekend met verlof. Omdat vrouwen die normaal naar een open setting zouden gaan dit vanuit de m.m.k. unit niet kunnen, tenzij ze weer een andere oplossing voor de opvang van hun kind zouden zoeken, is de mogelijkheid gecreëerd om aan individuele vrouwen in Sevenum de status van een gedetineerde in een open inrichting te verlenen. De m.m.k. unit had als begindoelstelling "door middel van het gezamenlijk verblijf van moeder en kind(eren) tijdens de detentie bewerkstelligen dat er zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de gezinssituatie tijdens de detentie en dat het hechte contact tussen moeder en kind(eren) gewaarborgd blijft". Het experiment is voorbereid door een ambtelijke werkgroep. Vervolgens heeft een interne werkgroep uit Ter Peel de praktische uitwerking ter hand genomen. Eerst moest de verbouwing gerealiseerd worden. Uitgangspunt was dat moeders dezelfde dagactiviteiten als de overige gedetineerden zouden hebben, dus werd er voor de opvang van de kinderen een crèche op het terrein gerealiseerd. Een aantal penitentiair inrichtingwerkers (piwers) kreeg een kortdurende opleiding tot crèchebegeleider via een Limburgse ondersteuningsorganisatie voor onder andere kinderopvang. Toen de moeders met kinderen gearriveerd waren, werd een begeleidingscommissie in het leven geroepen. De formele status en opdracht aan de commissie waren niet omschreven. Gedurende het experiment besloot de commissie zich te beperken tot de gang van zaken in Ter Peel en zich niet in bredere zin te bemoeien met kinderen van gedetineerden. Verder had de commissie vooral een ondersteunende en procesbewakende functie in de lokale situatie. Zij kwam ongeveer eenmaal in de vier weken bijeen en besprak dan de voortgang van het experiment op grond van verslaglegging door de direkteur en van de onderzoeker van de afdeling Beleidsinformatie van het Ministerie van justitie. Gedurende het experiment werden namelijk intake- en exitgesprekken met de moeders
pagina 125
Nemesis essays - september 1995
gehouden, hetgeen de begeleidingscommissie inzicht in hun leefsituatie bood. De evaluatiegesprekken werden gehouden door het hoofd van het 'buro sociale dienstverlening' van de inrichting zelf. Methodologisch gezien kunnen bij de validiteit van het onderzoek dan ook vraagtekens gezet worden; als evaluatie-instrument voor de commissie waren de gegevens toch heel bruikbaar. De begeleidingscommissie heeft onder andere selectiecriteria benoemd en vastgelegd. Omdat de leeftijdsgrens van de kinderen al was vastgesteld, heeft de begeleidingscommissie binnen dat gegeven enige nuancering proberen aan te brengen om recht te doen aan het ultimum remed/um-principe bij het onderbrengen van kinderen in een gevangenis. Verder is er in een vroeg stadium een protocol gemaakt voor de opvang en begeleiding van het kind als de moeder, om welke reden dan ook, de inrichting in Ter Peel zou moeten verlaten. De belangrijkste switch tijdens het experiment is het besluit geweest op te houden met de inrichtingscrèche en de kinderen te plaatsen in een regulier kinderdagverblijf in Sevenum zelf. Verschillende signalen vormden daartoe de aanleiding: uitval van het personeel, klachten van moeders over de continuïteit, zowel in de begeleiding als in de aanwezigheid van kinderen, soms te grote leeftijdsverschillen tussen de kinderen onderling, onvoldoende op de leeftijd afgestemd speelgoed etcetera. In alle opzichten bleek de overgang naar de professionele kinderopvang geslaagd: er is meer continuïteit in de opvang voor de kinderen; er zijn altijd meer kinderen van dezelfde leeftijdsgroep aanwezig; er is deskundige pedagogische begeleiding van moeder en kind; er is uitdagend speelgoed dat aansluitend bij de ontwikkelingsfase van het kind wordt aangeboden; moeder en kind zijn even onttrokken aan het alziend oog van justitie, en de inbreng van buiten blijkt ook voor het gevangenispersoneel verfrissend en inspirerend te zijn. Daarnaast bleek het uitbesteden van de kinderopvang ook nog goedkoper te zijn dan de poging alles intern te organiseren. Vanuit het kinderdagverblijf is gerapporteerd dat de kinderen uit Ter Peel qua ontwikkeling niet achter liggen bij andere kinderen. De kinderen uit Ter Peel vallen alleen op door hun vaak donkere huidskleur en doordat ze meer uren op de crèche zijn dan de meeste kinderen van buiten. De eerste drie weken hebben de kinderen wel nodig om te wennen. Met name ook het overwinnen van taalproblemen wordt genoemd. Na die drie weken handhaven de kinderen zich over het algemeen prima. In enkele gevallen maakt het kinderdagverblijf zich zorgen over de moeder-kindbinding. Het gaat daarbij om zeer jonge moeders, waarvan de crècheleiding zegt dat het moederschap hen als het ware 'overkomen' is. In samenspraak met de inrichting wordt nu een ondersteuningsaanbod gedaan en verder is er via de begeleidingscommissie een protocol opvoedingsproblematiek gemaakt om problemen in een zeer vroeg stadium te signaleren. Een probleem dat onder meer via de evaluaties in de begeleidingscommissie werd aangekaart, was de belasting van de gedetineerde vrouwen. Naast een volledige werkweek de kinderen opvangen blijkt veel gevraagd. Er is nu een vrije middag gerealiseerd. Voor de invulling van zo'n middag wordt een speldeskundige benaderd. Uit rapportages vanuit de inrichting blijkt namelijk dat de moeders in hun vrije tijd vaak weinig ondernemen met hun kinderen. Er wordt veel televisie gekeken en rond gehangen. Het is moeilijk om zo'n rapportage te beoordelen: net als de evaluaties wordt deze rapportage gedaan vanuit de inrichting, zodat, zowel in de wijze van observeren als van verslagleggen positieve en negatieve verkleuringen kunnen optreden; misschien zijn de vrouwen wel passief door hun verblijf in de inrichting: als de hele dag van uur tot uur voor je wordt ingevuld is het lastig om plotseling initiatiefrijk en zelfbewust met je kind om te gaan. Voor ieder initiatief heb je ook
pagina 126
Ria Wolleswinkel
weer toestemming nodig, bijvoorbeeld als je even een eindje wil fietsen, picknicken of zwemmen. Bovendien is het de vraag of de observaties, als ze kloppen, negatief beoordeeld moeten worden. Wellicht zijn ze gewoon een weerspiegeling van de manier waarop veel ouders met hun kinderen vrije tijd doorbrengen en is de gezellige spelletjesmoeder in het algemeen een cultureel bepaald burgerlijk ideaal. Of zo'n ingevulde spelmiddag verplicht zou moeten worden gesteld voor moeders die met hun kinderen naar Ter Peel komen, is een niet afgeronde discussie. Bij mij persoonlijk doemt het schrikbeeld van de geïnfantiliseerde moeder toch wel op. Het lijkt mij op zijn minst van belang juist ook op andere terreinen aansluiting met de 'thuis-situatie' te zoeken: budgetteren, kleren kopen, boodschappen doen, koken, huishoudelijke werkzaamheden verrichten, sociale contacten onderhouden, en voor het samenleven en de wisselwerking tussen moeder en kind tijdens die gewone activiteiten uit het alledaagse leven ruimte te scheppen, zonder alles te veel in de spelletjessfeer te betrekken. Tegelijkertijd is het zo dat opvoeders vaak de beste ideeën opdoen door te kijken naar andere ouders. Voorbeeldwerking is in het hele leven belangrijk en in dat opzicht kan ook een spelmiddag zeker nut hebben. Algemene aandachtspunten naar aanleiding van het experiment
De druk waaronder uitvoering aan het experiment moest worden gegeven, was soms groot. Aan de ene kant moet het in de lokale situatie zo goed mogelijk van de grond komen terwijl er tegelijkertijd druk vanuit de politiek (en de media) wordt gevoeld en gevreesd om het experiment uit te vergroten en algemene geldigheid te geven. Daarnaast is het moeilijk om kwantitatieve en kwalitatieve doelen uit elkaar te houden. Is het experiment 'geslaagd' als er geen onderbezetting is en er veel vrouwen in willen participeren? Of is het geslaagd als een optimum aan pedagogische randvoorwaarden gerealiseerd kan worden? In ieder geval is opgevallen dat de doelgroep uitdijt. Ook al is het ultimum remedium-principe direct vastgelegd in een aantal selectiecriteria; in de praktijk lijkt daar nauwelijks rekening mee te worden gehouden. Via de detentiefaseersters is er ook een nieuwe doelgroep bij gekomen, namelijk, de groep waarbij de band tussen moeder en kind opnieuw gevestigd moet worden, zelfs als dat kind in een rustige en veilige situatie verblijft. Die hereniging kost veel tijd en energie van alle betrokkenen en een goede nazorg is een absolute voorwaarde, wil men volhouden dat die hereniging in de inrichting 'in het belang van het kind' plaatsvindt. Er zullen geoormerkte budgetten voor dit soort 'hulpverlening' moeten zijn. In het eindrapport van het experiment in Ter Peel is een beschrijving van zo'n plaatsingsprocedure opgenomen. Een ander aandachtspunt is dat het begrip continuïteit aanvankelijk zeer sterk vanuit het hechtingsgedrag en de fysieke binding van moeder en kind werd afgeleid. De vrije middag kon mede daardoor snel gerealiseerd worden. Tijdens het experiment is gebleken dat continuïteit voor een kind ook te maken heeft met relaties met andere kinderen en volwassenen en met herkenbare afwisseling van ruimtelijke omgeving. Het blijft in dat opzicht de vraag of het verblijf in een totale institutie, zelfs als het een (half)open inrichting is, de kinderen toch niet te zeer inperkt. De kinderen uit Ter Peel gaan niet bij andere (crèche)kinderen spelen. Spontane uitjes kunnen niet gemaakt worden. Verjaardagen en contacten met familie (oma, opa) worden verschoven naar de verlofweekenden. Ze krijgen hun eten apart enzovoort. Die structurele beperkingen moeten afgewogen worden tegen een alternatieve opvangsituatie van het kind.
pagina 127
Nemesis essays - september 1995
Verder valt op dat het zo volmondig beleden uitgangspunt dat het belang van het kind voorop staat, niet is los te maken van de context waarin dat kind ter wereld is gekomen. 'Het belang van het kind' is een cultureel bepaald begrip. Dat blijkt niet alleen uit de verschillende opvangmogelijkheden met bijbehorende legitimaties die in het buitenland bedacht zijn. Ook in Sevenum blijkt culturele bias te bestaan, wat bijvoorbeeld bleek toen een vrouw uit een groepje uit voormalig Joegoslavië door een van hen werd aangevallen omdat ze haar kind naar de crèche liet gaan: zij hoorde het kind zo lang mogelijk in haar fysieke nabijheid te houden. Een ander voorbeeld is de verwondering die ontstaat over het feit dat de moeders zo weinig met speelgoed en spelletjes doen - iets wat ook voor een deel cultureel bepaald is. Juist gezien de verschillende achtergronden van de vrouwen zou dit interessante discussiestof kunnen opleveren bij continuering van het experiment. In het eindrapport komt de begeleidingscommissie tot de conclusie dat het project kan worden voortgezet. Uit het voorgaande blijkt dat dit te danken is aan de relatief open opstelling van Ter Peel en aan de mogelijkheden die lokaal gezocht zijn om te ontsnappen aan de negatieve effecten van het verblijf in een totale institutie. Daarnaast zijn de meeste kinderen maar gedurende korte tijd in Ter Peel: voor hen is een opvangprobleem opgelost en de continuïteit tussen moeder en kind is gehandhaafd. Er is aansluiting gezocht bij de 'thuissituatie', en er is geen 'tehuissituatie' voor de kinderen gecreëerd. Verblijf in een gesloten inrichting zou veel verdergaande consequenties hebben. Hoewel de begeleidingsgroep zich daarover niet kan uitlaten, heeft zij op grond van de ervaringen in Ter Peel wel een minimum aantal pedagogische randvoorwaarden genoemd. Deze randvoorwaarden te realiseren, lijkt binnen de huidige gesloten inrichtingen moeilijk, zo niet onmogelijk. HET
BUITENLAND
Steeds vaker wordt gesuggereerd dat Nederland achterloopt bij het buitenland waar het gaat om voorzieningen voor kinderen van gedetineerde ouders. Maar als er al sprake is van positieve voorbeelden in het buitenland, dan zijn die het gevolg van het repressieve strafklimaat dat in die landen al eerder bestond en waarbij dus ook de problemen van gedetineerde vrouwen eerder aan de orde kwamen. Er wordt meestal gewezen op het open huis voor moeders met kinderen in Preungesheim/Frankfurt. Vergeten wordt dan dat dit open huis een uitzonderlijke situatie is, die ook pas is ontstaan nadat er felle kritiek kwam op het verblijf van 'Knastkinder' in gesloten inrichtingen. Bovendien heeft het huis zijn invulling gekregen dankzij een paar zeer idealistische vrouwen. Maar ook in het open huis vindt op de vrouwen een grote controle plaats: via het geld, de voeding en de kinderen. De vrouwen worden heropgevoed tot sociale aanpassing. Humanisering van de gevangenschap van de moeders leidt ook tot toename van de sociale controle op en regulering van moeders. Op conferenties in met name Brussel en in mindere mate Parijs, die tot doel hadden tot een Europees netwerk voor kinderen van gedetineerden te komen, viel op dat ook in de ons omringende landen met zorg gereageerd wordt op de uitbreiding van de greep van justitie op het privéleven van de gedetineerde. Een uitbreiding die zich ook nog eens concentreert op permanent verblijf van het jonge kind in de inrichting. Initiatieven tot contacten met en naar 'buiten' (bezoek, activiteitenprogramma's) worden nu meestal georganiseerd door vrijwilligers en gesponsord door private ondernemingen. Dat enthousiasme van enkelen maakt de voortgang van die activiteiten onzeker. Bovendien zou een werkelijk pedagogisch verantwoord verblijf van kinderen bij hun moeders tot een ingrijpende gevangenishervorming (moeten) leiden. De principiële en praktische consequenties
pagina 128
Ria Wolleswinkel
daarvan leiden tot de paradoxale aanpak die je nu al ziet in Italië, waar als alternatief huisarrest wordt opgelegd aan zwangere en pas bevallen vrouwen. Voor veel kinderen waarschijnlijk de meest vanzelfsprekende aanpassing; voor de vrouw een soortgelijke fysieke en materiële afhankelijkheid als die waarin zij vaak voor de detentie al verkeerde. Toen was zij waarschijnlijk afhankelijk van een partner en/of van uitkeringsinstanties en (thuis)werkgevers. Welke privacy en autonomie hebben vrouwen thuis eigenlijk? En wat zouden ze extra inleveren of krijgen bij huisarrest? Dat leidt dan toch tot de vraag naar de legitimiteit van de vrijheidsstraf. Moet de straf als zodanig herkenbaar zijn voor de samenleving en als 'leed' gevoeld worden door de veroordeelde? Het is nog maar de vraag wie dan het onderscheid tussen de gevangenschap in de sociale rol en de straffende reactie op de deviante rol zou kunnen maken. In feite gaat het immers om voorzetting of hervatting van permanente controle van vrouwen in de publieke en de privésfeer. CONCLUSIE
Dit verhaal kan pessimistisch eindigen: vrouwen zullen hoe dan ook belast zijn met de zorg voor hun kinderen en daar in welke situatie dan ook de wrange naast de zoete vruchten van plukken. Maar het kan ook tot strijdbaarheid oproepen: door via de behoeften en rechten van kinderen naar de gevangenis als totale institutie te kijken, wordt weer eens duidelijk hoe inhumaan gevangenisstraffen zijn. Het alternatief, huisarrest, lijkt slechts gradueel te verschillen van het isolement waarin veel (alleenstaande) moeders hun bestaan invullen. Ook daaronder kunnen kinderen lijden. De meeste moeders zijn geen supermoeders. De moeders zonder geld, sociaal netwerk en mee-opvoedende partner zullen dat het eerst merken. Achterblijvende vrouwelijke partners van mannelijke gedetineerden zijn daar soms een voorbeeld van. Kinderen en moeders van elkaar scheiden, lijkt in het gros van de gevallen een slechte aanpak. Kinderen en moeders permanent aan elkaar binden, berust op een te enge interpretatie van het belang van continuïteit in het leven van een kind. Kinderen hebben net als hun moeders behoefte aan een 'thuis', maar ook aan het ontsnappen aan thuis, nieuwe uitdagingen, eigen relaties, andere plekken waar ze zich ook thuis kunnen voelen.
pagina 129
Nemesis essays - september 1995
NOTEN 1. vgl. de beleidsnota Werkzame detentie, TK 1993-1994, 22999, nrs. 10-11 2. E. Goffman, Asylums; Essays on the Social Situation of mental patients and other inmates, Chigago, 1962. 3. zie o.a. N. Naffine en F. Gale, Testing the nexus: crime, gender and unemptoyment British Journal of Criminology 1989 (2), p. 154 "If criminologists were to commence their theorizing with female data, it is unlikely that they would draw a connection between unemployment and crime." vgl, ook de recente beleidsnota Werkzame detentie, a.w. 4. vgl. het artikel van Junger-Tas in deze bundel 5. zie ook: C. Rutenfrans, Criminaliteit en sexe, Gouda Quint Arnhem, 1989 E. Lissenberg, Vrouwen, mannen en moraal, JV 1993/2. p. 102-1 19 6. Wouwen in detentie, Ministerie van Justitie, 's-Gravenhage 1991 7. vgl. P. Carlen en A. Worrall, Gender, crime andjustice. Open Universrty Press, Philadelphia, 1987, p. 2-8 8. o.a. F. Heidensohn, Prison fór women, The Howard joumal of penology and crime prevention, 1969/4, p. 281 -287 P. Carlen, Women's Imprisonment, o study in social control, Routledge and Kegan Paul, London, 1983 F. Heidensohn, Women and crime, MacMillan Publishers, London, 1985 R.P. Dobash, R.E. Dobash en S. Gutteridge, The Imprisonment of Women, Basil Blackwell, London, 1986 P. Carlen en A. Worrall(ed), Gender, Crime andjustice, part 3, Open University Press, Milton Keynes, Philadelphia, 1987 in Nederland o.a.: M. Brouwers en M. Sampiemon, Wouwen in detentie, Ministene van Justitie, W O D C nr. 83, 'sGravenhage, 1987 A. Zwering, Om een hoekje gekeken: een blik op resodalisatiebeleid in een vrouwengevangenis, doctscriptie UvA, 1988 G. Ketelaars, Wouwen in detentie, Clara Wichmann Instituut, Amsterdam, 1991 9. zie ook: G. Smaus, Reproduktion der Frauenrolle im Gefangnis, Streit 1992/1, p. 23-33. Smaus benadrukt de verschillen tussen gedetineerde mannen en vrouwen bij het aangaan van homoseksuele relaties. Bij mannen zijn de contacten vaak eenzijdig geinitieerd en uitingen van macht, geweld en vernedering ten opzichte van jonge, psychisch zwakkere gevangenen. Vrouwen zouden daarentegen proberen een symbolische privésfeerte scheppen, waarin ze naar vormen van duurzame wederzijdse loyaliteit zoeken, die vergelijkbaar is met de loyaliteit die zij buiten idealiter in de familie vinden. 10. zie ook: j . Janssen, Latijnsamerikoanse drugskoeriersters in detentie: ezels of zondebokken?, Gouda Quint Arnhem, Willem Pompe Instituut Utrecht, 1994 I I. Dit is interessant omdat stevig alcoholgebruik en alcoholisme zich bij mannen en vrouwen niet alleen anders manifesteert, maar ook maatschappelijk zeer genderspecifiek en verschillend beoordeeld wordt. Waar de stevig drinkende man er (afhankelijk van zijn maatschappelijke status) nog helemaal bij hoort, staat de reputatie van een vrouw in een vergelijkbare maatschappelijke positie allang op het spel. (vgl. ook F. Heidensohn, Women and crime, MacMillan Publishers, London, 1985, p. 186-187) 12. Met name de Vereniging Relaties van Gedetineerden vervult hierin een belangrijke funktie. 13. zie hierover J. Smit, Zoekt de vrouw. Een beschouwing over vrouwelijke gedetineerden, in: M. Moerings en G. ter Haar, Buiten de muren. Relaties van gedetineerden, Gouda Quint, Arnhem, 1990, p. 41 -54 14. C. van Nijnatten, M van der Leer en W . Aussems, Kinderen buiten de gevangenis, in: M.Moerings en G. ter Haar, a.w., p. 77-93 15. vgl. M. Richards, The separation ofchildren and parents, some issues and problems, in: R Shaw, Prisoner's children, what are the issues?, Routledge, London, 1992, p. 3-12 16. U. v.d. Pol, Vervroegde vrijlating van buitenlandse vrouwen, Penitentiaire Informatie 1988/5, p. 157-159 R. Wolleswinkel, Gevangen in moederschap, in: M. Moerings en G. ter Haar, a.w., p. 97 C Kelk, Van dementie tot compensatie, in: M. Verpalen, Druk en tegendruk, Gouda Quint, Arnhem, 1994, p. 63 17. S. Wurzer-Leenhouts, Vrouwen in detentie; verslag van de voorjaarsvergadering van de Vereniging voor Penitentiair recht en Penologie op 8 mei 1992, Sancties 1992/4, p. 239-243 Het is overigens niet zo dat de rechtspraak systematisch met deze factoren rekening houdt bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat, (zie hiervoor o.a. de recente uitspraak van de HR 23 mei 1995, niet gepubliceerd) I8.J. Kersten, Alles unter Kontrolle?, Neue Kriminalpolitik 1995/1, p. 9-10 19. G. Ketelaars, Wouwe Clara Wichmann Instituut, Amsterdam, 1991, p. 15 De werkgroep 'Vrouwen in detentie' noemt een percentage van bijna 15% (Werkgroep, 1991, p. 13) 20. Dit roept de associatie op met een grootschalig onderzoek naar de kinderopvang van kinderen tussen 0 en 4 jaar in Maastricht, waarbij oma, 'bomma" op z'n Maastrichts, de (goedkope!) marktleider bleek te zijn. Qaarverslag Stichting KiM, 1994) 21. zie ook C M . Scholten en B.W. Frijling, Allochtoon in de pleegzorg, in: K. de Hoog en J.C. van Ophem (red.), Changes in daily life, Department of Household and Consumer Studies, Wageningen Agricultural University 1994, p. 221-233
pagina 130
R/o Wolleswinkel
22. Gevangenismaatregel, afdeling 8 en 10. Zie ook C Kelk, Kort begrip van het detentierecht Ars Aequi Libri, 3e geheel herziene druk, 1993 23. H.J. Franke, De golfslag van bet gevangeniswezen, Sancties 1991, 6, p. 356-357 24. W . Sintemiklaas, Hulpveriening aan relaties van gedetineerden, in: M. Moerings en G. ter Haar, Buiten de muren. Relaties van gedetineerden, Gouda Quint, Arnhem, 1990, p. 191 -203 Al eerder werd aan de specifieke positie van de vrouwen van preventief gedetineerden aandacht geschonken in een Gronings onderzoek. Tachtig procent van de vrouwen gaf destijds aan, vooral financiële problemen te hebben als gevolg van de detentie van de partner. De hulpverlening werd als versnipperd ervaren. (R.W. Jongman en D.W. Steenhuis, Echtgenotes van preventief gedetineerden, Kriminologisch Instituut Groningen, 1975) 25. TK 1989-1990, nr. 21634, 3, p. 2 en 3 26. Opmerkelijk is het uiteenlopende scala aan reacties. Het thema seksualiteit en de al dan niet maatschappelijk geaccepteerde genderspecifieke seksuele reputaties spelen waarschijnlijk een grote rol. (zie o.a. M. de Jong: 'Mannen en vrouwen samen: humanere detentievorm', Vnj Spraak 1990/6, p. 6 en 7) 27. Werkgroep Vrouwen in detentie, 's-Gravenhage, 1991, p. 16-18 28. Werkgroep Vrouwen in detentie, a.w., p. 17 Overigens baseerde de werkgroep zich op een inventariserend onderzoek onder gedetineerde vrouwen (G. Ketelaars, a.w., tabel 20). Daarbij leek over het hoofd te zijn gezien dat met name de buitenlandse vrouwen helemaal niet 'duidelijk afwijzend' stonden t o . gemengde detentie. Het gevaar bestaat de gedetineerde vrouwen in relatie tot hun seksualiteit en moederschap als een homogene groep te zien en onderlinge verschillen te bagatelliseren. Buitenlandse vrouwen voelen zich wellicht minder geïsoleerd temidden van mannen met dezelfde culturele achtergrond dan tussen Nederlandssprekende vrouwen. 29. art. I I wetsvoorstel PBW (TK 1994-1995, nr. 24263) De gematigde vorm van gemengde detentie is al gerealiseerd in de gecombineerde p.o.i/dagdetentie 'Het Keem' in Hoorn en bij het centrum voor dagdetentie in Rotterdam. 30. Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, 27 mei 1992, p. 6-8 31. art. 12 in het wetsvoorstel PBW (TK 1994-1995, nr. 24263) luidt: 1. Onze Minister wijst inrichtingen of afdelingen aan waarin kinderen tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd kunnen worden ondergebracht. 2. Indien een gedetineerde een kind in de inrichting of afdeling, bedoeld in het eerste lid, wil onderbrengen teneinde het aldaar te verzorgen en op te voeden behoeft hij de toestemming van de directeur. De directeur kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen: a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; b. de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. 3. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op het belang als bedoeld in het tweede lid. 4. De directeur kan de toestemming intrekken indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het derde lid of indien de gedetineerde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen. 5. De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing. 6. In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting. 7. De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het Rijk, voor zover de gedetineerde niet zelf in die kosten kan voorzien. 32. Memorie van Toelichting, TK 1994-1995 nr. 24263, 3, p. 85 33. vgl. EHRM 28 november 1988, Nielsen versus Denemarken, NJ 1991, 541, m.n. EAA en de bespreking van dezelfde zaak door Verheij. (LF.M. Verheij, Artikel 5 EVRM: vrijheidsberoving en horizontale werking, NJCM-bulletin 1989/5, p. 61 I) 34. zie voor kritische commentaren over het verblijf van kinderen in de gevangenis vanuit de rechtspositie van het kind: G. de Jonge, Bajes-baby's, FJR 1993/5. p. 98-101, met naschrift van C. van Wamelen H. Krooi, Kinderen bij ouders in detentie: dubbel gestraft?, FJR, 1994/4, p.78-84 35. TK 1994-1995, nr. 24263, 3, p. 85 36. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Ketelaars en werd opnieuw bevestigd tijdens het experiment met de moeders met kinderen unit in Ter Peel, Sevenum. Maatschappelijk gezien bevinden de kinderen tussen ongeveer negen en zestien jaar zich ook in een 'grijs' gebied. Terwijl de jonge kinderen en hun verzorgers via consultatieburo's, peuterspeelzalen, kinderopvang en de media (andere sociale controle mechanismen) gevolgd worden, vallen de oudere kinderen tussen wal en schip. De eerste signalen over de behoeftes van kinderen komen vanuit de naschoolse opvang.
pagina
131
Nemesis essays - september 1995
37. G.M. Holwerda, Nog honderd nachtjes slapen. Evaluatieverslag van het Mentorprojekt voor Kinderen van Gedetineerden. Verslag van het onderzoek naar de psychosociale situatie van kinderen met een gedetineerde ouder en inten/entiemogelijkheden, Reclassering Nederland, 's-Hertogenbosch, 1995 38. Dit zou m.i. een reden zijn om hen compensatie in de vorm van strafvermindenng te geven. 39. Sinds de opening van de nieuwe gesloten innchtingen voor vrouwen in Heerhugowaard en Zwolle in 1994 is het aantal open plaatsen voor vrouwen beperkt tot 6 plaatsen in 'Het Spoor' in Utrecht en 5 plaatsen in 'Het Keem' in Hoorn. 40. circulaire 21 juni 1994, nr. 435839/94 DJ-I, in Sancties 1994/5, p. 298 41. Experiment moeders met kinderen in gevangenis Ter Peel, Ministerie van Justitie, DJI, juni 1995, p. 17 42. De begeleidingscommissie bestond uit een zware ambtelijke delegatie, die qua samenstelling nogal wisselde, de direkteur van Ter Peel en drie buitenleden die op kwaliteit waren aangezocht: een orthopedagoge van 'het Poortje', aanvankelijk de consulente van de ondersteuningsorganisatie voor kinderopvang, na haar vertrek later de ad-interim direkteur van de Raad voor de Kinderbescherming te Roermond en de schrijfster van dit artikel. 43. Experiment moeders met kinderen in gevangenis Ter Peel, a.w., p. 13-14 44. E. Singer, Kinderopvang en de moeder-kind relatie, Van Loghem Slaterus, Deventer, 1989. Zij beschrijft onder andere hoe thuisactiviteiten van moeders worden geromantiseerd, maar daarmee geïnfantiliseerd. Allerlei huishoudelijke taken moeten 'spelenderwijs' met de kinderen gedaan worden. Jean-Marc Antoine, psycholoog in een doorgangshuis van gedetineerde moeders met kinderen te Parijs, waarschuwt voor de voortdurende infantilisering van de gedetineerde moeders. Het kind wordt een speelgoedje, waarbij het gevaar groot is dat moeder en kind een symbiotische relatie ontwikkelen. Als moeders dan terugkomen in de maatschappij, vervallen ze in het andere uiterste en laten hun kind in de steek, (slotbijeenkomst Relais Enfants Parents te Brussel, 1993) 45. Experiment moeders met kinderen in gevangenis Ter Peel, a.w„ p. 44-45 46. In Frankrijk staat de driehoek vader-moeder-kind vanuit de psycho-analyse zeer centraal. Daar wordt 'de afwezige vader' als probleem benoemd en streeft men er ook na mishandelingssituaties naar de banden te helen. In Groot Brittannië is men niet op een therapeutische (ontwikkelingspsychologische) aanpak gericht, maar op activiteiten program ma's. In Duitsland lijkt sociale aanpassing belangrijk; de moeders moeten onder andere leren budgetteren. Zij krijgen daartoe een vaste maandelijkse bijdrage, waarvan zij hun lasten moeten betalen. Als voorbeeld werd genoemd: hoe eerder zij haar kind zindelijk heeft, hoe eerder ze geld overhoudt (van de luiers) om andere dingen mee te doen. 47. Er zijn 38 kinderen tijdens het experiment in Ter Peel geweest, (evenveel meisjes als jongens). De leeftijd varieerde van enkele weken tot bijna vier jaar. De gemiddelde leeftijd was 1,4 jaar. De gemiddelde verblijfsduur 64,3 dagen, (Experiment moeders met kinderen in Ter Peel, a.w., p. 41) 48. Experiment moeders met kinderen in gevangenis Ter Peel, a.w., p. 46-47 In die pedagogische randvoorwaarden zou naar mijn oordeel een groot deel van de rechtvaardiging van de (overheids)nbreuk op art. 5 EVRM moeten worden teruggevonden. 49. In de MvT bij het wetsvoorstel PBW stelt de minister overigens "dat naarmate de inrichting meer gesloten is, de leeftijd tot wanneer het kind kan worden opgenomen, afneemt." (TK 1994-1995— nr. 24263, 3, p. 85) 50. vgl. J.R. Didszuweit en R, Steen, Ene gewisse bumanitare Halbherzigkeit Mütter und Kinder im Knast, Sozialmagazin, november 1984, p. 40-47 51. vgl. E, Lissenberg, Publieke opinie over straffen: manipuleren of negeren?, Sancties 1994/4, p. 220-228
pagina 132