Onafhankelijk weekblad sinds 1877 1 oktober 2015 Jaargang 139 / Nr. 40 € 4,95
BP
Gestrand op Lesbos
De grote hulporganisaties schitteren door afwezigheid
Dit schilderij leert ons Oekraïne beter te begrijpen De avant-gardekunst laat zien dat het land geen muur tussen Rusland en West-Europa is
Chinezen op de Keizersgracht Verjagen buitenlandse investeerders de gewone Amsterdammer?
Opnieuw een meesterwerk van de beste jonge schrijver uit Israël
NIR BARAM
‘Een steengoed geschreven en beangstigend actuele roman. Nir Baram is de meest getalenteerde Israëlische schrijver van zijn generatie. Hij verdient een plaats op het eerste plan van de moderne literatuur.’ – NRC Handelsblad ★★★★★ ‘Een even ambitieus als bijzonder boek. Voor hen die zijn gefascineerd door macht: kijk House of Cards. Voor hen die meer willen weten over woede en protest: luister punk. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in beide: lees Wereldschaduw.’ – De Morgen
© JORDI ESTEBAN GONZÁLEZ
‘Wereldschaduw is een literaire gebeurtenis en een van de meest indrukwekkende Israëlische romans van de laatste jaren. Een verbijsterend epos dat de juiste vragen stelt over de menselijke conditie, democratie, moraal en geweld.’ – Haaretz
Nu
€15,-
In dit nummer
12 dieselfraude De Europese toezichthouders hebben zitten slapen Koen Haegens 14 nieuwe leerlingen Op Het Mozaïek in Utrecht leren kinderen van nieuwkomers in twee jaar tijd de Nederlandse taal Irene van der Linde 18 te koop: amsterdam? Als het al zo is dat steeds meer vastgoed in de hoofdstad in handen komt van buitenlandse rijken, wat doet de gemeente er dan aan? Thijs Kleinpaste 22 gestrand op lesbos De Grieken en de hulporganisaties laten de vluchtelingen over aan meelevende buitenlanders Linda Polman
‘Psychologisch gezien is de enige manier om prostitutie te overleven tegen jezelf liegen’ Prostitutie legaliseren of juist verbieden, pagina 32
28 de dexia-affaire De aandelenbank houdt zijn opgelichte klanten er nog steeds flink onder Bram Logger & Parcival Weijnen 32 prostitutie Legaliseren of verbieden? In het debat overheerst de emotie Sanne Bloemink 39 kwintaire sector Deze week in de Kleine encyclopedie van Nederland: toezichthouders zijn broodnodig Herman Vuijsje
Cover
40 Essay de oekraïense avant-garde Het door Oost en West bevochten land is een schakel tussen twee culturen, geen muur Sjeng Scheijen 46 ouder wordende ouders Iets leukers graag! De cri de coeur van cartooniste Roz Chast Marja Pruis
Kroniek van kunst & cultuur
50 Kunst Munch – Van Gogh Film The Martian Toneel Zie de mens Televisie One Night Stand Popmuziek Ryan Adams
Dichters & Denkers
54 joan didion werd zelf een mythe Xandra Schutte 57 robbert welagen vraagt stevige schoenen van zijn lezers Joost de Vries 58 rekent désanne van brederode ergens mee af? Kees ’t Hart 59 erasmus was vóór alles een theoloog Rob Hartmans 60 niemand kan zo jongleren met de taal als valeria luiselli Christophe Van Gerrewey
Columns
joep bertrams H.J.A. HOFLAND gorilla anone economie Dirk Bezemer 61 Christiaan Weijts 64 kamagurka 65 opheffer Dick Tuinder 6 7 8 9
Rubrieken
in het nieuws in de wereld in den haag kijken Rudi Fuchs 62 cryptogram 63 post 5 6 11 53
66 het einde Carmen Balcells (1930-2015), de literair agente van alles wat belangrijk en Spaanstalig was Cees Zoon
Omslag: Alexandra Exter, Venice, 1925, olie op doek, 101,1 x 70,8 cm, foto Culture Images GmbH / HH 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 3
In het nieuws
De zeepkist op voor het Oekraïne-referendum Nederland gaat stemmen over de verdere verbintenis tussen de Europese Unie en Oekraïne. Tenzij er duizenden ongeldige hand tekeningen zitten tussen de karrenvracht aan getekende formulieren die de actiegroep GeenPeil naar de kiesraad bracht, wacht in 2016 een stembusgang. De vraag die dan voorligt: het associatieverdrag tussen Oekraïne en de EU, moet Nederland daarmee instemmen? Om die benodigde handtekeningen te verzamelen trok de gelegenheidscoalitie rondom de roze roeptoeter GeenStijl de trukendoos volledig open. Het resultaat was politiek die zowel haar lelijke als mooie kant toonde. Lelijk omdat de actievoerders bangmakerij niet schuwden. Ze zwaaiden met een opgeblazen doemscenario dat er zonder referendum ‘per 1 januari miljarden aan belastinggeld naar Oekraïne zouden gaan’ en presenteerden het verdrag als een onvermijdelijke opmaat naar lidmaatschap van de EU (bedenk: de EU heeft ook een associatieverdrag met Peru). Mooi was dat het debat werd verlevendigd. Politieke agitatie van onderaf dwingt iedereen om standpunten in te nemen, en die te verdedigen met argumenten. Er klonk veel gemopper op GeenPeil. Critici vonden dat ze een ingewikkelde politieke kwestie willen laten bepalen door een stem des volks terwijl dat volk het verdrag niet heeft gelezen en de beoogde verdragspartner nauwelijks kent. Toch lopen dit soort argumenten stuk op de grondslagen van de Europese democratie. Een stem is een stem, en geen verdere vragen of die wel door voldoende kennis van zaken gestut wordt. De mening van een geneutraliseerde Oekraïner met een doctoraat Oost-Europa-studies weegt net zo zwaar als die van een toevallige passant die tegen het verdrag is omdat Oekraïne ‘ver weg’ is. Net als vrouwe justitia is de kiesraad blind. Dat kun je betreuren, maar hier geldt Winston Churchills wijsheid dat democratie de slechtste vorm van bestuur is, afgezien van alle andere (al vond de staatsman ook dat ‘een gesprek van vijf minuten met de gemiddelde kiezer’ het beste argument tegen democratie is).
Meer kennis van de complexe geschiedenis van Oekraïne kan voor niemand kwaad
Tandenknarsend of niet, gestemd zal er waarschijnlijk worden. En dat betekent werk aan de winkel. Voor GeenPeil, die haar campagne ongetwijfeld zal doorzetten om het raadgevend referendum op een ‘nee’ te laten uitdraaien. Werk aan de winkel ook voor het te vormen ja-kamp. En werk aan de winkel voor wie zich niet in een referendum wil uitspreken, maar wel wat bij te dragen heeft aan het debat. Als Nederland de verwachte volksraadpleging tot een zinvolle besteding van tijd en geld wil maken, dan slijpen alle politici, EU-kenners en Oekraïne-experts hun pennen en beklimmen ze hun zeepkist om het scenario te voorkomen dat in de geschiedenis vaak fataal uitpakte: dat van een massa die geen idee heeft wat ze doet. Er moet wat dat betreft een hoop achterstand worden ingehaald. Zoals de slavist Sjeng Scheijen laat zien in deze editie van De Groene Amsterdammer heeft Nederland, politici incluis, bijzonder weinig begrip van het land waarmee de EU graag de banden wil aanhalen. Nu hoeft niet iedereen zoals Scheijen kleurrijk te kunnen vertellen over avant-gardekunst in Oekraïne, maar meer kennis van de duizelingwekkend complexe multiculturele geschiedenis van het land kan voor niemand kwaad. ‘Oekraïne’ wordt nu vooral strategisch ingezet, als een stootwal tegen Rusland of, zoals GeenPeil dat doet, als gelegenheid om de aanval te openen op de Europese Unie als geheel. Het enige wat tegen opportunisme helpt zijn kenners die laten zien welk land de EU binnen haar invloedssfeer wil trekken. Een feest voor de democratie wordt dit referendum pas als dat vijfminutengesprek met de kiezer getuigt van oprechte interesse in Oekraïne.
Casper Thomas beeld Milo
1.10.2015 De Groene Amsterdammer 5
In de Wereld Warschau – In Polen zijn het vooral voetbalsupporters die hun afkeer van vluchtelingen uit het MiddenOosten publiekelijk tonen, in marsen en enkele spectaculaire acties. In Poznan, de vijfde stad van het land, boycotten supporters zelfs een wedstrijd van de eigen club, Lech Poznan. Uit protest tegen het besluit van de clubleiding om in navolging van meer dan tachtig andere Europese clubs één procent van de recette uit te geven aan de opvang van vluchtelingen, kwamen ze niet opdagen bij de Europa League-wedstrijd tegen het Portugese Belenenses. Ze hadden wel een spandoek achtergelaten in het stadion. Tekst: ‘Stop de islamisering!’ De supporters in de hoofdstad gingen wel naar de wedstrijden van hun club Legia Warschau omdat de clubleiding ze op het hart had gedrukt dat zij alleen geld bijdragen aan een fonds voor Poolse vluchtelingen in het oosten van Oekraïne – niets van hun geld zou naar vluchtelingen uit Syrië gaan. De Legia- supporters zongen: ‘En heel Legia schreeuwt luid: nee tegen de islamitische wilden!’ Dat dit ‘nee’ ruim moet worden opgevat, net als ‘islamitische wilden’, bleek een week geleden toen de snackbar Falafel Bejrut slacht offer werd van alle marsen en demonstraties tegen vluchtelingen. Zelfs een vlag van Legia Warschau aan de muur bood de eigenaar geen bescherming, net zo min als een ingelijste beeltenis van Johan Paulus de Tweede en een ansichtkaart van de zwarte madonna van Czestochowa. De mannen riepen ‘Fuck islam!’ en sloegen wild om zich heen. Voor ze vertrokken, draaiden ze een gasfles open. Mah moud, de christelijke eigenaar uit Libanon die zichzelf Michal laat noemen, was zich dood geschrokken. ‘Ik ben nota bene Legia-fan.’ Een bezoek aan zijn falafeltent leert dat hij een soort Poolse variant van het Van Kootentypetje mijnheer Pamuk is, een immigrant die Poolser is dan de paus. Kort voor de aanval had hij nog in een interview met website Metrocafé in perfect Pools een ‘boodschap aan alle Polen’ gegeven die het land verlaten: ‘Doe het niet, je verlaat het paradijs! Polen is het paradijs en Warschau een sprookje.’ Na de aanslag kwam enige troost van de minder luidruchtige Polen. Gealarmeerd door een bericht op Facebook, waarin onder meer het patriottisme van Mahmoud wordt geprezen, lieten honderden inwoners van Warschau hun schaamte en afkeer over de aanslag blijken door eten te halen bij Mahmouds zaak, Falafel Bejrut. Enkele dagen lang stond er een rij van meters. Dat was Mahmoud, alias Michal, nog nooit overkomen. PIETER VAN OS 6 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
joep bertrams
Pools racisme stimuleert de falafelverkoop
Ruziën om de Catalaanse verkiezingen Barcelona – ‘Weet u wat plebiscitaire verkiezingen zijn?’ vroeg een journalist enkele maanden geleden aan Mariano Rajoy voor een zaal vol fans. ‘Jazeker’, zei de Spaanse premier. ‘Dat zijn de verkiezingen die Catalonië op 27 september niet gaat houden.’ De zaal lag dubbel. Rajoy keek glimlachend rond. Het toneelstukje met de vooraf afgesproken vraag had gewerkt. Hij had gescoord en met Spaanse humor die Catalanen weer eens mooi in hun hemd gezet. Wat waren dat voor fratsen om gewone verkiezingen voor het regionale parlement om te bouwen tot een soort referendum over onafhankelijkheid, zoals de Catalaanse regiopresident Artur Mas van plan was? Het zouden gewone regionale verkiezingen zijn op 27 september, niks minder en vooral niks meer. Niet alleen Rajoy dacht er zo over. Alle partijen, behalve de voorstanders van de onafhankelijkheid, ontkenden het plebiscitaire karakter van de stembusgang. Mas had die vervroegd omdat hij beloofd had alles te zullen doen om een referendum te houden over de onafhankelijkheid. Dat kwam niet uit de lucht vallen. Volgens peilingen wil driekwart van de Catalanen zelf kunnen beslissen of hun regio wel of niet binnen Spanje moet blijven. Maar de pogingen om een officieel en bindend referendum te houden werden geblokkeerd door de regering in
Madrid. De enige manier om erachter te komen wat de bevolking wil, is regionale parlements verkiezingen houden met een of meer kieslijsten die de onafhankelijkheid als prioriteit stellen, was de conclusie van Mas. Oftewel verkiezingen met een plebiscitair karakter, een tweede keus na de onmogelijkheid van een echt referendum. Waarom is het onderscheid van belang? Bij een referendum tel je stemmen en bij verkiezingen zetels. Toen bleek dat de twee onafhankelijkheidspartijen afgelopen zondag een ruime meerderheid van de zetels hadden behaald, maar in stemmen net onder de vijftig procent waren blijven steken, veranderde het perspectief. Partijen en media die maandenlang hadden geroepen dat plebiscitaire verkiezingen onzin waren, riepen nu dat de onafhankelijkheid verloren had op grond van het aantal stemmen. Een beetje manipuleren was daarvoor wel nodig. Want de drie partijen die uitdrukkelijk tegen de onafhankelijkheid waren, kregen beduidend minder stemmen (39 procent) dan de voorstanders (48 procent). Maar voor het gemak werden de stemmen van de overige partijen – die zich in de campagne niet voor en niet tegen hadden uitgesproken – opgeteld bij de tegenstanders van de onafhankelijkheid. ‘Nog geen vier van de tien Catalanen steunen de breuk met Spanje’, zei Rajoy triomfantelijk. Hij was even vergeten dat hij premier is dankzij de stem van slechts drie van de tien Spanjaarden. LEX RIETMAN
H.J.A. Hofland Sombere toekomst Een nieuw aspect van de oorlog in Syrië. Het afgelopen jaar hebben zich bijna dertigduizend vrijwilligers bij Islamitische Staat gevoegd, waarmee het aantal van de voorgaande periode is verdubbeld. Volgens The New York Times zijn er 250 Amerikanen bij. Of er ook opnieuw Nederlanders voor de aantrekkingskracht van de terreur zijn gezwicht, weten we nog niet. Met twee- of driehonderdduizend doden, het aantal wisselt met de bron, is in Syrië binnen vier jaar een catastrofe van historische omvang aangericht. Steden zijn verwoest. De stroom vluchtelingen is bezig Europa te ontwrichten terwijl de publieke opinie daar naar rechts verschuift. Het Westen probeert met bombardementen de terroristische vijand te verslaan, wat geen succes heeft. Rusland blijft president Assad steunen, terwijl president Obama ondanks de drones in feite machteloos is. Onder auspiciën van de Verenigde Naties wordt nu in New York een conferentie gehouden die aan het Syrische probleem geen eind zal maken. Een jaar of vijf geleden had behalve
misschien een paar deskundigen nog niemand van IS gehoord. Nu weten we dat het een fundamentalistische beweging is met barbaarse strijd methoden. Een echte staat heeft een grondgebied met duidelijke grenzen, een organisatie, belastingen waaruit de oorlog wordt gefinancierd, een staatshoofd. IS beheerst een grondgebied van sterk wisselende omvang in Syrië en Irak. Er is geen functionaris officieel aanspreekbaar, wat onder andere betekent dat er niet officieel een vrede kan worden gesloten. De ‘staatsinkomsten’ worden vergaard uit roof en diefstal. En toch heeft deze in alle opzichten anarchistische beweging binnen een paar jaar een internationale crisis veroorzaakt waarvoor geen van onze wereldleiders een oplossing weet. Het Westen blijft vasthouden aan de vertrouwde tactiek van het bombarderen. Amerika doet het met drones en de Europese bondgenoten zetten hun straalvliegtuigen in. Dat heeft dus niet tot de verzwakking van IS geleid. En intussen weet Assad zich gesteund door Poetin. Rusland
stationeert voortdurend meer militair materieel in Syrië en is bezig met de bouw van een militaire basis in Latakia. De groei van IS zal daar niet door worden geremd. Een fundamentele tegenstelling in de internationale politiek heeft als onbedoeld resultaat dat de groei van IS wordt bevorderd. Het merkwaardige is dat geen politicus zich ooit in het ontstaan van IS heeft verdiept. Geen Er zijn historische politicus voorbeelden. In heeft zich 1979 begon de ooit in het Sovjet-Unie de ontstaan aanval op Afghavan IS nistan, de strijd verdiept tegen de islamitische beweging Moedjahedien. Die oorlog heeft tot 1989 geduurd en is met een smadelijke nederlaag van de Russen geëindigd. In 2003 opende het westelijk bondgenootschap onder leiding van president George W. Bush de aanval op Irak waar Saddam Hoessein toen president was. Saddam werd geëxecuteerd, maar een overwinning
is het niet geworden. De Amerikanen hebben met honderdduizend doden en enorme verwoestingen een failed state achtergelaten. Onder andere daar worden nu strijders voor IS gerekruteerd. De recente geschiedenis van de verhouding tussen het Westen en de islamitische wereld is een uiterst bloedig drama dat telkens weer is geëindigd met geweldige verwoestingen op het strijdtoneel. De schuldvraag laat ik nu buiten beschouwing. Het gaat om de resultaten, en daarbij heeft de islamitische wereld op den duur in de strijd wel de overwinning behaald, maar telkens ten koste van enorme menselijke en materiële verliezen. Onder normale, dat wil zeggen westelijke omstandigheden zouden dergelijke verhoudingen allang tot vredesbesprekingen hebben geleid. Maar de chaotische verhoudingen in het Midden-Oosten maken een dergelijk overleg onmogelijk. En evenmin zijn de partijen in staat elkaar te verslaan. De kans dat de nabije toekomst meer bloedige vruchteloosheid zal laten zien is groot.
Rome – Het begon deze maand met een handvol gemeenten in het ongure Napolitaanse achterland dat de opnamen van de succesvolle tv-serie Gomorra niet meer wilde autoriseren. In Giugliano, Acerra en Afragola vonden de burgemeesters dat het maar eens afgelopen moest zijn met de ‘imago beschadigende beelden’ van de Sky-serie die over de hele wereld is verkocht. Vervolgens opende de Amerikaanse nieuwssite The Daily Beast de volle aanval op Roberto Saviano, de schrijver van de wereldwijde best seller Gomorra. In zijn tweede boek, ZeroZeroZero, over de internationale cocaïnehandel, is volgens The Daily Beast sprake van grootschalig plagiaat. Want de informatie waarop veel van Saviano’s conclusies, verbindingen en analyses zijn gebaseerd zou gestolen zijn uit andermans journalistieke veldwerk zonder bronvermelding. De pas 36-jarige Roberto Saviano probeert het nog één keer uit te leggen in La Repubblica, zijn Italiaanse huiskrant: ‘Wat ik doe, heet nonfiction novels schrijven, een in Amerika sinds Truman Capote bekend genre. Dit betekent dat er in mijn boeken niets wordt verzonnen, alles is echt gebeurd, maar de stijl is literair. De feiten waarop ik me baseer zijn algemeen bekend,
John Cole / Cagle Cartoons
Maffia wil ‘Gomorra’ stoppen
1.10.2015 De Groene Amsterdammer 7
mijn stijl, blik en eventuele literaire capaciteiten maken ze toegankelijk voor een veel groter publiek dan wanneer ze alleen als losse kronieken in de kranten verschijnen. Als er sprake is van een persoonlijke interpretatie van een auteur vermeld ik altijd de bron. Algemeen bekende feiten behoeven geen bronvermelding.’ Van Gomorra werden wereldwijd tien miljoen boeken verkocht. Volgde de film, volgde de tv-serie, allemaal zeer succesvol op wereldschaal. Roberto Saviano staat sinds 2006 onder zware politiebewaking en wordt ‘de Italiaanse Salman Rushdie’ genoemd. Ook in eigen land was de plagiaatkwestie aanleiding voor velen om persoonlijke opinies over de auteur te uiten. ‘Saviano heeft het te hoog in de bol’, klonk het. Niemand verwijt hem echter dat hij niet kan schrijven of dat de bloedstollende dingen waarover hij het heeft niet zouden kloppen. ‘Het lijkt me een goed begin van de nieuwe Gomorra-serie’, stelt de éminence grise van de Italiaanse journalistiek Furio Colombo, ‘een stelletje burgemeesters van een notoir Camorra-gebied dat de opnamen van een tvserie verbiedt. Geen beter bewijs van hoe het in Italië, helaas, nog steeds werkt. En van hoeveel gelijk Saviano heeft.’ ANNE BRANBERGEN
Tunesiërs remigreren met subsidie Tunis – ‘Ga niet! De overtocht is ontzettend gevaarlijk en het leven in Europa is zonder papieren erg zwaar.’ Ali Mcharek (46) zegt het bijna dagelijks tegen zijn vrienden in het koffiehuis van Zarzis, een stadje aan de oostkust van Tunesië. In 2011 moest het hotel waar Mcharek als ober werkte de deuren sluiten omdat na de revolutie de toeristen wegbleven. Politie en kustwacht waren nog nauwelijks actief en ruim veertigduizend Tunesiërs maakten van de gelegenheid gebruik en namen illegaal de boot naar Italië. Hij besloot ook te gaan, woonde vier jaar bij zijn broer in Parijs en werkte als groenteboer. Het werd een grote teleurstelling. ‘Als je er al in slaagt om werk te vinden, merk je dat je niet genoeg verdient en dat je moet gaan stelen of drugs verkopen om te kunnen eten.’ Toen hij hoorde van de mogelijkheid om met een gift van de EU een eigen bedrijfje te beginnen, besloot hij terug naar huis te gaan. Met 6.400 euro steun kon hij een eenvoudige frisdrankhandel beginnen. Inmiddels hebben 230 Tunesiërs gebruik gemaakt van deze optie.
‘Hier verdien ik ook te weinig. Het is crisis, dus ik verkoop maar weinig. Maar ik hoef tenminste niet bang te zijn dat de politie me oppakt en ik ben bij mijn vrouw en kinderen.’ Nog altijd dromen veel Tunesische jongeren over Europa. Ze zijn werkloos en ’s zomers zien ze de Tunesiërs uit Europa in dure kleren en mooie nieuwe auto’s op familiebezoek komen. De meeste Tunesiërs die het lukt de risicovolle oversteek te maken, worden echter direct teruggestuurd. ‘Ik heb geluk gehad’, zegt Ali Boujlida (24). ‘Verschillende vrienden zijn verdronken tijdens de overtocht.’ Zes maanden zwierf hij door Europa en sliep hij in parken. Af en toe had hij een slecht betaald baantje in een restaurant. Toen had hij het wel gezien. ‘Het was een avontuur, maar het leven ging me daar te snel. Het is niet mijn land, ik voelde me er niet op mijn gemak’, vertelt hij terwijl hij de veertig schapen laat zien die hij van het geld van de EU kocht. Ze staan in een schuurtje voor het huis van zijn familie. Toch klinkt er ook enige spijt door in zijn stem. Een van zijn broers is nog in Frankrijk en slaagde erin te trouwen en papieren te krijgen. ‘Hij heeft nu een goed leven.’ THESSA LAGEMAN
Turkije jaagt vluchtelingen de zee op
Gorilla Classic, 2006 8 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Edirne – Het aantal tentjes is op één hand te tellen. Zo’n vijf honderd vluchtelingen brengen de koude nacht door tussen niets meer dan een deken en een uitgevouwen kartonnen doos. Een goede week hielden ze zich op in een park in het centrum van de grensstad Edirne. De groep die zich op Facebook onder de naam Crossing, no more organiseerde eiste een veilige doortocht naar Europa. Niet in gammele bootjes op de Egeïsche Zee, maar te voet over land. Na een week vinden de autoriteiten het mooi geweest. De uit Istanbul overgekomen politie dwingt de mensen in bussen. Die brengen hen niet naar Europa, maar naar het olieworstelstadion van Edirne, waar sinds enkele dagen zo’n tweeduizend lotgenoten verblijven. In het gras rondom het stadion liggen jong en oud op dekens bij hun bagage, vaak niet meer dan een tas met kleren. Men doodt de tijd met een kaartspel of met het trappen van een balletje. Het overgrote deel van de mensen is tijdens de oorlog in Syrië naar Turkije gevlucht. Zo ook de 26-jarige Salih uit Afrin. Het afgelopen jaar werkte hij in een naaiatelier in Istanbul. Hij verdiende er achthonderd lira per dag, niet genoeg om een operatie voor zijn vierjarige dochter Dilan te bekostigen. ‘Ik wil werken in Europa en een menswaardig bestaan opbouwen’, zegt Salih in gebroken Turks. Vanaf het stadion worden de vluchtelin-
Economie Dirk Bezemer Weet je het zeker? Het wetenschapsnieuws van de voorbije maand laat zich samenvatten met een vraag: wanneer weten we het zeker? De depressiepil paroxetine werkt niet, meldde The British Medical Journal twee weken geleden. Op basis van commercieel gesponsord, fout onderzoek hebben duizenden pubers het spul jarenlang geslikt. Het onderzoek is nog eens overgedaan. Wat bleek? Alleen de fabrikanten werden er beter van. Ironisch genoeg protesteerde later die week de Vereniging tegen de Kwakzalverij tegen fiscale gelijkstelling van reguliere en alternatieve genezers. Alleen ‘bewezen’ behandelingen die aan alle wetenschappelijke eisen voldoen mogen btw-vrijstelling genieten, meent de vereniging. Maar daar viel paroxetine ook onder. Kort hiervoor werd bekend dat tweederde van de bevindingen in psychologie-onderzoek niet gerepliceerd kan worden. Van andere wetenschappen weten we het niet. Maar we kunnen aannemen dat politicologie, sociologie, economie en – wie weet – medicijnen niet beter
scoren. Hanteren we de normen van de Vereniging tegen de Kwakzalverij, dan kunnen we die wetenschappen dus afschrijven. We kunnen ons in plaats daarvan ook afvragen wat dat eigenlijk betekent, ‘repliceerbaar’. In de psychologie houdt het in dat collegaonderzoekers dezelfde vragenlijsten en spelletjes nog eens op een andere groep mensen loslaten. Die reageerden in dit geval anders dan hun voorgangers, en dat is het nieuws. In het normale leven – buiten de wetenschap dus – zou dit geen opzien baren. Dus hoe erg is dit? Geschiedenis is sowieso niet repliceerbaar, maar is geschiedenis daarom geen wetenschap? vroeg een historicus die ik erover sprak. Dat is één antwoord: repliceerbaar heid is niet het ultieme criterium vanwege de eigen aard van de mensen geesteswetenschappen. Karl Marx vond dat de geschiedenis zich wél herhaalt – eerst als komedie en dan als klucht. En hierin zit nog een antwoord op de vraag waarom repliceerbaarheid zo problematisch is. Of iets tragisch of komisch is, zit ’m niet in de gebeurtenissen, of in de experimenten en spelletjes. Dat zit in de duiding. Beauty is in the eye of the beholder, en betekenis ook. We bedrijven wetenschap op zoek naar die betekenis. Op zoek naar goede verhalen die we kunnen ondersteunen met theorieën, data en experimenten,
en die ons vertellen hoe de mens en de wereld om ons heen in elkaar zitten. Maar we werken daarbij met een handicap die wereldbeeld heet. Nieuwe weetjes zijn fijn, maar ze moeten ons wel liggen. Niets is zo moeilijk als je wereldbeeld aanpassen. Dus negeren we sommige inzichten, en accepteren we voortdurend en gretig non-inzichten die bevestigen wat we toch al dachten. Diederik Stapel meldde destijds niet dat je van quinoa hufterig wordt. Dat had niemand geloofd! Marqtshoppers zijn geen hufters . Maar vleeseters, ja, dat is een ander Het is slag. Zo appelniet de leerde Stapels weten vondst aan onze schap die obsessie met spreekt. gezond eten, en Wij zijn het onze sluimerende zelf wroeging over de bio-industrie. Eigenlijk vonden we onszelf toch al een beetje hufterig omdat we nog steeds vlees eten (af en toe, natuurlijk). En juist daarom hadden we een Ahaerlebnis bij Stapels nieuws, en slikten het voor zoete koek. Redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften zijn wat dat betreft ook maar mensen. Het werd dus gepubliceerd, en was een ‘wetenschappelijk feit’. De replicatieeis hielp hier niet, omdat ze niet toegepast werd. Het nieuwtje was te hip. Het paste te goed in ons straatje.
De eis helpt evenmin tegen nonpublicatie van sommige spijkerharde waarheden, die ons juist niet passen. Op mijn vakgebied was er tot voor kort consensus dat een grote financiële sector goed is voor economische groei. Nu is dit ‘inzicht’ onjuist gebleken, op basis van data die al voor de crisis beschikbaar waren. Ik ken onderzoekers die dit ook toen al zagen, maar dat niet gepubliceerd kregen. Zelfs waar repliceerbaarheid een goed instrument is, zullen we het ook in de toekomst vaak laten liggen. En sommige echte feiten zullen we liever niet willen zien. Niet omdat repliceer baarheid wel of geen goed idee is, maar omdat vooronderstellingen niet ter discussie gesteld worden. Een focus op publicaties in tijdschriften met hoge impactfactors vraagt om eensgezindheid en goed gevoel voor wat ‘scoort’. Dan heb je niets aan kritische vragen over je hippe onderzoeksprogramma of je nieuwste weetje. Wetenschap is een gesprek. We proberen nu de kwaliteit van die conversatie aan replicatieregels uit te besteden. Maar ‘de wetenschap heeft gesproken’ is misleidend: het is niet de wetenschap die spreekt. Wij zijn het zelf. Meer dan een Vereniging tegen de Kwakzalverij hebben we een Vereniging voor Pluriforme Wetenschap nodig, die verontrustende gesprekken bevordert. Zulke gesprekken hebben hoge impactfactors, zij het niet in de tijdschriften.
gen naar zogenaamde verwijderingscentra gebracht. Hun volgende halte is ongewis. ‘Ik weet niet waar ze me heen gaan brengen, maar ik ga hoe dan ook naar Europa. Turkije is geen plek om te blijven’, schrijft Salih op WhatsApp vanuit het verwijderingscentrum. ‘Als ze over zee naar Europa willen is dat hun keuze’, zegt Ali Sahin, gouverneur van Edirne, op zijn beurt. Turkije beschouwt Syriërs niet als vluchtelingen maar als gasten. In 1967 nam het land een protocol aan bij het Vluchtelingenverdrag van Genève, waardoor het alleen personen die door gebeurtenissen in Europa vluchten als vluchtelingen kan aanmerken. Turkije biedt inmiddels onderdak aan meer dan twee miljoen Syrische gasten. Velen van hen delen de mening van Salih. ‘Omdat er geen wettelijke waarborgen zijn, hebben Syriërs geen goede toegang tot onderwijs en zorg’, aldus sociologe Nese Ozgen die zich in Edirne ontfermde over het lot van de vluchtelingen. ‘Turkije bood deze mensen wel onderdak, maar nooit de mogelijkheid om een toekomst op te bouwen.’ TAN TUNALI 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 9
Amsterdam Sinfonietta, ook in Leiden Vioolwonder Khachatryan Arutiunian Vioolconcert 15 oktober 2015
Amsterdam Sinfonietta Solisten & Nino Gvetadze koffieconcert 1 november 2015
Tango, triphop & klassiek Piazzolla’s Vier Seizoenen 27 november 2015
Wende
Breder dan klassiek 17 januari 2016
Jean-Guihen Queyras Haydn Celloconcert in C 19 februari 2016
Stadsgehoorzaal Leiden info en kaarten: stadspodialeiden.nl en 071 516 38 81
In Den Haag Middenklasse
De middenklasse dreigt te verdwijnen. En dat is slecht voor de economie. Minister Asscher probeert er iets aan te doen met de Wet werk en zekerheid – en waarschuwt en passant de liberalen. door Aukje van Roessel beeld Milo
barometer voor het humeur van de samenleving’, Ook zonder gesjoemel had het er in de nabije toehaalde Asscher voormalig pvda-fractievoorzitter komst mogelijk slecht uitgezien voor Volkswagen. Thijs Wöltgens aan. Dat humeur wordt beheerst Dat de Duitse autofabrikant nu door zwaar weer door onzekerheid. gaat, is eigen schuld. Het bedrijf fraudeert met de Fractievoorzitter Halbe Zijlstra van coalitieuitlaatgassentest. Witteboordenmisdaad is het, genoot vvd kijkt heel anders tegen werkenden waar sommige mensen flink rijk van zijn geworaan dan pvda’er Asscher. Volgens Zijlstra zijn den en het klimaat een stuk armer. Maar zwaar werknemers voor werkgevers ‘veel verplichtinweer was het toch wel geworden. De middengen en veel risico’s’, zoals hij tijdens de Algemene klasse is aan het verdwijnen. Dan verdwijnt de Politieke Beschouwingen zei. Asscher benadrukt middenklasse-auto vanzelf mee. Dan zijn er ook juist dat niet moet worden vergeten ‘dat werk geen kopers meer voor de Volkswagen Passat. nemers mensen zijn die waarde toevoegen en pvda-lid Lodewijk Asscher wees in de door niet een getal in een schema dat geld kost’. Zijlhem gehouden Willem-Dreeslezing op de krimstra focuste bij de Algemene Beschouwingen op pende middenklasse en de zijns inziens negade lastendruk voor de werkgever, Asscher in zijn tieve gevolgen daarvan voor de samenleving. lezing op de lastendruk voor de middenklasse. Dat de Volkswagen Passat mogelijk verdwijnt, Zijlstra wil dat werkgevers bij ziekte niet zo noemde Asscher overigens niet. In het dagelijks lang hoeven doorbetalen, dat ze oudere werk leven is Asscher minister van Sociale Zaken en nemers een loonsverlaging kunnen geven en Werkgelegenheid en vice-premier. Maar tijdens dat de werkgeversbijdrage voor werkloosheid zijn lezing was de pvda’er aan het woord. omlaag gaat. Dat zou werkgevers ertoe kunnen Door de acute aandacht die de vluchtelingenbewegen werknemers wél meer vastigheid te crisis, financiële crisis en Islamitische Staat (IS) bieden. Vastigheid slaat hier dan op de duur van vragen valt het niet zo op, maar ook op het terhet arbeidscontract, daar komt dan wel minder rein van arbeid, arbeidscontracten en de daarvastigheid bij ziekte, ouderdom of werkloosheid mee samenhangende sociale zekerheid loopt de voor in de plaats. Asscher redeneert dat als de politiek achter de ontwikkelingen aan. Migratie middenklasse minder van mensen én bedrijven en kapitaal, en techno- Hoe Asscher die lastendruk belasting hoeft te betalen haar inkomen stijgt, logische ontwikkelingen omlaag wil krijgen? de inkomensverdeling als de digitalisering en de robotisering zijn de oor- Door de belastingontwijking eerlijker is en de kloof verdwijnt. Hoe Asscher zaak van de ingrijpende aan te pakken die lastendruk omlaag veranderingen. wil krijgen? Door de belastingontwijking door Asscher wees erop dat sinds 1993 zeven probedrijven en rijken aan te pakken. En door cent van de middenberoepen is verdwenen, grootschalige systeemfraude, zoals door Volksterwijl de goed betaalde en de slecht betaalde wagen, te bestrijden. Makkelijk gezegd door banen juist toenamen in aantal. Er dreigt een Asscher, maar de praktijk is weerbarstig. Zowel gapend gat te ontstaan tussen mensen die baanbelastingontwijking als fraude moet op Eurotje na baantje of baantje naast baantje hebben pees niveau worden aangepakt, Nederland proaan de onderkant en mensen aan de bovenkant fiteert bovendien met brievenbusfirma’s van buidie een goed betaalde vaste baan hebben dan tenlandse ondernemingen op de Amsterdamse wel vrolijk van goed verdienende klus naar goed grachten zelf ook van die belastingontwijking, verdienende klus hoppen. Tussen arm en rijk is en in Brussel is de autolobby vele malen sterker er al een diepe inkomenskloof, er dreigt nu ook dan de vakbondslobby. een verbreding van die kloof, de middenklasse Met de Wet werk en zekerheid mag minister valt er tussenuit. Asscher in deze kabinetsperiode de bereidheid Want denk niet dat het baantje na baanhebben getoond de arbeidsmarkt te ‘temmen’, tje alleen is voor de laagopgeleiden. Ook hoger zoals hij dat noemde, maar dat is hem vooralsopgeleiden ervaren inmiddels dat na twee keer nog niet gelukt. De druk om de sociale zekereen contract bij een werkgever de vaste baan er heid verder aan te passen is groot. In De Groene niet komt. Asschers eigen Wet werk en zekerheid Amsterdammer van vorige week was te lezen hoe heeft dat laatste niet tot gevolg gehad, zoals hij er – onder meer door de komst van vele vluchtehad gehoopt, maar vaak juist het omgekeerde. lingen – ook in niet-liberale kring wordt gedacht Dat hoger opgeleiden geen last zouden hebover een systeem waarin iedereen zich indiviben van flexcontracten of allemaal zelf zouden dueel verzekert tegen tegenslag of een systeem kiezen voor losse contracten is een fabeltje. De waarin je langzaam sociale rechten opbouwt. vrouw van midden dertig die bij een universiAsschers lezing was dan ook vooral een preek teit werkt en kinderen wil, heeft graag een vaste voor eigen parochie: de sociaal-democratie staat baan. Dan hoeft ze niet steeds haar energie te nog steeds voor verheffing. En daarnaast was besteden aan solliciteren, maar kan ze die in het een winstwaarschuwing aan het adres van onderwijs en onderzoek stoppen. Dan kan ze liberalen en – indirect – aan Volkswagen: zoneen huis kopen. Dan hoeft ze niet steeds bang der middenklasse is een samenleving niet alleen te zijn voor werkloosheid of een baan waarin ze sociaal maar ook economisch slechter af, en verhaar talenten niet kwijt kan. koopt u minder auto’s. ‘De stemming van de middenklasse is de 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 11
De ontmaskering van Made in Germany
John Cole / Cagle Cartoons
Zelfs de Groenen reden gratis dankzij BMW
Volkswagen en andere fabrikanten hebben jarenlang gesjoemeld, met dank aan slapende toezichthouders. Europa kampt met een ‘autoindustrieel complex’. door Koen Haegens Voor Volkswagen zijn strengere milieu-eisen geen bedreiging. Integendeel, het ziet er een geweldige kans in. ‘Een waar we ons voordeel mee moeten en zullen doen’, aldus Martin Winterkorn in het jaarverslag van 2014. En als de bestuursvoorzitter van de grootste autofabrikant van Europa dat zegt, moet je zoiets serieus nemen. Want, zoals hij het zelf verwoordde: ‘Volkswagen houdt zijn woord en bereikt zijn 12 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
doelen. Wij staan voor kracht, betrouwbaarheid en langetermijnsucces – zelfs onder minder gunstige omstandigheden.’ Niet voor niets heeft Volkswagen zich wel eens ‘de meest milieuvriendelijke autofabrikant ter wereld’ genoemd. Wat die frasen waard zijn, is afgelopen week duidelijk geworden. Winterkorn is bestuursvoorzitter-af en wordt vervolgd door de Duitse justitie. De reden: onder zijn leiding manipuleerde Volkswagen de Amerikaanse milieukeuring. Speciale sjoemelsoftware deed dieselmodellen veel minder vervuilend lijken dan ze in werkelijkheid waren. Alleen in een testsituatie schakelde de motor automatisch over op een schonere modus. Rijdend op de weg was de uitstoot van schadelijke deeltjes, die onder meer leiden tot astmatische klachten, vele malen groter. Tot deze zomer was Volkswagen met het Japanse Toyota in een gevecht verwikkeld over wie zich de grootste autobouwer ter wereld mag noemen. Nu zet het bedrijf zich schrap voor talloze strafzaken, miljardenboetes en misschien wel erger. Daarbij is het Amerikaanse ‘dieselgate’
slechts het topje van de ijsberg. Wereldwijd rijden bijna elf miljoen dieselauto’s rond met de bewuste fraudesoftware. Het lijkt onwaarschijnlijk dat andere autofabrikanten wel helemaal eerlijk zijn geweest. Sinds de onthullingen over Volkswagen komt het ene na het andere onderzoek aan het licht waaruit blijkt dat, ook zonder speciale computerprogramma’s, er enorme verschillen zitten tussen testuitslagen en de praktijk. Of het nou om CO2-uitstoot van andere schadelijke deeltjes of brandstofverbruik gaat: in werkelijkheid blijken auto’s heel wat minder schoon te zijn geworden dan de reclames suggereren. Over wat hier de grotere gevolgen van zijn, wordt volop gespeculeerd. De dieselleugen kan voor de auto-industrie worden wat de Liborfraude was voor de financiële sector, klinkt het. Made in Germany is ontmaskerd, stellen anderen. Met alle gevolgen voor de Duitse (en Nederlandse) economie van dien. Maar behalve het oerdegelijke imago van de Duitse industrie sneuvelt er nog iets anders: Europese arrogantie. De laatste restjes van de aloude overtuiging
dat wij beter – in dit geval: groener – zijn dan die altijd op winst beluste Amerikanen. Want dat is wat de onthullingen nog eens extra pijnlijk maakt. Het was een ngo – de International Council on Clean Transportation – die de gebeurtenissen aan het rollen bracht. Ruim een jaar geleden publiceerde zij een onderzoek naar het opvallende verschil in uitstoot tussen tests en normale ritjes bij sommige dieselauto’s. De modellen werden toen niet bij naam en toenaam genoemd, maar de Amerikaanse onafhankelijke toezichthouder, de Environmental Protection Agency, startte een onderzoek. De resultaten daarvan volgden vorige week, en daarmee kwam het schandaal aan het licht. Sommige Duitsers ruiken een complot. De Volkswagen-affaire zou gebruikt worden om de Amerikaanse auto-industrie te ontdoen van een geduchte concurrent. Waar of niet waar, dat is te makkelijk. Feit is dat Duitsland, het land van ‘Energiewende’ en biologisch eten, heel wat vervuilender is dan het zelf denkt. Dat Europa, anders dan het gebruikelijke beeld wil, veel minder strenge milieunormen hanteert dan de Amerikanen als het om auto’s gaat. En dat de wijze waarop de slager hier zijn eigen vlees mag keuren alle ruimte laat aan frauduleuze fabrikanten. Het digitale medium Politico kwam dan ook met een andere duiding van de gebeurtenissen. Europa, aldus de succesvolle nieuwssite, kampt met een ‘auto-industrieel complex’. In de showroom van het Volkswagen-gebouw aan Unter den Linden staan de nieuwste modellen te glimmen. Minder zichtbaar voor het voorbijwandelende publiek is het kantoor daarboven. Hier zitten de Berlijnse lobbyisten van de auto fabrikant. Hun werkterrein is het enkele honderden meters westwaarts gelegen regerings centrum, met zijn Bondsdag en Kanzleramt. De invloed van bedrijven als Volkswagen, Daimler en bmw op de Duitse regering is enorm. Liefst één miljoen Duitsers werken in de auto-industrie en haar toeleveranciers. Als dat kiezerspotentieel nog niet genoeg is om doorslaggevende invloed te hebben op de besluitvorming, is er altijd nog de lobby. Die loopt de deur plat bij prominente kabinetsleden, zo blijkt uit een overzicht dat werd vrijgegeven na vragen van oppositiepartij Die Linke. En ze strooit lustig met geld. Alleen al in 2013 ontvingen politieke partijen meer dan een miljoen aan donaties van de autofabrikanten. Tot voor kort reden politici zelfs gratis dankzij bmw – een aanbod waar ook de Groenen geen nee tegen konden zeggen. De autolobby wordt aangevoerd door expolitici. Zo luistert de belangrijkste lobbyist van Volkswagen naar de naam Thomas Steg. Hij was woordvoerder van toenmalig bondskanselier Schröder, en daarna ook nog even van diens opvolger Merkel. Schröder zelf had ooit zitting in de toezichtsraad van Volkswagen. Dat deed hij vanuit zijn functie als minister-president van de deelstaat Nedersaksen. Met ruim twintig procent van de aandelen kan die alle belangrijke besluiten van het concern vetoën.
De huidige minister van Economische Zaken, Sigmar Gabriel, heeft precies zo’n Volkswagenverleden. De vraag is wie hierbij wie beïnvloedt: sturen de politici het concern, via de Aufsichtsrat van Volkswagen waarin zij zitting hebben? Of gaat het omgekeerd? ‘Waarschijnlijk werkt het beide kanten op’, schat Christina Deckwirth van LobbyControl in. De telefoon staat de laatste dagen roodgloeiend bij deze Duitse ngo. ‘Het is kenmerkend voor lobbyisme dat er niet enkel druk wordt uitgeoefend op de politiek. Ik betwijfel ook of dat effectief zou zijn. Het gaat juist om die nauwe relaties, warme banden waarbij nooit helemaal duidelijk is wie nou eigenlijk wie helpt.’ Welke gevolgen die wederzijdse omarming kan hebben voor het beleid, werd twee jaar geleden duidelijk toen de EU strengere uitstootlimieten wilde invoeren. Met een ‘Beste Angela’brief richtte de baas van de Duitse automobiellobby, tevens voormalige christen-democratisch politicus, zich tot bondskanselier Merkel. Die ging vervolgens dwarsliggen in Brussel. De striktere eisen kwamen er niet. Om de belangen van de autobedrijven te beschermen, hoeft niet altijd de hulp van ‘moeder Merkel’ te worden ingeroepen. Vaak interveniëren zij zelf, direct, in het Brusselse besluitvormingsproces. De wagenfabrikanten behoren tot de sterkste Europese lobby’s. Ook hier zingen de Duitse concerns het hoogste lied. Voorop Volkswagen, uiteraard. ‘Volkswagen zet in op zoveel mogelijk verschillende beïnvloedingskanalen’, legt Pascoe Sabido uit in een telefonisch interview vanuit Brussel. Hij is onderzoeker voor Corporate Europe Observatory (ceo), een ngo die nauwlettend de Europese lobby-activiteiten van het grote bedrijfsleven volgt. ‘Dan kun je denken aan ontmoetingen met Europese politici, sponsoring van denktanks, maar ook deelname aan de zogeheten expert groups. Die zijn heel belangrijk. Zij schrijven vaak mee aan nieuwe wetgeving. Zo’n brede lobbystrategie, dat is tegenwoordig kenmerkend voor big business. Het idee is dat je dankzij je geld en je mensen door de hele politieke machinerie heen talloze stemmen creëert, die allemaal hetzelfde zeggen.’ Om dit voor elkaar te krijgen, trekt Volkswagen jaarlijks volgens een voorzichtige schat-
Duitsland ging zo ver om te pleiten voor milieutests op een licht dalend parcours ting van ceo 3,3 miljoen euro uit. Het concern heeft 43 lobbyisten, meer dan alle andere Duitse autobouwers bij elkaar. Maar Volkswagen is ook de belangrijkste partij in zowel de Duitse als de Europese club van autofabrikanten. Die hebben ieder op hun beurt ook weer miljoenenbudgetten en tientallen mensen in Brussel om de politieke besluitvorming te beïnvloeden. Het helpt begrijpen waarom het Europese
autobeleid, inclusief milieuwetgeving, ontworpen lijkt om het de industrie naar de zin te maken. In Europa kozen de fabrikanten ervoor om aan de strengere eisen te voldoen door vol in te zetten op dieselauto’s. Die stoten minder CO2 uit, maar wel veel meer andere vervuilende stoffen. Vandaar dat de normen daarvoor in Europa veel soepeler zijn dan in de Verenigde Staten. Maar zelfs als de wetgeving dwingender was geweest, valt te betwijfelen of dat iets had veranderd. Het toezicht is namelijk tandeloos. Er zijn geruchten dat ‘Europa’ allang wist van de fraude door Volkswagen, maar niets deed. Anders dan in Amerika is er geen onafhankelijke toezichthouder met stevige bevoegdheden. Dat lijkt bewust beleid. Zo meldde de Britse Guardian dat Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië er tot voor kort alles aan hebben gedaan om te zorgen dat de Europese milieukeuring ook in de toekomst niet waterdicht wordt. Misschien wel de grootste grap: Duitsland ging hierbij zo ver om te pleiten voor tests op een licht dalend parcours. Het lijkt een open deur: waar ruimte is om te sjoemelen, wórdt vroeg of laat gesjoemeld. Of dat nou in de financiële sector is of in de auto-industrie. In hun zojuist verschenen boek Phishing for Phools: The Economics of Manipulation and Deception laten George Akerlof en Robert Shiller het nogmaals zien met talloze voorbeelden. Nee, benadrukken de twee winnaars van de officieuze Nobelprijs voor de economie, er is geen onzichtbare hand die mensen via de markt automatisch het goede laat doen: ‘Als wij de een of andere zwakte hebben – een manier om ons voor de gek te houden zodat er meer winst behaald kán worden dan gebruikelijk – dan zál (…) iemand daar ook gebruik van maken.’ Gek genoeg lijkt Europa dit niet te begrijpen. Wíllen begrijpen, is misschien beter geformuleerd. Tot frustratie van mensen als Pascoe Sabido van ceo: ‘Wat goed is voor het bedrijfsleven, is goed voor Europa. Die mentaliteit zie je door de hele Europese Unie heen. Dat zorgt echt voor een serieus gebrek aan onafhankelijkheid.’ Het verklaart waarom er een Amerikaanse toezichthouder aan te pas moest komen om het valse spel van Volkswagen te onthullen. ‘De Amerikaanse overheid stelt een wet op en houdt daar vervolgens aan vast’, meent Sabido. ‘In Brussel daarentegen is het onderscheid tussen toezichthouder en degene op wie toezicht gehouden moet worden hopeloos vaag.’ Het belooft wat voor de toekomst, bijvoorbeeld voor de onderhandelingen over het vrijhandelsverdrag ttip. Harmonisatie van regels voor de auto-industrie is hier een belangrijk onderdeel van. Veel Europeanen vrezen dat Amerikaanse bedrijven dit handelsverdrag zullen gebruiken om Europese milieuwetten en sociale regelgeving te demonteren. Het Volkswagen-debacle toont dat de omgekeerde angst misschien wel net zo terecht is. Wat als de Europese auto-industrie ttip inzet om haar lakse controles op te dringen aan de Amerikanen? 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 13
Kinderen van nieuwkomers hebben rust nodig – en goed taalonderwijs
Deur, bel, schoolbord Nederlandse scholen zijn niet voorbereid op de huidige instroom van nieuwkomers. Een gemiste kans, want specifiek taalonderwijs zorgt ervoor dat kinderen in twee jaar tijd op het niveau van hun klasgenoten zitten, zo blijkt uit net verschenen onderzoek. door Irene van der Linde beeld Nicole Segers
Om precies vijf voor half negen klappen directeur Karlijn de Jonge en de juffen en meesters van Het Mozaïek in Utrecht in hun handen en gaan bij de deur van de school staan. De kinderen op het schoolplein rennen elk naar hun eigen juf of meester en stellen zich in een rij voor hen op. Sommigen kijken timide, onwennig om zich heen, anderen duwen en kibbelen over wie vooraan mag staan. Ze groeiden op in Syrië, Eritrea, Polen of een ander land en zijn nog maar net in Nederland aangekomen, soms een paar dagen eerder. Ze spreken dan ook geen woord Nederlands. Om precies half negen lopen de juffen en meesters de school binnen, ieder naar hun eigen klaslokaal, de kinderen stappen er met strikjes in de haren en rugzakjes op de rug in een sliertje achteraan. Zo gaat het elke dag, want ‘veiligheid en structuur’ is wat de school de kinderen hier als eerste wil bieden. Taalschool Het Mozaïek is een school waar kinderen van nieuwkomers in Utrecht een jaar tot maximaal anderhalf jaar Nederlands leren voordat ze naar een reguliere basisschool gaan. Sinds de school in augustus weer open ging, is het aantal leerlingen snel toegenomen. Vandaag zijn er weer negen nieuwe kinderen bijgekomen. Sinds de zomer hebben zich al 77 nieuwe kinderen aangemeld, en dat zouden er zomaar aan het einde van de maand 90 kunnen zijn. In totaal
zitten er nu 167 leerlingen op school; nog 58 erbij, dan zit de school vol. ‘Ik heb al een extra locatie op het oog voor als we dit aantal overschrijden’, zegt directeur Karlijn de Jonge. ‘En we hebben een vacature uitstaan voor een extra leerkracht.’ Veel gemeenten in Nederland zijn totaal niet voorbereid op de komst van deze groep kinderen: ervaring en expertise bij de leerkrachten ontbreekt, evenals een landelijk beleid en adequate financiering. In theorie moet een kind binnen drie of vier dagen na aankomst aangemeld worden op een school. Dat vergt een hele organisatie van de onderwijsinstellingen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Op dit moment zitten zo’n 5500 kinderen van nul tot en met twaalf jaar in de opvang, volgens de laatste cijfers van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (coa). Het is geen nieuw fenomeen, het aantal kinderen dat als nieuwkomer op scholen zat, was volgens de Onderwijsinspectie in 2013 al zo’n 22.000, hoeveel het er nu zijn houdt niemand bij. ‘Ik schat 25.000’, zegt Marieke Postma, adviseur van lowan, de landelijke organisatie voor ondersteuning in het onderwijs aan nieuw komers. Een significant aantal in ieder geval. ‘Het gaat naast asielkinderen ook over kinderen van EU-migranten, expats en kinderen met een status.’ De speciale taalscholen en lowan luidden samen met de raad voor het primair onderwijs afgelopen week de noodklok: ze vragen om financiering voor extra leerkrachten, bijscholing, het ontwikkelen van beter lesmateriaal en vooral ook een helderder visie op kwalitatief goed onderwijs voor deze kinderen. Behalve problemen met capaciteit, huisvesting en leerkrachten, hebben scholen vaak ook geen idee hoe ze dit inhoudelijk moeten aanpakken. In elke regio in Nederland bepalen de schoolbesturen zelf hoe ze het onderwijs invullen, ook voor nieuwkomers. ‘Wij pleiten ervoor dat een regio in ieder geval een visie ontwikkelt op methode en aanpak,’ zegt Postma van lowan. De grote
Op het bord staat hoe de Nederlandse ‘oe’ in andere talen wordt geschreven
14 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Het Mozaïek, een taalschool voor kinderen van nieuwkomers in Utrecht. Een meisje leert op de juiste manier de Nederlandse ‘aa’ te zeggen
steden hebben verschillende keuzes gemaakt. In Amsterdam bijvoorbeeld heeft de regio gekozen voor kleine klasjes, verspreid over de stad en verbonden aan reguliere scholen. In Utrecht is besloten om een centrale school te creëren: alle kinderen van nieuwkomers gaan naar Het Mozaïek, van daar stromen ze door naar het reguliere onderwijs. Rotterdam doet het halfhalf. ‘Een centrale opvang kan meestal makkelijker omgaan met fluctuaties’, zegt Postma. ‘Maar beide vormen zijn goed.’ Op dit moment zijn er veel gebieden, met name in het oosten en zuiden van het land, waar scholen voor het eerst met kinderen van nieuwkomers te maken krijgen, bijvoorbeeld omdat er een asielzoekerscentrum of noodopvang wordt gevestigd. ‘Vorig jaar riepen veel schooldirecteuren al “help, help, help”’, zegt Marieke Postma. Nu staat haar telefoon dagelijks roodgloeiend
‘Als we zien dat de kinderen onvoldoende leren, verwijzen we ze vaak door naar onze speltherapeut’ van wanhopige leerkrachten die om advies vragen. ‘Wat moeten we doen?’ vragen ze. ‘Hoe leer je kinderen Nederlands?’ Er is weliswaar financiering vanuit de overheid, maar er is geen beleid. Iedereen moet zelf maar het wiel uitvinden. ‘Er moet veel beter over worden nagedacht’, vindt Postma. ‘Oe, oeoe, oe’, zeggen de kinderen, allemaal zo rond de zeven jaar, geconcentreerd juf Mary na. Ze zitten in een kleine kring om de juf heen in de klas. De juf spreekt de ‘oe’ steeds langzaam en geprononceerd uit. Net hebben de kinderen met een spiegeltje voor de mond de ‘oe’ leren uitspreken, hoe ze de lippen moesten tuiten, de adem moesten regelen. Op de lestafel liggen nog de afbeeldingen van alles in ‘het huis’: de bank, de stoel, de tafel, de douche, het dak – bij een ‘het’-woord staat een oranje stip.
Het streven is de kinderen elke week honderd nieuwe woorden te leren. Dan zitten ze na een jaar op vierduizend. De methode: thematisch, veel herhalen, spelletjes doen met woorden, klanken oefenen. In de school zelf staat bij alles op tekstbordjes wat het is: ‘de deur’, ‘de bel’, ‘de gang’, ‘de vloer’, ‘de kapstok’, ‘de kraan’, ‘het schoolbord’ – ook met oranje stip. Soms beelden ze woorden fysiek uit, en laat Mary de kinderen ónder, óp, of náást de stoeltjes zitten. ‘Hoe schrijf je de “oe” in het Arabisch?’ vraagt Mary aan Mohammed. De jongen springt enthousiast op en schrijft de letter op het bord, twee andere kinderen schrijven de ‘oe’ in het Russisch en Turks. De bestaande leermethode hebben ze bij Het Mozaïek in de loop van de jaren al vaak aan gepast, uitgebreid en verder ontwikkeld. Want terwijl reguliere scholen uit talrijke methodes kunnen kiezen, is er voor deze doelgroep weinig 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 15
op maat. Het is bijvoorbeeld voor een elfjarige niet leuk om te leren lezen op het niveau van groep drie, dat is veel te kinderachtig en past niet bij de beleving. ‘Er wordt op deze school veel gelamineerd’, lacht directeur Karlijn de Jonge. ‘Alles wat we zelf hebben bedacht, willen we duurzaam maken.’ De Jonge maakt zich zorgen over de kinderen die in steden en dorpen komen die niet zo’n voorziening hebben. ‘Wij worden iedere dag gebeld, er is nergens een goed overzicht van de methodes. Er zou een databank moeten komen, met daarin de leermiddelen, ook die wij en anderen hebben ontwikkeld. Een professionele uitwisseling, dat mis ik wel. Scholen die geen visie hebben ontwikkeld voor deze kinderen, neem ik dat kwalijk.’ De methode die scholen voor nieuwkomers als basis gebruiken, is erg verouderd. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig is deze ontwikkeld toen kinderen uit Marokko en Turkije via gezinshereniging naar Nederland kwamen. ‘Daarna is het aantal kinderen dat nieuw in Nederland kwam, afgenomen’, zegt Folkert Kuiken, wetenschappelijk directeur van het Instituut voor Nederlands Taalonderwijs en Taaladvies van de Universiteit van Amsterdam en bijzonder hoogleraar Nederlands als Tweede Taal vanwege de gemeente Amsterdam. Kuiken was vanaf de jaren zeventig betrokken bij de ontwikkeling van lesmethodes voor Nederlands als tweede taal. Veel expertise van toen wordt nog steeds gebruikt, maar er is ook veel nieuwe ervaring en kennis opgedaan. ‘Het is een relatief kleine doelgroep, uitgevers zijn daarom niet geïnteresseerd om hierin te investeren.’ Er is nu wel echt heel dringend nieuw materiaal nodig, vindt Kuiken. De problematiek wordt ernstiger. Vorig jaar werd al duidelijk dat het aantal kinderen dat naar Nederland kwam
Je moet flexibel zijn als school en als leerkracht. De ene dag komen er vijftien nieuwe kinderen binnen, de andere dag vertrekken er weer een paar omdat ze een status hebben, naar de hun toegewezen gemeente gaan, hun ouders elders werk hebben gevonden of omdat ze worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. Het maakt kinderen gespannen. Sommige kinderen moeten voor de zevende keer verhuizen binnen Nederland. ‘Als overheid zou je die verhuizingen moeten beperken’, vindt De Jonge. ‘De kinderen hebben rust nodig.’ Het Mozaïek kreeg vorig jaar opeens dertien Somalische kinderen die konden lezen noch schrijven, daarvoor kwamen er erg veel Poolse en Bulgaarse kinderen, nu zijn er veel Syrische kinderen. Alle kinderen op deze school zijn in zekere zin getraumatiseerd, ze zijn allemaal ontworteld. Ze zijn ook vaker dan gemiddeld impulsief, agressief, stil, ongeconcentreerd of angstig. Maar ze zijn ook veerkrachtig, merken De Jonge en haar team. ‘Vaak gaat het heel goed. Als we zien dat ze onvoldoende leren, verwijzen we ze vaak door naar onze speltherapeut.’ Kinderen kunnen dan ook praten over hun ervaringen, over wat ze zagen. De Jonge ziet de laatste tijd meer kinderen met fysieke tekenen uit de oorlog, littekens op hun handen of in hun gezicht. Deze oorlogs kinderen kampen met nog een probleem: veel van hen hebben vaak al jaren school moeten missen. Er ontstaat een verloren generatie Syrische kinderen, zo waarschuwen deskundigen. ‘Je merkt dat ze een paar jaar geen onderwijs hebben gehad, soms weten ze niet eens hoe ze een pen moeten vasthouden.’ Dit vraagt ook iets extra’s van de financiering. De hoogte van de subsidie die scholen voor de kinderen krijgen van het ministerie van Onderwijs is afhankelijk van het opleidingsniveau van
‘Sommige kinderen hebben een paar jaar geen onderwijs gehad, soms weten ze niet eens hoe ze een pen moeten vasthouden’ toenam, maar een aanvraag van onder anderen Kuiken om nieuw materiaal te ontwikkelen is tot op heden niet gehonoreerd. ‘Ik hoop dat er meer financiering komt nu de aandacht voor dit onderwijs centraler in de belangstelling komt te staan. Het is belangrijk, hier begint immers de integratie.’
de ouders. Terwijl veel Syrische kinderen meer aandacht nodig zullen hebben van leerkrachten, krijgen de taalscholen voor hen minder geld omdat hun ouders vaak wel goed opgeleid zijn. ‘Dit kunnen we heel goed aanpakken’, benadrukt De Jonge. ‘Maar dat moet in de toekomst wel beter worden gedekt.’
Kinderen die nieuw in Nederland komen, hebben al zo veel meegemaakt dat ze eerst moeten wennen, is het uitgangspunt van Het Mozaïek. Daarom beginnen ze op school in een zogenaamde instroomgroep, tot ze zich veilig voelen, korte instructies begrijpen, de Nederlandse klanken en rekenbegrippen kennen. Wat ze nodig hebben is structuur en goed woordenschatonderwijs, benadrukt De Jonge. Na zo’n tien tot twintig weken worden ze weerbaarder. Dan gaan ze naar een vervolggroep.
Dat dit onderwijs belangrijk is, en ook wezenlijk bijdraagt aan een betere integratie, laat nieuw onderzoek van de Universiteit Utrecht zien. ‘Het resultaat was zo goed dat het ons verbaasde’, zegt Emmanuelle Le Pichon-Vorstman, universitair docent bij het departement vreemde talen aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoeksgroep vergeleek het niveau van kinderen tijdens de eerste drie jaar nadat ze Taalschool Het Mozaïek in Utrecht hadden verlaten met het niveau van hun klasgenoten in het reguliere
16 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
basisonderwijs. Wat bleek? De kinderen zaten een jaar nadat ze de taalschool hadden afgerond al op het niveau van hun klasgenoten in het reguliere basisonderwijs – ongeacht de leeftijd die ze hadden toen ze naar Nederland kwamen. Dus als dit eerste jaar goed gaat, kunnen kinderen veel makkelijker de rest van het onderwijs in Nederland volgen. ‘De schoolontwikkeling van kinderen die op een gespecialiseerde taalschool hebben gezeten, is echt ontzettend goed’, stelt Le Pichon-Vorstman. De sociaal-emotionele begeleiding vraagt volgens Le Pichon-Vorstman nog veel meer aandacht in het hele onderwijssysteem. ‘De leraar moet niet alleen weten hoe je de stof moet doorgeven aan kinderen die geen Nederlands spreken, maar ook hoe je moet omgaan met kinderen die lijden onder trauma’s.’ Uit alle internationale onderzoeken blijkt dat als je deze kinderen meteen op een reguliere school tussen Nederlandse kinderen zet, dat niet tot goede resultaten leidt. ‘Dan missen ze de aansluiting.’ De achterstand wordt dan zelfs groter, blijkt ook uit ander onderzoek. Omdat ze een te kleine woordenschat hebben, begrijpen ze veel van het onderwijs niet. Zowel bij de geschiedenis- en aardrijkskundeles als bij bijvoorbeeld rekenen. Daardoor pikken ze veel minder op dan hun klasgenoten. ‘Het is vaak goed bedoeld, scholen ontvangen de kinderen met open armen, maar weten niet hoe het moet. Het is voor deze kinderen sink or swim: kinderen die slim, stabiel zijn en ook een sterke persoonlijkheid hebben, zullen slagen, de anderen mislukken. Voor hen zal het leven een stuk moeilijker worden.’ Le Pichon-Vorstman benadrukt het belang van verder onderzoek naar taalontwikkeling en ook naar sociaal-emotionele ontwikkeling voor het nieuwkomersonderwijs. Hoe moet het verder op een reguliere school, bijvoorbeeld? Van de Syrische kinderen weten we niet hoe lang ze blijven, maar, zo stelt ook Le Pichon-Vorstman, deze problematiek gaat verder. Migratie is heel erg veranderd. Vroeger gingen mensen van A naar B en bleven daar om zich te vestigen. Veel kinderen die nu in Nederland aankomen, hebben vaak al een geschiedenis van verblijf in meer dan één land. En ze blijven hier lang niet allemaal permanent, soms gaan ze na twee, drie jaar weer verder. We krijgen volgens de onderzoekster ook steeds meer te maken met pendelkinderen uit gezinnen die jaarlijks voor een of twee seizoenen hier wonen. ‘Dit vergt differentia tie. Elk kind heeft een eigen aanpak nodig, dat maakt meer investering noodzakelijk. Het is de nieuwe uitdaging waar we in Nederland voor staan.’ Taalschool Het Mozaïek is voorbereid zie groene.nl voor op een grote aanDossier Migratie was van kinderen dit komende jaar. Maar er moet volgens directeur Karlijn de Jonge nu wel heel snel meer worden gedaan. ‘Als je de kinderen wilt laten slagen, moet je nu beginnen.’
Parkeren óp Schiphol boek je op
schiphol.nl
Bijv.
8 dagen parkeren vanaf
€ 49,50
Je gaat 2 dagen of langer op reis en je wil extra voordelig parkeren op Amsterdam Airport Schiphol? Dan is Schiphol Smart Parking de beste keuze. Je parkeert je auto op Lang Parkeren P3 en met de snelbus ben je 7 dagen per week, 24 uur per dag in 5 minuten bij de terminal. Schiphol Smart Parking is van Schiphol zélf. Je reserveert Schiphol Smart Parking online al vanaf € 49,50 voor 8 dagen. Vlieg je tussen november en maart voor 3 weken of langer naar de zon? Dan betaal je niet meer dan € 99, ongeacht de parkeerduur. Vanaf voorjaar 2016 ook parkeren in de nieuwe garage vooraan op P3, te reserveren vanaf november 2015. Voor alle tarieven en reserveren ga je naar schiphol.nl/smartparking
schiphol.nl/smartparking
Graeme Robertson / HH
Buitenlandse investeerders op de Amsterdamse woningmarkt
Russen op de Herengracht Leegstaande panden op toplocaties, afgegrendelde parken en pleinen: Londen is het spookbeeld voor Amsterdam. Kapitaal uit China, Rusland en het Midden-Oosten zou steeds meer vastgoed in de hoofdstad opkopen, zei ook de burgemeester. Klopt dat? En wat doet de stad? door Thijs Kleinpaste
18 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Het punt van kapitalisme is altijd dat iemand anders het komt brengen. Vroeger waren het de Verenigde Staten en Europa die de deugdzame tucht van kapitaal en markt exporteerden naar verre contreien, nu zijn het de anderen die het naar ons komen brengen – het zendingswerk is overgenomen, het goede werk wordt voortgezet. Maar ineens is er de twijfel: nu we zelf onder vuur worden genomen door obese rijkdom van anderen, zijn we er dan zo gelukkig mee? In augustus uitte een makelaar in Het Parool haar bezorgdheid over de groeiende hoeveelheid buitenlandse investeerders die in Amsterdam vastgoed opkopen. Het gaat niet om Duitsers of Amerikanen, natuurlijk, maar om Chinezen, Russen en types uit het Midden-Oosten – mensen over wie je nog gewoon angstig, racistisch of vol vooroordelen mag zijn zonder scheef te worden aangekeken. In het financieele dagblad stelde burgemeester Eberhard van der Laan vervolgens dat Amsterdam niet op Londen moet gaan lijken – het absolute doemscenario – en dat hij, samen met de gemeenteraad, bezorgd kijkt naar de ontwikkelingen in de stad. De vraag is wat het betekent, en wat ervoor nodig is om niet net als Londen te worden –
en als het gebeurt, wordt dat dan uitsluitend veroorzaakt door Chinezen en Russen? Van der Laan maakte zich over die groep in ieder geval het meest zorgen. Investeerders zouden en masse historische panden in de binnenstad opkopen. Van der Laan vond het ‘een van de grote risico’s voor Amsterdam’. Als Amsterdam wordt als Londen, is de stad niet langer van de gewone Amsterdammer. Het opkopen van panden ‘moeten we absoluut niet willen’, omdat de leefbaarheid en het sociale evenwicht in de stad ermee op het spel staan. Hoe groot is het probleem eigenlijk? Weten we waar we het over hebben? En zijn het buitenlandse investeerders die de grootste bedreiging vormen, of ligt het risico elders? Eerst de uitspraken van de burgemeester. Van der Laan reageerde op de berichtgeving uit, onder meer, Het Parool. In die krant sprak sociologe Saskia Sassen, verbonden aan Columbia University in New York, zorgen uit over de groeiende interesse van buitenlandse investeerders in de stad. Het doemscenario is dat de verbindingsstraatjes van Amsterdam, of de parken en perkjes, verdwijnen achter omheiningen: geprivatiseerd bezit dat dan aan de gemeenschappelijke ruimte wordt
onttrokken. De omvang van investeringen uit het buitenland zou tussen 2013 en 2014 zijn gestegen met 248 procent. De cijfers waarop Sassen zich baseert komen van het internationale makelaarsbureau Cushman & Wakefield, dat regelmatig rapporten publiceert over steden die ‘winnaars’ zijn en waar het dus aangenaam investeren is – dienstverlening voor vermogende cliënten die overtuigd moeten worden door getallenreeksen die de can-sell-mentaliteit van Cushman & Wakefield uitstralen. De cijfers in de tabellen wijzen bij wijze van bronvermelding steeds weer terug naar eigen onderzoek. Het rapport met het cijfer van 248 procent is geschreven door het Research and Capital Markets Team en gaat over de ‘winning cities in today’s real estate investment market’ – het werkstuk bestaat uit gelijke doses reclamefolder en onderzoek. Amsterdam, zo wordt enthousiast gemeld en met een air alsof het een flinke prestatie betreft, is een winnaar. De vraag is: wil de stad de prijs wel? Voordat ik antwoord geef is het goed om te beseffen dat de cijfers niet uitsluitend over Amsterdam gaan. Het betreft, zeggen de kleine lettertjes, tevens de rest van de Randstad. Bovendien gaat het in het rapport over álle buitenlandse investeringen in vastgoed, van hotels tot winkelruimte tot kantoorpanden. Het meest ogenblikkelijke gevolg van rapporten zoals die van Cushman & Wakefield is echter dat iedere discussie over de komst van buitenlandse investeerders zich afspeelt tussen de extremen die het rapport zelf in het leven roept: tussen de humbug van het internationale makelaarsbureau en de even hevige reactie van mensen die zulke wervende cijferreeksen (248 procent!) gebruiken om de noodklok te luiden. Ik vraag het na bij de Amsterdamse dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek (ois), maar dat levert nog niet direct een bevestiging van de cijfers op. Waarschuwingen voor de komst van steenrijke buitenlandse investeerders uit China, Rusland of het Midden-Oosten blijken dikwijls gebaseerd te zijn op anekdotisch bewijsmateriaal, of geëxtrapoleerde cijfers afkomstig van bureaus als Cushman & Wakefield – de claims zijn nooit hard te maken. En dus belandt de discussie in een mul karrenspoor, omdat niemand goed weet hoe groot het probleem in werkelijkheid is, of het mogelijk is om er iets tegen te ondernemen, en wat er dan voor nodig is. Niels Maijer, vice-voorzitter van de Makelaarsvereniging Amsterdam (mva) reageerde toen ik hem belde ook verbaasd. De mva vertegenwoordigt 85 tot 90 procent van de makelaars die in Amsterdam actief zijn, en in een interne enquête vonden zij vooralsnog geen aanleiding om te denken dat het aantal buitenlandse kopers van Amsterdams vastgoed was gestegen of dat er een run op plaatsvindt. Maijer spreekt uit eigen ervaring over ‘drie, misschien vier Russen in de laatste vijf jaar’. Voorzover het bewijs
Interieur van een Londens huis dat is opgekocht door de Saoedische koninklijke familie en al tientallen jaren leegstaat
anekdotisch geleverd kan worden, durft hij de stelling wel aan dat geen van zijn collega’s overspoeld is door kopers uit China, Rusland of het Arabisch schiereiland. Hij houdt wel een slag om de arm: ‘Op transacties via grote trust-kantoren hebben wij geen zicht.’ De journalistieke en politieke aandacht voor het onderwerp heeft er ondertussen toe geleid dat OIS Amsterdam bezig is met een inventarisatie van onroerend goed met een woonbestemming dat permanent, of het grootste deel van het jaar, leegstaat. ‘Maar’, zo waarschuwt woordvoerder en onderzoeker Jeroen Slot, ‘dat zegt eigenlijk nog steeds niets over wie daar woont. Het kan net zo goed gaan over iemand met een pied-à-terre die acht maanden per jaar in ZuidFrankrijk woont, en die hier zijn appartement aanhoudt.’ Amsterdam heeft geen cijfers over welke nationaliteit zich achter welke voordeur bevindt. ‘Het spectrum loopt van Chinezen tot Brabanders.’ Burgemeester Van der Laan is ook niet meer zo zeker van zijn zaak. De afdeling woordvoering van de gemeente Amsterdam zegt nu dat het college onderzoek doet en dat men in het najaar ‘met een standpuntbepaling’ komt. Toch moet er rekening gehouden worden met de vertraging die in iedere meting zit. Dat het niet zichtbaar is, betekent nog niet dat het niet plaatsvindt. Bovendien kan als tegenwerping worden aangevoerd dat, ook als blijkt dat de instroom van buitenlandse investeerders in Amsterdam nog volstrekt niet lijkt op de Londense situatie, het toch een goed idee is om ons te verdiepen in wat daar gebeurt – zodat Amsterdam en andere Nederlandse steden kunnen voorkomen dat hun hetzelfde overkomt. Want Londen is een spookbeeld, compleet met echt bestaande spookwijken van kapitaal vastgoed dat leegstaat en waar de ramen niet verlicht zijn tot de automatische timer aanslaat. Wekelijks is in kranten, van The Guardian tot de tabloids, te lezen hoe miljardairs appartemententorens opkopen nog voordat ze gebouwd zijn en hoe de mooiste Londense buurten parkeerplaatsen zijn geworden voor kapitaal. Het rijke Kensington and Chelsea is het enige Londense stadsdeel waar de bevolkingsomvang tussen 2001 en 2011 daalde, terwijl de stad als geheel met bijna een miljoen mensen groeide. De laatste gezinnen daar maken plaats voor brievenbusfirma’s – en die zijn nooit thuis. Links en rechts zijn het er dan ook over eens dat de situatie in Londen onhoudbaar aan het worden is. De denktank Civitas publiceerde begin 2014 het rapport Finding Shelter, over buitenlandse investeringen in de Britse huizen markt. Civitas, dat ijvert voor de bevordering van limited government en free enterprise, betreurt het dat Londens vastgoed wordt gezien als investeringsobject en niet als voorziening die moet zorgdragen voor de noden van de stadsbewoners. De stad wordt zo een no-go area voor de middenklasse. Het is, concludeert de vrijemarkt-denktank, noodzakelijk om de buitenlandse investeringen te reguleren. Ze wijzen
op Australië, waar niet-ingezetenen voordat ze mogen investeren toestemming moeten vragen bij het Foreign Investment Review Board, die investeringen alleen goedkeurt als ze bijdragen aan de netto toename van Australisch vastgoed. Een verwant verschijnsel op de Britse markt is dat een aandeel woningen contant wordt afgerekend – cash purchases. Vorig jaar werd 38 procent van de woningen zonder het afsluiten van een (nieuwe) hypotheek betaald. In de duurste wijken van Londen worden zes op de tien aankopen contant betaald. Het gaat om grote bedragen: woningen van meer dan vijf miljoen worden in driekwart van de gevallen contant afgerekend – en het aandeel buitenlandse investeerders ligt boven de 75 procent. Mark Carney, gouverneur van de Bank of England, verklaarde dat de bank daar geen greep op heeft: ‘De top van Londen wordt beheerst door cash buyers. We kunnen daar geen invloed op uitoefenen.’ Cash-aankopen zijn bovendien niet zelden schimmig. Deze zomer waarschuwde Donald Toon, directeur van de economische afdeling binnen de National Crime Agency, dat buitenlandse criminelen de huizenprijzen opdrijven. Geld witwassen met Brits vastgoed is vrij eenvoudig en wordt onder meer gedaan door brievenbusmaatschappijen. Hoewel de constructies niet per se wijzen op criminele activiteiten (het
De enorme stofzuigerkracht van rijkdom zorgt automatisch voor het ontstaan van enclaves is domweg gunstig) maakt men zich zorgen. Cash-aankopen zijn ook steeds vaker een optie voor mensen die profiteren van de in het Verenigd Koninkrijk exploderende ongelijkheid. Met het vorig jaar gepubliceerde paper Economic Inequality and House Prices in the UK deed de denktank New Economics Foundation onderzoek naar de relatie tussen de sterk stijgende huizenprijzen en ongelijkheid. De belangrijkste conclusie luidt dat (de onderzoekers formuleren voorzichtig) er sprake is van een ‘consistente correlatie’ tussen ongelijkheid en stijgende huizenprijzen. Hun observatie draait het verband tussen hoge huizenprijzen en ongelijkheid om: het is niet zozeer een bijeffect van ongelijkheid dat lage inkomens zich geen toegang meer kunnen verschaffen tot de (koop)woningmarkt, maar een factor die actief bijdraagt aan het verder toenemen van oude, reeds bestaande ongelijkheid; niet de passieve reflectie van een bestaand probleem, maar een multiplier. Bestaande ongelijkheid drijft de prijzen op omdat vermogende kopers bereid zijn om veel te betalen – en waarom zouden ze niet? Vastgoed is nog altijd een van de beste investeringen, en hoge prijzen zijn gunstig voor de portefeuille. Het 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 19
effect is alleen dat er een steeds kleinere groep vermogenden ontstaat die, relatief, steeds meer betaalt. Op langere termijn zorgt dat ervoor dat alle huizen duurder worden, en de huren stijgen mee. Daarnaast wordt speculatie een groter probleem, en ten slotte hebben dure wijken de neiging om steeds meer voorzieningen naar zich toe te trekken, waardoor de huizenprijzen opnieuw stijgen. De enorme stofzuigerkracht van rijkdom zorgt op die manier automatisch voor het ontstaan van enclaves. Sorting is dus een probleem: als de rijken zich toegang tot de meest aantrekkelijke wijken verschaffen, ontstaat er een vicieuze cirkel die de huizenmarkt meer ‘gesorteerd’ maakt. Armen worden de stad uit gedreven, maar de stijgende huizenprijzen aan de top zorgen er ondertussen ook voor dat de prijzen over de volledige linie meebewegen. Mensen kunnen ook buiten de stad niet vanzelfsprekend een goed en betaalbaar alternatief vinden. Die mechanismen, schrijft de New Economics Foundation, maken dat er een proces van voortdurende feedback ontstaat dat huizenprijzen telkens doet stijgen, terwijl ondertussen een steeds groter wordende groep mensen minder goed in staat is zich toegang tot de woningmarkt te verschaffen. De relatie tussen ongelijkheid en de woningmarkt moet, zeggen de onderzoekers, zeer serieus genomen worden. De grafieken laten een
Het zijn niet de Chinezen die de stad veranderen; ze reageren gewoon op de veranderende stad sterk verband zien tussen toenemende ongelijkheid en stijgende huizenprijzen, met grote consequenties. Londen is als gevolg van de Britse politiek-economische koers een gesegregeerde stad geworden. Het ‘sorting-effect’ heeft er een nieuw vocabulaire in het leven geroepen – bedrijven maken zich zorgen over ‘keyworker housing’: woningen voor mensen voor wie het noodzakelijk is om dicht bij hun werk te wonen, maar die dat niet kunnen, omdat ze de huur niet kunnen opbrengen. Concluderend stelt de New Economics Foundation dat economische ongelijkheid een vehikel is voor hoge huizenprijzen, omdat het opbieden in de hand werkt, segregatie bevordert, het aantal nieuw gebouwde huizen doet afnemen, en mensen die nu nog in een starterswoning zitten steeds minder in staat stelt om groter te gaan wonen – waarmee nieuwe starters aan de zijlijn blijven staan. ‘Uiteindelijk, als onze analyse correct is, is de volledige notie van een democratie van eigenhuis-bezitters afhankelijk van het terugdringen van ongelijkheid.’ Terwijl men zich in Amsterdam druk maakt over een probleem dat niet op harde cijfers is gebaseerd, beginnen mensen in het Verenigd 20 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Koninkrijk de relatie tussen ongelijkheid en de huizenmarkt scherp te stellen. Londen mag, bij monde van burgemeester Van der Laan, het grote spookbeeld zijn voor Amsterdam, maar op welke manier precies? Buitenlandse vermogenden zijn misschien niet zozeer de oorzaak van segregatie in de stad, maar een deel van een dieper liggend probleem. In augustus verscheen het onderzoek SocioEconomic Segregation in European Capital Cities, mede-gepubliceerd door de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden hoogleraar sociale geografie Sako Musterd. Ik spreek hem op zijn werkkamer aan de Roetersstraat. Volgens Musterd is Amsterdam nog altijd een tamelijk evenwichtige stad en gaat het ook nog een tijdje goed. Toch wijst de trend op langere termijn naar een stad die langzaam maar zeker meer gesegregeerd raakt. Terwijl de stad de sociale woningvoorraad omlaag brengt, neemt de vraag naar woonruimte enorm toe. Corporaties verkopen voormalige sociale huurwoningen, en soms komen woningen ineens boven de liberalisatiegrens terecht – de druk leidt tot grote sprongen in de huurprijs. ‘De prijsontwikkeling in Amsterdam is heel erg fors’, aldus Musterd. Die observatie wordt bevestigd door cijfers van de Makelaarsvereniging Amsterdam. In het tweede kwartaal van dit jaar werden huizen in de stad gemiddeld dertig procent boven de vraagprijs verkocht. Wat gebeurt er met de stad? ‘Sinds de crisis weten we dat niet zo goed’, zegt Jeroen Slot van statistiekbureau ois. ‘Maar dat de stad in hoog tempo verandert staat vast.’ In ieder geval is duidelijk dat Amsterdam in een aanzienlijk tempo door-segregeert. Lage inkomensgroepen, vooral niet-westerse allochtonen, verlaten de stad, terwijl hoge inkomens binnenkomen. ‘De verhoudingen van voor 2008 komen niet terug. De verschillen in de regio lijken groter te gaan worden. Sommige delen worden aantrekkelijker, andere minder aantrekkelijk’, zeggen ze bij ois. Hoewel het nog geen hard bewijs is, ondersteunen de cijfers, afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek en eigen onderzoek, de gedachte dat er iets verandert aan Amsterdam als emancipatiemachine. Van de mensen die in de afgelopen paar jaar uit de stad zijn verhuisd, heeft vijftig procent een inkomen van 34.000 euro of lager, terwijl minder dan 25 procent van de mensen die naar de stad toe komen uit dezelfde inkomensgroep afkomstig is. Van de inkomens boven 68.000 euro gaat ruim twintig procent de stad uit, tegenover meer dan 25 procent die de stad in trekt. De conclusie van OIS Amsterdam is dan ook dat ‘gemiddeld de groep die de stad binnenkomt vermogender is dan enkele jaren geleden, en vaak ook vermogender dan de groep die er al is’. Wat bovendien opvalt – het bewijsmateriaal is anekdotisch, omdat er geen tellingen worden bijgehouden – is dat het aandeel contante betalingen van woningen ook in Amsterdam de laatste jaren toeneemt. Volgens vice-voorzitter Maijer van de makelaarsvereniging gaat het
om vermogende mensen die een appartement kopen voor hun (studerende) kinderen, mensen die op zoek zijn naar een pied-à-terre, of gepensioneerden die in de stad willen wonen. De toename van het aantal cash-betalingen is niet eenvoudig te interpreteren, maar het staat vast dat het relatieve aandeel dat een woning met vreemd vermogen – een hypotheek – aanschaft daalt. Het gaat daar om de starters en doorgroeiers op de woningmarkt, de (lagere) middeninkomens voor wie het steeds moeilijker is om in de stad te blijven wonen. Want hoewel woningcorporaties nog altijd sociale huurwoningen blijven aanbieden op de koopmarkt betekent dat niet dat die huizen bij starters terechtkomen. Ook deze huizen worden vaak vele tienduizenden euro’s boven de vraagprijs verkocht aan particuliere investeerders – iets wat kan wijzen op de groei van het aandeel ‘kleine’ vermogenden dat vastgoed verwerft voor de buy-to-let-markt. Daarnaast zijn er de woningen die met honderden en duizenden tegelijk worden opgekocht door investeerders. Het aandeel buitenlandse partijen onder hen was vorig jaar vijftig procent, en de waarde van hun investeringen anderhalf miljard euro. Dit jaar wordt het dubbele verwacht. Het Nederlandse model werd vroeger geprezen omdat het eigenwoningbezit bijdroeg aan het dempen van de vermogensongelijkheid. De
Het is ironisch dat juist nu vermogenden de stad binnentrekken Amsterdam de erfpacht opdoekt vraag is of dat nog steeds zo is. ‘De rijken hebben meer vermogen dan ooit’, stelde professor Wiemer Salverda van de Universiteit van Amsterdam eerder dit jaar. Nederland heeft niet zozeer een probleem met inkomensongelijkheid, maar de ongelijkheid in vermogen is hier in internationaal vergelijkend perspectief hoog. De Wetenschappelijke Raad voor het Regerings beleid concludeerde dat de rijkste tien procent van de bevolking zestig procent van het vermogen in handen heeft, en de minst vermogende zestig procent van Nederland één procent. Langzaam wordt het beeld achter de cijfers zichtbaar: vermogenden trekken de stad in, lage inkomens de stad uit, en het wordt moeilijker voor starters om een hypotheek te krijgen, en dus moeilijker om te bieden op huizen – die dit jaar voor een derde boven de vraagprijs verkocht worden. Het is de situatie die je krijgt in een land dat op het gebied van vermogensongelijkheid internationaal slecht scoort. Starters blijven langer plakken op de huurmarkt, doorstromers komen vast te zitten in hun eerste huis, terwijl ze eigenlijk groter moeten of willen gaan wonen. Sommigen moeten zelfs weer een stap terug doen – van de woningmarkt teruggeworpen op de huurmarkt. Het gevolg is een vicieuze cirkel
’s Avonds slaat de lichttimer aan
Graeme Robertson / HH
waarin de huren stijgen, woningen steeds meer in handen komen van professionele verhuurders (in het Verenigd Koninkrijk is er een toenemende groep buy-to-let-investeerders), en de slotgracht tussen koop- en huurmarkt zich verwijdt, terwijl de brug is opgetrokken. Bedreigen Chinese en Russische investeerders de leefbaarheid in de stad? ‘Je mag je afvragen wat de volgorde is’, zegt sociaal-geograaf Musterd. ‘Het is zo dat er interesse is in Amsterdam van buitenlandse investeerders. Maar zulke investeerders reageren op binnenlandse ontwikkelingen.’ Wanneer Chinese of Russische investeerders Amsterdams vastgoed in het vizier krijgen is dat, kortom, omdat daar een langer lopend proces aan ten grondslag ligt. Vastgoed dat aantrekkelijk is voor de mondiale kaste van extreem rijken heeft eerst in het binnenland staan rijpen. Het zijn niet de Chinezen die de stad veranderen – zij zijn trendvolgers; ze reageren gewoon op de veranderende stad. Steden die zich erop toeleggen gemengd te blijven, worden niet zomaar een vluchtstrook voor (internationaal) kapitaal. Wat dat betreft roept Amsterdam dat lot over zichzelf af. Sterker nog, de gemeente doet de ongelijkheid in de stad toenemen. In een interview met de Volkskrant deze zomer zei Jos Gadet, hoofdplanoloog van de gemeente, dat gentrificatie volgens hem goed is voor de stad: ‘Een Turkse slager kan zijn zaak beter runnen in een gegentrificeerde wijk dan in Osdorp; een Marokkaanse vishandel gedijt beter in Amsterdam-Oost dan buiten de ring. Het verzet ertegen is vooral een politiek standpunt: het is onrechtvaardig dat de een rijker is dan de ander. Maar moet je om ideologische redenen de stad op slot zetten? Als veel mensen appels willen, maar er zijn er maar een paar, dan gaan we toch ook niet de appelverkoop verbieden? Dan moeten we juist meer appels produceren.’ Gevraagd naar een reactie zeggen de voorlichters van Amsterdam dat het prijspeil van woningen stijgt en de verkooptijd afneemt. Volgens hen laat deze ontwikkeling zien ‘dat Amsterdam populair is en dat mensen hier graag willen wonen’. Het college, benadrukt men, ‘is hier blij mee’, al brengt het natuurlijk zorg mee omdat het adagium ‘Amsterdam is van iedereen’ erdoor ‘onder druk komt te staan’. Als ik vraag of het beleid om het aandeel sociale huurwoningen omlaag te brengen gaat veranderen, wordt die vraag direct geherformuleerd: het is geen beleid om de sociale huurwoningen terug te brengen, maar ‘om het aantal koopwoningen te vergroten’. Gentrificatie, kortom, is gemeentebeleid. Maar gentrificatie is de eerste stap in een proces van verdringing en verwijdering. Musterd stelt dat segregatie draait om een prisoner’s dilemma. Als individu willen we graag in mooiere wijken wonen, maar op langere termijn
wordt de samenleving als geheel daar slechter van, blijkt uit steeds meer onderzoek. ‘Een beetje segregatie is niet erg’, zegt Musterd. ‘Het zit ook in de natuurlijke neiging van de mens. Mensen willen zich het liefst omringen met anderen die zijn zoals zij. Ik ben ook niet tegen het fenomeen van segregatie tout court, het moet alleen wel redelijk blijven en we moeten ons afvragen of we niet op het punt zijn waar het proces van segregatie problematisch begint te worden. De stad is sinds de jaren negentig bezig met het verkopen van sociale woningen en is er daardoor ook op vooruit gegaan. Misschien moeten we nu de bakens weer verzetten.’ Het stadsbestuur ziet die veranderende stad voorlopig niet als probleem. In zekere zin is het zelfs gunstig: politici kunnen wijzen op het geaggregeerde welvaartsniveau van mensen in de stad, en dat grafiekje laat een stijgende lijn zien. Hoe het zit met de verdeling van die welvaart blijft echter onduidelijk. Maar het idee dat de toestroom hoge inkomens, goede opleidingen en grote vermogens naar de stad ondubbelzinnig goed is, is feitelijk weinig meer dan het trickledown-dogma van drie decennia terug: dogma’s die overeind blijven zolang het stadsbestuur de nieuwe situatie blijft beschouwen als een fenomeen van de meritocratische samenleving, en niet (bijvoorbeeld) als een risico voor het evenwicht in de stad. Of in termen van macht: wat is dan eigenlijk de zorg van de gemeenteraad en Van der Laan? Dat het om buitenlandse investeerders gaat? Is het eigen rijken eerst? Het is ironisch dat juist op het moment dat vermogenden de stad binnentrekken het stadsbestuur de erfpacht opdoekt. De stad geeft daarmee een waardevol instrument uit handen dat
historisch gezien een effectief instrument was dat het sociaal-democratische karakter van de stad heeft vormgegeven. De New Economics Foundation waarschuwde voor de versterkende dynamiek die ontstaat wanneer er geen rem wordt gezet op de processen van segregatie en ongelijkheid. Bestaande (vermogens)ongelijkheid kweekt meer ongelijkheid. Bezit wordt belangrijker, de toegang tot bezit moeilijker. Wat is het eindpunt? Misschien een reprise van de negentiende en de vroege twintigste eeuw – een statische samenleving die bestaat uit mensen met (geërfd) vermogen en bezit, en mensen zonder. In The Just City uit 2010 vergeleek de Amerikaanse stadsgeograaf Susan Fainstein New York, Londen en Amsterdam aan de hand van de filosofie van John Rawls. Wat maakt steden rechtvaardig? Eén factor is de wijze waarop steden omgaan met schaarste. Iedereen wil in de stad wonen, en de politieke opgave is hoe om te gaan met vraag die het aanbod overstijgt. Laat je de markt vrij, of beteugel je die? Vergeleken met Londen en New York, schreef Fainstein, is Amsterdam exemplary. Maar haar analyse uitte ook zorg over de vraag of Amsterdam die status kan behouden. Het boek verscheen tijdens de Grote Crisis, en de effecten daarvan zijn denkelijk pas over een paar jaar echt goed zichtbaar. De tendens wijst echter naar toenemende segregatie. zie groene.nl ‘We willen niet zijn zoals voor Dossier Ongelijkheid Londen’, zei burgemeester Van der Laan namens de gemeenteraad. Of dat lukt ligt niet zozeer aan Chinezen of Russen die grachtenpanden kopen, maar aan wat de stad daar zelf aan wil doen. 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 21
Het déjà-vu van Henri – Rode Kruis – Dunant
Vluchtelingen komen bij het dorp Skala Sikamineas in Lesbos aan land. Dan moeten ze nog kilometers lopen naar de hoofdstad Mytilini om zich te registreren en verder te kunnen reizen
Zakdoekje leggen op Lesbos
Dagelijks zetten honderden vluchtelingen voet aan wal op het Griekse Lesbos. Toeristen, expats en vrijwilligers ontfermen zich over hen, want anders dan bij andere humanitaire crises schitteren de grote hulporganisaties door afwezigheid. door Linda Polman beeld Paolo Pellegrin
Maar liefst twee artsen verzorgen de blaar op de kleine teen van de vluchteling die zojuist op Lesbos aan land sprong. De ene houdt het been van de jongeman omhoog, de andere is met een fles jodium in de weer. De artsen, beiden uit Nederland, konden de beelden van de vluchtelingen elke dag op het NOS Journaal niet meer aanzien en besloten hun vakantiedagen aan hulp te besteden. ‘Ze zijn vooral moe en bang als ze aankomen’, zegt arts Harm Knol uit Dedemsvaart. Zijn behandeling bestaat uit geruststellen. Ga even lekker onder die boom zitten om bij te komen, zegt hij tegen de mensen. ‘U bent veilig hier.’ Over het ongeasfalteerde pad boven de stranden tussen Eftalou en Skala Sikaminias komen dozijnen nieuwe vluchtelingen aangelopen en op zeventig meter afstand van Harm Knols medische postje legt al wéér een propvolle rubberen boot uit Turkije aan. Juichend rukken de passagiers hun zwemvesten los en gooien die in de lucht. Behalve met de humanitaire ramp kampt Lesbos inmiddels ook met een milieuramp. De zee en Lesbos’ stranden liggen vol afgedankte reddingsvesten en lek gestoken rubberen boten. Dick Norg, smid van hang- en sluitwerk in het Groningse Baflo, is eigenlijk ook op vakantie, maar achter een op het strand geïmproviseerde keukentafel smeert hij elke dag stapels boterhammen voor de vluchtelingen. Mee levende Bafloërs gaven hem spontaan geld mee toen ze hoorden dat hij een reis naar Lesbos had geboekt. ‘Het is verschrikkelijk wat die mensen allemaal doormaken’, zegt hij. ‘U mag best weten dat ik ervan heb gehuild.’ Verderop op het strand deelt een Belgische mevrouw aan Syrische en Afghaanse moeders droge babykleertjes uit, naar Lesbos opgestuurd door meelevende moeders in Nederland en Denemarken. Een toerist uit Duitsland tilt een krat appels uit de kofferbak van zijn huur autootje. Iemand anders deelt bananen en flesjes water aan de vluchtelingen uit. 22 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
De jongeman krijgt van de twee artsen uit Nederland een mooie roze pleister voor op zijn blaar. ‘I love you’, zegt hij dankbaar. ‘I love you’, antwoordt Knol. Op de warme zeebries zweven zeepbellen voorbij. Twee damesclowns van een ngo die Global Clowning heet namen uit Nederland busjes bellenblaas, ballonnen en verjaardagshoedjes mee en ze spelen annemaria koekoek en zakdoekje leggen met vluchtelingenkinderen op het strand. De kleintjes, nog maar net aan land getild, lachen zich een kriek. Ouders kijken vanonder de boom dankbaar toe en happen in
‘Ze denken in het beloofde land te zijn aangekomen. Ik vertel ze nooit wat ze vanaf nu te wachten staat’ Norgs boterhammen. De ene clown heeft een kikkermuts op haar hoofd. Ze wrijft haar rode feestneus teder tegen het wipneusje van een Syrisch jongetje. ‘I love you’, zegt een kleuter tegen de andere clown, die in haar rode pofbroek een rondedansje maakt. ‘And I love you’, zegt de clown. ‘Welcome in Europe!’ lacht Harm Knol breed. Zoveel mogelijk vluchtelingen op krukken, in rolstoelen, blinden, bejaarden, hoogzwangeren en zieken krijgen van hulpvaardige toeristen en expats een lift, maar een stoet van twee- à drieduizend man loopt dagelijks van het strand van Eftalou de vijf kilometer naar het minuscule havenstadje Molyvos, met (’s winters) zeven honderd inwoners. ‘In deze fase heeft het nog wel wat van de avondvierdaagse’, zegt Thom. Hij verhuisde elf jaar geleden van Nederland naar Molyvos en exploiteert een guesthouse. We rijden in zijn
jeepje langs vrolijk zwaaiende nieuw aangekomenen met kinderen op hun schouders en met rugzakken waar het zeewater uit druipt. Een groep Syrische tieners die samen oplopen joelen ‘waar is de McDonald’s’. ‘Na de hartelijke ontvangst op het strand denken ze in het beloofde land te zijn aangekomen. Ik vertel ze nooit wat ze vanaf nu te wachten staat. Ik gun ze het moment’, zegt Thom. De bushalte in de hoofdstraat van Molyvos is het verzamelpunt. Vluchtelingen gaan ervan uit dat hiervandaan een bus naar Lesbos’ hoofdstad Mytilini vertrekt, waar ze zich door de politie moeten laten registreren. Twee keer per dag komt er inderdaad een bus, de lijndienst, maar vluchtelingen mogen niet instappen. ‘Omdat u illegaal bent’, legt een blonde dame uit aan een groep vluchtelingen uit Syrië en Irak. ‘Als de buschauffeur u vervoert, is hij een mensensmokkelaar en kunnen ze hem arresteren.’ Hannelouise Kissow is huisarts in Kopen hagen. Ook zij nam haar vrije dagen op en reisde naar Lesbos om te helpen. Doktertje spelen op de openbare weg mocht niet van de politie. Ze werd met arrestatie bedreigd. Om toch íets te doen, sjouwt ze tussen de vluchtelingen rond met de tas tweedehands kinderkleertjes die ze meenam uit Kopenhagen. ‘Taxi?’ vraagt een vluchteling. ‘Mag ook niet’, zegt Kissow. ‘U moet zich eerst in Mytilini laten registreren. Pas dan mag u in een bus of taxi.’ ‘Waar is Mytilini?’ vraagt de vluchteling. ‘Zeventig kilometer die kant op’, wijst Kissow. Soms komt er een bus naar Molyvos waar vluchtelingen wél in mogen, van de organisatie International Rescue Committee (irc). Maar soms ook niet. En soms drie tegelijk. Vandaag heeft Kissow er niet één gezien. ‘Ik heb kleine kinderen, die kunnen niet zeventig kilometer lopen. Waar vind ik een hotel?’ vraagt de vluchteling.
‘U mag niet in een hotel. Orders van de Griekse regering’, zegt Kissow. ‘Maar ik heb geld!’ zegt de vluchteling. ‘Maakt niet uit.’ ‘Waar slapen mijn kinderen dan?’ ‘Onder een olijfboom, op de stoep, waar u maar een plekje vindt’, zegt Kissow. Ze houdt het voor gezien voor deze dag. Voor haar gevoel heeft ze vandaag al duizend mensen moeten vernederen met het bericht dat ze niks mogen en hier op de stoep moeten zitten met hun kinderen en dat bejaarden moeten wachten tot er misschien een bus voor ze komt. Dat moet toch beter geregeld kunnen worden in ons beschaafde Europa, vindt ze. En ze is boos dat zíj degene is die het de vluchtelingen allemaal moet uitleggen. ‘Ik heb hier nog nooit één Griek gezien, behalve om mij te bedreigen. Stonden er een paar mannen uit het dorp tegen me te snauwen dat ik al die vluchtelingen hier weg moest halen, wég, wég van onze stoep, deden ze met hun handen. Waarheen dan? En hoezo moet ík dat doen? Alsof het míjn vluchtelingen zijn.’ Ze laat haar tas kinderkleertjes tussen twee vluchtelingenfamilies achter en loopt weg in de richting van Molyvos’ taverna’s op het strand. Ik blijf achter bij de bushalte waar vandaag geen
bus is gesignaleerd. Een half uur lang ben ik in mijn eentje de poort naar Europa. ‘Athene?’ vraagt een Afghaan die net met zijn familie uit Eftalou is komen aanlopen. Hij heeft geen idee waar ze zijn. Ik vouw het plattegrondje uit dat ik kreeg van het toeristenbureau. ‘U bevindt zich hier.’ Ik wijs Molyvos aan. ‘U moet dáár naartoe.’ Ik wijs naar Mytilini aan de andere kant van het eiland. ‘En dan met een boot naar Athene.’ Mensen, gedroogd zeezout in hun baarden en aan hun haarwortels gekoekt, stuwen om me heen. ‘Hongarije?’ vraagt er een. ‘Toilet?’ ‘Ziekenhuis?’ ‘Registration?’ Een paar gehelmde mountainbikesters in neonkleurig lycra en met sixpacks waterflessen van anderhalve liter aan hun fietsstuur denken ook dat ik Europa’s humanitaire coördinator wel zal zijn. Andere mogelijke kandidaten zijn er niet. Ze zetten de petflessen aan mijn voeten en
‘U bevindt zich hier.’ Ik wijs Molyvos aan. ‘U moet dáár naartoe. En dan met een boot naar Athene’
zeggen dat ik het water mag distribueren onder vluchtelingen die het ’t hardst nodig hebben. Ik geef mijn plattegrondje weg, wens de mensen om me heen veel geluk en maak me los uit de kluwen. Honderd meter van de bushalte, voorbij de volgende bocht, zijn er souvenirwinkels, juice-bars, tubes zonnebrandcrème in iedere gewenste beschermingsfactor, ansichtkaarten en zwembandjes. Europa zoals het wél hoort. Struikel je in grote humanitaire crises gewoonlijk over de internationale hulporganisaties – een paar honderd in één ramp is niet ongebruikelijk –, in deze grootste vluchtelingenramp in de moderne Europese geschiedenis blijven ze massaal thuis. De enige logo’s die ik zie op vlaggen en autoportieren zijn van lokale autoverhuurbedrijven. Op de achterbanken van Toyotaatjes van Billy’s Rent a Car vervoeren hulpvaardige toeristen uitgeputte vluchtelingenfamilies en vanuit de achterbakken van de Daihatsu’s van Best Rent a Car delen de helpers water en brood aan de hongerigen uit. Behalve de goedertierenheid van eilandbezoekers en expats konden de 330.000 vluchtelingen die dit jaar al op de Griekse eilanden aanmeerden op weinig of niets rekenen. Als de vakantiedagen op zijn of als de expats de puf of de middelen 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 23
niet meer hebben om te helpen, hangt het leven van de vluchtelingen af van het lot. Op het eiland Leros, net als Lesbos niet ver van Turkije, meren elke dag honderden vluchtelingen aan. Ook daar is geen Rode Kruis, VN, of Griekse of Europese hulp. Er is één wc geregeld en die lekt, melden vrijwilligers. Net als op Lesbos zijn de vluchtelingen overgeleverd aan een lokale bevolking en een groep bezoekers die in hun vakantiedagen doen wat ze kunnen. De vluchtelingen op Leros boffen dat een van die vrijwilligers de moeder is van Sanne Wallis de Vries, die collega’s als Brigitte Kaandorp en Henny Vrienten mobiliseerde voor een benefiet op 11 oktober in de Kleine Komedie in Amsterdam. Van de verwachte opbrengst kunnen de vrijwilligers wc-papier, schoon ondergoed, babymelk, fruit, rugtassen en maandverband voor de vluchtelingen kopen. Niet alleen de overheid in Griekenland laat het afweten. In alle doorgangslanden zijn de vluchtelingen in handen van toevallige samaritanen. Journaliste @Faloulah signaleerde onlangs drieduizend vluchtelingen midden in de nacht bij de Grieks-Macedonische grens. Ze tweette: ‘Er waren alleen vrijwilligers om ze te helpen.’ Bij de Servisch-Kroatische grens zag een twitteraar tweeduizend vluchtelingen. ‘Kinderen lopen kilometers op blote voeten in de regen. Er zijn alleen wat vrijwilligers.’ Hulp bij humanitaire rampen in EU- lidstaten is de verantwoordelijkheid van de betreffende landen zelf. Hulporganisaties uit buitenlanden zouden spontaan kunnen aanbieden om te komen, maar doen dat in deze ramp niet of nauwelijks. Het ligt politiek te gevoelig. Hulporganisaties die een goede relatie willen blijven houden met Europese regeringen en de EU, hun belangrijkste donoren, gaan beter mee in het beleid van die donoren. Dat beleid luidt: vluchtelingen moeten opgevangen worden ‘in de regio’. Hulp bieden in Europa zelf kan een aanzuigende werking hebben, is de redenering. Wat Tineke Ceelen van de Stichting Vluchteling naar haar hoofd kreeg toen ze in juni besloot geld in te zamelen voor vluchtelingen op Lesbos wil ik niet weten, zegt ze. ‘Mijn Twitter-account stroomde vol met beledigingen en doodsbedreigingen, ik ben voor hoer en landverrader uitgemaakt, kreeg een fotocollage toegestuurd van afgehakte hoofden met het mijne erbij.’ Ook bij het Nederlandse publiek lagen deze vluchtelingen nogal gevoelig, wil ze maar zeggen. Maar Ceelen buigt het hoofd nooit voor ‘sneue, kleinzielige, anonieme zielepieten’ en ze zamelde onder haar vaste donateurs 320.000 euro in voor een opknapbeurt van het doorgangskamp Kara Tepe in Mytilini. Dat kamp was het ergste wat ze in jaren had gezien, ‘kampen in Afrika meegerekend’. Tienduizenden vluchtelingen moesten zich er registreren, er waren geen toiletten en geen douches, en behalve bij bescheiden medische hulpposten van Médecins sans Frontières (msf) en Médecins du Monde en bij toeristen en een handvol lokale vrijwilligers konden ze nergens terecht voor hulp. 24 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Met slechts vier à vijf mensen van partner organisatie International Rescue Committee aan de grond om de ingezamelde 320.000 euro te besteden – minder dan een euro voor elke vluchteling die Griekenland in 2015 tot nu toe doorkruiste – was de Stichting Vluchteling in één klap de grootste humanitaire speler op het eiland. Het Nederlandse Cordaid bijvoorbeeld besteedde tot nu honderdduizend euro aan de vluchtelingen op Europese bodem, de helft daarvan in Griekenland. Dat komt neer op zestien cent per vluchteling tot nu toe dit jaar in Griekenland. De multinationale miljoenen organisatie Mercy Corps was ook even op Lesbos. In Molyvos kwam ik een mevrouw tegen die voor Mercy Corps werkte. Ze was er voor een paar dagen met een collega om de situatie in ogenschouw te nemen en had flesjes water uitgedeeld op het strand. De volgende dag zouden ze al weer weggaan en de mevrouw wist niet of Mercy Corps nog zou terugkomen. Twee heren van een organisatie die Islam Aid heet liepen ook rond tussen de vluchtelingen in Molyvos. Ze deden wat ze konden om te helpen en bleven twee weken, zeiden ze. Om ‘religieuze redenen’ mochten ze me geen hand geven, dus ik vrees dat het duo weinig vrouwen uit bootjes heeft getild of vrouwenvoeten met pleisters heeft beplakt. Het grootste deel van het door Tineke Ceelen ingezamelde geld is op gegaan aan de bussen die zoveel mogelijk vluchtelingen de wandeling van zeventig kilometer van Molyvos naar Mytilini moesten besparen. De rest besteedde partner organisatie irc samen met msf aan verbeteringen in Kara Tepe. Er kwamen bijvoorbeeld
‘Grieken laten vluchtelingen met genoegen over aan buitenlanders.’ Net als de verwaarloosde zwerfkatten douches en toiletten. De Stichting Vluchteling wil de hulp op Lesbos nog uitbreiden voordat de winter ook op Lesbos invalt. ‘De Grieken laten de vluchtelingen met genoegen aan buitenlanders over’, zegt Thom. Net als de schurftige en verwaarloosde zwerfkatten op het eiland: die kwamen ook altijd al voor rekening van de expats. Europa is met z’n management van deze vluchtelingencrisis 159 jaar terug in de tijd gezakt, naar de tijd van Henri Dunant, toen professionele humanitaire hulpverlening nog moest worden uitgevonden. De Geneefse zakenman was in 1859 bij toeval getuige van de Slag bij Solferino in Italië tijdens de oorlog van Italië en Frankrijk tegen Oostenrijk. Van de driehonderdduizend manschappen aan het front sneuvelden er veertigduizend. Nog eens veertigduizend raakten gewond en bleven op het slagveld achter. Bevel-
voerders waren gedecoVluchtelingen wachten om geregistreerd te reerde veldmaarschalworden. Mensen slapen ken, edele prinsen en buiten in parken en zelfs een keizer, Napoop de grond, er zijn leon III, maar die waren geen toiletten en wasvoorzieningen en de te zuinig en ongeïntetemperaturen zijn hoog resseerd geweest om de medische hulp voor hun troepen fatsoenlijk te regelen. Gewonden werden overgelaten aan de inwoners van Solferino en aan toevallige passanten die het leed niet konden aanzien en in de weer gingen met verbanden. Ze sjouwden de overlevenden naar stallen, kerken en kloosters en assisteerden een handjevol dorpsartsen bij het amputeren van ledematen. Dunant kreeg een groep vrijwilligers bij elkaar, bestaande uit ‘edele filantropen’ en voor de gelegenheid opgerichte ‘damescomités’, die van slachtoffer tot slachtoffer gingen met flessen schoon drinkwater. Dunant regelde ook ketels soep en hij voorzag de vrijwilligers van grote balen katoenpluksel, dat ze konden gebruiken om wonden mee uit te wassen. Uit een verderop gelegen stad liet hij voor eigen rekening medicijnen, hemden en sinaasappels aanrukken. Elk huis in de omgeving veranderde in een kliniekje of een gaarkeuken. Mensen brachten soep rond, schreven namens stervende soldaten afscheidsbrieven aan families en klopten troostend op bebloede handen. Ze bedoelden het goed, schreef Dunant drie jaar na dato in zijn boek Un souvenir de Solferino, maar de helpers waren uiteindelijk ‘geïsoleerde enthousiastelingen’ die ‘verstrooide inspanningen’ pleegden. Degenen met verstand van zaken hadden geen tijd om het advies en de leiding te geven waaraan enorme behoefte was en de amateurs die ‘vanuit hun eigen goedheid te werk wilden ontbrak het aan kennis en ervaring, zodat hun inspanningen ontoereikend en vaak zonder resultaat bleven’. Na een week begon het enthousiasme van de vrijwilligers bovendien al weer te tanen. Ze raakten afgemat of moesten nodig weer eens aan hun échte werk. ‘Ach’, verzuchtte Dunant, ‘hoe waardevol zou het zijn geweest om honderden ervaren en goed opgeleide vrijwilligers te hebben gehad! Een dergelijke groep zou een kern hebben gevormd waaromheen de schaarse hulp georganiseerd had kunnen worden.’ Terug in Zwitserland lobbyde hij voor de oprichting van zo’n beweging. Het Internationale Comité van het Rode Kruis zag het licht. De principes van de organisatie worden door 189 landen, inclusief alle EU-lidstaten, onderschreven. In de ‘grootste vluchtelingencrisis in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog’ zijn langs de vluchtelingenroutes zo goed als nergens professionele hulpverleners te zien, met uitzondering van met name msf, Médecins du Monde en het irc. Slachtoffers zijn in beginsel weer overgeleverd aan oprecht ontdane ‘damescomités’
en ‘edele filantropen’, die voor boterhammen, droge sokken en pleisters zorgen, zolang hun vrije dagen nog niet op zijn en sympathisanten bereid blijven ze wat geld te sturen. Waar is de unhcr toch? vragen de filantropen op Lesbos zich telkens af als ze weer overweldigd zijn door een paar duizend dorstige en hongerige vluchtelingen in Molyvos. In de lente begon de vluchtelingenstroom in aantallen te escaleren. Nu, tegen de herfst, heeft de VN-vluchtelingenorganisatie, met een karige man of tien aanwezig op Lesbos, twee handen vol tenten in Kara Tepe weten te bouwen en eindelijk ook één tent voor vluchtelingen in Molyvos. De verdere bemoeienis van de unhcr met de vluchtelingen op Europees grondgebied beperkt zich tot nauwelijks hoorbaar gepruttel vanaf de zijlijn. Nu en dan verklaart de organisatie ‘geschokt’ te zijn over de ramp die zich aan Europa’s zuidelijke grenzen voltrekt en roept Europese autoriteiten beleefd op om maatregelen te nemen. Het oordeel van VN-kenners over de daadkracht van de unhcr is in de afgelopen maanden niet mals geweest. Voormalig medewerkster Sylvana Foa, ooit door de unhcr ingehuurd als imago-adviseur, legde in een interview met Reuters uit dat hoofden van VN-organisaties graag ‘schattig hartverwarmende filmpjes’ laten zien
over individuele vluchtelingen, veel liever dan dat ze regeringen aanvuren om hun verantwoordelijkheid te nemen. ‘Die VN-hoofden willen na deze baan wéér een VN-baan, en die krijgen ze niet als ze VN-lidstaten ontstemmen.’ Op 24 september kreeg de unhcr door EUlidstaten een toezegging van 1,1 miljard euro extra om de ‘vluchtelingenopvang in de regio’ te verbeteren, zodat vluchtelingen dáár een toekomst kunnen opbouwen en niet meer naar híer hoeven te komen. De unhcr had in het belang van de vluchtelingen ‘in de regio’ tegen die 1,1 miljard in opstand moeten komen, want het
‘Die VN-hoofden willen na deze baan wéér een VN-baan, en die krijgen ze niet als ze VN-lidstaten ontstemmen’ bedrag komt niet eens in de buurt van wat de organisatie nodig heeft om ‘de regio’ leefbaarder te maken. Vóór de toezegging kwam de unhcr voor die immense opdracht al ten minste 2,7 miljard dollar te kort voor het jaar 2015. Met de 1,1 miljard ‘extra’ blijft de unhcr gewoon in
de rode cijfers. De unhcr moet het extra EUgeld bovendien delen met het World Food Programme, dat voor september en oktober 2015 ook al 149 miljoen dollar tekortkomt. Voor hulp aan de vluchtelingen die al in Europa zijn krijgen unhcr en wfp zo goed als niets. En voor hulpprogramma’s in 2016 is door lidstaten nog niets toegezegd. Als ‘edele filantroop’ kun je je in Molyvos voor een uur, een dag, een week, of zolang je wilt, aansluiten bij de losse club Help for Refugees, waarvan de kern een voortdurend van samenstelling wisselend groepje studenten, backpackers en expats is, dat verzamelt in het restaurant Captain’s Table in Molyvos. Ze doen moedige pogingen om hulp die uit heel Europa spontaan wordt aangeboden te coördineren vanaf de veranda van het restaurant. Captain’s Table is ook het adres waar non stop dozijnen postdozen vol babykleertjes, warme mutsen en slaapzakken voor de vluchtelingen worden bezorgd. Het uitpakken van de dozen, sorteren van de inhoud, opvouwen van kleding, schoenen bij elkaar zoeken en ontvangen en bijpraten van nieuwe vrijwilligers, kost de club vele uren per dag. En dan moeten ze zich ook nog buigen over de inhoud van alle tassen en koffers die vakantiegangers trots de hele dag door aanbieden. En 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 25
dan is er nog de warme betrokkenheid van de reisorganisaties die op Lesbos opereren. De ene nodigt klanten uit om zonder bijbetaling een extra volle koffer met spullen voor vluchtelingen mee te nemen, de andere, Corendon bijvoorbeeld, moedigt klanten aan om voor de thuisreis op het vliegveld hun halflege tubes tandpasta, overgebleven shampoo en T-shirts die ze kunnen missen bij de Corendon-balie in te leveren. Dan zorgt Corendon dat het op de goede plaats terechtkomt. In Captain’s Table, denk ik. Nee zeggen tegen nieuwe vrijwilligers, en ‘we hebben genoeg’ tegen al die mensen die spullen brengen en sturen, durven de helpers op Lesbos niet echt, want dan kan het gulle geefklimaat maar zo omslaan en sta je straks met lege handen en een lege kas. Passanten op het eiland kunnen ook meedoen met de voor de gelegenheid opgerichte Stichting Bootvluchteling, dat probeert een medische opvangpost op Lesbos’ strand draaiende te houden met onbetaalde vrijwilligers zoals huisarts Knol uit Dedemsvaart. Zijn Knols vakantiedagen op, dan hoopt de stichting een nieuwe vrijwilliger te vinden. Aan het uithoudingsvermogen van de vrijwilligers zit een grens. Expat Thom besteedt ten minste vijf uur per dag aan de vluchtelingen. Boven op zijn eigen werk. ’s Ochtends maakt hij snel de ontbijtjes voor zijn hotelgasten, dan maakt hij de kamers aan kant en dan hup, stort hij zich weer op het hulpwerk: bejaarden en baby’s uit bootjes tillen, zieken en gewonden heen en weer rijden, voedsel en water aansjouwen vanuit de Liddle in Mytilini. ‘Ik ben al eens ingestort. Ik was zes kilo afgevallen en was toch al niet zwaar.’ Veel vrijwilligers zitten op het randje, zegt hij. ‘Lontjes worden korter. Maar je kunt de vluchtelingen niet gewoon maar laten barsten. Ze steken echt niet over omdat de macaroni hier lekkerder is.’ Hij ziet de winter met vrees tegemoet, voor het eerst in zijn elf jaren op Lesbos. ‘’s Winters verdienen we niks. We hadden het geld deze zomer moeten verdienen, maar we kregen veel afzeggingen. Eerst waren er de verhalen over lege pinautomaten. Nu de vluchtelingen. Iedereens financiële reserves zijn op en onbetaalde rekeningen wachten op de deurmat.’ Zonder de vluchtelingen zat het land ook al in zwaar weer. Honderdduizend jonge Grieken vertrokken in de afgelopen vier jaar naar WestEuropa om werk te vinden, net als de vluchtelingen in de rubberboten. En ook voor arme Grieken smeren vrijwilligers dag in dag uit stapels boterhammen. Een Griek met een ijsje slentert langs door hitte bevangen kinderen. ’s Middags bereikt het nieuws mobieltjes op de stoep in Molyvos: Duitsland voert de grenscontrole weer in, een week nadat het de poorten opende voor vluchtelingen. Elke burgemeester wil graag een goede Duitser zijn, zo lang de vluchtelingen maar niet in zíjn sportzaal gestopt worden. Een acht maanden zwangere vrouw uit Damascus, vanochtend
in een rubberboot aangekomen, wil dóór, zo snel mogelijk door de laatste gaatjes in de grenzen. Doe dat nou niet, heeft Thom gezegd, want straks lig je ergens voor een rol prikkeldraad te bevallen. Maar nee, ze móet en zal door. Het is een graad of 35. Ieder plekje in de smalle streep schaduw van de olijfbomen langs de stoep is door vluchtelingen bezet. Oude en jonge mensen, baby’s en kleuters zitten en liggen door elkaar tussen lege Doritos-zakken, uitgelepelde blikjes sardines en lege petflessen, op aluminium reddingsdekentjes en stukjes afvalkarton. Kleding en schoenen hangen aan het hek van de olijfboer te drogen. Het zijn misschien al duizend mensen, maar vanaf de kustweg kun je al weer tien volgende rubberboten op Lesbos zien aankoersen. De eigenaar van het autoverhuurbedrijf naast de bushalte was het vanochtend zat: hij richtte een tuinslang op de vluchtelingen en spoot ze van zijn gazonnetje af, terug de hete kasseien op. Steeds meer vluchtelingen komen van het strand de straat in lopen en wurmen zich tussen de menigte die er al zit. Een toeristenechtpaar kocht zo’n beetje alle zonnepetjes en parapluu tjes op die ze in het dorp konden vinden en deelden die uit. Het geeft de menigte van vandaag een vrolijker aanblik, maar onder de oranje en gele petjes en pluutjes groeit onrust. Oververmoeide kinderen huilen en geven over. Moeders dwalen met kleuters en peuters aan de hand door de berm op zoek naar een plekje om ze te laten plassen en poepen. Als er eindelijk één bus voor de vluchtelingen stopt, wil iedereen er tegelijk in. ‘Hungary! Hungary!’ schreeuwen mensen. Ze ellenbogen en stompen elkaar, trekken
‘Je kunt de vluchtelingen niet gewoon maar laten barsten. Ze steken echt niet over omdat de macaroni hier lekkerder is’ elkaar voor de deur weg en gooien vrouwen en kinderen op de grond. De bus rijdt leeg weg, achter een volle touringcar aan, met dagjesmensen op weg naar de ouzostokerijen in Plomári. Een ploegje nordic walkers, pezige oudere echtparen met verre kijkers om hun nek, marcheert langs de vluchtelingenrijen, stug voor zich uit kijkend. Geïrriteerd klingelend perst een toeristentreintje zich door de menigte, drie babyblauwe open wagonnetjes voortgetrokken door een als locomotiefje vermomde tractor. Uit een intercom boven de hoofden van de passagiers klinkt het duo Cindy & Bert met hun schlager uit 1973: ‘Immer wieder sonntags kommt die Erinnerung (diewiediewiediep diep)/ Ich hör’ die Bouzoukis spielen/ G’rade so wie in der Sonntagnacht/ Als das Glück uns zwei nach Haus’ gebracht.’ De toeristen maken foto’s van de vluchtelingen en waarom ook niet? De miserabelen han-
gen, liggen, huilen en knokken met elkaar, open en bloot op een openbare weg, overgeleverd aan de luimen van passanten en lokaal volk. Sommige toeristen zwaaien naar de vluchtelingen. De clown met de rode pofbroek gaat met een vluchtelingenmevrouw op zoek naar een dokter. Kennelijk denkt de clown er ergens een te kunnen vinden. De andere clown, met kikkermuts, feestneus aan een elastiekje onder haar kin, deelt knuffelbeestjes uit. Moeders en kinderen bespringen haar. ‘Zo, die zijn tenminste op’, zegt ze als ze na een minuut uit de kluwen verrijst. Eenmaal in Athene beginnen de wegen van vluchtelingen zich te scheiden. Veertig procent van de 330.000 vluchtelingen die Griekenland dit jaar tot nu toe doorkruisten was Syriër. Veel van hen hebben genoeg geld om snel hun weg te vinden door Macedonië, Servië en Kroatië. Vluchtelingen zonder geld hompelen achter de kopgroepen aan, afhankelijk van de goedgeefsheid van voorbijgangers die hun lijden niet kunnen aanzien. Op hun tocht van de Griekse eilanden naar West-Europa stranden in Athene elke dag weer nieuwe Afghanen, Irakezen, Iraniërs, Pakistani, Bangladeshi, Palestijnen, Congolezen, Nigerianen, Kameroenezen, Eritreeërs, Ethiopiërs, Somaliërs en Soedanezen – honderden in getal. Vanaf het eiland Kos is ook al ten minste een dozijn Birmezen naar het Westen onderweg. Een bescheiden doorgangskamp in de stad zit permanent bomvol. Wie er niet meer bij past, leeft onder lappen en op stukjes karton op straten en in parkjes. Water moeten de vluchtelingen in winkels kopen of van iemand krijgen, toiletten of douches zijn er niet. 1433 kilometer verderop, aan de grens tussen Servië en Kroatië, waart nog steeds de geest van Henri Dunant en de Slag bij Solferino. Zelfs nadat sinds de lente tienduizenden vluchtelingen deze plek al gepasseerd zijn, doen overheden nog steeds niets. Op 25 september bereikte de zoveelste groep stakkers te voet het grensdorp Opatovac, midden in de nacht opgewacht door weer zo’n ‘damescomité’ waarvan Dunant de nadelen al lang aan de wereld duidelijk had gemaakt. Een van die vrijwilligers plaatste een s.o.s. op Facebook: ‘... het regent, drieduizend mensen ... kinderen drijfnat ... families zijn elkaar kwijt ... er is geen registratie meer, er is niets meer ... politiemannen huilen en helpen kinderen droge kleren aan te trekken ... niemand weet het meer ... vandaag huilde ik als een klein kind ... ik kan er niet meer naar kijken, naar die kinderen ...’ Rajko Ostojic, de zie groene.nl Kroatische minister van voor Dossier Migratie Binnenlandse Zaken, kwam naar Opatovac om de situatie te aanschouwen en barstte ook in tranen uit, schrijft de vrijwilliger. Het waren de krokodillentranen van Europa anno 2015. Linda Polman publiceerde onder meer het veel geprezen De crisiskaravaan: Achter de schermen van de noodhulpindustrie 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 27
Massa-schadezaken De Dexia-aandelenlease-affaire
‘Rechters keuren de oplichtpraktijken goed’
De financiële sector heeft de wereld misleid en beschadigd, daarover zijn economen en juristen het eens. Toch komen banken ermee weg, zo laat de afwikkeling van de Dexiaaandelenlease-affaire zien. door Bram Logger & Parcival Weijnen beeld Kamagurka 28 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Het is even hannesen bij de beveiligings controle van het kantongerecht in Leiden. Tassen moeten open, een navigatiesysteem komt weer tot leven – ‘probeer om te keren’ – en klompen moeten uit bij het beveiligingspoortje. ‘Mijn pistool heb ik thuisgelaten’, zegt Fred Jansen (54) voor de gein. Samen met zijn vrouw Simone (57) is hij op deze druilerige maandagochtend in augustus naar de rechtbank gekomen voor aflevering zoveel in een rechtszaak die hun leven nu twaalf jaar beheerst. ‘Het is goed om je gezicht te laten zien. Dan weet de rechter weer dat dit over mensen gaat’, zegt Simone Jansen. Waarvoor ze in juli 2002 precies tekenden, wisten ze niet. Van beleggen hadden Fred (trucker met alleen basisonderwijs) en Simone (mavo-diploma en werkzaam in de ouderenzorg) bepaald geen kaas gegeten. Maar volgens de hypotheekadviseur die thuis langskwam, was het een goed idee om het AEX Plus Effect af te sluiten, een product van de Frans-Belgische bank Dexia. Daarmee konden ze op termijn de hypotheek aflossen. Een mooi spaarpotje zou het zijn. Dat pakte anders uit: ze stevenden af op een verlies van duizenden euro’s. De aandelenlease-affaire woekert nog voort. In de grootste Nederlandse massa-schadezaak tot nu toe procederen ruim zestienduizend gedupeerden nog altijd voor een fatsoenlijke schadevergoeding. Begin 2016 komt de Hoge Raad met een nieuwe uitspraak. Deze maand schrijft de advocaat-generaal, de adviseur van de Hoge Raad, zijn advies. Burgers en bedrijven die met woekerpolissen of renteswaps de boot in zijn gegaan kijken mee. De Dexia-uitspraak kan een precedent zijn voor mogelijk nog veel grotere massaclaims. Toen in 2000 de internetbubbel uit elkaar spatte, zaten volgens de Autoriteit Financiële Markten (afm) vierhonderdduizend huis houdens in aandelenlease. In totaal stonden zevenhonderdduizend contracten uit, ter waarde van 6,5 miljard euro. Zo kon ook de gewone man profiteren van winsten op de aandelenbeurs. Dat was althans het idee van Piet Bloemink, bedenker van het concept aandelenlease. Vol bravoure liet hij in 1994 in het Leidsch Dagblad optekenen: ‘Wij werken volgens het l.a.w.e.t.-principe: laat anderen werken en tobben.’ Maar werken en tobben werd het toch voor honderdduizenden aandelenleasers. Want de beurzen stegen niet, ze kelderden. Aandelenlease werd voor velen een hoofdpijndossier van
slapeloze nachten en gigantische verliezen, soms oplopend tot tienduizenden euro’s. In september 2000 krijgt Wil Couturier bezoek van een financieel adviseur. ‘Doornenbal, die naam vergeet ik nooit meer’, vertelt de inmiddels 82-jarige gepensioneerde verpleegster in haar Amstelveense aanleunwoning met uitzicht op het groen. ‘Mooie praatjes, en je tuint erin. Toen ik had getekend kreeg ik een pennenset.’ De meeste Dexia-klanten werden aangebracht door tussenpersonen. Een wildwestmarkt vol cowboys en goudzoekers. ‘Ready to kill!!!’ luidde de aanmoediging in het handboek dat verkopers meekregen. Gewapend met veel overtuigingskracht en een stapel gelikte folders haalden deze zogenaamde financieel adviseurs zelfs middelbare scholieren en verstandelijk gehandicapten over om te tekenen voor financiële producten als de Winstverdriedubbelaar, Spaarleasen, Altijd Doen Plan en Feestplan II. In een artikel in Quote uit 2003 vertelt verkoper en spijtoptant Vincent Poorter hoe hij honderdduizenden guldens verdiende aan de risicovolle leenproducten. Niet slecht voor een ‘financieel adviseur’ zonder certificaten. Volgens Poorter werd misbruik gemaakt van de geldgeilheid van de verkopers. ‘Ze werden vaak letterlijk van de markt geplukt en verdienden in korte tijd bakken met geld. Door hun hoge uitgavenpatroon konden ze niet meer terug en moesten blijven verkopen.’ Wil Couturier is 67 als ze in 2000 haar handtekening zet op het aanvraagformulier dat Doornenbal onder haar neus schuift. Ze zit minimaal vijf jaar vast aan vier contracten met een looptijd van twintig jaar. Couturier betaalt Dexia iedere maand 272 euro, bijna een vijfde van haar inkomen. ‘Een flinke hap, het was wel een beetje de eindjes aan elkaar knopen.’ Couturier gaat beleggen met geleend geld. Dat weet ze zelf niet, ze denkt dat ze spaart. In werkelijkheid gaat de maandelijkse inleg op aan een beetje aflossing en de rente van twaalf procent voor de lening van in totaal 25.500 euro. Als ze de hele rit uitzit, is ze na twintig jaar 65.000 euro aan inleg kwijt. Met de lening worden aandelen Ahold, Shell, Unilever en ing gekocht. Alleen als die aandelen vijf jaar lang zo’n negen procent renderen, kan ze de lening aflossen, en houdt ze net iets meer over dan wanneer ze het geld maandelijks op een spaarrekening zet. Adviseur Doornenbal spiegelt rendementen voor van wel veertien procent. Maar de aex stijgt niet, maar daalt: 6 procent in 2000, 21 procent in 2001 en 36 procent in 2002. In 2003 is er een lichte stijging, maar dan wreekt zich de geringe spreiding van Couturiers aandelenportefeuille. Het aandeel Ahold crasht in 2003 door een boekhoudschandaal, en zo daalt het aandelenpakketje van Couturier nog verder in waarde. Stoppen kan niet, daar heeft Dexia torenhoge boetes op gezet. Lijdzaam moet Couturier toezien hoe haar maandelijkse inleg in een bodemloze put verdwijnt, de waarde van haar aandelen verdampt en de schulden zich opstapelen. Wan-
Massa-schadezaken
De financiële sector veroorzaakte de afgelopen decennia enorme financiële schade bij huishoudens en het midden- en kleinbedrijf. Banken verkochten aandelenleasecontracten, woekerpolissen en rentederivaten aan onervaren klanten die deze complexe financiële producten nooit hadden moeten tekenen. De winst was voor de banken en verzekeraars, hun cliënten bleven zitten met grote verliezen. Hoe kan het dat banken die schade bijna nooit volledig hoeven te vergoeden? Bram Logger en Parcival Weijnen beschrijven voor De Groene Amsterdammer de drie grootste Nederlandse massa-schadezaken: aandelenlease, woekerpolissen en rentederivaten. Het onderzoek wordt mede gefinancierd via crowdfundingsplatform Yournalism (www.yournalism.nl). Leaseproces heeft daarvoor haar klantenbestand aangeschreven.
neer haar aandelen in 2006 worden verkocht, zijn ze zo’n 4500 euro minder waard. Die restschuld moet ze terugbetalen aan de bank. Opgeteld bij de maandelijkse rentelasten is Wil Couturier van haar Dexia-avontuur in ruim vijf jaar bijna negentienduizend euro armer geworden. Zo slecht als de deal uitpakt voor consumenten, zo gunstig is aandelenlease voor aanbieder Dexia. De bank verzekert zich van jarenlange inkomsten uit woekerrentes. Het risico dat met de lening aangekochte aandelen in waarde dalen, ligt volledig bij de klant. Nu, vijftien jaar later, zijn de meeste deskundigen het er wel over eens dat aandelenleaseproducten regelrechte rommel zijn. ‘Alles wat erin zit kun je ook goedkoper en met minder risico bereiken’, zegt hoogleraar privaatrecht Edgar du Perron, juridisch expert in aandelenlease. ‘Dat maakt het een inherent gebrekkig product.’ Econoom Sweder van Wijnbergen heeft er geen goed woord voor over. ‘Het is volksverlakkerij, pure misleiding. Het gaat al mis met de reclamefolders. Ze spiegelen prachtige rendementen voor, maar je bent gewoon met geleend geld aan het beleggen. Dat kun je doen, je verdubbelt inderdaad je winsten, maar ook je verliezen. Dus je kunt gigantisch de boot in gaan.’ Dat ze een onwaarschijnlijke miskoop hebben begaan, dringt vanaf 2002 ook door tot de honderdduizenden huishoudens die aan aandelenlease vastzitten. Tros Radar bijt zich erin vast en roept gedupeerden op zich aan te sluiten bij belangenorganisaties als Stichting Leaseverlies. Sommige Dexia-klanten stappen zelf naar de rechter, met succes. De eerste rechtszaken pakken positief uit: banken moeten het grootste
‘Ze spiegelen prachtige rendementen voor, maar je bent gewoon met geleend geld aan het beleggen’
deel van de schade vergoeden. Rechters spreken van misleiding. Consumenten zijn ‘erin geluisd’ door de bank, die verkeerde of te weinig informatie gaf. In de brochures werd bijvoorbeeld eufemistisch over ‘inleg’ gesproken in plaats van rente, zodat mensen niet door hadden dat ze geld leenden om te beleggen. Dat je met een restschuld kon blijven zitten, bleek evenmin uit de rooskleurige rekenvoorbeelden. Door alle media-aandacht en de succesvolle rechtszaken durven veel klanten het aan te stoppen met betalen. Dexia stuurt er direct aanmaningen en incassobureaus op af. Bij velen heeft dat effect. ‘Ik had mijn poot wel stijf kunnen houden, maar ik wilde natuurlijk geen deurwaarders over de vloer’, zegt Couturier. ‘Dus ben ik maar weer gaan betalen.’ Dexia voelt wel aan dat ze een probleem heeft met de honderdduizenden aandelenleasers. De bank probeert een megaclaim voor te zijn door klanten een ‘aanbod’ te doen. Erg genereus is dat niet. Het komt erop neer dat klanten een soepele regeling krijgen om hun restschuld af te lossen. Maar dan moeten ze wel afzien van juridische actie. Zo’n zestigduizend gedupeerden bezwijken voor de druk en gaan akkoord. Bij De Nederlandsche Bank en de ministeries van Financiën en Justitie gaan ook de alarm bellen af. Ze vrezen dat de Nederlandse tak van Dexia kan omvallen door een massaclaim en dat de rechterlijke macht bezwijkt onder een stortvloed van rechtszaken. Volgens goed Hollands poldergebruik wordt in 2003 een commissie ingesteld die gaat bemiddelen. In eerste instantie mislukt dat doordat Dexia niet erg meewerkt. Een jaar later gaan partijen opnieuw om de tafel. Voorzitter is Wim Duisenberg, oud-president van De Nederlandsche Bank. Namens gedupeerden zit onder andere Stichting Leaseverlies aan tafel, die allerlei politieke kopstukken in het bestuur heeft. Tientallen kleinere stichtingen en advocatenkantoren die ook opkomen voor aandelenleasers mogen niet meepraten. De onderhandelingen leiden in 2005 tot de Duisenberg-regeling. Die bestaat eruit dat Dexia twee derde van de restschuld vergoedt. Maar de betaalde rente, de grootste schadepost, zijn consumenten definitief kwijt. Daarmee is de regeling veel minder gunstig dan jurisprudentie tot dan toe, want veel rechters wezen schade vergoedingen toe van zestig tot tachtig procent van zowel restschuld als betaalde rente. Dat scheelt al snel duizenden euro’s. Om de Duisenberg-deal rechtsgeldig te maken moet de achterban het er wel mee eens zijn. Er komt een advertentiecampagne waarin Leaseverlies en de Consumentenbond gedupeerden oproepen voor de Duisenberg-regeling te stemmen. Om dat kracht bij te zetten, geeft Leaseverlies aangesloten consumenten hun inschrijfgeld van 45 euro terug als ze hun stem uitbrengen. Maar dat bedrag – dat Dexia betaalt – wordt alleen overgemaakt als een meerderheid voor is. Uiteindelijk stemmen 75.000 mensen voor de regeling. Hoe representatief zij zijn 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 29
voor het totale aantal van vierhonderdduizend gedupeerden, blijft onduidelijk. Het Duisenberg-compromis is niet vrijblijvend. Met de nieuwe Wet Collectieve Afhandeling Massaschade wordt de regeling in 2007 algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat alle gedupeerden eronder vallen, tenzij ze met een ‘opt-out’ nadrukkelijk aangeven dat ze dat niet willen. Van januari tot augustus 2007 hebben gedupeerden de tijd om te ‘opt-outen’. In die periode doen rechters ook uitspraken in individuele zaken die klanten hebben aangespannen tegen Dexia. Die vonnissen blijken een stuk gunstiger dan de Duisenberg-regeling. Weliswaar zegt ook de rechter dat betaalde rente in principe niet wordt vergoed, maar hij maakt wel een uitzondering. Wie geen buffer had om een restschuld op te vangen, krijgt ook een deel van de betaalde rente terug. De bank had die mensen daarvoor moeten behoeden, en ze nooit een aandelenleaseproduct moeten verkopen. De vonnissen uit 2007 zijn voor 25.000 Dexia-klanten reden te kiezen voor een opt-out. Ook Wil Couturier kiest daarvoor. Helemaal omdat zij een uitzondering op de algemene Duisenberg-regel is. Ze heeft een contract afgesloten waarin ze niet alleen rente betaalt, maar ook een paar tientjes per maand aflost. De Duisenberg-regeling rekent voor die contracten een vergoeding van slechts tien procent van de restschuld. Dat komt in Couturiers geval neer op zo’n 450 euro, nog geen twee procent van haar totale verlies van negentienduizend euro. Alex Brenninkmeijer, hoogleraar rechtsstaat aan de Universiteit Utrecht en oud-ombudsman, kan zich nog steeds verbazen over de uitkomst van het schikkingsproces. ‘Mooi dat die regeling er is, dacht ik. En als Duisenberg zijn naam eraan verbindt, geeft dat vertrouwen. Ik had verwacht dat de schikking recht zou doen aan de belangen van de consument. Maar dat bleek niet zo te zijn.’ ‘Soms is polderen niet werkbaar’, zegt econoom Sweder van Wijnbergen. ‘Dit zijn ongelijke partijen. Als je iets verkoopt wat niet verkocht had moeten worden, moet je de verkoop terugdraaien. Dat is de enige redelijke uitkomst. En een flinke boete eroverheen, zodat banken stoppen dergelijke producten in de markt te zetten. Want het gaat maar door. Kijk naar de woekerpolissen en de rentederivaten.’ Stellig: ‘Het schikkingsproces is een politieke oplossing, een compromis dat leunt richting banken.’ En het belang voor de financiële sector, die een klap krijgt als een bank bezwijkt onder een megaclaim? Geen argument, vindt Van Wijnbergen. ‘Het verkopen van verkeerde producten doet veel meer schade dan een omvallende bank. Een goed functionerende financiële sector staat of valt met het gevoel dat je niet opgelicht wordt.’ De keuze om te opt-outen komt Couturier meteen op een hoop stress te staan. Dexia laat haar en andere opt-outers niet met rust. Onder dreiging van deurwaarders en rechtszaken eist 30 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Geschiedenis Dexia
Bedenker van het concept aandelenlease is Piet Bloemink, die begin jaren negentig financiële producten op de markt bracht om ook de gewone man te laten meeprofiteren van de enorme winsten op de aandelenbeurzen in die jaren. Dat sloeg aan, en Bloemink verkocht zijn bedrijf LegioLease aan de bank Labouchere, onderdeel van Aegon. In 2000 verkocht Aegon zijn hele portefeuille aandelenleasecontracten aan het Frans-Belgische Dexia. In 2008 werd Dexia genationaliseerd. Met als wrange consequentie dat nu de Belgische en Franse belastingbetalers opdraaien voor de schadevergoeding van Nederlandse aandelenleasers.
de bank terugbetaling van de hele restschuld en nog niet betaalde rente. Maar Couturier zet door en sluit zich, zoals bijna alle opt-outers, aan bij Leaseproces, een juristenkantoor dat werkt op basis van no cure no pay. Advocatenkantoor mag het zich niet noemen, omdat no cure no pay formeel niet is toegestaan in het Nederlandse rechtssysteem. In juristenland wordt het vooral geassocieerd met cherry picking en de Amerikaanse claimcultuur. Maar de meeste Dexiagedupeerden hebben geen keuze. Zij zitten met een schuld en kunnen zelf geen advocaat inhuren à 250 euro per uur. Leaseproces houdt kantoor in de Bijlmer, op een bedrijventerrein waar de helft van de gebouwen leegstaat. Daar werkt directeur Ger van Dijk met een legertje van zo’n zestig juristen aan 24.000 aandelenleasezaken. De helft van de kantoortuin is gevuld met bureaus, de andere helft met archiefkasten die uitpuilen van de Dexia-dossiers. De zaak-Couturier lijkt aanvankelijk een succesvol Leaseproces. In september 2008 gaat de vlag uit. De rechtbank oordeelt dat Couturier te weinig vermogen had om haar restschuld te kunnen dragen. Dexia had haar nooit Capital Effect-contracten mogen verkopen, en moet van de rechter zestig procent van de restschuld én van de betaalde rente terugbetalen. Couturier krijgt zo’n tienduizend euro schadevergoeding. Daarvan gaat duizend euro op aan proces kosten, 2500 euro gaat naar Van Dijks no cure no pay-praktijk, al met al resteert 6500 euro. Het is slechts een derde van haar totale schade, maar veel meer dan de schamele 450 euro waar ze onder de Duisenberg-regel recht op had. Als de Hoge Raad in 2009 die uitspraak bevestigt, ontstaat een algemene regel: twee derde van de restschuld wordt vergoed, en wie die schuld bij het tekenen van het contract niet kon dragen, krijgt ook een deel van de betaalde
‘Een goed functionerende financiële sector staat of valt met het gevoel dat je niet opgelicht wordt’
rente terug. De bank had die mensen het product – vanwege de zorgplicht die financiële instellingen hebben – nooit mogen verkopen. Een beetje vreemde juridische kronkel is het wel, meent hoogleraar privaatrecht Edgar du Perron. ‘Wat de rechter nu eigenlijk zegt is: je mag best opgelicht worden, als je maar geld hebt.’ Couturiers raadsman Ger van Dijk is het niet eens met de juridische redenering van de Hoge Raad, die zegt dat de rente niet vergoed wordt, omdat gedupeerden wisten of konden weten dat ze geld leenden. ‘Normaal staat er iets tegenover het betalen van rente: wie geld leent voor een huis, kan erin wonen, wie een auto least, kan erin rijden. Bij aandelenlease betaalden mensen rente omdat hun hoge rendementen werden voorgespiegeld. Maar dat bleek een leugen, de kans op een positief rendement was vrijwel nihil.’ Econoom Van Wijnbergen dook in de cijfers en trekt dezelfde conclusie: ‘Tegen twaalf procent lenen om winstgevend in aandelen te beleggen is evident pure oplichterij. Je stevent dan met overgrote waarschijnlijkheid op verlies af, zeker met zo’n slechte spreiding over slechts vier aandelen. Ik kan die rechterlijke uitspraken niet anders omschrijven dan als het goedkeuren van oplichtpraktijken.’ Ondanks de grote juridische bezwaren kan Van Dijk leven met de uitspraak van de Hoge Raad. De uitzondering voor mensen met te weinig vermogen die de Hoge Raad creëert, lijkt voor veel cliënten soelaas te bieden. Maar dat gaat mis als het Hof Amsterdam eind 2009 plots met een totaal andere invulling van die uitzondering komt. Of Dexia-klanten de risico’s van aandelenlease konden dragen beoordeelt het Hof niet meer aan de hand van hun vermogen, maar aan de hand van hun inkomen na aftrek van vaste lasten. En die rekensom leidt er in de praktijk toe dat in negentig procent van de zaken Dexia-gedupeerden alsnog met een soort Duisenberg-regeling genoegen moeten nemen. Ook mevrouw Couturier is nu de pineut. Als alleenstaande aow’er met een klein pensioentje kon ze de risico’s van haar Dexia-product best dragen, bepaalt het Hof in 2014. Was haar huur een paar tientjes hoger geweest, dan was de last voor Couturier wel ‘onaanvaardbaar zwaar’ geweest. Maar helaas, bij het Hof Amsterdam is het alles of niets. ‘Ik vond het ongelooflijk onrechtvaardig. Eerst krijg je geld terug, en dan zeggen ze: betaal maar even negentienduizend euro terug.’ Ze mag afbetalen met honderd euro per maand. Dat doet Couturier nu knarsetandend, waarschijnlijk tot haar dood. ‘Ik hoop dat ik zo lang leef voor die gasten.’ Steeds meer rechters gaan in die nieuwe juridische lijn mee. Kifid bijvoorbeeld, Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, deed in Dexia-zaken lange tijd gunstige uitspraken voor consumenten. Het oordeelde dat Dexia naast restschuld ook rente deels moest vergoeden. Maar vanaf 2011 gaat ook Kifid de lijn van de civiele rechter volgen. Du Perron, behalve hoogleraar aan de UvA
ook voorzitter van Kifid, legt de ommezwaai uit: ‘De geschillencommissie had haar lijn al voordat de gewone rechter zich erover uitsprak. De Hoge Raad bleek er iets anders naar te kijken. Wij hielden aan onze lijn vast, maar onze commissie van beroep heeft geoordeeld dat er eenheid van recht moest zijn. Het is volgens hen toch een beetje gek dat als je naar de rechter gaat je geen rente vergoed krijgt, en bij Kifid wel.’ En zo krijgen steeds meer doorprocederende Dexia-gedupeerden precies dat waarvoor ze nu juist geopt-out hadden: de karige Duisenbergregeling. De redenering hierachter lijkt dat als rechters het helemaal anders gaan doen ze dit soort collectieve regelingen bedreigen, terwijl het voor de samenleving als geheel – inclusief de rechterlijke macht – wel fijn is dat ze bestaan. Ze willen voorkomen dat degenen die het langst ‘doorzeiken’ het best af zijn. Maar hoogleraar rechtsstaat Brenninkmeijer ziet dat totaal anders: ‘Idealiter is rechtspraak recht doen in het concrete, individuele geval, en niet een algemene regel toepassen. Het kan niet zo zijn dat rechters redeneren: “Help, als wij in individuele gevallen het volle pond geven, dan gaat iedereen procederen, en dat belast de rechtspraak te veel.” Mensen komen in actie tegen perverse producten die aan ze verkocht zijn. En ja, dat belast de rechtspraak, maar dat geeft ook urgentie om iets tegen die perverse producten te doen. En dat daar capaciteitsproblemen uit voortvloeien, dat is een probleem voor de minister van Justitie, en verder niet.’ Om het standpunt te ondersteunen dat de producten van Dexia ondeugdelijk waren, laat Leaseproces een onderzoek uitvoeren door beleggingsdeskundige Michael Damm van de Vrije Universiteit. Die benadrukt in 2013 nog eens dat aandelenlease veel risicovoller is dan ‘gewoon’ beleggen met geleend geld: te kleine spreiding over verschillende aandelen, te hoge rentes en geen mogelijkheden om op koers verliezen te anticiperen. Het maakt de kans op een positief resultaat klein. Twee andere experts onderschrijven die conclusie. Ook wijst raadsman Ger van Dijk nog eens op de dubieuze rol van de tussenpersonen, de snelle jongens die het vooral om de vette provisies ging. Zij waren niet bevoegd klanten te adviseren op financieel gebied. Klanten die denken dat ze een zinnig financieel advies krijgen, hebben minder eigen schuld, bepleit Leaseproces. Van Dijks strategie werkt bij sommige rechters wel, bij andere niet. Over het algemeen negeren ze het rapport van beleggingsexpert Damm. Het Hof in Den Bosch is het wel eens met Leaseproces over de rol van de tussen personen en oordeelt dat Dexia tachtig procent van de restschuld én de betaalde rente moet vergoeden. Het Hof Amsterdam blijft echter stug schadevergoedingen volgens de Duisenberg-lijn toepassen. Welk hof heeft gelijk? Daarover doet de Hoge Raad begin 2016 uitspraak. Dexia wacht die uitspraak niet af. De bank trekt een nieuw drukmiddel uit de kast en eist
dat cliënten afstand doen van al hun vorderingen. Het leidt tot schrijnende gevallen, zoals dat van een 23-jarige plantsoenwerker die per ongeluk het document tekent en opstuurt. Weg kans op tienduizend euro schadevergoeding. Klanten die de brief niet tekenen, sleept Dexia voor de rechter. En zo belanden Fred en Simone Jansen op een augustusochtend in 2015 in de Leidse rechtbank. Na het detectiepoortje en de vriendelijke beveiliger die ze voor de zekerheid toch nog even fouilleert, wordt het echtpaar naar een klein zaaltje gedirigeerd. Ze mogen achterin plaatsnemen, de jas blijft aan. De jurist van Leaseproces houdt een twee uur durend pleidooi over dwaling, onbevoegde tussenpersonen en misleiding. De rechter luistert geduldig, bladert zo nu en dan door het pak papier voor hem en stelt een incidentele vraag. De Jansens wordt niets gevraagd. Ze staren naar de punten van hun schoenen, buiten plenst de regen onophoudelijk in de Trekvliet. Tijdens de pauze is er automatenkoffie. De door Dexia ingehuurde juristen telefoneren ernstig. Voor vragen van journalisten is geen tijd. ‘Wij bellen jou wel’, zegt de ongeveer dertigjarige, in pak gesneden jurist. Wat de rechter zal oordelen is voor de Jansens onzeker. Er bestaat een wonderlijke tweedeling bij kantonrechters in Nederland. Onder meer in Zwolle, Middelburg en Utrecht vinden rechters dat gedupeerden het volste recht hebben om de uitspraak van de Hoge Raad begin volgend jaar af te wachten. Maar met name de rechtbank Amsterdam produceert in rap tempo vonnissen waarin Dexia in het gelijk wordt gesteld. Wie zijn vordering op Dexia veilig wil stellen en de uitspraken van de Hoge Raad wil afwachten moet maar in hoger beroep gaan.
De grote vraag voor alle nog procederende gedupeerden is nu welk advies de advocaatgeneraal deze maand aan de Hoge Raad geeft. En vooral wat de Hoge Raad daar vervolgens in januari 2016 mee doet. Volgt hij in zijn uitspraak de lijn van het Hof Amsterdam, doof en blind voor nieuwe argumenten omdat het de Duisenberg-regel wil toepassen en de eenheid in de rechtspraak beschermen? Of kiest de Hoge Raad voor de lijn dat Dexia en tussenpersonen hun cliënten hadden moeten informeren over de grote risico’s die de gebrekkige producten met zich meebrachten? En dat rente bij aandelenlease niet vergelijkbaar is met de rente die de consument betaalt bij het leasen van een auto of het opnemen van een hypotheek? Kortom: kiest hij voor bank of consument? ‘Het is een ongelijke strijd’, zegt Alex Brenninkmeijer. ‘Klassenjustitie is het woord niet, maar de partij met financieel de langste adem kan het proces wel naar haar hand zetten. Een bank als Dexia heeft de tijd en het geld om eindeloos te procederen. Door langlopende procedures worden mensen onder druk gezet, categorie slapeloze nachten, dat vreet aan mensen.’ Daarom moet je in dit soort gevallen kiezen voor de consument, meent Brenninkmeijer: ‘Rechters moeten anders gaan denken. Het traditionele privaatrechtelijk redeneren is gebaseerd op “als je getekend hebt, ben je de klos”. Dat is ontoereikend. We moeten komen tot een nieuw paradigma. Als individu ben je in deze complexe samenleving afhankelijk van grote, machtige partijen als banken, pensioenfondsen, energiebedrijven. Dan wil je dat die machtige partijen zich netjes gedragen. En niet zeggen: we houden ze onkundig en we belazeren de kluit. En vervolgens roken we ze uit. Want daar komt het nu op neer.’ 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 31
Prostitutie legaliseren of juist verbieden?
‘Ik krimp ineen bij het woord “sekswerk”’ De vraag of prostitutie altijd onvrijwillig is en daarom geheel verboden moet worden, verdeelt beleidsmakers, (ex-)prostituees en feministen. Zelfs Amnesty International mengt zich in het debat, waarin emotie overheerst. door Sanne Bloemink
32 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
prostituees, feministen en ngo’s scherp verdeelt. Voor wie moet je kiezen? Voor een organisatie als Amnesty International die kiest voor wettelijke regulering? Of voor de actrice Meryl Streep, die Rachel Moran ondersteunt in haar pleidooi voor een algemeen verbod. ‘Beide partijen hebben hetzelfde doel: prostituees in wankele posities te behoeden voor gevaren’, schreef Maxim Februari in zijn column in NRC Handelsblad. ‘Je hoopt dat vervolgens de twee strategieën worden doorgerekend en in een saaie vergadering met elkaar vergeleken. Dan kun je een beredeneerde afweging maken.’ Mijn onderzoek, waarbij ik voor- en tegenstanders van een wettelijk verbod sprak, cijfers vergeleek en rapporten onderzocht maakt één ding duidelijk: twee strategieën saai doorrekenen is ingewikkelder dan gedacht. Standpunten zijn in beton gegoten, partijen gaan uit van cijfers die het eigen gelijk bevestigen en emoties maken een zakelijk debat vrijwel onmogelijk. Het begint al bij de terminologie. Gebruik je de term ‘sekswerk’, dan beland je direct in het Amnesty-kamp; hanteer je het meer afstandelijke ‘prostitutie’, dan hoor je bij Meryl Streep. Ik gebruik de termen door elkaar, afhankelijk van met wie ik praat of wie ik citeer. En dus zonder vooringenomenheid. Het kernconcept in het debat is ‘vrijwilligheid’. Voor Amnesty gaat het erom dat vrijwillig sekswerk kan blijven bestaan, maar dat mensenhandel en andere vormen van exploitatie met kracht worden bestreden. Een nobel streven, maar bestaat vrijwillige prostitutie eigenlijk wel? Daarover verschillen de meningen. Ingeborg Kraus, een Duitse psychologe, startte in december 2014 een petitie waarin de Duitse regering werd gevraagd om de wet uit 2002, waarmee prostitutie werd gelegaliseerd, in te trekken. Haar petitie werd door talloze prominente trauma-experts ondertekend. Daarnaast wordt in de petitie bondskanselier Angela Merkel gevraagd een juridisch raamwerk te creëren
Makena, uit Nigeria, op haar werkplek in de bossen net buiten Rome, Italië
Paolo Patrizi
‘Sekswerkers in de Filippijnen vertelden me dat je als gearresteerde prostituee geluk hebt als een politieagent je leuk vindt. Dan word je namelijk alleen door hem verkracht en ga je niet het hele korps door. Zo’n verhaal... daar moet je toch van huilen?’ Marjan Wijers doet als jurist en consultant al decennia onderzoek naar mensenrechten, mensenhandel en rechten van sekswerkers. ‘De ervaring van sekswerkers leert dat vrijwel overal de politie de grootste bron van geweld is tegen sekswerkers’, weet ze. Decriminalisering van prostitutie draagt bij aan sterkere rechten van vrouwen en moet daarom inderdaad worden aangemoedigd. ‘Het stigma op prostitutie is iets wat alle vrouwen raakt. Het houdt het idee in stand dat het recht van vrouwen op bescherming tegen geweld afhangt van hun “eer”, hun seksuele zuiverheid.’ Juist feministen moeten opkomen voor de rechten van sekswerkers, vindt Wijers: ‘Want elke maatregel die bijdraagt aan stigmatisering of marginalisering maakt sekswerkers kwetsbaarder voor geweld.’ ‘Ik krimp ineen als ik het woord “sekswerk” hoor. De rituele degradatie van mijn lichaam door vreemden voor de vervulling van hun behoeften lijkt in de verste verte niet op werk.’ Rachel Moran, oprichter van Space International, een organisatie die de afschaffing van prostitutie bepleit, publiceerde eind augustus een aangrijpend artikel in The New York Times. Op haar veertiende belandde ze op straat en in de prostitutie. Volgens haar bestaat er slechts een handjevol geprivilegieerde, westerse vrouwen dat vrijwillig als escort werkt. ‘Hun recht om seks te verkopen zou niet boven mijn recht moeten staan om niet verkocht te worden in een handel die aast op vrouwen die sowieso al gemarginaliseerd zijn door ras en klasse.’ Volgens haar is legalisering niet progressief en sterkt het mannen in het idee dat ze seks mogen kopen. Prostitutie legaliseren of juist verbieden? Het is een vraag die politici, beleidsmakers, (ex-)
waarin prostitutie kan worden uitgebannen en ‘overlevenden’ kunnen worden gesteund. Kraus is stellig: ‘Vrijwillige prostitutie bestaat niet. Vrouwen die zeggen dat ze het zelf willen, die kunnen niet anders. Als ze iets anders zouden zeggen, zouden ze volledig instorten.’ Volgens Kraus gaat het vrijwel altijd om vrouwen die misbruikt zijn in hun jeugd. ‘Al mijn collega-psychotherapeuten hebben deze ervaring. De vrouwen zijn al getraumatiseerd als ze erin stappen. Psychologisch gezien is de enige manier om prostitutie te overleven tegen jezelf liegen.’ Ze verwijst naar verschillende onderzoe-
ken waaruit blijkt dat tussen de 65 en 95 procent van de prostituees te maken heeft gehad met seksueel misbruik in de jeugd. Ook Melissa Farley, klinisch psychologe en oprichter van het Prostitution Research and Education Center in San Francisco, weet: ‘Om gevangenschap te overleven, is het heel normaal dat mensen bonden met hun mishandelaars.’ Ze verwijst naar de feministe Andrea Dworkin die lang geleden al constateerde: ‘Incest is een boot camp voor prostitutie.’ Farley stelt dat 71 procent van de (ex-)prostituees klinisch significante symptomen van
‘Psychologisch gezien is de enige manier om prostitutie te overleven tegen jezelf liegen’ dissociatie heeft, een vorm van buiten je eigen lichaam treden. Met dit overlevingsmechanisme kunnen ze het volhouden. Twee derde van de vrouwen lijdt bovendien aan de symptomen van ptss (posttraumatische stressstoornis). Marjan Wijers kent de cijfers, maar heeft grote bedenkingen bij de kwaliteit van de onderzoeken. ‘De onderzoekspopulatie blijkt dan een
groep straatprostituees in New York te zijn. Niet bepaald representatief voor alle sekswerkers natuurlijk. Bij heel veel van die onderzoeken is niet duidelijk waar die cijfers precies vandaan komen. Wat is de methodologie geweest? Welke populatie is precies onderzocht? Elke studie blijkt flink gekleurd door de eigen morele keuze die al is gemaakt.’ > 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 33
Mariska Majoor begon op haar zestiende te werken als prostituee en zet zich inmiddels in voor sekswerkers met de door haar opgerichte belangenorganisatie Proud. In een video over het Red Light District in Amsterdam vertelt ze: ‘Er zijn vrouwen die hier gedwongen zitten, maar de meeste vrouwen zitten hier uit vrije wil. En zij vinden het heel vervelend dat telkens gedacht wordt dat zij ook misschien wel een slachtoffer zijn. Dat zijn ze namelijk niet.’ Ik vraag me af: zijn ze dat écht niet? In de stukken van Melissa Farley lees ik over vrouwen op wie sigaretten worden uitgedrukt, over jonge meisjes met interne bloedingen, het ene verhaal nog afschuwelijker dan het andere. ‘Prostitutie is gendered’, schrijft Farley. En daar valt weinig tegenin te brengen. Prostitutie is een uitdrukking van gendered machtsverhoudingen. Zoals Oscar Wilde opmerkte: ‘Alles in de wereld draait om seks behalve seks. Dat draait om macht.’ Maar dan hoor ik weer het verhaal van Proud-oprichtster Mariska Majoor. Jongeren van de ChristenUnie kwamen naar de Wallen om tegen prostitutie te demonstreren en toen was voor Majoor de maat vol. ‘Het beeld is zo verwrongen, er wordt enkel gefocust op alles wat er niet goed gaat. De ChristenUnie en diverse beleidsmakers zeggen “och, het is zo ver-
schrikkelijk”, maar wat ze zo verschrikkelijk vinden, gaat eigenlijk over de omstandigheden van deze mensen, niet zozeer over het beroep dat ze uitoefenen.’ Majoor vindt het moraliserend: ‘De prostituee wordt alleen maar als slachtoffer gezien en de klant als slecht.’ Marjan Wijers zegt hierover: ’Natuurlijk is prostitutie gendered. En natuurlijk zijn mannen en vrouwen nog niet gelijk. Huiselijk geweld is bijvoorbeeld nog steeds een groot probleem. Maar dat betekent niet dat ik de straat op ga om getrouwde mannen te criminaliseren. De vraag is hoe je die omstandigheden kunt verbeteren. Je kunt beter zorgen dat vrouwen rechten hebben dan ze allemaal te bestempelen als slacht offers die tegen zichzelf beschermd moeten worden, of ze willen of niet. Nota bene zelfs als ze zéggen dat ze het vrijwillig doen, dan wordt nóg ontkend dat dit waar is.’ Het doet Wijers denken aan de discussie over het kiesrecht voor vrouwen begin vorige eeuw, toen eveneens werd gezegd dat dit geen zin had. Vrouwen zouden toch alleen maar hun man volgen met hun stem, misten het juiste inzicht of waren te emotioneel. ‘Nu wordt gesteld dat prostituees toch alleen maar zeggen wat ze van hun pooiers moeten zeggen. Ze zijn zich niet bewust van hun onderdrukking of zijn zó ziek
dat ze niet weten wat goed voor hen is. Dat zijn klassieke diskwalificatiemethoden. Ziek, dom of corrupt. Het zijn de drie standaardmethoden om groepen uit te sluiten. Ik begrijp eigenlijk niet hoe je jezelf een feminist kunt noemen als je je verzet tegen rechten voor de meest gemarginaliseerde groepen vrouwen. Waarom kun jij beter bepalen wat goed voor hen is dan zijzelf? Tegen dat soort activisten zou ik willen zeggen: ga je in een hoekje staan schamen, dames!’ Sital Kalantry, hoogleraar mensenrechten aan Cornell University in New York, is het met Wijers eens: ‘Zelfs als prostitutie vrouwen degradeert en zelfs als het symbolische schade toebrengt aan vrouwen die geen sekswerkers zijn, dan denk ik dat veel van deze vrouwen in ieder geval recht hebben op een leven. In sommige landen, zoals India, zouden veel vrouwen letterlijk omkomen van de honger als ze niet in de seksindustrie zouden kunnen werken.’ Een organisatie als Durbar (dat in het Bengaals betekent: niet te verslaan, niet te stoppen) vertegenwoordigt 65.000 sekswerkers in WestIndia en eist juist officiële erkenning van sekswerk en versterking van de rechten van sekswerkers. Kalantry juicht het toe dat bijvoorbeeld Amnesty International opkomt voor de rechten van prostituees. ‘In het dominance feminisme
Lorenzo Maccotaa / Contrasto / HH
Mia, een erotische masseuse, tijdens haar lunchpauze in Duitsland
34 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
wordt sekswerk automatisch gezien als degraderend voor vrouwen en om die reden moeten vrouwen dus worden beschermd. Het nieuwe type feminisme neemt echter als uitgangspunt dat vrouwen een geïnformeerde beslissing kunnen nemen over hun eigen leven.’ Op de studies naar de link met psychiatrische ziektebeelden en incest is inderdaad heel wat af te dingen, al lijkt een verband niet ondenkbaar. Maar zelfs als het er inderdaad zou zijn: betekent dit dan dat een vrouw niet zou kunnen en mogen kiezen? Wanneer heeft iemand een vrije wil? Het is in ieder geval lastig om de mening van vrouwen zelf af te doen als per definitie bepaald door een trauma en daarmee niet valide. Maar wat is nu precies het beste voor de positie van sekswerkers: decriminaliseren of niet? Het belangrijkste argument van het anti prostitutiekamp is dat legalisering leidt tot normalisering en daarmee tot meer prostitutie én tot meer geweld. Er wordt daarbij verwezen naar Nederland en Duitsland als schrikbeelden. In weekblad Der Spiegel stonden dit jaar uitgebreide reportages over megabordelen in Duitsland waar mannen voor een basistarief alles mogen, met alle vrouwen, zo lang als ze willen. De megabordelen hebben geleid tot massaal sekstoerisme en erbarmelijke omstandigheden voor de prostituees. En het is allemaal legaal. In Nederland gooide de gemeente Amsterdam een deel van de Wallen zelfs dicht omdat er te veel criminele activiteit werd waargenomen. In Zweden daarentegen is sinds de invoering van het nieuwe model prostitutie ‘sterk aan het dalen’. Dat schrijft althans Rachel Moran in haar artikel in The New York Times. Eerder schreef de journalist Noy Thrupkaew in The New York Times juist dat de Zweedse wet prostituees meer schade berokkent dan hen helpt, omdat hij heeft geleid tot een toename van ondergrondse prostitutie en gevaarlijker werkomstandigheden. Zo citeerde zij Paul Holmes, een antimensenhandel-expert en voormalig Scotland Yard-agent: ‘Pooiers accepteren niet dat er een nieuwe wet is, dat er minder klanten zijn. Dus als een meisje eerst zestien uur werkte, zal ze nu twintig uur moeten werken, en onder slechtere omstandigheden. Je drijft de handel ondergronds en dat maakt het gevaarlijker voor vrouwen en moeilijker voor de politie om te handhaven.’ De Zweed Max Waltman, die aan de universiteit van Stockholm promoveert op de Zweedse prostitutiewet, ontkent de stellingen van Thrupkaew echter ten stelligste. Volgens de onderzoeker gaat het hier om ‘ongefundeerde geruchten’. Wie heeft er nu gelijk? Hendrik Wagenaar, hoogleraar town and regional planning aan de Universiteit van Sheffield, deed uitgebreid onderzoek naar de effecten van prostitutiebeleid in verschillende landen. Volgens hem is het moeilijk om de gevolgen van een bepaald model te beoordelen. Er zijn namelijk altijd onvoorziene factoren. In Duitsland en Nederland was dat bijvoorbeeld de openstelling
van de Europese grenzen vlak na de legalisering van prostitutie, waardoor vanaf 2004 een flink aantal sekswerkers uit het voormalige Oostblok naar juist deze landen trok. Een andere vraag is of het nou beter is geworden in Zweden of niet. Wagenaar is helder: ‘We weten dat het Zweedse model niet werkt. We zien dat sekswerkers uit hun eigen huis worden gezet, omdat verhuurders bang zijn dat ze als pooier kunnen worden aangemerkt en daarmee dus strafbaar zijn. We zien dat het aantal prostituees niet is teruggedrongen. En we zien dat de opvattingen van klanten niet zijn veranderd.’ Volgens de officiële evaluatie van de Zweedse overheid is het nieuwe systeem echter wel een succes: de straatprostitutie is gehalveerd en er is nauwelijks meer sprake van andere vormen van prostitutie. Hoe zit dat dan? Wagenaar wijst erop dat dit ‘een opmerkelijke en veel bekritiseerde claim is, omdat er – verbazingwekkend genoeg – eigenlijk geen cijfers beschikbaar zijn over de omvang van de Zweedse prostitutiemarkt, noch voor, noch na de invoering van de wet. Hoewel er tussen deskundigen, maatschappelijk werk en politie wel enige overeenstemming bestond over het feit dat straatprostitutie onmiddellijk na de invoering van de wet was gehalveerd, liep
School of Economics. De economen beoordeelden de cijfers van 161 landen en kwamen tot de conclusie dat mensenhandel inderdaad toeneemt als prostitutie is gelegaliseerd. Aan de telefoon nuanceert een van de auteurs, Axel Dreher, de uitkomst van zijn eigen onderzoek. ‘Het gaat hier om een gemiddelde’, stelt hij. ‘Je kunt niet zeggen dat legalisering altijd leidt tot mensenhandel.’ Dreher is ervan overtuigd dat prostitutie vrijwillig kan zijn en ook dat het legaal hoort te zijn. ‘We moeten de legale dingen toestaan en de exploiterende dingen uitbannen.’ Volgens hem is het best mogelijk om prostituees beter te beschermen, maar dit hangt af van de middelen die we hieraan willen besteden. ‘Met goede wetten en goede handhaving kunnen we mensenhandel in principe voorkomen.’ Het is onmogelijk om algemene cijfers te geven om te onderbouwen of legalisering leidt tot meer of minder mensenhandel, meent de Duitse econoom. ‘Het blijft uiteindelijk een normatieve waardering van de gegevens.’ Ook een eventuele bewezen afname van prostitutie in Zweden hoeft nog niet te betekenen dat prostitutie wereldwijd afneemt. ‘Misschien gaan al die Zweedse mannen nu wel naar Duitsland. Of naar Thailand. Je weet het gewoon niet.’
‘In Nederland is het al mensenhandel als ik een Tsjechische vriendin help hier in Nederland sekswerk te doen’ het cijfer al terug voor de invoering van de wet en zijn er inmiddels aanwijzingen dat het aantal al weer is toegenomen. Over inpandige prostitutie bestaan helemaal geen cijfers.’ Verder beseffen maar weinig mensen volgens Wagenaar dat het model is ‘ingebed in een diep paternalistisch overheidsbegrip’. Wagenaar legt uit dat in Zweden ‘goede, maatschappelijk gesanctioneerde seks vrijwillig plaatsvindt tussen twee volwassenen in de context van een huwelijk of vaste relatie. “Friske seksualitet” heet dit, een officieel begrip dat gehanteerd wordt in overheidsdocumenten.’ Daarnaast bestaat er in Zweden een bereidheid om zonodig hardhandig in te grijpen in de privé-sfeer van individuele burgers als deze gedrag vertonen dat gezien wordt als afwijkend of schadelijk. Zo ging de nieuwe prostitutiewet van 1999 gepaard met een officiële campagne om prostitutiebezoek te afficheren als een persoonlijkheidsstoornis die psychiatrische behandeling vereist.’ Volgens Wagenaar is de ophemeling van het Zweedse model een van de vele voorbeelden van een weigering om naar de feiten te kijken, naar hoe beleid daadwerkelijk uitpakt. Een ander voorbeeld daarvan is de claim die veelvuldig wordt gemaakt dat legalisering van prostitutie leidt tot meer mensenhandel. Een groot onderzoek dat bijvoorbeeld in vrijwel elke publicatie uit het antiprostitutiekamp wordt genoemd is Does Legalized Prostitution Increase Human Trafficking? van de London
Marjan Wijers vindt dat Axel Dreher wel erg veel ‘boter op zijn hoofd’ heeft als hij nu zelf zegt dat zijn studie niets bewijst over de relatie tussen legalisering en prostitutie. ‘Dat wordt namelijk in het onderzoek zelf wel gesteld. Het is slecht onderzoek. En het wordt overal te pas en te onpas aangehaald.’ Ze legt uit wat er zo slecht aan is: ‘Neem bijvoorbeeld de definities van mensenhandel. In sommige landen wordt elke vorm van associatie met sekswerk gezien als mensenhandel, zelfs als er geen sprake is van dwang. In Nederland is het bijvoorbeeld al mensenhandel als ik een Tsjechische vriendin help hier in Nederland sekswerk te doen, ook als er geen sprake is van dwang of geweld. In andere landen wordt onderscheid gemaakt tussen “eervolle vrouwen” of “nieteervolle vrouwen”. Die laatsten kunnen niet verhandeld worden. Die verschillende definities maken dat een vergelijking tussen al die landen simpelweg onmogelijk is, nog afgezien van het feit dat er geen betrouwbare cijfers zijn over het aantal slachtoffers.’ Wie erin wil geloven, blijft echter de conclusies van de London School of Economics aanhalen. Het is een illustratie van de emotionele lading die in dit debat overheerst. Soms leidt die zelfs tot heuse complottheorieën. De trauma-psychotherapeute Ingeborg Kraus stelt dat ‘alle wetenschappers weten dat legalisering leidt tot meer prostitutie’. Ze wéét dat Amnesty geld heeft gekregen van de seks1.10.2015 De Groene Amsterdammer 35
OneWorld is hét journalistieke magazine over mondiaal denken en groen doen.
Betaal een eerlijke prijs 10 nummers voor € 25,– meld je vandaag nog aan op: WWW.ONEWORLD.NL/ABONNEMENTEN
industrie. Als bewijs stuurt ze me een artikel uit het Duitse, feministische tijdschrift Emma, waaruit zou moeten blijken dat een of andere rijke ondernemer in de seksindustrie Amnesty heeft beïnvloed. Dit zou moeten worden geconcludeerd uit een tweet waarin hij na het aannemen van de resolutie schrijft dat ‘Amnesty gelukkig heeft geluisterd’. Ook Marjan Wijers vertelt lachend dat zij al verschillende malen heeft gehoord dat zij wordt betaald door de seksindustrie. Ze is gewend aan dit soort verwijten. Bij de discussie over legalisering van prostitutie blijken actievoerders, deskundigen en wetenschappers lijnrecht tegenover elkaar te staan. De discussie heeft een grote morele component en daar zit hem nou precies de kneep, vindt Hendrik Wagenaar. ‘Ik denk dat legalisering niet inhoudt dat de overheid – of de samenleving – daarmee aangeeft prostitutie moreel juist te vinden. Een van de overwegingen is dat het strafrecht een verkeerd gericht en te zwaar instrument is, met te veel negatieve gevolgen voor individu en samenleving. Vergelijk het met de manier waarop we in Nederland omgaan met cannabis en euthanasie. De overweging is dat criminalisering niet werkt. Door drugs, euthanasie of prostitutie helemaal, of via een gedoogconstructie, uit het strafrecht te halen, maak je middelen vrij voor een ander beleid. De resolutie van Amnesty moet je dan ook opvatten als een beleid dat gericht is op harm reduction, pragmatisme en bescherming van de rechten van sekswerkers.’ Tegenstanders zullen hier echter niet snel door overtuigd raken. Zo schrijft Melissa Farley op de site Prostitution Research and Education: ‘Harm reduction-programma’s die supportgroepen aanbieden en condooms uitdelen, maar geen exitprogramma’s, dragen bij aan ontkenning van de schadelijkheid van prostitutie.’ In die visie staat harm reduction gelijk aan het bagatelliseren van de problemen. Wagenaar: ‘Pragmatisme is in hun ogen medeplichtigheid. Het gaat hun om de symboolwaarde van beleid. Toen de Zweedse minister van Vrouwenzaken werd geconfronteerd met de negatieve gevolgen voor sekswerkers van klantcriminalisering zei ze dit ook met zoveel woorden. Ze lag er niet wakker van, want de Zweedse wet diende een hoger pedagogisch doel.’ Dit heeft volgens de wetenschapper te maken met wat hij morality politics noemt. In 2012 schreef hij hier met onderzoeker Sietske Altink een artikel over in het wetenschappelijk tijdschrift Sexuality Research and Social Policy. Hoewel beleidsvorming in zekere zin altijd gaat om een afweging van verschillende waarden is prostitutie een onderwerp dat over zulke diep morele waarden gaat dat het moeilijker is om er beleid over te maken. Het artikel noemt een aantal kenmerken van dit soort morality politics. Ten eerste vindt iedereen zichzelf een expert. Wagenaar licht toe: ‘Als je met elkaar een discussie voert over een ziektekostenstelsel, dan zijn we al snel geneigd om de doorrekening van ver-
Aanpak prostitutie
Regulering – (meestal met legalisering van
bordelen, maar extensieve op prostitutie gerichte regelgeving door – doorgaans – lokale overheden): Nederland, Duitsland, Oostenrijk. Abolitionisme – (sekswerkers zelf zijn niet strafbaar, maar alle ‘derde’ partijen en alle activiteiten verbonden aan prostitutie, zoals het werven van klanten, wel): Frankrijk en de meeste Europese landen. Abolitionisme ‘plus’ – ( behalve derde partijen en aan prostitutie verbonden activiteiten zijn ook klanten gecriminaliseerd): Zweden, Noorwegen, Finland. Prohibitionisme – (algeheel verbod op prostitutie en sekswerkers): Verenigde Staten, China, Filippijnen, Roemenië. Decriminalisering – (afschaffen van alle wetten die specifiek op prostitutie gericht zijn en regulering van prostitutie met bestaand arsenaal van administratief, arbeids-, economisch en strafrecht): Nieuw Zeeland.
schillende stelsels en modellen aan experts over te laten. Bij een emotioneel onderwerp als dit willen we het echter niet overlaten aan experts. We weten het dan opeens zelf allemaal beter.’ Een ander kenmerk is dat het debat op emotionele, hoge toon wordt gevoerd. ‘Kijk naar de stukken van Renate van der Zee die mij consequent de “zogenaamde professor” noemt.’ Er is nog een aantal andere karakteristieken van morality politics, maar het meest deprimerende vindt Wagenaar de manier waarop met de feiten wordt omgesprongen. ‘Mensen die blijven roepen dat het gaat om achtduizend sekswerkers in Amsterdam, terwijl we al lang weten dat het er vijf- of zeshonderd zijn. Of zo’n studie van de London School of Economics die telkens weer wordt genoemd. Slechte wetenschap. Of die cijfers in Zweden die in feite niet bestaan.’ Doet het er niet toe wat voor onderzoek er wordt gedaan? Een emotioneel debat hoeft toch niet feitenvrij te zijn? Wagenaar: ‘Je kunt wel een paar piketpalen langs de weg slaan. Eén daarvan is dat ethische argumenten niet in een maatschappelijk vacuüm zweven. Ik ben van mening dat je de praktische consequenties van je ethische standpunten onder ogen moet zien. Een tweede piketpaal is wederzijds respect. Dat is ver te zoeken in het “debat”. Prohibitionisten als Elma Drayer en Mary Honeyball beschuldigen voorstanders van decriminalise ring er bijvoorbeeld nogal snel van dat ze betaald worden door pooiers en mensenhandelaren. Een derde piketpaal is dat degenen die onderwerp van discussie zijn een duidelijke stem in het debat hebben. In het huidige verziekte debat is de resolutie van Amnesty een ruggensteun voor de verdrukte groep van sekswerkers.’ Ook Wijers benadrukt dat degenen om wie het gaat in de regel worden uitgesloten van de discussie. ‘Als je naar persoonlijke ervaringen luistert, dan valt vooral op hoe divers die zijn. Er
bestaat een grote variëteit aan redenen om sekswerk te gaan doen, net zoals er grote verschillen in werkomstandigheden bestaan. En sommige mensen hebben meer keuzes, anderen minder. Het enige wat sekswerkers allemaal gemeen hebben is dat ze mensenrechten nodig hebben.’ In Nieuw-Zeeland, waar prostitutie in 2003 werd gelegaliseerd, lijkt het goed te werken. Gillian Abel is hoogleraar en hoofd van het departement van bevolkingsgezondheid aan de universiteit van Otago in Christchurch, NieuwZeeland. Ze onderzoekt de effecten van decriminalisering van sekswerk op de gezondheid, veiligheid en mensenrechten van sekswerkers. Ze schrijft in The New York Times: ‘Seks werkers kunnen nu hulp van de politie vragen als ze worden blootgesteld aan geweld. Ze kunnen misdaden rapporteren zonder de angst om zelf verantwoordelijk te worden gesteld en ze kunnen hulpdiensten inroepen.’ Volgens Abel zijn de gevolgen nu al merkbaar. ‘Een politieagent is bijvoorbeeld veroordeeld omdat hij in 2010 in de gevangenis een sekswerker dreigde met verkeersboetes als zij hem geen gratis seks zou geven. In een andere rechtszaak kreeg een sekswerker 21.000 dollar schadevergoeding na een succesvolle claim wegens seksuele intimidatie door de manager van een bordeel waar ze werkte.’ Ook Wagenaar is verheugd over de NieuwZeelandse resultaten. Het succes is volgens hem niet alleen te danken aan decriminalisering, de betrokkenheid van de belangenorganisatie New Zealand Prostitute Collective is ook essentieel. ‘In Nieuw-Zeeland wordt de stem van seks werkers echt gehoord in beleidskringen. In Amsterdam bijvoorbeeld gaat dat heel moei zaam.’ Een ander belangrijk onderscheid is dat de uitvoering van de wetgeving in Nieuw- Zeeland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Zweden, onderworpen is aan uitgebreide en zorg vuldige wetenschappelijke evaluatie. In Nederland klinken de stemmen van seks werkers nog niet door in het beleid. Een goed begin zou zijn om goed te luisteren naar hun verhalen. Zoals het verhaal van Mariska Majoor van Proud: ‘Je zit er niet omdat je per se geniet van alle seksuele contacten. Ik zat er echt in voor het geld, de meeste klanten interesseerden me geen reet, maar goed, ik was dan ook nog een baby, de meeste klanten konden m’n vader of opa zijn.’ Majoor begon op haar zestiende in de prostitutie omdat ze een hond wilde. Die kon ze al na één avond werken kopen. Haar boodschap: ‘Vraag je eens af waarom mensen tot dit besluit komen. Natuurlijk denk je niet op jonge leeftijd: ik word prostituee, maar zie het eens anders. Iedereen zoekt in dit leven naar manieren om in levensonderhoud te voorzien, en dat doe je door te doen wat op dat moment in je leven past. Het is zo gemakkelijk, maar ook kortzichtig om prostitutie zielig en slecht te vinden als het wordt gedaan door mensen in moeilijke economische omstandigheden. Ga dáár dan iets aan doen in plaats van prostitutie te bestrijden.’ 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 37
‘De boeken van Elvis Peeters laten niemand onberoerd’ focus knack
foto: s t ephan vanflet eren
Nieuwe, beestachtige roman van meervoudig genomineerde auteur
‘Een schatkamer aan treffende observaties, onverwachte parallellen en sterke scènes.’ de standaard
Rauw verhaal over de schokkende experimenten van een groep jongeren
Visionaire roman over Europese vluchtelingenstroom
Verstild portret van een man die het leven nam zoals het kwam
€ 12,50
€ 12,50
€ 12,50
‘De gruwelijke, dystopische roman die
‘Wij intensiveert de waarneming, ver-
‘Daar zit je dan na afloop als lezer, met
ik had willen schrijven.’
ruimt de blik en biedt het beste wat je
een moreel verwerpelijke hoofdpersoon
tommy wieringa
van literatuur mag verwachten.’
waar je ontegenzeggelijk een beetje van
de volkskrant
bent gaan houden. Dat lukt alleen echte schrijvers.’ vpro gids
Kwintaire sector In zijn Kleine encyclopedie schetst Herman Vuijsje nieuwe inzichten over Nederland aan de hand van neologismen. Deze week: kwintaire sector. Bekwame toezichthouders op gefoezel van CEO’s mogen best wat kosten.
Mijn tweedehands aangeschafte Mobylette was in 1962 een grote sprong voorwaarts. Voortaan kon ik brommend naar school, maar ik moest wel uitkijken: mijn brommer was ‘opgevoerd’ en voor je ’t wist had je een bekeuring aan je broek. Agenten stonden niet bekend als moeders slimsten, maar een opgevoerde brommer had zelfs Bromsnor kunnen herkennen, de agent uit Swiebertje die steeds door zijn gevatte dorpsgenoot in zijn hemd werd gezet. Bromsnor maakte deel uit van een lange reeks geüniformeerde sukkels, die begon met de Keystone Cops en nog steeds wordt aangevuld, bijvoorbeeld met de notoir imbeciele koddebeiers van South Park. Zijn de reëel bestaande wetshandhavers zo veel slimmer? Ongetwijfeld, maar toch is het de vraag of ze slim genoeg zijn. Ook de boeven zijn immers een stuk gehaaider dan vroeger; ze beschikken over ongekende technische mogelijkheden en zijn niet meer te herkennen aan een maskertje en een boeventronie. Ze dragen een pak, heten ceo en voeren geen brommers meer op maar auto’s, via superintelligente en nauwelijks traceerbare software. Intussen heeft van de Nederlandse rechercheurs nog geen twintig procent een hogere opleiding, schrijft ex-rechercheur Michiel Princen in zijn dit jaar verschenen boek De gekooide recherche. ‘De problemen in de samenleving zijn niet van mavoniveau en met mavogeschoold personeel ga je ze niet oplossen. Het is IJsselmeervogels tegen Real Madrid.’ Bij andere instanties van toezicht en controle geldt dat wellicht nog sterker. Keer op keer blijkt bijvoorbeeld dat de bewakers van computerbestanden bij overheidsdiensten een hoog Bromsnor-gehalte hebben. In Nederland dan; in China ligt dat heel anders. Pieter van Os citeerde vorig jaar in NRC Handelsblad een dure fiscalist, die ten behoeve van zijn superrijke cliënten de belastingdienst steeds te slim af was. ‘Als de dienst mensen zoals ik wil bevechten’, voegde hij eraan toe, ‘moeten ze mensen zoals ik in dienst nemen.’ Maar ja, daar hangt een prijskaartje aan. In Nederland doen we het tegenover
gestelde: op politie, inspectie en toezicht wordt bezuinigd. Een typisch geval van goedkoop duurkoop en penny wise, pound foolish. Ben Ale, hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding aan de TU Delft, wees bijvoorbeeld op de milieuschade van de brand die in 2011 ChemiePack in Moerdijk verwoestte. ‘Die schade was tachtig miljoen euro. Daar kun je tachtig jaar voor inspecteren.’ In veel sterkere mate – hoeveel sterker weten we nog niet – geldt datzelfde voor de schade die nu is aangericht door de directie van Volkswagen. Behoud van werkgelegenheid was altijd een argument om het gefoezel van autofabrikanten door de vingers te zien. Nu geldt het omgekeerde: alleen onafhankelijke controle door bekwame inspecteurs kan de werkgelegenheid redden. Wetsontduiking wordt in onze steeds complexere samenleving steeds ‘onnavolgbaarder’. Het bestrijden ervan wordt een steeds specialistischer vak. Dure deskundigen aan de
Kleine encyclopedie van Nederland Herman Vuijsje
productieve sector onttrekken om ze daarvoor in te zetten, lijkt een aanslag op de economie, maar kan in werkelijkheid haar redding betekenen. Ernst maken met toezicht en controle valt ook binnen een ‘economistisch’ paradigma heel goed te verdedigen. Daar hoort ook bij dat toezichthouders volstrekt onafhankelijk moeten zijn. Joris Luyendijk heeft laten zien hoezeer de grote accountantskantoren die aan de vooravond van de financiële crisis triple A ratings toekenden aan doodzieke banken, met diezelfde banken verstrengeld waren en erdoor werden – en worden! – betaald. Sinds de jaren negentig zijn toezichthouders de instellingen die ze moeten controleren als ‘klanten’ gaan beschouwen, schreef Ben Ale. Met schadelijke gevolgen voor de werkelijke klanten, de burgers. Bij Chemie-Pack hadden werknemers en omwonenden de ‘klanten’ van de inspectie moeten zijn – niet het bedrijf. Ook andere vormen van belangenverstrengeling, zoals bijbaantjes en adviezen, doen afbreuk aan de onafhankelijkheid van toezichthouders. Controleurs moeten door waterdichte schotten gescheiden worden van de politiek, de markt en al helemaal van het te controleren marktsegment. Zij zouden beschouwd moeten worden als een eigenstandige sector binnen het economisch bestel. Daarmee zouden we niet alleen hun sterk toegenomen betekenis erkennen, maar ook hun belangrijke bijdrage aan welvaart en werkgelegenheid. Bovendien zou deze sector daarmee zijn gerechte plaats krijgen in de economische langetermijnontwikkeling. Direct productieve werkzaamheden maakten daarbij steeds verder plaats voor gespecialiseerde diensten. Ooit werkte iedereen in de primaire sector: de landbouw en de jacht. Later kwam daar de secundaire sector bij, de verwerking tot eind producten, en de tertiaire, de dienstensector. In de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam een kwartaire sector tot stand, doordat ook de zorg voor zwakke, zieke en oude mensen werd uitbesteed aan gespecialiseerde instanties. De arbeidsmarkt bood daarvoor ruimte door de technologische vooruitgang en de daarmee gepaard gaande stijging van welvaart en productiviteit. De opkomst van een steeds omvangrijker en belangrijker conglomeraat van controle- en toezichtinstanties kan worden gezien als een volgende stap in dit proces van specialisatie en outsourcing: naar een ‘kwintaire sector’ van hooggespecialiseerde en goed gehonoreerde professionals met een eigen beroepsethiek en roeping. Deze kwintaire sector zou een begeerde werkplek moeten zijn, waar getalenteerde mensen op af komen omdat hun bijdrage aan veiligheid, welvaart en werk gelegenheid naar waarde wordt geschat. 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 39
Essay De avant-garde in
Oekraïne, De Oekraïne-crisis heeft Europa in de greep. Maar we weten nauwelijks iets over het land. De geschiedenis van de Oekraïense avantgarde laat zien dat het land een schakel tussen twee culturen is. En niet de muur die West-Europa en Rusland ervan maken.
Alexander Bogomazov, Tram, 1925, olie op doek 40 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Wat is Oekraïne? Het antwoord op die vraag werd het afgelopen jaar tot één formule herleid: Oekraïne is het nieuwste slagveld waarop westerse waarden worden bevochten. Die formule is de weerspiegeling van een neoconservatieve doctrine, die nu al vijftien jaar een hardnekkig fundament biedt aan het Amerikaanse en Europese buitenlandbeleid, ondanks de verbijsterende catastrofes die ze oplevert, en de onmiskenbare schade die ze toebrengt aan westerse waarden, westers prestige en aan westerse economieën. De sensationele steun voor het neoconservatisme ontstaat vooral door zijn revolutionaire elan. Neoconservatieven zijn niet geïnteresseerd in het behalen van tastbare resultaten die bevochten worden op ideologische tegenstanders of concurrerende belangengroepen, nee, zij willen een mentaliteitsverandering bewerkstelligen, een daadwerkelijke verandering in denken en voelen. Niet de door onderhandeling en compromis bevochten opbrengst maar de ideologische doorbraak is hun doel. De wat marginale Nederlandse filiaal houder van die neoconservatieve leer is Hans van Baalen. Het was geen verrassing dat juist hij opdook op dat podium op Maidan, tijdens de protesten tegen de regering-Janoekovitsj, waar hij met gebalde vuisten zijn persoonlijke steun aan het Oekraïense volk uitsprak. Het was een wonderlijke gebeurtenis, grappig ook om vele redenen, en minimaal een unicum in de beeldtaal van revoluties: niet eerder had een revolutionair zich aan het volk gepresenteerd gehuld in een groene waxcoat, staand op goed gepoetste gaatjesschoenen. Oekraïne kon zich ontwikkelen tot het
Prive Collectie Rossiya Segodnya / HH
door Sjeng Scheijen
Oekraïne, Hans van Baalen, en het waarom van het onontwarbare
wie? Hoezo? nieuwe slagveld tegen het anti-Westen omdat het, in zekere zin, non- existent was. Oekraïne, wie? Hoezo? Een goedgemutste onwetendheid en zelfbewuste desinteresse overheersten de houding ten opzichte van dat land in Nederland en Europa, en onwetendheid is een noodzakelijke voedingsbodem voor het lichtzinnige, vurige idealisme waarmee de neoconservatieven Oekraïne omhelsden. Die onwetendheid was algemeen. Neem Nederland, de welvarende dwergstaat die parmantig door de wereldpolitiek banjert: de enige universitair docent die Oekraïens kon doceren was hier al lang geleden met pensioen gegaan, en nergens werd de geschiedenis of cultuur van het land als een zelfstandige eenheid gedoceerd. Geen krant had er een correspondent. De Nederlandse ambassade in Kiev was klein, er werkten maar enkele Nederlandse diplomaten. ‘Een soort Rusland, maar dan corrupter, en zonder olie’, zo typeerde een medewerker Oekraïne vijf jaar geleden nog. De Koninklijke Bibliotheek meldt op mijn verzoek dat er alles bij elkaar twee romans uit het Oekraïens naar het Nederlands zijn vertaald. Een van de romans die de KB noemt, het zojuist verschenen Misschien Esther van Katja Petrowskaja, is echter in het Duits geschreven. Dan blijft er één roman over, Veldonderzoek naar Oekraïense seks, van Oksana Zaboezjko, in 2009 gepubliceerd door de Wereldbibliotheek. Voordat Oekraïne het landschap werd voor politiek opportunisme van de Van Baalen-soort, en vóór een van de ergste vliegrampen uit de Nederlandse geschiedenis, vertegenwoordigde Oekraïne in Nederland een oorverdovend vacuüm. De significante uitzondering is Marc Jansens boek Grensland, een goed geïnformeerde, rustige geschiedenis van het land vanuit West-Europees perspectief. Maar zo’n enkel boek is een incident. Hoeveel, zelfs hoogopgeleide, Nederlanders weten dat Oekraïne bijna 45 miljoen Europeanen herbergt? Dat het land van unieke betekenis was voor de Europese veiligheid, ingeklemd tussen Rusland, Turkije en de oostgrens van de EU, werd ongetwijfeld stipt gememoreerd in ongelezen beleidsstukken, maar verder toch echt niet. Even absent was de cultuurhistorische betekenis van Oekraïne. De grens tussen de Gotische en Byzantijnse bouwkunsten, ooit door Helmut Kohl aangeduid als de natuurlijke historische grens van een verenigd Europa, loopt precies door Oekraïne, het land in hompen van één en twee derden verdelend. Of Oekraïne een eigen taal en literatuur, een eigen beeldende kunst, een eigen architectonische en muzikale traditie kon hebben, is in Nederland een vraag waarop het antwoord stilte is. ‘Indifference is the least, we have to dread from man or beast’, schrijft W.H. Auden. Zeker. Maar misschien is het goed nog eens de totale desinteresse voor Oekraïne in herinnering te brengen als straks de geschiedenis wordt geschreven van de Oekraïne-crisis, en de Nederlandse rol daarin. Misschien is het verstandig nog eens na te gaan waarom Nederlandse politici zo partijdig juichten bij een politieke strijd in een land dat kort daarvoor niets dan een monumentaal gapen uitlokte. *** Zou historische kennis over Oekraïne behulpzaam zijn geweest bij het definiëren van onze positie in de Oekraïense crisis? Dat ontkent niemand. En kennis van de cultuurgeschiedenis? Waardig en ernstig, maar een zaak voor specialisten, toch? Maar cultuurgeschiedenis biedt een vorm van betrokken, belevende kennis, die niet alleen de cognitie voedt, maar ook de sensualiteit. De geschiedschrijving van creativiteit instrueert niet alleen over de grote bewegingen van economische en demografische ontwikkeling, maar ook over de intieme geschiedenis van persoonlijkheden, hun relaties, en ambities. Ideeën spelen een even grote rol als eten, en omdat kunstenaars typische sociale stijgers zijn, spreken cultuurgeschie-
denissen zowel over de elites als over het schorriemorrie en het tuig. Wij kennen van de zanger niet alleen de economie, de politiek en de biografie die hem vormden, maar ook zijn stem. En die stem spreekt direct tot ons vanuit de historische diepten, dieper dan ooit enig politiek traktaat of demografische grafiek kan reiken. Zulke kennis maakt de wereld heus niet beter, ze maakt haar slechts complexer, en kweekt gematigdheid en geleidelijkheid, ze beteugelt daadkracht, en sponsort het compromis. Natuurlijk, dat zijn allemaal walgelijke zaken, die enkel onze schampere afkeer wekken – beheersing, pluralisme, bah – maar ze biedt het enige werkelijke verweer tegen het vuur van de radicaal. Voordat ik zo’n cultuurgeschiedenis presenteer, die het politieke pathos had kunnen beteugelen, eerst nog dit: de vraag ‘wat is Oekraïne?’ is geen academische stijloefening. Ieder antwoord erop is onmiddellijk een politieke plaatsbepaling. De nieuwe Oekraïense regering, die zich heeft geassocieerd met de EU, wil van het land een geünificeerde natiestaat maken, gebaseerd op een helder en rigide concept van nationale eenheid en identiteit. Om die reden wordt de geschiedenis, ook de culturele geschiedenis, geherinterpreteerd en aan nieuwe inzichten onderworpen. Als die geschiedenis gekleurd is, en dat is ze zeker, is dat de onvermijdelijke reactie op eeuwen miskenning. De Oekraïense identiteit is niet een jong verzinsel. Al eeuwen Belangrijkste beschouwen vooraanstaande intellectuelen, politici en ondernemers zichzelf als Oekraïner, bewijs voor de ruim voordat een Oekraïense staat zelfs maar vitaliteit van als gedachte-experiment mogelijk was. de Oekraïense Dat Oekraïense zelfbewustzijn is geen excentrieke of marginale toestand, het is geen cultuur is de amateurisme, geen Ooststellinginspanning van provinciaal werfse of Oppersorbische braderie, maar een de tsaren om cultuurbesef gegrond in een eigen taal en geschiedenis, dat gedeeld en beleefd wordt de taal van de door miljoenen mensen. Het belangrijkste Oekraïners te bewijs voor de vitaliteit van de Oekraïense marginaliseren cultuur is de grote inspanning die de tsaren deden om de taal van de Oekraïners te marginaliseren. Het Russische tsarenrijk was een multiculturele staat, waarin de Russen weliswaar de grootste groep waren, maar minder dan de helft van de bevolking uitmaakten. De verschillende elites onder de tsaren vreesden ten onder te gaan als er geen verbindende taal en cultuur waren om de lappendeken van volkeren te verbinden. Bewustwording van de minderheden en het gebruik van hun moedertalen werd daarom krachtig onderdrukt. Het Oekraïens moest gemarginaliseerd worden, wat vanaf het midden van de negentiende eeuw zelfs leidde tot een vrijwel geheel verbod op het drukken van Oekraïense teksten, het soort van absurde, kleinerende, onproductieve maatregelen waar het late tsarenrijk tuk op was. Tegelijkertijd ondervonden de Oekraïners ook de concurrentie van andere onderdrukte identiteiten uit dezelfde regio, van Polen, joden, Litouwers en Witrussen, om er een paar te noemen, die ook allemaal vochten om erkenning. Allemaal hoopten ze in ieder geval op een klein territorium een meerderheid te zijn, en daardoor een uitgangspositie te creëren voor onderhandeling met de machten in Sint-Petersburg en Moskou. Alles om het behoud van identiteit te waarborgen. Maar de meest voorkomende identiteit van de elites in de gebieden tussen Kiev, Charkov en Lvov was die van de bastaard, van het gemengde huwelijk, van twee geloven op één kussen, en de vraag waartoe families en individuen zich wilden verhouden. Dat wil zeggen dat de vraag welke identiteit ze als 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 41
‘kernidentiteit’ wilden aannemen net zo goed onderdeel was van de natio nale strijd als de strijd tegen de russificatie. Het is geen wonder dat de Oekraïense nationalisten geen goede naam hebben onder Polen en joden, zeg ik met understatement. Om dezelfde reden is het onzinnig om historische figuren nu met terugwerkende kracht Oekraïner te noemen omdat zij ooit binnen de huidige grenzen van de staat Oekraïne zijn geboren. Ook als zij, daar gaan we weer, Rus, Witrus, jood, Pool, Litouwer, Turk, Griek, Armeniër of Tataar waren – gesteld dat zijzelf een duidelijk idee hadden tot welk volk ze behoorden (vaak was dat niet zo). Trouwens, ook die russificatie was zeer tweezijdig. Russificatie, en later sovjetisering, was een instrument van emancipatie: wie bereid was het verlies van culturele eigenheid te accepteren, kon toegang krijgen tot de voordelen die het volwaardige burgerschap van het Russische rijk beloofde: toegang tot cultuur, wetenschap, carrières in de bureaucratie en het leger. Vooral in het sociale middenveld van de maatschappij was voor een gerussificeerde Oekraïner een zeer snelle sociale mobiliteit mogelijk. In de Sovjet-Unie was die sociale mobiliteit voor Oekraïners nog veel groter, wat vooral zichtbaar is bij de sovjetleiders die na de revolutie opgroeiden: Brezjnev, Tsjernenko én Gorbatsjov hadden ten minste één Oekraïense ouder. Dat de Oekraïners de interculturele strijd in machtscentrum Kiev uiteindelijk wonnen, komt vooral doordat ze in de Sovjet-Unie positief werden gediscrimineerd ten opzichte van de Polen en joden. *** En dan nu, als beloofd, een relaas van creativiteit, marginaal en cruciaal tegelijk, dat in één keer geweldig veel leert over Oekraïne: de cultuurgeschiedenis van de brede beweging die tegenwoordig, meer of minder terecht, wordt gemunt als de Oekraïense avant-garde. Die casus leert onmiddellijk twee dingen. Ten eerste openbaart ze de geweldige culturele en intellectuele rijkdom van Oekraïne aan het begin van de twintigste eeuw, toen een kosmopolitische en modebewuste elite (die behalve uit Oekraïners vooral bestond uit Polen, Russen en joden) een culturele renaissance doormaakte die in heel Europa zou doorklinken. Maar ze laat ook iets anders zien, namelijk de manier waarop de geschiedschrijving ervan voortdurend door historici en politici is gebruikt om ideeën over nationaliteit en legitimiteit van staatsmacht te verspreiden en te fixeren. Eerst werd ze in de Sovjet-Unie miskend, gemarginaliseerd en deels vernietigd, omdat ze werd beschouwd als vertegenwoordiger van een eigen Oekraïense, pluriforme, onafhankelijke, intellectuele traditie. Later probeerden nationalistische Oekraïners, als reactie daarop, de Oekraïense avant-garde te identificeren als de vaandeldrager van een vernauwde Oekraïense monocultuur, een etnische en linguïstische fantasie van eenheid en historische continuïteit. Dit toe-eigenen van cultureel erfgoed is bepaald niet uniek, maar de Oekraïense avant-garde heeft er wel erg onder geleden. De Oekraïense renaissance van begin twintigste eeuw is een glorieuze vergeten brede culturele beweging uit de geschiedenis van het Europese modernisme. Een indrukwekkende stoet kunstenaars ontwikkelde toen, tussen, zeg 1910 en 1936, een heel eigenzinnige versie van het internationale radicale modernisme. Dat gebeurde zeker niet alleen in de beeldende kunsten, maar ook in de wereld van theater, dans, architectuur en vormgeving. De meeste namen zijn onbekend: de kunstenaar Aleksander Bogomazov, de theaterkunstenaar Vadim Meller, de constructivist, vormgever en architect Ermilov. Er zijn ook kunstenaars die misschien enige sjoege wekken, omdat ze af en toe vertegenwoordigd zijn in Europese en Amerikaanse museumcollecties, zoals Alexandra Exter en de broers Burliuk. Er zijn beroemde kunstenaars die in Oekraïne zijn geboren, maar er niet of nauwelijks hebben gewerkt, zoals de grandioze alleskunner Sonja Delaunay-Terk en de beeldhouwer Alexander Archipenko. Zelfs al is het duidelijk dat ze in Europa wel in Oekraïense kringen verkeerden en misschien wel elementen van een Oekraïense beeldtaal, of visuele gevoeligheid, gebruikten in hun werk. Er was in Oekraïne ook een geweldige theatercultuur. Bronislava Nijinska, zus van danslegende Vaslav Nijinski, werkte veel in Kiev en ontwikkelde daar de nieuwe bewegingstaal, die later de wereld over ging 42 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
in, bijvoorbeeld, haar wereldberoemde choreografie voor Stravinsky’s Les noces. Over Stravinsky gesproken: hun familielandgoed lag in Oestiloeg, Oekraïne, en dus wordt hij op de Oekraïense Wiki-pagina onbekommerd een Oekraïense componist genoemd. Dat gaat ver, zeker, maar het is wel goed om te begrijpen dat Stravinsky, de meest vereerde totempaal van het Russisch kosmopolitisme, erg weinig Russisch, maar eerder Pools, Duits-Baltisch en vooral, echt waar, Litouws bloed had. En helemaal uitsluiten dat al die Poolse, Duits-Baltische en Litouwse leveranciers van het Stravinsky-zaad best wel eens deels Oekraïners zouden kunnen zijn, durf ik niet. Stravinsky zelf was bijvoorbeeld stomverbaasd toen een Amerikaanse genealoog hem in de jaren zestig confronteerde met het overtuigende bewijs voor de Litouwse potgrond waaruit de Stravinsky-paddenstoel verrezen was. Dat Russische keizerrijk was een multicultureel zootje, zeker aan de westgrens, en de Sovjet-Unie was nauwelijks anders. Wat voor Stravinsky gold – een duidelijke connectie met het Oekraïense land, maar geen of slechts zeer vage connectie met het Oekraïense volk (hoe je dat beduimelde en onheilspellende begrip ‘volk’ ook definieert), geldt voor veel van de bovengenoemde kunstenaars. Oekraïne was toen nog meer dan nu een multicultureel allegaartje, waar naast Oekraïners grote gemeenschappen Polen, Russen, joden, Duitsers en Wit-Russen verbleven (naast de kluit Armeniërs, de bendes Litouwers en Finnen, Grieken, wat Ruthenen, zwikjes Roemenen en Georgiërs). Een dominante etniciteit ontbrak. Al die volkjes waren geen emigranten, of voorbijgangers, ze woonden er meestal al honderden jaren. Velen identificeerden zich zeker met Oekraïense steden en landschappen, maar niet met een Oekraïense nationale identiteit. Archipenko was joods, net als Delaunay. De Nijinski’s waren Pools, net als componist Karl Shimanovski, wiens adellijke Poolse familie al vele generaties in het hart van het Oekraïense land woonde. Alexander Bogomazov en De Oekraïense de Burliuk-broers waren Oekraïens. Vadim Meller was Zweeds van vaderszijde, Italiaans boerenkunst en Grieks van moederszijde. Zijn vrouw, ook zou voor een belangrijk kunstenares, Nina Genke, had Malevitsj, Nederlandse grootouders. Alexandra Exter, de meest productieve en meest veelzijdige en voor vele kunstenaar uit Oekraïne in het begin van de anderen, twintigste eeuw, was half Wit-Russisch, half van cruciale Grieks. En toch was er wel een soort multicultubetekenis zijn rele gemeenschappelijke identiteit, die vooral werd bepaald door de gemeenschappelijke achtergrond van een aantal zich snel ontwikkelende steden, vooral Kiev en in mindere mate Kharkov en Odessa. Kiev maakte toen een radicale, ongekende verandering door. In 1897, bij een grote volkstelling in het Russische keizerrijk, woonden er minder dan 250.000 mensen en was het in grootte de zevende stad van het keizerrijk. Twaalf jaar later was dat bevolkingscijfer bijna verdubbeld. Net voor het begin van de Eerste Wereldoorlog woonden er 626.000 mensen in de stad: een ongehoorde urbanisatie en ontwikkeling. De provinciestad kreeg opeens grootstedelijke trekken. Er openden goede kunstscholen en er ontstond een onafhankelijke kunstmarkt. Exter leidde er een studio waar verschillende kunstenaars werkten aan haar theaterontwerpen, haar textielontwerpen en aan haar grote kunstwerken, zoals het monumentale panneau Venetsia (1918), een kubo-futuristisch knalstuk van ruim zes meter breed dat het Kievse antwoord was op de kunst van Picasso en Léger. Dat Exter daarvoor Venetië koos, was niet toevallig. Die stad had immers Byzantijnse wortels, net als Kiev, en symboliseerde de verbintenis tussen Oost- en West-Europa. Exter reisde voortdurend heen en weer tussen Kiev en Parijs, waar vooral Archipenko en andere uit Oekraïne afkomstige kunstenaars haar informanten waren. Die zorgden voor introducties bij de vigerende sterren. Vooral haar vriendschap met Fernand Léger was vertrouwelijk en vruchtbaar. Maar ze was ook veel in Moskou en Sint-Petersburg (toen nog Petrograd), waar ze tentoonstelde samen met Tatlin, Larionov, Gontsjarova, Chagall en
Vasily Ermilov, Op het strand; ochtend, avond, 1936
Kandinsky. Ook voor deze kunstenaars was ze van groot belang, omdat Exter voor hen de connectie betekende met Kiev, de mythische geboorteplaats van de slavische orthodoxie, die nu plotsklaps een moderne metropool wilde worden. *** Ook in Moskou, begin jaren twintig, werkte Exter als radicaal ontwerpster van theaterdecors en -kostuums en was ze een vaste, zij het zeer onafhankelijke waarde in de verschillende groepen avant-gardisten die Moskou toen bevolkten. Daarbinnen gold Kazimir Malevitsj zeker als een van haar belangrijkste contacten en geestverwanten. De naam van deze kunstenaar, die als papier geluid kon maken altijd met een zwellende paukenroffel gepaard zou gaan, klinkt nu pas. Dat is geen toeval. Want Malevitsj overwoekert het debat over de positie van de Oekraïense cultuur binnen de Oost-Europese avant-garde. Nationalistische historici proberen een geschiedenis van een eigen, onafhankelijke Oekraïense avant-garde te schrijven, en claimen Malevitsj krachtig als de leider daarvan. Russische specialisten reageren hier meestal terughoudend en genuanceerd op, maar de macht in de kunstwereld, die vooral zetelt bij de grote nationale musea, zwijgt de kwestie dood. Dit gepruts over de toe-eigening van een individuele artistieke nalatenschap aan de ene of andere nationale geschiedschrijving, is erg onsjiek, maar, helaas, niet zonder betekenis. Als je probeert om wat helderheid te scheppen in het debat over de plek van Oekraïne in de avant-garde doe je er goed aan de Malevitsj-soap even opzij te schuiven, maar eraan ontkomen is onmogelijk. Malevitsj is geboren in Oekraïne en bracht er de elf eerste jaren van zijn leven door, en bleef ook later op allerlei manieren, intellectueel en emotioneel, verbinding zoeken met zijn geboortegrond. In zijn teksten lardeert hij zijn Russisch regelmatig met oekraïnismen, en de goede beschouwer ziet menig visueel Oekraïne-citaat terugkeren in zijn werk, vooral in de late post-avant-gardistische werken. In een van zijn autobiografische teksten beschrijft hij een lagere-schoolvriendschap, en vat die samen als ‘hij en ik waren Oekraïners’. Dat citaat is de kern van de casus die nationalisten aanvoeren om Malevitsj als Oekraïner te identificeren. Het toont echter vooral dat het begrip ‘nationaliteit’ in het multi-etnische tsaristische Rusland een relatieve, vloeiende, uitbreidende, niet-reducerende kwaliteit had. Want Malevitsj was van Poolse komaf, er werd thuis Pools gesproken, en hij was een gedoopte rooms-katholiek. Maar deze in Oekraïne geboren Pool beschouwde zichzelf uiteindelijk in de eerste plaats als een onderdaan van het Russisch keizerrijk. In het Russische deel van het keizerrijk, in Moskou en Leningrad, bracht hij vrijwel zijn gehele oeuvre tot stand, en het Russisch was de taal waarin hij zijn grote theoretische teksten schreef. Dat Malevitsj ervoor koos zich te identificeren als Rus kwam niet in de eerste plaats doordat hij als Pool of Oekraïner onderdrukt werd, maar vooral
doordat de Russische cultuur met haar grote messianistische en humanistische ambitie, en haar artistieke en intellectuele tradities, de context bood waarin hij zijn eigen hemelbestormende aspiraties wilde realiseren. Dat betekent niet dat Oekraïne geen cruciale betekenis had voor Malevitsj. Een van de zaken waarin de modernistische cultuur in Oekraïne zich lijkt te onderscheiden, is een bijzondere en intense verhouding tot de kunst die in boerengemeenschappen werd gemaakt, tot dat wat je vroeger volkskunst, of, minzaam, nijverheid en ambachten noemde. Waarom dat zo is, is niet eenvoudig te beantwoorden, maar heeft in ieder geval te maken met de late modernisering van Oekraïne. Geïnstitutionaliseerde, academische ‘schone kunsten’ deden pas laat hun intrede. Er waren in tsaristisch Oekraïne weinig musea en geen kunstacademies, zoals die er in Sint-Petersburg en Moskou wel waren, en pas laat in de negentiende eeuw waren er enkele min of meer serieuze privé-scholen waar zoiets retemoderns als olieverfschilderen werd gedoceerd. Getalenteerde boerenkinderen die in Rusland misschien naar de academie zouden zijn gelokt, bleven in Oekraïne in dorpen werken en droegen bij aan de plaatselijke creatieve rijkdom. De grote bloei van de Oekraïense volkskunst heeft ook te maken met de ban op de Oekraïense literatuur. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het steeds moeilijker een boek in het Oekraïens te publiceren, maar de visuele cultuur werd vrij gelaten. Misschien gingen de tsaristische bestuurders ervan uit dat de politieke betekenis van de kunsten gering was. De Oekraïense boerenkunst kon zo uitgroeien tot het vlaggenschip van een Oekraïense culturele identiteit, een rol die ze in zekere zin nog altijd vervult. Het was precies die kunst die voor Malevitsj, en voor zovele anderen, van cruciale betekenis zou zijn. Zijn connectie met de Oekraïense boerenkunst is overduidelijk in de terugkeer naar figuratieve kunst die hij vanaf eind jaren twintig koos, maar ook al bij de meest revolutionaire periode in zijn oeuvre. De recente Een korte periode van groot experiment vond aanschaf van plaats op het landgoed Verbovka, niet ver vier tekeningen ten zuiden van Kiev, waar mecenas en kunvan Bogomazov stenares Natalia Davydova een werkplaats van Oekraïense boerenkunstenaars leidde. door het Er werd daar vooral textiel bewerkt, meestal Kröller-Müller met virtuoos borduurwerk. Davydova zocht moderne kunstenaars om haar textielateliers getuigt van de verbinden met de avant-garde en vond die onafhankelijke te in onder anderen Malevitsj, die ze bewonvisie van derde en financierde. Malevitsj maakte voor haar ateliers abstracte ontwerpen voor bordat museum duurwerk, die later dienst deden als modellen voor zijn suprematistische schilderijen. Dat het suprematisme, met zijn spirituele preten1.10.2015 De Groene Amsterdammer 43
tie en loodzware positie in de kunstgeschiedenis, deels is geboren op een borduuratelier op het Oekraïense platteland is een mooie grap waarmee de geschiedenis haar complexiteit terugeist ten koste van de reductionisten en popularisators. Belangrijker is, denk ik, dat de Oekraïense boerenkunst ook het kleurgebruik van schilders beïnvloedde. Die Oekraïense stoffenmakers en borduursters gebruikten een uniek kleurengamma, dat hun werk onmiddellijk onderscheidt van hun Russische, Hongaarse of Roemeense tijd genoten. Hedendaagse kunsthistorici praten nog maar zelden over kleurgebruik in moderne kunst. Het wordt als te vaag, of als onwetenschappelijk gezien, waarschijnlijk, en inderdaad heeft zo’n kunsthistoricus niet veel meer dan zijn eigen oog om naar te verwijzen. Hoe dan ook, iedereen kan zich volgens mij vrij eenvoudig overtuigen van de unieke eigenschappen van de Oekraïense kleuren. In de toverachtige merklappen van Hanna Sobachko zijn die uitgelaten kleurencombinaties het duidelijkst. Het zijn vaak zachte kleuren, bijna pastel, in wonderlijke combinaties van oranje en lichtblauw, verschillende soorten roze en lichtgroen, maar soms ook in combinatie met diepzwart. Overal zie je bij kunstenaars die in de jaren twintig in Oekraïne werken die kleuren terugkeren. En ook in Moskou en Petersburg zijn ze te zien, bijvoorbeeld in de abstracte schilderijen die Kandinsky maakte in 1920 en 1921. Die werken, gemaakt toen Kandinsky in de Sovjet-Unie woonde en in Moskou het werk van de avant-gardisten uit Oekraïne veelvuldig werd getoond, laten een eenvoudig zichtbare verandering zien in zijn kleurgebruik. Via Kandinsky, onder anderen, reisden die kleuren vanaf 1922 naar Duitsland en Europa. Je voelt al aan dat die connectie met Oekraïense boerenkunst een krachtige claim is om de avant-gardisten uit Kiev en Charkov als echte, nationale kunstenaars te kunnen definieren. Maar conceptueel is dat onzin: de aandacht voor volkskunsten was een uit Europa overgewaaide interesse voor het ‘primitieve’ en ‘authentieke’ en het is een voorbeeld van het kosmopolitisme van die kunstenaars, niet van hun provincialisme, dat ze geïnteresseerd waren in de volkskunt in het land van hun geboorte. Toch wordt de connectie met die Oekraïense volkskunst gebruikt om Malevitsj, of Exter, of Davydova te bestempelen als vertegenwoordiger van een ‘typisch Oekraïense’ avant-garde. Al vanaf de Oekraïense onafhankelijkheidsverklaring proberen nationalistische historici van een avant-garde in Oekraïne een Oekraïense avant-garde te maken. Begrijpelijk is dat allemaal wel, want ze reageren op decennia zo niet eeuwen van miskenning en onderdrukking, maar serieus of waarachtig wordt het niet. In plaats daarvan hadden zowel de Oekraïense als westerse kunsthistorici juist het multiculturele, uitzonderlijk diverse karakter van de culturen in het Oekraïense land moeten benadrukken. Met haar bekrompen, provinciale claims genereert de geschiedschrijving van de avant-garde in Oekraïne nu vooral desinteresse en ongemak. Het meest destructief is wel de voortdurende miskenning van de intense, onontwarbare verbintenissen met het artistieke leven in Moskou en Sint-Petersburg. De pogingen tot nationalisering van een multicultureel erfgoed worden gesteund door rijke sponsors uit Canada en de Verenigde Staten, die ook verantwoordelijk zijn voor de bouw en exploitatie van het Oekraïens museum in New York. Nu, twintig jaar na de onafhankelijkheid van Oekraïne, is het eigenlijk nog steeds nauwelijks gelukt om de avant-gardisten uit Oekraïne onder de aandacht te brengen van West-Europeanen. Dat heeft zeker te maken met het conservatisme en de desinteresse van de Europese culturele instellingen, maar toch ook met de slechte reclame die wordt gemaakt door de gepolitiseerde geschiedschrijving van de Oekraïense kunst. De recente aanschaf van vier tekeningen van Bogomazov door het Kröller-Müller Museum getuigt daarom niet alleen van de smaak, maar ook van de onafhankelijke visie van dat museum. *** Is het misschien al te gemakkelijk om de casus van de Oekraïense avant-garde te veralgemeniseren en er grote conclusies uit te trekken? Nee. Ten eerste tekent ze de volwassenheid en de ambitie van de elites in Oekraïne, en toont ze Oekraïne als een land en cultuur met geschiedenis, geen naar de wensen van Europese politici te kneden nieuwigheid. Het laat zien dat het land, net als Rusland, deel was en is van een moderne
Europese wereld, hoezeer het zich ook geografisch en conceptueel aan de grens daarvan opstelt. De avant-garde is kortom cruciaal voor elk daadwerkelijk begrip voor wat Oekraïne is en laat zien dat de rijkdom van Oekraïne bestaat uit haar veelzijdigheid, en diversiteit, en niet uit een gefingeerde eenheid en zuiverheid. En dat zou niemand hoeven te verbazen, dat is immers wat de cultuurgeschiedenis doet: anders dan de politieke en de historische analyse, die zoekt naar generieke patronen, het heldere en conceptuele, laat cultuurgeschiedenis zien wat de vruchten zijn van het onontwarbare en het paradoxale. Laat ze de waarde zien van complexiteit, van het vage, de mengvorm, de beweging, ze toont ons de schitterende architectuur in de doodlopende weg, en het noodzakelijke contract tussen verval en creatie. Het bestuderen, bekijken en beleven van zo’n geweldige culturele opleving verzoent ons met het idee dat het ideale niet bestaat, dat het onvolkomene in staat is vrucht te dragen, en biedt een uitgang uit de vreselijke paradox waar de moderniteit ons voor stelt: dat wij verplicht zijn te evolueren van beest naar machine. Iets prozaïscher: het had Europese leiders kunnen helpen Oekraïne serieus te nemen, haar te waarderen voor wat ze is, niet voor wat ze zou moeten zijn. Haar complexiteit te onderkennen als kwaliteit en voorzichtig te zijn met schematische, idealistische, gesimplificeerde toekomstbeelden, die nu, zoals zo vaak, in een catastrofe eindigen. Had het veel uitgemaakt als Nederland en Europa vanaf het begin het concept van Oekraïne als een multiculturele natie hadden gepromoot? Laten we dat niet overdrijven. Maar het is ook duidelijk dat de politiek van Van Baalen cum suis nu alleen de bekrompenheid en de balkanisering promootte. De Europese politieke positie reflecteert vooral ook het totale verlies van het geloof in het multiculturele project in Europa. Daarom ook waren Europese politici, met zelfverzekerd wanbegrip, niet in staat om Oekraïne als iets anders te zien dan als een natiestaat naar, laten we zeggen, Deens of Iers model. Aan dat fatale gebrek aan verbeeldingskracht lijdt, tot De Europese mijn spijt, niet alleen Van Baalen. Frans Timpolitieke mermans en de rest van centrum-links zijn er evengoed schuldig aan, en het verbaasde dan positie ook niet dat die het standpunt van de neoconreflecteert servatieven zo gretig overnamen. het totale Laat ik duidelijk zijn: niets in het bovenstaande weerspreekt het recht van Oekraïners verlies van het om hun soevereiniteit en onafhankelijkheid te geloof in het versterken en zich te emanciperen in de richmulticulturele ting die ze wensen. Ik wilde iets zeggen over ónze positie en ónze rol in de Oekraïense ramp. project in Het beoordelen en bekritiseren van de eigen Europa daden is helaas de enige echte verantwoordelijkheid van de journalist, de intellectueel of de volksvertegenwoordiger. Natuurlijk ken ik goed het zalige genoegen van de morele veroordeling van de ander. Een historische schurk als Poetin faciliteert dat met zo’n overdaad dat je er dizzy van wordt. Nee, brave columnisten en eerbiedwaardige commentatoren, ik misgun jullie niet de handenwrijvende pret van de morele verontwaardiging, maar helaas, dat gevoel bereikt pas zijn volle diepte als je eerst de eigen waardigheid hebt onderstreept door jezelf strenger dan anderen te keuren. Mijn politieke positie is simpel: Oekraïne zal weer bloeien als ze zich durft te definiëren als een multiculturele staat, met een grootse multiculturele geschiedenis, een schakel tussen culturen in plaats van een muur ertussen. Dat Oekraïne dat niet doet is misschien begrijpelijk, in haar poging te ontkomen aan de zie groene.nl koloniale impuls van de Moskouse elites, maar provoor Dossier Oekraïne ductief of wijs is het niet. Ze cultiveert een vijandschap met de Russische bevolking – een verschrikking: niets goeds zal daaruit komen – en werpt zich in de armen van een ongeïnteresseerd en opportunistisch Europa, dat in Oekraïne niet méér ziet dan een instrument in haar eigen geopolitieke carnaval. De slavist Sjeng Scheijen schreef Sergei Diaghilev: Een leven voor de kunst. In 2016 verschijnt bij Prometheus zijn nieuwe boek De Avant-gardisten 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 45
Literatuur Roz Chast over haar ouders, de dood – en vogels
‘Ik wilde niet dat mijn ouders zouden verdwijnen’ Roz Chast, cartooniste van The New Yorker, laat in haar graphic memoir Kunnen we het niet over iets leukers hebben? het lijden zien dat onvermijdelijk wacht op iedereen die oud wordt. Zoals haar ouders. ‘We zijn alleen als we worden geboren, we zijn alleen als we sterven. De rest is doen alsof.’ door Marja Pruis Ik houd ervan om naar de bekende weg te vragen. Dus als ik in de auto zit bij Roz Chast vraag ik of ze er dieren op nahoudt. Ze heeft me net opgehaald van het station in Katonah, een uur met de trein vanaf New York. Vanaf Katonah rijden we nog zo’n drie kwartier naar haar woning in Richfield, Connecticut. ‘Je herkent me aan de panische blik waarmee ik uit m’n auto tuur’, had ze gemaild, en inderdaad, als in een cartoon van haarzelf staat daar één auto midden op het parkeerterrein, er blikt een vrouw met blond steil haar en grote bril panisch uit het raam. Ik zwaai naar haar vanaf het perron, blij zet ze het op een driftig terugzwaaien. Terwijl we langs residenties rijden in neokoloniale stijl opgetuigd – lichtblauw of pastelgroen geverfd, zuilen op de front porch, huizen die eruitzien alsof ze zo vanuit een hijskraan in dit glooiende landschap zijn neergeplant, strakgemaaide groene lawn ervoor en in het midden daarvan de onvermijdelijke vlag, pontificaal en wapperend, de Amerikaanse vlag die me net nog op het Grand Central Station toch een beetje de tranen naar de ogen joeg –, drijft ze de spot met die huizen. Alsof ze ze voor het eerst ziet zegt ze dat het krankzinnig is, zo groot als ze zijn, zo opzichtig, waarom hebben mensen zoveel ruimte nodig. ‘Ik woon niet zo, hoor.’ En terwijl ze zo praat herinner ik me de verwijzingen in haar boek naar Brooklyn en Manhattan, de nostalgie die in haar tekeningen en teksten sluipt zo gauw 46 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
het op New York aankomt. Ik weet ook dat haar zoon en dochter inmiddels in de twintig zijn, en ik vraag haar of ze niet overweegt terug te gaan naar de stad. Met een intense zucht: O yeah. Ik heb iets aangeraakt, ze zit met haar neus zo’n beetje op het stuur en is in continu gesprek met haar medeweggebruikers, I’m a real chickendriver, zegt ze, dan weer remmend, dan weer optrekkend in wat zich toch als een drivers paradise for morons aandient. O yeah. En ze vertelt dat ze nogal zenuwachtig is, speciaal vandaag. Aan het einde van de middag gaat ze naar Manhattan om het huurcontract te tekenen voor een pied de terre, weet je wat dat is, een p i e d de t e r r e, ze spreekt het uit zoals Amerikanen dat doen met Franse woorden, een beetje sleazy. Het is een droom die uitgekomen is, ze heeft eindelijk een studio gevonden waar ze kan gaan werken, het is vlak bij waar ze vroeger heeft gewoond, in de Upper West Side, haar zoon woont een paar blokken verderop. En je man? vraag ik. Well… het is een teer punt, haar man wil gewoon niet in de stad wonen en zij… I’m a city girl you know, en het is haar geld, en haar man houdt van het groen, en haar zegt het gewoon helemaal niets, ze wil weer in de stad zijn, rondlopen, you know? I know. Ze zegt: we zien wel hoe het uitpakt, dat is altijd het beste. En nu voel ik dus die vraag opkomen waarvan ik het antwoord al ken, want
– Chast (1954) maakt sinds verschijnen, vorig jaar november, een zegetocht. Hij won de Kirkus Prize for Nonfiction en de National Book Critics Circle Award, en verscheen op alle eindejaarsbesteboekenlijstjes in de Amerikaanse pers. Chast werd uitgeroepen tot cartoonist van het jaar door de National Cartoonists Society. Een grote expositie van haar werk is te zien in het Norman Rockwell Museum in Massachusetts. Haar boek werd onder meer vertaald in het Frans, Koreaans, Duits en Spaans, en verscheen deze week ook in het Nederlands. Kunnen we het niet over iets leukers hebben? is een exceptioneel document, kunstwerk en cri de coeur ineen, grappig en ontroerend, persoonlijk van toon en maatschappelijk relevant. Het raakt aan iets wat velen bezighoudt, en als het hen nu niet bezighoudt dan straks wel: de toenemende afhankelijkheid van zorg van ouder wordende ouders, de spagaat tussen wan hopige ergernis en vanzelfsprekende hulpvaardigheid waarin je als kind terechtkomt. Alles komt aan bod: de paniek, de liefde, de schuld, het oeverloze getob en gedoe. Het is heel even wennen aan de tekeningen, simpele poppetjes met grote grimassen en uilenbrilletjes, maar als je eenmaal ontvankelijk bent voor de subtiele verschuivingen in de mimiek is er geen houden meer aan. Vooral het hangen tussen ergernis/ weerzin en apenliefde is akelig goed getroffen in deze hoogstpersoonlijke weergave van het gevecht waaraan bijna niemand ontkomt.
‘Mijn ouders waren erg ongewone mensen. Moeilijke mensen. Ik werd gek van ze, maar ze waren ook grappig’ ik kan het me zo voorstellen, met al dat groen en die ruimte om ons heen, city girl of niet, dat je er paarden op nahoudt, kippen, twee heel grote honden. Birds, zegt ze, ik heb birds. O ja, dat wist ik ook wel. Maar wat dat precies zou inhouden, dat wist ik weer niet. Als ze de auto parkeert op de korte oprijlaan voor haar huis komt het geschetter ons tegemoet. ‘Ik hoor ze’, zeg ik. ‘Zij horen ons’, zegt zij. De graphic memoir Can’t We Talk about Something More Pleasant? van Roz – Rosalind
En passant geeft Roz Chast een imponerend beeld van haar jeugd als allenig en gepest kind in Brooklyn (derde punt op haar ‘to do’-lijstje: vermijd contact met andere kinderen), de gruwelen die haar Russische voorouders hebben doorgemaakt (En toen werd in een bos de keel van haar vader van oor tot oor door bandieten doorgesneden), én schetst ze de totale idiosyncrasie van een oud huwelijk en twee mensen die in paniek raken als ze na 67 jaar een nacht zonder elkaar zijn. Haar vader wordt langzaam dement, haar moeder wordt bedlegerig na een paar desastreuze valpartijen. En wil nog steeds regeren. Ik wil blijven zitten waar ik zit. Is dat
Uit de strip Kunnen we het niet over iets leukers hebben? Van Roz Chast
1.10.2015 De Groene Amsterdammer 47
Randy Harris / NYT / HH
Roz Chast in haar woning in Connecticut. ‘We gaan maar door met die fantasie dat we vrolijk en veilig oud worden’
‘Dat wordt altijd gezegd: heb medelijden met het gezin dat een schrijver bergt’ duidelijk?!? De liefde waarmee de dochter dit boek heeft gemaakt – de precisie, de humor, de foto’s van de verschrikkelijke voorraden die haar ouders hebben aangelegd, en dan het zachte realisme van die laatste onverwachte tekeningen – is verpletterend. Het succes heeft haar een beetje overvallen, ze voelt zich er nogal fuzzy over, zegt ze als ze me voorgaat naar haar huiskamer en vraagt of ik alsjeblieft niet wil letten op de staat waarin de bank verkeert. Een paar kussens moeten camoufleren dat de bank kapotgeplukt is. De daders laten zich niet zien, maar des te meer horen, steeds 48 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
harder naarmate we langer buiten hun zicht praten. Het is zeker niet haar eerste boek (in het vliegtuig hier naartoe heb ik hardop zitten lachen om haar What I Hate from A to Z), maar wel in zekere zin haar doorbraak, al geniet ze al jarenlang beroemdheid vanwege haar werk voor The New Yorker. Sinds 1978 levert ze cartoons voor dit gerenommeerde weekblad, een tamelijk ingrijpend proces als ik haar mag geloven. Iedere week stuurt ze een paar cartoons in, geheel naar eigen idee. Gewoon, wat haar die week heeft getroffen als grappig of opvallend. Kenmerkend is de manier waarop ze aan kleine, huiselijke zaken een pijnlijk grappige draai weet
te geven, of het nu gaat om een vrouw die uit de keuken komt zetten met een twijfelachtig ovengerecht in haar handen, of twee freelancers die uitgeput thuis naast elkaar op de bank zitten. Een van haar eerste covertekeningen voor The New Yorker liet een man in een witte jas zien die met een aanwijsstok de genealogie van consumptie-ijs aan het uitleggen is. Vroeger, toen ze zelf nog in de stad woonde, bezocht ze de redactie regelmatig. Nu gaat alles elektronisch, wat zo zijn voordelen heeft. Eigenlijk wil je er liever niet bij zitten als de redacteur door de tekeningen gaat. ‘Ze zeggen nooit waarom ze iets verwerpen, ze zeggen ook niet waarom ze iets aannemen. Het is het een of het ander. En dat is heel stressvol, financieel en emotioneel. Als iemand tegen me zegt dat zijn of haar zoon zo graag een New Yorker-cartoonist wil worden, dan zeg ik: als het alles is wat je kunt doen, oké. Maar als je ook nog iets anders kunt: doe het vooral niet.’ Niet dat ze zelf ooit iets anders deed. Maar ze kán ook niks anders, zegt ze. Als enig kind van een ouder lerarenechtpaar werd ze vaak op sleeptouw genomen en moest ze zichzelf zien bezig te houden met potlood en papier. Aanvankelijk probeerde ze net zulke mooie paarden te tekenen als ze de meisjes in haar klas zag doen, in galop, en met volle manen. Maar bij haar kwamen ze eruit als gemankeerde wezens. Waar ze dan zelf om moest lachen. Ze ontdekte verwante geesten in Charles Adams, Robert Crumb, Helen Hokinson, de cartoons in de National Lampoon. ‘Wat zo geweldig is aan cartoons maken is dat het zowel schrijven als tekenen is. Voor mij voelt het als een heel natuurlijk medium, omdat het visueel én verbaal werkt.’ Deze maand werd haar boek genomineerd voor de Thurber Prize for American Humor; de andere twee finalisten zijn ook vrouwen, en net als zijzelf boven de vijftig. De suggestie in het juryrapport is dat vrouwen naarmate ze ouder worden grappiger zijn. Ze vindt het een interessante suggestie, wijt het aan het feit dat je je als vrouw misschien dan niet meer zo druk maakt om je sex-appeal, maar vindt het vooral ongelooflijk dat nog niet eerder een vrouw deze prijs heeft gewonnen. Er zijn immers zoveel grappige vrouwen. ‘Denkt u dat vrouwen op een andere manier grappig zijn?’ vraag ik. ‘Ik vond dat Amy Schumer wel iets raaks zei toen ze onlangs opmerkte dat als een stand-up comedian de hele avond grappen maakt over zijn dick hij wordt beschouwd als een comedian, terwijl als een vrouw één grap maakt over haar vagina ze een pervert is. Ik vind: grappig is grappig. Ik heb er altijd van gehouden als een man me aan het lachen kan maken. Dat was belangrijker dan hoe hij eruitzag. Voor een man is het denk ik beangstigend als een vrouw heel grappig is. Want misschien is ze dan ook wel grappig ten koste van jou.’ Veel van de cartoons in Kunnen we het niet over iets leukers hebben? tekende ze voor ze
überhaupt aan een boek dacht. Vooral na 9/11 maakte ze veel tekeningen op basis van de telefoongesprekken die ze met haar ouders voerde. Die gesprekken waren krankzinnig, zegt ze. ‘Mijn ouders waren erg ongewone mensen. Moeilijke mensen. Ik werd gek van ze, maar ze waren ook grappig op een eigenaardige manier. Ik wilde me ze blijven herinneren. Hoe ze klonken, hoe ze tegen elkaar spraken, hoe ze stonden, hun postuur. Ik heb een heel slecht geheugen en dit was een manier om me te herinneren wie ze waren, niet alleen in dat deel van hun leven dat heel erg zenuwslopend was.’ Toen zij krakkemikkiger werden, was dat confronterend voor beide partijen. Het kind was haar eigen leven gaan leiden, met man en kinderen, maar moest te hulp schieten. Haar vader stierf in 2007, haar moeder in 2009. Het boek kwam uit in 2014. Er waren jaren van piekeren, vele valse starts. Vele momenten dat haar redacteur zei: hé, wanneer komt het. En dat zij maar wat mompelde. Tot op een dag nota bene haar shrink het verlossende woord bracht. How about chapters? Alles viel op zijn plaats. ‘Was het niet ook een pijnlijk iets, om te maken?’
ik wetenschappers hoor over het oprekken van leeftijden tot 120, dan denk ik dat het niet toevallig is dat dat allemaal mannen zijn. Zij doen het verzorgende werk niet.’ Op een niets verhullende manier laat Chast zien wat sterven is. En ook: hoe moeilijk het is om goeie zorg te regelen, en hoeveel geld ermee gemoeid is. ‘Ik haatte het. Ik haatte het om die gesprekken te voeren, om hulp te krijgen voor mijn ouders, om de zaak geregeld te krijgen. Hun verzekering verviel toen ze van New York naar Connecticut verhuisden. Je zit in een verzorgingstehuis en de verzekering dekt helemaal niets. Als je heel arm bent of heel rijk, dan zit je goed in dit land. Maar zit je in de middenklasse, dan ben je echt fucked. De staat komt pas over de brug als al je geld op is, je bezittingen weg zijn. Je moet zelfmoord plegen wil je nog wat aan je kinderen kunnen nalaten. Of zo rijk zijn dat je manieren hebt om dat te verbergen. Ik vind dat een tragedie.’ Een grote vondst waren de dozen met brieven die haar ouders elkaar dagelijks schreven totdat ze gingen trouwen, en de brieven gedurende de oorlogsjaren toen haar vader bij de marine zat, soms wel twee per dag. De meest dramatische
‘Er is niets walgelijker voor een tiener dan de aanblik van een dansende ouder’ ‘Het was moeilijk, maar niet pijnlijk. Ik had een artistiek probleem, en dat is een ander probleem. Anders dan wat te doen als je vader het gas aan heeft laten staan en je moeder valt, en je bang bent dat hun appartement in rook opgaat. Of dat je iedere keer als je naar bed gaat bang bent dat de telefoon gaat en je de onheils boodschap voor de kiezen krijgt. Je weet dat dat gaat gebeuren en het gebeurt ook. Het boek samenstellen was gecompliceerd, maar het was een kwestie van maken. Ik was niet verdrietig en niet happy toen ik ermee bezig was.’ ‘Maar een verhaal over ze maken, is dat niet een vorm van verraad?’ ‘Ik denk dat iets daarvan hiervoor wel opgaat ja. Dat wordt altijd gezegd: heb medelijden met het gezin dat een schrijver bergt. Het is het verhaal vanuit mijn gezichtspunt. Het enige wat ik kan zeggen: ik heb er niets opzettelijk wreeds in gestopt.’ Een van de ergste dingen die ze in het boek tekent is het complete verlies van decorum van haar moeder, die bij haar thuis zogezegd ‘alles laat lopen’. Onwillekeurig kijken we tegelijkertijd naar de bank, waarop ze me verzekert dat ze die helemaal opnieuw heeft laten bekleden. ‘Dit is waar dit deel van het leven over gaat. Dit is wat er gaat gebeuren. Ik kan je niet zeggen hoeveel post ik krijg van mensen die willen laten weten: dit precies is mij gebeurd. En niemand heeft het erover. We gaan maar door met die fantasie dat we vrolijk en veilig oud worden. Als
bladzijden in Kunnen we het niet over iets leukers hebben? gaan over de vader die – dement – iedere keer opnieuw het nieuws moet zien te verwerken dat zijn Elizabeth in het ziekenhuis ligt. ‘Het is net alsof ze tegen elkaar hebben gezegd: we zijn nu nooit meer alleen’, zeg ik. ‘Dat is het. Ik zal er altijd voor je zijn. Tot aan de dood. Ik weet niet of mijn ouders hier heel ongewoon in waren. Nu weet je: je bent alleen. Iedereen is alleen. We zijn alleen als we worden geboren, we zijn alleen als we sterven. De rest is doen alsof. Maar bij mijn ouders was dat doenalsof echt. Intellectueel gezien wisten ze het allemaal wel, van dat alleen zijn, maar zij waren in staat om die droom te blijven koesteren. Dat vond ik ontroerend, en verbazingwekkend op een bepaalde manier.’ Al pratende doet ze geregeld de stemmen na van haar ouders. Zoals ook al duidelijk in haar boek naar voren komt was haar moeder degene die zei wat er ging gebeuren, en haar vader de volger. Stem en intonatie van haar moeder klinken als die van de moeder van Norman Bates in Psycho. Sowieso was haar relatie met haar moeder gecompliceerd. Als ik vraag of ze nog wel eens van haar ouders droomt, zegt ze lichtelijk aangeslagen dat ze vooral over haar moeder droomt. En dat ze graag een beter persoon was geweest. Geduldiger, aardiger. ‘In films en zo is er altijd zo’n verzoenende scène aan het sterfbed. Iemand zegt iets, de ander zegt iets, en dan heb je een gesprek. Een van de schokkende gewaarwordingen voor mij
was dat het zo niet hoeft te gaan. Het gesprek is uitgebleven, en dat is iets waarover ik nog steeds nadenk.’ ‘Waren ze trots op u?’ ‘Ze waren heel erg trots dat ik in The New Yorker stond. Zij waren trouwe abonnees, zij wisten wat het betekende om daarin te staan. Ik denk wel dat mijn gevoel voor humor anders was dan het hunne. Zij waren van de generatie moppenvertellers. Etentjes met vrienden liepen altijd uit op: ik weet nog een mop. Hun vrienden zaten net als zij in het onderwijs, woonden en werkten in Brooklyn, ze waren allemaal opgegroeid in die joodse cultuur van moppen vertellen, vaak vertelden ze die ook in het Jiddisch. (zet de stem van haar moeder op) “Sally komt bij de dokter.” Mijn vader had een cartoon in zijn portefeuille, die hij vaak aan mensen liet zien. Het was er niet eentje van mij, hij kwam uit The Saturday Review. Een man ligt op de sofa bij zijn psychiater, de punchline is: “Ik voel me minderwaardig want ik snap de cartoons in The New Yorker niet.” Mijn vader was gék op die cartoon. (zachtjes) Ik denk niet dat ze mijn grappen altijd begrepen.’ Het was geen onderwerp van gesprek, haar werk. Af en toe zei haar moeder alleen (weer met die stem, beschuldigende vinger erbij:) ‘Ik weet echt wel wat jij doet. Je tekent mij en je vader.’ En dan zei zij: ‘Nee nee, dat doe ik niet.’ Haar kinderen tekende ze alleen toen ze klein waren. Met één uitzondering, haar dochter was zestien en zat op de bank naar muziek te luisteren. ‘Er is niets walgelijker voor een tiener dan de aanblik van een dansende ouder. Ik wilde alleen maar kijken of ik haar aandacht kon trekken.’ Ze staat op en doet een onwaarschijnlijk debiel dansje. Nu pas valt me op dat ze een T-shirt aan heeft waarop vogels zijn afgebeeld. ‘Mijn dochter keek amper op en zei alleen maar doodkalm: Stop. You’re hurting me. Toen heb ik gevraagd of ik dat mocht gebruiken.’ Ze kijkt opeens verheugd op en roept hard naar de andere kant van het huis: ‘Hi baby!’ In antwoord klinkt er een geschetter van jewelste, maar ook iets anders. Met een verwachtingsvolle blik kijkt ze me aan. ‘You’re a good bird!’ roept ze nu. Iets antwoordt haar. Trots en blijdschap doen haar stralen. Of ik ze wil zien, haar vogels. Ja natuurlijk wil ik ze zien. Ze gaat me voor, nu voluit roepend en koerend. Opeens zie ik het allenige meisje voor me uit haar tekeningen, uitgestoten door haar leeftijdgenoten. Verkeerde kleren, verkeerde voorliefdes, verkeerde ouders. ‘Hi baby!’ hoor ik nu ook duidelijk uit de andere kamer komen. Ze kijkt naar me of ik het wel hoor. ‘Ik denk altijd dat ik me aan de ene kant van de jungle bevind en zij aan de andere. Op deze manier laten we elkaar weten: we’re fine.’ Roz Chast, Kunnen we het niet over iets leukers hebben? Vertaald door T. Dohmen. Nijgh & Van Ditmar, 232 blz., € 24,50 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 49
Kroniek van kunst&cultuur
50 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Gauguin uit St. Louis, er zijn Van Goghs uit het Musée d’Orsay en uit particuliere collecties, waarvan een Boerenmeisje met strooien hoed en een Brug bij Trinquetaille echte eye-openers zijn. Hier gebeurt dus iets van uitzonderlijke kwaliteit. Eerdere tentoonstellingen in het Van Gogh Museum – Van Gogh en de kleuren van de nacht uit 2009, bijvoorbeeld – hadden hetzelfde karakter: uiterlijk een blockbuster, maar op zaal een afgewogen, onderzoekend, doorvoeld en intelligent arrangement van kunstwerken die ver uitstijgen boven de anekdote, de roddel, de mythe. KOEN KLEIJN Munch – Van Gogh. Van Gogh Museum, Amsterdam, t/m 17 januari; vangoghmuseum.nl
Rechtsboven: David Geysen (op de rug) als Jezus omarmd door Iwan Walhain als Johannes in Zie de mens van toneelgroep De Appel; rechtsonder: The Martian
Munchmuseum, Oslo
In de advertentiecampagne kunst voor de tentoonstelling Munch – Munch – Van Gogh worVan Gogh den de twee heren als ooit-gescheiden tweelingbroers gepresenteerd. Beiden schilderden immers een sterrennacht, beiden schilderden een hoekig huis, beiden maakten korzelige zelfportretten die digitaal aan elkaar worden gelijmd tot twee zielen, één gedachte. Dat is een begrijpelijke aanpak want er zit veel overeenkomst in hun biografieën. Vincent van Gogh en Edvard Munch scheelden tien jaar, maar ze ontwikkelden zich in ongeveer dezelfde tijd tot kunstenaar, ze spendeerden in ongeveer dezelfde periode een tijdje in Parijs, ze worstelden beiden met de last van een donkergelovige vader en later kampten ze beiden met geestelijke instabiliteit. Van Gogh verloor een oor, Munch een vinger. De tentoonstelling zelf is heel anders van karakter. Hier wordt niet gekeken naar de biografische parallellen, maar juist naar die min of meer gelijktijdige ontwikkeling van het kunstenaarschap, de overeenkomsten in techniek, in onderwerpkeuze, in de dóórwerking van het persoonlijke in het algemene. Een directe invloed is niet aan te wijzen – dat zou ook raar zijn, als je bedenkt wie er in die jaren allemaal nog méér in Parijs rondhingen – maar er is een verwantschap, die Munch later af en toe expliciet zou benoemen, ook al hebben hun paden elkaar nooit echt gekruist. In Parijs zag Munch in 1885 werk van Redon, Puvis de Chavannes, Gaugain, Toulouse-Lautrec. Hij logeerde vlak bij Theo van Gogh in de straat, en zij hadden een gemeenschappelijke kennis; het is zeer waarschijnlijk dat Munch later schilderijen van Van Gogh zag op de Salon des Indépendants. In zijn jongere jaren zocht Munch iets, een uitweg voor zijn psychische bagage, en hij kan heel goed die uitweg in Van Gogh gezien hebben: schilderkunst die de afbeelding van de natuur oversteeg om een innerlijke werkelijkheid van emotie en obsessie uit te drukken. Vooral in die gewaarwording zit de overeenkomst tussen de twee, en veel minder in de middelen die ze ertoe aanwendden. Van Gogh stierf in 1890; Munch werd uiteindelijk een totaal ander soort schilder en leefde tot 1944. Voor het doen van die artistieke vergelijking kreeg het Van Gogh Museum een buitengewoon fraai bruikleen uit de Noorse musea. Werkelijk alle relevante topstukken zijn er, inclusief een keuze uit Munchs prachtige grafische werk, zo rijk dat het bijna een tentoonstelling binnen de tentoonstelling vormt. Het Van Gogh Museum put zelf stevig uit de eigen collectie, maar er is ook met verve en met veel verstand bijgeleend. Er hangt een schitterende Manet uit Minnea polis, een portret van Madame Roulin door
Musée d’Orsay, Parijs
Oor, vinger
Links: Vincent van Gogh, Sterrennacht boven de Rhône, 1888; boven: Edvard Munch, Sterrennacht, 1922
De rode planeet Het is een cliché, maar in het geval van The Martian is het boek beter dan de film. Computernerd Andy Weir publiceerde zijn verhaal over een man die alleen op Mars wordt achtergelaten eerst als feuilleton op zijn website voordat het nauwelijks een jaar geleden een wereldwijde bestseller werd. Het is zo’n roman die je inderdaad in één keer uitleest, een onweerstaanbare technorobinsonade waarin innerlijke monologen de isolatie van de hoofdpersoon zo goed voelbaar maken dat je net zo goed zelf gestrand zou kunnen zijn op dat ‘eiland’. Ridley Scott maakte er in korte tijd een film van, met een sterrencast: Matt Damon, Jessica Chastain, Chiwetel Ejiofor en Jeff Daniels. Uiteindelijk is film plus sterren niets meer dan een flauw aftreksel van de roman. Het werk is gespeend van visuele inspiratie of van doordachte statements over de ware aard van de existentiële crisis waarin de verloren kolonist zich bevindt. De robinsonade is een avonturenverhaal, maar Weir schreef zijn roman als lablit, een gietfilm The Martian
vorm waarin wetenschap op een geloofwaardige wijze de plot voortdrijft. Hoofdpersoon Mark Watney is een plantkundige, deel van een team van nasa dat op Mars bezig is met experimenten. Tijdens een storm wordt hij ogenschijnlijk noodlottig getroffen door rondvliegende objecten. Haastig verlaten de astronauten de rode planeet. Dan blijkt Watney nog te leven. Als hij bij bewustzijn komt, begint het boek: ‘I’m pretty much fucked. That’s my considered opinion.’ Droge humor, soms met een gitzwart randje, kenmerkt Weirs verhaal. Door de herkenbare menselijkheid van de verloren astronaut – als vertier heeft hij slechts discomuziek en afleveringen van de sitcom Three’s Company – zijn de uitgebreide wetenschappelijke beschrijvingen van de wijze waarop hij in z’n eentje in leven probeert te blijven, een feest om te lezen. Voorbeeld: ‘Chemistry, being the sloppy bitch it is, ensures there’ll be some ammonia that doesn’t react with the hydrazine, so it’ll just stay ammonia. You like the smell of ammonia? Well, it’ll be prevalent in my increasingly hellish existence.’ In Scotts film zijn de weinige scènes waarin
Leo van Velzen
Watney op deze manier probeert te overleven de enige hoogtepunten. De regisseur kiest ervoor te focussen op de reddingspoging van nasawetenschappers op aarde. Maar hiermee verdwijnt de spanning uit het verhaal. Nog vreemder is de afwezigheid van Scotts kenmerkende visuele stilering, zelfs in 3D. Sommige scènes zijn opwindend, bijvoorbeeld tijdens de storm wanneer dikke stofwolken de personages verzwelgen. Maar beelden van de planeet zelf zijn vlak, zozeer dat soms zichtbaar is dat het om schaalmodellen gaat. Ook pijnlijk is het terugkeren van hetzelfde geluidsmotief dat Scott met zoveel effect gebruikte in zijn klassieke ruimtethriller Alien (1979), aansluitend bij een van de beste slagzinnen uit de filmgeschiedenis, namelijk ‘In space no one can hear your scream.’ Het dieptepunt komt aan het slot, wanneer Watney in de ruimte moet worden gered
door zijn teamgenoten. Schijnbaar zonder blikken of blozen gebruikt Scott precies hetzelfde mechanisme uit een soortgelijke reddingsscène uit Brian de Palma’s Mission to Mars (2002), dat overigens op alle fronten een betere film is dan die van Scott. GAWIE KEYSER Te zien vanaf 1 oktober
De bouwvakker van Nazareth Dat goed gekozen scheldwoord ‘bouwvakker’ smijt hogepriester Kajafaz recht in het gezicht van Jezus. Een profeet is hij niet, laat staan een Messias, hoogstens een mislukte rommelkoning van de voddenjoden. Maria, zijn moeder, vervloekt zijn charisma. In het middendeel van de TONEEL Zie de mens
voorstelling zeult ze achter hem aan, voor een afspraak. Ze krijgt hem niet te spreken. Hij is te druk met ‘de beweging’. Maria schrikt van die bende hersenloze types, die de inspirerend bedoelde teksten van haar zoon zonder meer napapegaaien. In het derde deel spuugt Geert de Jongs bittere Maria het eruit: ‘Jullie geloven dat hij wonderen kan doen/ dat hij jullie naar de rechtvaardigheid brengt/ en om die illusie gaat mijn zoon nu dood.’ Erik-Ward Geerlings schreef de toneelbewerking van de epische passages uit het Nieuwe Testament, Zie de mens. Het was afgelopen voorjaar de openingsvoorstelling van Toneelgroep De Appel, onder de nieuwe artistieke leiding van Arie de Mol. Helemaal in het begin van zijn loopbaan maakte hij al eens een geestig drieluik over ‘geloven’ – tableaux vivants op basis van bijbelschoolplaten, een scène in Lourdes vóór de dompeling in heilig water, poppenspeler Jozef van den Berg als de mysticus van Neerijnen. Nu is de timmermanszoon uit Nazareth aan zet. We beginnen in het oog van de orkaan, bij Jezus’ luidruchtig spattende voorganger, zijn volle neef Johannes, die ‘de Doper’ werd genoemd, verklankt door Iwan Walhain. Alle protagonisten verzamelen zich rond zijn ondiepe beek. Al even slim van Geerlings is het dat de ontmoeting tussen die twee profeten niet gaat over het rare religieuze inzicht op de bijbelplaten uit mijn jeugd, maar over een dijk van een geloofscrisis. In het slot van dit deel overheersen rust en kalmte, als antwoord op zelotenlawaai. Het middendeel van Zie de mens is gereserveerd voor de verwarring over hoe eenvoud en daadkracht kunnen gaan ontsporen in de warhoofdigheid die we ‘geloof ’ noemen. Aan tafel – er wordt tussen de delen van de toneelmarathon gegeten wat de pot van het beloofde land schaft – veroorzaakte dit deel een heftig dispuut onder de aanwezige bible belt-gelovigen. Dat was wel vreemd thuiskomen trouwens, een heus bijbels discours midden in een theateravond over goedgelovigheid. In Jezus’ ‘beweging’ roeren de vrouwen zich krachtiger dan in de kerk die op zijn rotsen zegt te zijn gebouwd. ‘Rots’ Petrus is hier trouwens een schilderachtig discipel, in handen van good old Hugo Maerten, die ook Pilatus voor zijn rekening neemt, in de cruciale ‘Ecce Homo’scène. Theo Tienhoven deed de vormgeving en dat deed-ie sterk. David Geysen speelt Jezus zonder reminiscenties aan die vervloekte EO-Passion. Een duistere duivel is hij zelfs af en toe, zeker in de harde confrontaties met Maria en in de korte versie van veertig dagen vasten in de woestijn. De muziek speelt een 110.2015 De Groene Amsterdammer 51
hoofdrol in de vertelling. Carl Beukman met een Hitchcock-soundscape. Erik Vandenberge weeft daar ter plekke een muzikaal tapijt bij, waarop de blues handen schudt met berbercountry&west, met af en toe een gelovig harmonium voor de afdronk. De Katwijker Arie de Mol gaat verder bij De Appel met Heijermans’ Op hoop van zegen. Deze avond smaakt sowieso naar meer. Veel meer. LOEK ZONNEVELD Zie de mens, 2 t/m 11 oktober, toneelgroepdeappel.nl
Oudere vrouw en jonge man
Perspectiefkanteling Het nieuwe album van Ryan Adams is niet alleen een meesterwerk, het is ook een baanbrekend album, waar over jaren nog over zal worden gesproken en naar verwezen. Adams heeft het volledige album 1989 van tienerster Taylor Swift gecoverd. Zijn nieuwe album bestaat dus uit POPMUZIEK Ryan Adams
Ryan Adams
Op het Utrechts Filmfestival worden ook Kalveren televisie One Night Stand voor tv-drama uitgereikt. Gerechtigheid, want niet alleen heeft die tak van sport de film kwantitatief al lang ingehaald, veel tv-drama is minstens zo interessant als de bioscoopfilm. Voor de hand liggend is daarbij aan series te denken, maar dat geldt artistiek gezien minstens zozeer voor de tien-minutenfilms van Kort! (ntr) en voor de oudste vorm van tv-drama: het single play van rond de vijftig minuten. Belangrijkste plek daarvoor is One Night Stand, project van ntr, Vara en vpro samen. Voor het eerst is dat in geconcentreerde vorm te zien: zes avonden achter elkaar een zelfstandig tv-spel. Jubileumeditie, want het is het tiende seizoen. Niet de sterkste editie naar mijn smaak, maar er zit fraais bij. Deels is dat af te lezen aan de Kalverennominaties. Van de negen nominaties voor tv-drama zijn er, ondanks het seriegeweld, liefst vijf voor One Night Stand. Voor de belangrijkste prijs, beste tv-drama, komen er twee in aanmerking: Een goed leven van regisseur Aaron Rookus en scenarist Saskia Diesing; en Geen koningen in ons bloed van regisseur Mees Peijnenburg en scenarist Bastiaan Kroeger. Een goed leven is het tragikomische verhaal van een sjieke egocentrische vrouw die na de plotse dood van haar man straatarm blijkt en alleen onderdak kan vinden in het studentenhuis van haar dochter die zelf, spiritueel, met haar vriendje naar Mongolië vertrekt. De vrouw breekt als ze daar de plee moet schrobben, maar wordt gered door een jonge huisgenoot die haar zoon kon zijn en die bakken geld verdient als homo-escort. Tussen hen bloeit iets onmogelijks – maar precies genoeg om hun inzicht in hun motieven en tekortkomingen te geven en een nieuwe start te laten maken. Aanrader, al zou het alleen maar zijn vanwege het acteerwerk van Ariane Schluter en Jonas Smulders. Schluter is dan ook genomineerd voor beste vrouwelijke hoofdrol. Nieuwkomer Smulders voor beste mannelijke hoofdrol, maar dan in de andere kandidaat voor ‘beste drama’,
Geen koningen in ons bloed, waarin hij ook al centraal staat. Groot talent die jongen. Geen koningen is het verhaal van een vaderloze broer en zus die na de dood van moeder een lange mars door jeugdinstellingen maken, zich verraden voelen door alle volwassenen en concluderen dat ze alleen elkaar hebben. Hoewel niet altijd even geloofwaardig is het de meest aangrijpende productie die filmisch bovendien mooi verteld wordt. Dat het zusje uit deze film niet genomineerd is voor een prijs acht ik onrecht: Olivia Lonsdale is sensationeel goed. Er is trouwens nog een verhaal over ‘oudere vrouw en jonge man’. Halina Reyn speelt in De leerling van Rutger Veenstra een getrouwde lerares met kind, die door de aandacht van een nieuwe jongen in de klas haar knieën letterlijk en figuurlijk slap voelt worden. Maar waar Schluter in een ongeloofwaardige situatie indrukwekkend en in talloze schakeringen ‘een Mensch’ neerzet blijft Reyn in dito omstandigheden van begin tot eind actrice. WALTER VAN DER KOOI One Night Stand, 4 t/m 9 oktober, NPO 3, 22.30 uur. Achtereenvolgens: Aaron Rookus, Een goed leven; Flynn von Kleist, Patagonia; Mees Peijnenburg, Geen koningen in ons bloed; Alieke van Saarloos, Wildflowers; Joppe van Hulzen, De lange nasleep van een korte mededeling; Rutger Veenstra, De leerling
52 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
1989, het nieuwe album van Ryan Adams
dertien Taylor Swift-composities, gespeeld op z’n Adams. Een album waar dertien producers aan hebben gewerkt, met de bedoeling radiohits te maken en stadions te vullen, gespeeld door een van de beste singer-songwriters van onze tijd, die nog nooit een echte hit heeft gehad. Waarom dat zo meesterlijk uitpakt, wordt grappig genoeg pas echt duidelijk wanneer je hoort wat Adams’ genregenoot Father Joe Misty vervolgens deed: hij maakte een cover van Adams’ cover van Taylor Swifts nummer Welcome to New York, maar dan in een Lou Reed-versie. Bent u er nog? Het werd, uiteraard, een trucje, sterker nog: een muzikaal geintje, een oefening in ironie. Daar zijn in de popgeschiedenis talloze voorbeelden van. Paar regels in het originele tempo zingen ter herkenning, vervolgens aftikken en het nummer er in twee minuten door raggen. Het is een muzikale grap met een lange baard. Adams doet niets van dit alles, hij neemt het album van Swift zeer serieus, en heeft ook niet gekozen voor het gemak van dertien semiakoestische versies van extreem geproduceerde popliedjes. Dat Adams als geen ander iconische nummers kan uitbenen, heeft hij in het verleden al meermalen bewezen. Hij ontdeed Oasis’ klassieker Wonderwall van het aanstekelijke gedrein en bewees dat er dan nog steeds een fenomenaal nummer overblijft. Zijn versie van Iron Maidens Wasted Years gaf een volstrekt andere kijk op dat nummer: opeens bleek hoe mistroostig die tekst van Bruce Dickinson eigenlijk was, en in hoeveel opzichten die tourjaren die hij beschreef inderdaad ‘wasted’. Met 1989 gaat hij soms net zo te werk. Out of the Woods is in de Adams-versie nu inderdaad een ballad, en wat hij met de monsterhit Blank Space heeft gedaan, is werkelijk een wonder: die galmende rampestamppophit is nu een ontroerende miniatuur. Prachtig ook, die samenzang. Volstrekt anders wordt de tekst van het refrein. ‘Cause we’re young and we’re reckless/ We’ll take this way too far/ It’ll leave you breathless/ Or with a nasty scar/ Got a long list of ex-lovers/ They’ll tell you I’m insane/ But I got a blank space baby/ And I’ll write your name.’ Waar Swift zingt ‘we’re young and reckless’, is er bij Adams sprake van ‘goddamn reckless’. Maar hij heeft gekozen voor een breder palet van geluiden en stemmingen. Dat repetitieve keyboardje in Shake It Off, in combinatie met die steeds gruizigere zang en die ooit zo aanstekelijke zin ‘Baby, I’m just gonna shake, shake, shake, shake, shake I shake it off, I shake it off.’ Gezongen door een 25-jarige superster of een 41-jarige muzieknerd: opeens verandert alles, al blijft de tekst hetzelfde. Het is een superieure oefening in perspectiefkanteling, dit album, en tegelijk een oprecht eerbetoon aan de popmuziek. LEON VERDONSCHOT Ryan Adams, 1989
Albrecht Dürer, links: Heilige Sebastiaan aan de boom, 1499 - 1503, gravure, 115 mm x 71 mm;
Rijksmuseum Amsterdam
rechts: Heilige Sebastiaan aan de zuil, 1497 - 1501, gravure, 106 mm x 76 mm
Kijken Precies
Albrecht Dürer had onwaarschijnlijke beheersing over de buigzaamheid van lijnen. Daardoor zien we scherp de smart van zijn Sebastiaan. door Rudi Fuchs In het voorbijgaan (ik bladerde in een boek) kwam mij van Albrecht Dürer de kleine gravure van de Heilige Sebastiaan onder ogen, en wel die aan de zuil, gemaakt in 1499 of daaromtrent. Die was ik vergeten. Toen kwam ik erachter dat de meester twee jaar later nog een andere Sebastiaan had gemaakt, een aan de boom. Als je de twee met aandacht en geduld naast elkaar bekijkt (wat sowieso moet), kun je ook zien waarom de ene aanminnig tegen een zuil staat te poseren en de andere, met gesloten ogen en echt dood, zwaar aan een knoestige boomstam hangt. Hoe komt die verfijnde precisie tot stand, en hoe zit het met de zorgvuldigheid van die waarneming? Steeds weer als ik gravures van Dürer zie, ben ik diep onder de indruk van de scherpe
souplesse van zijn lijnvoering. Zo spits en tegelijk beweeglijk kan hij de lijn maken dat elke graad van nauwkeurigheid ermee bereikt kan worden. Het uitzonderlijke van dit realisme is dat het eigenlijk nooit stijf benauwd wordt. Kijk naar het gras en pluimgras tussen het gesteente op de grond in Sebastiaan aan de zuil. Hij heeft daar zeker goed naar gekeken – een van zijn bekendste werken, beroemd om de natuurgetrouwheid, is een aquarel van een graspol (Rasenstück). Maar Dürer kijkt niet alleen naar het pluimgras en hoe dat buigt in de wind. De kunstenaar kijkt, terwijl hij met zijn gravure bezig is, ook en tegelijkertijd naar de lijn die hij langzaam neerzet en daar laat hij die lijn buigen zodat die pluimgras kan voorstellen. Dürer had onwaarschijnlijke beheersing over de buigzaamheid van lijnen – en daarom ook kon hij zo goed kijken. Als je niet kunt laten zien wat je ziet, heeft dat zien ook geen zin en misschien zie je zulke details dan helemaal niet. Van de twee Sebastiaans is die aan de zuil, de eerste dus, het traditioneelst. Links zien we, heel formeel, de binnenkant van een portaal, van waaruit we een blik krijgen in wat summier landschap. Zo is de scène. Daarin staat, in het midden, tegen de zuil, de slanke, zelfs wat schrale jongeling. De pijlen waarmee hij gemarteld wordt, doorboren hem wel maar laten
hem vreemd onberoerd. De stilte van zijn gelaat suggereert dat hij door geloof gedragen wordt. Artistiek gezien zeg je dat hij in elegante houding poseert. Twee jaar later, in 1501, is de martelaar aan de boom een stuk onafhankelijker in opzet. Daar is de waarneming ook navranter. Uit deze Sebastiaan is alle kracht aan het verdwijnen. Zijn verwarde hoofd, de ogen vrijwel gesloten, is naar voren geknakt. Half dood hangt het stervende lichaam nog aan de boomtak waaraan het bij de polsen is vastgebonden. Door de manier waarop de man aan de boom hangt zien we hem ook van opzij. We krijgen de stervende daarom in een hoekiger, smartelijker contour te zien. De expressie ziet er zo veel pijnlijker uit. Alle wisselende uitdrukkingen kon Dürer met die wendbare lijn goed bijhouden. Sterker, hij kon zo goed tekenen dat hij expressie kon sturen zoals een toneelbelichter dat met spotlights kan. Dat alerte kijken is wat noordelijke kunstenaars hebben geleerd van de realistische laat-middeleeuwse schilderkunst in onze contreien. In die overwegend kleine panelen was gedetailleerde schildering van essentieel belang – die voorstellingen werden van dichtbij op ooghoogte bekeken en moesten levendig blijven. Zo zien we de oppervlakte van schilderijen van bijvoorbeeld Jan van Eyck soms glinsteren met kleine kleurdetails. Daar komt ook Dürers alertheid vandaan. In Italië werden ook kleine schilderijen gemaakt, maar de gang der kunst daar is toch voornamelijk bepaald door het schilderen van fresco’s met grootschaliger, breedvoeriger voorstellingen, vaak hoog aan de wand. Die werden van een afstand bekeken zodat scherpe detailleringen daar niet nodig waren.
Als je niet kunt laten zien wat je ziet, heeft dat zien geen zin
PS In het Prentenkabinet van het Rijksmuseum kunt u op aanvraag beide gravures van Dürer bekijken: u ziet iets werkelijk wonderbaarlijks 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 53
Dichters&Denkers Breekbaar en scherp In het werk van Joan Didion is de mythische Amerikaanse Droom vooral een gebarsten droom. Nu is ze in haar biografie zelf een mythe geworden.
Julian Wasser / Getty
door Xandra Schutte
54 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
‘The narrative is familiar’, luidt de eerste zin van Joan Didions verhaal over Patty Hearst, de kleindochter van een steenrijke kranten magnaat die het land in haar ban houdt als ze in 1974 wordt ontvoerd door het Symbionese Liberation Army en zich vervolgens aansluit bij hun gewelddadige strijd. Haar beroemde essay ‘Sentimental Journeys’ begint Didion zo: ‘We know her story.’ Het gaat over een verkrachtingszaak die eind jaren tachtig het nieuws in New York beheerste: jonge, blanke vrouw, afkomstig uit de middenklasse, sterker nog: de dochter van een topmanager, zelf afgestudeerd aan Yale en succesvol investeringsbankier, wordt als ze jogt in Central Park aangevallen en verkracht door vijf tieners, van wie vier zwart en één een Hispanic. Het zijn typerende openingszinnen waaruit blijkt dat Didion haar eigen vak, het vertellen van verhalen, niet zomaar vertrouwt. Waarom, vraagt ze zich af, kan juist de zaak van ‘De Central Park Jogger’, zoals ze kortweg is gaan heten, uitgroeien tot een feuilleton waaraan elke dag nieuwe betekenisvolle details worden toegevoegd? Er vonden dat jaar, 1989, 3254 andere verkrachtingen plaats in New York, één zelfs een week later, waarbij een zwarte vrouw bijna onthoofd werd in Fort Tyron Park. Didions antwoord? Omdat misdaden over het algemeen slechts als nieuws worden beschouwd ‘wanneer ze een verhaal opleveren, een les, een hoogstaande moraal, hoe onjuist dat ook mag zijn’. Het verhaal over ‘De Central Park Jogger’ bevat ingrediënten te over voor een verhaal: het verschil tussen slachtoffer en daders in klasse en kleur; de plek, een kunstmatig pastoraal park uit de negentiende-eeuwse Engelse, romantische traditie. In de media wordt de hardloopster al snel New Yorks ideale zusje, terwijl de ‘horde tieners’ tot het gewetenloze tuig behoort dat de stad bederft. In ‘Het Verhaal’ over de zaak gaat het niet meer om een reëel slachtoffer van een reëel misdrijf, schrijft Didion, ‘maar om een fictief personage uit een iets eerdere tijd: de goed opgevoede maagd die de stad kortstondig vereert met haar aanwezigheid en in ruil daarvoor even van “het echte leven” mag proeven’. Het individuele leed is getransformeerd tot een collectief ongeluk. Kranten spreken dan ook de hoop uit dat New York een les kan trekken uit deze gebeurtenis, dat de opwindende en creatieve kant van de stad niet wordt geveld door de gruwelijke en afschrikwekkende kant. De jogster is een ‘Lady Courage’ geworden, die de stad tot voorbeeld dient. Ze is in een beeld gestold.
Joan Didion, hier in 1968, ontmantelde de sentimentele verhalen over haar tijd en land
In ‘Sentimental Journeys’ ontrafelt Didion Het Verhaal over de verkrachting, omdat ze het sentimenteel vindt. Die sentimentaliteit beneemt ons bovendien het zicht op voor de hand liggende vragen: de vijf tieners mogen dan bekentenissen hebben afgelegd, schrijft Didion, het is toch heel merkwaardig dat er geen enkel forensisch bewijs tegen hen kan worden ingebracht? Inderdaad zou later blijken dat de vijf de daders niet waren. Het is juist die gespannen relatie van Joan Didion tot dominante verhalen – de verhalen die van hand tot hand gaan, de verhalen die telkens weer verteld worden, de verhalen die samen vallen met één beeld – die met name haar nonfictie zo vernieuwend en invloedrijk maakte. Tracy Daughtery neemt in The Last Love Song, de eerste biografie over de Grand Old Lady van het New Journalism, haar wantrouwen tegen verhalen als uitgangspunt. Hij wijst erop dat ze al in 1968 haar meest geciteerde zinnetje schreef: ‘We tell ourselves stories in order to live’ – een zinnetje dat hij ook zelf telkens laat terugkeren. We hebben verhalen nodig, wist ze, ze stutten ons leven, het land, maar ze zijn ook bedrieglijk en schieten tekort. Haar ongemak, beschrijft Daughtery, begint met het grote verhaal van Amerika: de American Dream. Ze wordt in 1934 geboren in Sacramento, Californië; haar familiegeschiedenis aan de westkust, waar de pioniersmentaliteit en de Droom zo veel pregnanter aanwezig zijn dan aan de oostkust, gaat vijf generaties terug. Ze is een ‘girl from the golden west’, opgroeiend in een geprivilegieerd gezin en opgevoed met pioniersverhalen. Ze ontwikkelt een hevige nostalgie naar de ‘treinwagonmentaliteit’ van de eerste bewoners van het westen, naar het stoïcijnse individualisme, gesymboliseerd door John Wayne, over wie ze een bewonderend essay schrijft. Wayne belichaamt in zijn rollen de heldere moraal tegenover corruptie, twijfel en verlammende ambiguïteit – maar hij krijgt toch gewoon kanker. Morele helderheid, heldendom, de pionier uit een stuk – het blijken ficties te zijn. Didion begrijpt het verlangen naar het eenduidige verhaal, naar het ene beeld, maar ze zou er in haar werk een specialisme van maken het in twijfel te trekken. Tegenover de Amerikaanse Belofte en de Amerikaanse Droom plaatst zij het Amerika van de jaren zestig en zeventig, dat zozeer gebukt gaat onder verwarring, geweld, apathie en een wankelende moraal. Maar eerst trekt ze van het westen naar de oostkust, naar New York. Ze is student aan Berkeley en twintig jaar oud als ze in 1955 meedingt naar een plaats als gastredacteur bij het tijdschrift Mademoiselle. Ze verblijft een paar maanden in de stad waar je als schrijver moest
wonen, in het Barbizon Hotel for Women, volgens Vanity Fair ‘the city’s elite dollshouse’. Een jaar later wint ze een wedstrijd van Vogue en verhuist ze definitief naar New York. Ze begint bij Vogue met het schrijven van reclameteksten en weet zich langzaam op te werken tot featureschrijver. In New York leert ze haar man, de journalist en roman- en scenarioschrijver John Gregory Dunne kennen. Samen gaan ze begin jaren zestig weer terug naar Californië, om vaste grond te krijgen als schrijvers voor de film- en tv-industrie. En dat krijgen ze, waardoor ze een benijdenswaardig leven kunnen leiden in villa’s aan de kust, een leven van reizen naar de meest luxueuze hotels, van zwembaden, Hollywoodfeesten en vers gemixte martini’s en cocktails.
Al Didions woorden neemt Daugherty voor waar aan en hij bootst zelfs, tot aan het ridicule toe, haar stijl na Het beeld van Didion dat in die tijd op foto’s wordt vastgelegd: een frêle, melancholiek kijkende schoonheid, vaak een sigaret losjes in de hand, soms een donkere zonnebril op de neus, geregeld voor of in een witte Amerikaanse sportauto, een Corvette Sting Ray. In de jaren zestig vindt Didion ook haar literaire stem, om precies te zijn in 1967 als ze naar Haight-Ashbury gaat, voor een groot verhaal voor The Saturday Evening Post over de hippies die daar zijn neergestreken. ‘Slouching Towards Bethlehem’, zoals ze het noemt, een verwijzing naar het vermaarde gedicht ‘The Second Coming’ van W.B. Yeats, wordt een klassieker in wat later New Journalism zou heten. De manier waarop ze de nonchalante, doelloze flower-powertaal van de hippies vangt – ‘groovy!’ –, de manier Tracy daugherty waarop ze in de hippieopgaat, The Last Love Song: gemeenschap waarop ze hun vage verA Biography wardheid de hare maakt. of Joan Didion St. Martin’s Press, Ze heeft er geen mensen voor geïnterviewd, ze trekt 728 blz., geen conclusies, het ver€ 34,99 haal is een impressie van verwarring. De verwarring van deze jonge mensen die
voor haar staat voor de verwarring van het hele land. Yeats dichtte: ‘Things fall apart; the centre cannot hold’ – regels die een leidraad vormen voor het gelijknamige non-fictieboek Slouching Towards Bethlehem en de boeken die in de jaren zeventig volgen, met name haar bundel The White Album uit 1979. Ze ontwikkelt in die tijd ook de voor haar typerende stijl met elliptische zinnen, fragmentarische alinea’s en zinnetjes die als een refrein telkens terugkomen. Vanaf dan maakt ze altijd zelf deel uit van het verhaal – omdat het nu eenmaal van belang is door wiens ogen het verhaal verteld wordt – en geeft veel van zichzelf prijs, of het nu de strubbelingen in haar huwelijk zijn – op reis naar Hawaï ‘in lieu of filing for divorce’ – haar nervous breakdowns of haar verlangen naar een kind. Ze gaat in de loop van de jaren zeventig voor andere media werken, The New York Review of Books en The New Yorker, en begint meer en meer over politiek te schrijven. Maar haar methode verandert niet: ze ontmantelt de verhalen die klaarliggen, maar vertelt zelf toch ook steeds dat ene verhaal, van de Amerikaanse Droom die gebarsten is. Joan Didion werkte niet mee aan de biografie van Tracy Daughtery en ook haar vrienden en nauwe collega’s weigerden met hem te praten. Om toch tot een verhaal te komen kopieerde Daughtery haar methode. Zoals zij al haar personages exemplarisch maakt voor de fragiliteit van de Amerikaanse mythe, zo voert hij haar ook als voorbeeld op: ‘She told us who we are, who we were.’ Al Didions woorden neemt hij voor waar aan, de intieme feiten over haar leven haalt hij vooral uit haar eigen werk, en hij bootst zelfs, tot aan het ridicule toe, haar stijl na. Al in de inleiding bij zijn biografie stelt hij dat Didion een merk is dat zij vooral zelf in de markt heeft gezet. Het probleem is dat hij dat merk, door zo zwaar op haar zelf te leunen, vooral versterkt. Het is van een grote ironie: de vrouw die als een professionele buitenstaander naar haar eigen tijd en land keek en de mythische en sentimentele verhalen die daarover worden verteld deed wankelen, zelf tot dat ene verhaal, dat ene beeld teruggebracht. Het beeld van de breekbare vrouw met de scherpe stijl die de laatste jaren groot ongeluk over zich heen kreeg – de dood van haar man, de dood van haar geadopteerde dochter, waarover ze twee prachtige memoirs schreef – en toch overleefde, als was ze een pionier. De schrijfster die nerveus en gevoelig maar bovenal cool is – ook nu ze tachtig is poseerde ze nog voor het Franse modehuis Céline. De vrouw die misschien eerder, zoals het heet, stijlicoon dan schrijfster is geworden, maar die het vooral verdient nog volop gelezen te worden. En dan liever haar eigen werk dan deze biografie. 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 55
Had ik ook een ander kunnen zijn? door Joost de Vries
Marc Brester
Robbert Welagen begint in zijn nieuwe roman In goede handen een lange herinnering als volgt: ‘Het was de tijd van de walkman, de eerste Super Mario Bros, en het hitje “Especially for You” van Jason Donovan & Kylie Minogue. Meisjes droegen kleding in fluorescerende kleuren en jongens keken op analoge televisies naar The A-Team en Nils Holgersson.’ Zijn dit de late jaren tachtig? Echt? Of anders gesteld: herinnert iemand zich écht zo de late jaren tachtig? Een dergelijke opsomming is namelijk geen herinnering, het is geen flashback; het is een montage in een sbsprogramma als I Love the Eighties, een paar makkelijke tijdsiconen op een rijtje gezet. Misschien is dat het werkelijke probleem van Welagens hoofd persoon, de illustrator Erik Bergmans (samenwonend, geen kinderen): dat hij niet in de gaten heeft hoe slecht zijn geheugen is, dat sjablonen en karikaturen zijn echte leven in zijn hoofd hebben vervangen. En in plaats van dat die karikaturen vrolijk zijn geworden, zijn ze naargeestig. Ergens zegt hij: ‘Van een haarscherpe aanwezigheid zijn mijn ouders en broer een korrelige herinnering geworden, alleen maar op te roepen in mijn geheugen.’ Waarschijnlijk zijn ze meer dan korrelig en is zijn terughoudende, instabiele zelfbeeld zo wankel omdat de fundamenten voor hem zelf vaag zijn. Erik herinnert zich hoe zijn vader en moeder (en zijn oudere broer) hem min of meer verwaarloosden toen hun gezin uit elkaar viel, een gebeurtenis die volgens hem aan de basis ligt van zijn tegenzin nu om een gezin te beginnen, met zijn bestwel babygekke vriendin. De reden waarom Erik zijn leven heroverweegt is dat hij zichzelf is tegengekomen, letterlijk. Eerste regels: ‘Verdomd, daar loop ik. Op perron 4 van station Amstel. Ik ben het, geen twijfel mogelijk.’ Erik achtervolgt zijn dubbelganger naar zijn keurige huis, met zijn liefhebbende gezin. Hij confronteert hem: ze heten hetzelfde, zijn even oud, geboren in dezelfde stad. Het is alsof een cel zich heeft gesplitst, en twee versies van hetzelfde heeft gecreëerd. Hoe dit zo kan interesseert Welagen niet echt; hij gebruikt het
als mechaniek om zijn hoofdpersoon een vervormende spiegel voor te houden, hem zich te laten afvragen: ‘Had ik ook zo kunnen zijn? En waarom ben ik dat niet?’ Voor Welagens doen is de dubbelganger niet eens een heel exotische plotwending. In Porta Romana (2011) brak de hoofdpersoon met zijn leven, na een mysterieuze, mislukte ontvoerings poging; in het voor de Libris geshortliste Het verdwijnen van Robert (2013) verdwijnt de hoofdpersoon zonder iemand te vertellen waarheen en waarom, als een vileine manier om iedereen te straffen die niet genoeg van hem hield. In alle andere opzichten is In goede handen ook een vintage Welagen: heldere stijl, soepele, elegante zinnen, ingetogen of onderdrukte emoties, een hoofdpersoon die anderhalve stap buiten zijn eigen leven staat, en de wereld beziet
Bij Robbert Welagen moet je als lezer stevig in de schoenen staan
Is Erik zielig of gewoon een zeikerd? Dat vraag je je constant af
vanuit een mengeling die zowel uit sociale onhandigheid lijkt voor te komen als uit een misplaatst gevoel van superioriteit. Zoals wanneer zijn in het buitenland wonende broer hem opzoekt: ‘Ik sta op en steek mijn hand naar hem uit, een gebaar dat hij opvat als een aanloop naar een Robbert omhelzing. Hij omhelst Welagen me, dat doet hij ieder jaar, In goede handen en ik wacht tot het voorbij Nijgh & Van is.’ Ditmar, 159 blz., Is dit onhandig of is € 17,50 dit vals? Dat vraag je je constant af, het geeft een soort permanente morele spanningsboog aan het boek: is Erik zielig of gewoon een zeikerd? Na een moeizaam gesprek bij een etentje met zijn broer, die niet zo’n behoefte heeft herinneringen aan de scheiding van hun ouders op te halen, rekent Erik af. ‘Ik loop met de serveerster mee naar de pinautomaat. Bij de bar kijk ik even om naar mijn broer. Hij heeft zijn jas al aangetrokken.’ Daar eindigt het hoofdstukje mee. Heeft de broer zijn jas aangetrokken omdat hij vlug weg wil, of gewoon, omdat het handig is? Is er iets aan de hand, of kan Erik weer eens niet wachten om zich tekortgedaan te voelen? Het zijn dit soort vragen die van Erik een interessant personage maken, zijn eigen jeugd herinneringen willen dat niet echt worden. Over hoe hij als kind bij een vage bekende van zijn vader wordt gedumpt, terwijl zijn vader de hort op is, en zijn moeder elders in het land haar gezin ontvlucht. Onaardig, maar echt naargeestig wordt het niet, een beetje saai zelfs. Gek genoeg wijst Welagen hier zelf ook op, bij monde van Eriks broer. Als Erik hem toch zo ver krijgt om over de scheiding te praten, zegt hij dat hij zich aanstelt; dat hun huis bepaald geen paleis was (‘Arcadië ligt heus niet in onze oude straat in Dordrecht’), dat het huwelijk van hun ouders nooit echt gelukkig was, de scheiding was onvermijdelijk, de jeugdidylle waarin Erik zichzelf in zijn herinnering situeerde heeft nooit bestaan. Welagen vertelt zijn verhaal dus door een ikpersoon tegen wie je in moet denken als lezer; je moet hem niet geloven, niet meegaan in zijn geëmmer, tegenover zoveel passieve agressiviteit moet je als lezer stevig in de schoenen staan. Dan ontstaat de spanning die In goede handen interessant maakt. 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 57
Kan zo in de Viva door Kees ’t Hart
Levien Willemse
Is dit een afrekenroman? Weg met ‘de’ man? Caspar, Melchior en Balthasar, de drie wijzen uit het oosten, in deze roman zijn het eigentijdse mannen, een jaar of veertig, 45, met een vrouw, alle drie op zoek naar een zinvol bestaan. Alle drie lopen ze in de val van hun eigendunk. Vervelende, onpersoonlijke mannen zijn het, ze brengen geen begrip op voor hun partners, of hun vrienden. Ze excelleren in goedbedoelde maar vooral op zichzelf gerichte projecten die uitlopen op zelfmoord. Hun vrouwen verlaten hen en daar staan ze dan, helemaal alleen. Er is geen uitweg. Dit is het hoofdverhaal van deze
hybride roman waarin Van Brederode haar beproefde breed uitwaaierende vertelstijl met volle kracht etaleert. Alle drie raken deze mannen de grip op hun leven kwijt, zoals dat zo fraai heet in het melodramatische jargon van het psychologisch ondergangsboek. In Psychologie Magazine en Cosmopolitan kun je enquêtes erover invullen. Hoe hou ik mijn relatie gelukkig? Wil mijn vriend me nog wel? Waarom kom ik altijd op de tweede plaats? Bedriegt mijn partner me? Ik ben minder geschikt voor dit type romans maar ik begrijp dat ze keer op keer geschreven moeten worden. Allemaal echt gebeurd, of echt gebeurd in vermomming. Natuurlijk stel ik mezelf in het echt regelmatig bovengenoemde vragen, maar al snel neemt mijn interesse voor de voetbaluitslagen het over of probeer ik voor de zoveelste keer een onleesbaar werk van Kierkegaard alsnog te begrijpen. Zelfs lees ik, met enige beklemming, de meeslepende reportages van Corine Koole, melodramatische romans op zich, in de Volkskrant, over de geheimen van de liefde. Ja, dat is echte liefde, dat is genieten. Was ik ook maar zo, dan was ik minder kleinburgerlijk! Vermoedelijk mis ik de juiste wanhoop, terwijl ik vaak genoeg wanhopig ben, of iets dergelijks, maar dan schrijf ik er niet erg veel over. Ik blijf liever gelukkig. Maar ik ben wel sterk geïnteresseerd in literatuur en het mag overal over gaan. Zelfs over egoïsme, bedrog en wanhoop, maar juist dan komt het erop aan. Dan gaat het om gevoel, verlangen en verbeelding, literatuur dus, en niet alleen om zelftroost en uitgebeende wanhoop. Dat is voor de krant en de docu- literatuur waarmee de kiosken vol liggen. Wat wil de schrijver? Literatuur schrijven? Of een afrekenboek? Vooral de vraag over huwelijksbedrog heeft de schrijfster flink voortgejaagd. Dit zat niet in haar kouwe kleren, ze moet en zal erover schrijven. En dan krijgt deze roman, gelukkig maar, af en toe een bittere toon die beslist op me oversloeg. Dan laat ze ook het jargon van de psychologie-zelfhulpbladen soms los en gaat haar proza met haar aan de haal. Lost in despair, dat is deze roman op zijn beste momenten. Zo ziet de bedrogen vrouw uit de roman bijvoorbeeld het volgende: ‘Staar naar zijn mond, die naar me terugstaart als een rood, schraal, wimperloos, dik opgezwollen oog
Zwijgen was geen optie voor Désanne van Brederode
Schrijf toch een liederlijk mooi boek, verdomme! Pardon, nu liet ik me weer even gaan
58 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
waarin de oogbol diep is weggezakt. In het donker worden de woorden nog eenmaal bekeken. Dan zachtjes naar buiten geblazen, alsof het zeepbellen zijn.’ Dit is schrijven van grote klasse dat gelukkig schrijven wil zijn. Dit zegt meer over wanhoop dan de tientallen bladzijden wanhopig gerationaliseer over de ontrouw van een man waarmee deze roman vol staat. Met ongelukkige psychobabbelzinnen als deze: ‘Op grond hiervan zou dus even makkelijk beweerd kunnen worden dat de buitenechtelijke verhouding, opgevat als een aangename hobby voor ten minste één van de twee betrokkenen, het reeds bestaande huwelijk eerder nog heeft verbeterd dan verslechterd.’ Ik begrijp dat zo’n zin een beeld moet geven van het gerationaliseer waarmee het slachtoffer haar wanhoop aan het oog wil onttrekken, maar wat dan nog. Désanne van Hier is literatuur vervanBrederode gen door het hulpjargon. Vallende vorst Querido, 352 blz., Drie halen twee betalen. Of neem deze: ‘Ik wil weten € 18,99 hoe het heeft gekund dat Hero, weliswaar na lang aandringen van Zara, en zoals ze zelf zei, misschien wel om af te zijn van het gezeur, een ring voor haar heeft gekocht.’ Kan zo in de Viva of in de Volkskrant. Ik probeer nog altijd als een kind te lezen dat zoekt naar iets wat het niet kent. Waarom zou ik anders romans lezen? Ik wil dit soort boven geciteerde zinnen gewoonweg niet lezen in een boek over bedrog en huwelijkstrouw. Omdat ik ze al ken. Ze staan overal al bij duizenden op een kluitje bij elkaar de ideologie van het huwelijk voor zich uit te prevelen. Al jaren lang. Ik wil ze nooit lezen in romans over bedrog. Juist dan wil ik iets anders. Iets ongehoords. Ik wil tintelende zinnen, droomzinnen, wat mij betreft keiharde lustzinnen, en verregaande meedenkzinnen en huiverzinnen. Geen troost- of rancunezinnen. Maar goed, zwijgen was dus geen optie voor deze gevoelige schrijfster, die in andere boeken bewezen heeft het ongehoorde van de samenleving uitstekend te kunnen beluisteren. Ik moet me hier als recensent bij neerleggen. Ik doe dat ook, zij het met tegenzin. Schrijf toch een liederlijk mooi boek, verdomme! Pardon, nu liet ik me weer even gaan. Onlangs (her)las ik Rood paleis (1951) van Bordewijk, over een bordeel. Geen woord erin over wat je zou kunnen verwachten. Niks expliciets over onderdrukking van de vrouw. Een schitterend boek. In een ‘nawoord’ schrijft Bordewijk: ‘Drang, fantasie, mensenkunde, feitenkennis, vormbeheersing zijn de factoren waaruit de roman wordt opgebouwd, waarin hij moet kunnen worden ontbonden.’ Van Brederode’s roman ontbeert literaire drang, fantasie en vormbeheersing.
Terug naar de bronnen
Portret van Erasmus van Rotterdam, Anthony van Dyck, naar een schilderij van Hans Holbein (II), 1630-1632, gravure
door Rob Hartmans
bijbelteksten. Vandaar dat hij erop hamerde dat kinderen goed onderwijs kregen – wat betekende dat ze vertrouwd moesten worden met de literatuur van de klassieke Oudheid – zodat ze later de kerkvaders en vroege theologen konden lezen. Men moest terug naar de bronnen, terug naar een tijd toen de kerk nog niet gecorrumpeerd was door hebzucht en machtswellust. Het zal niet verbazen dat Erasmus door orthodoxe theologen uit de scholastieke traditie al spoedig van ketterij werd beschuldigd. Ze beweerden zelfs dat Luther slechts het ei uitbroedde dat Erasmus had gelegd. Hoewel Erasmus Luthers streven om de kerk te zuiveren sympathiek vond, hield hij zich toch op afstand. Vaak wordt Erasmus verweten dat hij te laf was, en te veel belang had bij het in stand houden van de katholieke kerk, om zich aan te sluiten bij de Reformatie, maar hij had vooral grote theologische bezwaren tegen Luther. Volgens Luther waren alle mensen door hun zondigheid verdoemd, maar zouden enkelen door Gods genade worden gered, terwijl Erasmus van mening was dat alleen zij verdoemd waren die Gods barmhartigheid en genade afwezen. Uit in dit deel opgenomen teksten als Gods onmetelijke barmhartigheid en Gesprek of verzameling gesprekken over de vrije wilskeuze blijkt hoe sterk het mens- en Godsbeeld van Erasmus verschilde van dat van Luther. Het gebrek aan menselijkheid, verdraagzaamheid en intellectuele openheid dat hij veel kerkleiders en orthodoxe theologen verweet, ontwaarde hij ook bij Luther, die als een razende reageerde op de kritiek van Erasmus. In Het herstel van de eenheid van de kerk gaf hij toe dat er veel misstanden waren, maar dat was nog geen reden het hele bouwwerk maar meteen te slopen. In plaats van het theologisch geweld van Luther en het benadrukken van verschillen was er veel meer behoefte aan Desiderius oprechte vroomheid en Erasmus praktische naastenliefde, Verzameld werk, aan een werkelijke chrisdeel 6: Theologie Athenaeum-Polak telijke gemeenschap. Het was een boodschap die & Van Gennep, fundamentalisten binnen 630 blz., € 34,95 en buiten de katholieke kerk niet wilden horen. Rijksmuseum
Erasmus wordt tegenwoordig vaak gezien als een soort d66’er avant la lettre. Vrijwel iedereen weet dat hij voor verdraagzaamheid en vrede was, dat hij weliswaar kritiek had op de katholieke kerk van zijn dagen, maar dat hij zich tegen een scherpslijper als Maarten Luther keerde. Herman Pleij heeft hem zelfs uitgeroepen tot de ideologische grondlegger van het poldermodel. Daarnaast wordt Erasmus de laatste jaren ook vaak afgeschilderd als de eerste moderne auteur, als het prototype van de man of letters die door behendig netwerken en uitgekiende zelfpromotie een onafhankelijke positie als intellectueel verwierf en van zijn pen kon leven. Wat bij dit alles echter vaak vergeten wordt, is dat Erasmus vóór alles theoloog was, en zichzelf ook als zodanig beschouwde. Hij schreef weliswaar allerlei boeken ten behoeve van de studie van het Latijn – zoals de Colloquia (deel 1 van het Verzameld werk) en de Adagia (deel 5) – en populaire verhandelingen als Lof der zotheid, maar zelf vond hij zijn theologische werk veel belangrijker. Niet alleen publiceerde hij becommentarieerde edities van het werk van kerkvaders als Hiëronymus, Augustinus, Ciprianus en Origenes, maar ook zette hij een groot project op om het Nieuwe Testament toegankelijker te maken. Hij bezorgde een meer betrouwbare editie van het Griekse origineel, schreef een becommentarieerde Latijnse vertaling hiervan, en publiceerde boeken waarin deze bijbelboeken werden naverteld. Als theoloog zwom Erasmus niet braaf mee met de godgeleerde hoofdstroom, maar keerde hij zich tegen de zogenoemde scholastiek, die in het werk van Thomas van Aquino (1225-1274) haar hoogtepunt had bereikt en het geloof op een sterk intellectualistische wijze benaderde. De scholastici probeerden met behulp van de aristotelische logica de christelijke geloofswaarheden ‘wetenschappelijk’ te bewijzen en gingen hierbij zo spitsvondig te werk dat de modale gelovige er niets van snapte, terwijl men het ook onderling vaak oneens was en met het schuim om de mond polemiseerde. In het voorwoord van het Handboek van de christensoldaat (1518) – waarmee deel 6 opent – vroeg Erasmus zich af hoe men na de komende oorlog tegen de Turken dacht de verliezers (‘het lijkt me dat we ze niet tot de laatste man zullen afslachten’) zo ver te krijgen dat ze zich tot het christendom zouden bekeren. Niet alleen de misstanden in de katholieke kerk (de ‘hebzucht’, ‘geilheid’ en ‘wreedheid’ van veel kerkleiders) vormden hierbij een obstakel, maar ook de dorre, formalistische en ruzieachtige opstelling van de scholastici, waardoor het leek of Christus niet de liefderijke zoon van God maar een ‘humeurige demon’ was. In de theologie van Erasmus draaide alles om de philosophia Christi, de ‘filosofie van Chris-
tus’, waarbij het niet ging om een dorre, theoretische wijsbegeerte, maar om een praktische ethica die gebaseerd was op de navolging van Christus en het betrachten van naastenliefde. Erasmus kwam duidelijk voort uit de NoordNederlandse traditie van de ‘Moderne Devotie’, waarvan Thomas a Kempis’ De imitatione Christi de klassieke tekst was. Deze beweging, waarin leken een even belangrijke rol konden spelen als geestelijken, streefde naar een vernieuwing van de katholieke kerk door middel van een verinnerlijkte vroomheid en praktische naastenliefde. De aanhangers van de Moderne Devotie zochten naar mystiek die ze niet vonden in de officiële kerk, waar alleen formele regels, hiërarchie en pracht en praal leken te tellen. Een dergelijke houding kan gemakkelijk leiden tot obscurantisme en anti-intellectualisme, maar dat hier bij Erasmus geen sprake van was kwam doordat hij tegelijkertijd in een andere traditie stond, namelijk die van het humanisme, dat zich vanaf de dertiende eeuw in Italië had ontwikkeld. Een van Erasmus’ bezwaren tegen de scholastici was dat zij zich baseerden op zwaar gecorrumpeerde teksten en dat het Evangelie volledig was overwoekerd door talloze commentaren, die niet zelden gebaseerd waren op slecht begrepen of verkeerd vertaalde
Men moest terug naar een tijd toen de kerk nog niet gecorrumpeerd was door hebzucht en machtswellust
1.10.2015 De Groene Amsterdammer 59
Schrijven om niets te vinden Valeria Luiselli noemt haar boeken ‘als machines om over andere boeken na te denken. Misschien wel een beetje zoals Le Corbusier dacht dat zijn huizen machines waren om in te leven.’ Het is een even verleidelijke als ongrijpbare vergelijking. Wonen doe je terwijl je andere dinValeria Luiselli De geschiedenis van gen doet – slapen, eten of mailen bijvoorbeeld – en mijn tanden plannen maakt voor activiKaraat, 208 blz., teiten buitenshuis; lezen is € 19,50 een meer geconcentreerde bezigheid, wat afdwalen naar eerder gelezen boeken niet uitsluit. Luiselli heeft lang niet dezelfde functionalistische pretenties als de modernistische architecten. Haar boeken zijn nauwelijks als gebruiksvoorwerpen bedoeld, en ze gaan – en dat is zacht uitgedrukt – niet vergezeld van een technische handleiding of een sociaal programma. Of ze helpen bij het interpreteren of appreciëren van andermans boeken is evenmin gegarandeerd. In haar debuut Valse papieren, de essaybundel die in 2012 in het Nederlands verscheen, werden schrijvers zoals Brodsky, Benjamin en Sebald genoemd, maar over hun werk ging het niet. Vertellen over een zoektocht naar het graf van Brodsky in Venetië kan boeiend zijn, maar de poëzie van de dode dichter wordt er niet door ontsloten. Soms verviel Luiselli in Valse papieren in namedropping zonder noodzaak. Zoals in deze openingspassage van een van de laatste hoofdstukken: ‘W.G. Sebald zegt dat een emigré iemand is die, waar hij ook gaat, op zoek is naar de zijnen. Zo zoek ik de mijnen: de portiers.’ Het getuigde van weinig consideratie voor de tragiek van de emigré, terwijl het bestaan van Luiselli als ‘portier’ metaforisch in de lucht bleef hangen. In 2014 werd haar fragmentarische tweede boek De gewichtlozen gepubliceerd – ‘een horizontale roman, verticaal verteld,’ aldus de vertelster. Zopas verscheen De geschiedenis van mijn tanden, net als de andere boeken bij de Amsterdamse uitgeverij Karaat. Ook deze roman heeft geen traditionele structuur en een moeilijk na te vertellen inhoud – de ondertitel luidt: ‘de levensloop en omzwervingen van Gustavo Sánchez Sánchez, alias Snelweg, alsmede zijn veilingcatalogus, waarin opgenomen de parabolische, hyperbolische, elliptische en allegorische uitweidingen, plus een circulaire rondgang langs beroemde plekken uit Snelwegs leven’. 60 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Getty
door Christophe Van Gerrewey
De tanden van Marilyn Monroe in originele setting
Sánchez vertelt over zijn leven: hij werkt in een vruchtensapfabriek, hij trouwt, wordt vader en laat zijn tanden trekken. Op een veiling verwerft hij het gebit van Marilyn Monroe, dat voortaan in zijn mond dienst zal doen. Daarna wordt hij zelf veilingmeester, en probeert hij de gebitten te verkopen van onder anderen Plato, Petrarca en Montaigne. Ook in dit boek vallen meteen de verwijzingen op naar schrijvers. Eén motto van De geschiedenis van mijn tanden wordt toegeschreven aan een anonieme bron: ‘De dood zal komen en jouw tanden hebben.’ Het is een variatie op de beginregel van een dieptreurig gedicht van Pavese: ‘De dood zal komen en jouw ogen hebben.’ Alle nevenpersonages – en het zijn er nogal wat, want Sánchez vertelt vele anekdotes over vrienden, kennissen en familieleden – hebben de naam van een beroemdheid, meestal uit de culturele of literaire wereld. Er is sprake van een zekere Winifredo Gómez Sebald: ‘hij wil fotograaf worden maar hij kon alleen als fietsbrigadier aan de slag.’ Sánchez heeft een neef:
Over Rousseau: ‘Hij geloofde heilig in de goede aard van de mens; vooral in die van hemzelf’
Juan Pablo Sánchez Sartre, een slecht gehumeurde man ‘die plastic slippers droeg en een heel slechte dronk had’, en die zijn familieleden voortdurend verzekerde: ‘de hel, dat zijn jullie.’ Net voor zijn biograaf het woord neemt in het vijfde deel besluit Sánchez zijn uiteenzetting: ‘En zoals mijn oom Ludwig Sánchez Wittgenstein ooit zei: de wereld is alles wat er gebeurt en waar je niet meer over kunt spreken, daar moet je je mond over houden.’ Sánchez – en Luiselli met hem – houdt zijn mond dus niet over een aanzienlijk deel van de westerse cultuurgeschiedenis. Als hij de tanden veilt van Rousseau heeft hij het over diens gevoel voor humor: ‘pijnlijk kinderlijk ondanks zijn onweerlegbare intelligentie. Hij geloofde heilig in de goede aard van de mens; vooral in die van hemzelf.’ Voor wie een beetje vertrouwd is met het werk van Rousseau kan dat grappig zijn, maar hoogstens een beetje, en het maakt De geschiedenis van mijn tanden niet tot een machine om over zijn werk na te denken. Heeft Luiselli enkel humoristische intenties? Wil ze intellectualiteit parodiëren? En wat wil ze daarmee zeggen of bereiken? In een verantwoording aan het eind van de roman blijkt dat dit boek een complex ontstaans proces had, en dat grote delen geschreven zijn in opdracht van een kunstgalerij. De Jumex Collectie wordt bekostigd door de gelijknamige vruchtensapfabriek in Mexico-Stad. Luiselli heeft veel van de verhalen in De geschiedenis van mijn tanden niet alleen voor maar ook soms samen
mét de fabrieksarbeiders geschreven. Op hun aangeven begon ze zich vragen te stellen over de waarde van kunstobjecten: ‘Wat voor invloed heeft het uit de context van een galerij, museum of literaire pantheon halen van een voorwerp of naam – een omgekeerd Duchampiaans proces – op de betekenis of interpretatie van dat voorwerp of die naam? De resultaten van deze gedeelde zorgen hebben deze collectieve “essayroman” over de productie van waarde en betekenis in de hedendaagse kunst en literatuur opgeleverd.’ Deze resultaten zijn virtuoos te noemen, maar dan enkel op vormelijk vlak. Luiselli houdt de perspectiefwisselingen en de ongerijmde uitweidingen elegant bij elkaar: de roman eindigt met een chronologie van gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis, en met een reeks foto’s, speels verbonden met het verhaal van Sánchez. Nu en dan duikt toch een lelijke zin op met verkeerd gekozen werkwoorden of voorzetsels, zoals deze: ‘Na een bijeenkomst waarvoor ik uiteraard niet was uitgenodigd, stelde don Octavio voor dat hij me gespecialiseerde cursussen zou laten doen, met als doel me bezig te houden, en op die manier vaardigheden te krijgen om de periodieke crises van het fabriekspersoneel het hoofd te kunnen bieden.’ Het is een euvel dat waarschijnlijk aan de vertaling te wijten is, die trouwens wordt toegeschreven aan de van bij Borges bekende Pierre Menard. Zelfs tot in het colofon duiken de grote namen op. Luiselli jongleert met de kunst- en cultuurgeschiedenis, maar achter dat spel gaat leegte schuil, en een gebrek aan ideeën of inzichten. Dat je aan de hand van dit boek wijzer zou worden over ‘de productie van waarde en betekenis in de hedendaagse kunst en literatuur’ – ik betwijfel het. Hoogstens legt Luiselli keer op keer het verondersteld arbitraire karakter van waarde en betekenis bloot, maar dat is een onttoverende activiteit die in de jaren zestig en zeventig diepgaander, kritischer en origineler is beoefend, in romans, in essays en in ‘essayromans’. En dat je als lezer wordt uitgenodigd om met dit boek ‘aan de slag te gaan’, zoals in een lovende recensie in The New York Times werd beweerd, is synoniem voor een experimenteerzucht die ook in het verleden heeft geleid tot de dwaling van de participatie en het ‘open werk’. Om de lezer aan het denken of schrijven te zetten is het beter om eerder dan spielereien en knipoogjes iets aan te reiken waar hij of zij een positie tegenover kan ontwikkelen, en het dus eens of oneens mee kan zijn. ‘Walter Benjamin zonder tranen’, zo noemde de Amerikaanse recensent dit boek, maar één zin van Benjamin is een inhoudelijke en ideologische goudmijn vergeleken met De geschiedenis van mijn tanden. Gezien dit citaat uit haar debuut Valse papieren zal Luiselli dat misschien niet ontkennen: ‘Schrijven: het boren in muren, het breken van ramen, het opblazen van gebouwen. Diepe opgravingen om – waarom eigenlijk? Om niets te vinden.’
Christiaan Weijts Vertel het me hier De sterkste filmscène die ik dit jaar zag komt uit Meet Me in Venice van Eddy Terstall. Ik zag hem afgelopen zomer en nog steeds begrijp ik niet waarom ik die scène zo goed vind. Alles erin druist namelijk tegen de elementaire regels van het drama in. Hij gaat zo. Vader (Beppe Costa) en dochter (Roberta Petzoldt) staan aan het water in Istanbul, einddoel van een lange treinreis die ze op zijn initiatief maken, nadat ze jarenlang uit elkaar levens waren verdwenen. ‘Er is iets wat ik je moet vertellen’, zegt de vader. Dat versleten zinnetje is al fout, zou je zeggen. Zeker op een brug tijdens de schemering. Maar hij overtuigt, misschien door het goede spel, misschien door de schokkerige cameravoering (uit de hand meen ik), misschien door verkeersgeraas op de achtergrond. ‘Oké, kom mee naar een terras, dan ga ik het je vertellen.’ Nee! Nee, niet naar een terras, schreeuwt iets in mij. Mijn geduld is op. Vertel het haar gewoon hier, nu meteen. Dan zegt de dochter: ‘Nee, vertel het me hier maar.’ Dat moment. Het emotioneert me nog steeds als ik eraan terugdenk. Maar waarom? Is het niet een ultiem symptoom van voorspelbaarheid wanneer de personages letterlijk de gedachten van de kijker beginnen uit te spreken? Want dat gebeurt, ook in de rest van de scène, letterlijk. ‘Goed dan. Ik ga dood. Niet vandaag, niet volgende week. Maar binnenkort.’ Ja, dat dacht ik al, denk ik meteen, en hetzelfde moment zegt de dochter: ‘Dat dacht ik al.’ Iets wat vanaf een afstandje, naverteld, melodramatisch en clichématig lijkt, kan kennelijk precies de juiste vorm zijn om iets te presenteren, en dan moet je over bijzonder veel lef, of vakkundigheid, beschikken om dat niet te schrappen. ‘Er is iets wat ik je moet vertellen.’ Je ziet en voelt dat deze man geen woorden kan vinden, en dat hij daarom dit ene zinnetje maar heeft voorbedacht. Hij schuilt in het cliché, dat nauwelijks beschutting geeft. Dan wil de dochter niet mee naar het terras. ‘Nee, vertel het me hier.’ Ze hebben duizenden kilometers gereisd zonder dat hij vertelde waarom, zonder dat hij probeerde over hun verbroken contact te praten, zonder ook maar iets wezenlijks te zeggen. Op die hele reis heeft zij zich volgzaam en gedwee opgesteld, en nu is ze niet bereid die tien stappen naar het terras te zetten? Inderdaad, tegen die laatste tien stappen komt ze in opstand. Voor het eerst zegt ze ‘nee’ tegen haar vaders grillen. Eindelijk doet ze wat wij kijkers al die tijd al voelen aanzwellen: kom in opstand. Pik dit toch niet zomaar.
Iets wat vanaf een afstandje clichématig lijkt, kan kennelijk precies de juiste vorm zijn om iets te presenteren
‘Vertel het me hier maar’: voor het eerst gebruikt ze tegen haar vader de gebiedende wijs, en ik weet niet meer met wie ik nu eigenlijk zo meevoel, de opstandige dochter of de gekrenkte vader. Als voorspelbaarheid goed wordt ingezet is het een middel om het publiek indringend bij de handelingen te betrekken. Gerard Reve’s ‘verbod op het onverwachte’ is hier tot het uiterste doorgevoerd. Ik dacht weer aan die scène toen ik in De Gids het weerwoord van Joost de Vries las in een kleine polemiek. Die ging onder meer over De Vries’ bezwaar tegen literatuur waarvan vooraf al vaststaat dat het verhaal op een ontluistering uitdraait. ‘Het gaat altíjd mis, er is alleen maar onvermogen.’ Zijn betoog overtuigt, al betwijfel ik of die voorspelbaarheid nu zo’n groot bezwaar is. Meestal is binnen drie of vier pagina’s duidelijk of het verhaal in de kern dramatisch afloopt of niet, of het de toonzetting van de tragedie of die van de komedie heeft. Mijn voorkeur heeft altijd die eerste. Dat merk ik bijvoorbeeld nu ik halverwege in De geschiedenis van mijn tanden ben van Valeria Luiselli. Het verhaal grijpt me beduidend minder dan haar boek De gewichtlozen, en dat komt in eerste instantie doordat de eerdere speelse ernst is doorgeslagen naar dolkomisch. Openingsalinea: ‘Ik ben de beste veilingmeester ter wereld. Maar niemand weet dat omdat ik nogal bescheiden ben. Ik heet Gustavo Sánchez Sánchez maar word, ik neem aan liefkozend, ook wel Snelweg genoemd.’ Het verhaal verloopt radicaal onvoorspelbaar, met drie onverwachte wendingen per pagina, vol knap gejongleer met fictie en werkelijkheid, in de bonte familie van Tristram Shandy, het postmodernisme, Borges, Bolaño… Het is een goochelshow van spitsvondige stijlfiguren – zie de openingsparadox – maar het wil niet werkelijk contact maken, geen werkelijk medeleven opwekken, geen dramatische droom te voorschijn toveren die me nog maandenlang bijblijft. Dat hoeft niet altijd. Niets mis met luchtig divertissement tussendoor, maar de tragedie is altijd indringender, en die loopt, voorspelbaar genoeg, nooit goed af. 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 61
Cryptogram 3290
Henk Jongebloed
Horizontaal - 7. Eenmaal gevangen? Daar doe je niks meer aan! (4,4,6) 9. Zorgen voor de aanvoer voor de tv (6) 10. Het tempo voor afvallers bleek ook in de dienst geregeld (8) 11. De rijinstructeur bleek heel goed in de organisatie (15) 13. Met veel gevoel gemaakte beelden van de eerste en tweede kamer (8) 14. Zonder snavel en poten en takken (6) 16. Maatstaf voor warm en koud (10) 19. Daar is ’t goed voor (bijna) niets te koop (4) 20. Dit drollige stuk was een klap voor het gehoor! (3) 21. Zit zo’n ding er niet of wel in? (10) 22. Ze liggen dwars, dat is hun karakter (6) 23. Ook het verblijf bij iemand hangt een prijskaartje aan (8) Verticaal - 1. Garages zijn van vitaal belang voor de economie (15) 2. Wetten moeten de regels benadrukken (9) 3. Vroeger klonk Frans nogal sikkeneurig (8) 4. ’t Is wrang maar dit leven is toch kwalitatief uitstekend (4) 5. Hoewel er meer zand is kan men daar toch niet in zee (15) 6. Druk, druk dus zzzzzzzzzzzzz! (8) 8. Men kiest hierbij, en dat klinkt heel droevig, voor een bommenlegger (14) 12. Zij nemen geen klussen aan maar zijn wel bij de tijd (10) 15. Periode dat men vrij is alles overboord te zetten (6) 17. Geliefd in The States, gevreesd bij insecten (5) 18. Fantastisch maar over de top! (2,3) Oplossing cryptogram 3289 Horizontaal - 6 penning-meester, 9 onder-grond, 10 (Frans) Hals, 11 ón-conventioneel, 12 steengoed, 14 even, 15 front-aal (vis), 16 rijtijd (tijd in de rij), 17 áf-voer, 19 groen-tijd, 22 brom-snor, 23 rag-fijn (raggen). Verticaal - 1 openings-treffer, 2 enter-o-géén, 3 uitgaven-patroon, 4 veld-ridder, 5 deel-nemend, 7 groen, 8 schijn-vertoning, 13 (hand)oplegger, 18 olim (Venus van Milo), 20 over, 21 dein(en). 62 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Redactie Xandra Schutte (hoofdredacteur), Evert de Vos (redactiechef ), Hassan Bahara, Margreet Fogteloo, Koen Haegens, Rutger van der Hoeven, Thijs Kleinpaste, Irene van der Linde, Roos van der Lint (kunst), Marja Pruis (Dichters & Denkers), Aukje van Roessel, Casper Thomas, Jaap Tielbeke, Joost de Vries (Dichters & Denkers), Trinette Koomen (secretariaat), Liesbeth Beneder (secretariaat) Eindredactie Rob van Erkelens, Hugo Jetten, Jorie Horsthuis Vormgeving Christine Rothuizen (ontwerp), Maarten Kanters Beeldredactie Simone Berghuys, Rachel Corner, Floor Koomen Webredactie Katrien Otten, Jan Postma, Fabienne Meijer (stagiaire), Robin Goudsmit (stagiaire) Directeur/uitgever Pieter Elshout Administratie Fatima Leeuwenberg (office manager), Heleen de Waard, Eva Weller, Kim Weller, Leon Smits, Esmee Meertens (abonnementen), Jacqueline Wolf, Anil Goksun (financiën) Marketing en acquisitie Tiers Bakker, Igor Bijlsma, Hans Boot, Pieter Wolter, 020.524 55 11/12
[email protected] Abonnementenwerving Hans Boot, Ivo Jansen op de Haar Abonnementenadministratie 020.524 55 55
[email protected] Abonnementsprijzen Nederland: per jaar € 183,-, per half jaar € 96,-, per kwartaal € 51,-, studenten abonnement per 4 weken € 10,-. Overige landen prijzen op aanvraag. Digitaal abonnement per jaar € 150,-. Losse nummers € 4,95. Rekeningnummer abonnementen NL65TRIO0198496176 Druk Senefelder Misset, Doetinchem Gesproken en digitale versie Loket Aangepast Lezen 070.338 15 00 Wilt u een gift overmaken of een legaat nalaten, dan kan dat t.b.v. Stichting 1 8 7 7, rekeningnummer NL66TRIO0254382320 (BIC TRIONL2U) De stichting heeft een ANBI-status
jan rothuizen
NV Weekblad De Groene Amsterdammer Onafhankelijk weekblad sinds 1877 Postbus 353, 1000 AJ Amsterdam Singel 464, 1017 AW Amsterdam groene.nl /
[email protected] Redactie 020.524 55 24 Administratie 020.524 55 55
Ban Ki-moon: houd het klein en krachtig Het is bijzonder verheugend dat Ralf Bodelier (De Groene van 17 september) zich hartstochtelijk druk maakt over het armoede probleem in de wereld. Maar als tegelijk met de verhalen over armoede afgerekend wordt met de sustainable development goals (sdg’s), wordt er het een en ander over het hoofd gezien. Het programma van de sdg’s is ambitieus en de uitvoering zal
Ondertussen op groene.nl Aandacht voor de deze week overleden Frank Martinus Arion; columns van Rob van Erkelens en Gerbrand Bakker; Alma Mathijsen over het beste van Remco Campert In Pakhuis de Zwijger Economische mythes: werk en werkloosheid
Zorgt lastenverlichting echt voor werkgelegenheid? Is werkloosheid slecht voor de economie? Zijn Nederlandse lonen te hoog? Is het waar dat arbeidstijdverkorting niet leidt tot meer werkgelegenheid? Deze vragen staan centraal op de avond ‘Economische mythes: werk en werkloosheid’ die op 13 oktober in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam wordt gehouden. Leidraad voor de avond vormt het artikel ‘En dús moeten we bezuinigen: Twaalf mythes over werk en werkloosheid’ dat dit voorjaar in De Groene Amsterdammer verscheen. Auteur Mirjam de Rijk zal samen met de hoogleraren Paul de Beer en Afred Kleinknecht, FNV’er Gijs van Dijk, Bas van Delden (directeur Werk & Inkomen Amsterdam) en Risco Balkenende (Breman Installatie groep) vraagtekens zetten bij de economische verdichtselen die ons dagelijks via de media als waarheid worden voorgezet. De toegang is gratis, reserveren via dezwijger.nl
inderdaad erg kostbaar zijn, maar de problemen in de wereld zijn nu eenmaal groot en de meeste moeten zeer dringend opgelost worden. Daarbij komt dat de meeste urgente problemen samenhangen. Als de menslievendheid gericht is op oplossing van het armoedeprobleem (relatief goedkoop, zoals Bodelier suggereert) en men vergeet het klimaat en de ecologische problemen aan te pakken, zullen zich op termijn nog veel ernstigere vormen van armoede voordoen als gevolg van overstromingen, woestijnvorming et cetera. Kinderen zullen dan wellicht niet meer sterven in het kraambed, maar verdrinken, verhongeren of omkomen tijdens de vlucht van verwoestijnde gebieden naar overgebleven vruchtbare streken. Bij duurzaamheid gaat het erom
óók in de toekomst een leefbare wereld te hebben. Daarom moeten sociale, economische en ecologische problemen in samenhang worden opgelost. Dat moge veel geld kosten, maar het is beter te bepleiten om dat geld beschikbaar te maken, dan te betwijfelen of het ‘daadwerkelijk zal lukken om tussen de negen en elf biljoen dollar binnen te halen’. Bodelier en andere twijfelaars, zoals bijvoorbeeld Bjørn Lomborg, moeten inzien dat we geen keuze hebben tussen armoedebestrijding en een duurzaam milieubeleid: de vraag van de Deense ‘klimaatscepticus’ welke van de sdg’s de meeste waar voor zijn geld oplevert is niet te beantwoorden zonder de factor tijd in ogenschouw te nemen. Het armoedeprobleem is zeer explosief, maar op een iets langere termijn zouden de ecologische en klimaatproblemen wel eens tot veel desastreuzere situaties kunnen leiden. WILLEM VAN RAAMSDONK, CHRISTA HEYTING, Bennekom U kunt uw ingezonden brief van maximaal 400 woorden sturen naar
[email protected]
KAARTEN VANAF € 20,VIA WWW.ORKEST.NL EN DE CONCERTGEBOUWLIJN 0900-671 83 45 (10-17 U, € 1,- P/G)
Barbara Kozelj ‘Dobro Do’ Episodes uit het leven van een zangeres
wereldpremière
Mahler
Adagietto uit Symfonie nr. 5
Gordan Nikolić, viool/leiding Max Knigge, compositie Lex Bohlmeijer, tekst
ZA 3, DI 6 OKTOBER HET CONCERTGEBOUW
WWW.ORKEST.NL
WWW.ORKEST.NL 1.10.2015 De Groene Amsterdammer 63
64 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
Opheffer Woord en Beeld beeld Milo De laatste tijd lees ik weer Duitse kranten, en mij vielen die hoofdletters op bij zelfstandige naamwoorden. Ik herinner me dat de neurochirurg en ondernemer Pierre Vinken ervoor pleitte dat woorden die een zeker Idee verkondigden met een hoofdletter geschreven dienden te worden. Solidariteit, en Verantwoordelijkheid, maar ook Moraal en Ethiek. ‘Als een soort waarschuwing’, zei Pierre, ‘want over het algemeen volgt er dan gelul.’ Aan dat woordbeeld doen we weinig. Als er vroeger in Vrij Nederland interviews werden gepubliceerd – althans zo herinner ik het me – dan werden grote gedeelten gecursiveerd. De redactie vond die gedeelten blijkbaar belangrijk. Ik vond dat altijd heel handig, want er zaten toen goede redacteuren bij Vrij Nederland en je wist dat die gecursiveerde delen ook het nieuws bevatten waarover gepraat zou worden. Dertig jaar geleden heb ik eens voorgesteld dat bij interviews in Het Parool te doen, maar dat werd weggestemd. Belangrijke quotes zouden al in een kadertje in, naast en tussen het interview staan, al naar gelang de wens van de opmaker. Toch was dat niet hetzelfde. Door bepaalde gedeelten te cursiveren of vet te zetten, kun je als interviewer het vraaggesprek nog iets meer meegeven. Onlangs werd Matthijs van Nieuwkerk in de Volkskrant geïnterviewd, althans: hij wilde alleen per mail worden benaderd en per mail antwoorden. Ik zou dan geen interview geven of als interviewer zo’n methode weigeren, maar stel dat je bepaalde gedeelten van Matthijs zijn mail in de krant zou cursiveren, dan zou je misschien wat meer van zijn persoonlijkheid kunnen laten zien. Een van de redenen waarom ik niet geporteerd ben voor het lezen via een e-reader is dat ik mijn eigen woordbeeld kan samenstellen. Ik kan de artikelen en de pagina’s wel gewoon lezen in de
vorm die de krant of het boek voorschrijft, maar ik kan de letters ook veranderen; ik kan ze groter maken, in een ander lettertype zetten. Dit wordt verkocht als vooruitgang, en dat zal ook zo zijn, maar ik hou juist van het boek om alle keuzes die zijn gemaakt. Ik heb eens met Gerrit Komrij over een letterproef gebogen gezeten. Moesten zijn gedichten in een Times, Garamond, Bodoni? Gerrit had er verstand van, maar uiteindelijk werd er door de boekverzorger iets anders gekozen. Volkomen terecht. Boek, dikte, lettertype, de vorm van de gedichten en de inhoud van Gerrits poëzie vormden een eenheid. Wel of geen Engelse regelval was belangrijk. Registeren en centreren waren zaken waarop werd gelet. Daarom kan een boek ook zo mooi zijn. Na een vrouw, een kind en een hond is een boek het mooiste wat er is. Een e-reader zal die kwaliteit nooit bereiken. Hij is uitstekend geschikt om in het buitenland een krant op te lezen, maar de gedichten van Kafavis lees ik toch liever in een mooi gedrukt boek, waarbij de boekverzorger nog iets extra’s met die gedichten wilde doen. Bijzonder drukwerk bevordert niet alleen de leesbaarheid, maar geeft ook steun aan eventuele interpretaties.
Na een vrouw, een kind en een hond is een boek het mooiste wat er is
Ik weet dat Schoonheid verandert. Want Esthetiek is Iets dat aan Mode onderhevig is. (Ik gebruik even die hoofdletters, en dat bevalt me best. Maar ik stop er nu mee.) Je zou kunnen betogen: ‘Luister, ik had vroeger geen geld en toen kocht ik de zeer goedkope, dichtbedrukte Prisma-pockets met slechte Duitse vertalingen van Dostojevski en daardoor ben ik nou een liefhebber geworden van de Russische literatuur, dus hoe een boek eruitziet doet er eigenlijk niet toe.’ Ja, dat kan natuurlijk. Het doet me denken aan een vriendin van mij die zei dat ze door ansichtkaarten van schilderwerken van Picasso zo van Picasso is gaan houden. Die ansichtkaarten staan tot een Echte Picasso als die Prisma-pockets tot een prachtig verzorgd boek.
Het congres
1.10.2015 De Groene Amsterdammer 65
Elisa Cabot
Het einde
Carmen Balcells, 1983
Carmen Balcells 9 augustus 1930 – 20 september 2015 De Latijns-Amerikaanse literatuur die in de jaren zestig zo tot bloei kwam, had haar succes te danken aan Carmen Balcells. Als literair agente zorgde ze ervoor dat ‘haar’ schrijvers het beter kregen dan ooit. door Cees Zoon
66 De Groene Amsterdammer 1.10.2015
van García Márquez, De uitvaart van Mamá Ergens in 1984 werd ik uitgenodigd bij haar Grande, dat hij geschreven zou hebben met zijn thuis, aan de Diagonal in Barcelona. Dat was machtige agente in zijn achterhoofd en dat aldus nogal wat. De overlevering wil dat ze in haar hele begint: ‘Dit is, ongelovigen van de gehele wereld, leven maar acht interviews heeft gegeven. Ik was de ware geschiedenis van Mamá Grande, absoéén van die acht gelukkigen. Waarom weet ik luut heerseres over het rijk van Macondo, die nog steeds niet, al heb ik altijd vermoed dat ze tijdens de tweeënnegentig jaar van haar leven me ontving omdat ze zich domweg verveelde en gezag uitoefende en afgelopen september op een behoefte aan gezelschap had. dinsdag in een geur van heiligheid stierf en wier Ik werd een salon binnengeleid waar ze uitvaart door Zijne Heiligheid de Paus werd bijtroonde in een diepe fauteuil met haar been gewoond.’ omhoog op een bankje. Dat been zat in het gips, Ze was de motor achter het ongekende comwas gebroken. Niettemin was ze heel vrolijk. merciële succes van de Latijns-Amerikaanse lite‘Drinken we whisky?’ Ze rinkelde met een belleratuur dat begon in de jaren zestig. Alle Latijnstje en even later kwam een bediende binnen met Amerikaanse schrijvers die in de jaren zestig en een dienblad, twee glazen en een fles single malt. daarna naam maakten zaten in haar stal: de drie Toen die drie uur later op was, zei ze dat het tijd Nobelprijswinnaars Pablo Neruda, Gabriel Garwas dat ik eens opstapte. cía Márquez en Mario Vargas Llosa, die al jaren We hadden een aangename avond, want voor zij hun prijs wonnen tot haar lievelingen Carmen Balcells was een bijzonder aangenaam behoorden; Juan Carlos Onetti, Julio Cortázar, mens –hoewel de literair agente overdag een Carlos Fuentes, José Donoso, Alfredo Bryce keiharde onderhandelaar was. Uitgevers knepen Echenique. Alle grote namen van wat met een ’m voor haar. ‘Ze is een bokser die piano speelt economische term ging heten de ‘boom’, en die met bokshandschoenen aan’, verzuchtte er een allemaal om háár in Barcelona kwamen wonen. ooit. In haar eentje zette ze de verhoudingen in Barcelona groeide uit tot het centrum van de de wereld van de Spaanstalige literatuur op z’n Latijns-Amerikaanse litekop. Zij maakte een einde ratuur in de periode dat aan de tot dan toe gebrui‘Ze is een bokser die die de wereld veroverde. kelijke auteurscontracten piano speelt met Later kwam daar ook een voor het leven, verkocht bokshandschoenen aan’ superbestseller als Isabel alleen rechten voor een Allende bij. beperkte tijd. Schrijvers En natuurlijk vertegenwoordigde Carmen begonnen dankzij haar goed geld te verdienen. Balcells alle grote Spaanse schrijvers van de Carmen Balcells was geboren in een tweede helft van de twintigste eeuw – onder wie provinciegat in Catalonië, maar had het geluk ook de Nobelprijswinnaars Camilo José Cela en dat haar moeder haar naar school stuurde in Vicente Aleixandre. Als onverhoopt een schrijde grote stad. Ze ging werken als secretaresse ver haar stal verliet, zoals de Cubaan Cabrera bij Vintila Horia, een Roemeense schrijver in Infante, voelde ze dat als een waar familiedrama. ballingschap die in Barcelona een literair agentBalcells behandelde de schrijvers als haar schap had. Toen Vintila vertrok naar Parijs begon kinderen, stond ze bij met raad en daad, die ze voor zichzelf. De klapper kwam halverwege de zeker niet beperkt bleef tot de literatuur. Ze jaren zestig, toen een bevriende schrijver haar bemiddelde bij de huwelijksperikelen van Varopmerkzaam maakte op een manuscript getigas Llosa, gaf de jonge Peruaan ook een ‘beurs’, teld Honderd jaar eenzaamheid. Ze las het en zodat hij niet langer les hoefde te geven en fullbezorgde García Márquez een uitgever. time kon gaan schrijven. Ze kocht ongewenste Ze kende meer geheimen van de Spaanstalige vriendinnen af, was aanwezig bij geboorten, liet literaire wereld dan wie ook, al liet ze nooit het half Stockholm vol hangen met bloemen toen achterste van haar tong zien: ‘Ik ben meer waard García Márquez zijn Nobelprijs ging ophalen. om wat ik verzwijg dan om wat ik zeg.’ Mede door Maar ze vond het ook heerlijk om met haar die houding groeide ze uit tot een mythische jongens te bekvechten en gaf graag lik op stuk. dame: ‘Het is niet slecht dat die legende bestaat, Toen ‘Gabo’ haar eens belde vanuit Mexico en op voorwaarde dat ik er zelf niet in geloof.’ aan het eind van het geprek vroeg: ‘Carmen, Carmen Balcells was La Mamá Grande van houd je van me?’ antwoordde ze: ‘Luister eens, de Spaanstalige literatuur. Talloos zijn de verdaar kan ik geen antwoord op geven want jij verhalen van haar schrijvers over de lunches en tegenwoordigt 36,2 procent van onze omzet.’ diners die door haar werden ‘voorgezeten’. Zij Haar begrafenis was het tegendeel van de was het stralende middelpunt, alsof de kindeextravagantie van La Mamá Grande. Er werd, op ren die inmiddels het huis uit waren af en toe bij haar aandringen, niet eens een wake gehouden. moeder kwamen eten en bijpraten. Ze gaf uitZij vond dat mensen alleen naar dodenwaken bundige feesten, vooral als een van haar jongens komen als een verplichting. Ze werd in besloten weer eens een Nobelprijs won, wat liefst vijf keer kring begraven in het familiegraf in Santa Fe de gebeurde. Haar huiskamer in het appartement Segarra, het gat in de Catalaanse provincie waar aan de Diagonal was een constant boekenbal. zij geboren was. De inmiddels 79-jarige Mario Ze was een personage weggelopen uit de Vargas Llosa, een van haar lievelingen, besloot balorigste teksten van haar eigen ‘cliënten’, zoals een korte afscheidsbrief met de simpele woorze haar schrijvers consequent noemde. Haar bijden: ‘Liefste Carmen, tot gauw.’ naam ontleende ze aan het beroemde verhaal
Altijd het goede denkklimaat De ISVW-basisopleidingen bieden een gedegen inleiding op en een overzicht van een filosofisch thema. De ISVW-beroepsopleidingen zijn gericht op het verwerven van praktische (beroeps)vaardigheden. De opleidingen worden verzorgd door zeer ervaren docenten. U verblijft op Landgoed ISVW, maakt kennis met geestverwanten en geniet van culinair verantwoorde maaltijden.
Frederik van Eedenlezing door Patricia Churchland Zondag 25 oktober 11.30 uur – 17.00 uur. De Canadees-Amerikaanse topfilosoof Patricia Churchland verzorgt de vijfde ISVW-Frederik van Eedenlezing. Ze bespreekt wetenschappelijke doorbraken in de neurowetenschappen en het effect daarvan op onze ethiek. Wie de neurowetenschappen serieus neemt, moet bereid zijn om begrippen uit de 'folk psychology' - begrippen als bewustzijn, het zelf, keuze, verantwoordelijkheid en de vrije wil - bij het metafysische afval te zetten.
Bestellen en het complete assortiment, ga naar de website: www.isvw.nl/winkel/ EEN BEESTACHTIGE GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
WIE BEN IK DAN? EEN FILOSOFISCH DRAAIBOEK VOOR JE TOEKOMST
NRC-journalist Rosan Hollak volgde de Denker des Vaderlands in zijn laatste levensjaar. Zij vroeg hem om praktische tips voor een betere gemoedsrust en legde hem prangende vragen voor over zijn publieke leven en sterven.
Aan de hand van talloze schilderijen, beeldhouwwerken, tuinontwerpen, historische foto’s en manuscripten vertelt dit boek hoe 26 eeuwen filosofie ons zelfbeeld hebben gevormd. Hoe kijken we in het bijzonder aan tegen ons lichaam en tegen onze dierlijkheid?
Of je nu manager bent van een groot, middel- of kleinbedrijf, zzp’er of gewoon thuis verantwoordelijk bent voor je eigen leven; dit boek is voor jou. Het kan je een klein zetje in de rug geven bij het vinden van je toekomstige ik.
72 blz. | paperback met flappen
384 blz. | hardcover | 450 afb. in kleur
128 blz. | paperback met flappen
BETER WETEN FILOSOFIE VAN HET ECOHUMANISME
EVEN DENKEN OP GESPREK BIJ DE FILOSOOF
René Gude
‘IK BLIJF NOG EVEN KLET SEN’ DE LAATSTE GESPREK KEN MET RENÉ GUDE Rosan Hollak
€ 12,50
Floris van den Berg
Klimaatverandering, dreigende zoetwaterschaarste, botsing tussen de vrije wereld en de islam, mondiale mensenrechtenschendingen, uitputting van grondstoffen, het wankele economische systeem: de problemen waar wij voor staan zijn moeilijk te bevatten. Kan de filosofie helpen om houvast te vinden in een snel veranderende wereld? 718 blz. | paperback | € 27,99
Erno Eskens
€ 37,50
André de Vries
Een filosofische retraite is geschikt voor mensen die levensvraagstukken willen doordenken of die in alle rust aan een boek, artikel, manuscript of scriptie willen werken. Tijdens het filosofisch consult wordt de kwaliteit van het denken geoptimaliseerd.
96 blz. | paperback | € 17,50
Jan Bransen
€ 14,95
ZINVOLLE VOLZINNEN
René Gude sprak in spitsvondige, diepzinnige en veelal geestige oneliners. Tijd dus voor een overzichtswerk met de beste citaten uit zijn interviews, essays, columns, boeken, tv-optredens en opiniestukken. De samenstelling is in handen van Florian Jacobs. 160 blz. | Luxe paperback | € 12,50
OPLEIDINGEN BIJ DE ISVW BEROEPSOPLEIDINGEN l Visieontwikkeling in organisaties
Start 6 oktober. Met Jos Kessels, Luuk Stegmann en Pieter Jan André. l
Sokratisch gespreksleider
Start 10 oktober. Met Hans Bolten en Kristof van Rossem.
LEESCLUBS Spinoza: Het theologischpolitiek traktaat l
Start 11 oktober 2015. Met dr. Miriam van Reijen.
CURSUSWEKEN l
Cultuurgeschiedenis
26-30 oktober 2015. Dr. Albert van der Schoot en Karin Braamhorst over de samenhang van kunst en filosofie. l
Frontiers of physics
19/23 oktober 2015. NRC academie met baanbrekende wetenschappers over de nieuwste natuurkunde. Waaronder Nobelprijswinnaar Gerard ‘t Hooft, prof. Vincent Icke en dr. Marcel Vonk. l
Aardse mystiek
Kerstweek (27-30 december 2015). Met Arnold Ziegelaar. Aardse mystiek is een hedendaagse vorm van religiositeit die niet uitgaat van een God of een heilig geschrift. Deze week staat verwondering over het bestaan centraal.
Waar zijn ze? De zoektocht naar buitenaards leven l
Kerstweek (27-30 december 2015). Met prof. Vincent Icke, prof. Mike Garrett en Ed Weijers. Deze week staat de zoektocht naar buitenaards leven centraal. Vooraanstaande wetenschappers brengen u op de hoogte van de laatste stand van zaken.
IN ‘T LAND l Evolutiefilosofie: De functie van bewustzijn, vrije wil, cultuur en religie
Start op 9 oktober 2015 (Utrecht). Met Dr. Pouwel Slurink. l
Mysterie van het bewustzijn
Start op 9 oktober 2015 (Den Haag). Met Arnold Ziegelaar. l
Praktische filosofie
Start op 9 en 11 oktober 2015 (Zwolle en Amsterdam). Met dr. Miriam van Reijen, prof. Henk Procee, Marlou van Paridon en Michel Dijkstra. l Zien met gesloten ogen: Mystieke tradities vanuit wijsgerig perspectief
Start op 13 oktober 2015 (Deventer). Met Michel Dijkstra.
Benieuwd naar het complete cursusaanbod in 2016? Vraag de gratis thuisbezorgde luxe cursusgids aan via
[email protected]
INTERNATIONALE SCHOOL VOOR WIJSBEGEERTE | DODEWEG 8 | 3832 RD LEUSDEN | 033 465 07 00 | INFOISVW.NL
Een memoir, een rouwboek en een ode aan de natuur ineen BEKROOND MET ONDER MEER DE SAMUEL JOHNSON PRIZE EN DE COSTA BOOK AWARD
‘Met eerlijke memoires heeft Helen Macdonald een schitterend monument opgericht voor haar plots overleden vader, voor de havik en vooral voor haar rouwende zelf.’ – de Volkskrant ★★★★ ‘Het mooiste en meest troostrijke rouwverwerkingsboek in tijden.’ – Opzij ‘Zo zorgvuldig gecomponeerd, zo rijk. De H is van havik is een glorieuze maar zwaarbevochten overwinning op de rouw.’ – De Groene Amsterdammer ‘Fascinerend, lyrisch en louterend.’ – Trouw ‘Een diep menselijk werk, geschreven met intelligentie en compassie. Het zal mij verbazen als er dit jaar een beter boek dan De H is van havik wordt gepubliceerd.’ – The Financial Times