Het systeem van het heelal
door rav Michael Laitman UITERST LICHTE, VAN DE TOPPEN STRALENDE! DAAR, ACHTER HET VOORHANGSEL VAN HET SCHERM DE GEHEIMEN VAN RECHTVAARDIGEN OPENGAAN, SAMEN SCHIJNEN ZIJ LICHT EN DUISTERNIS. HOE PRACHTIG IS HET OM DE ALLERHOOGSTE TE BEVATTEN, MAAR WEES OP JE HOEDE OM HEM AAN TE RAKEN EN DAN ZAL VOOR UW OGEN DIE APARTE TOREN OZ VERSCHIJNEN, ZAL U WONDERLIJK DE WAARHEID SCHITTEREN, ALLEEN HAAR MOND ZAL UITSPREKEN, MAAR ALLES, WAT IN OPENBARING ZAL OPENGAAN U ZULT HET ZIEN - EN NIEMAND ANDERS. r. Jehoeda Ashlag
INHOUDSOPGAVE 1. LIJST VAN AFKORTINGEN ............................................................................................3 2. VOORWOORD...................................................................................................................5 3. OLAM EJN SOF .................................................................................................................9 4. DE EERSTE BEPERKING. TSIEMTSOEM ALEF (Ts”A)............................................17 5. HET SCHERM (MASACH) .............................................................................................20 6. VIJF NIVEAUS VAN HET SCHERM............................................................................31 7. OLAM ADAM KADMON ...............................................................................................34 8. NEKOEDOT DE SA”G. TSIEMTSOEM BETH. PARSA. .............................................40 9. OLAM NEKOEDIEM.......................................................................................................45 10. OLAM ATSIELOET.......................................................................................................50 11. WERELDEN BRIEJA, JETSIERA, ASIEJA (BAJ”A)..................................................59 12. OPSTIJGEN EN AFDALEN VAN DE WERELDEN ...................................................64
2
1. LIJST VAN AFKORTINGEN (Zie verder onder de het woordenboek van de Kabbalistische termen) A”A - Ariech Anpien A”B - partsoef chochma in de A”K AB”A - Achor be achor ABaJ”A - Atsieloet, Brieja, Jetsiera, Asieja Av”I - Abba ve Iema A”K – Adam Kadmon ACha”P – ozen, chotem, pe BaJ”A – Brieja, Jetsiera, Asieja Bo”N – partsoef malchoet in de Atsieloet Va”K – vav ktsavot G”A, G”E – Galgalta-Ejnaim Ga”R – giemel riesjonot Z”A – zeir anpien Zo”N – Z”A en noekva KaCha”B – kether, chochma, biena KaCha”B Toe”M – kether, chochma, biena, tieferet, malchoet M”A – partsoef Z”A in de Atsieloet Ma”N – mej noekvien NaRaNCha”J – nefesj, roeach, nesjama, chaja, jechieda O”M – or makief O”P – or pniemi O”C – or chozer O”J – or jasjar
3
PB”A – paniem be achor PB”P – paniem be paniem PaRDe”S – psjat, remez, drasj, sod R”K – ratson lekabbel R”L – ratson lehasjpieja Sa”G – partsoef biena in de A”K TaNT”A – taamiem, nekoedot, tagien, otiejot Ts”A – tsiemtsoem alef Ts”B – tsiemtsoem beth
4
2. VOORWOORD
Attentie: bij het bestuderen van deze leerstof raadpleeg de rubriek № 50 van de site: “Album van Tekeningen van de Geestelijke werelden”.
Het valt niet te twijfelen, dat de mens niet in staat is om in onze wereld te leven zonder bepaalde kennis over de natuur en de omgeving. Eveneens de ziel van de mens kan niet bestaan in de toekomstige wereld (olam ha-ba), indien zij de inrichting van de geestelijke werelden en hun werkingen niet zal bevatten. Na ter wereld te worden gebracht, d.i. na het verschijnen in onze wereld, weet het kind niets, en alle voor zijn leven nodige informatie delen hem zijn ouders mee. Het bestaat en ontwikkelt zich dankzij de kommernis over hem van zijn vader en moeder. Geleidelijk, terwijl het kind opgroeit en kennis en ervaring vergaart, leert het zich in het omringende milieu zelfstandig te oriënteren. Na een volwassen mens te zijn geworden en na de verworven kennis in zijn belang te hebben geleerd te gebruiken, gaat de mens van de ouderlijke voogdij de grote wereld uit. Dergelijke stadia van de ontwikkeling – de gielgoeliem (kringlopen) – loopt ook de ziel van de mens, totdat zij waardig gevonden wordt om de echte wijsheid van de Kabbala in haar absolute volheid te begrijpen. Zonder dat kan de ziel de volledige volmaaktheid niet bereiken. Het is niet zo, dat kennis van de Kabbala waarborgt alleen de ontwikkeling van de ziel, maar zo is de innerlijke aard van de ziel, dat zij niet in staat is om zelfstandig te functioneren, indien zij niet een bepaalde hoeveelheid kennis vergaart. En haar groei hangt van het niveau van deze kennis af. Het gaat erom, dat indien de ziel zich zonder kennis zou ontwikkelen, dan zou zij schade kunnen ondervinden. Zo gaf de Meester aan de pasgeborene krachten om zelfstandig voor te bewegen. Immers het kind heeft geen verstand, en indien het niet over krachten zou beschikken, dan zou het zich schade kunnen doen. Enfin, het recht op het bestaan in de geestelijke werelden ontvangt alleen hij, die van tevoren de kennis over hun inrichting verkreeg. Bij het aanvangen van het bestuderen van systemen der geestelijke werelden, dient men te bekijken, hoe functioneren in hen de voornaamste factoren van onze wereld. In de hoge werelden ontbreken zulke natuurkundige begrippen als tijd, ruimte, beweging (reeds in onze wereld vervormen zij zich bij snelheden, die dicht bij de snelheid van het licht naderen: de tijd – tot nul, de massa – tot oneindigheid, en de ruimte wordt tot een punt samengeperst). In plaats van tijd wordt in de geestelijke werelden de oorzakelijkheid beschouwd, de overgang van één toestand in een andere, van één vorm in een andere. Maar indien u zult vragen, hoeveel tijd voor deze processen nodig was, dan zal de vraag geen zin hebben, aangezien onder [het begrip] tijd wordt alleen de aaneenschakeling van handelingen begrepen. Daarom bestudeert men in de Kabbala de leerstof aaneenschakelend – van een oorzaak van elk verschijnsel tot zijn gevolg, ofwel, wat op dezelfde aankomt, vanaf het begin van de Schepping tot haar toekomstig einde.
5
Plaats – dat is niet een zekere, door het lichaam bezette ruimte, maar een plaats op de schaal van geestelijke eigenschappen, kwaliteiten, waar voor honderd wordt afgesproken de eigenschap van de Schepper aangenomen, en voor nul – de oorspronkelijke eigenschap van de schepping. Dus, het verplaatsen in de geestelijke wereld – dat is het veranderen door een geestelijk object van zijn eigenschappen. Het verplaatst zich als het ware in de geestelijke ruimte naar de schaal van geestelijke waarden (d.w.z. dichterbij tot of verder verwijderd van de Schepper). Maar in de geestelijke wereld verdwijnt het object niet, er ontstaat alleen zijn nieuwe vorm. Met andere woorden, met de verschijning van nieuwe kwaliteiten van een geestelijk object, scheidt zijn nieuwe vorm zich af, en de vorige blijft als voorheen bestaan. Er was één geestelijk lichaam, het veranderde zijn eigenschappen, en terstond scheidde het zich van het oude lichaam en begon zelfstandig te bestaan. Er zijn nu dus twee geestelijke lichamen. Zo ontstaan er nieuwe geestelijke objecten. (Trouwens, ook in onze wereld blijft het embryo, dat zich in het lichaam van zijn moeder bevindt, tegelijkertijd én een deel van haar lichaam, én een nieuw afgescheiden wezen. De reden echter van zijn uiteindelijke afscheiding – het verkrijgen door hem van bepaalde eigen kwaliteiten, die verschillend zijn van die van zijn moeder). Door te trachten om kabbalistische definities van begrippen ruimte, tijd, beweging te vinden, dient men vast te stellen, welke terminologie kan men gebruiken. Wij dienen immers over dingen te spreken, die wij niet zien, wij wensen om de informatie over de werelden onder woorden te brengen, welke werelden wij niet voelen. Hoe kunnen wij dan er zeker van zijn, dat wij elkaar correct begrijpen? Bij mensen in onze wereld bestaat een gemeenschappelijkheid van gewaarwordingen. Maar hoe kan men de kennis over een object door te geven, welk object de gesprekspartner nooit zag? In een zulk geval gaan wij in de taal van analogieën over: “lijkt op dit”, “lijkt op dat”. En stel, dat ik een bezoeker van een andere wereld ben, waarin alles in het geheel niet op onze wereld lijkt? Hoe kan ik dan over mijn wereld vertellen? Dat is alleen mogelijk, indien er een verband tussen de werelden bestaat. Alles, wat in onze wereld bestaat – is het voortbrengsel van de geestelijke wereld. Aangezien alles wat bestaat van de Schepper uitgaat en, na het systeem van de werelden te zijn doorgelopen, in onze wereld neerdaalt, zijn er niets in onze wereld, dat zijn of haar wortel niet in het geestelijke zou hebben. Daarom vonden de kabbalisten het mogelijk om begrippen van onze wereld voor het beschrijven van objecten van de geestelijke wereld te gebruiken. Immers er bestaat een strikt verband tussen een wortel (het geestelijke) en zijn aftakking (het materiële). En van één wortel kunnen niet een aantal aftakkingen voorkomen. Daarom kan men met namen van objecten uit onze wereld hun geestelijke wortels-krachten te noemen, die deze aftakkingen tot leven wekken. Natuurlijk, een dergelijke taal kan alleen degene uitwerken, die tegelijkertijd een wortel en een aftakking ziet, een oorzaak en een gevolg, d.i. degene, die zich tegelijkertijd in beide werelden bevindt. Zoals wij uit het vervolg zullen zien, de mens, door zich in onze wereld te bevinden, kan tegelijkertijd ook in de geestelijke wereld – de oneindige, eeuwige wereld der zielen, binnenkomen. Om tegelijkertijd in beide werelden te leven, de eeuwigheid te bevatten, de geestelijke werelden te bevatten, terwijl men zich in onze materiële wereld bevindt – is dat niet een waardig doel voor de mens!
6
Maar voorlopig zijn wij genoodzaakt om “de taal der aftakkingen” te gebruiken, daar wij geen wortels zien. En aangezien bestaat er, zoals gezegd, een precieze overeenkomst tussen geestelijke en materiële objecten, kan men de kabbalistische terminologie niet willekeurig veranderen. Daarmee kan men verklaren zulke in de kabbalistische boeken voorkomende “onfatsoenlijke” woorden als nesjieka (kus), zievoeg (copulatie), e.d. ENKELE INLEIDENDE OPMERKINGEN 1. In vele branches van kennis worden de termen niet in andere talen vertaald, en zij worden uitsluitend in de taal van het origineel gebruikt. Bijvoorbeeld, de Latijnse benamingen in de geneeskunde, de Italiaanse – in de muziek. Zo ook in ons boek bleek het onmogelijk te zijn om vele kabbalistische termen in het Nederlands te vertalen, aangezien behalve de inhoudelijke betekenis van een woord, buitengewoon belangrijk is [ook] de getalwaarde (gematria) van de letters, die dat woord samenstellen (gematria), hun vorm en hun elementen, alsmede andere factoren. En hoewel het het meest wenselijk zou zijn om de schrijfwijze van de termen in de Hebreeuwse letters te laten, daar een diepe betekenis zelfs in de vorm van hun schrijfwijze is besloten, waren wij om verschillende redenen genoodzaakt om er van af te zien. Afhankelijk van het klinken [van woorden], worden er in het meervoud de Hebreeuwse uitgangen van woorden gebruikt, bijvoorbeeld, in woorden van het vrouwelijke geslacht: sfira – sfirot, of in het mannelijke – partsoef – partsoefiem. De geestelijke werelden zijn niet beperkt door de grenzen van ruimte, tijd, verplaatsing (plaats, beweging), er bestaat in hen ook geen visuele vorm van een object. Daarom zijn alle grafische uitbeeldingen – dat zijn slechts uitbeeldingen van verhoudingen van geestelijke objecten. 2. Aangezien de Kabbala in de “taal van aftakkingen” spreekt, d.w.z. onder woorden, die objecten van onze wereld aangeven, worden hun geestelijke analoga bedoeld, dient men dat onophoudelijk te onthouden en te leren gewaarworden, wat wordt onder de benamingen van geestelijke handelingen en objecten bedoeld. 3. Het bevatten in de Kabbala, is, zoals, trouwens, in elke andere wetenschap het geval is, stapsgewijs, laag voor laag: eerst wordt een hogere, meest lichte laag grondig bestudeerd uitgangsgegevens, vereenvoudigde schema’s, het algemene beeld. Vervolgens ontbreekt de tweede fase – een uitvoerige analyse van een elke bijzonderheid. Daarna de derde [fase] – een synthese van alle details in het algemene plaatje. En de laatste [fase] is de analyse - synthese. Op die manier wordt de leerstof stap voor stap steeds beter gewaarwordt, het algemene beeld van het gehele systeem krijgt zijn gestalte, details worden preciezer omschrijven, alle processen worden niet abstract, doch gevoelsmatig bevat. Immers in elke zaak kan men degene deskundige noemen, die het materiaal zonder gereedschappen en tekeningen gewaarwordt, met zijn “zesde gevoel”, zoals men zegt. En in de Kabbala is het veelvuldige doorgronden van een tekst en het werk aan zichzelf vereist, totdat de gevoelens zullen verschijnen, welke met de leerstof overeenkomen. Dat kan men vergelijken met een genieting van een musicus, die de partituur leest – muzieknoten geven hem een volledig beeld van het muziekstuk. De muziek klinkt in zijn oren zonder hulp van muziekinstrumenten. 4. Enfin, in de eerste lezing is het afdoende om alleen de opeenvolging van het scheppen van de geestelijke werelden en onze wereld te begrijpen. In de tweede – de redenen van hun creëren. En pas dan – de weg van eenieder is: van beneden, van onze wereld – naar boven, tot de geestelijke 7
werelden, en via hen – tot de Bron. Dat betekent in geen geval, zoals sommigen kunnen denken, het streven om “naar een andere wereld te verhuizen”, ofwel dood te gaan. Zoals reeds gezegd was, onze opdracht is – om tegelijkertijd in beide werelden te leven, door de Schepper te bevatten. 5. Maakt u niet ongerust, indien naar mate van het bestuderen van de leerstof u zult gaan voelen, dat die steeds minder begrijpelijk wordt – dat is normaal en betekent het correcte doorgronden en het vooruitgaan. Gaat door met de lessen, en het begrijpen zal heus komen! 6. Indien sommige plaatsen in het boek u volkomen onbegrijpelijk zullen lijken, sla ze, a.u.b., over. Bij het verdere werk met de tekst en het belangrijkste – [het werken aan] jezelf, zullen zij opgehelderd worden. Naar mate zijn geestelijke groei zal de lezer in datgene, wat hij reeds vroeger las, een steeds diepere betekenis kunnen zien. Gezien het feit, dat de tekst uit vele lagen bestaat, is zijn nieuwe bevatting ervan op een hoger niveau – en dat is een graadmeter van zijn geestelijke vooruitgang. 7. Ik raak niet aan het bestuderen van het systeem van de geestelijke werelden in zijn eindtoestand – de gmar tiekoen. Dat is een apart complex onderwerp. 8. De uiteenzetting volgt het “chronologische” volgorde van het ontstaan van de werelden: de Schepper – klie – Olam Ejn Sof – Ts”A – Olam A”K – Olam Nekoediem – sjvierat keliem – Olam Atsieloet – Olamot BaJ”A – het scheppen van de mens – zondeval – Olam ha-Ze.
8
3. OLAM EJN SOF Over de Schepper is ons niets bekend, behalve Zijn wil om ons te creëren en ons een genieting te geven. Juist naar Zijn plan ontstond de wens om te genieten. Daarom zijn wij en alles, wat ons omringt, met inbegrip van de geestelijke werelden – allen, behalve de Schepper – alleen verschillende grootten van de wens om een genieting te ontvangen. De wens van de Schepper om een schepping te creëren en om hem een genieting te geven doordringt en omringt de schepping gelijk een krans of een kroon. Daarom heet zij kether – een kroon. Het door de kether voortgebrachte schepping kan men denkbeeldig in de vorm van de – een vat voorstellen, welk vat bereid is om het or – een genieting, het licht van de Schepper te ontvangen. Dit stadium van het scheppen van de klie (vat) heet chochma (wijsheid), en een genieting, welke hem vult – or chochma ofwel or chaim – het licht van het leven. Een leeg vat gewaarwordt de afwezigheid van het licht als verschillende negatieve emoties, maar naar mate zijn vulling met het licht, voelt het steeds grotere vreugde, het vol zijn, een eindeloze rust – allerlei positieve emoties, welke men in één woord “sjlemoet” – volheid, volmaaktheid, kan samenvatten. D.w.z. in het stadium chochma de klie is overvol van overvloed van het hem vullende licht. Het is vanzelfsprekend, dat wanneer wij over de klie – een vat, spreken, dan wordt niet een materieel reservoir bedoeld, maar een geestelijk eentje, d.i. – de grootte van de wens, welke het licht bevredigt (vult). Immers, wanneer wij zeggen: “leeg hart”, “lege ziel” of “hart, met vreugde gevuld”, dan bedoelen wij niet het gevuld zijn met iets materieels, naar juist de geestelijke toestand. Aangezien de wens om te genieten – de enige wens van de mens is (al zijn streven – slechts de afgeleide van deze primaire wens), dan, door deze wens te besturen, bestuurt de Schepper ook ons. Op zonnige en hete dagen van een Israëlische zomer bereiken ons van buiten ons allen bekende kreten van verkopers van watermeloenen, die de kopers tot hun wagen aanlokken. Wat dwingt het deze, in de regel, grove en primitieve mens, om zo hart te werken onder de brandende zon? Wat gaat hem schelen een gezin of kinderen? De Schepper gaf hem een wens om voor zijn gezin te zorgen, en dat bepaalt zijn onbewust altruïstisch gedrag – de zorg voor anderen – door middel waarvan dwingt de Schepper hem om de wereld te corrigeren. Maar in de toestand van een volledige vulling, juist vanwege het feit, dat de wens van de klie is dermate bevredigd, dat de klie zich niet gewaarwordt, maar voelt slechts de hem vullende genieting – bestaat een klie als het ware niet, het is net of hij loste zich volledig in de zee van het licht op, zijn elk allerkleinst deeltje geniet en daarom wenst alleen één ding – om in rust te blijven. Immers alleen een gebrek in iets stimuleert een beweging. Evenmin als de wanden van een schoon doorschijnend glas, waarin melk is geschonken, niet zichtbaar zijn, zo ook het geestelijke vat (de klie) in het stadium chochma niet zichtbaar is, daar het volledig gevuld en met licht verzadigd is. Door een absolute genieting te ontvangen, door het licht als het ware in te zuigen, neemt de klie van het licht tegelijkertijd ook zijn eigenschap over – om een genieting te geven, tevreden te 9
stellen – een eigenschap, welke tegengesteld is aan de wens van de klie om te ontvangen, te nemen. Onder de goede invloed van het licht begint de klie zijn egoïstische natuur als een gebrek te gewaarworden. En hoewel de Schepper Zelf de klie juist zo schiep, begint hij zijn nietigheid ten opzichte van de Schepper en het licht te gewaarworden, te beseffen. Dus, het licht geeft de klie behalve een genieting, ook nog de aan het licht inherente eigenschap om te geven, een genieting te schenken. Deze eigenschap is tegengesteld aan de aard van de klie en roept bij hem een dermate brandend gevoel van schaamte op voor zijn egoïstische wensen, dat de klie geeft er zijn voorkeur aan om van het ontvangen van het licht af te zien. Het geven een genieting aan iemand, zoals de Schepper [doet], kan de klie niet. Het enige alternatief is om een genieting in het geheel niet te ontvangen. En de klie weigert om het licht te ontvangen. En aangezien in de geestelijke wereld geen geweld bestaan, verlaat het or chochma de klie volgens de wens van de klie. Uit het besef van het werk, dat in de strijd met de eigen egoïstische natuur gevoerd werd, ontvangt de klie een genieting, welke natuurlijk ook van de Schepper uitgaat. Indien een genieting van het ontvangen van het licht “or chochma” heet, wordt een genieting van de vrijwillige weigering om het licht te ontvangen – dat tot een toenadering van eigenschappen van de klie t.o.v. die van de Schepper leidt – “or chassadiem” genoemd. Dit stadium van de ontwikkeling van de klie heet biena. Biena geeft een voorkeur aan een “indirecte” genieting uit haar streven om tot de Schepper te naderen i.p.v. een “directe” genieting van het ontvangen van het licht, en dat vertelt ons, dat het geven van een genieting aan anderen is een sterker en voller gevoel, dan hem zelf te ontvangen. De klie in een zulk geval is niet beperkt: in één dag kan men duizend maaltijden uitdelen – een genieting duizend maal te ontvangen, terwijl men maar één [kan] opeten. Maar niet de wens om een sterkere genieting te ontvangen bracht de biena er toe om van het licht af te zien, immers indien als gevolg van het afzien van het licht nog grotere genieting ontstaat, dan is het afzien – dat is geen afzien, maar alleen een middel voor een aanvullende ontvangst. Het doel van de biena was echter tegenovergesteld – om een gelijkenis, een samenvloeiing met het licht, d.i. met de Schepper, te bereiken. Na het uitstorten van het licht uit de biena, begint de klie – hoewel hij een genieting van de gelijkenis aan de Schepper, van de toenadering tot Hem, ook voelt – als het ware “te stikken”. Het gaat erom, dat het or chochma het licht van het leven is, welk licht gelijk is aan de vitale kracht die ons lichaam doet opleven, zonder welke kracht geen leven, beweging, gewaarwording mogelijk zijn: er treedt dan als het ware een geestelijke dood op. Daarom dwingt een zulke toestand de biena ertoe om het or chochma in een minimale voor het ondersteunen van haar leven strikt noodzakelijke hoeveelheid beginnen te ontvangen. En aangezien elke nieuwe wens zondert van het geestelijke object een nieuw geestelijk object af – immers juist door het verschil van wensen onderscheiden geestelijke objecten zich – werd een deel van de biena, zodra in haar een wens verscheen om een voor haar leven strikt noodzakelijk deel van het or chochma te ontvangen, in een apart geestelijk object afgescheiden, welk object uit een weinige hoeveelheid, laten wij zeggen, van 10% van het or chochma, en 90% van het or chassadiem, bestaat.
10
De verhouding 10 en 90 wordt louter voor de overzichtelijkheid en eenvoud genoemd, maar de ware verhoudingen van de wensen en, overeenkomstig, de lichten, zullen wij uit verdere bestudering begrijpen. Enfin, uit de biena is een nieuw object voortgebracht, welk “zeir anpien” heet. Maar, door in zich de twee van zijn geboorte aan hem gegeven wensen te gewaarworden, begint de zeir anpien te voelen, dat de wens om te genieten van het or chochma is natuurlijker, en hij is toch ook zo geschapen, dat zijn elk “celletje” wenst alleen van dit licht te genieten. En het feit, dat de biena haar voorkeur aan een andere genieting gaf (dicht bij de Schepper te zijn), was “tegennatuurlijk”, en dat is de biena, die voor een zulke weg koos, en niet hij, de zeir anpien. En daarom kiest de zeir anpien uit de twee wensen, waar hij mee geboren was, één – om naar zijn eigen wens alleen het or chochma te ontvangen. En aangezien deze wens een nieuwe is, wordt ook een nieuw object – malchoet – een koninkrijk (van wensen) afgescheiden, daar juist op die trap verkreeg de klie zijn eigen, van binnen uitgaande wens om voor 100% van het licht te genieten, welke de Schepper hem geeft. Immers de kether – dat is de wens van de Schepper om een genieting te geven, en daarom ontstond het vat (de klie), de ontvanger van een genieting – het or chochma. Maar de klie chochma heeft geen vrijheid te kiezen: haar wens om te genieten is geheel door de wil van de Schepper opgelegd. Een onafhankelijke wens is alleen onder de volgende voorwaarden mogelijk: 1. een genieting werd reeds ondervonden; 2. een genieting is verdwenen, waarbij een herinnering eraan overgehouden was, ofwel resjiemo (van het woord “rosjem” – indruk, opname). Wanneer het licht van de biena is weggegaan, liet het een resjiemo achter – een herinnering over datgene, dat het aan de klie alles geeft – het leven, het geluk, en daarom diende de biena, op den duur, al was het maar een deel van het licht terug te nemen, door te begrijpen, dat helemaal zonder licht [te zitten] is überhaupt onmogelijk. En op die manier was zeir anpien voortgebracht. En de zeir anpien, door uit de twee wensen in alle vrijheid uit te mogen kiezen, wenste zelf om van een weinige, beperkte hoeveelheid licht te genieten. En alleen de malchoet is de eerste, zelfstandig handelende, bewuste schepping, bij wie de wens reeds voor het plan van de Schepper geschikt is: de schepping zelf wenst te genieten, en juist van datgene en in die hoeveelheid, dat de Schepper geeft. Maar men zal mij kunnen tegenwerpen: wat betekent dat de schepping zelf wenst? Zij is [toch] zo geschapen! Immers, per slot van rekening bracht het or (licht) de klie (vat) voort. Dat klopt. Natuurlijk, alles gaat van het licht uit, van de Schepper, maar niemand voelt dat. In het stadium malchoet voelt de malchoet alleen maar, dat zij wenst om met een genieting te worden gevuld, en niet dat zij zo geschapen is. De malchoet zelf zoekt de weg naar het licht, dorst ernaar. Enfin, er zijn volgende stadia van de schepping en de ontwikkeling van de klie: KETHER - De wens van de Schepper om een klie te scheppen en hem een genieting te geven. CHOCHMA – het door het licht voorgebrachte, doch nog niet bewuste, niet-zelfstandige wens om te genieten, het or en de klie zijn als het ware verbonden samen. Er is nog geen zelfstandige wens van de kant van de klie. Natuurlijk, dat in het stadium chochma het or domineert, aangezien zijn wens om een genieting te geven is primair, het deed de klie ontstaan. Daarom zelfstandige bewegingen, d.i. zelfstandige wensen in de klie ontbreken. 11
BIENA – door het gehele or chochma in zich op te nemen, verkrijgt de klie eveneens zijn wens om “te geven”, zij geeft haar voorkeur aan, om aan het licht te gelijken, om aan de Schepper te geven, net zo als de Schepper geeft, en daarom wordt een nieuw stadium – biena voortgebracht, welke biena de gehele genieting niet van het licht, maar van het gevoel van het weggeven aan de Schepper ontvangt. Deze genieting heet “or chassadiem”. De biena – dat is de eerste zelfstandige reactie van de schepping. ZEIR ANPIEN (Z”A) – door het voelen, dat zij niet in staat is om alleen met het or chassadiem te bestaan (immers het or chochma geeft haar leven), besluit de biena om een compromis aan te gaan: om alleen het voor haar leven strikt noodzakelijke hoeveelheid or chochma te ontvangen, en het overige nog altijd weg te geven. En dit nieuw stadium heet “zeir anpien”. MALCHOET – door het voelen, dat het or chochma hem leven geeft, streeft de Z”A om zich volledig ermee te vullen, zoals in het stadium chochma. En dan ontstaat er een volgend stadium – malchoet – de echte klie, de schepping, welke schepping zelfstandig ernaar streeft om al de genieting, welke de Schepper wenst te geven, te ontvangen. En daarom slechts de malchoet heet de klie - schepping, maar de voorgaande stadia – dat zijn fasen van haar ontwikkeling. Zo is de wil van de Schepper – om een klie te scheppen, welke zelf zou wensen van Zijn licht te genieten. De malchoet in de toestand van een volledige vulling met het licht heet “Olam Ejn Sof” – “de Oneindige Wereld”. Wij wennen langzamerhand aan de kabbalistische bepalingen: De grootte van de wens bepaalt de omvang van een klie, en hoe meer de wens, des te groter is de omvang van de klie. Trouwens, ook de mens, wanneer hij zegt, dat hij geen plaats in zijn maag heeft, bedoelt het ontbreken van de wens om hem te vullen. Immers, soms, ook bij een lege maag het gevoel van honger ontbreekt. “Beweging” – dat is een verandering van wensen, welke verandering tot het verschijnen, het voortbrengen van nieuwe keliem (vaten) leidt. “Tijd” – dat is opeenvolging van handelingen in de geestelijke wereld. Wanneer wij zeggen “de Oneindige wereld” (Olam Ejn Sof), dan bedoelen wij een vat, dat volledig (onbeperkt, oneindig) met een genieting is gevuld, waar geen grens aan is, d.w.z. geen onbevredigde wens aanwezig is. Volgens dit gezichtspunt is een glas van 200 gr, dat volledig, tot aan het randje is gevuld, bevindt zich eveneens in de toestand van “ejn sof”. Dus, onder de oneindigheid wordt een toestand bedoeld van een oneindige, grenzeloze verzadiging, wanneer alle verlangens zijn bevredigd. Juist in een zulke toestand bevindt zich de klie malchoet. En daarom het programma van de schepping vanuit het gezichtspunt van de Schepper is daarbij voltooid. *** Een goddelijk doel van de schepping is het creëren van een nieuwe, eerder ontbrekende substantie, welke wij in het vervolg “Schepping” noemen, en het vullen ervan met een enorme, absolute genieting. Daarom legde de Schepper in de natuur van zijn schepping een gigantische, allesverslindende wens om deze genieting te ontvangen.
12
“De wens om de ontvangen” – ratson lekabbel (R”K) kan men denkbeeldig in de vorm van een vat (klie) voorstellen, de omvang waarvan overeenkomt met de grootte van de wens, en de ontvangende genieting – aan de hoeveelheid licht, dat dit vat vult. Het dient opgemerkt te worden, dat het licht, welk van de Schepper uitgaat, ook eerder bestond, van vóór het scheppen. Het is een onaantastbare essentie van de Schepper Zelf. Echter de wens om een genieting te ontvangen in de Schepper Zelf ontbreekt, zij betreft datgene, wat opnieuw is gecreëerd. Verschillende grootten van de R”K vertegenwoordigen al ons omringende werkelijkheid. Alle werelden, van het oerbeeld van de eerste stadia tot de uiteindelijke vorming, alle veelvormigheid van het gecreëerde, wat reeds bekend is en wat door ons nog niet ontdekt is – dat is niets anders dan verschillende graden, d.i. vormen, verschillende manifestaties van de wens om van het licht van de Schepper te genieten. En wij, als delen van dit klie, deze malchoet, zijn zodanig geschapen, dat wij verlangen naar warmte, voedsel en andere genietingen – de microdoses licht in onze wereld. Probeert u zich te overhalen, dat de wens om te genieten is niet van u, dat zij wordt als zodanig van boven gegeven – dat zal u niet helpen, immers wij gewaarworden deze wens als onze “Ik”. En daarom bestuderen en bevatten wij alleen de uitwerking van het licht op de klie, wij voelen alleen onze reactie op het licht. Ons bevatten is binnen ons zelf opgesloten. Voor de Schepper zijn wij allen absoluut volmaakt, maar ten opzichte van onszelf dienen wij nog een lange weg van de correctie door te lopen. Ik verzoek de lezer nadrukkelijk om te trachten juist met zijn hart de toestand van de klie te voelen, want zo kan men geestelijke eigenschappen ontwikkelen, die nodig zijn, om de geestelijke werelden, tot aan de Schepper Zelf, te gewaarworden. Men kan iets evalueren alleen in vergelijking. Men kan begrijpen, wat duisternis is, alleen wanneer men een of andere voorstelling over het licht heeft. Zoals staat in het gebed: “Alleen in Uw licht zullen wij licht zien”. D.w.z. zowel als in onze wereld het onmogelijk is om zich in duisternis te oriënteren, zo ook zonder het geestelijke licht wordt het onmogelijk om zichzelf en de omgeving te bevatten en te evalueren, d.w.z. geestelijk voort te bewegen. Maar om het geestelijke licht te gaan voelen, is het noodzakelijk om in zichzelf een bijzonder vermogen te ontwikkelen. Allemaal zwemmen wij in de zee van golven – lichtgolven, geluidsgolven, radiogolven, röntgengolven, e.d. Maar welk klein deel ervan wij met onze zintuigen kunnen waarnemen! Om de mogelijkheden van het menselijke organisme uit te breiden, ontwikkelen wij instrumenten. Maar wij zijn allemaal omringd ook door een oceaan van het geestelijke licht, welk door de Schepper geëmaneerd wordt. Voor zijn waarneming zijn geen apparaten nodig. Men dient alleen in zichzelf bepaalde kwaliteiten te ontwikkelen om het Goddelijke licht te voelen. Daarin namelijk helpt de Kabbala. In het algemeen echter, alles, wat de mens gewaarwordt, ontvangt hij van de Schepper. Maar door gewaarwordingen van onze wereld waar te nemen, kunnen wij (voorlopig!) alleen geloven (maar niet direct voelen), dat hun oerbron – de Schepper is. Enfin, elke schepping wenst alleen één [ding] – het wegnemen van een gewaarwording van het gebrek – d.i. [wenst] te genieten. Daarom, door voor de mens een “programma” op te maken, waardoor gedurende zijn leven behoeftes, de wensen van zijn lichaam, [steeds] veranderd worden, roept de Schepper de voor Hem strikt bepaalde, nodige handelingen, daden op – en aan de mens lijkt, dat hij naar zijn eigen wens en keuze handelt. En indien de mens, na deze afhankelijkheid van zijn gedrag van de wensen van het lichaam te hebben erkend, begint zelf zich ertegen te verzetten, d.w.z. hij zal een strijd met zijn lichaam 13
aangaan, dan zal hij zich vrij van de wensen van het lichaam kunnen maken, en in de geestelijke wereld [kunnen] overgaan, dan zal hij in overeenkomst met de behoeftes van zijn ziel kunnen leven. Een genieting – dat is een reactie van de klie op de werking van het licht, het gevolg van het vullen van de klie met het licht. In onze wereld ontbreekt de duidelijkheid van het geestelijke licht, en zijn kleine vonk (ner dakiek) wordt in verschillende voorwerpen omhuld, daarom trekken zij ons aan door de in hen verscholen genietingen. De mogelijkheid om te genieten of zich van het leed, d.i. het tekort aan genieting, te bevrijden – dat bestuurt al onze gedachten en handelingen. Anders, d.w.z. in weerwil van onze natuur, zijn wij niet in staat noch te denken, noch te handelen. Echter de geestelijke werelden bestaan uit altruïstische keliem, welke hun egoïsme kunnen bedwingen, d.i. in weerwil van hun aard kunnen handelen. Indien een mens zijn eigen egoïsme als een kwaad beseft, welk egoïsme hem alleen lijden bezorgt, dan kan hij de Schepper verzoeken om zijn natuur te veranderen, d.i. hem een kracht te geven om boven zijn natuur op te stijgen, om volkomen vrij beginnen te denken, beslissen en handelen. De tactiek in de strijd met het lichaam, d.i. met de wens om onbeperkt te genieten is als volgt: het lichaam reageert alleen op twee toestanden (laten wij ze voor het gemak “bitter” en “zoet” noemen), die van buiten af worden opgedrongen. Maar er zijn nog twee toestanden (laten wij ze voor het gemak “waarheid” en “leugen” noemen), waar “waarheid” – dat is alles, wat goed is voor de geestelijke ontwikkeling van de mens, en “leugen” – alles, wat een zulke ontwikkeling in de weg staat. Waarom is het goed te noemen datgene, wat aan de ontwikkeling bijdraagt? Simpelweg, omdat naar de wil van de Schepper de mensheid juist aan het einde van haar ontwikkeling tot de toestand van een volledige correctie zal komen, d.i. van het egoïsme tot het altruïsme zal overgaan, en onze keuze, onze vrijheid van de wil, bestaat in de keuze van de weg naar deze volledige correctie om volgens eigen wens te kiezen voor hoewel de moeilijke, doch correcte en korte weg van de Tora of de weg, welke “zoet” lijkt te zijn, maar die tot een dood spoor leidt en daarom langs een lange proefondervindelijke weg – de weg van het lijden, welke ons uiteindelijk sowieso op de weg van de Tora brengt. En daarom is de Tora, d.w.z. de Schepper, raad ons aan om de weg van de waarheid te kiezen, de weg van zelfcorrectie, van zuivering. Eenieder heeft zijn eigen egoïstische wensen, en daarom heeft eenieder zijn [eigen] weg der correctie, hoewel wij verder de voor allen gemeenschappelijke wetten van de correcte ontwikkeling van de ziel zullen behandelen. In onze wereld bezingen wij allen onbewust het licht, dat een genieting brengt: onze liederen over liefde, hartstocht, lijden, schoonheid van de natuur – dat is allemaal niets anders, dan een beschrijving van gewaarwordingen, die het licht in ons oproept, welk licht zich in verschillende bekledingen voordoet – in de natuur, in klanken, in verven, in de vertegenwoordigers van tegenovergesteld geslacht – in allerlei ons tot zich aantrekkende objecten. De Kabbala brengt alle objecten, die ons een genieting geven, tot hun enige bron terug – tot het licht. In plaats van eindeloze objecten op te noemen, die de mens een genieting geven, wordt zijn bron – het licht (het or) genoemd. En al de veelheid van de wensen om te genieten wordt tot één overkoepelend woord “vat” (klie) ondergebracht.
14
Op deze manier wordt al de veelheid van de wensen, die de scheppingen kenmerken, tot één [wens] teruggebracht, namelijk, - tot de wens voor het licht. En alle denkbare vormen van een genieting worden tot het ontvangen van het licht teruggebracht. En behalve dat bestaat er niets, aangezien alleen de Schepper en de Schepping bestaan – het or en de klie – een genieting en wensen. Daar de wens om te genieten – de meest wezenlijke in de mens is, bestuurt de Schepper ons juist door onze wensen het besturen. Door een gebrek in iets te creëren, dwingt de Schepper ons om te handelen, om datgene te bereiken, wat ons ontbreekt. Zoals gezegd, “liefde en honger de wereld regeren”. D.w.z. alle handelingen in het leven van de mens zijn opgedrongen. De kinderen zouden van honger opkomen, indien de Schepper aan een moeder geen genieting gaf van het proces van het voeden. Geen één van ons zou zich willen verroeren, indien er geen streven zou zijn voor nieuwe genietingen, tot het bereiken van een betere toestand. De evolutie, de vooruitgang, de geestelijke zoektochten weerspiegelen ons streven naar bevrediging van onze wensen. De wensen zelf worden ons door de Schepper gegeven volgens Zijn programma van onze ontwikkeling, het einddoel waarvan is – om ons een absolute genieting te geven. Indien een mens er niet zeker van is, dat als gevolg van een of andere van zijn handelingen hij een voordeel zou behalen, dan is hij niet in staat om deze handeling te verrichten. Dus, alleen de zekerheid in datgene, dat hij door zijn handelingen zijn toestand verbetert, dwingt een mens om te werken. Zonder deze zekerheid kan hij geen fysieke of geestelijke handeling verrichten. Ik zal het met een voorbeeld verduidelijken. Ik heb een kennis – een eigenaar van een restaurant. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat is hij alsmaar in gedachten hoe zijn bezoekers smakelijker te bedienen, hen een betere ambiance voor uit uitrusten te scheppen – kortom, hij leeft door het zich bekommeren over de gasten van zijn organisatie. Hij is een echte altruïst, niet waar! Maar aangezien hij, evenmin als elke andere “niet-gecorrigeerde” mens, een genieting enkel uit zorg voor andere mensen, niet kan ondervinden, gaf de Schepper hem – om hem te dwingen om op een gepaste wijze te handelen – een andere genieting, een ander doel – het ontvangen en het vergaren van geld. Op die manier vervult mijn kennis onbewust het programma van de Schepping. Hoewel, de opgave is, om het doel van de Schepper bewust te realiseren, maar zoals wij verder zullen zien, het “onbewuste”, inleidende stadium is noodzakelijk. Hoe snel kan een mens tot het eindstadium overgaan en zijn missie in deze wereld te volbrengen, zodat zijn ziel niet in deze wereld terug zou keren – hangt van zijn geestelijke ontwikkeling af. Maar voorlopig bekleedt de ware genieting een passend, ons begrijpelijk egoïstisch omhulsel. De wens van de Schepper is echter om ons een absolute, oneindige genieting te geven zonder verbergende en verzwakkende omhulsels. Zijn ontvangen hangt van onszelf, van het slagen van onze strijd met het egoïsme. Maar behalve de gedwongen, onze van boven gestuurde activiteit, wenste de Schepper, dat wij een deel van het werk zonder enige beloning zouden doen – alleen krachtens het geloof en als gevolg van de vrije keuze. En dat is mogelijk, wanneer het werk geen genieting in onze wereld brengt. Zo zijn de voorschriften van de Schepper. 15
Door verwijdering van de “ner dakiek” kan de Schepper ons zelfs tot het geloof brengen, d.w.z. tot een voorpret hebben van de beloning in de toekomst, welke beloning staat ons reeds in het heden de vreugde toe. Zo heeft een hard werkende mens tevoren een voorpret van de toekomstige ontvangst van loon. En ook hier hangt alles af van de periode van afwachting, de grootte van de beoogde genieting, van de zekerheid in het ontvangen van de beloning. Deze pret die men reeds van tevoren heeft van de vreugde in de toekomst, zoals wij later te weten zullen komen, wordt daarom mogelijk gemaakt, omdat ons omringt het zogenaamde or makief (het omringende licht), welk licht van de verte (tevoren) een genieting geeft. Wij hebben al gezegd, dat aan het einde van generaties zal de echte Kabbala aan allen toegankelijk worden (het gaar hier niet over de astrologie en bijgeloven), maar slechts de uitverkorenen zullen in staat zijn om haar waarde te waarderen. Zo neemt een grote zakenman de dagelijkste schommelingen van aftrek in aanmerking, terwijl een kleine handelaar wenst terstond de waren weder te verkopen, d.w.z. een voordeel - genieting direct te ontvangen, en daarom is zijn verdienste laag. Een solide zakenman, door vooruit te kijken, koopt datgene tegen de spotprijs, wat vandaag op de markt niet in trek is, waarbij hij voornemens is om zijn waren over maanden of jaren te verkopen, wanneer zijn waren flink aan de prijs zijn. Hij weet de echte prijs van zijn waren en verheugt zich tevoren aan de toekomstige grote opbrengst. Zo ondervindt een ware kabbalist een vreugde van de toekomstige eindcorrectie, aangezien hij is reeds vandaag er zeker van, hij voelt hem reeds nu voor. De Kabbala is noodzakelijk, daar in haar het doel en het plan van de schepping bestudeerd worden, de maten van beloning voor de correctie van het egoïsme. Twee krachten duwen een mens tot het doel: het op een gegeven moment ondervonden leed en de voor hem te verwachten genieting – beide zijn zij als twee locomotieven, die een zware trein voortbewegen – de één trekt vooruit, terwijl de ander duwt van achteren. Dat zijn met name krachten van onze ontwikkeling.
16
4. DE EERSTE BEPERKING. TSIEMTSOEM ALEF (Ts”A) Wij hebben gezien, dat de eerste echte klie – malchoet – ontstond als gevolg van de ontwikkeling van de oorspronkelijke wens van de Schepper (kether) via stadia van chochma, biena en zeir anpien. De malchoet wenst zelfstandig om de voor haar voorbestemde genieting te ontvangen, zij zelf ernaar streeft en ondervindt het gevoel van leed zonder deze genieting. En in overeenkomst met haar wens, vult het licht haar volledig, waardoor al haar wensen verzadigd worden. De malchoet heet olam (wereld), en zulke haar toestand van verzadiging met het licht heet olam Ejn Sof – de Oneindige wereld – de oneindige, grenzeloze genieting. Wij zien, dat de echte wens verschijnt alleen bij het voldoen aan de twee voorwaarden: 1. de wens is geconcretiseerd, aangezien juist deze genieting was reeds ondervonden en liet een bepaalde indruk (resjiemo) achter; 2. op het gegeven moment deze genieting is weg. En omgekeerd: een echte genieting is onmogelijk zonder de aan hem voorafgaande echte wens. Dus, alleen de malchoet kan alle soorten genietingen, welke het licht met zich meebrengt, ten volle gewaarworden. Zo alleen degene, die van de gevangenis er uitgaat, werkelijk van de vrijheid geniet, en degene, die uit het ziekenhuis is ontslagen – van het gewaarworden van de gezondheid. Hoe intenser de wens van de mens is – des te groter is zijn geestelijk potentieel. De meest eerzuchtige atheïst wenst de gehele wereld, en de meest eerzuchtige gelovige – ook nog de geestelijke werelden. En de mens wordt zo opgevoed, met name in zijn kindertijd, dat als eerste plaatst hij op de voorgrond zijn wensen, en niet hun beperking. Een beperking – dat is al de weg van de correctie. Maar zonder klie, de wens, valt er niets te corrigeren. De wensen – dat is al onze essentie. Zij zijn bij eenieder van ons verschillend, en daarom zijn wij niet in staat om elkaar te begrijpen. Eenieder zoekt zijn eigen genietingen, maar alleen daardoor verschillen de mensen van elkaar, want wij zijn allen – delen van de malchoet. Een genieting is één – van de Schepper, maar in onze wereld een genieting bekleedt verschillende kledijen: rijkdom, seks, eerbetoon, roem. In alle gevallen is dat slechts ner dakiek (een zwakke kaars) – de microdoses van het goddelijke licht, en wij jagen objecten na, waarin zij zijn verscholen. Een mens is een slaaf van zijn eigen wensen, en de Schepper dwingt de mens door zijn wens om een bepaald object te bezitten - om te werken, te leren, kinderen op te voeden, lief te hebben en geduld op te brengen, te lijden en zelfs dood te gaan. Alles bestuurt een genieting of een verwachting van een genieting in de toekomst. Daarom kan geen sprake zijn van enige vorm van de vrijheid van de wil, voordat een mens boven zijn wens om te genieten opstijgt. Hoe is het mogelijk? Net zoals het zich voordeed in het stadium chochma: vanwege het feit, dat de klie zich met licht vulde, welk licht van de Schepper uitging, verkreeg de klie ook de eigenschappen van de Schepper – om een genieting te geven. In onze wereld kan men dat bereiken door de Kabbala te bestuderen. Het licht, dat in de Tora verscholen is, werkt geleidelijk op de klie– de ziel van de mens, uit, waardoor in de klie een wens wordt opgewekt om aan anderen te geven. “Or machzier le 17
moetav”, wat kan men vertalen als “het licht keert tot de Schepper terug”. Daarin bestaat juist het doel van het bestuderen van de Kabbala – om een wens op te wekken aan hoge scheppingen te gelijken. Bij degene, wie de eigenschappen van hogere keliem (vaten) bestudeert, ontstaan geleidelijk overeenkomende wensen, welke wensen een uitwerking op zijn ziel van het licht opwekken. En dat licht leidt juist tot het verschijnen van de wens om te geven, d.i. tot het samenvallen met de Schepper qua eigenschappen en, op die manier, tot de samenvloeiing met Hem. Wij herinneren u eraan, dat in de geestelijke wereld juist het samenvallen of het verschillen van eigenschappen van geestelijke objecten bepaalt een afstand tussen hen. Alles gaat van de Schepper uit. Hij is de wortel, de bron van alles, wat bestaat. En daarom ontvangt de klie van de samenvloeiing met de Schepper een oneindige (niet door zijn omvang, wens beperkende) voldoening, een grotere, dan van het “directe” ontvangen van een genieting. Maar hoe [kan men] een genieting van de Schepper ontvangen en tegelijkertijd met Hem samenvloeien? Men kan het samenvloeien alleen op één manier bereiken: de enige wens van de klie dient te zijn de wens om een genieting aan de Schepper te geven. D.w.z. niet een genieting zal een voldoening geven, zal de klie vullen, maar het feit, dat door te genieten de klie een vreugde aan de Schepper [daarmee] bezorgt. Dan zal de klie hetzelfde doel hebben, als bij de Schepper – het vergenoegen van een ander. De klie ontvangt nu om een genieting aan de Schepper te geven. Beide geven, zijn dichtbij qua eigenschappen en vloeien in één geheel samen. En de klie ontvangt: 1. een genieting van al het licht, welk van de Schepper uitgaat; 2. een genieting van het samenvloeien met de Schepper (wat in vele malen groter is dan de eerste genieting). Een zulke toestand heet in de Kabbala gmar tiekoen – de eindcorrectie. Tot deze toestand dienen alle scheppingen te komen aan het einde van 6000 jaren na het scheppen van de wereld (d.m.v. de Tora of door de weg van het lijden). Op welke manier? Wij hebben reeds gesproken, dat de bron van alles – is de Schepper. Hij schiep de wens om te genieten – de klie. Maar deze wens is tegenovergesteld aan de eigenschappen van de Schepper, en daarom is de klie eindeloos van Hem verwijderd. Het is mogelijk om tot de toestand van de Gmar tiekoen te komen, indien er aan twee voorwaarden wordt voldaan: 1. voor zichzelf, d.i. voor het eigen tevredenstellen – de klie ontvangt niets (hoewel de wens groot is); 2. omwille van vreugde te verschaffen aan de Schepper (daar Zijn wens is om een genieting te geven) – de klie ontvangt en geniet. En hoe meer genieting de klie kan ontvangen, des te grotere vreugde de klie ermee aan de Schepper zal verschaffen. Maar waar haalt een klie, die voor [alle] 100% de wens om te genieten vertegenwoordigt, de kracht om zo tegennatuurlijk te handelen? Het antwoord is eenvoudig: alles gaat van de Schepper uit – én de wensen, én de mogelijkheid om zich er tegen te verzetten, alsmede het licht, dat deze wensen vult. Het or schiep de klie, en ook het or geeft aan de klie wensen, met inbegrip van de wens om “te geven”, welke wens aan hem eigen is, d.i. de kracht om aan de natuur van de klie – het egoïsme – weerstand te bieden. Daarom, eveneens als de chochma, die na de eigenschap van het licht te
18
hebben ontvangen, hem verdreef, zo ook de malchoet van de wereld Ejn Sof, na met het licht te zijn gevuld, ontving zijn eigenschap “te geven”. Vóór de uitwerking van het licht voelt de klie alleen de egoïstische wens. Maar zodra het licht begint de klie zijn altruïstische eigenschappen door te geven, gewaarwordt de klie direct zijn egoïsme. En het gevoel van schaamte en de wens om met het licht, de Schepper (als gevolg van de invloed van het licht) samen te vloeien, leiden tot een beslissing: geen licht meer voor het eigen tevredenstellen te ontvangen! En het licht uit de malchoet gaat heen, daar de Schepper een genieting wenst te geven, en dat is alleen vrijwillig mogelijk. De weigering om het licht uit altruïstische overwegingen te ontvangen heet in de Kabbala een Tsiemtsoem – een beperking (van de wens), en daar het de eerste dergelijke handeling is, heet die Tsiemtsoem Alef (Ts”A). Door de wens te beperken, vervulde de klie alleen de eerste voorwaarde op de weg naar de Eindcorrectie (de gmar tiekoen), [d.i.] tot de Schepper – het vernietigen van het egoïsme. En ziehier, nu, wanneer de klie zich van het licht ontdeed, kan de klie ook de tweede voorwaarde vervullen – het licht alleen omwille van de Schepper te ontvangen, te ontvangen geleidelijk, niet in één keer, aangezien de klie niet in staat is om het licht “niet voor zichzelf” voor alle 100% genieting in één keer (dus tegen zijn natuur in te handelen) te ontvangen. Dat is alleen geleidelijk mogelijk en [dan nog] met kleine porties. Het bestuderen van dit proces van het geleidelijke ontvangen van een genieting “niet voor zichzelf”, en de wetten, waarnaar dit proces verloopt – dat is juist het onderwerp van de Kabbalastudie. Natuurlijk, dat indien de klie in de toestand van de verzadiging (in de olam Ejn Sof) het gevoel niet kreeg, dat hij, de klie aan de Schepper tegengesteld is, van Hem verwijderd is, dan zou het gehele proces, vanzelfsprekend, in deze toestand stoppen: de schepping is volledig, voor alle 100% verzadigd en geniet. Waarvoor deed de Schepper dan zo, dat de klie een schaamte zou gaan voelen op het hoogtepunt van de genieting? – Om de klie de mogelijkheid te geven om tot een absolute, zelfs door zijn omvang onbeperkte genieting te komen. (het diepere antwoord behoort tot de geheimen van de Tora). De leeggemaakte malchoet na het verdreven van het licht heet olam Tsiemtsoem. Enfin, vanaf de Tsiemtsoem Alef en tot het einde van de correctie van de klie (tot de gmar tiekoen) – willen wij dat of niet, door de weg van de Tora of door de weg van het lijden, bewust of onbewust, onophoudelijk, voortdurend, vanaf onze geboorte en tot de dood, in dit leven en na hem – houden wij ons bezig en zullen wij ons bezighouden slechts met één ding: met het veranderen van het egoïsme (aangeboren wens om een genieting voor zichzelf te ontvangen) in het altruïsme – de wens om een genieting aan anderen te geven en omwille van de Schepper te genieten. Verder zullen wij behandelen hoe dit proces vanaf de Ts”A tot onze dagen verloopt. En ik wil geloven, dat als gevolg van het bestuderen van de hier uiteengezette leerstof een pijnloze en snelle correctie van onze keliem zal zijn.
19
5. HET SCHERM (MASACH) Enfin, door het laatste stadium van zijn ontwikkeling te hebben bereikt, vormde de klie zich als het egoïstisch streven naar een genieting. Daardoor is hij volkomen aan de Schepper tegengesteld. Dus, de schepping – zij is ook de klie, zij is ook het maaksel – na het “geplande” eindstadium van zijn ontwikkeling te hebben bereikt, bleek qua eigenschappen maximaal van de Schepper verwijderd te zijn, volledig tegenovergesteld. Wat is dan aan slechts voor de schepping? Zij is toch volkomen happy! Het is echter niet zo. Wij zullen met een parabel verduidelijken: een rijkaard, na zijn arme vriend na een lange scheiding te hebben ontmoet, brengt hem bij zich thuis, geeft hem eten, drinken, kleedt hem aan, kortom, vervult al zijn wensen. Op een keer, toen hij wenste om nog iets aangenaams voor zijn vriend te doen, vroeg hij hem, waarmee hij hem nog van dient zou kunnen zijn. En die had geantwoord, dat zijn enige onbevredigde wens, welke niemand anders kan bevredigen – dat is om niet uit liefdadigheid te ontvangen, maar door zijn verdiende arbeid. De voor de hand liggende conclusie is – dat de “voor nop” verkregen goed maakt de mens niet ten volle gelukkig. Waar komt dan bij de schepping het gevoel van schaamte en bitterheid vandaan wegens het ontvangen van “andermans” brood? Het ontstaat daarom, omdat het licht, welk de klie vult, dat een deel van de Schepper vertegenwoordigt, geeft aan de klie zijn eigenschappen door en daarmee wekt het in de klie het gevoel van schaamte voor de niet-verdiende beloning. Alleen door met de Schepper naar eigenschappen verenigd te zijn kan de schepping een toestand van een maximale genieting bereiken. Om deze toestand van schaamte en eindeloze verwijdering van de Schepper te boven komen, legde de schepping zelf een verbod op het bevredigen van haar eigen wens op. De kern van dit verbod, welk verbod de naam Tsiemtsoem (beperking) kreeg, houdt in, dat de schepping, d.i. de malchoet (ofwel de klie, wat dezelfde is), door het licht van de Schepper mateloos wensen te ontvangen, zag van het ontvangen van dit licht zelf af. Terwijl vroeger het licht de klie volledig vulde, verdween nu het licht als gevolg van de Tsiemtsoem Alef. Op het eerste gezicht herhaalde zich hier de situatie, welke tot het verschijnen van het stadium biena leidde. Ook hier geeft de klie het licht weg, wenst hem niet voor zichzelf te ontvangen – d.w.z. de klie streeft ernaar om qua eigenschappen op de Schepper te gelijken. Maar door in het stadium biena het licht weg te geven, wist de klie nog niet hoe het licht voor de klie noodzakelijk en gewenst zou zijn. In het stadium van malchoet echter, door de Ts”A te maken, wetend, welke zegening het licht haar meebrengt, verwerpt de klie toch bewust het licht. Het licht blijft te streven om de klie binnen te komen, immers zo is zijn aard – de wens om te vergenoegen. Maar de klie, na het licht te hebben verjaagd, sloot hem de toegang binnen zichzelf. Deze hindernis bij het binnenkomen van het licht in de klie heet masach (scherm). De masach kaatst het van boven aankomende licht weer, waardoor de masach laat hem niet binnen de klie te komen.
20
Wij hebben reeds gezegd, dat in de geestelijke wereld niets verdwijnt: alles, wat er was – blijft te bestaan, en datgene, wat ontstaat wordt aan het voorafgaande plaatje toegevoegd, wordt als het ware op het vorige opgelegd. Het oude blijft te bestaan, daaruit een nieuwe vorm verschijnt. Daarom bestaan er tegelijkertijd alle voorgaande stadia van de klie – 1, 2, 3, 4, olam Ejn Sof, olam Tsiemtsoem. En zij zijn allemaal vervolg van elkaar. Alle vorige vormen van de klie overblijven, en nu, na de Ts”A, bestaat bovendien nog de lege klie – de malchoet. En de malchoet besluit om het licht te ontvangen, om alleen omwille van de Schepper te genieten, daar alleen door het licht van Hem te ontvangen kan zij de Schepper een genieting geven. D.w.z. de handeling is niet veranderd – de klie zal steeds het licht ontvangen (immers alleen in een beslissing – het licht te ontvangen ja of niet – bestaat haar vrijheid van keuze), maar nu, na de Ts”A, het doel van het ontvangen van een genieting is veranderd – niet voor zichzelf (hoewel daarin is de ware wens van de klie), doch alleen omwille van de Schepper. Op die manier, zonder de handeling te vervangen, en alleen door het doel van het ontvangen van een genieting, zijn motivatie (kavana) te veranderen, veranderde de klie [van de positie van] ontvangende in [die van] gevende. Enfin, het voornaamste nu, na de Ts”A, is de gedachte, waarmee de klie een genieting ontvangt. Juist deze gedachte (kavana) bepaalt een handeling van de klie – ontvangt hij of geeft. En de kracht van deze gedachte bepaalt de hoeveelheid licht (genieting), welke genieting de klie niet voor zichzelf kan ontvangen, doch omwille van de Schepper. Maar aangezien het doel om alleen omwille van de Schepper te ontvangen tegennatuurlijk voor de klie is, kan de klie zich precies zo veel licht veroorloven, zonder het risico om zichzelf tevreden te stellen, als de kracht van deze gedachte, van deze intentie is. D.w.z. de klie dient onophoudelijk zijn wensen te controleren en precies een naar binnen ontvangende portie van licht te berekenen. In de taal van de Kabbala (in de precieze beschrijving van gevoelens en geestelijke bewegingen), verschijnt bij de klie een eigenschap om tegen te houden, niet in zichzelf toelaten of wel toelaten– d.i. te ontvangen – slechts een bepaalde portie van licht. Deze eigenschap heet masach (scherm). Door alle genietingen welke in het licht aanwezig zijn af te stoten, vormt het scherm het weerkaatste licht. Met deze handeling handhaaft de klie de eerste voorwaarde, de voorwaarde van de Ts”A – om niet voor zichzelf te ontvangen. Vervolgens met behulp van het scherm berekent de klie, welke hoeveelheid licht de klie kan ontvangen, d.i. bij welke maximale hoeveelheid licht kan de klie zich weerhouden van het tevredenstellen van zichzelf. En slechts deze hoeveelheid licht laat de klie toe om te ontvangen. Hoe groter de hoeveelheid van het licht is, die de klie in zulke omstandigheden kan ontvangen en hoe grotere genieting geeft de klie aan de Schepper door het licht te ontvangen, des te dichterbij tot de Schepper bevindt zich de klie. Terwijl vroeger vulde het licht de klie oneindig, verdwijnt het als gevolg van de Ts”A uit de klie. Het licht gaat voortdurend van de Schepper uit en voortdurend streeft om in de klie binnen te komen. Echter de handeling van de klie bevindt zich nu onder het zelf controle: de klie schat de grootte van de aanvoerende genieting in, alsmede zijn eigen vermogen om aan het ontvangen van die genieting voor zichzelf weerstand te bieden.
21
En nu laten wij terugkeren tot het bestuderen van de werking van het scherm aan de hand van het klassieke voorbeeld in de Kabbala. Een gewone mens volgens zijn natuur is geneigd tot het gevoel van medelijden, waarbij de noodzaak om van andere hulp te ontvangen wekt bij hem onaangename gewaarwordingen. [Hier volgt] een eenvoudig voorbeeld. Na in een gastvrij huis terecht te zijn gekomen, zal hij een uitnodiging om te gaan eten beleefd afwijzen, daar het voor hem onaangenaam is om zich als ontvangende [partij] te gewaarworden. Doch, indien hij nadrukkelijke uitnodigingen te horen zal krijgen, en bovendien meer dan eens, d.i. indien het hem duidelijk zal zijn, dat hij aan de heer des huizes een voldoening zal geven en hem van dient zal zijn door het feit, dat hij de uitnodiging zal aanvaarden, dan zal hij instemmen en aan de eettafel gaan zitten, daar hij zich al niet meer als ontvangende [partij], en de gastheer als een gever zal voelen. Maar juist integendeel, hij gewaarwordt al, dat hij als het ware een gunst doet, een goede zaak door in te stemmen om te gaan dineren. D.w.z., hij geeft [weg] daarmee, dat hij ontvangt. De honger, de wens van een klie om zich te vullen, is dezelfde gebleven. Maar door het aanbod om een maaltijd te gebruiken een aantal keren af te wijzen, waardoor hij het ontvangen van het voedsel in het bewijzen van dienst aan degene wie het [voedsel] geeft veranderde, voelt hij, dat hij een vreugde aan zijn gastheer geeft, en dat hoe meer hij zal opeten, zal ontvangen - des te grotere voldoening zal hij aan zijn gastheer verstrekken. En dat is allemaal dankzij het afzien van het voedsel – het wegstoten, het vormen van het weerkaatste licht (het or chozer). D.w.z. de weigering wordt dé voorwaarde voor het ontvangen van de daaropvolgende aangename – nu al zonder het schaamtegevoel – genieting. Laten wij nu dit voorbeeld met onze objecten – or en klie vergelijken (zie een tekening op de volgende pagina).
Het verschijnsel Ts”A kan op het eerste gezicht als paradoxaal schijnen – immers volgens het doel van de schepping, door van het ontvangen van het licht af te zien, werkt de klie het verwezenlijken van dit doel tegen. Echter uit het hierboven aangehaalde voorbeeld wordt het 22
duidelijk, dat door zijn eigen wil voor het eerst te hebben getoond (Ts”A) en de voorwaarden voor het ontvangen van het licht (met behulp van een masach) te hebben veranderd, draagt de klie tot het doel van de schepping in een nog grotere mate bij, aangezien hij zich van de schaamte bevrijdt, en vult daardoor het genieten van het licht met het genieten van het samenvloeien met de Schepper aan. Het licht, dat van de Schepper uitgaat, is één, d.w.z. er bestaan in hem geen verschillende genietingen – de genieting in één en absoluut. De klie haalt echter van deze genieting een of andere bepaalde, bijzondere [genieting] uit, afhankelijk van zijn eigen eigenschappen. Dat is als een manna (hemels voedsel van de Israëlieten – vert.) in de woestijn van de Sinaï, waarin eenieder een smaak vond, welke hij wenste te gewaarworden. Maar buiten de klie, d.i. buiten degene, die analyseert, buiten de consument, buiten degene, wie gewaarwordt, weten wij niets en kunnen wij niets over het licht, de manna zeggen. Zelfs voor het beweren, dat [de manna] onsmakelijk is, dient er iemand te zijn, die dat ontbreken van smaak gewaarwordt en deze gewaarwording aan ons doorgeeft. De enige eigenschap van het licht, welke ons buiten de schepping bekend is - dat is de wens om hem (de klie - schepping) te vergenoegen. Maar met welke soort genieting – dat hangt al van de klie af, hij zelf kiest, afhankelijk van de grootte van zijn scherm. Van de geboorte heeft de mens, eveneens als de klie vóór de Ts”A, alleen de wens om een genieting te ontvangen, zich te vullen, al zijn behoeftes te bevredigen. De natuurlijke wensen van de mens, die zich in deze wereld bevindt, zijn door deze wereld beperkt. Alleen naar datgene, wat wij zien, ontstaat bij ons een verlangen – de “materiële “ wens om te genieten. Echter de wens om van het geestelijke te genieten, d.i. van het licht, ontbreekt. Wij weten niet, wat is een geestelijke genieting, het licht – d.w.z. een genieting zonder materiële omhulsels in de vorm van eten, rijkdom, seks, roem. Indien een mens begint – door de nietigheid van deze genietingen te beseffen – ze af te stoten, dan geeft men hem van boven nog grotere voldoening in deze materiële omhulsels. Dat wordt gedaan, om in een mens zijn scherm (masach) te laten aankweken. Een mens maakt op zijn wensen een verbod (tsiemtsoem) en terstond nemen zijn wensen toe – opdat hij een nog grotere tsiemtsoem zou maken enzovoorts – tot een toestand, wanneer hij alle genietingen van deze wereld zal kunnen afstoten, daar zijn doel is om in de geestelijke wereld binnen te komen. De rechtvaardigen weten dat en zij lopen door zulke donkere gedachten en aanlokkingen, waar een gewone zwakke zondaar, d.i. een “gewone” mens, niet eens van zou kunnen dromen. Daarom wordt gezegd, dat bij een grote mens zijn ook de wensen groot (maar hij kan er tegen aan en juist daarom worden zij hem gegeven). En nu nog één parabel ter illustratie. Een koning kreeg een wens om uit alle onderdanen van zijn koninkrijk de meest geschikte dienaars uit te zoeken. Hij liet aan alle bewoners van het land weten, dat eenieder bij hem in zijn paleis welkom is en er in dient kan komen. Daarbij plaatste hij op alle wegen, welke tot het paleis leidden, vele bewakers en beval hen om [aan al deze mensen] een verkeerde weg aan te wijzen en hen op allerlei manieren te verwarren en het voortbewegen naar het paleis te bemoeilijken. De bewoners van het land, na gehoord te hebben, dat er een mogelijkheid bestaat om in het paleis van de koning te wonen en hem persoonlijk te dienen, stormden zich er op af. Maar de
23
strenge bewakers hielden ze op allerlei wijze tegen, wezen de verkeerde weg aan, ontzegden hen vele malen [de toegang tot het paleis]. En hoe dichter bij het paleis, des te zwaarder was het om tot het vurig verbeide doel voort te bewegen. Alleen degenen, die alle moeilijkheden, twijfels en wanhoop overwonnen, en op die manier van de strenge bewakers door hun geduld en wens konden overwinnen – bereikten zij de poorten van het paleis, deden ze open en voor het aangezicht van de koning kwamen te staan. En vervolgens was het niet meer nodig om met de bewakers te strijden, die al hun lange weg zo verstoorden, aangezien zij de mogelijkheid verdienden om zich met de koning te verenigen en met de echte zaak bezig te gaan houden. En al de ze bewakers – die dienen alleen voor de voorbereiding van de geestelijke groei van de mens, zijn ontwikkeling, zijn opheffing tot het niveau van geestelijke objecten. En daarom begint de weg omhoog van datgene, dat de mens gaat alles in zijn leven als een mogelijkheid, een middel, een signaal, een hulp of hindernis van boven, van de Schepper zien, om op te stijgen – en zo een elk ogenblik van zijn leven. Weet nu, dat je Schepper wacht op je, wacht je wending tot Hem, verzoek Hem om een masach en groei! De verleidingen van het leven lijken rechtvaardigen een enorme berg, terwijl aan een gewone mens – een dun haartje: immers voordat hij aan zichzelf begint te werken, kan hij niet gewaarworden hoe moeilijk het is om het aangeboren egoïsme te overwinnen, en niet alleen moeilijk, maar op eigen kracht is het gewoon niet mogelijk. Waarom dan hem te bestrijden? – Opdat na te hebben begrepen en gevoeld, dat het onmogelijk is, kon de mens tot het uiterste punt gaan, wanneer hij, door geen uitweg uit de gegeven omstandigheid te hebben gevonden, tot de Schepper uit de diepte van zijn hart zou gaan schreeuwen. En met name deze wending tot de Schepper opent de weg voor het licht in de egoïstische klie, in weerwil van het verbod Ts”A, daar de wens van de mens is om zich te corrigeren. En het licht, terwijl het al binnen de klie is gekomen, geeft hem zijn aard door, en er verschijnen de krachten en verlangen om de Ts”A na te leven – en meteen gaan de ogen in de geestelijke wereld open en de ziel uit de galoet (verbanning – vert.) uitkomt. Waar heeft het de Schepper voor nodig, dat wij uit de galoet alleen met Zijn hulp zouden kunnen er uit komen, alleen door tot Hem met het volle hart uit te roepen? – Gewoonweg, omdat op die manier vinden wij, uiteindelijk, een verband met Hem en beginnen ons tot Hem, als de bron, te naderen, waardoor wij in het veld van de van Hem uitgaande genietingen terechtkomen. Door te weten hoe moeilijk het is om met het eigen kwaad te strijden, bejegenden de hoge naar ziel rechtvaardigen de gewone mensen altijd behoedzaam, omdat zij aan zichzelf voelden hoe moeilijk het is om het egoïsme aan te kunnen. Juist uit dit principe ontstonden alle chassidische verhalen. En natuurlijk degene, wie aan zichzelf werkt, ziet de nietigheid van zijn natuur en de zwakheid van wil, strijdt onophoudelijk met zijn eigen kwaad, waarbij al zijn gedachten tot de Schepper zijn gericht – een zulke mens is niet in staat, om een zedenpreek tegen anderen te houden, te negeren, iemand anders te minachten, anderen te beleren. Immers hoe verder hij voortbeweegt – d.i. hoe meer licht in hem binnenkomt – des te groter verschil ziet hij tussen het licht en zichzelf – tussen het absolute altruïsme en het absolute egoïsme, en hij bevat de grootheid van de Schepper en zijn eigen nietigheid, en hij ziet, dat de wereld rondom hem volmaakt is, en dat hij dient alleen zichzelf te corrigeren.
24
Maar de echte kabbalist verbergt zich op allerlei wijzen, zelfs zijn goede kwaliteiten. En daarom kan men een echte “opstijgende” rechtvaardige met het blote oog niet te zien krijgen, hoewel al zijn wens is – om al was het maar iets in de geestelijke wereld voor ons en omwille van ons te verrichten. Over de wegen van toenadering tot de Schepper, over de stadia op deze weg vertelt juist de Kabbala. In feite onderzoekt de Kabbala de door de Schepper geschapen wens om te genieten, zij analyseert haar, verdeeld in componenten en bestudeert de mogelijkheden van de correctie te verkrijging door de klie van eigenschappen van het licht, d.i. de Schepper. Daarbij wordt deze taal van gevoelens – de wensen, het leed, genietingen van zielen – in de wiskundige natuurkunde vertaald, de taal, waarin over grootten en richtingen van wensen gesproken, alsmede over hun gezamenlijke interacties. D.w.z. eveneens als een gewone wetenschap de materiële natuur analyseert, zo ook de Kabbala analyseert de ziel van de mens, waarbij zij de structuur van haar opbouw bepaalt. En hoewel over gevoelens gesproken wordt, is de Kabbala de meest precieze wetenschap, zoals wij in het vervolg zullen zien. Elke wetenschap wordt aan de hand van waarden van haar conclusies, uitkomsten gewaardeerd. Geen enkele wetenschap is mogelijk, zonder een bepaald doel, en slechts de belangrijkheid van haar doel geeft het gewicht, de waarde aan een wetenschap. En aangezien het doel van elke wetenschap is – het verkrijgen van resultaten, welke een nut uitsluitend in onze materiële wereld opleveren, en alleen binnen de perken van deze wereld zij bestaat, is elke wetenschap tijdelijk, eveneens als onze wereld zelf. De Kabbala bestudeert de hogere, eeuwige werelden en geeft ons de resultaten van het onderzoek van het gehele mechanisme van het heelal. De Kabbala verklaart de inrichting, het doel, het bestuur van eeuwige werelden door de Schepper. Het doel, welk de wetenschap Kabbala nastreeft is – het bevatten van en het samenvloeien met de Schepper. Daarin is het doel van de gehele schepping en de innerlijke betekenis van alle wetenschappen, welke nog in de toekomst zullen worden ontdekt. Volgens zijn natuur kan de klie een handeling verrichten: om het licht met een bepaalde intentie te ontvangen of niet te ontvangen, [waarbij de intenties kunnen zijn] hetzij voor zichzelf of omwille van de Schepper. Daarbij staat het ontvangen omwille van de Schepper aan het weggeven gelijk, d.i. aan de handeling, welke tegengesteld is aan de aard van de klie. Door zijn intenties zonder verandering van handeling te veranderen, vervangt de klie als het ware de handeling in een tegengestelde, wordt een gevende, welke alleen de Schepper kan zijn. Een mens steekt een ander met een mes. Het nagestreefde doel is – te vermoorden, d.i. om iets voor zichzelf te ontvangen, wat gelijk staat met een genieting. Maar er is ook een ander doel mogelijk – om met behulp van een operatie te genezen, om een ander een opluchting, genezing te geven – d.w.z. om een ander een genieting te geven. De handeling is dezelfde – het steken met een mes, maar de gedachte, de intentie, de motivatie verandert hem in een tegengestelde. En daarom het belangrijkste is – het doel van een handeling. . Het doel, de intentie aan het licht te brengen – deze missie vervult het scherm. Het inspecteert de intentie – is deze om een genieting voor zichzelf te ontvangen of omwille van het samenvloeien met de geestelijke wereld. En pas in het tweede geval beslist het om het licht te ontvangen.
25
Hieruit is het duidelijk, dat in de mogelijkheden van de klie zijn er twee handelingen – om zelf te genieten, om aan zichzelf te denken – d.i. om het ontvangen, óf om te genieten omwille van de Schepper, aan Hem te denken – d.i. om te geven. Met andere woorden, er bestaat maar één voorschrift – weg te geven – en [er bestaat maar] één zonde – om te ontvangen. En dat is de basis van alle veelvuldige en vaak voor ons onbegrijpelijke geboden en verboden, welke de Tora op ons oplegd. Maar aan de basis van de gehele Tora ligt het enige principe – geef aan een ander, heb hem lief, ga buiten de perken van het egoïsme. De reden voor het feit, dat de meeste voorschriften ons zinloos lijken, is ons onvermogen om hun geestelijke essentie te zien – de interactie tussen het licht en het scherm. Maar pas dan, wanneer een mens de voorwaarde van de Ts”A vervult, d.i. [hij] beslist om niet voor zichzelf te ontvangen – pas dan zullen de ogen bij hem opengaan, hij zal de geestelijke wereld zien en gewaarworden, alsmede de Schepper – de bron van alle voorschriften. Alleen het beschikken over een scherm – d.i. de kracht van het bieden van weerstand aan zijn egoïsme, geeft de mens de mogelijkheid om in werkelijkheid vrij te zijn in zijn daden, en niet een blinde slaaf van zijn lichaam te blijven. Het eerste stadium van het werk aan zichzelf bij degene, die geestelijk wenst op te stijgen, heet “ha-karat ra” – “het beseffen van het kwaad” (het eigen kwaad), d.i. het egoïsme. Het beseffen is alleen mogelijk, indien de mens streeft om goede – altruïstische daden te verrichten. Juist dan ontdekt hij – om precies te zijn, dat wordt hem van boven onthuld – dat hij niet in staat is om dat te doen. De trappen in het beseffen van het eigen kwaad zijn: 1. ik kan altruïstische daden fysiek en geestelijk wensen en doen. 2. ik kan altruïstische daden noch wensen, noch doen. 3. ik wil altruïstische daden noch wensen, noch doen. En wanneer de mens zijn eigen machteloosheid ten volle bevat, dan blijft het hem het enige over – om van de Schepper hulp te eisen. Immers alleen Hij, die onze natuur schiep, alleen Hij in staat is om deze te veranderen! In het algemeen echter, bestaat de weg van de opstijgende [mens] uit vier stadia: 1. Om te streven alles voor zichzelf te ontvangen. 2. Om te streven weg te geven voor zichzelf. 3. Om te streven weg te geven omwille van de Schepper. 4. Om te streven alles omwille van de Schepper te ontvangen. Punt 1 – dat is onze uitgangstoestand, zo verschijnen wij in deze wereld. Punt 2 – het begin van de beweging, een toestand “lo lie sjma” – wanneer fysieke handelingen zijn als het ware altruïstisch, maar hun doel is – het eigen voordeel (m.i.v. de eigen vooruitgang, de wens van de persoonlijke geestelijke bevatting). In de toestanden 1 en 2 vervult de mens het programma van de schepping “lo mie daato”, d.i. niet naar eigen wil, doch als een robot. Al zijn handelingen zijn slechts naar de kant van de hem aanlokkende genietingen gericht. Na het vervullen van de voorwaarde van de Ts”A, overbrugt de mens de masach – de poorten in de geestelijke wereld. Over zijn weg in het derde en het vierde stadium zullen wij in het vervolg spreken, bij het bestuderen van de werelden BaJ”A. Maar waarin kan dan de vrijheid van onze daden zijn, indien ons bewustzijn is – louter de wens om te genieten? De vrijheid van keuze bestaat daarin, om een bevrijding van het egoïsme te wensen. En aangezien deze bevrijding alleen onder invloed van het licht mogelijk is (zoals in het
26
stadium chochma - biena, bijvoorbeeld), komt het recht op keuze op het streven naar het licht. Men dient het licht te wensen, maar niet om ermee te genieten, doch omwille van het zuiveren. Hoe kan men dan het licht naar zich toe op te wekken? – Smeek de Schepper erom. Immers volgens het verbod van de Ts”A, kan het licht niet in de egoïstische wens binnenkomen: de gemeenschappelijke klie – de oorspronkelijke schepping stelde reeds in de Oneindige Wereld dit verbod voor zich vast. En het is geldig in alle delen en op alle niveaus van de schepping, de klie, en ook in ons. De Ts”A wordt nooit tenietgedaan, het licht zal nooit in een klie binnenkomen, welke klie met een wens om zich tevreden te stellen is gevuld. En daar de klie (mens) alleen met een zulke wens geboren wordt, en alleen onder invloed van het licht binnenin de klie een wens om te geven verschijnt – ontstaat er een vraag: hoe en waarmee te beginnen? Slechts een kleine vonk van het licht – ner dakiek – zal aan de egoïst schijnen voor de instandhouding van zijn leven, “zodat er zou zijn waarvoor te leven” – immers, indien een klie geen bevrediging ontvangt, dat streeft een mens naar zelfmoord. Er bestaan alleen twee substanties: de Schepper en de schepping – het or en een klie. Besta ik – een egoïst van geboorte – en er bestaat het geestelijke licht, dat door mij niet eens gewaarword wordt. Maar dit licht, had het in mij binnengekomen, dan zou het van mij een geestelijk wezen maken, een bewoner van alle werelden, het zou mij tot de eeuwigheid en de Schepper doen naderen, het zou mij een mogelijkheid geven om oneindig met het licht te genieten, datgene, wat al mijn wezen onderbewust alleen maar wenst. Maar zolang ik een egoïst ben en niet de voorwaarde van de Ts”A vervullen kan, ben ik en het licht eindeloos van elkaar verwijderd. Om de schepping van deze mateloze verwijdering van het geestelijke te bevrijden, om haar de mogelijkheid te geven voor de aanvankelijke aanraking, voor het ontvangen van het zuiverende licht, is ons de Tora gegeven. Juist de Tora stelt ons in staat, om in weerwil van het verbod van de Ts”A, een eerste microportie van licht in de klie te laten binnenkomen, welk licht roept in de klie een wens op om door te gaan zich verder van het egoïsme te zuiveren. De naam “Tora” stamt van woorden “or” – licht en haraa – aanwijzing, instructie. De Tora is in feite niet het doel [op zichzelf], maar het middel om een bepaald doel te bereiken. Daarom is het over haar gezegd: “De Schepper wenste joden te zuiveren, daarom gaf Hij hen de Tora en voorschriften” (Talmoed Makot, 23). Elke mens heeft in zijn leven een kans – de Schepper geeft hem een de eerste stoot. Immers bij een absolute egoïst, welke eenieder van ons van zijn geboorte is, kan zelfs geen gedachte over een geestelijke verheffing opkomen. Maar er wordt door de Schepper aan eenieder een situatie, een boek – kortom, een mogelijkheid gegeven om zich tot het hogere toe te naderen. Maar dit kans te gebruiken of niet – dat hangt al van een mens zelf af. Maar van de eerste passerende ontmoeting met het licht tot zijn onophoudelijke gewaarwording verloopt een periode van het vormen van een scherm – een langdurig werk aan zichzelf. Ik wil hier de lezer niet in de war brengen, maar zoals reeds is gezegd – alles gaat van de Schepper uit. En het is ook ons duidelijk geworden, dat én de wens, én haar verzadiging – [gaan uit] van de Schepper, Hij vormt de klie en hem het licht geeft. Maar “ik” voel, dat is “mijn” gevoel, “mijn” vreugde en pijn.
27
En daarom spreken wij van gevoelens van de klie, hoewel al deze gevoelens hem ook de Schepper geeft. En tot onze mogelijkheden behoort alleen Hem te verzoeken om “onze” gevoelens en wensen te veranderen. Dan zal aan de mens gegeven worden om de onthulling van de Schepper in alles te zien, wat hem omringt, wat zijn leven vormt, zijn dagelijks leven, zijn “prachtige bezielingen”, zijn de meest lage wensen – in dat alles zal hij alleen de Schepper zien. Maar ook de wens om mijn gevoelens te veranderen ontvang ik eveneens van Hem. Alles is van Hem! Waar ben dan zelf? De koning David (psalm 139) zegt zo erover: “Mijn G-d, Gij doorgrondt en kent mij. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van tevoren mijn gedachten, Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, Met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd. Want er is geen woord op mijn tong, Of, zie, mijn G-d, Gij kent het wel, Gij omgeeft mij van achteren en van voren en van boven legde U uw hand op mij. Het begrijpen is mij te wonderbaar, Te verheven, ik kan het niet bevatten. Waarheen zou ik gaan voor Uw geest, En waarheen zal ik vluchten voor uw aangezicht? Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar, Of zal ik het dodenrijk tot mijn sponde maken – Gij zijt er! Zal ik vleugelen van de dageraad nemen, En aan het uiterste der zee zal gaan wonen, Ook daar zou uw hand mij leiden, Uw rechterhand zal mij vastgrijpen. Zal ik zeggen: moge alleen de duisternis mij overvallen, Dan is de nacht een licht om mij heen! Zelfs de duisternis verbergt mij niet van U, Maar de nacht is licht als de dag, De duisternis is als het licht. Want Gij hebt mijn bieren gevormd, Mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik heel wonderbaar ben gemaakt, En dat weet mijn ziel zeer wel. Mijn kern is niet voor U verscholen, Toen ik in het verborgene gemaakt werd, Gewrocht in de diepten van de aarde. Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, In uw boek waren zij opgeschreven, Met de dagen, wanneer eenieder zal geboren zijn, Aan mij bestemt is één van hen. Maar hoe moeilijk vatbaar zijn voor mij uw gedachten Hoe overweldigend is hun getal! Zou ik ze gaan tellen – zij zijn talrijker dan het zand, 28
Als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U, Doorgrondt mij, o G-d, en kent mijn hart, Toets mij en kent mijn gedachten; Kijkt, of ik op een treurige weg ben, En leidt mij op de eeuwige weg”. Juist dat “Gij omgeeft mij van achteren en van voren en van boven legde U uw hand op mij”. Al mijn gedachten zijn van U, al mijn wensen zijn van U, en toch voel ik, dat zij van mij zijn. De Schepper wenste een schepping te creëren, welke zich een onafhankelijke “ik” zou voelen, en bovendien dermate onafhankelijk, dat zij Hem niet zou voelen en zelfs in Hem niet zou geloven. Maar wanneer in de Tora wordt gezegd: “Hoor, o Israël, de Eeuwige is één”, of “Er is niemand, behalve Hij”, dan wordt het bedoeld, dat alleen de Schepper bestaat. En daarom is de hoogste trap van de wijsheid – het eenvoudige geloof, daar het verstand is niets. Maar dit eenvoudig geloof wordt alleen aan de wijzen gegeven, na een lange moeilijke zoektocht, en niet zomaar, zoals elke boerenpummel zouden willen menen, dat juist bij hem het eenvoudig geloof is, daar hij een boerenpummel is. Tot dat eenvoudig geloof zal ons, uiteindelijk, de evolutie en de vooruitgang leiden (d.w.z. de weg van het lijden) óf de weg van het terugkeren tot het geloof (d.i. de weg van de Tora). Rabbi David Leikes, een leerling van Baal-Sjem-Tov, vroeg aan chassidiem van zijn schoonvader rabbi Motl uit Chernobyl, welke gingen even buiten de stad hem tegemoet: “Wie zijn jullie?”. Zij zeiden: “Wij zijn chassidiem van rabbi Motl uit Chernobyl”. Dan vroeg hij: “Geloven jullie aan je leraar onwankelbaar? Zij zwegen, want wie durft te zeggen, dat zijn geloof onwankelbaar is. - Dan wil ik jullie zeggen, - vervolgde hij – wat het geloof is. Eens op sjabbat liep de derde maaltijd bij Baal-Sjem-Tov uit, zoals het vaak het geval is, tot laat in de avond. Daarna zegenden wij het voedsel en spraken wij terstond het avondgebed uit, de havdala over een beker en gingen zitten voor het afscheid nemen van de Koningin - sjabbat. En wij waren allemaal zeer arm, en wij hadden geen cent, des te meer op sjabbat. En toch, wanneer Baal-Sjem-Tov na de maaltijd van het afscheid nemen van de Koningin zei: “David, geef [geld] voor een honingdrank!”, stopte ik mijn hand in de zak, hoewel ik wist, dat daar niets was, en haalde er een gouden munt uit. Ik gaf deze munt af zodat men een honingdrank kon kopen”. In principe, is dat de meest ingewikkelde opgave, en, toch, de enige, die voor eenieder staat, die beslist om op te stijgen – men kan vooruitgaan alleen in het geval, indien het geloof in het doel groter is dan de wensen van het lichaam. In het Hebreeuws wordt deze voorwaarde met de woorden “emoena lemala mie daat “ uitgedrukt: het geloof boven de kennis. Hier onder kennis wordt alles bedoeld, wat aan de mens zijn verstand en het lichaam zeggen. En deze beweren, dat men rustig moet leven, aan geld denken, over kinderen, e.d. Maar toch niet over datgene, om in weerwil van de gehele wereld, alle verwanten, en, hoofdzakelijk, in weerwil van zichzelf – voor het doel de geestelijke hoogste bevatting van de Bron, het samenvloeien met Hem, te kiezen. En er komt nog bij, dat vóór het overbruggen van het struikelblok (machsom) van de Ts”A, tot het intreden in de geestelijke werelden, alles tegen de Tora en het geloof spreekt. En deze “storende” gedachten en omstandigheden worden onophoudelijk door de Schepper zelf
29
toegezonden, immers juist door hen te overwinnen vergroot de mens zijn geloof in het doel, en het geloof zelf is dan de geestelijke klie, waarin hij vervolgens het licht zal ontvangen. Wij zullen in het vervolg leren, dat het geestelijke vat bestaat uit twee delen: rosj (hoofd) en goef (lichaam), waar rosj – dat is het geloof, en goef – dat is de wens om aan anderen te geven. Wij vertegenwoordigen echter van de geboorte een vat, de klie, waar rosj – dat is kennis, en goef – dat is de wens om zich tevreden te stellen. Men kan zijn eigen krachteloosheid en wanhoop tegen ingaan (aangezien dat tegen de wensen van het lichaam is), indien men onophoudelijk oplet en zorgt voor het vervullen van de belangrijkste regel van “emoena lemala mie daat”. Alleen dan “alles, wat de Schepper doet, - alles is voor het goed”, daar het voornaamste doel is - het samenvloeien met de Schepper.
De antieke tekening van de Tempel in Jerusalem, gereproduceerd naar de beschrijving in de Talmoed. Alle details van de Tempel, hun afmetingen en onderlinge verhoudingen, alles, wat binnen de grenzen van de Tempel lag, overeenkomt met de verhouding van de geestelijke krachten in de hoogste wereld. De gehele werk van de Kohaniem, Levieïm, Israël en de Vertegenwoordigers van volkeren der wereld in de Tempel, kwam overeen met het innerlijke werk van de gecorrigeerde ziel van elke mens in de wereld. Daarom is de Tempel het centrum van het samenvloeien van alle volkeren met de Enige Schepper. In het einde der dagen, wanneer van boven de correctie van de aard van de mens zal plaatsvinden, zal zich wederom de mogelijkheid voordoen om de Tempel op te bouwen, de plaats van de openbaring van de Schepper, zoals is gezegd: “Mijn Tempel zal het huis van het gebed worden genoemd”. Alles, wat wij kunnen bevatten, waar wij over kunnen spreken, wat wij kunnen onderzoeken – dat is de reactie van de malchoet op het ontvangende licht. Datgene, wat buiten de malchoet bestaat – is buiten ons bevattingsvermogen 30
6. VIJF NIVEAUS VAN HET SCHERM Ik hoop, dat de lezer zal mij vergeven veelvuldige uitweidingen en zijdelingse (naar het schijnt) beschouwingen. Ik vertel over het ontstaan van de werelden, d.w.z. ik voer de vertelling van boven naar beneden, van de Schepper tot de mens, van het begin – de Bron van de schepping – via al zijn stadia tot het doel van de schepping – de mens in deze wereld. En indien mijn verhaal over de schepping alleen de informatie over de opbouw van het heelal zal bevatten – daar zou het niet de moeite waard zijn om een boek over beginnen te schrijven. Immers de zin, het doel van de Kabbala (d.i. van de gehele Tora en het gehele heelal) is niet in het vertellen over de geestelijke werelden en processen bij het scheppen ervan, maar in het leren van de mens van regels der geestelijke verheffing, van het samenvloeien met het licht en zijn Bron. Zoals wij kwamen te weten, dient het licht ten behoeve van het vormen van een echte klie vier stadia door te lopen. 0 – genieting – or - kether 1 – de oorspronkelijke klie (“oerklie”) - chochma 2 – het afzien van het ontvangen van een genieting - biena 3 – het aangaan van een compromis – zeir anpien (Z”A) 4 – de echte klie – de malchoet Malchoet ontvangt het licht van alle voorgaande stadia – van de kether, van de chochma, van de biena en van de Z”A. Dus, na te zijn voortgebracht, bevat zij alles, wat vóór haar was: zij is uit de Z”A geboren, de Z”A is uit de biena ontstaan, de biena uit de chochma, en de chochma uit de kether. En daar het bevatten alleen mogelijk is bij het ontvangen van informatie – licht – binnenin de klie, ontstaan er in de malchoet zelf vijf onderafdelingen (delen, compartimenten), welke zich vóór de malchoet bevinden, en deze compartimenten in de malchoet heten naar de namen (nummers) van de bronnen van het licht: Het licht, dat in het compartiment kether ontvangen wordt, welke kether zich in de malchoet bevindt, heet jechieda; het licht, dat in het compartiment chochma (in de malchoet) ontvangen wordt – heet chaja; het licht, dat in het compartiment biena (in de malchoet) ontvangen wordt – heet nesjama; het licht, dat in de Z”A (in de malchoet) ontvangen wordt – roeach, en het licht, dat in de sector malchoet ontvangen wordt, welke zich in de malchoet bevindt, heet nefesj. Derhalve, in de malchoet zijn er vijf verschillende typen, niveaus van wensen voor vijf verschillende inkomende lichten. Daarom maakte de malchoet na de Ts”A een vijf lagen vormend scherm (masach), d.i. er verschenen in de masach vijf verschillende niveaus van dichtheid, taaiheid (aviejoet) – vijf krachten van uitstoting van licht (van genieting). En als gevolg van het afstoten van de tot de malchoet aankomende vijf stralen van het directe licht, worden er vijf stralen van een terugkerend, weerkaatst licht ontstaan. Zoals boven reeds is gezegd, vormt dit weerkaatste licht – het or chozer – de voorwaarde voor het daaropvolgende ontvangen van het licht binnenin de klie. Daarom, wanneer in de masach geen kracht aanwezig is om een of ander van de aankomende lichten – vormen van een genieting - weg te stoten, dan kan de malchoet met name dit licht, natuurlijk, niet ontvangen.
31
Hoe sterker een genieting is (hoe groter is het licht), des te grotere wilskracht (taaiheid van het scherm) dient een mens (klie, malchoet) te hebben, om deze genieting (licht) [van zich] weg te stoten. Enfin, het licht loopt via vier stadia tot de malchoet en stoot in de masach, welke voor de malchoet staat. De malchoet bestaat uit vijf compartimenten – wensen met een masach van een dienovereenkomstige wegstotende kracht in een elk ervan. De meest zwakke wens [bevindt zich] in het compartiment kether, welke zich in de malchoet bevindt. Wat sterkere [wens] is in het compartiment chochma in de malchoet enzovoorts, en de meest sterke – in het compartiment malchoet in de malchoet. Indien in de klie alleen de masach van de kracht 0 aanwezig is, d.w.z. het maximale vermogen om weerstand te bieden is op het niveau kether in de malchoet – dan kan de malchoet alleen in dit haar deel een genieting – licht – ontvangen. Maar op haar andere delen dient de malchoet een tsiemtsoem (beperking, het wegstoten van het licht) te verrichten en niet te ontvangen: immers, indien zij in hen zal wel ontvangen, dan zal zij voor zichzelf ontvangen, maar als gevolg van het ontbreken van de masach – zal het zich tevredenstellen zijn, dat door de voorwaarde van de Ts”A verboden is. Indien echter in de malchoet wel een kracht aanwezig is om voor zichzelf niet te ontvangen, doch omwille van de Schepper [te ontvangen], d.w.z. zij kan aan twee of meer delen – “wensen”, welke zich in haar bevinden, weerstand bieden, dan kan zij in hen overeenkomstig ook het licht ontvangen. D.w.z., afhankelijk van de kracht, de taaiheid van de masach, kan de malchoet een of andere hoeveelheid licht ontvangen. Wij zien dus, dat de malchoet van al haar dikte (van haar wensen) slechts dat deel gebruikt, waar zij een masach op heeft, en alleen dat deel wordt met het licht gevuld, maar de overige blijven leeg, om precies te zijn, er is in hen or chassadiem, zoals in de biena vóór de Ts”A, d.i. een genieting van het samenvloeien met de Bron, van de gelijkenis aan Hem. Echter in dat deel van de malchoet, welk deel met licht wordt gevuld, [bevinden zich] én het or chassadiem (een genieting van het samenvloeien), én het or chochma (een genieting van het licht zelf). De malchoet “ziet” vóór zich met behulp van het weerkaatste licht – het or chozer, eveneens als wij in onze wereld. Daarom, hoe groter of kleiner een masach is en overeenkomstig groter of kleiner het or chozer, des te meer of minder licht ziet (gewaarwordt, dat het er is) de malchoet vóór zich, en des te meer of minder licht, natuurlijk, kan zij naar binnen ontvangen. Maar indien er in de malchoet, d.i. in de wens om zichzelf tevreden te stellen, in het geheel geen masach present is – dan ziet zij niets [vóór zich]. Zo ook degenen van ons, wie nog geen masach vormde – zien niet, d.w.z. zij gewaarworden de geestelijke werelden niet, daar zij zich onder het verbod van de Ts”A bevinden: het licht in het egoïsme zal niet binnenkomen – zo besloot de eerste klie – de malchoet in de olam Ejn Sof, en deze wet is voor al haar delen onkreukbaar, ook m.i.v. ons inderdaad. En aangezien wij de bronnen – de oorzaken – van datgene, wat zich in onze wereld voordoet niet zien, kunnen wij alleen in het bestaan van de Schepper geloven en kunnen wij niet rechtvaardigen de ons doelloos lijkend bestaan van degenen, die onze wereld bewonen (en indien men in de Schepper gelooft, in Zijn goedheid en liefde, dan is het moeilijk om hun lijden en nietigheid te rechtvaardigen). En er is geen antwoord aan degenen, die de voorwaarde van de Ts”A niet handhaven - alleen een blindelings geloof is mogelijk, welk geloof wordt volhardend boven alle twijfels verheven. Deze twijfels zendt de Schepper ons speciaal voor het ontwikkelen van een masach. 32
En alleen op die manier gemaakte masach stelt ons in staat om te zien, om te Zien door middel van het nieuwe, samen met een masach ontvangen geestelijke gezichtsvermogen. En dan wordt alles duidelijk, en de mens alle antwoorden op al zijn vragen ontvangt. Maar dat gebeurt alleen na een lange weg in de duisternis. Omdat een echte klie staat boven het egoïsme en wordt op [basis van] de superioriteit van het geloof boven de kennis (“emoena lemala mie daat”) opgebouwd – zelfs in de geestelijke werelden. Maar daar komt dit geloof er op neer, dat de mens dient te geloven, dat er een toestand bestaat die volmaakter is, dan die, waar hij zich op een gegeven moment in bevindt, daar elke toestand in de geestelijke wereld volmaakt is. En zonder het geloof in een grotere volmaaktheid is er geen mogelijkheid om hoger voort te bewegen. De enige weg van het bevatten is – een vrijwillige voorkeur [te geven] aan het verbergen van de Schepper. Daarom [juist] door zijn ogen dicht te sluiten, werd Mosje waardig bevonden om de Schepper zelf te zien. Uit de volgende tekening wordt het duidelijk, dat indien in de malchoet geen masach op het compartiment 4 is, waar het licht malchoet binnenkomt, dan wordt haar niet het licht malchoet, maar het licht kether ontzegd. Dat komt, omdat er sprake is van een omgekeerde wederzijdse verhouding tussen het licht en het vat – het or en de klie: de hogere klie worden als eerste voortgebracht: van kether tot malchoet, maar in deze hogere klie komen eerst lagere lichten binnen: van het or malchoet tot het or kether. Laten wij zeggen, dat in de malchoet een masach is gevormd alleen op de meest zwakke wens – op de kether in de malchoet (de toestand van het 5e stadium). In een zulk geval zal in dit compartiment (kether de malchoet) het licht or malchoet binnenkomen. En indien een masach op chochma in de malchoet verschijnt, dan daalt het or malchoet, welk licht in het compartiment kether (in de malchoet) aanwezig was, in de chochma af, die in de malchoet is, en van boven komt in de kether [van] de malchoet het or Z”A binnen. Enzovoorts: hoe groter een masach bij een klie is, des te meer licht in de malchoet binnenkomt, aangezien de malchoet maakt een masach op steeds lagere, grove wensen. D.w.z., er bestaat een omgekeerde wederzijdse verhouding tussen het licht, dat een klie binnenkomt, en een deel van de malchoet, waarin dit licht binnenkomt. Door het verkrijgen van een masach, groeit de klie als het ware van de taaiheid 0 tot de taaiheid 4. Daarom noemen wij ook in deze volgorde de sfirot: kether, chochma, biena, Z”A en malchoet (KaCha”B Toe”M). Maar naar mate de klie groeit komt het licht in hem in de omgekeerde volgorde binnen – van een zwak tot sterk: van het or nefesj tot het or jechieda. En daarom noemen wij de lichten in omgekeerde volgorde: nefesj, roeach, nesjama, chaja en jechieda (NaRaNCha”J). Het is duidelijk, dat slechts het or chozer, de wilskracht, de kracht van het weerstand bieden aan de wensen bepalen de toestand, de geestelijke hoogte van de klie. T.b.v. een hoe grotere wens bestaat bij een klie de weerstand (masach), des te meer licht kan een klie ontvangen en des te hoger is hij, d.i. dichter bij de Bron. Hieruit zien wij nog eens, dat naar mate de geestelijke groei van de mens toeneemt, verschijnen bij hem steeds lagere wensen. Maar dat komt alleen daarom, omdat hij in staat wordt geacht ze te overwinnen. En de mens verheft zich dienovereenkomstig.
33
7. OLAM ADAM KADMON Dus, wij kwamen te weten, dat: 1. Or vormde een klie in vijf stadia: kether, chochma, biena, Z”A en malchoet. 2. Alleen het laatste stadium – malchoet – heet klie – een bewuste wens om zichzelf genoegen te verschaffen. 3. De met licht gevulde malchoet heet Olam Ejn Sof. 4. De malchoet perkte haar wens om zichzelf genoegen te verschaffen in (Ts”A) – deze toestand heet Olam Tsiemtsoem. 5. Na de Ts”A besluit de malchoet om alleen volgens de kracht van haar masach te ontvangen – de kracht van het weerstand bieden aan haar wensen. Enfin, na de Ts”A bleef de malchoet leeg, zonder licht, met een wens om het licht – een genieting omwille van de Schepper te ontvangen. En indien zij dat niet kan, dan ontvangt zij het licht in het geheel niet. Het licht streeft, eveneens als van vóór de Ts”A, om in de malchoet binnen te komen. Maar de masach, welke vóór de malchoet staat, aanvankelijk stoot het gehele aankomende licht af, daarmee als het ware zeggend: “Ik zelf wens van je niet te genieten, hoewel ik brand van een het verlangen”. Daarmee vervult de malchoet de voorwaarde van de Ts”A. Een wet, dat in een hoger stadium vastgesteld wordt, is verplichtend voor alle lagere [stadia], welke stadia niet van een geestelijk milieu wensen uit te gaan. Zoals wij verder zullen zien, een deel van geestelijke objecten kon de voorwaarde van de Ts”A niet naleven, en daarom scheidde het zich van het geestelijke af, waardoor onze materiële wereld werd gevormd. Na het uitstorten van het gehele licht, wanneer de malchoet zich vergewiste, dat zij zich niet van het genieten voor zichzelf afschermen kon, kreeg zij een wens om aan de Bron – de Schepper te gaan gelijken, om Hem een genieting te geven, zoals Hij aan haar wenste (en wenst) te geven. Maar daar de malchoet slechts twee handelingen kan verrichten – om het licht te ontvangen of niet [te ontvangen], vindt zij een nieuwe manier van ontvangst, een manier, welke aan het weggeven equivalent is, t.w. – om het licht te ontvangen, maar niet voor zichzelf, d.w.z., om het licht te ontvangen niet omdat zij voor zichzelf wenst te genieten, doch omdat de Schepper haar een genieting wenst te geven, d.i. om voor de Schepper gelegenheid te scheppen om dat te doen. En dan ontvangt de malchoet een genieting niet alleen van het licht, maar tevens van het feit, dat aan de Schepper aangenaam is, dat de malchoet het licht ontvangt. Een dergelijke ontvangst is met een omgekeerde handeling vergelijkbaar, t.w. met het weggeven. Daarom hoe meer de malchoet nu ontvangt, des te meer zij daarmee een genieting aan de Schepper “geeft”. Maar aangezien deze handeling aan de aard van de malchoet zelf is tegengesteld – aan haar wens om voor zichzelf te genieten – is zij in staat om slechts een kleine portie licht te ontvangen. Indien vóór de Ts”A ontving de malchoet alle 100% van het licht, beperkt de masach na de Ts”A het ontvangen van het licht in overeenkomst met zijn wilskracht, met de kracht van het weerstand bieden aan de wens, en laat daarom in de malchoet alleen een deel van het aankomende licht door, laten wij zeggen, 20% (een willekeurige grootte). De vier stadia, welke de malchoet voortbrengt, welke stadia zich vóor de masach bevinden (daarin bevindt zich het gehele aankomende licht – het or jasjar – het directe licht, O”J – alsmede 34
het door de masach weerkaatste licht – or chozer – het weerkaatste, terugkerende licht, O”C), vormen een deel van een klie, welk deel “rosj” heet. De plaats, waar zich de masach vóór de malchoet bevindt, heet “pe” – mond. Hier besluit de malchoet, volgens haar taaiheid, dikte, de kracht van haar masach, hoeveel licht uit de rosj zij binnen zichzelf ontvangen kan. Deze hoeveelheid licht, laten wij zeggen, 20% van elke van vijf stadia – sfirot (sfira – van het woord, dat stralende betekent), loopt via de masach uit de rosj in de malchoet door. Zoals reeds is vermeld, bestaat de malchoet zelf eveneens uit vijf delen, en in elk ervan ontvangt zij licht uit een overeenkomstige sfira – stadium, welke sfira zich in de rosj bevindt. Het deel van de malchoet, welk zich met dit licht is gevuld, heet “toch” – het inwendige deel. Het overige niet gevulde deel van de malchoet heet “sof” – het einddeel, omdat hier, in dit deel, plaatst een klie een obstakel, een grens – een sof, een einde – op het ontvangen van het licht. De grens, welke een toch en een sof verdeeld, heet “taboer” – navel, en een toch en een sof samen vormen een goef – een lichaam. Het licht, dat een toch vult, heet or pniemi, O”P – het inwendige licht. Het buiten overgebleven 80% van het licht heet or makief, O”M – het omringende licht. Zoals reeds is gezegd, het doel van de schepping is om met behulp van een masach alle 100% van het licht (d.i ook dat 80% van het or makief) binnen de malchoet te ontvangen. Een zulke toestand heet gmar tiekoen – het einde van de correctie (van het egoïsme). Maar het ontvangen omwille van de Schepper, d.w.z., met behulp van een masach is tegennatuurlijk voor een klie, voor zijn strevingen, voor zijn genieting voor zichzelf. Daarom kan een klie alleen met kleine porties, geleidelijk, achtereenvolgend stap voor stap het licht – genieting omwille van de Schepper ontvangen. Deze porties van het ontvangen licht vormen met name de partsoefiem (geestelijke objecten, geestelijke lichamen). Een blok van vijf partsoefiem vormt olam – een wereld, en een blok van vijf werelden vormt de Schepping. Het met porties ontvangen van het licht vindt als volgt plaats: na het ontvangen van de eerste portie van het licht, vulde de toch – een deel van de malchoet van de pe tot de taboer – zich met O”P. Op de taboer – d.w.z., op die plaats, waar de malchoet het ontvangen van het licht beperkt, werkt een dubbele druk uit: 1. Het O”P zegt als het ware vanuit het binnen: “Kijk, welke genietingen ik je geeft, en welke nog meer zijn in die 80%, welk je niet instemt om te ontvangen”. 2. Het O”M “drukt” op de malchoet van buiten, en de malchoet weet precies, welke genietingen zij van zichzelf wegstiet (daar zij diende ze “te evalueren”). Deze dubbele druk is de malchoet niet in staat te verdragen, zich onophoudelijk in een zulke toestand te bevinden wordt het onmogelijk. Maar iets van die 80% van het O”M te ontvangen betekent de voorwaarde van de Ts”A te overtreden. Daarom de enige keuzemogelijkheid voor de malchoet is – om volledig van het licht los te komen. En de malchoet stort het licht uit, waardoor zij tot de uitgangstoestand als het ware terugkeert. Er kan een vraag ontstaan, hoe kan de malchoet toch tegen het 100% licht aan, waarbij zij hem überhaupt niet ontvangt, terwijl zij niet tegen het 80% van het O”M aankan? Het gaat erop, dat het 20% van het licht kwamen de malchoet binnen, haar een genieting geven en daarmee [haar] verzwakken. Eenieder van ons weet, dat het makelijker is om zich op een afstand van een verlokking af te houden, en überhaupt niets te ontvangen, dan om een klein deel ervan te ontvangen, en door te gaan om zich tegen het overige deel te verweren. Om halverwege te blijven steken is veel moeilijker, dan om zich überhaupt af te houden. Daarom kan de malchoet, na het 20% te hebben ontvangen, niet in een zulke gespannen toetand blijven verkeren en voelt zich gedwongen om het licht in het geheel eruit te zetten.
35
Het terugkeren tot de uitgangstoestand, d.i. het uitstorten van het licht, vindt geleidelijk plaats: de masach stijgt van de taboer tot de pe langs de trappen op. En in overeenkomst met het opstijgen van de masach van de toch (het inwendige deel) wordt het O”P (het inwendige licht) als volgt er uitgezet: komt het or kether uit, vervolgens het or chochma, enz. deze trappen van het verdwijnen, het verwijderen van het licht uit de toch heten nekoediem – punten (vocalisatietekens in het Hebreeuwse alfabet), daar het verwijderen van het licht vindt uit het punt (de malchoet) plaats. De malchoet echter heet nekoeda – punt, daar zij zonder licht is ontstaan, uit niets (ex nihilo). Een directe verspreiding van het licht in een toch van pe tot taboer heet taamiem (van het woord taam – smaak; een teken van een muzikale toon en duurzaamheid in een tekst van de Tora). Zoals wij reeds hebben gesproken, laat het licht, terwijl het verdwijnt, herinneringen over, sporen, welke resjiemot heten (resjiemo – opschrift). Resjiemot van taamiem heten tagien (“kronen” in de letters van een tekst in de Tora). Resjiemot van nekoedot heten otiejot (letters). In het Hebreeuws zijn: Taamiem – tekens boven letters; Tagien – kronen van letters; Otiejot – letters; Nekoedot – vocalisatietekens. Enfin, de masach stijgt van de taboer in de pe op, drukt het gehele licht O”P weg en keert op die manier in de uitgangstoestand terug. Maar aangezien in de geestelijke wereld niets verdwijnt, blijft ook de vorige vorm – die voor het 20% gevuld is – over, en nu wordt eraan een nieuwe vorm toegevoegd, welke bekleedt als het ware de voorafgaande, waarbij die verborgen wordt. Dus, het ontvangen 20% van het licht zijn als op de rekening van gmar tiekoen “opgeschreven”. Maar er blijft nog op die manier 80% over om ontvangen te worden. Daarom, verzoekt de malchoet bij het licht, na in de pe te hebben opgestegen: “Geef mij kracht om niet voor mijzelf te ontvangen”. Maar daar zij zich herinnert, dat door het ontvangen van het 20% zij de druk van het O”P en het O”M niet aankon, verzoekt de malchoet nu een kleine portie licht. Indien wij als een uitgangspunt het maximale eerste ontvangst van het licht zullen nemen, zoals het niveau van de kether – 4, dan verzoekt de malchoet nu en ontvangt in zichzelf slechts op het niveau van de chochma – 3. Aangezien na haar ontstaan nog in de Olam Ejn Sof ontving de malchoet het licht van vier haar voorgaande stadia, dan wordt zij zelf in 5 delen ingedeeld, waar zij dienovereenkomstig het licht ontvangt, d.w.z., met porties van 20% van elke uit deze haar voorgaande stadia. In de eerste ontvangst van het licht ontving de malchoet het licht in al haar 5 delen van pe tot de taboer. Nu echter, terwijl zij de tweede portie licht ontvangt, wenst zij één trap minder te ontvangen – slechts vier soorten licht, waarbij zij de kether uitsluit. Uit de voorgaande toestand bleven in de malchoet de volgende resjiemot over: 1. Van het licht, welk in haar was – deze resjiemo heet “resjiemo hietlabsjoet” (resjiemo van de vuller – het licht). 2. Van de masach, welke dit licht ontving – deze resjiemo heet “resjiemo van aviejoet” (resjiemo van de kracht van de masach, dankzij welke het licht juist in een klie is binnengekomen). Deze twee soorten resjiemot blijven altijd in een klie na het uitgaan van het licht. deze resjiemot – dat is de informatie, een herinnering aan een vorige toestand (gewoonlijk oudere mensen 36
herinneren, hoe energiek zij in hun jeugd geweest waren – een resjiemo van aviejoet – en hoeveel verdienden, hoe zij hun tijd aangenaam doorbrachten – een resjiemo hietlabsjoet). Zonder een resjiemo is welke handeling dan ook in de toekomst onmogelijk, omdat alleen op basis van vorige vaardigheden en kennis kan een klie handelen, hetzij als een geestelijke – in de geestelijke wereld, of als een mens in onze wereld. Indien men alle resjiemot uit een geheugen uitgewist wordt, dan zal een klie, mens, aan een pasgeborene gelijken. Na de Ts”A bleven in de malchoet twee resjiemot over: van de grootte van haar wens om te genieten en van de grootte van het licht – een genieting, welke genieting haar tot de oneindigheid vulde. Door het licht na de Ts”A te hebben besloten te ontvangen, herinnert de malchoet zich, wat is licht, op welke manier hem af te werpen en hoeveel men ervan kan ontvangen. Nu echter, na te hebben besloten, dat ook het 20% zij niet ontvangen kan zonder voor zichzelf te gaan ontvangen, stort de malchoet, eveneens als in de Ts”A, het licht uit de toch uit. En in haar blijven eveneens twee resjiemot over: van het licht – de resjiemo 4, maar van de masach – slechts de resjiemo 3. immers, wanneer de malchoet besloot om het O”P te verdrijven, besloot zij direct, dat indien zij dit licht in de toekomst ook zou mogen ontvangen, dan zeker een kleinere hoeveelheid – één niveau minder, aangezien op het niveau 4 kon zij niet van de druk van het O”P en het O”M standhouden. Daarom stijgt de masach na het verdrijven van het O”P van de taboer in pe van de resjiemot 4.3 op, waar 4 – de resjiemo hietlabsjoet, en 3 – de resjiemo van aviejoet. En omdat het hoogste licht steeds op de masach drukt, waarbij het streeft om in de malchoet binnen te komen, besluit de malchoet om hem volgens de resjiemo 4,3 te ontvangen, waar in overeenkomst met de aviejoet 3 het maximale licht niet het licht kether zal zijn, maar het licht chochma. Daarom heet de eerste partsoef partsoef kether of Galgalta, en de tweede – partsoef chochma of A”B. En dienovereenkomstig, is de tweede partsoef lager dan de eerste, daar zijn or chozer alleen het niveau van chochma bereikt. Het voortbrengen van de A”B vindt als volgt plaats: de masach verzoekt bij het licht (de Schepper) om kracht het licht volgens resjiemot 4,3 te ontvangen. Aangezien deze resjiemo uit de toch van de eerste partsoef [afkomstig is], daalt de masach uit pe – aviejoet 4 – op het niveau, dat met de aviejoet 3 overeenkomt. Deze plaats heet “chaze” – borst. Hier stopt de masach, kaatst het tegen hem slaand licht weer, waarbij die rosj vormt – van chaze tot pe – en vervolgens gedeeltelijk ontvangt het licht in zich, waarbij die toch vormt – van pe tot taboer van een nieuwe partsoef, en een deel van een klie – sof - blijft leeg. Laten wij de onderlinge opstelling van deze twee partsoefiem behandelen: de partsoef A”B is een hoofd lager dan de partsoef Galgalta en wordt op het niveau van haar taboer beëindigd. Deze partsoef is om die reden een hoofd lager dan de eerste, omdat hij het meest “zware” gedeelte van de malchoet niet gebruikt, t.w. het vak 4. En daarom ontbreekt bij hem or kether. En hij is naar de lengte korter – hij beëindigt op het niveau van de taboer van de voorafgaande partsoef en kan zich niet onder zijn taboer verspreiden, daar onder de taboer zelfs bij de eerste partsoef geen krachten waren om het licht te ontvangen, laat staan bij de tweede. De A”B wenst or kether niet te ontvangen, stoot hem terug en ontvangt het licht vanaf or chochma. Aangezien hij deze beperking op eigen wil doet, verspreidt een deel van or kether, welk door hem weggestoten wordt, zich in zijn toch samen met overige lichten. Nadat de toch zich met taamiem vulde, gewaarwordt de taboer, eveneens als in de partsoef Galgalta, een dubbele druk van or pniemi (het inwendige licht) en van or makief (het omringende licht) en 37
voelt zich gedwongen om het licht uit zijn inwendige deel (toch) uit te storten. De masach stijgt van de taboer van de A”B in zijn pe op, en in hem blijven resjiemot 3,2 over. Van deze resjiemot ontstaat de derde partsoef, waar het allerhoogste licht – or biena is, aangezien de maximale dikte, taaiheid, de kracht van de weerstand in de masach de aviejoet 2 is. En daarom heet deze partsoef de partsoef biena, of Sa”G. En opnieuw werkt or pniemi en or makief op zijn taboer uit, om over te halen het gehele licht dat in rosj is te ontvangen. En eveneens als in vorige gevallen, besluit de partsoef om zich van het licht te bevrijden, daar hij geen krachten heeft om aan zulke druk weerstand te bieden – de masach stijgt van de taboer in pe op, waarbij hij het licht verdrijft. In hem blijven resjiemot 2,1 over, waaruit een partsoef gevormd wordt, die M”A Eljon genoemd wordt. En uit de resjiemot 1,0, welke van de M”A Eljon overgebleven zijn, verschijnt de laatste partsoef - de Bo”N Eljon. Deze blok uit vijf partsoefiem, welke partsoefiem als gevolg van het ontvangen van vijf porties van het licht zijn ontstaan, heet Olam Adam Kadmon (A”K). Aangezien de voorafgaande partsoef niet verdwijnt, bekleedt elke volgende [partsoef] hem als het ware en daarom heet dat levoesj (let. omhulsel, bedekking, kleding). Volgens het principe van hietlabsjoet – het onderlinge inkleden van partsoefiem op elkaar – is het gehele heelal opgebouwd, en elke volgende partsoef alleen een voorafgaande, inwendige partsoef ziet, d.w.z., voelt – dat is een partsoef, welke hij bekleedt. Daarom lijken ons vele begrippen, eisen, categorieën dikwijls absurd – zij zijn niet [afkomstig] van met ons belendende delen van het Heelal. Bijvoorbeeld, de gehele Tora spreekt erover hoe men de geestelijke werelden bevat, d.w.z., hoe de 10 sfirot te bevatten, welke sfirot zich in elk deeltje van de schepping bevinden. Deze 10 sfirot van het licht, welke zich in elk deeltje van de schepping bevinden, bekleden geestelijke partsoefiem: nesjamot (zielen), vervolgens levoesjiem (bekledingen), dan hejchalot (zalen, ruimten) – als op een ui. Bijvoorbeeld, de [allegorische] vertellingen van de Tora (hagadot) vertellen over de meest innerlijke 10 sfirot van het licht, en daarom is het onmogelijk om deze vertellingen in andere, meer “serieuze” taal te beschrijven en commenteren, zoals de overige delen van de Tora. Wij echter bevinden ons in een uitgangstoestand in het meest uiterlijke omhulsel van het Heelal. Bij het ontstaan van de laatste partsoef Bo”N Eljon blijft in de masach geen kracht meer over om aan een genieting, welke in het licht verscholen is, weerstand te bieden (daar zijn resjiemo van de aviejoet 0 is). En daar hij alleen in staat is om het licht weg te stoten – wordt een rosj zonder goef gevormd. Hierop beëindigden alle vijf compartimenten van de malchoet hun handeling: in de eerste partsoef, in de Galgalta – op alle vijf vakken (en de belangrijkste is de meest grove, dikke ervan – de malchoet in de malchoet, de 4e vak) was er een masach, en daarom bereikte het or chozer in de rosj van deze partsoef het niveau kether, en alle vijf lichten, welke zich in de rosj bevonden, spreidden zich in de toch. In de tweede partsoef, de A”B bestaat de masach alleen op vier vakken van de aviejoet van de malchoet, en daarom is hij een hoofd korter (wat overeenkomt met het or kether) dan de partsoef Galgalta – enz., totdat de laatste, de meest “doorzichtige” vak van de malchoet – de kether van de malchoet – de blok [van partsoefiem] beëindigt. Hiermee zou de gehele ontwikkeling voltooid dienen te zijn. Maar er kwam nog niet al het 100% van het licht in de malchoet binnen in deze vijf achtereenvolgende ontvangsten – de sof van de Galgalta bleef leeg. En om tot de gmar tiekoen voort te zetten [om zich voort te bewegen], d.w.z., om tot de volledige ontvangst van het
38
licht en een ontwikkeling van het systeem [te komen], vond nog één tsiemtsoem plaats – de Tsiemtsoem Beth (Ts”B) – het tweede inperking van de malchoet op het ontvangen van het licht. Wij zien, dat alle handelingen van een klie, indien men van de kant van een klie bekijkt, zijn ertoe gericht, om het programma van de Schepping maximaal te vervullen – om telkens een maximale portie van het licht te ontvangen bij een maximale toenadering tot de Schepper – en zo, totdat alle krachten van de masach uitgeput raken, en een klie maximaal weggeeft. En dat is de enige wet van zijn handelingen en de enige reden ervan. De ziel, welke in de mens ontstaat, is aan een embryo in een moederschoot gelijkt. De krachten, welke op de ziel uitwerken, worden met de letters Mem, Lamed en Tsadiek aangeduid. Zij beschermen en ontwikkelen de in de mens ontstane ziel. Deze drie letters overeenkomen met biena, tvoena en zeir anpien van de wereld Atsieloet. Maar zij worden niet van boven naar beneden gelezen, maar van beneden naar boven: Tsadiek, Lamed en Mem. En samen worden zij als het woord TseLeM gelezen, wat in het Hebreeuws beeld, gelijkenis betekenen. Daarom is het gezegd in de Tora: “Naar het beeld van de Schepper schiep Hij de mens”. D.w.z., de biena, de Schepper, schept door de eigenschappen van Mem, Lamed en Tsadiek een ziel, en indien de mens de Schepper wenst te bereiken, dan dient hij langs dezelfde weg van beneden naar boven tot Hem te gaan, langs de TseLeM, naar het beeld van de Schepper.
39
8. NEKOEDOT DE SA”G. TSIEMTSOEM BETH. PARSA. Alles, wat wij in onze beknopte cursus bestuderen, is uitgeselecteerd uit een ontzaglijk grote qua omvang en diepte leerstof met een doel, om aan de lezer alleen de meest noodzakelijke gegevens aan te bieden, welke [gegevens] helpen bij het opmaken van de algemene voorstelling over het beeld en het doel van het Heelal. Het proces van verdere ontwikkeling, vanaf de partsoef Sa”G, sloeg een geheel andere weg in. Het systeem van de ontwikkeling van partsoefiem is beëindigd met het ontstaan van vijf partsoefiem van de wereld A”K, d.w.z. de malchoet ontving in zich een hoeveelheid licht, welke in deze vijf partsoefiem in totaal is binnengekomen. Maar het merendeel van de malchoet is leeg overgebleven, aangezien deze vijf partsoefiem vulden alleen het deel malchoet vanaf pe tot de taboer van de Galgalta, en vanaf de taboer tot de siejoem van de Galgalta bleef de malchoet niet met licht opgevuld. En zelfs de Galgalta beschikte niet over een tamelijk sterke masach, om het licht in dit deel van de malchoet te ontvangen. Daarom zijn twee benaderingen tot de verder verlopende gebeurtenissen correct: nog op het moment van het creëren door de Schepper van de eerste klie, werd een mogelijkheid voor een verdere ontwikkeling van het systeem in geprogrammeerd. Immers Hij wenste voor alle 100% de klie te vergenoegen en voorzag daarom, dat het licht, terwijl het de klie aan het vormen was, hem de mogelijkheid zou geven, om deze eindtoestand te bereiken. Echter van de kant van de klie, aan wie de plannen van de Schepper onbekend zijn, bestaat een tweede, “technische” aanpak bij het verklaren van de gebeurtenissen: alles, wat zich voordoet, vindt zo plaats als gevolg van de eigenschappen van de klie, welke eigenschappen zijn in zijn aard zo ingesteld. Beide benaderingen zijn juist, maar zij ontkennen elkaar, en hun verschil [ligt] in het relatief zijn van de perspectief – ten opzichte van wie wij het hebben: hoe de Schepper dat inplant of hoe dat de schepping voelt. De tweede aanpak is voor ons eenvoudiger, dichterbij, praktisch, maar ook de eerste [aanpak] kunnen wij niet negeren, daar de kennis van de doeleinden van de Schepper helpt ons om onze inzichten met Hem te vergelijken en om ons te verifiëren. Wij kunnen echter niets over de Schepper weten. Zo, hoe slaagde dan de malchoet met de verdere zelfcorrectie, immers haar meest grof deel – van de taboer tot de siejoem, waar zelfs bij de Galgalta, d.i. bij de meest grotere, sterkere en dichte masach, geen kracht was om dit licht te ontvangen – bleef leeg achter. Hoe lukte dan aan dit deel van de malchoet om zich verder te corrigeren? Na het ontstaan, spreidde de partsoef Sa”G zich tot het niveau van de taboer van de Galgalta uit, eveneens als de partsoef A”B. Onder de taboer van de Galgalta kunnen deze beide partsoefiem niet afdalen. De partsoef A”B met de wens van de aviejoet 3 en de masach 3 zal zich niet stand kunnen houden voor een genieting 4, welke zich in de Galgalta bevindt, en zal deze voor zichzelf wensen te ontvangen. Immers de Galgalta beschikt tegen deze wensen over de masach 4, welke masach bij de partsoef A”B ontbreekt. En daarom laat hij zich verstandig niet onder de taboer afdalen. Wij hebben reeds gezegd, dat alles beslist wordt door de kracht van de wens en de wilskracht ofwel – wat op dezelfde aankomt – door de grootte van de klie en de masach. Indien de masach is zwakker dan de wens – dan heeft de partsoef geen enkele mogelijkheid om een verleiding te ontvluchten – hij wenst hem voor zichzelf. Indien de masach sterker of gelijk aan een verleiding – pas dan is er een mogelijkheid om staande te blijven. Dus alles bepaalt uiteindelijk een eenvoudige berekening.
40
Indien de A”B, eveneens als de Galgalta, nog kan omwille van de Schepper ontvangen, is de Sa”G met de masach van de dichtheid - kracht - 2, in staat om slechts een genieting tegen te gaan, d.i. niet te ontvangen. Daarom wordt in hem niet het or chochma, maar een genieting van het licht chassadiem verspreidt, d.w.z., een genieting van het overeenkomen met de Schepper, en hij heet partsoef biena, daar hij gelijkt op het stadium biena van vóór de Ts”A. Daar wilde de biena geen licht ontvangen, om aan Hem te gelijken, en ook hier is de malchoet niet in staat om het licht omwille van de Schepper te ontvangen en daarom beperkt zijn zich daarmee, dat zij het licht niet ontvangt. Van deze handeling ontvangt de klie een genieting, welke or chassadiem heet. Op deze genieting is er geen verbod: de Ts”A was alleen op het or chochma, op het genieten van het licht zelf. En aangezien de Sa”G een masach vormt voor het ontvangen van het or chochma, volgens de resjiemot 3,2 (3 – overeenkomt met de chochma), bestaat er in zijn inwendig deel – toch – behalve het or chassadiem, ook nog een zwakke straling van het or chochma. En daar in de taamiem van de Sa”G een weinig or chochma aanwezig is, dalen zij niet onder de taboer. Onder druk van het inwendige en omringende lichten (het or pniemi en het or makief) verjaagt de Sa”G het inwendige licht en keert tot zijn uitgangstoestand terug met de resjiemot 2,1. Laten wij dit proces uitvoeriger bekijken: zodra in de taboer een beslissing genomen werd over het verjagen van het licht, meteen verdwijnt de kleine straling van het or chochma, want, zoals bekend, het wel of niet aanwezig zijn van licht wordt bepaald door een overeenkomstige wens van een klie. De resjiemo 3,2 wordt gereduceerd tot 2,2 – de resjiemo van het licht, d.i. de hietlabsjoet, verdwijnt. De resjiemo van de masach – de aviejoet – neemt alleen in pe af van 2 tot 1. D.w.z., nekoedot de Sa”G hebben het niveau 2,2 , wat, zoals bekend, [overeenkomen met] de biena. En daar de biena – dat is de wens van de klie om in geen geval het licht te ontvangen, is haar licht – het or chassadiem – kan zich tevens in de sof van de Galgalta verspreiden. Immers, hoewel daar zich inderdaad een hevige wens om te genieten bevindt, welke wens met de kracht - aviejoet 4 overeenkomt (en in nekoedot van de Sa”G bestaat de masach alleen van de kracht 2), maar wie niets wenst kan in elke plaats zijn, en daarom spreidden nekoedot de Sa”G zich in dit deel van de malchoet – tot de siejoem van de Galgalta uit. De partsoefiem Galgalta en A”B, welke met het or chochma gevuld zijn, kunnen niet in de sof van de Galgalta afdalen. De partsoefiem M”A Eljon en Bo”N Eljon, hoewel zij wegens het ontbreken van de (nodige – vert.) masach geen or chochma ontvangen, kunnen evenmin in de sof van de Galgalta afdalen wegens de zwakheid van de masach: er bestaat een waarschijnlijkheid om zich in de berekeningen te vergissen en de Ts”A te overtreden, d.i. om opeens te gaan wensen zichzelf tevreden te stellen. Nekoedot de Sa”G – dat is de biena, en daarom alleen zij in de sof van de Galgalta kunnen afdalen. De biena bestaat uit twee delen: het eerste deel wenst niets te ontvangen, verdrijft het licht en is daarom met het or chassadiem gevuld. Haar tweede deel wenst wel het licht te ontvangen, maar, natuurlijk, niet voor zichzelf, doch om hem in de zeir anpien (Z”A) door te geven. Indien wij de biena zelf in 10 delen – sfirot verdelen, dan bestaat het eerste deel van de biena uit de eerste drie sfirot – kether, chochma, biena – en daarom heten zij Ga”R (giemel riesjonot – drie eersten). Het tweede deel van de biena heet Za”T (zein tachtonot – zeven laagsten,). Wanneer nekoedot de Sa”G zich onder de taboer van de Galgalta verspreidden, bleef hun eerste deel met 41
haar wens om niets te ontvangen, terwijl het tweede [deel] liet zich door grote wensen, waarmee de malchoet in de sof van de Galgalta is vervuld, verleiden. De Galgalta, dankzij de masach 4, kan aan zijn wensen weerstand bieden, maar de Za”T van de biena, welke biena met dezelfde wensen ontvlamde, beschikt niet over een overeenkomstige masach om deze wensen tegen te gaan. Haar masach – de kracht van het weerstand om niet voor zichzelf te ontvangen, maar voor anderen (voor de Z”A) – overeenkomt slechts met het niveau van de aviejoet 2. Echter na in de zone van sterkere genietingen te zijn terechtgekomen, kan zij hen geen weerstand bieden en wenst ze voor zichzelf. Immers de biena – dat is eveneens een wens om zichzelf tevreden te stellen, dezelfde malchoet, doch met een masach met de betreffende wens weerstand biedende kracht. En nu bleek de wens groter te zijn dan het weerstand ertegen. Laten wij dit aan de hand van een voorbeeld toelichten. Er zijn twee mensen: de één wenst eveneens als de Ga”R van de biena niets. De ander eveneens als de Za”T van de biena wenst, maar niet voor zichzelf. Laten wij zeggen, dat beide werken. Terwijl voor de eerste het bedrag van zijn loon in het geheel niet relevant is – hij ontvangt hem niet, hij werkt belangeloos, is de tweede wel geïnteresseerd in een grote vergoeding voor zijn werk, om, laten wij zeggen, deze onder de behoeftige mensen te verdelen. En daarom kan men hem met een grote salaris verleiden en naar een andere werkplaats weglokken – immers zijn voldoening is niet in het afzien van een genieting, zoals bij Ga”R van de biena het geval is, maar in het genoegen verschaffen aan een ander. Daarom is hij geïnteresseerd in het verkrijgen. En daarom, terwijl hij grote genietingen ziet, ontvlamt hij met een wens om ze te verkrijgen t.b.v. het genoegen aan een ander te verschaffen. Maar hij is in staat om weg te geven alleen tot een bepaald niveau van een salaris - genieting. Indien echter de genieting - salaris boven zijn masach uit zal komen, dan zal in hem een wens ontstaan om deze genieting voor zichzelf te ontvangen, en niet om deze aan anderen door te geven. Om de Za”T van de biena niet toe te laten de voorwaarde van de Ts”A te schenden, steeg hun malchoet - siejoem terstond op en scheidde de Za”T de biena van de Ga”R, waardoor een nieuwe siejoem – grens voor het verspreiden van het licht werd gevormd. Deze beperking van de klie op het ontvangen van het licht heet Tsiemtsoem Beth – de tweede beperking (Ts”B). Als gevolg van het afdalen van nekoedot de Sa”G onder de taboer van de Galgalta, alsmede de Ts”B in hen, kan het licht zich onder de taboer verspreiden, maar alleen in de plaats van de Ga”R van de biena, tot de nieuwe grens, terwijl vroeger kon het licht überhaupt geen van delen van de malchoet vullen, welk deel zich onder de taboer bevond. Na in dit deel van de malchoet te zijn afgedaald en hem met het licht chassadiem te hebben gevuld, gaf de biena aan dit deel haar eigenschap – om te geven – door, en daarom maakte zij hem geschikt om ook het or chochma te ontvangen. Laten wij het bovengenoemde verschijnsel uitvoeriger behandelen: Elke component, die als een zelfstandige klie beschouwd wordt, bestaat op zijn beurt uit vijf stadia. Men kan met deze indeling tot de oneindigheid doorgaan in de vorm van een zekere universele boom. Echter in totaal vormen al deze miniklie een oerklie in de wereld Ejn Sof – dat is de malchoet. Alleen deze malchoet is dan de Schepping, en alle werelden en degenen die ze bewonen – dat zijn haar delen. Met andere woorden – er is niets, behalve de Schepper, het van Hem uitgaande licht en de malchoet, welke dit licht naar het plan van de Schepper vormde. De A”B – de partsoef chochma – wordt als het ware aaneengeregen op de chochma van de Galgalta, de Sa”G – de partsoef biena – op de biena van de Galgalta. En de door ons nog niet behandelde M”A (olam Nekoediem) en Bo”N (olam Atsieloet) – niet te verwarren met de M”A 42
Eljon en de Bo”N Eljon – bekleden overeenkomstig de zich onder de taboer bevindende Z”A en de malchoet van de Galgalta. Juist om de sof van de Galgalta te vullen, d.i. om de correctie van de malchoet te voltooien, daalden nekoedot de Sa”G onder de taboer af. Elke klie bestaat uit tien sfirot. Uit de aard zelf van het vormen van de klie in de wereld Ejn Sof vóór de Ts”A volgt, dat de eerste drie sfirot – kether, chochma en biena – geen wens hebben om het licht te ontvangen en dat pas in de Z”A een kleine wens is om hem te ontvangen, en voor alle 100% is er een wens om het licht te ontvangen in de malchoet. Daarom spelen, volgens het punt 5 van dit hoofdstuk, de drie eerste sfirot in de Z”A zelf, t.w. chessed, gvoera en tieferet, overeenkomstig de rol van de sfirot kether, chochma en biena. Vandaar, dat uit de tien sfirot van een klie wensen de eerste zes – kether, chochma, biena, chessed, gvoera en tieferet - niet om het licht te ontvangen. En alleen netsach, hod, jessod en malchoet hebben de wens om “omwille van de Schepper” te ontvangen. Daarom, wanneer nekoedot de Sa”G hun partsoef van de taboer tot de siejoem vormden en onder invloed van de resjiemot 4,3 terechtkwamen, welke resjiemot zich in de sof van de Galgalta bevinden, werd alleen dat deel van de partsoef door deze wens “aangestoken” – van netsach tot malchoet – welk deel niet voor zichzelf wenst te ontvangen, doch omwille van de Schepper. Maar deze wens – om omwille van de Schepper te ontvangen – werkt alleen op een kleine portie van het bij nekoedot de Sa”G aankomende licht. Echter op een grotere genieting is er geen weerstand, geen masach, en de klie begint hem voor zichzelf te wensen. En om een zulke ontvangst van het licht te voorkomen, treedt de wet van de Ts”A op, welke wet nog aan het begin van de Schepping bevestigd werd en daarom tot haar einde van kracht blijft: in vaten, bij welke een wens om zichzelf tevreden te stellen (“zichzelf te vergenoegen” –vert.), stijgt de masach op en beperkt de toevoer van een genieting - licht. Zo gaat het ook met ons, die onder de macht van wensen om zichzelf tevreden te stellen bevinden. En daarom bereikt het geestelijke licht ons niet. Maar opdat de klie vóór het door hem te verrichten zelfcorrecties toch kon bestaan, geeft men hem weinige – nietige ten opzichte van de geestelijke – genietingen. Immers zonder microdoses licht is er geen leven, zelfs zijn afname leidt de mens al tot zelfmoord. Zo ook het geval [is] in de partsoef van nekoedot de Sa”G: zodra “keliem kabbala” (ontvangende), d.i. – netsach, hod, jessod en malchoet – begonnen te wensen om zichzelf tevreden te stellen, steeg de masach op en beperkte ze – hij vormde een nieuwe grens voor het verspreiden van het licht in de klie. Deze nieuwe grens, de nieuwe siejoem van het licht kreeg een bijzondere naam – parsa (scheiding, verdeling). Echter het positieve gevolg van de Tsiemtsoem-Beth (Ts”B) komt er op neer, dat nu vanaf de taboer tot de parsa, d.i. in de klie ha-sjpaa (gevende) – vanaf kether tot tieferet – kan zich tevens het or chochma verspreiden, eveneens als boven de taboer van de Galgalta. D.w.z. de taboer – de grens van het zich verspreiden van het or chochma – daalde als het ware tot het nieuwe niveau – de parsa. Eveneens als in de taamiem van de Sa”G kan het or chochma zich hier bevinden, daar de Sa”G dit licht wenst niet te ontvangen. D.w.z., er bestaat een zekerheid, dat de Sa”G zal het or chochma voor zichzelf niet ontvangen, en daarom kan het licht in hem aanwezig zijn. Nu kan het or chochma ook de sof van de Galgalta van de taboer tot de nieuwe siejoem vullen, aangezien dit
43
deel van de malchoet de eigenschappen van de biena verkreeg en wenst het or chochma niet – d.w.z. zelfs bij zijn aanwezigheid bemerkt dit deel van de malchoet hem niet. De na nekoedot de Sa”G voortgebrachte olam Nekoediem vult de plaats van Ga”R van nekoedot de Sa”G met het licht chochma. En direct na de olam Nekoediem geboren werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja beëindigen met onze deelname de correctie van de Schepping – zij brengen een masach voort en vullen de Za”T nekoedot [van de] Sa”G met licht.
44
9. OLAM NEKOEDIEM Nekoedot de Sa”G – dat is het licht, welk uit de partsoef Sa”G wordt verwijderd. Tijdens de verwijdering van het inwendige licht (or pniemi) uit de partsoef Sa”G, daalden nekoedot de Sa”G onder de taboer af en als gevolg daarvan verkregen zij de wens om het licht voor zichzelf (van de sof van de Galgalta) te ontvangen, en als gevolg daarvan vond de Ts”B plaats. Dat gebeurde allemaal tijdens het uitstorten van het licht uit de partsoef Sa”G (het opstijgen van de masach uit de taboer in pe). En terwijl gewoonlijk in de terugkerende masach één paar resjiemot overgehouden wordt – de resjiemo van het licht (resjiemo hietlabsjoet) en de resjiemo van de masach (resjiemo aviejoet), stegen hier in zijn pe, na het uitstorten van het licht uit de Sa”G, drie paren resjiemot op. 1. Resjiemo van het licht, welk licht zich tot de taboer in de partsoef de Sa”G verspreidde – 2,1. Van deze resjiemo werd vervolgens de partsoef M”A Eljon voortgebracht. 2. Resjiemo van het licht, welk licht zich onder de taboer verspreidde, d.i. - 2,1 met de informatie over de Ts”B (over datgene, dat men de klie alleen tot de sfira tieferet kan gebruiken). Van deze resjiemo werd vervolgens de “katnoet” (de verkleinde) olam Nekoediem voortgebracht. 3. Resjiemo van het licht, welk licht de sof van de Galgalta vulde – 4,3 (dat stak met zijn wens nekoedot Sa”G aan en wat tot de Ts”B leidde) – van deze resjiemo werd de gadloet (de vergrotende) olam Nekoediem voortgebracht. Met name in een zulke volgorde vindt op deze resjiemot het ontstaan van nieuwe partsoefiem uit de rosj van de Sa”G: 1. Eerst wordt van de resjiemo 2,1 (welke van het licht is overgehouden, dat zich van pe de Sa”G tot de taboer verspreidde) de M”A Eljon voortgebracht. Vervolgens wordt van hem de Bo”N Eljon voortgebracht. Hiermee wordt de gegeven fase in de ontwikkeling beëindigd. 2. Uit de resjiemot van nekoedot de Sa”G van onder de taboer – 2,1 + Ts”B (met de informatie over de Ts”B), wordt in de rosj van de Sa”G een nieuwe partsoef voortgebracht. Behalve de informatie over de grootte van de masach - de aviejoet 1, bestaat in deze resjiemo een eis, dat in een nieuwgeboren partsoef slechts keliem ha-sjpaa – gevende keliem [mogen zijn], maar die geen licht ontvangen. Om aan deze eis te voldoen steeg de masach uit pe van de rosj van de Sa”G op en stelde zich onder de biena van de rosj van de Sa”G, en maakte een zievoeg met het directe licht (het or jasjar), kaatste hem weer en vervolgens ontving hem gedeeltelijk in zichzelf. Dit licht daalde onder de taboer en vulde de ruimte van de taboer tot de parsa (waaruit stegen de resjiemot 2,1 + Ts”B op met de eis om het licht te ontvangen), waardoor een nieuwe partsoef werd gevormd. En aangezien deze partsoef naar de lengte verkort is op 4 zich onder de parsa overgebleven sfirot – netsach, hod, jessod en malchoet – heet hij katan (kleine). Deze partsoef heet “katnoet olam Nekoediem” (verkleinde olam Nekoediem). 3. Nu kan de masach de wens op de resjiemo 4,3, welke resjiemo door hem uit de sof van de Galgalta ontvangen werd, bevredigen, d.w.z., op hen een portie licht ontvangen. Aangezien de resjiemo 4,3 uit de sof van de Galgalta is ontvangen, d.i. hij draagt in zich nog geen informatie over de Ts”B, dan is een zievoeg op hem een gewone [zievoeg], en daarom daalt de masach, die 45
in de rosj van de Sa”G stond, terug uit de biena in pe af en maakt een zievoeg met het inwendige licht (het or jasjar) in overeenstemming met deze resjiemo met de parameters 4,3. Maar de resjiemot 4,3 – dat is de eis van het or chochma. De Sa”G heeft echter alleen het or chassadiem, daar hij de partsoef biena is. De resjiemot 2,1 + Ts”B eiste alleen het or chassadiem op, en daarom kon de Sa”G ze zelfstandig daarin voorzien. Om te voldoen aan de resjiemo 4,3, richt de partsoef de Sa”G zich tot de partsoef A”B met een verzoek om van hem het or chochma te ontvangen. Deze interactie tussen de A”B, die het licht or chochma geeft, met de ontvanger van dit licht Sa”G, heet “zievoeg A”B – Sa”G” in tegenstelling tot een gewone wisselwerking tussen het licht met een masach, welke “zievoeg dehakaa” heet – de stotende samenvloeiing. Het woord zievoeg – copulatie – is in zijn geestelijke betekenis een synoniem van het woord jechoed – eenheid, samenvloeiing, aangezien in zijn bezieling tot de eenheid met de Schepper doet de klie (mens) enorme inspanningen, waarbij hij zijn eigen natuur overwint in een stotende samenvloeiing met het licht. Enfin, op de eis van de resjiemot 4,3 volgt een zievoeg A”B – Sa”G, en de Sa”G, na het or chochma van de A”B te hebben ontvangen, laat de masach, die [nu] in pe is afgedaald, toe om een zievoeg te maken en om met zich onder de taboer (waar de resjiemo 4,3 vandaan kwamen) een bepaalde hoeveelheid van het or chochma mee te nemen. Dit or chochma kan zich onder de taboer tot de parsa verspreiden, aangezien daar zich sfirot hasjpaa (van kether tot tieferet) bevinden, welke sfirot wensen alleen om het licht te geven, en niet te ontvangen. Daarom reageren zij als het ware niet op het in hen instromend licht or chochma, immers zij ontvangen een genieting van het licht chassadiem, welk licht ze op de resjiemot 2,1 + Ts”B vulde. Op die manier begon in nekoedot de Sa”G het or chochma binnen te komen. En gewoonlijk, zelfs nog vóór de Ts”A, geeft het or chochma aan de klie de kracht om niet voor zichzelf te ontvangen – immers juist het verspreiden van het or chochma in de klie veranderde de eerste trap – chochma – in de tweede trap – biena, en daarna, als gevolg van het vullen van het or chochma in de malchoet, bracht het de malchoet tot een beslissing om de Ts”A te verrichten. Zo ook in de partsoef nekoedot van de Sa”G verscheen bij de klie een zekerheid, dat nu hij toch zeker het licht omwille van de Schepper zal kunnen ontvangen, daar het or chochma zelf hem een masach, d.i. kracht, geeft. En inderdaad, wanneer het or chochma begon van boven, uit de rosj de Sa”G binnen te komen, begon de klie hem met behulp van de masach te ontvangen, maar hij had er geen rekening mee gehouden, dat dit bewuste or chochma - welk aan de masach kracht geeft en de klie vult, d.w.z. tegelijkertijd twee rollen vervult – zich niet onder de parsa kan verspreiden, aangezien daar geen voorafgaande “voorbereiding” van de klie is getroffen – het or chassadiem ontbreekt. En daarom, hoewel de parsa toch van haar plaats terug tot de siejoem van de Galgalta is afgedaald en liet daardoor het or chochma in de sfirot netsach, hod, jessod en malchoet binnenkomen, zodra het or chochma in deze vaten binnen begon te stromen, begonnen zij hem terstond voor zichzelf te ontvangen. En hoewel trad meteen het verbod van de Ts”A op, en het licht direct omhoog in de rosj van de Sa”G steeg, waar het vandaan kwam, was deze aanraking van het licht met het egoïsme toch afdoende, om het breken van vaten (sjvierat keliem) te laten plaatsvinden. 46
D.w.z., de klie is onbruikbaar geworden: van het ontvangen van een genieting brak hij stuk, gelijk een vat in onze wereld. Het onbruikbaar zijn van een vat getuigt van het feit, dat de hem vullende inhoud wordt naar buiten uitgegoten. In de geestelijke zin van het woord betekent “naar buiten” – uit de kdoesja (heiligheid) in de kliepa (onreine krachten, het egoïsme). Daarbij braken zeven sfirot van nekoediem de Sa”G. Hun scherven vermengden zich met elkaar, en allemaal – zelfs degenen die zich boven de parsa bevonden, vielen zij eronder. De sjviera (het breken) van de klie leidt hem tot het afsterven – het verdwijnen van het or chochma – het licht van het leven. Net als het verdwijnen van een luttele hoeveelheid van het licht van het leven, dat zich in ons bevindt, zijn opstijgen, ons het leven ontneemt. Maar de sjviera raakte de klie niet in de sfirot kether, chochma en biena, aangezien zij naar hun aard volkomen zuiver zijn, vrij van het egoïsme. Er braken, dus, slechts zeven sfirot van chessed tot de malchoet. Hoe hoger was een sfira, d.w.z., hoe groter haar wens+masach vóór het breken (sjviera) was, des te lager vielen haar scherven, waarbij zij de masach kwijtraakten. Het breken vond plaats wegens het verschijnen in de klie van de wens om zichzelf genoegen te verschaffen – de wens, welke aan de malchoet eigen is. En daarom heten deze gebroken vaten malachiem (malach – engel) van het woord malchoet. Dus, in totaal braken er zeven sfirot. Maar aangezien de sfira tieferet werd door de parsa in tweeën verdeeld – in Ga”R en Za”T (daar tieferet is biena in goef van een partsoef), verschenen er in totaal acht gebroken malachiem. In elke sfira zelf zijn er, zoals bekend, haar eigen specifieke (particuliere) tien sfirot, elke ervan met vier trappen van de aviejoet. Op die manier, als gevolg van het breken van een klie – de olam Nekoediem – verschenen er 320 (de getalwaarde is “SjaCh”) scherven. Deze delen, scherven van gebroken keliem, heten netsoetsiem (vonken). In deze 320 netsoetsiem (32 x 10 particuliere sfirot = 320) zijn er 32 van de sfira malchoet (8 malachiem x 4 trappen = 32, de getalwaarde is “lamed-beth”). De netsoetsiem van overige sfirot: 320-32=288 (de getalwaarde is “rapach”). Deze vonken van licht vielen in de gebroken keliem, en daarom wordt “het opwekken uit de doden” mogelijk, d.w.z., het herstellen van de klie met een masach uit de scherven en in alle stadia, ook met inbegrip van die, welke zich in een geestelijk dode mens bevinden. Wij herinneren u, dat geestelijk levend te zijn betekent het licht met behulp van een masach te ontvangen. D.w.z., indien in een geestelijk dode alleen een potentieel punt aanwezig is, dan bevat een tot leven opgewekte klie (wens+masach) het licht. Deze klie ziet het licht in rosj en ontvangt hem in toch van zijn geestelijk lichaam. Bij een geestelijk dode het geestelijke lichaam, de partsoef, ontbreekt. Ons materieel lichaam wordt door een vonkje licht – ner dakiek in leven gehouden in afwachting, dat een zulk bestaan weleens een mens de mogelijkheid zal geven om geestelijk geboren te worden. Deze 288 scherven van de klie worden geleidelijk gecorrigeerd (d.w.z., zij verenigen zich, verkrijgen een masach en worden met licht gevuld) door eenieder van ons gedurende zes duizend jaren van het bestaan van de werelden. Aan het einde van 6000 jaren, na de correctie van 288 netsoetsiem, vindt hun vereniging plaats, en dan wordt in één klap de malchoet zelf gecorrigeerd – de overgebleven 32 scherven. Deze toestand heet gmar tiekoen – de eindcorrectie. 47
Waarom het einde? Omdat tot de parsa kan het or chochma al de gemeenschappelijke malchoet vullen. De malachiem verspreidden zich onder de parsa, maar konden het licht, welk groter was, dan de inhoud van hun keliem, niet aan. (D.w.z., het licht was groter dan de weerstandskracht van hun masach). Indien nu onder de parsa uit de scherven van de klie opnieuw hele sfirot verzameld zullen worden, en vervolgens, na een masach te hebben verkregen, zich met licht zullen vullen, dan zal de gehele malchoet van de wereld Ejn Sof in de derde toestand overgaan – de gmar tiekoen. Indien de sjviera om die reden was gebeurd, dat het licht groter was dan de capaciteit van de klie (van de masach), dan is de correctie – de tiekoen van de klie – mogelijk door het ontvangen van kleine porties licht in grote keliem (een grote masach). Alleen in een zulk geval bestaat er een zekerheid van, dat de sjviera zal niet meer herhaald worden. Dit werk ter correctie van de klie wordt door ons met behulp van de werelden ABaJ”A verricht – de Atsieloet, de Brieja, de Jetsiera en de Asieja. En er rijst opnieuw een vraag, eveneens als ook vroeger met de Ts”A en de Ts”B het geval was: zou dat werkelijk waar zijn dat de Schepper deze handelingen niet voorzag? Natuurlijk voorzag Hij die, en niet alleen voorzag, maar programmeerde ze ook bewust in de aard van het licht en het vat in. Immers wat bestaat er überhaupt behalve de Schepper! Slechts voorlopig lijkt het ons, dat behalve ons, onze wereld, niet meer bestaat, omdat wij ons in de duisternis bevinden als gevolg van de Ts”A. Maar alle werelden lopen via het hart van de mens, en wanneer het [hart] zich voor het licht openstelt, door de Eenheid en de Volmaaktheid te bevatten, dan wordt het ontdekt, dat er is niemand behalve de Bron. En alle ons omringende werkelijkheid, die Zijn bestaan als het ware ontkent, door te verdwijnen, Hem juist onthult. Het verdwijnen van de volmaaktheid deed zich voor als gevolg van de Ts”A. Verder, in overeenkomst met de herinneringen (resjiemot), de vonken van het licht (netsoetsiem), het embryo van het geestelijke in het hart van de mens (nekoeda sje ba lev), ontwikkelt zich de schepping, en een elk onvolmaakt object uit het goede en het slechte beginsels bestaat. En de volmaaktheid wordt bevat, beseft in het terugkeren van het slechte deel tot het goede. En het slechte beginsel (jetser ra) is juist daarvoor geschapen, om, door hem te vernietigen, hem in het goede beginsel (jetser tov) te veranderen. En eveneens als uit de duisternis het streven naar het licht verschijnt, zo ook de volmaaktheid wordt door ons alleen uit haar oorspronkelijke afwezigheid bevat – zo is toch de aard van de klie. Aangezien de klie kan het or, de volmaaktheid alleen uit het tegenovergesteld zijn aan de duisternis bevatten, en daarom begint al het werk van de mens met het bevatten van de absolute geestelijke duisternis. Bovendien, door te wensen om voor de mens alle levensomstandigheden te scheppen t.b.v. de vrijheid van zijn wil, was het nodig om het goed en het kwaad (tov en ra) te creëren die qua grootte gelijk zijn. En tevens [was het nodig] om in de mens “jetser tov” en “jetser ra” te creëren, die beurtelings overwinningen op elkaar behalen. Daarbij worden de scherven van keliem uit de werelden BaJ”A in de wereld Atsieloet overgebracht, waar zij worden verenigd en met licht gevuld. Juist als gevolg van deze processen – de strijd tussen het goed en kwaad – ontstaat in ons een gewaarwording van het voortgaan van tijd: licht - duisternis, goed - kwaad, geoela - galoet, 48
opleving - vallen. Maar behalve deze handelingen, is er nog één bijzondere verrichting – tsjoeva (terugkeer, berouw), wanneer de gehele kracht, macht en invloed van jetser ra (het slechte beginsel – het egoïsme) vernietigd kunnen worden. Hieruit volgt, dat alle vormen van bestraffingen – dat is niets anders, dan het aansporen van de mens tot een berouw, d.i. zijn wending tot het geestelijke, en niet tot materiële, technologische ontwikkeling. Immers juist het lijden bewijst de mens de nietigheid, tijdelijkheid, wankelbaarheid van zijn wereldje en zet hem tot de wens aan om zich van de druk van zijn lichaam – van de wens om zichzelf tevreden te stellen – te bevrijden. Immers het ontbreken van genietingen wekt juist het streven van de mens om zich van de wensen zelf, het egoïsme, te bevrijden. De Schepper beschikt niet over een wens, over een gebrek. En indien gezegd wordt: “verleen eer aan de Schepper”, “alles, wat de Schepper schiep, schiep Hij opdat men Hem zou eren”, - en dergelijke uitdrukkingen, waaruit lijkt, of de Schepper iets nodig heeft – dat allemaal wordt ten opzichte van de klie gezegd. Indien de klie zich zodanig zal instemmen, dat hij de eer aan de Schepper zal verlenen, dan zou het daarbij, natuurlijk, nodig zijn, om zijn eigen egoïsme te vernederen, en de Schepper een genieting te geven. Daarom is het juist nodig om de Schepper, als het ware voor zichzelf, te eren. Laten wij ons voorstellen, dat bij u een wens is verschenen, om, bijvoorbeeld, iemand te trakteren met een degelijke, vanuit uw oogpunt, maaltijd. U bereidde delicieuzer gerechten voor. Nu ontbreekt u alleen degene, wie ze zou proeven. D.w.z. het is nodig om iemand te creëren, bij wie men een wens tot juist uw voedsel zou kunnen ontwikkelen. Het zou goed zijn, indien hij een flinke honger zou hebben, d.i. dat bij hem een gigantisch streven naar uw traktatie zou ontstaan. Daarbij dienen zijn smaken, gewoontes, wensen zowel kwalitatief, als ook kwantitatief met de door u aangeboden genieting te overeenkomen. En er is nog één probleem – een genieting dient absoluut te zijn, door niets begrensd. En uw gast schaamt zich, voelt onbehaaglijkheid. Zodat u dient op een of andere wijze hem van dit schaamtegevoel te bevrijden. Daarvoor is het nodig om hem een gedachte te suggereren, dat door uw traktatie op te slokken, door omwille van u te ontvangen, hij bewijst u als het ware waarlijk een gigantische dient. En dat hoe meer hij eet, des te meer genieting hij u geeft. Kortom, plaatst u jezelf op de plaats van de Schepper, en vervolgens op de plaats van de Schepping, d.i. uw ware plaats – en begint u jezelf voor te bereiden tot de toekomstige traktatie. De instructie voor het zich voor te bereiden tot de traktatie, welke door de Schepper wordt aangeboden, heet daarom de Kabbala (het ontvangen), daar zij de voorwaarden achterhaalt voor het ontvangen van een ware, absolute, eeuwige genieting.
49
10. OLAM ATSIELOET Na het breken van keliem in de wereld Nekoediem, stegen alle resjiemot opnieuw in de rosj de Sa”G. Aangezien de olam Nekoediem uit de resjiemot 2,1 + Ts”B (katnoet) en 4,3 (gadloet) is voortgebracht, stegen na de botsing van het inwendige licht met het omringende licht (bietoesj or pniemi en or makief) alsmede [na] de sjvierat keliem, de resjiemot 1,0 + Ts”B (katnoet) en 4,3 (gadloet) in de rosj van de Sa”G op. De resjiemot 4,3 zijn onveranderd gebleven, aangezien zij niet direct tot de olam Nekoediem behoren, maar zijn door de wereld Nekoediem van de sof van de Galgalta overgenomen. De rosj van de Sa”G maakt een zievoeg eerst op de resjiemot 1,0 + Ts”B, daar deze resjiemo van de partsoef zelf is. En pas wanneer de nieuwe partsoef uit deze resjiemot in de katnoet (daar de Ts”B er is) ontstaat, wordt een zievoeg in de rosj van de Sa”G op de resjiemot 4,3 gemaakt en de gadloet wordt voortgebracht. Zo was het ook bij het ontstaan van de olam Nekoediem. Het verschil is alleen daarin, dat indien bij het ontstaan van de olam Nekoediem de masach stond in ejnaim van de rosj van de Sa”G, daar de resjiemo was van de aviejoet 1, steeg de masach nu, wanneer de resjiemo van de aviejoet 0 is overgehouden, tot metsach (het voorhoofd van de galgalta) van de rosj van de Sa”G op. Alle werelden en hun partsoefiem – dat is één en dezelfde klie malchoet, en zij verschillen van elkaar alleen door de kracht van de masach en zij vertegenwoordigen niets anders, als een geleidelijke verzwakking van de masach van het niveau 4 tot het niveau 0, welke masach vormt een overeenkomstig niveau van de hoogte (het geestelijke bevatten) van een partsoef – van het niveau kether tot het niveau malchoet. Aanvankelijk, na de Ts”A, kon de masach met al zijn kracht het weerstand bieden t.b.v. de gehele malchoet, het gehele licht weg te stoten en een deel ervan (20%) in zich ontvangen – daarmee werd de partsoef Galgalta gevormd. De hoogte van deze partsoef hangt van de grootte van de masach af – van de wilskracht van het weerstand aan het egoïsme. Alleen de grootte van de masach onderscheidt geestelijke objecten en scheidt zij van elkaar. Door het veranderen van de grootte van de masach ontstaat juist van een partsoef een nieuwe partsoef. Alles hangt er vanaf, op welk deel van de malchoet bestaat bij een masach de kracht om [aan het egoïsme] tegen te gaan – op alle 100% als bij de Galgalta; op 80% als bij de A”B; op 60% als bij de Sa”G; op 40% als bij de olam Nekoediem; of op 20% als bij de olam Atsieloet (de cijfers zijn willekeurig genomen). Indien er geen masach voorhanden is, dan heet de malchoet het zwarte punt, daar zij geen licht kan ontvangen. Dat is de toestand van eenieder van ons in onze wereld. Indien door het werk aan zichzelf een masach ontstaat – d.i. de kracht om aan een genieting, welke in het licht (masach op de Ts”A) gaatschuil, het weerstand te bieden, dan staat een klie – d.i. een mens – om precies te zijn, zijn geestelijke toestand, aan één sfira gelijk. Het egoïsme, de wens om te ontvangen, welke wens in de wereld Ejn Sof geschapen is, verdwijnt niet. Zij bestaat in dezelfde omvang in eenieder van ons. Maar wij voelen deze wens tot een genieting, welke in het Hoogste Licht schuilgaat wegens de beperking, het verbergen – “hastara”, die op ons door de Ts”A opgelegd wordt, niet. En pas naar mate van het zich vormen bij een mens van een masach, verschijnen de wensen voor het Hoogste Licht en de ogen gaan geleidelijk open, en dat, naar mate de verandering van de grootte van de masach, d.i. de weerstand biedende kracht van een deel van de wens van de malchoet Ejn Sof. 50
Het ontvangen van het minimum, welk voor het in stand houden van het leven noodzakelijk is, d.w.z. voor het bestaan van zichzelf, van het gezin – wordt geen genieting [voor zichzelf] geacht, aangezien dat de noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan vormt; alleen na dit kan men überhaupt over overtolligheden m.b.t. genietingen spreken. Van een dode is het onmogelijk om een masach te eisen – alleen nadat de Schepping bestaat, d.i. het minimum voor het levensonderhoud ontving, kan men over haar geestelijke toestand spreken. Aangezien in onze wereld, in tegenstelling tot de geestelijke werelden, voor het levensonderhoud materieel voedsel, water e.d. noodzakelijk zijn, dan wordt het minimum, welk voor het levensonderhoud noodzakelijk is, niet als “het ontvangen” geacht. In de geestelijke werelden, waar het materiële lichaam niet bestaat, spreekt men alleen over de toestand van de ziel. In onze wereld, indien echter het lichaam sterft – houdt op te functioneren, dan wordt ook de ziel van hem afgescheiden. En aangezien de ziel alleen in een levend lichaam kan zijn, dan wordt het minimum, welk noodzakelijk is voor het levensonderhoud, niet als het ontvangen van een genieting geacht, daar dit noodzakelijk is voor het gezamenlijke functioneren van het lichaam en de ziel. En de gehele vraag is, wat doet een mens met zichzelf, hoe is zijn houding ten opzichte van het leven, wat is zijn doel en de geestelijke behoeftes na het ontvangen van het minimum. Daarom wordt een mens, die 8 uur [per dag] werkt, en die na het werk rust en is met huishoudelijke dingen bezig, al deze tijd als het ware een slaaf. De gehele vraag is, wat doet een mens in de [hem] resterende 1-2 uren per etmaal, wanneer hij zelf de aard van zijn bezigheid kiest. En tevens wat zijn zijn gedachten in de wakende toestand, indien zij niet met de door hem uitvoerend werk in beslag zijn genomen. Streefde hij tot het geestelijke of niet – alleen dat vraagt men aan de ziel van de overledene. Laten wij zeggen, dat een mens in de toestand tijdens het gebed concentreert zijn wil en gedachten op het geestelijke. Laten wij aangeven, in een zulk geval, zijn masach met de aviejoet 0, en het licht, dat hij ontvangt – het or nefesj. Indien hij met zulke gedachten kan tevens leren, dan getuigt het over het feit, dat bij hem verscheen de masach met de aviejoet 1 en, overeenkomstig, het or roeach. Indien hij echter met zulke hoge gedachten ook kan werken, dan is zijn masach – de aviejoet 2, en het ontvangende licht – het or nesjama. Indien blijft hij met een gedachte aan anderen ook bij het omgaan met mensen, dan is zijn masach 3, en het bevattende licht is het or chaja. En stel, dat hij met hoge gedachten ook, laten wij zeggen, tijdens het eten kan blijven, dan is zijn masach – de aviejoet 4, en het or, dat door hem ontvangen wordt, is het or jechieda. Maar dit or jechieda bevat hij juist niet tijdens het eten, maar tijdens het gebed. Het or, dat hij tijdens het eten bevat – dat is slechts het or nefesj. D.w.z. de mens dient zichzelf te verifiëren in de situatie van zijn werk aan zijn meest lage wensen – alleen daar is zijn wilskracht merkbaar. En indien de wilskracht er is, dan natuurlijk, zal hij een lichtere opgave aankunnen en zal daarbij bereiken, overeenkomstig, het niveau van het Hoogste Licht. Uit de tekening kan men zien, dat de lichten geleidelijk de goef binnenkomen: eerst komt het meest kleine licht binnen, vervolgens komen stap voor stap de steeds hogere – grotere lichten binnen. Hieruit wordt het duidelijk, dat hoe lager gevoelens en gedachten van de mens zijn, waarop hij een masach kan maken, des te groter licht hij ontvangt. Bij degene, wie de voorwaarde van de Ts”A vervult, gaan de ogen open, daar het weerkaatsende licht “ontvangt” het or chochma binnen. 51
En na de Ts”A is het mogelijk om slechts in het or chozer te zien. Indien echter behalve het naleven van de Ts”A, d.i. de weigering om het licht voor zichzelf te ontvangen, een mens hem omwille van de Schepper kan ontvangen (d.w.z. hij was in staat om een masach te vormen, welke niet alleen een genieting weg kan stoten, maar ook niet voor zichzelf ontvangen), dan verandert de geestelijke toestand van een sfira in een partsoef, welke uit rosj, toch en sof bestaat, waarvan de hoogte van de grootte van de masach afhankelijk is. Echter met het groeien van de masach onthult het aankomende licht aan een mens nog grotere genietingen, waarop het nodig is om steeds nieuwe en nieuwe masach te vormen – en op die manier groeit een mens geestelijk, tot aan het samenvloeien met de Schepper – “Sjoevoe bnej Israël ad hasjem Elokecha”. Op welke manier? Door zich in het geheel tot de Schepper te richten. Net als de Schepper geen gebrek ondervindt en alleen over het vergenoegen van de zielen denkt, zo ook een genieting van de mens dient van het genoegen aan een ander te verschaffen te zijn. Belangrijk is niet wát te ontvangen, maar van Wie te ontvangen. Alleen bij een zulke voorwaarde kan een mens geestelijk groeien. Hoe dat te bereiken? Indien ik iemand onbaatzuchtig goed wens, dan is het voor mij om het even, wat ik ervan zal ontvangen, het is onbelangrijk – ik of iemand anders dit goed aan een mens geeft. En indien zelfs noch over mij, noch over mijn gedachten de ontvanger te weten zal komen – het belangrijkste is, dat het hem goed gaat. Dat kan alleen bij het bevatten van de grootheid van de Schepper. Indien ik mijn hoofd voor Hem buig, dan zal elke dient, welke ik Hem zal kunnen bewijzen, elk zwaar werk, mits omwille van Hem gedaan – is op zichzelf al een beloning, de mogelijkheid zelf om Hem van dienst te zijn – dat is dan de beloning. Laten wij, als voorbeeld, voorstellen, dat er een bekende rav arriveert. Hij stapt van het vliegtuig af en van al het enorme aantal opwachtenden kiest één mens uit, overhandigt hem zijn koffer en verzoekt om hem naar de auto te begeleiden. En, terwijl hij in de auto instapt, haalt hij zijn portemonnee uit en is van plan om voor de dient te betalen. Hoe zou u reageren? Immers de gehele genieting van de dient zelf u ontvangt van de grootsheid van de rav in uw ogen. En dat is de beloning, en niet de onverwachte geldelijke vergoeding (zelfs indien u honderden keren meer zou ontvangen dat een gebruikelijke vergoeding aan een kruier). Maar stel, dat de rav u een miljoen zou aanbieden – omwille waarvan zou u hem dan willen een dienst bewijzen? Op die manier kan men de grootsheid van de rav in uw ogen meten – op welk bedrag verandert u in een gewone kruier. Laten wij terugkeren tot het ontstaan van de olam Atsieloet. Zo, na de sjviera in de olam Nekoediem steeg de masach van de resjiemot 1,0 + Ts”A en 4,3 in de rosj van de Sa”G op. Gewoonlijk stijgt de masach in rosj van dezelfde partsoef op, d.w.z. in ons geval zou de masach in rosj van de partsoef Nekoediem dienen opstijgen. Maar aangezien een sjviera plaatsvond, steeg alles, wat over is gebleven tot de voorafgaande partsoef, d.i. de partsoef Sa”G, die hem deed ontstaan. In rosj van de Sa”G nam de masach een positie in volgens de resjiemot 1,0 + Ts”A, d.w.z. hij steeg in metsach (van de galgalta) van rosj van de Sa”G, daar de metsach met de aviejoet 0 overeenkomt: metsach – voorhoofd – aviejoet............0 ejnaim – ogen – aviejoet ………......... 1 52
ozen - oor – aviejoet ...………….........2 chotem – neus – aviejoet …….............3 pe - рот – aviejoet.......………….........4 En daarom in de metsach van de Sa”G vond een zievoeg op de Ts”B plaats, d.w.z. op de katnoet, en op die manier daalde de gevormde partsoef in de plaats af, waaruit de resjiemot opstegen, d.i. onder de taboer, en verspreidde zich daar van de taboer tot de parsa. Deze eerste partsoef van de wereld Atsieloet heet Atiek – van het woord “ne-etak” – afgescheiden – aangezien hij ontoegankelijk is voor onze bevatting, in tegenstelling tot de daaropvolgende partsoefiem. Vervolgens de Atiek zelf maakt een zievoeg op de tweede resjiemo 4,3, en verschijnt zijn partsoef gadloet – van de taboer tot de siejoem. Dus, de Atiek [vormt] nu een hele partsoef: G”A + ACha”P. Aangezien in de olam Nekoediem binnen elke partsoef waren de in hem gevallen ACha”P van een voorafgaande hogere [partsoef], stellen zich de in rosj van de Sa”G na de sjvierat keliem opgestegen resjiemot als volgt op: de resjiemot ACha”P van een hogere partsoef verenigen zich met de resjiemot G”A van een lagere. En daarom nu, wanneer ACha”P van de Atiek er uit komt, bevinden zich in hem de resjiemot G”A van de volgende partsoef. En de Atiek maakt op hen een zievoeg. Op die manier, ontstaat op de resjiemot van de katnoet G”A, welke G”A zich in ACha”P van de Atiek bevinden, in de katnoet de partsoef van de wereld Atsieloet – de Ariech Anpien (A”A). En hij verspreidt zich van pe de Atiek en tot de parsa. En vervolgens de A”A maakt een zievoeg op de resjiemot 4,3 en ontstaat zijn gadloet. En eveneens als in de Atiek, ook in de A”A in zijn ACha”P zijn de resjiemot G”A van de volgende partsoef. En de A”A, door op hen een zievoeg te maken, doet ontstaan de partsoef katnoet Abba ve Ima (Av”I). Vervolgens deze partsoef Av”I maakt een zievoeg op de resjiemot gadloet 4,3 en verspreidt zich in al zijn tien sfirot. En omdat in zijn ACha”P bevinden zich de resjiemot van de katnoet (G”A) van de volgende partsoef, brengt de Av”I door een zievoeg op die resjiemot te maken deze partsoef voort – d.i. de partsoef Zo”N (Z”A + noekva - malchoet). De katnoet van deze partsoef is van de taboer A”A tot de parsa, en de gadloet – van de chaze A”A tot de parsa. Het verschil in het ontstaan tussen de partsoefiem in de wereld Atsieloet en het ontstaan van de partsoefiem in de wereld A”K bestaat daarin, dat in de A”K elke partsoef diende het licht uit te storten, en hun masach uit de taboer in rosj op te stijgen en een zievoeg op de overgebleven resjiemot [diende] te maken. Hier echter, in de olam Atsieloet, alle resjiemot op alle partsoefiem kwamen na de sjviera in rosj de Sa”G, en rosj de Sa”G zelf selecteerde de beste, waarbij hij een zievoeg op die resjiemot maakte, en zo ontstond de partsoef Atiek. Verder de partsoef Atiek zelf koos van de overgebleven resjiemot de beste uit, waarbij hij een zievoeg dehakaa op die resjiemot maakte, en zo ontstond de partsoef A”A. D.w.z. in de wereld Atsieloet sorteert elke partsoef – zoekt van de overgebleven resjiemot de beste ter voortbrenging van een volgende partsoef. Het tweede verschil tussen het ontstaan van de partsoefiem van de wereld Atsieloet en het ontstaan van de partsoefiem in de wereld A”K bestaat daarin, dat het verschijnen van een nieuwe partsoef vindt in twee handelingen plaats: de masach in rosj de Sa”G maakt een zievoeg op de 53
resjiemot van de katnoet, en wordt de Atiek in de katnoet voortgebracht, en vervolgens de Atiek zelf maakt een zievoeg op de resjiemot 4,3 en voegt tot zich de gadloet toe. Daarbij verschijnt in zijn ACha”P de oebar (vrucht, embryo) van de toekomstige, volgende partsoef A”A. De plaats, waar een zievoeg op de volgende partsoef plaatsvindt, heet jessod, de vestigingsplaats van de vrucht – betten (buik) – een deel van de sfira tieferet in een goef van een partsoef. In de geestelijke werelden is er geen plaats, geen afmetingen, geen omvangen – alleen de verhouding tussen geestelijke krachten onderling doen een plaatje ontstaan in de ziel van de mens. In onze materiële wereld echter brengen de verhoudingen tussen geestelijke krachten materiële objecten met overeenkomstige eigenschappen voort. Maar wij bekijken de wereld Atsieloet zeer beknopt en oppervlakkig om duidelijke overeenkomsten tussen materiële objecten en hun geestelijke wortels te zien. (Als voorbeeld: uit de 16 delen, welke meer dan 2000 pagina’s van de Talmoed Esser Sfirot in beslag nemen, aan de wereld Atsieloet wordt 8 delen besteed, en qua omvang is dat bijna twee derde van het totaal). De eerste drie partsoefiem van de wereld Atsieloet – Atiek, A”A en Av”I kwamen alleen uit om de Zo”N voort te brengen, d.w.z. de Z”A + noekva (malchoet), welke namelijk het gehele plan van de Schepping op zich dragen. Indien de Atiek, A”A en Av”I zijn vol, in tien sfirot van partsoefiem, dan kan de Z”A in twee toestanden zijn – de katnoet en de gadloet (G”A óf G”A + ACha”P), en zijn noekva - malchoet loopt een hele cyclus van groei, totdat noekva aan de Z”A gelijk wordt en geschikt voor een zievoeg met hem: 1. Voor de eerste keer ontstond de malchoet als een punt in de wereld Nekoediem (waaraan deze wereld haar naam ontleent – nekoedot = punten – vert.). 2. In de wereld Atsieloet ontstond de malchoet als de laatste sfira bij de Z”A. 3. Tijdens de voedingsfase van de Z”A (het aantrekken van levenskracht) uit de Av”I, ontvangt de malchoet de naam TseLa (onvolledige partsoef) – in een verbasterde Nederlandste vertaling van de Tora (het Oud Testament) wordt het als “rib van Adam” geïnterpreteerd. 4. De groei van de noekva tot 12 jaar en één dag, wanneer zij reeds “ktana” (kleine) heet, ofwel de vrouw van Adam. 5. Na 12 jaar en één dag ontvangt zij van de Z”A alles wat nodig is, om groot – zelfstandig te worden. 6. Zij scheidt zich van de Z”A en heet “naara” (jongedame). 7. Zij keert haar gezicht tot de Z”A en is bereidt tot een zievoeg met hem, en zij heet “boggeret” (volwassene). De noekva van de Z”A van de wereld Atsieloet heeft vele namen, afhankelijk van haar rol. Alles, wat in onze wereld plaatsvindt, hangt van haar toestand af. Via haar komt het Hoogste Licht in onze wereld aan. Wij kunnen echter, door onze daden, haar toestand veranderen, en, op die manier, de hoeveelheid van het op ons uitgegoten licht besturen. De gehele geschiedenis, feesten, alles, wat met onze wereld gebeurt – dat zijn gevolgen van haar toestand. Zij heet Knesset Israël (Vergadering van Israël), daar zij de som van alle joodse zielen vertegenwoordigt. Zij heet Sjchiena, aangezien in haar de sjochen – het Hoogste Licht – zetelt.
54
Onze gebeden en voorschriften zijn voor de eenheid, de vereniging tussen haar en de Z”A (le sjem jechoed Kadosj Baroech hoe ve Sjchiena), aangezien juist hun zievoeg corrigeert de gebroken keliem van de wereld Nekoediem, en hun volle zievoeg zal weleens tot de Gmar tiekoen brengen. Laten wij in het kort, zonder uitleg van redenen, onze geschiedenis bekijken: 1. Met het ontstaan van de wereld Atsieloet ontstonden de Z”A en de noekva. De noekva begon te groeien tot de vierde dag van de Schepping en zij stelde zich AB”A met de Z”A vanaf zijn chaze op. 2. Als gevolg van de klacht van de maan (kietroeg jareach) keerde de noekva naar eigen wens (vrijwillig – vert.) in de toestand van het punt terug – één sfira achter de jessod van de Z”A, waarbij zij raakte haar eerste negen sfirot kwijt. Het gevolg ervan – de zichtbare verandering van de afmetingen - fasen van de maan in onze wereld van haar volle gezicht tot bijna volledige verdwijning. 3. Op de zesde dag van de Schepping groeide de noekva [door] tot de chaze van de Z”A en stelde zich AB”A met hem op – op die manier ontvingen haar sfirot licht van de vijf sfirot (van de chaze, d.i. van tieferet tot malchoet) van de Z”A – overeenkomstig de vijf dagen van de Schepping. 4. En dan, op de zesde dag, maakten de Z”A en de noekva een zievoeg AB”A en brachten de Adam voort. En was het zo, dat hij niet zondigde, dan zou op zijn verzoek de Z”A en de noekva op sjabbat een zievoeg PB”P maken (paniem be paniem – gezicht tot gezicht), d.w.z. zij zouden een maximaal groot licht van Ima kunnen ontvangen. 5. Maar aangezien Adam nog vóór het aanbreken van de sjabbat zondigde, veranderde de noekva, als gevolg daarvan in het punt, en haar sfirot onder de parsa vielen in de vestigingsplaats van de onreine krachten (krachten, welke het licht voor zichzelf wensen te ontvangen) – de kliepot. 6. In deze toestand bracht de noekva in een zievoeg met de Z”A Kaïn en Hevel (Abel) voort. 7. Vervolgens brak de eerste sjabbat aan, en de noekva keerde terug in de toestand PB”P met de Z”A in al haar negen sfirot, behalve de sfira kether. 8. Na de sjabbat keerde de noekva in de toestand AB”A terug – vanaf de chaze tot de siejoem van de Z”A. En deze toestand duurde tot de nacht van de uittocht van de joden uit Egypte. D.w.z., op de sjabbat was de noekva PB”P met de Z”A in haar negen sfirot, en in de weekdagen – AB”A (achor be achor – rug tot rug) vanaf de chaze van de Z”A tot zijn siejoem. 9. De geboortedag van de Adam – het scheiden van de noekva van de Z”A, heet Rosj ha-Sjana – het Hoofd van het jaar (Nieuwjaar). De noekva scheidt zich geleidelijk, sfira achter sfira, van de Z”A. Elke scheiding van een sfira heet dag. Op die manier, gedurende tien dagen vanaf de Rosj ha-Sjana tot de Jom Kiepoer (dag van verlossing van zonden) scheidt de noekva zich volledig van de Z”A – en daarmee zijn alle voorschriften en gebeden in de Rosj ha-Sjana en Jom Kiepoer verbonden – het vasten, het blazen in de sjofar (in de hoorn), e.d. 10. De aanrakingsplaats van de Z”A en de noekva in de zievoeg PB”P overeenkomt in onze voorschriften met de handtefillien (“tefillien sjel jad” - de gebedsriemen met de eraan bevestigde huisjes; zij worden op de linke arm gelegd – vert.). 55
11. De tien sfirot van de noekva zijn qua hoogte aan de tien sfirot van de Z”A gelijk, maar zij zijn in twee delen verdeeld: het bovenste, tot de chaze heet Lea, en het onderste – vanaf de chaze en eronder – Rachel. De uitwendige goef van de Z”A heet Jaakov (Jakob), en zijn inwendige goef – Mosje ve Israël. 12. De zievoeg van de Z”A en de noekva in rosj heet nesjieka (kus). Hun zievoeg in de goef heet zievoeg jessodot (door de geslachtsorganen). De tijd van zwangerschap – zman ieboer – kan 7, 9 of 12 maanden zijn. 13. Adam, Enosj en anderen brachten de noekva omhoog tot de zevende hemel, totdat Avraham verscheen en bracht haar één sfira lager, e.d. tot Mosje, totdat de noekva een positie van AB”A naar beneden van de chaze van de Z”A innam, aangezien die generaties begonnen zonde begaan, welke verbonden waren met het bouwen van de toren van Bavel (Babel), Sedom, waar het slechte vermengde zich met het goede. 14. Juist om de hoogte van de noekva tot het niveau van de Z”A aan te vullen, diende de egyptische ballingschap 400 jaren duren – d.i. 4 sfirot. 15. In de nacht van de uittocht uit Egypte – in de vollemaan – keerde de noekva met de Z”A in alle tien sfirot terug. Daarom wordt in die nacht Hallel gezegd (speciaal dankgebed). 16. Vervolgens, vóór het opbouwen van de Eerste Tempel: op de sjabbaten de noekva [staat] PB”P met de Z”A, en op weekdagen – AB”A vanaf zijn chaze en eronder. 17. Met het opbouwen van de Eerste Tempel werd de noekva daarmee aangevuld, dat in de weekdagen stelde zij zich PB”P met de Z”A, maar niet in al haar tien sfirot. De zievoeg PB”P op alle tien sfirot zal pas aan het einde van de correctie van alle keliem – de delen van de noekva plaatsvinden. 18. Wanneer als gevolg van het ongegrond vijandig gezind zijn alsmede van het toegenomen egoïsme de Eerste Tempel vernietigd was, daalde de noekva vanaf de jessod en eronder achter de Z”A. 19. Maar direct na het vernietigen van de Tempel konden de joden, door berouwen en gebeden, de noekva terugkeren in de toestand AB”A vanaf de chaze van de Z”A en zo – alle 70 jaren van de ballingschap van Bavel. Op sjabbaten waren de Z”A en de noekva echter PB”P. 20. De geestelijke toestand tijdens de ballingschap van Bavel was gelijk aan die van de uittocht uit Egypte, aangezien de egyptische ballingschap was de meest lage – de noekva ontving de minimale hoeveelheid licht. 21. De 70 jaren van de ballingschap van Bavel – dat is het gevolg van het terugkeren van de zeven sfirot (elke waarvan bestaat uit tien) in de noekva. 22. In de Tweede Tempel, welke na het terugkeren uit Bavel opgebouwd werd, was de noekva al lager ten opzichte van de Z”A, dan vóór de ballingschap, en daarom ontbraken er in de Tempel Oeriem, Toemiem en andere attributen van de verdinglijking der geestelijke krachten. 23. Wanneer echter als gevolg van de ongegronde onderlinge haat de Tweede Tempel vernietigd was, verminderde de noekva zich tot het minimum, net als bij de zondeval van Adam, als bij een geboorte – tot het punt, welk punt zich AB”A onder de jessod van de Z”A bevond. En een aanvullende schade bestond daarin, dat de negen sfirot van de noekva onder de parsa in de 56
kliepot vielen, en als gevolg daarvan brak onze laatste galoet – de ballingschap aan, en slechts een weinige toeneming van de noekva [plaatsvindt] op sjabbaten en feestdagen. Deze toestand, wanneer de negen sfirot van de noekva zich onder de parsa in de kliepot bevinden, heet galoet Sjchiena (ballingschap van de Goddelijke vertegenwoordiging). De malchoet van de wereld Atsieloet, welke Sjchiena heet, is in deze toestand (daar zij door de Sjochen – het licht van de Z”A wordt gevuld) leeg en kan niets aan degenen, die zich in die wereld bevinden geven. En dat [is] allemaal als gevolg van de ongegronde haat. En alleen door de liefde kan men alles corrigeren. Er bestaat een oeroude legende over twee broeders, die in de beurt van elkaar woonden. Beide bewerkten zij hun grond, en ieder er aan dacht, dat bij de ander een gebrek is aan de voortbrengselen der aarde, om zich te kunnen voeden. Elke nacht stonden zij ongemerkt van elkaar op en legde de een aan de ander een deel van graan erbij – eenieder van zijn veld. Totdat op een keer ontmoette zij elkaar bij deze bezigheid, waarbij zij stelden hun gevoelens bloot, richtten ter ere ervan één grote opper op, een berg van de gemeenschappelijke graan. Op deze plaats werd in het vervolg de Tempel opgericht. Laten wij de verhoudingen tussen de Z”A en de noekva (d.i. de Zo”N) van de wereld Atsieloet bekijken, met als voorbeeld - het feest Poeriem – hoe hun onderlinge toestand onze wereld beïnvloedt: 1. De gebeurtenis, ter ere waarvan wij het Poeriemfeest vieren, vond in Babylon plaats aan het einde van de 70-jarige ballingschap, d.w.z. wanneer het herstel van het verband tussen de Z”A en de noekva PB”P reeds was begonnen. 2. In die tijd was de Z”A in de toestand van “dromieta” – slaap (als bij de geboorte van Chava uit Adam), d.w.z. in een niet-gevulde toestand. Haman was een grote astroloog. Hij en zijn tien zonen (die overeenkomen met de tien onreine sfirot – kliepot), wisten, dat in die dagen het verband tussen de Schepper en Israël (de Z”A en de noekva) zeer zwak was, en daarom besloten zij, dat zij alle joden zouden kunnen vernietigen. 3. Ook de Achasjverosj was een grote onreine kracht, maar hij meende, dat een zulke toestand van slaap bij de Z”A is juist in het voordeel van Israël, aangezien [een zulke toestand] aan het herstel van de noekva voorafgaat – d.i. aan het bevrijden van de joden en het herstellen van de Tempel. Beide besloten zij alle joden niet een uitgezonderd te vernietigen, zodat bij de noekva geen reden zou zijn om te groeien en een zievoeg met de Z”A te maken. 4. De vrouw van Aman – een grote tovenares – raadde hem aan om Mordechai – de geestelijke kracht, welke Israël met de noekva verbindt – eerst te vermoorden, en pas dan ook alle overige joden. 5. Maar er ging or chochma van Abba tot de Z”A uit (“hietgala” –openbaarde zich – daarom de rol, welke men op Poeriemfeest leest, heet “megiela” – openbaring; om dezelfde reden alsmede om de aankondiging van het wonder dient het lezen van de megiela overluid te geschieden), en vond bijna volledige zievoeg tussen de Z”A en de noekva plaats. 6. Naar voorbeeld van deze zievoeg zullen alle feesten in de toekomst afgeschaft worden, behalve het Poeriemfeest, omdat er nooit een wonder plaatsvond, dat groter was dat dit – maar de zievoeg in de gmar tiekoen zal op de volle noekva zijn en onophoudelijk. 7. En elk jaar kunnen wij op dit feest licht naar ons toetrekken, mits wij: 57
- de megiela lezen (gieloej or Abba); - een geschenk aan een arme zenden, daar de noekva Rachel als gevolg van het tekort aan licht “arme” wordt genoemd; - een tsedaka (aalmoes) geven – daar “tsedaka” van het woord tsadiek is – jessod, immers “tsadiek is jessod olam” (Heb. let. rechtvaardige is het fundament van de wereld – vert.), waar olam – dat is de noekva; - tijdens het feestmaal beschonken worden, als van het ontvangen van het licht.
58
11. WERELDEN BRIEJA, JETSIERA, ASIEJA (BAJ”A) De plaats voor de werelden Brieja, Jetsiera en Asieja verscheen als gevolg van de Ts”B, d.w.z. het opstijgen van de Malchoet van de siejoem tot de helft van de sfira tieferet in de Nekoedot de Sa”G – op deze plaats verscheen de parsa, d.i. een beperking van de verspreiding van het licht tot dit niveau. In de plaats onder de parsa ontstonden in het vervolg de werelden BaJ”A, welke werelden uit de wereld Atsieloet voortkwamen. Op de plaats van de helft van de sfira tieferet (Zo”N de biena van de goef) ontstond de wereld Brieja, op de plaats van de sfirot netsach, hod en jessod – de wereld Jetsiera en op de plaats van de sfira malchoet – de wereld Asieja. De olam Atsieloet neemt plaats van de taboer van de A”K tot de parsa. Vanaf de parsa tot de siejoem bevindt zich de plaats van de opstelling van drie werelden Brieja, Jetsiera en Asieja. Deze plaats verscheen nog op het moment, wanneer nekoedot de Sa”G de Ts”B maakten. Na het breken van keliem (sjviera) in de wereld Nekoediem, steeg het scherm met alle resjiemot van de gebroken keliem in rosj de Sa”G op. En op een paar (aviejoet en hietlabsjoet) van de beste, d.w.z. de minst beschadigde door het breken resjiemot, maakte de Sa”G een zievoeg, en op die manier kwam de eerste partsoef van de wereld Atsieloet voort – de Atiek in de toestand katnoet, daar een zievoeg op de resjiemot van de Ts”B plaatsvond. Vervolgens maakt de Atiek zelf een zievoeg op de resjiemot 4,3, en op die manier wordt zijn gadloet voortgebracht. En gezien het feit, dat in de olam Nekoediem, en dus ook in de van deze olam overgehouden resjiemot, de ACha”P van de hogere partsoef in de G”A van de lagere was, maakt de Atiek, terwijl hij een zievoeg op de resjiemot van zijn [eigen] ACha”P verricht, tegelijkertijd ook een zievoeg op de resjiemot G”A van de volgende partsoef. Dus, tegelijkertijd met de gadloet van de Atiek wordt de katnoet van de volgende partsoef – de Ariech Anpien (A”A) voortgebracht. Na te zijn voortgebracht maakt de A”A zelf een zievoeg op de resjiemot 4,3 van zijn [eigen] ACha”P – hij vult zich tot de gadloet aan, terwijl hij tegelijkertijd een zievoeg doet op de resjiemot van de katnoet van de daaropvolgende partsoef – de Av”I. De Av”I, door een zievoeg op hun [eigen] gadloet maken, doen daarbij tegelijkertijd de Zo”N in de toestand katnoet ontstaan. Vervolgens maakt de Zo”N een zievoeg op zijn [eigen] gadloet, en daarop beëindigt het ontstaan van alle vijf partsoefiem van de wereld Atsieloet. Maar in de masach, welke na de sjvierat keliem steeg uit de wereld Nekoediem in rosj de Sa”G op, alsmede welke alle vijf partsoefiem van de wereld Atsieloet voortbracht, resteerden resjiemot, welke resjiemot na de sjvierat keliem nog niet gebruikt waren. En daarom gaat het proces van het ontstaan van nieuwe partsoefiem naar hetzelfde principe steeds door. Op dezelfde wijze ontstaat er uit de malchoet van de Atsieloet de partsoef Atiek van de wereld Brieja, vervolgens uit deze partsoef Atiek van de wereld Brieja ontstaat de partsoef A”A van de wereld Brieja enz. – tot het ontstaan van de vijfde, de laatste partsoef Zo”N van de wereld Brieja. De malchoet, d.w.z. de laatste partsoef van de wereld Brieja, brengt precies in dezelfde volgorde de partsoefiem van de wereld Jetsiera voort, en vervolgens ook die van de wereld Asieja. De werelden BaJ”A zijn achtereenvolgens uit de malchoet van de Atsieloet ontstaan. Maar de malchoet in haar gewone toestand vertegenwoordigt slechts een punt, en om een partsoef voort te brengen dient de malchoet samen met de Z”A tot het niveau van Av”I van de Atsieloet opstijgen 59
(naar de analogie met onze wereld: een kleine mens kan zich voortplanten pas wanneer hij de toestand van de ouders bereikt). Dus, de Z”A steeg tot de Abba op, en de malchoet – tot de Iema. En pas dan bracht de noekva malchoet voort, d.i. zij zocht de meest zuivere van alle resjiemot uit, maakte een zievoeg dehakaa en deed op die manier de wereld Brieja ontstaan met diens vijf partsoefiem. En aangezien de malchoet staat op dat moment op de plaats van Iema, nam de olam Brieja, na te zijn ontstaan, de plaats onder Iema – daar, waar in een gewone toestand – d.i. in de katnoet, zich de partsoef Z”A van de wereld Atsieloet bevindt. De olam Jetsiera, welke vervolgens uit de olam Brieja ontstond, stelde zich onder de olam Brieja op: de 4 eerste sfirot [zijn] boven de parsa op de plaats, waar zich gewoonlijk de partsoef malchoet bevindt, welke 4 sfirot bezet (door uit de sfira tieferet van de Z”A van de Atsieloet te zijn ontstaan, staat de partsoef malchoet in de toestand AB”A met de Z”A en qua hoogte is gelijk aan 4 sfirot van de Z”A – vanaf de tieferet tot de malchoet). De 6 onderste sfirot van de wereld Jetsiera bevinden zich onder de parsa – op de plaats van 6 eerste sfirot van de huidige wereld Brieja. De wereld Asieja, welke uit de wereld Jetsiera is ontstaan, stelde zich verder op: de eerste 4 sfirot van de wereld Asieja bevinden zich op de plaats van de 4 laatste sfirot van de huidige wereld Brieja. De 6 laatste sfirot van de wereld Asieja – op de plaats van 6 eerste sfirot van de huidige wereld Jetsiera. De overgebleven plaats vanaf de chaze de tieferet van de huidige wereld Jetsiera – in totaal 14 sfirot, welke plaats is niet gevuld met zuivere keliem (keliem zonder egoïsme, met een masach) heet mador kliepot (plaats, waar zich kliepot – egoïstische keliem – bevinden). De overgebleven na het ontstaan van de werelden ABaJ”A resjiemot worden geacht als vallende in de Olam ha-Ze, d.w.z. zij zijn geen resjiemot, waarop zuivere partsoefiem en werelden kunnen voortgebracht worden. Na het ontstaan van alle werelden keren alle partsoefiem van de werelden ABaJ”A in de toestand katnoet terug (d.i. zij wensen geen licht te ontvangen). Na het ontstaan van de werelden ABaJ”A vond de geboorte van de eerste mens – Adam – plaats. Dus, alle werelden ABaJ”A vertegenwoordigen als het ware omhulsels, een sfeer, waarin de ziel van Adam zich bevindt – gelijk wij, mensen, om precies te zijn, onze lichamen, zich in een omhulsel van onze wereld bevinden. De taak van Adam (als het doel van de gehele Schepping) bestaat in het voeren van de malchoet in de wereld Atsieloet tot de toestand van de Gmar tiekoen – de volledige verzadiging met het licht. De malchoet in de wereld Ejn Sof, de malchoet in de wereld Atsieloet, de ziel van Adam, de som van zielen van alle mensen in de loop van 6000 jaren van het bestaan van onze wereld – dat zijn in het algemeen, identieke begrippen. Op de laatste dag van de Schepping – Jom ha-Sjiesjie (vrijdag, de zesde dag van de Schepping) was Adam geschapen. Sjabbat luidt de toestand gmar tiekoen in – d.w.z. – alle werelden zouden op de sjabbat – in de zevende dag van de Schepping – boven de parsa dienen opstijgen. Deze opstijging begint reeds in het vijfde uur op Jom ha-Sjiesjie, wanneer de Z”A op het niveau A”A opstijgt, en overeenkomstig stijgen alle werelden BaJ”A op – dat is de eerste opstijging. De tweede opstijging van de werelden vond op sjabbatavond plaats. Maar als gevolg van de
60
zondeval van Adam, daalden de werelden BaJ”A op hun huidige plaats af. Aanvankelijk werd Adam uit de malchoet van de wereld Atsieloet geschapen. Na de zondeval verdeelde zijn ziel zich in 600.000 zielen. De reden ervoor is, dat na geboren te zijn en het doel van zijn schepping, d.i. al de voor hem bestemde genieting omwille van de Schepper te ontvangen, te hebben bevat – wilde Adam dit doel meteen uitvoeren. Maar toen hij deze genieting begon te ontvangen, voelde hij opeens, dat hij het niet aankon, en begon voor zichzelf te genieten, en niet omwille van de Schepper. En als gevolg daarvan, vond het verbrokkelen van zijn ziel, gelijk de sjvierat keliem in de wereld Nekoediem. En zijn ziel verbrokkelde in 600.000 delen. Deze scherven van de ziel vestigen zich in rechtvaardigen, d.i. mensen, welke nog tijdens hun levens door het werken aan zichzelf het uitgaan vanuit onze wereld in de werelden BaJ”A bereikten. En elke rechtvaardige ontvangt omwille van de Schepper dat deel van het licht, dat met zijn ziel overeenkomt. Wanneer dit werk van alle zielen zal voltooid zijn, zullen zij wederom in één samenvloeien, en op die manier zal het plan van de Schepping beëindigd worden en zal de toestand aanbreken, welke Sjabbat heet – de sjabbat van rust. Maar er zijn afzonderlijke bijzondere zielen, die een zulke toestand nog bij hun levens in onze wereld bereiken. Laten wij bekijken, op welke manier de zielen van rechtvaardigen het licht ontvangen. Aangezien de malchoet van de wereld Atsieloet het totaal van alle zielen vertegenwoordigt, bestaat de taak in het vullen van de malchoet met licht – in het brengen van de malchoet in de toestand van een zievoeg met de Z”A. De malchoet in een zulk geval heet Sjchiena, en de Z”A – het prototype van de Schepper, Die de malchoet vult. De ziel van een rechtvaardige, welke zich in een of andere plaats in de werelden BaJ”A bevindt, brengt zijn verzoek – Ma”N als het ware omhoog in de malchoet van de wereld Atsieloet in de vorm van een masach, welke masach een rechtvaardige vormde, door aan zichzelf te werken. En op deze masach maakt de malchoet een zievoeg met de Z”A. De gewone toestand van de Atsieloet – dat is de katnoet, d.i. de Z”A beschikt alleen over de keliem ChaGa”T NeHJ”M, en de malchoet is een punt. De katnoet van de wereld Atsieloet zegt ons, dat er slechts G”A in aanwezig is, maar dat de ACha”P van de Atsieloet zijn onder de parsa, in de werelden BaJ”A, en dat in de Atsieloet alleen licht nefesj en roeach present. In de werelden BaJ”A bevindt zich een mengsel van keliem, aangezien na het breken vermengden alle keliem van de zeven malachiem zich met elkaar. Zoals wij reeds hebben gezegd, na te zijn gebroken vermengden zich keliem G”A van de zeven malachiem, welke zich boven de parsa bevonden, met hun ACha”P(en). De van de sjviera minder beschadigde keliem bevinden zich in de wereld Brieja, en de meest beschadigde – in de wereld Asieja. Daarom is het makkelijker te corrigeren – d.w.z. het vormen van een masach – op een klie, welke zich in de wereld Brieja bevindt, en het is moeilijkst om de wens te overwinnen, d.i. een masach te vormen – op een klie, welke in de wereld Asieja is gevallen. Daarom, indien een rechtvaardige de keliem uit de wereld Brieja in de Atsieloet doet opstijgen, dan, doordat hij op deze keliem een zievoeg maakt, voegt de malchoet van de Atsieloet in de wereld Atsieloet aan roeach - nefesj het or nesjama toe. Door de keliem uit de wereld Jetsiera in de wereld Atsieloet te doen opstijgen, draagt een rechtvaardige bij aan het verschijnen in de wereld Atsieloet van het licht chaja, en indien hij de 61
wensen van de wereld Asieja kan overwinnen – de meest lage en daarom de meest moeilijk corrigeerbaar – dan roept hij het verschijnen in de wereld Atsieloet van het licht jechieda op. Dat komt, omdat de wereld Atsieloet vormt G”A ten opzichte van BaJ”A – die zijn ACha”P zijn. Men dient te onthouden, dat de werelden ABaJ”A zijn ontstaan uit de scherven van de gebroken keliem van de wereld Nekoediem na het breken van de vaten, en al het werk, welk door ons gedurende 6000 jaren verricht wordt, bestaat in de correctie, d.i. in het vormen van een masach op deze keliem en hun vulling met licht, opdat het Hoogste Licht zich ook onder de parsa tot de siejoem kon verspreiden, d.w.z. tot het punt van onze wereld, en erin zelf te schijnen. Dat is alleen mogelijk bij een volledige vernietiging van de wens om het licht voor zichzelf te ontvangen en onder een voorwaarde, dat de gehele genieting zal de mens ontvangen uit zorg en liefde voor andere mensen en voor de Schepper – dat in principe dezelfde is. Zoals wij reeds hebben gezegd, na het breken van keliem vermengden zich de keliem hasjpaa, welke zich boven de parsa bevinden – G”A, met de keliem kabbala – ACha”P, welke zich onder de parsa bevinden, en alle samen vielen zij in de plaats van de werelden BaJ”A. Het werk van rechtvaardigen bestaat in het scheiden van G”A van ACha”P in elke klie en in het doen opstijgen van deze keliem in de wereld Atsieloet, als toevoeging bij de keliem van de wereld Atsieloet, welke keliem vertegenwoordigen tevens G”A ten opzichte van keliem BaJ”A, die ACha”P zijn. Het scheiden van G”A en ACha”P in de wereld Brieja heet “miela” (besnijdenis). De aanvulling van G”A van de wereld Brieja bij de wereld Atsieloet roept in de wereld Atsieloet in aanvulling van lichten nefesj en roeach, welke lichten zich in de wereld Atsieloet bevinden, ook het verschijnen van or nesjama op. De ACha”P, welke in de wereld Brieja achterblijven – d.i. keliem kabbala, die tot de gmar tiekoen niet kunnen worden gecorrigeerd – heten “kliepa Roeach Seara” (kliepa ‘stormachtige wind’). Het scheiden van G”A en ACha”P in de wereld Jetsiera heet “prieja” (het oprollen van huidresten na een besnijdenis). Het opstijgen van G”A uit de wereld Jetsiera in de wereld Atsieloet roept het verschijnen in de wereld Atsieloet van het licht chaja op. De ACha”P, welke in de wereld Jetsiera zijn achtergebleven, heten “kliepa Anan Gadol” (kliepa ‘grote wolk’). Het scheiden van G”A en ACha”P in de wereld Asieja heet “atoefej dam” (het verwijderen van bloed na een besnijdenis), en de in de wereld Asieja achtergebleven ACha”P heet “kliepa Esj Mietlakachat” (kliepa ‘ontbrandende vlam’). Het opstijgen van G”A uit de wereld Asieja in de wereld Atsieloet roept het verschijnen in de wereld Atsieloet van het licht jechieda op. Enfin, na het scheiden van alle G”A van ACha”P in alle werelden BaJ”A – datgene, wat de rechtvaardigen juist verrichten gedurende 6000 jaren van het bestaan van werelden – verschijnen in de wereld Atsieloet alle lichten NaRaNCha”J. Ik breng u even in herinnering, dat het woord “wereld” – olam – stamt van het woord “alama” – het verbergen. En het gaar door gedurende 6000 jaren, waarna het verbergen verdwijnt. Maar dat is nog niet het volle licht, aangezien de keliem ACha”P van de werelden BaJ”A zijn nog niet gecorrigeerd overgebleven. Dat zijn de drie bovengenoemde kliepot: Roeach Seara, Anan Gadol en Esj Mietlakachat. Deze keliem is dermate moeilijk te corrigeren, d.w.z. [dermate moeilijk] hun egoïstische wensen om een genieting te ontvangen te overwinnen en een masach te vormen, dat zelfs de rechtvaardigen gedurende 6000 jaren zijn niet in staat om dat te doen. De correctie van deze keliem vindt plaats op het moment van de gmar tiekoen: wanneer alle keliem hasjpaa - G”A uit de werelden BaJ”A in de wereld Atsieloet over zullen gaan, en in de 62
BaJ”A alleen keliem kabbala – ACha”P zullen overblijven. Dan zal één grote zievoeg de-hakaa op alle overgebleven keliem kabbala plaatsvinden (de engel Rav Paaliem oe Mekabtsieël), en het licht van deze wisselwerking zal in de keliem van de werelden BaJ”A doorkomen en zal ze voor altijd uitcorrigeren. En het egoïsme zal in het geheel verdwijnen, op de volle malchoet zal een masach verschijnen, en het streven van alle zielen zal alleen naar hasjpaa – het altruïsme zijn en naar het samenvloeien door middel ervan met de Schepper.
63
12. OPSTIJGEN EN AFDALEN VAN DE WERELDEN Aangezien olam Atsieloet zich onder te taboer van de olam A”K bevindt, [verhouden] al de vijf partsoefiem van de olam Atsieloet ten opzichte van de vijf partsoefiem van de olam A”K zich als Va”K t.o.v. Ga”R, d.w.z. als lichaam t.o.v. hoofd, of als Zo”N t.o.v. Rosj. D.w.z. in deze vijf partsoefiem van de wereld Atsieloet ontbreken de lichten: nesjama, chaja en jechieda. En daarom elke van vijf partsoefiem van de wereld Atsieloet, door het licht van de wereld A”K te ontvangen, ontvangt het van een Zo”N van een overeenkomstige partsoef van de A”K: De Atiek ontvangt het licht van de Z”A der Galgalta; De A”A ontvangt het licht van de Z”A der A”B; De Av”I ontvangen het licht van de Z”A der Sa”G; De Zo”N ontvangen het licht van de Z”A der A”K.
Men dient niet te verwarren: alle vijf partsoefiem van de wereld Atsieloet bekleden als het ware elkaar de Zo”N bekleedt de Av”I, de Av”I – de A”A, de A”A – de Atiek, en elke onderstaande [partsoef] ontvangt van een voorafgaande. Maar deze voorafgaande partsoef laat het licht door aan een onderstaande [partsoef], [welk licht komt] vanuit een overeenkomstige partsoef van een voorafgaande wereld: van de Zo”N der kether van de A”K (d.i. de Galgalta) – tot de kether der Atsieloet (de Atiek), van de Zo”N der chochma van de A”K (de A”B) – tot de chochma der Atsieloet (de A”A) enz. Hietlabsjoet – het bekleden van partsoefiem van de wereld Atsieloet de met hen overeenkomstige partsoefiem van de wereld A”K in de gewone toestand. Wij hebben reeds gesproken over het feit, dat in het algemeen alle werelden ABaJ”A vertegenwoordigen één partsoef, waar de Atsieloet is G”A van de aviejoet 0 (kether, chochma en een half biena ofwel Ga”R), en de Brieja, Jetsiera en Asieja – [dat zijn] ACha”P, d.w.z. de Za”T van de biena, de Z”A en de malchoet. Daarom bij het aansluiten bij de Atsieloet van een klie uit de wereld Brieja (de aviejoet 2) wordt tot de gewone lichten van de Atsieloet – nefesj en roeach – nog het licht nesjama toegevoegd. En wanneer in de wereld Atsieloet de vaten uit de wereld Jetsiera (de aviejoet 3) opstijgen, dan wordt het bij de Atsieloet het or chaja toegevoegd. En bij het opstijgen in de wereld Atsieloet van keliem uit de wereld Asieja (de aviejoet 4) – wordt in de wereld Atsieloet het or jechieda toegevoegd. Het omhooghalen van de vaten uit de werelden BaJ”A in de Atsieloet - dat is onze taak. Wie in staat is om dat te doen, heet rechtvaardige (tsadiek), aangezien hij het scheppen en het bestaan van de werelden rechtvaardigt (matsdiek) – immers juist in het doen opstijgen van keliem uit de werelden BaJ”A in de wereld Atsieloet bestaat het werk ter correctie van keliem – het overzetten van keliem uit hun toestand van kabbala - egoпsme in de toestand van hasjpaa - altruisme. Op die manier wordt de malchoet van de wereld Atsieloet, ofwel de zielen van mensen uit de eerste toestand – de Ts”A, via de tweede – het werk ter correctie van de keliem in de derde – de Gmar tiekoen overgezet. 64
Het proces van het doen opstijgen van keliem uit de BaJ”A in de Atsieloet komt neer op een oprecht verzoek van de mens aan de Schepper gericht om hem in de correctie van zijn ziel te helpen. Dit verzoek heet Ma”N (maïm noekvien – vrouwelijke wateren). Op die manier worden de Ma”N uit de BaJ”A in de Zo”N van de Atsieloet omhooggehaald. De Zo”N van de Atsieloet doen de Ma”N in de Av”I opstijgen, en de Av”I geven de Ma”N verder door, totdat de Ma”N via alle partsoefiem van de Atsieloet en de A”K tot de rosj van de Galgalta aankomt, waar de Galgalta op de Ma”N een zievoeg met het or Eljon – het Hoogste Licht maakt, [welk licht] van de Schepper uitgaat. Het licht uit deze zievoeg daalt via alle werelden tot de ziel van die mens, welke die Ma”N opwekte. En op die manier vindt een verband plaats via alle werelden van de mens met de Schepper, en in alle werelden wordt er een spoor ervan overgehouden – het licht. Bovendien, alle werelden ontvangen dit aanvullende licht, welk licht door een verzoek van de mens is opgewekt, en hoe hoger is de wereld of de partsoef, des te groter licht die wereld of die partsoef ontvangt: immers de werelden – dat zijn verzwakkers, filters van het Hoogste Licht. Men kan zeggen, dat alle werelden – dat zijn omhulsels op de ziel van de mens, welke omhulsels scheiden hem van de Schepper en, door omhoog te stijgen (van Asieja tot Jetsiera en verder tot de Ejn Sof) nadert de mens, door zich van deze omhulsels te bevrijden, tot de Schepper en geleidelijk vloeit met Hem samen. Schematisch komt het neer op het opstijgen van alle werelden, als op een ladder, de trappen waarvan, om precies te zijn hun verhoudingen, dezelfde blijven, en alle werelden dichter bij tot Schepper opstijgen. Een lagere ziel ontvangt licht van een hogere trap. Deze wet wordt gehandhaafd, en daarom doordringt het neerdalende licht de gehele Schepping. Het ontvangen van het aanvullende licht in een klie wordt als het ware als zijn opstijging geacht, en het teloorgaan van het licht – als zijn afdaling, aangezien zowel dit als dat hangt alleen van de grootte van een masach. En zoals wij hebben geleerd, alleen een masach bepaalt het geestelijke niveau van de mens. *** Na het ontstaan van de partsoef Atiek in katnoet maakt hij zelf een zievoeg op de resjiemot 4,3 en brengt op die manier zijn gadloet voort. Samen met zijn ACha”P ontstaat tevens de katnoet van de volgende partsoef – de A”A. Dus, de A”A neemt zijn aanvang met de ACha”P van de Atiek. En vandaar, dat indien in alle partsoefiem Ga”R van de wereld Atsieloet (Atiek, A”A en Av”I) is een gadloet in rosj (Ga”R), dan bestaat er in hun goef (lichaam) alleen de katnoet (Va”K) – dat is de helft van datgene, wat in rosj aanwezig is, net als bij de Z”A de helft voorhanden is, van wat er in de kether, de chochma of in de biena is, vanwege het ontbreken in de Z”A van deze drie sfirot. En daarom heet de Atiek – Ba”K, ofwel M”A ten opzichte van de Galgalta van de wereld A”K, aangezien hoewel zij beide partsoefiem kether zijn, is de Galgalta de kether in alle tien sfirot, terwijl de Atiek ten opzichte van de Galgalta is Va”K, slechts een klein deel ervan. Ook de A”A ten opzichte van de partsoef A”B en de Av”I t.o.v. de partsoef Sa”G, en de Zo”N van de wereld Atsieloet t.o.v. de Zo”N van de wereld A”K.
65
Dus, het verschil van een of andere partsoef van de wereld Atsieloet van een overeenkomstige partsoef van de wereld A”K bestaat in het ontbreken van het licht, welk licht in de rosj van een [overeenkomende] partsoef van de wereld A”K aanwezig is, aangezien de gehele wereld Atsieloet is M”A ofwel Z”A ten opzichte van de A”K. Als gevolg daarvan ontbreken in de partsoefiem van de wereld Atsieloet de lichten nesjama, chaja en jechieda. In de olam Atsieloet bevinden de eerste drie partsoefiem – Atiek, A”A en Av”I zich in de toestand PB”A, d.w.z. dat zij zelf wensen niet om het licht te ontvangen en alleen op verzoek van de onderstaande Zo”N (Z”A + noekva) licht van boven ontvangen en hem in de Zo”N doorgeven. Dat geschiedt als volgt: als gevolg van goede daden van mensen, welke zich in onze wereld bevinden, worden hun verzoeken, gebeden – Ma”N – tot de Zo”N in de wereld Atsieloet omhooggehaald, welke Zo”N deze Ma”N verder tot de Av”I overbrengen. De Av”I gaan van hun opstelling PB”A in de positie PB”P over en, door een zievoeg op de ontvangen Ma”N te maken, brengen het licht via deze Ma”N in de Zo”N over. Deze vulling met licht van de partsoefiem van de Atsieloet overeenkomt als het ware met hun opstijging ten opzichte van de gewone toestand: de gehele wereld Atsieloet stijgt als het ware op ten opzichte van de wereld A”K, waardoor de lichten nesjama, chaja en jechieda worden ontvangen, welke lichten waren in de wereld Atsieloet niet aanwezig wegens het ontbreken van ACha”P in de keliem, die zich onder de parsa bevinden. 1. Av”I bevinden zich in de toestand als volgt: Abba – paniem be achor iem Iema (gezicht tot rug met Iema), d.w.z. de biena – Iema heeft geen wens om het or chochma te ontvangen – zo is haar eigenschap. In een zulk geval ook de Zo”N (Z”A + noekva, zielen) geen licht - overvloed ontvangen, en dat wordt door ons als het lijden gewaarword. 2. De lagere wezens – de zielen der mensen – door hun verzoeken, gebeden en goede daden (mietsvot oe maasiem toviem), door zorg voor anderen, wederzijdse hulp, door zich tot de Schepper te wenden – d.w.z. door zijn eigen gezicht (a) i.p.v. zijn rug (b) omhoog tot de Schepper te richten en op die manier Ma”N te doen opstijgen – dwingt Iema zich om tot Abba te richten. 3. Iema, keert, volgens het verzoek van haar kinderen – de zielen van mensen, haar gezicht (c) tot Abba, ontvangt niet voor zichzelf, doch voor kinderen – de Zo”N het or chochma (d) en geeft het naar beneden door (e). Elke van de werelden bestaat uit vijf partsoefiem. In de wereld Atsieloet wordt Za”T de biena soms als een afzonderlijke partsoef beschouwd, en hij ontvangt dan een speciale naam – IesjSoe”T – Israël Sabba oe tvoena. Deze verdeling wordt gewoonlijk gedaan bij het onderzoeken van het licht, welk licht de Zo”N van de Atsieloet ontvangt van drie partsoefiem Ga”R de Atsieloet (de Atiek, A”A en Av”I). Een deel van de biena (Za”T de biena) scheidt zich van de biena, die niets wenst te ontvangen (Av”I) en ontvangt licht van de chochma (de A”A), om hem in de Z”A en de malchoet (Zo”N) door te geven. Daarom verdelen wij de wereld Atsieloet in 5 partsoefiem: Atiek, A”A, Av”I en Z”A, malchoet; óf in Atiek, A”A, Av”I, IesjSoe”T en Zo”N. Wanneer de Zo”N het or chochma ontvangt, sluit Av”I in zich én Ga”R (de Av”I zelf) én Za”T (IesjSoe”T). Indien echter de Zo”N het or chochma niet ontvangt, dan scheidt Ga”R de biena (Av”I) zich van de Za”T, daar zij als [van aard] gevende geen gebrek wegens het ontbreken van 66
or chochma voelt en kan dus niet samen zijn met de wegens het tekort aan het or chochma lijdende Za”T (IesjSoe”T). En nu laten wij de volgorde bekijken van het opstijgen van de werelden van hun normale, minimale toestand tot het maximale niveau – 6000 jaren. Er zijn in totaal drie opstijgingen, welke, zoals is gezegd, met de aanvulling van de werelden met de lichten nesjama, chaja en jechieda, overeenkomen. En wanneer bij de eerste opstijging het licht tot de Atiek aankomt, dan stijgt de Atiek, door op dat licht een zievoeg te maken, op en bekleedt de partsoef Sa”G, waarbij hij het or nesjama ontvangt, daar het or nesjama – dat is or biena, en de Sa”G is de partsoef van de biena. En wanneer het licht tot de A”A aankomt, dan stijgt de A”A, door op dat licht een zievoeg te maken, op het niveau van de Atiek, enz. Uit de trafieken wordt ons duidelijk, dat bij de derde opstijging vullen alle partsoefiem zich van de A”K aan met de lichten nesjama, chaja en jechieda, welke lichten in de normale toestand bij hen ontbraken. En [die aanvullingen] vinden plaats door middel van het opstijgen van elke [partsoef] en het bekleden de met hem overeenkomstige partsoef van de wereld A”K. Zo ook de ziel van de mens, welke zich in de werelden BaJ”A bevindt, stijgt met de werelden BaJ”A boven de parsa op en kan, op die manier, het or chochma ontvangen, in aanvulling van het or chassadiem, welk licht zij in haar gewone toestand onder de parsa bevat. En wanneer de mens op een of andere reden zijn masach verliest, dan verdwijnt de Ma”N, en alle werelden dalen ten opzichte van deze mens op hun permanente plaatsen, maar niet lager, aangezien deze voor hen gewone toestand werd als gevolg van het ontstaan van de werelden door de kracht van de Schepper zelf geschapen, d.w.z. zonder het toedoen van de schepselen, en daarom kan door hen niet geschonden worden. Maar in de gmar tiekoen zal het or chochma onder de parsa afdalen, en alle werelden zullen hem op hun normale plaats ontvangen – en de gehele heelal zal met het licht van de Schepper verlicht worden. Aangezien de noekva in de olam Atsieloet uit de sfira tieferet van de Z”A is ontstaan, is zij qua hoogte aan de vier sfirot gelijk: netsach, hod, jessod en malchoet. En daarom, wanneer op haar plaats van beneden de 10 sfirot van de wereld Brieja opstijgen, dan blijft alleen plaats voor 4 sfirot [van de wereld Brieja], en 6 onderste sfirot [van de wereld Brieja] blijven onder de parsa. Gezien het feit, dat Adam zich als het ware binnen de werelden BaJ”A bevindt, dan betekent hun opstijgen, dat Adam zelf in de Atsieloet opstijgt – d.i. de wereld Atsieloet bevat, gewaarwordt. Na de zondeval van Adam én 6 sfirot van de Jetsiera én 10 sfirot van de Asieja daalden in de plaats af, waar vroeger de mador kliepot was. Op de tabel zijn de toestanden van het bevatten (gewaarworden) van de werelden aangegeven – hun opstijgen en afdalen ten opzichte van Adam.
67