De redactie van Stepnet van uitgeverij ThiemeMeulenhoff maakt opdrachten bij artikelen in de A4-kranten. Deze opdrachten zijn te vinden op de website www.stepnet.nl. De artikelen in de A4-kranten zijn zo gekozen dat er voor meedere vakken opdrachten bij gemaakt worden. Dit schooljaar maakt ook Trouw op zijn website A4-kranten voor het Studiehuis.
Geschiedenis is terug van weggeweest. Deze week begint de jaarlijkse Boekenweek en het thema is ‘Vaderlandse geschiedenis’. In deze krant dan ook vooral veel boeken en strips over die geschiedenis. Er wordt gefilosofeerd over het nut van een ‘canon’ (= wat iedereen over de vaderlandse geschiedenis zou moeten weten) - daarbij worden ook enkele pogingen om zo’n canon samen te stellen besproken. Twaalf kenners van belangrijke vaderlandse perioden en gebeurtenissen kozen ‘hun’ beste boek. In zes korte interviews vertellen prominente Nederlandse historici over de stand van zaken in de Nederlandse geschiedschrijving. Tenslotte is er nog een bespreking van het Boekenweek Essay, waarin de kunsthistoricus Henk van Os vertelt hoe Nederlandse kunst toegang kan zijn tot de geschiedenis. Daartussendoor vind je een tijdbalk van literaire geschiedenisboeken, samengesteld door boekenrecensent Pieter Steinz.
De inhoud van deze A4-krant is gekozen uit de speciale boekenweekbijlage van NRC Handelsblad, aangevuld met enkele speciaal voor deze krant geschreven stukken. Redactie: Marlies Hagers Vormgeving: Joris Fiselier
Geschiedenis in boeken
A4-kranten bevatten artikelen van NRC Handelsblad over actuele onderwerpen. Deze A4-kranten kunnen worden gebruikt in lessen en bij opdrachten voor scholieren in het ‘Studiehuis’ (hoogste klassen havo/ vwo). De A4-kranten zijn gratis te downloaden via www.nrc.nl/ scholieren.
Foto: Teun Hocks, 1993; fotowerk/olieverf, Torch Gallery
maart 2005
inhoud Canon 2, 5-8, 17-19 Strips 3 Het beste boek 8-16 Historie aan het woord 17-19 Vaderlandse Kunst 20
Wie was Willem de Zwijger eigenlijk? nrc handelsblad A4-krant
Onderwijs over geschiedenis ging dus over mannen: regerende mannen, vechtende mannen, machtige mannen. Over ‘leuk’ onderwijs was toen nog niet nagedacht. Het was een kwestie van jaartallen stampen: 1568, Slag bij Heiligerlee; 1600, Slag bij Nieuwpoort; 1609-1621, Twaalfjarig Bestand; enzovoorts.
Het schoolvak geschiedenis laat zich heerlijk misbruiken. Dat is dan ook vaak en veel gebeurd, al bijna 150 jaar!
Zie bijvoorbeeld hoe een schrijver van een schoolboek uit 1882 afscheid neemt van prins Willem van Oranje, nadat deze op 10 juli 1584 in Delft is vermoord. ,,Een groot en edel man was Willem van Oranje, de grondlegger der onafhankelijkheid van den Nederlandschen staat. Hij was een ervaren krijgsheld, een uitnemend staatsman, geboren een volksleider te zijn in de goede beteekenis van het woord. “Standvastig was hij als een rots in den oceaan, rustig te midden van onstuimige baren.’’
Niet meer over God En toen. Toen – we maken nu een flinke sprong in de tijd – braken de jaren zestig en zeventig van de 20-ste eeuw aan. Jongeren met lange haren en pluizige baarden kwamen in opstand tegen de muffe mannenwereld, waarin vrouwen werden behandeld als tweederangs burgers en waarin miljoenen mensen over de hele wereld nog altijd werden uitgebuit als slaven in het Romeinse Rijk. Actie! Emancipatie! Democratisering! Vrijheidsstrijd! Dat waren nog eens tijden. De revolutionaire ‘sixties’ en de ‘seventies’ zie je ook terug in het geschiedenisonderwijs. Het mocht op school ineens niet meer gaan over God, Nederland en Oranje. Nee, het moest gaan over de achterstelling van vrouwen door de eeuwen heen op alle continenten, over koloniale onderdrukking in Suriname en Indonesië, over smerige kapitalisten die arbeiders uitbuitten. Nuttige kennis, dat wel. Maar er kleefde een nadeel aan. Waar eerst jaartallen, de ‘chronologie’, de ruggengraat van het geschiedenisonderwijs vormde, werden het nu brede thema’s, zoals ‘industrialisatie’, ‘man-vrouw-verhoudingen’, ‘imperialisme’, enzovoorts.
Mannenwereld Geschiedenis gaat niet alleen over ‘vroeger’, het leert ook iets over de tijd waarin die geschiedenis wordt verteld. Heel duidelijk kun je dat zien in bovenstaand citaat dat aan het einde van de 19-de eeuw is geschreven. Mensen leefden in een mannenwereld, met een enorme kloof tussen ‘de leiders’ en ‘het volk’, met een godsdienstig wereldbeeld waarin Onze Lieve Heer alles regelde en zeker de geschiedenis van Nederland.
Inzicht/overzicht Niet alle verandering leidt tot verbetering (vrij naar Johan Cruyff). Leerlingen werden nu weliswaar, mede dankzij de lessen geschiedenis, beter opgeleid tot kritische en mondige burgers, maar enig besef van tijd en plaats ging verloren. Leefde Willem de Zwijger nu vóór of na Napoleon? En erger: wie was Willem de Zwijger eigenlijk? De tegenbeweging is inmiddels op gang gekomen. De ‘waarheid’ ligt in het mid-
Geschiedenis in boeken
2
Canon
Door Gijsbert van Es Met exacte vakken als wiskunde of natuurkunde valt weinig te sjoemelen. De ‘sommen’ moet kloppen, de proeven moeten lukken, de theorie moet niet door de praktijk onderuit te halen zijn. Onderwijs in talen als Engels, Duits en Frans is ook betrekkelijk overzichtelijk. Het is vooral een kwestie van woordenschat en grammatica, van lezen, schrijven en praten in andere talen dan je ‘moerstaal’. Maar geschiedenis? Welke geschiedenis? Over wie of wat? En waarom? Stel, je leefde honderd jaar geleden. Je zat op een HBS, een Hoogere Burgerschool, te vergelijken met het huidige VWO. Je zou lessen krijgen in ‘vaderlandsche geschiedenis’. Of eigenlijk was het meer vaderlandse propaganda. Je leerde hoe bijzonder Nederland was: steeds in gevecht met de zee, altijd geholpen door louter voortreffelijke lieden uit het oude adellijke Huis van Oranje-Nassau, immer beschermd door zeehelden als Michiel de Ruyter en andere ‘jongens van Jan de Witt’.
den – ook zo’n versleten maar diepe wijsheid. Het is handig en ook noodzakelijk om de Griekse en de Romeinse beschavingen in de tijd te kunnen plaatsen, evenals de Middeleeuwen, de Renaissance, de Verlichting. Wie het huidige Nederland wil begrijpen, moet kennis hebben van hectische tijden als de jaren zestig/zeventig van de 20-ste eeuw, de Tweede Wereldoorlog (1940-1945), de Franse tijd (17951813), de Gouden Eeuw (17-de eeuw) en de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Geen inzicht zonder overzicht. Denk daar maar ’s over na.
Canon van de Nederlandse geschiedenis De Nederlandse geschiedenis is niet ingewikkeld. Wie snel overzicht wil krijgen, leest in hooguit een half uur ‘Kortweg Nederland’, geschreven door de hoogleraren Jan Bank (Universiteit Leiden) en Piet de Rooy (Universiteit van Amsterdam) en journalist Gijsbert van Es (redacteur NRC Handelsblad). ‘Kortweg Nederland’ verscheen eerder als ‘canon van de Nederlandse geschiedenis’ in NRC Handelsblad. Het boekje kost 4,95 euro en is te bestellen via de webshop op www.nrc.nl.
Methusalem vertelt nrc handelsblad A4-krant
Donald Duck begon in 1982 met de uitgave van een serie strips over de vaderlandse geschiedenis. Vij delen ‘Van nul tot nu’.
Nog enkele strips waarin geschiedenis een belangrijke rol speelt: Beelden uit de wereldgeschiedenis Serie: Timoer door Sirius. De avonturen van de roodharige leden van het geslacht Timoer van de prehistorie tot de Napoleontische oorlogen.
Door Dik Rondeltap
Geschiedenis in boeken
3
Strips
Bijna tien jaar is Ankie Verhagen als ze vanuit Australië naar Nederland terugkeert en bij haar opa gaat wonen. Op school, in groep zes, ontdekt ze dat ze maar weinig van de Nederlandse geschiedenis afweet, maar gelukkig ontmoet ze de oude heer Methusalem de Tijdt, die popelt om haar alles over dit onderwerp te vertellen. Zo begint in 1982 in de Donald Duck een onderhoudend en informatief vervolgverhaal in stripvorm over de geschiedenis van Nederland. Het populaire en goed gelezen verhaal zou uiteindelijk groeien tot meer dan tweehonderd getekende pagina’s die tot 1987 in de Donald Duck verschenen. Daarna werd het verhaal in vier delen onder de titel Van nul tot nu uitgegeven. De serie is inmiddels aan de tiende druk toe. Een ‘everseller’, zeggen ze trots bij Big Balloon Publishers. Van nul tot nu werd geschreven door Thom Roep en getekend door Co Loerakker. Roep, destijds redacteur en nu hoofdredacteur bij de Donald
Antieke wereld Serie: Alex door Jacques Martin Serie: Jugurtha door Hermann
Illustratie uit Van Nul tot Nu, Thom Roep en Co Loerakker Duck, liet zich inspireren door ‘Wij Belgen’, een Vlaams stripverhaal over hun geschiedenis. ,,Maar dat waren nogal statische plaatjes met blokken tekst. Wij wilden iets levendigers met tekstballonnen en meer humor.” Roep gebruikte onder meer de leerboeken van zijn lerarenopleiding als bron. De illustrator Loerakker tekende en schilderde de plaatjes en kleurde die zelf in, tamelijk ongebruikelijk voor een striptekenaar. Informatie en humor Elke afbeelding is daardoor een soort aquarelletje, waarbij het hoofdverhaal met Ankie en mijnheer de Tijdt in een meer realistische stijl is afgebeeld, en de vertelde vaderlandse geschiedenis
in een meer karikaturale stijl. Roep en Loerakker bereikten met hun serie een onweerstaanbare combinatie door gebruik van eenvoudige teksten waarbij toch niet op de hurken werd gezeten, informatieve, duidelijke tekeningen, en, vooral relativerende humor. Daarbij krijgt de geamuseerde lezer bijna ongemerkt een schat aan degelijke informatie over de vaderlandse geschiedenis. En oplettende lezers kunnen tussen de vele historische figuren af en toe personages ontwaren uit beroemde stripseries als Kuifje, Suske en Wiske en Asterix. Ook thematisch Van nul tot nu bestaat inmiddels uit vijf delen, elk voorzien van een tijd-
lijn, een begrippenlijst en bronvermeldingen. Naast de oorspronkelijke delen over de vaderlandse geschiedenis tot 1648 (deel 1) van 1648 tot 1815 (deel 2) van 1815 tot 1940 (deel 3) en van1940 tot heden (deel 4) is ook nog een vijfde deel verschenen met een thematische aanpak, waarin onder meer wonen, rechtspraak en seksualitieit door de eeuwen heen wordt behandeld. Uit de vele reacties, opmerkingen, voorstellen tot verbetering en veronderstelde foutjes die Roep nog steeds krijgt van lezers - en die zonodig worden verwerkt in nieuwe drukken - blijkt dat de serie bijvoorbeeld ook bij geëmigreerde Nederlanders zeer geliefd is.
Commune van Parijs (1871) De stem van het volk vier delen, door Jaques Tardi (tekeningen) en Jean Vautrin (tekst) Periode van de strijdende Chinese warlords Corto Maltese in Siberië door Hugo Pratt Spaanse burgeroorlog Libertair intermezzo door Paul Teng
Antiek China Serie: Lotusbloem door Franz
Eerste Wereldoorlog Loopgravenoorlog door Jacques Tardi
Middeleeuwen Serie: Koene ridder door FranCois Craenhals Serie: Torens van Schemerwoude door Hermann
Tweede Wereldoorlog Maus door Art Spiegelman
Moderne tijd Serie: Cori de scheepsjongen door Bob de Moor
Koude oorlog Serie: Jonas Fink door Vittorio Giardino
Slavernij Serie: Kinderen van de wind door FranCois Bourgeon Vijf uiterst gedocumenteerde delen over de slavenhandel en de strijd tussen arm en rijk, burgerij en adel en blank en zwart. Russische revolutie De vrienden van Igor Steiner door Paul Teng Cori de Scheepsjongen
Het vooroudergevoel nrc handelsblad A4-krant
Jan, Jan en Bas Blokker schreven een vaderlandse geschiedenis aan de hand van de schoolplaten van J.H. Isings. Een ode aan het onderwijs, maar volledig bij de tijd. Door Beatrijs Ritsema
Geschiedenis in boeken
4
Vooroudergevoel
Dat is nog eens timing. Op het moment dat een publieke discussie wordt gevoerd over herinvoering van een culturele canon, als basis van een nationale identiteit (een begrip dat niet meer zo incorrect is als het was), komt het mannelijke deel van de familie Blokker (Jan senior en diens zonen Jan junior, rector en geschiedenisleraar, en Bas, journalist en historicus) met het boek Het vooroudergevoel. De vaderlandse geschiedenis op een presenteerblaadje, levendig geschreven, historisch verantwoord, en met als visueel lokkertje de (voor 45-plussers bekende) klassieke schoolplaten van J.H. Isings (1884-1977). Deze Johan Herman Isings schilderde in een kleurige, nationalistische stijl 43 aquarellen van hoogtepunten uit de vaderlandse geschiedenis, zoals ‘De kruisvaarders voor Jeruzalem’, ‘Floris V door de edelen gevangengenomen’, ‘Luther op de Rijksdag te Worms’ ‘Leiden’s ontzet’, ‘Slag bij Nieuwpoort’, maar bijvoorbeeld niet ‘De beeldenstorm’, of ‘De moord op de gebroeders De Wit’. Isings tekende een ‘voorbeeldig’ verleden waarin het accent ligt op taferelen uit de Reformatie, Opstand en Gouden Eeuw, een reden waarom de platen van Isings op protestantse scholen populairder waren dan op katholieke. Veelal statische taferelen zijn het, waarop geen bloed vloeit en alle aanwezigen lijken te zwijgen. Het is de educatieve beeldtaal van de eerste helft twintigste eeuw. Halteplaatsen De Blokkers doen in hun boek veel meer dan het aanschouwelijk onderwijs laten herleven. Aan de hand van markante jaartallen (‘halteplaatsen’ worden de
hoofdstukken genoemd) voeren de auteurs de lezer mee langs de belangrijke episodes uit het verleden. Een soort capita selecta (‘Bonifatius vermoord’, ‘De Vrede van Munster’, ‘Goejanverwellesluis’, ‘De grondwet’, etcetera) die tesamen genomen toch een redelijk volledig beeld geven. Hun tekst gaat ook veel verder dan het leveren van commentaar op de platen van Isings. Dat doen ze ook, in korte bijschriften (bij zijn ‘Een stad in de Middeleeuwen’ noteren ze droog: ‘Dit is geen stad in de Middeleeuwen. Dit zijn een heleboel steden in de Middeleeuwen’). Maar ook zonder die platen en bijschriften, vormen de dertig aparte historische hoofdstukken een handzaam en gedegen overzicht van de vaderlandse geschiedenis, dat bovendien heel prettig geschreven is. Twee van de drie auteurs zijn journalist, dus dat mag je wel verwachten, maar toch is het een prestatie om lezers die misschien niet zo heel erg in Jacoba van Beieren zijn geïnteresseerd, tot doorlezen aan te zetten. Wat niet wegneemt dat hier serieuze geschiedenis wordt bedreven. Het boek is niet alleen feitelijk terzake en smakelijk verhalend, met treffende citaten uit oorspronkelijke bronnen, maar de auteurs gaan in hun tekst ook in op eerdere geschiedschrijvers en de visie op het nationale verleden die zij probeerden te verspreiden. Dat de Bataven (‘de gedroomde voorouders’) een soort oer-Hollanders zouden zijn, is bijvoorbeeld een mythe die uit het begin van de Renaissance stamt, toen de geschriften van Tacitus werden herontdekt, en daarna pas populair werd. Boekhouders Dankzij de vertellende stijl en de uiteenzettingen met eerdere historici, rijst uit het boek wel degelijk een beeld op van het Nederlandse volk door de eeuwen heen. Het is geen beeld dat erg afwijkt van de bekende stereotypen (zoals: weinig adel, een relatief rijke bevolking, strijd tegen het water, veel vergaderen, koopmansgeest, boekhouders, en derge-
De aankomst van Willem I (links op de houten kar) in Scheveningen in 1813, een schoolplaat van J.H. Isings. Uit het besproken boek lijke), maar wel één dat is ingevuld met concrete voorbeelden, die veel inzicht geven. Waarom heeft Nederland bijvoorbeeld Indië nooit echt diepgaand gekoloniseerd, zoals de Britten met India deden, terwijl Jan Pieterszoon Coen in het verre Batavia nota bene aanhoudend smeekbrieven richtte aan de Heren van de VOC om meer mankracht te sturen om zijn ideaal van een ‘tweede Holland in de tropen’ te verwezenlijken? Hij kreeg nul op het rekest, omdat de Compagnie het genoeg vond om goed geld te verdienen, en bovendien had uitgerekend dat het aantal van een miljoen inwoners dat de toenmalige zeven provinciën telde, niet genoeg was om een levensvatbare volksplanting elders mee te beginnen. Het vooroudergevoel voorziet in het gebrek aan een populariserend maar degelijk overzicht op het gebied van de vaderlandse geschiedenis. Wie hiaten vermoedt in zijn kennis van het verleden (en wie doet dat niet), wie wil weten hoe het ook alweer zat met Floris V of de theologische twisten tussen Arminius en
Gomarus, maar toch ook: wie de grote lijn van bijvoorbeeld de Tachtigjarige oorlog voor ogen wil krijgen, kan heel goed terecht in dit boek. Een voorbeeldig geschiedenisboek dus? Niet helemaal: het heeft door zijn forse formaat, de luxe uitstraling en de perfect gereproduceerde schoolplaten ook iets van een al te mooie schrijn voor het verleden. Een koffietafelboek met nostalgie én niveau (‘Fijn dat die vaderlandse geschiedenis zo is bijgezet, denkt de gelukkige eigenaar, en wat hadden ze vroeger toch een mooie platen op school. Nu weer even de actualiteiten van vandaag bekijken op tv.’) Voor de klassieke methode van het aanschouwelijk onderwijs - eerst het beeld, dan het verhaal, dan de feiten uit je hoofd leren - blijft intussen veel te zeggen. Naast een op zichzelf staand geschiedenisboek, is Het vooroudergevoel ook een ode aan die klassieke methode. Jan Blokker, Jan Blokker jr. en Bas Blokker: Het vooroudergevoel. De vaderlandse geschiedenis. Met schoolplaten van J.H. Isings. Contact, € 35
Wanneer was dat jaartal? nrc handelsblad A4-krant
Wat is een canon en waarom zegt iedereen er opeens zulke mooie dingen over? In een aantal kleinere boekjes over de Nederlandse geschiedenis worden de belangrijkste feiten op een rijtje gezet. Door Peter de Bruijn
Geschiedenis in boeken
5
Vijf jaar voor historicus gestudeerd, en maar zelden iets gehoord over de ‘vaderlandse geschiedenis’. Het begrip was in de eerste helft van de jaren negentig, in ieder geval in Amsterdam, ook niet erg populair. Het had een ouderwetse en nationalistische bijsmaak, en daarom kreeg het zakelijker, meer afstandelijke ‘Nederlandse geschiedenis’ de voorkeur. Die geschiedenis werd vervolgens gedoceerd aan de hand van ‘De Lage Landen’, de grote, tweedelige synthese van de ironische en nuchtere historicus E.H. Kossman. Die tijd is voorbij. De roep om historisch besef en canonvorming klinkt alom, en het begrip ‘vaderlandse geschiedenis’ is zo ingeburgerd dat het weer in volle ernst, met weemoed of juist met een trotse gloed, kan worden gebruikt. Maar horen alleen glorieuze perioden en dappere helden bij de vaderlandse canon, 300
Kortweg Nederland In hun ‘canon van de Nederlandse geschiedenis’, enkele maanden geleden als artikel gepubliceerd in NRC Handelsblad, hanteren de hoogleraren geschiedenis Jan Bank en Piet de Rooy de volgende definitie: een canon is ‘een geheel aan kennis en inzichten, aan ordening en interpretatie van het verleden’, dat overigens altijd voor discussie vatbaar is. Opmerkelijk genoeg is het begrip verdwenen uit de titel van het boekje dat ze van hun artikel hebben gemaakt. De nuttige geschiedenisles van De Rooy, Bank en Gijsbert van Es heet nu Kortweg Nederland. Wat iedereen wìl weten over onze geschiedenis. Dat klinkt
400
4de eeuw n C
500
800
5de eeuw
320-26
canon
of ook de late afschaffing van de slavernij door Nederland of het relatief hoge percentage joden dat hier in de Tweede Wereldoorlog is weggevoerd? Iemand als de NSB-voorman Anton Mussert gooit bij de televisie-verkiezing van de Grootste Nederlander Aller Tijden geen hoge ogen, maar behoort de NSB wel tot de historische canon? Rare canon zou dat zijn, aangezien het begrip volgens Van Dale ‘regel, richtsnoer, maatstaf’ betekent. Al met al is het een begrip dat meer verwarring veroorzaakt dan dat het veel verheldert.
Aarnout Drost: Hermingard van de Eikenterpen (1832); de eerste echte Nederlandse historische roman gaat over een Bataafse vrouw die zich met haar geliefde, Siegbert, bekeert tot het christendom
Vergeten geschiedenis Kortweg Nederland krijgt bijvoorbeeld al meteen concurrentie van De vergeten geschiedenis van Nederland. Waarom Nederlanders hun verleden zouden moeten kennen van de journalist Jos Palm.
Typisch Nederland Dat het beter kan bewijst de de Utrechtse hoogleraar Maarten van Rossem in zijn al wat eerder verschenen, interessante Typisch Nederland. Bij hem neemt de tour d’horizon van het vaderlandse verleden
Illustratie uit ‘Tafereelen uit de Geschiedenis des Vaderlands tot nut van groot en klein’ door Me. J. van Lennep & Compagnie (1854)
900
9de eeuw
401-02
ca.820
H.H. ter Balkt: ‘Blues van de dolende ziel van Marcus Ulpius Heracles, oogarts, die in de winter van 401/402 de laatste Romeinse cohorten wegtrekken zag langs de rivier de Waal’ (1993); een van de ‘Laaglandse hymnen’
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (I)
inderdaad meer als een vrolijke uitnodiging dan als een strenge opdracht, voor een boekje dat de Nederlandse geschiedenis verdeelt in tien tijdvakken en de meest basale feiten op een rijtje zet. Rondom deze Boekenweek verschijnen nog veel meer boekjes in kort bestek over Nederlandse geschiedenis.
Palm hield een enquête onder 39 Nederlandse historici met als belangrijkste vraag ‘wie en wat ertoe doet in de Nederlandse geschiedenis’. De uitkomsten werden gepubliceerd in het weekblad Vrij Nederland. Dit boekje is vooral een samenvatting van de vaderlandse historie. Daarnaast geeft Palm een kort overzicht van de belangrijkste Nederlandse historici. Hij komt er rond voor uit dat hij op zoek is naar ‘een beetje bruikbaar verleden’. En dus komen vaderlandse deugden als matigheid, nuchterheid en tolerantie nog maar eens voorbij. We zouden volgens Palm opnieuw een voorbeeld moeten nemen aan ‘de twee redelijke en stille Willems’ (Van Oranje en Drees), respectievelijk de geduldige leider en de zorgzame vader. Een beetje ‘ouderwetse gedachte’, geeft hij toe. Dat is het ook. De stijl van zijn boek is bovendien soms wat plat, met zinnen als: ‘Dat Nederland ,,af’’ is na de Gouden Eeuw durft niemand te beweren.’
Theun de Vries: Wind en avondrood (1958); in de eerste novelle van deze bundel Noorderzon, over het geslacht Wiarda, zien we hoe de Vikingen Friesland teisteren na de dood van Karel de Grote
1000 1200
10de eeuw 966-1065 Jan van Aken: De valse dageraad (2001); een oude monnik denkt terug aan de tijd dat hij als Hollandse schelm onder meer een rol speelde aan het Nijmeegse hof van de Rooms-Duitse keizer Otto III
1300
13de eeuw 1296
Anoniem: Van Graef Floris ende Gheraert van Velsen (14de eeuw); een ballade over de edelman die zijn heer, Floris V, verried en daarvoor gruwelijk gestraft werd
1297 C. Joh. Kieviet: Fulco de minstreel (1892); in dit verhaal uit de roerige tijden na de moord op Floris V, redt een graag zingende lijfeigene het huwelijk en daarna het leven van zijn heer
NRCH 050305 / Tekst: Pieter Steinz / Illustraties: Het Literatuurboek, (2003, Waanders/KB), Wonderland (2002, Waanders) / Vormgeving: JvB, FG / *iedere tijdbalk heeft andere schaal
nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
6
slechts één kort hoofdstuk in beslag, maar het zit toch stevig in elkaar. Van Rossem heeft ruimte over om gaten te schieten in het romantische maar inhoudelijk ongrijpbare begrip ‘nationaal karakter’. Vooral het al eeuwen navertelde cliché dat Nederland een ‘calvinistische natie’ zou zijn (terwijl bijvoorbeeld in de zestiende eeuw maar een kleine meerderheid tot die kerk behoorde), neemt hij onder vuur. Maar ook Van Rossem kan de verleiding moeilijk weerstaan om de pragmatische tolerantie en fameuze handelsgeest van de Hollandse regenten als de essentie van de Nederlandse volksaard te bestempelen - simpelweg omdat dat hem beter bevalt dan het religieuze ‘calvinisme’. Zeer de moeite waard is ook zijn beschouwing over het vermeende unieke karakter van Nederland. Hij toont overtuigend aan dat Nederland in veel opzichten helemaal niet zo bijzonder is, maar als het gaat om hoge organisatiegraad van het middenveld, vrijetijdbesteding, vertrouwen in het sociale systeem, en nadruk op ‘feminiene waarden’ zoals zorg voor mensen en relaties, sprekend lijkt op de Scandinavische landen. ‘Thuis zijn’ Ook sommige politici roeren zich met boeken over de geschiedenis. Dat is niet zo verwonderlijk, want de huidige roep om meer vaderlandse geschiedenis in het onderwijs wordt in Den Haag opvallend enthousiast gesteund. De liberale politici
‘Nederlandsche Germanen’, een litho Uit W.J. Hofdijks ‘Ons voorgeslacht’ (1859) euro-sceptische SP-leider Jan Marijnissen hamert graag op het belang van geschiedenis. Marijnissen heeft gepleit voor de oprichting van een Nationaal Museum voor Nederlandse geschiedenis. Hij herhaalt dat pleidooi in Waar de historie
1300
to’s. Dat kan beter, Jan! Geschiedenis is volgens de leider van de SP belangrijk om te beseffen ‘dat je als individu een schakel bent in een keten van historische gebeurtenissen, en dat je een product bent van een ontwikkeling
1400
1302 Hendrik Conscience: De leeuw van Vlaanderen (1838); in dit nationale epos over de Guldensporenslag maakt het Vlaamse proletariaat bij Kortrijk korte metten met de Franse overheerser; tot de Belgische Opstand was dit vaderlandse geschiedenis
waaraan je geen deel hebt gehad.’ Dat is waar. Maar er is meer: historisch besef kan volgens Marijnissen ook een gevoel van ‘thuis-zijn’ ontwikkelen, ‘hechting’ mogelijk maken, vervreemding bestrijden alsmede ‘de hedendaagse verwarring over onze morele, culturele en politieke identiteit.’ Dát is erg veel gevraagd. Bovendien, waarom zouden we onszelf een nationale identiteitscrisis aanpraten? Miljoenen autochtone Nederlanders bewijzen dag in, dag uit dat je je ‘Nederlander’ kunt voelen tot in je tenen zonder iets noemenswaardigs van de geschiedenis te weten. Nederlands museum De cultuurhistoricus Thomas van der Dunk loopt alvast op de zaken vooruit met zijn ‘Het Nederlands museum’. Een tweeduizendjarige wandeling door de vaderlandse geschiedenis die amusant en ironisch schetst hoe zo’n museum (afdeling politieke geschiedenis) eruit zou kunnen zien. Zijn museum is verdeeld in drie afdelingen (Middeleeuwen, Republiek en Koninkrijk) met allerlei tussenpoortjes en een voorgeborchte. Als op een bepaald moment in de geschiedenis alle opties nog open zijn, komt de museumbezoeker op een draaischijf terecht. Is een historische ontwikkeling onvermijdelijk geworden, dan bevindt de bezoeker zich op een lopende band. Het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg dient het portret van Karel de
1500
14de eeuw
Canon
huis houdt, dat verder voor een groot deel bestaat uit eerder gepubliceerd materiaal en herinneringen aan reizen die Marijnissen heeft gemaakt, inclusief vakantiefo-
Gerrit Zalm en de ‘neopatriot’ Jozias van Aartsen lopen voorop, premier Balkenende zoekt namens het CDA in het verleden naar normen en waarden. Zelfs de
1530
15de eeuw 1399
1345 Jacob van Lennep: De roos van Dekama (1836); de Slag bij Warns, waar Willem IV van Holland werd verslagen door de Friezen, gezien door de ogen van twee ridders uit het grafelijk gevolg
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (II)
Thea Beckman: Gekaapt! (2003); een Kampense jongen vecht tegen piraterij op de Westerzee en helpt al doende zijn voorlijke zusje aan een geschikte echtgenoot
1421 H.H. ter Balkt: ‘1421 (De haaien)’ (1993); sonnet over een van de vele SintElizabethsvloeden, waarbij ‘geiten over de daken woeien, twintig dorpen braken als kraakbeen, witte orkaan naderde uit zee’
16de eeuw 1481-83 J.F. Oltmans: De schaapherder (1838); ‘een verhaal uit den Utrechtschen oorlog’ (Hoeken tegen Kabeljauwen), rondom de schimmige held Jan van Schaffelaar die in Barneveld van de toren sprong om zijn mannen te redden
ca.1530 A.L.G. Bosboom Toussaint: Het huis Lauernesse (1840); tegen de achtergrond van de voortschrijdende Reformatie komt een Utrechtse jonkvrouwe in conflict met haar felkatholieke verloofde
nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
7
Grote door Dürer in bruikleen te geven. Ook de deur van de slotkerk in Wittenberg, waarop Luther zijn reformatorische stellingen prikte, is onontbeerlijk om de Nederlandse geschiedenis aanschouwelijk en begrijpelijk te kunnen maken, meent Van Der Dunk. Zijn museum wordt dus nogal een doolhof, maar dat is de geschiedenis ook. Het beste land In Het beste land van de wereld. Waar komen onze normen en waarden vandaan? - verreweg het beste historische overzichtsboekje dat ter gelegenheid van deze Boekenweek verschijnt- vergelijkt de historicus Han van der Horst het huidige nationale beschavingsoffensief met eerdere bloeiperioden van vaderlandse disciplinering van ‘de meute’. Zo geeft hij ook meteen de beperkingen ervan aan. Daarnaast beantwoordt hij de vraag waarom Nederland, meer dan andere Europese landen, zo in het ongerede is geraakt door populisme en etnische spanningen na de aanslagen van 11 september. Dat komt, zegt Van der Horst, door de bovengemiddelde hang naar veiligheid en voorspelbaarheid van Nederlanders. En die is weer het gevolg van de politieke en religieuze verzuiling, die nergens anders in Europa zo sterk was geworteld. Nederlanders hebben van generatie op generatie geleerd bijzonder hoge eisen te stellen aan hun veiligheid en aan de diensten en bescherming van de over-
heid, en zijn daardoor ook sneller dan anderen uit hun evenwicht te brengen. En ‘Hollandse’ waarden als nuchterheid, spaarzaamheid en matigheid? Nee, die zijn de Nederlanders helaas niet aangeboren, of diep verankerd in de polders van de Maas-delta, maar het resultaat van een ‘groot en lang aangehouden elite-project dat begon in de negentiende eeuw’, onderstreept Van der Horst. De burgerlijke elite, voortbouwend op de erfenis van rederijkers en regenten, trachtte toen uit zelfbescherming en met het oog op de toekomst haar eigen normen en waarden op alle mogelijke manieren ingang te doen vinden bij de nieuwe industriële massa. Voor de ‘informatiemaatschappij’ schiet dit project schromelijk tekort. De huidige samenleving moet het hebben van veelzijdigheid en improvisatievermogen, niet van hernieuwde standaardisering uit het tijdperk van de industriële massaproductie. ‘Georganiseerde diversiteit’ is de enige manier waarop Nederland overeind kan blijven, luidt de toch nog hoopvolle conclusie van dit bedachtzame en leesbare boek. De geschiedenis leert immers niet alleen wat ons bindt met het verleden, maar vooral wat voorgoed voorbij is.
Kinderen op weg naar de gaarkeuken tijdens de hongerwinter van 1944-45. Foto van Emmy Andriesse, Uit ‘Foto in omslag’, Fragment 1989
1550
1560
1570
16de eeuw 1550-1598
Canon
Tomas Lieske: Mijn souvereine liefde (2005); een naar Madrid geëmigreerde Nederlandse architect wordt verscheurd door liefde en haat jegens de Spaanse koning Philips II, die zijn vriendinnetje heeft ingepikt
1559-86 Jan Siebelink: Margaretha (2002); het leven van de dochter van Karel V die als landvoogdes acht jaar in Brussel resideerde, wordt in de vorm van autobiografische herinneringen van nieuwe kanten belicht
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (III)
1568 Marnix van St Aldegonde (?): Het Wilhelmus (ca 1570); de ontrouw aan de koning van Spanje, de slag bij Heiligerlee en de dood van graaf Adolf van Nassau figureren in dit naamdicht gewijd aan Willem van Oranje
1568-96 Johan Brouwer: Philips Willem (1940); roman over de zoon van Willem van Oranje die als gijzelaar voor zijn vader naar Madrid werd ontvoerd en daar een opvoeding kreeg aan het Spaanse hof
1570 J.F. Oltmans: Het slot Loevestein in 1570 (1834); het romantisch opgepepte verhaal van de geuzenhoofdman Herman de Ruyter die liever de lucht inging dan het pas veroverde Loevestein aan de Spanjaarden te laten
1570 P.F. Thomése: ‘Leviathan’ (1990); in het eerste verhaal uit de bundel Zuidland betoont de historische dichter Janus Dousa (Johan van der Does) zich tijdens de Allerheiligenvloed een krachteloos bestuurder
nrc handelsblad A4-krant
Het beste boek
Middeleeuwen
De geschiedenis van Nederland is beschreven in naslagwerken, dagboeken, proefschriften, handschriften en biografieën. De redactie van de boekenbijlage van NRC Handelsblad vroeg kenners welk werk ze zouden nemen over ‘hun’ onderwerp uit de Nederlandse geschiedenis als ze één boek moesten kiezen.
De hebzucht wint
Geschiedenis in boeken
8
1570
Een van de grote kwaliteiten van het beroemdste boek, ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ van Johan Huizinga is dat het de atmosfeer, het levensgevoel van een bepaalde periode oproept. Huizinga kon naar onze voorouders luisteren. Het lijkt of hij eerder intuïtief dan systematisch te werk ging. Zijn proza is een mengsel van geleerdheid en retoriek. De moderne lezer wordt door al die krullen misschien afgeleid. De vele oorspronkelijke ideeën in Herfsttij vallen daardoor eerst niet zo op. Maar elke keer als ik er in lees zie ik weer iets wat me fascineert, en ook als ik het uiteindelijk niet helemaal of helemaal niet met hem eens blijk te zijn heeft hij me toch weer aan het denken gezet of aan het twijfelen gebracht. Huizinga stond uiterst kritisch tegenover de methodes die hij gebruikte en bleef daarover nadenken en schrijven. Hij was goed geïnformeerd over de andere menswetenschappen van zijn tijd en bereid inzichten daaruit te integreren in zijn historisch onderzoek. Hij was nauwgezet en vindingrijk bij het interpreteren van teksten uit het verleden en hij had vooral een talent om interessante grote lijnen te destilleren uit vrij weinig bronnenmateriaal.
1580
Een voorbeeld daarvan is te vinden in het eerste hoofdstuk van de Herfsttij. Hij constateert dat in de loop van de Middeleeuwen eerst de hoogmoed als de gevaarlijkste zonde beschouwd werd en later de hebzucht. Waarom was dat zo? In de overwegend agrarische en sterk hiërarchische maatschappij van de vroege Middeleeuwen was het geweld van de aristocratische beroepskrijgers tegen de kerk, de boeren en andere minder weerbaren het meest acute probleem. Hun machtsuitoefening ging gepaard met pracht en praal, demonstratieve overmoed, een vergrijp tegen de door God gewilde orde, trots, de zonde van Lucifer. In de latere Middeleeuwen nam de handel toe, er kwamen meer steden, er ontstond een geldeconomie. Nu werd ongeremd streven naar winst, inhaligheid het centrale probleem. De hebzucht begon de hoogmoed te verdringen van haar eerste plaats onder de zonden. Scherp gezien, mooi bedacht, heel plausibel. Maar is het ook waar? In 1971 publiceerde de Amerikaanse historicus Lester K. Little over dit onderwerp een artikel getiteld ‘Pride goes before avarice’ in de American Historical Review. Het is gebaseerd op een veel groter bestand aan middeleeuwse teksten en beeldmateriaal. Huizinga’s stelling wordt door Little
1590
1600
1572
Het beste boek
1573-74 P. Louwerse: De schippersjongen, of Leiden in strijd en nood (1872); tafereel uit wat in de 19de eeuw nog de Tachtigjarige Oorlog heette: het beleg en ontzet van Leiden, door de ogen van een kind
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (IV)
Rudi Künzel J. Huizinga: Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden
1610
16de eeuw
Anoniem: ‘Den Briel’ (16de eeuw); gedicht over de verovering van Den Briel door de Watergeuzen, oftewel hoe de Spaanse legerleider Duc dAlve op de eerste april ‘zijn bril verloor’
enigszins gerelativeerd, maar blijft in grote lijnen overeind: eerst meer hoogmoed, later meer hebzucht. Hij had dus in wezen gelijk. Is dat toeval? Nee, het is de vrucht van een trefzekere intuïtie, zoals die ook blijkt op talrijke andere plekken in zijn oeuvre. Gecombineerd met een immense hoeveelheid kennis, die hij met veel meer vlijt bijeen gegaard zal hebben dan hij met zijn pose van deftige achteloosheid deed vermoeden.
1620
17de eeuw 1581
1585-1618
Arturo PérezReverte: De zon van Breda (1998); een Spaanse schildknaap beleeft de vuile oorlog rondom het beleg van Breda tijdens de Nederlandse Opstand
A.M. de Jong: De dolle vaandrig, roman van Breero’s leven (1947); postuum verschenen, tweedelige ‘vie romancée’ van de Amsterdamse (blijspel)dichter Gerbrandt Adriaensz. Bredero
1612 en 1619
1596-97 Hendrik Tollens: De overwintering der Hollanders op Nova Zembla (1819); dit nationale heldendicht over de gedoemde tocht van Heemskerk en Barentsz ‘om de Noord’ leest als een roman
Joost van den Vondel: ‘De Beemster’ en ‘Het stokske van Johan Oldenbarneveldt’ (1619); twee verdichte gebeurtenissen uit het Twaalfjarig Bestand: de inpoldering van de Beemster en de executie van de raadspensionaris
Reformatie nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
9
De Opstand
De martelaren van de Lage Landen Vrolijke kost is het niet, maar mijn boek wordt toch Adriaen van Haemstede’s, De gheschiedenisse ende den doodt der vromer martelaren uit 1559. Voortdurend bijgewerkt, aangevuld, herzien en herdrukt, was dit martelaarsboek anderhalve eeuw lang een van de onverbiddelijkste bestsellers in de Nederlandse Republiek. De Utrechtse geleerde Anna Maria van Schurman las de verhalen van de ‘bloedgetuigen’ als elfjarige, in 1618, en zou zich later herinneren dat die haar hadden doen hunkeren naar een kans om ook voor het geloof te mogen sterven (ongeveer zoals ik op die leeftijd wel zeker wist dat ik in het verzet zou zijn gegaan). Ik las De gheschiedenisse voor het eerst op mijn vijfentwintigste, en keer er voor nieuwe projecten steeds opnieuw naar terug, als een ingang in de denkwereld van de eerste generatie Protestanten in de Nederlanden. Van Haemstede schreef zijn martelaarsboek in Antwerpen, waar hij als predikant in de illegaliteit werkte. Hij baseerde zich niet alleen op de vele verhalen uit zijn directe omgeving maar ook op de geschriften die de martelaren zelf in hun gevangenschap hadden geschreven. Omdat het niet zozeer het lijden 1620
zelf is, als wel de motieven voor zijn of haar offer, die de martelaar tot martelaar maken, was het voor de gevangen ketters belangrijk te laten zien dat zij hadden getuigd van hun geloof. Ze vertelden hoe ze weerstand hadden geboden aan vrienden die hadden getracht hen over te halen om hun overtuigingen te herroepen, en baden om standvastig te mogen blijven. Maar ze verhaalden vooral graag en in detail hoe ze, als ‘eenvoudige handwerksman’, als ‘jongeling’, of ‘simpele vrouw’, hun geleerde katholieke ondervragers in het stof hadden doen bijten door hun superieure kennis van het Woord Gods. Daarom zijn deze verhalen niet alleen ontroerend, maar ook een vorm van onverwacht spannend geloofsonderricht, waarin kennis van de juiste bijbelpassage steeds opnieuw de doorslag blijkt te kunnen geven in de strijd tussen goed en kwaad. Uiterst geschikte kost dus voor kinderen als Anna Maria. Maar ook ik heb veel van mijn kennis van de debatten uit de hervormingstijd opgedaan door het lezen van Van Haemstede. Tegenwoordig zijn het andere, ontastbaarder, dimensies aan dat boek die me intrigeren, zoals de onpersoonlijkheid van deze persoonlijke maar toch onderling zo inwisselbare verhalen of de
1630
verwijzingen naar toverij. Een boek om over na te denken, op zak te hebben en te houden. Judith Polmann Adriaen van Haemstede: De gheschiedenisse ende den doodt der vromer martelaren die om het getuygenisse des evangeliums haer bloedt ghestort hebben. De meest recente herdruk is Historie der Martelaren naar de editie van 1671, 5 delen
1640
1650
Een benaude ende woeste wilde tijt Mijn favoriete boek over de Nederlandse Opstand is een boek uit de Opstand. Het Dagboek van broeder Wouter Jacobsz bevat de dagelijkse aantekeningen van een kloostergeestelijke uit Gouda. Gevlucht voor het geweld van het bewind van Willem van Oranje, vindt hij tussen 1572 en 1578 asiel in het katholieke en regeringsgetrouwe Amsterdam. Elke dag schrijft hij een paar regels over wat hij ziet, wat hij hoort, wat de mensen om hem heen vertellen en wat zijn gedachten daarover zijn. Zijn ervaringen stemmen niet tot opgewektheid. Hij ziet hoe de opstandelingen alles vernietigen wat hem dierbaar is. In uitvoerige gebeden richt hij zich tot zijn God. Hij erkent dat de Nederlanders de bloedige burgeroorlog uitsluitend aan hun eigen zonden te danken hebben, maar vraagt Hem deemoedig een einde te willen maken aan de verschrikkingen. Wanneer in de loop der jaren de ellende alleen maar toeneemt, worden zijn geestelijke overwegingen minder frequent. Het lijkt of hij alle vertrouwen in de goede afloop heeft verloren. Het bijzondere van dit dagboek is dat de schrijver het later nooit heeft bewerkt tot een soepel lopend verhaal. Daardoor heeft 1660
1670
17de eeuw 1618-20
Het beste boek
Johan Fabricius: De scheepsjongens van Bontekoe (1924); drie jongens - Hajo, Padde en Rolf – maken de roemruchte Oostinjevaart van Willem Bontekoe mee; na de schipbreuk banen ze zich een weg door Sumatra naar de VOC-haven
1632-43 Jane Stevenson: Astrea (2001); de geheime liefde tussen een ex-slaaf en de weduwe van de afgezette en naar Holland gevluchte ‘Winterkoning’ Frederik van de Palts speelt zich af in Den Haag en Middelburg
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (V)
1640 Michael Pye: The Drowning Room (1996); een NewYorkse, of liever NieuwAmsterdamse, hoerenmadam herinnert zich haar jeugd als dienstbode in de regentenhuizen van Amsterdam en de Vechtstreek
ca. 1655 Joh. H. Been: Paddeltje (1908); jongen wordt (zee)man tijdens een expeditie van Michiel de Ruyter naar NoordAfrika, waar hij ook nog ontvoerd wordt door de zeerover ‘Il Tigretto’
1665 Tracy Chevalier: Girl with a Pearl Earring (2000); een arme tegelschildersdochter wordt huishoudster en geliefde van de schilder Johannes Vermeer, en inspireert hem tot een van zijn beroemdste schilderijen
1672 Hendrik Jan Schimmel: Signeur Semeyns (1875); een landmeter verkeert in adellijke kringen en maakt mee hoe stadhouder Willem III tegenover de oppermachtige Franse koning komt te staan
Gouden Eeuw nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
10
het boek de directheid, de frisheid, en ook de rauwheid van een oorlogsverslag behouden. Vandaag zegt men dat het spoedig vrede zal zijn. De volgende dag vreest iedereen de voortzetting van de oorlog. De dag daarop weten we zeker dat het vrede wordt. De dag daarop: toch weer oorlog. Het is alsof je plotseling in een orale cultuur wordt ondergedompeld, zonder kranten en andere media, zonder iedere betrouwbare bron van nieuws. Geruchten voeden de hoop en vrees van de bevolking. Bij het lezen van het Dagboek komt de Nederlandse Opstand plots heel dichtbij. Het is niet de heldenstrijd voor privileges en vrijheid van geweten, de strijd tegen onderdrukking en tirannie die we kennen uit de schoolboekjes, maar een rauwe strijd om te overleven. Je ziet ook dat de Opstand vooral een burgeroorlog was, een strijd van Nederlanders tegen Nederlanders. Wouter is een van de velen die in die tragische strijd werden vermalen. Henk van Nierop Dagboek van Broeder Wouter Jacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) Prior van Stein
1670
1680
Kalfshutspot met snoek David Beck was een voorbeeldig ingeburgerde allochtoon toen hij op 1 januari 1624 in zijn dagboek noteerde dat het die maandag ‘dapper sneeude’, maar dat het ‘s avonds begon te regenen en te ‘doeijen’. De toen 29-jarige, in Keulen geboren Haagse schoolmeester zou dat jaar elke dag een uitvoerige notitie maken over zijn activiteiten. Het werden 365 kleine persoonlijke reportages. Wie hem leest, leeft met hem mee. Je weet elke dag wat hij gedroomd heeft, wat voor weer het is, welk nieuws er in de kranten staat, welke preek hij bijwoont, hoe het op zijn schooltje toegaat, bij wie hij een bezoek aflegt en wat ‘s avonds de pot schaft (veel kool, worst en spek, maar op 31 maart kalfshutspot met snoek ‘ende daerop ene goede pot wijns’). Veel dichter op de huid van een zeventiende-eeuwer kan je niet komen. Beck behoorde niet tot de elite, hij was geen geleerde en geen predikant, maar hij geeft blijk van een behoorlijke eruditie en een grote nieuwsgierigheid. Hij leest veel, niet alleen Nederlands en Duits, maar ook Italiaans en Frans (Rabelais en Montaigne bijvoorbeeld). Hij speelt viool en fluit, hij zingt en tekent. Omdat hij in Den Haag woont en
1690
1700
1710
veel wandelt ziet hij ook de personages lopen die in zoveel geschiedenisboeken figureren, zoals de stadhouder, de Winterkoning met zijn gevolg, vorstelijke bezoekers, veel diplomaten en hij komt op één dag zowel Jacob Cats als Constantijn Huygens tegen. In Becks dagboek, dat in het Gemeentearchief van Den Haag berust, lezen we ook over zaken die je nergens anders tegenkomt. Je wordt je bewust van een volstrekt ander ander tijdsbesef en andere vormen van vrijetijdsbesteding. En vrije tijd had Beck in overvloed. Zijn vrouw was het jaar daarvoor overleden, zijn dochtertje had hij uitbesteed. Behalve aan lezen, schrijven, musiceren en tekenen ging veel tijd op aan wandelen, in Den Haag en daaromheen tot aan Delft toe. Wandelingen en bezoeken duurden uren. Er werd eindeloos gepraat — ‘om de tijt te korten’ zoals hij dat op 7 maart omschrijft. Opvallend is hoeveel verschillende woorden hij daarvoor gebruikt: spreken, praten, klappen, parlementeren, discoureren, speculeren, het houden van ‘dispuutjes’ en van ‘praetjens’. We lezen ook waarover. Nieuwtjes worden uitgewisseld over vrienden en familieleden, maar ook over de gebeurtenissen in de rest van Europa en in de Oost en de West, die mondeling of via kranten en 1720
17de eeuw 1672
Het beste boek
Alexandre Dumas-père: La tulipe noire (1850); politiek, rivaliteit, tulpenliefde en andere avonturen in het rampjaar dat begon met de moord op de gebroeders De Witt; roman gesitueerd in Den Haag, Loevestein en Haarlem
ca. 1690 Albert Helman: De stille plantage (1931); een idealistische Hugenoot, via Nederland geëmigreerd naar Suriname, wordt kapotgemaakt door collega-planters en de meedogenloze jungle
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (VI)
1730
pamfletten bekend werden. David Beck kan ook uren doorbrengen met zijn vriend Herman Breckerfelt, een nu vergeten schilder. Beiden houden van kunst en spreken daar lang over. Die Breckerfelt heeft ooit een portret van Beck gemaakt, maar dat is verloren gegaan. Gelukkig hebben we dit dagboek nog. Geen zeventiende-eeuwer heeft zo’n mooi zelfportret nagelaten als deze praatgrage schoolmeester. Roelof van Gelder David Beck: Spiegel van mijn leven. Haags dagboek 1624. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Sv. E. Veldhuijzen.
1740
1750
18de eeuw 1721 P.F. Thomése: ‘Zuidland’ (1990); het tweede verhaal uit de bundel Zuidland gaat over een geboren talmer die zich verplicht voelt om de droom van zijn vader waar te maken en op ontdekkingsreis te gaan
1745-48 Louis Paul Boon: De bende van Jan de Lichte (1957); de avonturen van een Robin Hoodachtige bendeleider in Vlaanderen die mettertijd nietsontziender wordt, en aan het rad eindigt
1748-49 Thomas Rosenboom: Gewassen vlees (1994); barok geschreven (en met de Librisprijs bekroonde) roman over een burgemeesterzoon in Friesland die worstelt met de relatie met zijn vader
ca. 1755 Jacob van Lennep: De lotgevallen van Ferdinand Huyck (1840); een jongen beleeft romantische avonturen met een geheimzinnige ‘Vliesridder’-zeerover en diens mooie dochter in een niet al te historische achttiende eeuw
Economische geschiedenis nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
11
Weg met de hoogdraverij Het boek verscheen in 1950. Ik wist in dat jaar niet beter dan economie te gaan studeren. Haar boek las ik pas dertien jaar later toen het als betaalbare paperback op de markt kwam. Op 14 november 1963 telde ik 8,45 (guldens) neer voor de 148 bladzijden bondige tekst. Ik was toen doende met mijn zwaarwichtig proefschrift van wel 514 bladzijden. Het ging over het ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt. De hele wereld bestond in die tijd uit het ondernemersgedrag in de Gouden Eeuw. Eigenlijk is dat ook zo gebleven. Ik zou er wel duizend bladzijden over kunnen schrijven. ‘t Is maar goed dat ik dat niet doe. Neem daarentegen de bewonderenswaardige Violet Barbour. Doeltreffend, drong zij in elegante zinnen door tot de kern van het Amsterdamse handelskapitalisme. Door oorspronkelijke literatuur- en bronnenstudie had deze buitenlandse zich een fenomenale kennis verworven van relevante personen, zaken en feiten. Met haar indrukwekkend analytisch vermogen verwerkte zij de brij van gegevens tot een samenhangend verhaal van factoren, toestanden, omstandigheden, verhoudingen, ontwikkelingen, processen, structuren en al wat dies meer zij. 1760
Ach, ik wou dat ik dat ook kon. Intussen prijs ik de dag dat zij zichzelf overwon door dan maar in arren moede dit uit de hand gelopen hoofdstuk van een veel groter boek dat nooit af kwam, los te laten. Ik lees en herlees. De eerste zin smaakt telkens opnieuw naar meer: ‘Mediaeval capitalism, precocious and adventurous as it was, was sporadic in incidence.’ Voorlijk en gedurfd - ja, hoe zou je het anders kunnen zien? Dan de laatste zinnen. Europa heeft veel van Amsterdam geleerd, schreef zij, maar de Gouden Eeuw vormde veeleer het hoogtepunt van een overgangsperiode dan het begin van een nieuwe tijd. Je legt het boek neer en je blijft nadenken. Theoretische hoogdraverij was niet aan Barbour besteed. Zelf had ik anders geleerd. Ik zal haar voor altijd dankbaar blijven dat zij mij door haar werk een notie heeft bijgebracht van de waarde van geschiedkundig bronnenonderzoek en bronnenkritiek. Waar het daaraan ontbreekt vervliegt de hoop op begrip en begrijpen van mens en samenleving. P.W. Klein Violet Barbour, Capitalism in Amsterdam in the 17th century
1770
Collage van fotograaf Wout Berger. Uit ‘Het eeuwige monument, een fotografische visie op het cultuurbehoud’, Ministerie van WVC
1780
1790
1800
18de eeuw 1760
Het beste boek
E. du Perron: Schandaal in Holland (1938); deze historische novelle over de incestzaak rondom de Friese politicus Onno Zwier van Haren moest illustreren dat ‘de vrije wil iets zeer relatiefs is hier op aarde’
ca.1770
1765-1779 Cynthia McLeod: Hoe duur was de suiker? (1994); goed gedocumenteerde, romantisch geschreven familieroman over (joodse) planters en slaven in de Surinaamse kolonie
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (VII)
Ton van Reen: De bende van de Bokkenrijders (2003); bundeling van vier jeugdromans over een leerlingchirurgijn die zich betrokken raakt bij bij de ‘hongerbendes’ die Zuid-Limburg onveilig maakten
1810
19de eeuw 1772 Daphne Meijer: Het plezier van de duivel (1995); roman met als hoofdpersoon een vrouw uit het theatergeslacht Van Rijnsdorp heeft zijn climax in het afbranden van de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht
1779-1781 Hella Haasse: Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern (1989); ‘kroniek van een leven’, en wel dat van de adellijke democraat Joan Derk van der Capellen tot den Pol, schrijver van de patriottische ‘Brief aan het volk van Nederland’
1810 Nico Dros: Noorderburen (1991); een vaderlandslievend edelman wordt door de Franse overheersers verbannen naar Texel, waar hij zijn vooruitstrevend werk voortzet
Bataafs-Franse tijd nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
12
Vernederd en verliefd In een handschrift van 800 bladzijden probeert Willem van den Hull, als hij zestig is geweest, lijn te brengen in zijn leven. Dat begon in 1778, toen hij in Haarlem werd geboren als zoon van een onderbrievenbesteller. Zijn vader was een radertje in de complexe logistiek van het trekschuitenverkeer tussen Amsterdam en Haarlem. Zoon Willem schopte het tot eigenaar van een chique Haarlemse kostschool. Zelfbewust maar ook wat verbaasd brengt hij die sociale stijging in kaart. Hij ziet die deels als een overwinning op het rigide standensysteem, maar weet zich daarvan tegelijk afhankelijk. Van den Hull heeft geen talent voor ondergeschiktheid. Maar maatschappelijk succes maakt hem soms onzeker. Hij is overgevoelig voor signalen dat het succes hem niet wordt gegund. Na schooltijd wordt hij vaak opgewacht door leeftijdsgenoten die hem een aframmeling willen geven. Later, als hij langs het opengeschoven raam van de juffrouwen Bontems kuiert en klaterend gelach hoort opgaan, voelt hij zich mikpunt van hun spot. Het meest windt hij zich op over de Waalse predikant en schoolopziener Teissèdre l’Ange, die geen kans voorbij laat gaan hem zijn nederige 1810
1820
De schoolstrijd afkomst in te wrijven. L’Ange wordt een obsessie en vormt de directe aanleiding voor deze autobiografie. Obsessief is Van den Hull ook in de liefde. Door een toevallige ontmoeting raakt hij smoorverliefd op de Drentse freule Lina de Vos van Steenwijk, die elk jaar een paar dagen in Haarlem logeert. Elf jaar lang bijt hij zich vast in deze brandende, maar hopeloze liefde. De afstand tussen beiden is immers onmetelijk groot. Het lijkt alsof hij deze onmogelijke liefde cultiveert om wel bereikbare vrouwen (die zich zelfs seksueel aan hem opdringen) op een afstand te houden. Achteraf ziet hij Lina als de wraak van God voor wat hijzelf al die hunkerende dames heeft aangedaan. Dit egodocument is meer persoonlijk dan politiek. Toch blijkt voortdurend dat we omstreeks 1800 in turbulente tijden leven. In 1787 noteert hij hoe het patriottisme het hele maatschappelijke leven lamlegt. Brave huisvaders hebben het zo druk met soldaatje spelen en vergaderen dat ze hun gezin verwaarlozen. En als de gelijkheid bij de Bataafse Omwenteling in 1795 toeslaat, schildert hij een toneeltje uit de Haarlemse raad waar koekebakker Bastiaan Weevering zijn deftige mederaadsleden op Deventer koek trakteert. In 1815 wordt de politiek heel per1830
soonlijk als zijn broer Piet gewond raakt in de slag bij Waterloo en enkele weken later overlijdt. Van den Hull raapt Piet zelf op van het slagveld waar hij zeven dagen en nachten op hulp heeft liggen wachten, omgeven door ramptoeristen en souvenirjagers. Van den Hulls autobiografie - die pas in 1992 door de familie werd afgestaan en in 1996 gepubliceerd - is een indrukwekkend en ontroerend egodocument. Geen mens is zo trots als een goed schaatsenrijder, schrijft hij ergens. Het lijkt een metafoor voor zijn eigen leven: hoe hij zich met zwier heeft voortbewogen op het gladde ijs van de maatschappelijke verhoudingen omstreeks 1800. N.C.F. van Sas Willem van den Hull: Autobiografie (17781854). Bezorgd door Raymonde Padmos
1840
1850
Verschillende vrijheden Vrijheid van onderwijs is een typisch liberaal beginsel. Het was Thorbecke die het bij de herziening van 1848 in de grondwet opnam. Confessionelen hadden er vanouds meer moeite mee. Wat zij het liefste zagen, was publiek onderwijs naar eigen confessionele snit, zoals dat in vroegere eeuwen ook algemeen bestond. Openbaar onderwijs in Nederland was van origine gereformeerd en later verlicht protestants of algemeen christelijk. De schoolstrijd die tussen ongeveer 1870 en 1920 woedde, draaide niet om het beginsel - dat was onomstreden -, maar om het gebruik ervan. Toen enkele radicale protestanten en katholieken de mogelijkheden wilden benutten die de wet hun bood, schrokken liberalen zich lam. De prachtige nationale, verlichte waarden van ‘hun’ openbare school werden op die bekrompen sekteschooltjes geheel versmaad. Gezien het belang van het onderwerp is het verrassend dat er geen goede monografie over de schoolstrijd bestaat. Het thema komt aan de orde in vele verzuilingsstudies, er zijn oude boeken met partijdige confessionele overwinningsverhalen, er is een proefschrift over de voorgeschiedenis, maar een overzicht 1860
1870
19de eeuw ca. 1812
Het beste boek
C. Joh. Kieviet: De duinheks (1913); hoe het de gewone Hollanders verging onder het bewind van (Lodewijk) Napoleon en de recrutering van kanonnenvoer voor de Franse aanval op Rusland
1813-1830 Arthur van Schendel: De waterman (1933); de periode tussen het vertrek van de Franse bezetter en de Belgische Opstand vormt de achtergrond van het levensverhaal van een dijkwerker en binnenschipper
1837-1900 Arthur Japin: De zwarte met het witte hart (1997); het verhaal van twee uit negentiende-eeuws Ghana naar Nederland getransporteerde Ashanti-prinsjes speelt zich onder meer af op een kostschool in Delft en op een plantage op Java
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (VIII)
1858-1918 Ina Boudier-Bakker: De klop op de deur (1930); uitwaaierende familieroman over de vrouwenemancipatie en de arbeidersbeweging in de tweede helft van de negentiende eeuw; ‘niet opendoen’schreef Menno ter Braak in zijn recensie
1864-1876 Conny Braam: De woede van Abraham (2000); het eerste deel van een serie romans over IJmuiden op het breukvlak van twee eeuwen beschrijft de bloedzweet-en-tranige aanleg van het Noordzeekanaal
1873-1918 Hella S. Haasse: Heren van de thee (1992); documentaire roman over de planter-pionier Rudolf Kerkhoven die zijn vrouw en familie opoffert aan zijn ambities in NederlandsIndië
De bezetting nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
13
van de schoolstrijd op nationaal niveau is nooit geschreven. De eenheid & de delen bevat tien artikelen waarin de auteurs betogen dat zuilvorming en natievorming geen tegenstelling vormden, maar elkaar juist versterkten - al die levensbeschouwelijke groepen mobiliseerden hun aanhangers immers landelijk -, maar meer dan een aanzet is het niet. De schoolstrijd ging over de verhouding tussen negatieve en positieve vrijheid. Wat heb je aan vrijheid als je niet het geld hebt er gebruik van te maken? Abraham Kuyper vond het doorslaggevende argument: het ging niet om subsidie van bijzondere scholen, maar om ‘restitutie’. Die ouders moesten gewoon hun belastinggeld terugkrijgen in de vorm van bijzondere scholen voor hun kinderen. ‘It’s your money’ in meer verantwoorde vorm. Jan Dirk Snel Henk te Velde, Hans Verhage (red.): De eenheid & de delen. Zuilvorming, onderwijs en natievorming in Nederland 1850-1900
1870
Vruchtbare Fundgrube Wie naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland wordt afgevoerd en één boek mag meenemen over de Nederlandse geschiedenis ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, kiest natuurlijk L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Het is een beetje smokkelen om lekker wat te lezen te hebben, want het gaat om 14 delen, samen 30 banden omvattend. Maar het is één titel en dus één boek. De prestatie van De Jong is door de meeste critici zeer lovend beoordeeld. Dat geldt ook voor mij. Het inmiddels ter ziele gegane Het Vrije Volk kopte na mijn oratie in 1983 ‘Jong hoogleraar valt L. de Jong aan’. Maar dat was een misvatting. Ik liep juist over van bewondering en doe dat nog steeds. De vraag, die ik aan de orde stelde, was of er wetenschappelijk nog iets interessants te beleven was aan de oorlog nu de De Jong bijna klaar was. De Jong heeft immers de vrucht van verscheidene decennia onderzoek, van hemzelf en van een groot aantal andere historici in en buiten het toenmalige Rijksinstituut (nu Nederlands Instituut) voor Oorlogsdocumentatie, bijeengebracht in een zeer veelzijdig, op vele onderdelen zeer gede-
1880
1890
tailleerd en steeds door de concreetheid en precisie heel vlot leesbaar relaas. In alle omvang bleef het een coherent verhaal, geschreven vanuit het zinrijke perspectief van onderdrukking, collaboratie en verzet. De overtuigingskracht van dat relaas wordt nog vergroot omdat dit perspectief nagenoeg naadloos samengaat met een politiek-moreel perspectief van goed en fout. Het motto van mijn oratie was dus in zekere zin: ‘Mijn god, De Jong is klaar, wat nu’. Mijn betoog was dat er wel degelijk nog veel zinvol onderzoek was te doen, niet zozeer omdat je altijd nog weer nieuwe details nader kunt onderzoeken, maar vooral omdat er andere, evenzeer inzicht gevende vragen en perspectieven zijn waarmee men die bezettingstijd ook kan benaderen, zoals ik aan de hand van enkele voorbeelden liet zien. Dat is dan ook door een reeks fascinerende en fraai analyserende studies bevestigd. Daarbij maakte de morele benadering veelal plaats voor de verklarende analyse. Zo is het niet moeilijk op de beperkingen en soms ook de fouten van De Jong te wijzen, op wat bij alle omvang toch ontbreekt. Maar tegelijk blijkt bij bijna al die nieuwe studies hoezeer De Jong een goudmijn blijft. Zijn werk bevat ook tal van deelstudies die
Het beste boek
Nelleke Noordervliet: Tine of de dalen waar het leven woont (1987); een fictieve autobiografie over het laatste jaar uit het leven van Everdina Huberta van Wijnbergen, de vermeend saaie eerste echtgenote van Multatuli
1888 Thomas Rosenboom: Publieke werken (1999); tegen de achtergrond van straatarm OostDrente en snel veranderend Amsterdam vinden twee naïeve weldoeners elkaar in een plan om veel goeds te doen
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (IX)
J.C.H. Blom L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog
1900
1910
1920
20ste eeuw
19de eeuw 1874
pionierswerk waren en nog nauwelijks door vakgenoten zijn geëvalueerd. Daarom is de 30-delige De Jong hét boek om mee te nemen. Tegen de tijd dat Het Koninkrijk helemaal uit is en de kritiek via herlezing en nog eens herlezing onder ander perspectief is verwerkt, zal voor de eilandbewoner de tijd van aflossing of bevrijding zijn aangebroken.
1899 L. Penning: De overwinnaar van Nooitgedacht (1903); een van de vijf jeugdromans over de familie Wessels, dappere Afrikaners die het hoofd bieden aan de perfide Engelsen in de Boerenoorlog
ca. 1900 Theun de Vries: Het rad der fortuin (1938); in het tweede deel van de cyclus over het Friese boerengeslacht Wiarda schetst De Vries de levens van twee broers: een ondernemer en een dominee die van zijn geloof afvalt
1911 M.H. Székely Lulofs: De hongertocht (1936); een op feiten gebaseerde reconstructie van een militaire expeditie naar de binnenlanden van Atjeh die strandt in de hel van het tropisch regenwoud
1915 Robert Haasnoot: Waanzee (2000); op een ‘Zeewijkse’ (Katwijkse) vissersboot overtuigt een godsdienstwaanzinnige zeeman zijn medebemanningsleden van de aanstaande Apocalyps
Oost-Indië nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
14
De jaren zestig
Koloniaal opsjezen Soms is een enkele passage in staat om de lakens van een sluimerend bewustzijn af te trekken. Een dergelijk onthullend effect heeft Du Perrons postume bundel Indies memorandum (1946). In een van de stukken legt Du Perron aan de Indonesische nationalist Soetan Sjahrir uit wat hem bewoog om Indië in 1939 de rug toe te keren. ‘Om hier overtuigd ‘‘aan de goede kant’’ te staan, moet je Indonesiër zijn. Als ik Indonesiër was, zou ik misschien net zo critisch, lastig, weerbarstig, kortom individualist zijn, maar nationalist tot in de vingertoppen.’ Wat Du Perron in enkele bladzijden feilloos typeert, is de ongerijmdheid van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië, alle goede bedoelingen ten spijt. Nederlanders waren vreemde gasten in hun eigen kolonie geworden. ‘Hier ken ik mezelf alleen het recht toe om me erg netjes en vriendelijk tegenover de Indonesiërs te gedragen, - en voor de zuiverheid van de situatie maar weer weg te gaan.’ Om te concluderen: ‘U ziet: mensen als ik moeten opsjezen.’ In het antikoloniale idioom dat vanaf de jaren zestig gemeengoed is geworden zien we Du Perrons vertrek maar al te
graag als een politieke stellingname. Maar Du Perron kiest niet, hij vlucht. Hij verricht geen publieke daad met een politiek doel, maar verlaat het nest dat hem had voortgebracht en dat nu door ‘prolurken’ werd overheerst. Du Perrons vingers jeukten om een bijdrage te leveren aan het Indonesische geestesleven, maar Indonesiër was hij niet en kon hij ook niet zijn, en hij sjeesde op. ‘Mensen ‘‘opvoeden’’, om het resultaat van die opvoeding later met overtuiging de kop in te drukken, dat kan ik niet voelen als mijn taak.’ Indies memorandum is een virtuoze getuigenis van de staat van verkramping waarin Indië in zijn nadagen verkeerde. Het is het beste wat Du Perron heeft geproduceerd. Zijn karakterisering van de Indische samenleving is zo geestig en raak en levendig, dat het gisteren geschreven lijkt. Waar Multatuli tachtig jaar eerder slechts de uitwassen van het systeem had aangeklaagd, besefte Du Perron als niemand tevoren hoe ongerijmd de hele koloniale situatie was. Dat Du Perron een kind van het land was, maakt zijn gevolgtrekking slechts aangrijpender. Indonesiërs en Nederlanders waren gescheiden door een kloof die geen enkele rekening hield met verbondenheid aan het land of zelfs
1920
politieke sympathie. De Nederlander restte niets anders dan te vertrekken. Het fascinerende en onbegrijpelijke is, dat zo weinigen in 1939 dit inzicht hadden. Binnen drie jaar na Du Perrons vertrek zou de Nederlandse koloniale blokkendoos instorten en kon de uittocht van alles wat Nederlands was beginnen. Remco Raben E. du Perron, Indies memorandu
Fijn met elkaar naar bed Als je in de jaren zestig aan de goede kant van de generatiekloof stond en niet al te veel puistjes had, dan waren het leuke jaren. Een boek over the sixties in Nederland moet eigenlijk hetzelfde doen als een wasmiddel ons enige tijd geleden voorhield: vergeet de vlekken, onthoud de gezelligheid. En er is maar één boek dat dit vermogen bezit: Het beste uit Hitweek. Dit roemruchte blad verscheen op 17 september 1965 met een eerste nummer dat gezaghebbend opende met de mededeling: ‘(FLASH) WANT WE ZIJN van mening, dat de ouderen bang voor ons, tieners, zijn. Er is angst voor de vasthoudendheid en het razendsnel improvisatievermogen waarmee wij de dingen aanpakken.’ Dat was een mooi begin, zoals ook het motto van het eerste jaar veel steun gaf in het leven: ‘De jaren, nee: eeuwenlang volgehouden onderschatting van de jeugd is ongeveer met het verschijnen van Hitweek tot ‘n absolute stop gekomen.’ Vooral dat ‘ongeveer’ was goed. Naar schatting zijn er 300.000 15- tot 25-jarigen met dit prachtblad opgegroeid. Daarmee hebben ze hun muzikale smaak ontwikkeld (al die inspirerende brieven van
1930
1940
1942
20ste eeuw 1926
Het beste boek
F.B. Hotz: De voetnoot (1990); het verhaal van een treinbotsing bij Leiden en de tante die daarbij haar voet verloor en nog jarenlang tegen de spoorwegen zou procederen
1936-48 Jan Wolkers: De walgvogel (1974); een liefdesrelatie tegen de achtergrond van de Crisistijd, de Bezetting en de onafhankelijkheidsoorlog in NederlandsIndië
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (X)
1939 H.M. van den Brink: Over het water (1998); strak gestileerde novelle over twee roeiers die in de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog trainen voor de Olympische Spelen
1940-45 K. Norel: Engelandvaarders (1945); trilogie over een jonge vaderlander die dienst neemt bij de Wehrmacht om in Engeland te komen – zie ook het artikel op pagina 16 en 17 van deze bijlage
1940-45
1942-45
Willem Frederik Hermans: De donkere kamer van Damokles (1958); in de misschien wel beste roman over de Tweede Wereldoorlog wordt een slappeling het verzet in getrokken door zijn sterkere ik – of verbeeldt hij zich dat?
Theun de Vries: Het meisje met het rode haar (1956); ‘roman uit het verzet’, over de communistisch geworden rechtenstudente Hannie Schaft die begint als koerier en eindigt als liquidatrice van landverraders
Het Huis van Oranje nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
15
Breathless Henk uit Den Bosch over Jerry Lee Lewis, Boterman over Bob Dylan, de talloze pleidooien voor de nederbeat), daar hebben ze de pest leren krijgen aan De Telegraaf (de Telegier of de Telesgoft) en daar werd ernstig geschreven over het probleem van de vlekken in de lakens. Daar moest mevrouw Zeldenrust-Noordanus nog aan te pas komen met een verhandeling over ‘Fijn met elkaar naar bed’, wat vervolgens enigszins afgezwakt werd met de boodschap: ‘Sex is niet iets wat je met de eerste de beste doet!...dan kan je wel direct op de walletjes gaan zitten.’ Kortom, het was een blad waarin goede discussies werden gevoerd en dat een beheerste modernisering over het land verspreidde. En het ging niet alleen over muziek en seks, maar ook over wat toen ‘politiek’ was. Nadat Bram de Swaan bij voorbeeld had uitgeroepen dat ‘we’ best een bijdrage konden leveren aan de revolutie in andere landen, kreeg hij te horen: ‘Gewelddadige revolutie: je komt er voor jezelf niet verder mee.’ Misschien wat beknopt allemaal, maar toch ook heel precies. Maar het beste in Hitweek was de filosofie, de manier waarop levensbeschouwing naar een zeker niveau werd getild. Neem het prachtstuk van Simon 1943
1944
Vinkenoog van 7 januari 1966 over outsiders: ‘Laten mijn lezers en ik duidelijk weten, waar wij aan toe zijn, stellen wij dus ineens en onweerlegbaar voorop: de strijd tussen de machten van de Duisternis en die van het licht is nog niet ten einde gestreden! Wij zitten er nog middenin, als wij tenminste onze koppen niet in het zand steken.’ Nog steeds relevant, lijkt me. Het is kortom een blad waarvan ik regelmatig in de lach schiet, dat me soms ook ontroert en waardoor ik al met al in een uitstekend humeur kom. Piet de Rooy Willem de Ridder & Frank Dam (samenstelling): Het beste uit Hitweek 1965-1969
1945
Bitterzoete koek Mijn held is J.G. Kikkert. Prins Bernhard gruwde bij leven van hem en ook postuum wees hij hem na - deze ‘nephistoricus Kikkert’, die zoveel vuile Oranje-was publiekelijk te drogen heeft gehangen. Kikkert is de man van de twee Londense bastaardzonen van prins Bernhard. Inderdaad: zonder daarvan ooit controleerbaar bewijs te hebben geleverd. Kikkert heeft geschreven dat koningin Wilhelmina in het voorjaar van 1940 net op tijd haar dikke aandelenportefeuille in veiligheid heeft gebracht, als zou haar vanuit Hitlers hoofdkwartier de nodige voorkennis zijn verschaft over de precieze aanvalsdatum. Bronnen? Van horen zeggen. Kikkert heeft het gerucht genoteerd dat baby Beatrix een doodgeboren tweelingzusje heeft gehad dat stiekem in de Soestdijker paleistuin begraven zou zijn. Het verhaal gaat... Ik bewonder J.G. Kikkert om exact dezelfde reden waarom prins Bernhard het idool is geweest van ex-verzetsstrijders, militairen en alle lezers van Stan Huygens Journaal. Deugnieten zijn het, allebei, dekselse kwajongens. Maar ze déugen wel, heus. Heeft J.G. Kikkert altijd de waarheid geschreven over de Oranje-dynastie? Nee,
1946
vast niet. Heeft prins Bernhard altijd de waarheid gesproken over zijn wisselende contacten in privé-domein en zakenwereld? Ik wil maar zeggen: koekjes van eigen deeg hebben de heren voor elkaar gebakken. Mijn bewondering voor J.G. Kikkert is ouder dan de meeste van zijn boeken. Hij was mijn leraar geschiedenis in het historische Den Briel, vijf jaar achtereen. Maakte ik een lijstje met de beste leermeesters die ik in mijn leven heb gehad, dan zou J.G. Kikkert hoog in de top-vijf staan. Kikkert is een klassieke schoolmeester, een verhalenverteller. Hij doet dat meeslepend in de bundel, die een compilatie is van de tien Oranje-biografieën die hij sinds 1983 heeft geschreven. Wahrheit und Dichtung spelen in dit boek een vermakelijk spel met elkaar. Het gaat over de Oranje-familie in de beeldvorming - lijdend en strijdend in het belang van ons vaderland. En over de Oranjes als aardse stervelingen - druk zakken vullend en overspel plegend zoals dat in de beste families voorkomt. De lezer moet niet alles wat Kikkert schrijft voor zoete koek willen slikken. Maar wel dit. De afgelopen viereneenhalve eeuw hebben zeven Oranje-stadhouders (plus een handjevol Friese
1947
1948
1949
20ste eeuw 1943
Het beste boek
S.Vestdijk: Pastorale 1943 (1948); visionaire roman over de goeden, de fouten en de stuntelaars van het verzet in een provincieplaatsje tijdens de Duitse bezetting
1943 J. Presser: De nacht der Girondijnen (1957); een joodse ordebewaker in het doorgangskamp Westerbork komt tot zelfinzicht (en zelfkritiek) wanneer het al te laat is
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (XI)
1945 Jeroen Brouwers: Bezonken rood (1981); fragmenten uit een leven dat werd bepaald door het traumatische verblijf in het vrouwenkamp Tjideng, nadat Nederlands-Indië door de Japanners bezet was
1945 Jan Wolkers: Kort Amerikaans (1962); een getraumatiseerde en seksueel gefrustreerde kunstenaar zoekt een bestemming in het Leiden van het laatste oorlogsjaar
1945-81 Harry Mulisch: De aanslag (1982); een man doet 35 jaar over het ontraadselen van de ramp die hem tijdens de Duitse bezetting trof, en passeert daarbij de brandpunten van de naoorlogse Nederlandse geschiedenis
1948 Lucebert: ‘minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia’ (1948); een protestgedicht gedateerd op de dag van het begin van de tweede politionele actie in NederlandsIndië: ‘hoeveel wreekt de bruidegom de bruid’
Het feminisme nrc handelsblad A4-krant
filiaalhouders), drie koningen en drie koninginnen een centrale plaats bezet in het Nederlandse staatsbestel. Als zij inderdaad bij de gratie Gods hebben gehandeld, dan heeft het Opperwezen via Oranje een soort Risk met Nederland gespeeld. Gijsbert van Es J.G. Kikkert: Oranje bitter, Oranje boven
Geschiedenis in boeken
16
1950
Nog een golfje, graag ‘Toen ik tien jaar was werd mijn drieënveertig-jarige moeder ,,handelingsbekwaam’’.’ Zo begint de in 1992 verschenen dissertatie van politicologe Marianne Braun, onder de titel De prijs van de liefde. Je begint direct te rekenen als lezer. Toen ik zes was werd mijn 39-jarige moeder handelingsbekwaam. Dat was 1957. Tot dat jaar waren gehuwde vrouwen ‘handelingsonbekwaam’ - zij mochten niet zonder toestemming overeenkomsten sluiten - en waren ook verder ‘gehoorzaamheid verschuldigd’ aan hun man. ‘De man is het hoofd van de echtvereniging’, luidde de hoofdregel van het Nederlands huwelijksrecht, vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek van 1838. De vrouw had geen zeggenschap over haar kinderen noch over de ‘gemeenschap van goederen’ en zij genoot slechts ‘inwoning’ in het huis van haar echtgenoot. Als ik mij zou moeten beperken tot één boek over de geschiedenis van het Nederlandse feminisme, dan koos ik voor De Prijs van de liefde. De ondertitel van dit doortimmerde en goed geschreven wetenschappelijke werk luidt: De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis. Mijn exemplaar staat inmiddels vol strepen en aan-
1960
1970
tekeningen waaruit blijkt hoe vaak ik het als naslagwerk heb gebruikt. Toen ik het voor de eerste keer las, kon ik me eigenlijk nauwelijks voorstellen dat generaties vrouwen, onder wie mijn eigen moeder, zich hadden onderworpen aan een wet die hen gelijkstelde aan minderjarigen en onder curatele gestelden. Natuurlijk kende ik in grote lijnen de geschiedenis van de eerste feministische golf en de voorvrouwen daarvan zoals Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker, naar wie begin jaren zeventig de feministische actiegroep Dolle Mina werd genoemd. Maar wat prachtig is, is dat alles wat door haar voorgangers is verzameld, door Braun in De prijs van de liefde is verwerkt. Haar boek gaat in de eerste plaats over het huwelijksrecht van weleer en het protest daartegen, maar is zo breed van opzet (tot en met uitstapjes naar de romanliteratuur en de betekenis voor de vrouwenbeweging van koningin Wilhelmina) dat het beschouwd kan worden als een feministische herschrijving van de vaderlandse politieke en sociale geschiedenis. Overigens is de discriminerende hoofdregel uit de aftandse Nederlandse huwelijkswet - ‘de man is het hoofd van de echtvereniging’ - pas in 1970 geschrapt. 1980
Ik vraag me wel eens af of mensen die de islam ‘achterlijk’ noemen, beseffen hoe kort geleden in Nederland nog geen rechtsgelijkheid van gehuwde vrouwelijke staatsburgers bestond. De prijs van de liefde leert ons hoe lang en taai de strijd voor de rechten van vrouwen in Nederland is geweest en het boek geeft ook hoop: het is een strijd die wel degelijk te winnen valt. Elsbeth Etty Marianne Braun: De prijs van de liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis.
1990
2000
20ste eeuw 1953
Het beste boek
Anton Koolhaas: Tot waar zal ik je brengen? (1976); liefde en dood tegen de achtergrond van een zware orkaan en een verwoestende vloedgolf op het Zeeuwse eiland Walcheren
1953-75 Jan Terlouw: Oosterschelde windkracht 10 (1976); kinderklassieker over de Watersnoodramp en de (milieu)strijd om het openhouden van de Oosterscheldedam daarna
DE VADERLANDSE GESCHIEDENIS IN FICTIE (XII)
1959-89 J.J. Voskuil: ‘Het Bureau’ (1996-2000); zevendelige ‘Great Dutch Novel’ over een linkse Prinzipienreiter die vuile handen maakt op een academisch instituut in de jaren van linkse drammerigheid
21ste eeuw 1977 Frank Noë: Noorderzon (1998); een jongetje uit een Indisch-Nederlands gezin identificeert zich met de mensen die door ZuidMolukse terroristen in een trein en een lagere school gegijzeld worden
1985 A.F.Th. van der Heijden: Advocaat van de hanen (1990); een kwartaaldrinkende advocaat verliest tijdens de krakende jaren tachtig in Amsterdam zijn vrouw en zijn zelfrespect
2002 Tomas Ross: De zesde mei (2003) en René Appel: Doorgeschoten (2003); twee zogeheten ‘faction’-romans over de moord op de populistische politicus Pim Fortuyn
NRCH 050305 / Tekst: Pieter Steinz / Ill: Het Literatuurboek, (2003, Waanders/KB), Wonderland (2002, Waanders) / Vormgeving: JvB, FG / *iedere tijdbalk heeft andere schaal
Kroniek van de toekomst nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
17
Interviews
Dit is het aardige van geschiedwetenschap. Dat je eeuwenlang denkt dat de Batavieren op boomstammen de Rijn afzakten, dat je zeker weet dat je daar een prent van hebt gezien, of zelfs een foto. En dat je dan hoort dat ze gewoon te paard uit de Duitse bossen naar het rivierengebied zijn getrokken om tussen Maas en Waal de boel voor de Romeinen op orde te houden. Het is minder spectaculair dan koude kernfusie, eerder een bijstelling dan een ontdekking, maar het is wel de essentie van wetenschap: argwaan ten aanzien van algemeen bekend veronderstelde kennis. Zo kan de historicus Wim Blockmans nu keizer Karel V ‘de Vader des Vaderlands’ noemen in plaats van Willem van Oranje. Zo kan Jan Campert van verzetsman een halve collaborateur worden
en straks weer terug. Historische kennis kalft af, en slibt weer aan. Als je geschiedwetenschap op deze manier karakteriseert, is het lastig om vast te stellen wat nu eigenlijk precies tot de ‘canon’ van de vaderlandse geschiedenis behoort (zie voor de uitleg van het begrip ‘canon’ het artikel ‘Wanneer was dat jaartal?’ op blz. 5 van deze krant). Want zo’n canon zou juist een verzameling van boven elke twijfel verheven historische feiten en oordelen moeten zijn. Hierna volgen zes korte interviews met historici over zes ‘canonieke’ periodes in de Nederlandse geschiedenis. Ze geven weinig reden om te denken dat de historische wetenschap ooit een canon zal produceren die iedereen - historici, politici, opvoeders - zal bevredigen.
Door Bas Blokker en Hendrik Spiering
Twaalf leden van de Utrechtse Jeruzalem-broederschap, geportretteerd door Jan van Scorel
Waar zijn de Bataven gebleven? Nico Roymans is hoogleraar Provinciaal-Romeinse Archeologie aan de Vrije Universiteit en auteur van ‘Ethnic Identity and Imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire’.
wereld die in uiterlijk en grafritueel prehistorisch is, maar die mensen die er wonen corresponderen dus wel met familie, in het Latijn. En ze dragen steeds meer Romeinse namen. En na het jaar 100 hebben ze ook allemaal het Romeins burgerrecht!.”
1. Wat is de afgelopen decennia veranderd in de kennis over de Romeinen in Nederland? ,,Aan de schriftelijke bronnen, Tacitus, Plinius, Caesar, is niets veranderd en er is ook niets bijgekomen. Maar er is een nieuw verbluffend rijk beeld ontstaan dankzij de archeologie. Alleen de tempels al die we hebben gevonden! Opvallend groot en opvallend klassiek van vorm zijn ze, van steen en met zuilen. Dat steekt sterk af tegen het simpele platteland. Wat we verder vinden van de huizen: daar vind je alleen boerderijen van het prehistorische type, van leem en met rieten daken, waarin de mensen met het vee onder een dak wonen. Dat is heel
2. Hoe heeft die nieuwe kennis de interpretatie van het deze periode veranderd? ,,Die romanisering is helemaal niet zo rechtlijnig als vroeger gedacht werd: wat echte Romeinen van buiten en een beetje geromaniseerde elite. Het blijkt nu dat je ook volledig Romeins kon zijn zonder toga of fraaie villa. Je moet het veel meer vergelijken met de huidige mondialisering, waar ook overal lokale interpretaties van bestaan. De consequentie is dat Nederland helemaal niet meer een gebiedje is in de marge. In Frankrijk had je mooie villa’s en steden, hier had je niks. Nee, wij waren ànders geromaniseerd, en wel degelijk intensief bij het Rijk betrokken. Elke Bataafse nederzetting moest mannen leveren aan het leger, in ruil voor vrijstelling van belasting. In
onromeins, zo tussen het vee! En tegelijkertijd: in het legerkamp Vindolanda, bij de Muur van Hadrianus in Engeland zijn brieven van Bataafse soldaten naar huis gevonden, op resten van schrijfplankjes. Je ziet dus een inheemse
vrijwel elk inheems huis dat wij opgraven vinden we Romeins wapentuig, vooral ten zuiden van de rivieren. Ons beeld van de rijksgrens, die langs de Oude Rijn liep, is ook veranderd, die Limes was veel intensiever: met overal
nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
18
wachttorens, kades en havens. Er was een continu onderhoud noodzakelijk, want dijken waren er toen niet. Het moet een gekke ervaring zijn geweest om daar te lopen: aan beide kanten van de grens zie je dezelfde prehistorische inheemse boerderijen, maar aan de ene kant zijn de inwoners intens geromaniseerd. Zo krijg je zicht op culturele veranderingen. Daar werd vroeger nooit op gelet. Het is een dubbelzinnig proces, hoor, want toen de Bataven de lijfwacht van de Keizer vormden werden ze in Rome bewonderd om hun moed en kracht, maar er waren ook Batavenmaskers waarmee de Romeinse kinderen bang gemaakt werden. In Rome werden ze gezien als barbaren.” 3. Welk belangrijk onderzoek komt er binnenkort aan? ,,Ik denk dat we belangrijke nieuwe inzichten zullen krijgen in de continuïteit van de bewoning in de laat-Romeinse tijd. De Bataven en Caninefaten, waar zijn ze gebleven? In de derde eeuw duiken nieuwe groepen op, die Franken heten. En die latinisering van eerder is dan ook verdwenen, want dan zou eigenlijk de taalgrens hier hebben moeten lopen, en niet in België. Verder hebben we een nieuwe opgraving in Voorburg, in Forum Hadriani: de noordelijkste stad van het Romeinse Rijk. Nee, dat is geen uitgegroeid legerkamp, dat is een èchte stad.” Karel V is de ‘vader des vaderlands’ Wim Blockmans is hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis in Leiden en rector van het Netherlands Institute of Advanced Studies (NIAS) in Wassenaar. Hij schreef samen met Walter Prevenier ‘De Bourgondiërs, de Nederlanden op weg naar eenheid.’
Interviews
1. Kan er nog wel feitelijke kennis bijkomen uit een periode die relatief weinig bronnen heeft nagelaten? ,,De bronnen liggen er wel, maar ze zijn toch niet allemaal doorgeploegd. Zestiende-eeuwse vonnisboeken bijvoorbeeld, of registers van de raadkamers, waar de praktijk van de rechtspraak in te lezen valt. Die geven een heel ander beeld
dan de theorie van de laat-middeleeuwse rechtspraak die uit andere documenten naar voren komt.” 2. Hebben wij nu een andere blik op de Bourgondische tijd dan pakweg vijftig jaar geleden? ,,Zelfs anders dan tien jaar geleden, volgens mij. In de oude geschiedschrijving zie je nog altijd een accent op het idee dat de vorming van ‘Nederland’ in de sterren geschreven stond. Het gezichtspunt is traditioneel de Opstand en het territorium dat daarbij is veroverd. ,,Daar komt nu wel verandering in. Ook door mijn eigen werk. In de Bourgondische periode zijn de voorwaarden voor Nederland geschapen. Ik zie vanaf die tijd een grote continuïteit in de integratie van de gebieden in één rijk. Volgens mij is Karel V veel meer de Vader des Vaderlands dan Willem de Zwijger. Misschien kan ik dat als Vlaming wat makkelijker zien en zeggen. Karel heeft het territorium bijeengebracht.’’ 3. Zijn er nog nieuwe gezichtspunten op deze tijd te verwachten? ,,De kleine computer heeft ons in staat gesteld heel ander onderzoek te verrichten dan de ouderwetse kaartenbak. Historici richten zich nu op netwerken van families of elites en dat verandert onze blik op die tijd. Hetzelfde geldt voor dat onderzoek naar de rechtspraktijk.” Niet meer boos op de Spanjaarden Willem Frijhoff is hoogleraar Geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Vrije Universiteit en auteur van ‘1650, bevochten eendracht’ (met Marijke Spies) en van ‘Wegen van Evert Willemsz. Een Hollands weeskind op zoek naar zichzelf, 1607-1647’
1. Wat is de afgelopen decennia veranderd in de kennis over de opstand en de Gouden Eeuw? ,,Ik heb de ‘Algemene Geschiedenis van Nederland’ van vijftig jaar geleden eens opgeslagen en dan zie je iets heel opvallends. De opstand was veel belangrijker dan de Gouden Eeuw. Er is een heel deel aan de opstand gewijd, over de dertig jaar tussen 1567 en 1609. Veel politiek en economie en maar een beetje cultuur. En alles gaat over Noord-Nederland, en over
katholiek versus protestant. De Gouden eeuw, die veel langer is, krijgt ook wel een deel, maar daarvan gaat eigenlijk de helft over het Zuiden. En het gaat nauwelijks over de rol van de kerk, Nederland is gewoon een protestantse natie, punt uit. Nu wordt er veel meer naar de Gouden Eeuw gekeken dan naar de opstand. Dat verzuilde beeld bestaat nu niet meer. Maar het is niet veranderd omdat er zoveel nieuwe bronnen zijn ontdekt. Wij maken nog altijd dankbaar gebruik van de bronnenontsluitingen van de vorige generatie, al wordt er nu wel heel anders omgegaan met liedcultuur, bekeringsverhalen, of bijvoorbeeld het Spaanse beeld van de Opstand, om maar eens wat recente onderzoeken te noemen.” 2. Hoe heeft dat de interpretatie van deze periode veranderd? ,,We zien de republiek in de Gouden Eeuw nu veel meer als een speelruimte voor heel verschillende groepen. Bij Huizinga was de Republiek een burgerlijke mannelijke samenleving. Nu is het beeld veel breder en ingewikkelder: we kijken nu naar de adel, de armenzorg, de vrouwen, de vreemdelingen. Het is in feite een statenbond, vol onderhandelingen en integratieproblemen. Dat is toch een heel andere herkenning van die eeuw dan het oude ‘Vaderlandsche’ beeld! Ik zie niet zo veel in vaderlandse geschiedenis, dat wordt heel snel een ideologisch verhaal waarin een paar elementen worden geïsoleerd van het grote verhaal. Complexiteit is veel interessanter.” 3. Wat komt er nog aan? ,,Dankzij de archeologie zullen we veel meer weten van het dagelijks leven. En dat kunnen we gaan gebruiken om de nog altijd levende gedachte van de eenheid van het Nederlandse volk aan te tasten. Op oude kerkhoven kun je oud DNA vinden, en zo kun je oude stromingen in de demografie en de verschillende etnische groepen bloot leggen. De Gouden Eeuw zal veel gevarieerder worden. De rol van de buitengewesten wordt steeds duidelijker. Ja, Holland domineerde politiek, maar verder waren er heel veel andere culturele en economische invloeden. Zelfs de calvinisten vind je ook elders. En verder denk ik dat veel biografieën zullen gaan zien, dat genre is nog heel
onderontwikkeld voor de Gouden Eeuw, maar je kunt daarin van het kleinste detail naar de grootste ontwikkelingen gaan. En ja, het onderzoek naar de Opstand zal ook doorgaan. Maar we worden nu niet meer boos op de Spanjaarden of de katholieken.” Het hele volk eiste verlichting Wijnand Mijnhardt is hoogleraar Geschiedenis na de middeleeuwen, in het bijzonder de cultuur-, mentaliteits- en ideeëngeschiedenis in Utrecht en auteur van ‘1800, blauwdrukken voor een samenleving’ (met Joost Kloek).
1. Wat is de afgelopen decennia veranderd in de kennis over de achttiende eeuw en de Verlichting in Nederland? ,,Het oude beeld was duidelijk. Je had de glorie van de Gouden Eeuw, dan komen er twee eeuwen van verval, en in 1890 komt het allemaal weer goed. Niemand keek goed wat er gebeurde in de achttiende eeuw, want de verklaring voor dat verval was óók duidelijk: karakterzwakte. En de Verlichting, dat was Frankrijk. Dat is natuurlijk enorm veranderd. Karakterzwakte als verklaring bestaat niet meer. De economen hebben de structurele oorzaken blootgelegd, en die verbazen zich eigenlijk vooral over het feit dat Nederland het verval nog zo heeft weten te rekken. En dat heeft de blik veranderd. Er is niet eens zo veel nieuws ontdekt als wel dat we de bronnen anders zijn gaan lezen. En dan zie je wel degelijk een Nederlandse Verlichting - zoals nu in heel Europa eigen Verlichtingen worden ontdekt, tot in Bulgarije toe! Wat wij hebben ontdekt is dat juist in de tweede helft van de achttiende eeuw de basis wordt gelegd voor de Nederlandse samenleving tot 1970, dat zijn onze wortels, en niet de zeventiende eeuw! In de achttiende eeuw ligt de oorsprong voor de typisch Nederlandse mentale structuur: de naarbinnengerichtheid, de belangstelling voor religieuze kwesties, de centrale rol voor de dokter en de predikant, de cultuur van het hoge gemiddelde zonder hoogtepunten.”
nrc handelsblad A4-krant
Geschiedenis in boeken
19
Interviews
2. Hoe heeft dat de interpretatie van deze periode veranderd? ,,Het was geen periode van verval, het was een periode waarin iets heel nieuws ontstond! Toen ontstond het Nederlandse idee dat wij ons best moeten doen om brede zorg te geven. Het unieke van de Nederlandse Verlichting is het centrale idee dat het hele volk verlichting eist. Dan kan je nog altijd wel zeggen: dáár is het misgegaan want zo krijg je natuurlijk geen grote geesten. Maar je kunt er ook blij mee zijn, lijkt me.” 3. Wat komt er nog aan? ,,Vooral in de overgangstijd rond 1700 is nog veel te vinden. In het buitenland is heel veel belangstelling voor de radicale verlichting in de zeventiende eeuw: rond Spinoza en anderen. Vroeger werd dat vanuit Nederlands perspectief altijd als marginaal afgedaan, maar nu blijkt dat dáár de wortels liggen voor de grote Verlichting in de achttiende eeuw in Engeland, Frankrijk en elders. Maar in Nederland gaat het dan anders, daar krijg je in feite een ‘closing of the Dutch mind’. Daar is natuurlijk iets gebeurd! Ik denk dat dat met de verstedelijking te maken heeft. In de zeventiende eeuw is Nederland het meest ontwikkelde stedelijk systeem in Europa, en stadscultuur leidt tot non-conformisme en moderne intellectuele ideeën. Maar in de achttiende eeuw is het verval van de steden dramatisch: Hoorn, Enkhuizen en andere steden zien hun inwonertal halveren in twee generaties. En onder invloed van dat ‘verval’ ontstaat het unieke idee dat het hele volk tot bloei moet worden gebracht, dat iedereen daarbij betrokken moet worden. Oké, dat is toen mislukt, maar de ideeën waren wel uniek. Je begrijpt: ik ben bezig met een boek hierover.”
Van oorlogshelden naar oorlogsslachtoffers Johannes Houwink ten Cate is hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies. Hij promoveerde in 1995 op ‘De mannen van de daad en Duitsland’.
1. Is er aan feitelijke kennis over de Tweede Wereldoorlog in Nederland veel bijgekomen in de zestig jaar die achter ons liggen? ,,De gegevens waren grotendeels al voorhanden, er is wel op andere manieren en op andere plaatsen naar gezocht. Naar internationale maatstaven is vrijwel geen oorlogsgeschiedenis zo goed doorvorst als die van de bezettingsjaren in Nederland. Drie factoren zijn daarbij doorslaggevend geweest. Er waren veel geschreven bronnen overgeleverd. Er was van meet af aan een ruimhartige toegang tot de archieven vergeleken met bijvoorbeeld in België. En er is vrijwel direct een instituut opgericht dat als documentatieen kenniscentrum toegang tot al die kennis vergemakkelijkte, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Een van de belangrijkste historische feiten uit de oorlog, het relatief uiterst hoge aantal uit Nederland gedeporteerde joden, beschreef Abel Herzberg al in 1946 in zijn Kroniek van de jodenvervolging. In de eerste jaren na de oorlog werd vooral onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de instituties van de bezetter. In latere jaren is met name de jodenvervolging op steeds lagere niveaus onderzocht. Er zijn steeds meer dagboekpublicaties. Dat levert allemaal nieuwe inzichten op.” 2. Is de interpretatie van de oorlogsgeschiedenis in de tussentijd essentieel veranderd? ,,Zeker. Deze tak van geschiedschrijving ligt sterk in het verlengde van politieke debatten en ook de historische wetenschap is daar gevoelig voor. Geschiedenis heet niet voor niets de echoput waar je vanuit het heden iets inroept. Direct na de bevrijding was de algemene opvatting dat sommige personen en bewindslieden weliswaar hadden gefaald, maar dat de Nederlandse verzuilde samenleving als geheel mentaal ongebroken was, onze
democratie was beproefd en overeind gebleven. Vandaar dat in de eerste jaren elke zuil kwam met geschiedwerken over de eigen helden. ‘Tante Riek’ Kuipers-Rietberg voor de gereformeerden, pater Lodewijk Bleijs voor de katholieken, H.B. Wiardi Beckman voor de sociaal-democraten - met de stilzwijgende afspraak over en weer dat je elkaars helden met rust liet. In die jaren lopen de romanschrijvers op de historici vooruit als het gaat om een wat minder heroïsche blik op de oorlog. In de jaren zestig verandert dat. Dan wordt de geschiedschrijving over oorlog een instrument in de strijd tussen de generaties. Ergens in die periode sterven de helden. Eind jaren zestig verschuift de aandacht naar de slachtoffers van de vervolging. En vanaf de jaren tachtig is het slachtofferperspectief gebruikt als stut van de multiculturele samenleving, een soort eerste hulp bij racistische ongevallen.’’ 3. Zijn er nog fundamentele bijstellingen van ons oorlogsbeeld te verwachten? ,,Niet fundamenteel. Wat je nu veel ziet zijn onderzoeken die internationale en regionale vergelijkingen maken. Daar komen soms verrassende inzichten uit.’’ De jaren 60: losbandig, naïef, drammerig James Kennedy is hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universteit te Amsterdam. Hij schreef onder meer ‘Nieuw Babylon in aanbouw’, over de jaren zestig in Nederland.
1. Is er in de afgelopen dertig, veertig jaar meer feitenkennis over de revolutionaire jaren zestig bijgekomen? ,,Hooguit zaken die met buitenlandse relaties te maken hebben. Sinds de Stasi-archieven (de Stasi is de vroegere geheime dienst van de DDR) zijn opengegaan, weten we nieuwe dingen over de vervlechting van de Vredesbeweging of andere linkse organisaties met de regimes in het Oostblok. Maar ik kan me niet één vondst voorstellen die onze blik op de jaren zestig wezenlijk zal verande-
ren. Het is meer een kwestie van steeds opnieuw min of meer dezelfde kennis organiseren.’’ 2. Is er een verschuiving in het historische paradigma opgetreden? ,,Volgens mij is bij de belangrijkste historici het idee van de revolutionaire generatie van de jaren zestig wel verdwenen. Dat idee heeft wel bestaan, het was natuurlijk ook niet vrij van romantiek. In het algemeen kun je zien dat, in Nederland en internationaal, onder historici die uitgaan van de jaren zestig als belangrijke caesuur (breuklijn), zich vooral mensen bevonden die waardering hadden voor de ideologie van bevrijding van de jaren zestig.Ik ben zelf meer van de continuïteit. Mijn stelling is dat de revolutie van de jaren zestig is voorbereid, gesteund en soms zelfs gemaakt door de vooroorlogse generatie. Dat was toen ik het opschreef echt een nieuw gezichtspunt. In de populaire literatuur en in de media zie je dat schrijvers nu de nadruk leggen op de jaren zestig als de tijd dat Nederland de verkeerde weg insloeg. De losbandigheid, de naïviteit, de linkse drammerigheid. Mij fascineert de collectieve bereidheid om ineens afscheid te nemen van oude waarden en zich tot nieuw te bekeren. Ik zie die forse omslagen als een typisch Nederlands fenomeen in de geschiedenis.’’ 3. Krijgen we binnenkort nog nieuwe gezichtspunten op de jaren zestig? ,,In Nederland is kennis op een wonderlijke manier georganiseerd. Iedere onderzoeker heeft hier zijn eigen bergje waar hij, soms zij, de baas is. De jaren zestig waren van Utrecht, van Hans Righart. Sinds hij plotseling overleed in 2001, houden de Nederlandse historici zich nauwelijks nog met de jaren zestig bezig. Maar ik moet zeggen dat er wel internationale interesse is voor de Nederlandse sixties. Engelse, Franse en vooral Duitse onderzoekers kijken naar de unieke Nederlandse componenten, zoals de politieke verdraagzaamheid, de sociale experimenten en de religieuze dimensie. Vooral de razendsnelle ‘bekering’ van de katholieke kerk in Nederland is fascinerend en onderbelicht.’’
Het landschap bracht hem thuis nrc handelsblad A4-krant
Mooie dingen zijn in staat je het verleden in te trekken, volgens Henk van Os. Maar het museum kan het niet alleen. Door Gijsbert van der Wal
Geschiedenis in boeken
20
Kunst
Op een zomeravond in 1996 zat ik antieke beelden na te tekenen in het Louvre in Parijs toen er een Amerikaanse toeriste naast me kwam zitten. Komt u uit Nederland? Daar was ze pas nog geweest. Rijksmuseum gezien, uiteraard, en de Nieuwe Kerk in Delft met Hendrick de Keysers indrukwekkende grafmonument voor Willem van Oranje. Over mooi beeldhouwwerk gesproken! Ik moest beschroomd toegeven dat ik nog nooit in die kerk was geweest. Dat verbaasde de Amerikaanse. Mijzelf verbaasde het eigenlijk ook. In dat praalgraf waren de Nederlandse geschiedenis en kunstgeschiedenis verenigd. Toch had niemand me er ooit op geattendeerd. Bijna tien jaar later heb ik het nog steeds niet bekeken. Henk van Os, hoogleraar kunstgeschiedenis en presentator van het televisieprogramma Beeldenstorm, schrijft over zo’n zelfde ervaring in zijn Boekenweekessay Moederlandse geschiedenis. Over het fenomeen dat je tijdens of vlak na een verblijf in het buitenland anders tegen je eigen land en haar geschiedenis aankijkt. Zelf bestudeerde Van Os zo’n dertig jaar vooral (en liefst ter plaatse) Italiaanse kunst, tot hij in 1989 directeur werd van het Rijksmuseum in Amsterdam. ‘Voor mij is de verandering van vaderland in moederland, het gevoel van terugkomst, bepalend geweest voor de intensiteit waarmee ik me de laatste jaren bezighoud met de geschiedenis van Nederland’, schrijft hij. Riviergezicht Eén schilderij in de collectie van het Rijksmuseum riep dat gevoel van terugkomst in het bijzonder bij hem op: een riviergezicht van Jan Hendrik Weissenbruch uit 1868. Dikke witte wolken maken licht- en schaduwplekken in een
Gezicht bij de Geestbrug, een schilderij van J.H. Weissenbruch uit 1868, Rijksmuseum Amsterdam uitgestrekt land waar een riviertje met boten doorheen stroomt. ‘Hollandser kan een landschap niet zijn. En in die weidse wereld, bij het huisje aan de dijk staat moeder met haar kinderen op je te wachten.’ De plotselinge gewaarwording van verbondenheid met Nederland schaart Van Os onder de historische sensaties. De historicus Johan Huizinga introduceerde die term in 1920 voor ‘het gevoel van onmiddellijk contact met het verleden’, dat al veroorzaakt kan worden door een kleinigheid in een historisch document. ‘Huizinga heeft volkomen gelijk’, schrijft Van Os over dat laatste, ‘al geldt voor mij dat ik in mijn historisch beleven vaker
ben geraakt door imposante uitzichten en fascinerende kunstwerken dan door details in notarisacten of inscripties.’ Zien is niet genoeg Als Van Os het over kunst heeft, heeft hij het over opwinding, verbijstering en ontroering. Over geloof, hoop en liefde. En of je zijn betogen nu meeslepend of aanstellerig vindt, zijn vermogen om die grote gevoelens in begrijpelijk Nederlands te vertalen is benijdenswaardig. Van Os is een van de weinige kunsthistorici die de kunst toegankelijk weten te maken voor een groot publiek zonder dat publiek als kinderen te behandelen. Henk van Os slaagt zo goed in het popu-
lariseren van de kunstgeschiedenis omdat hij niet gelooft dat er gepopulariseerd hoeft te worden. ‘De tragiek en de grootheid van mijn vak is dat alles wat er wetenschappelijk aan is eenvoudig aan de werkster en de taxichauffeur kan worden uitgelegd’, schreef hij in ‘Zien is genoeg’. In zijn boekenweekessay schrijft hij: ‘Historische sensatie kan een element zijn van schoonheidsbeleving. Je wordt geroerd door een kunstwerk en die ontroering brengt vragen met zich mee die met geschiedenis te maken kunnen hebben.’ Het Rijksmuseum zou daarom Rembrandts portret van de remonstrantenleider Johannes Wtenbogaert na de verbouwing kunnen presenteren tussen historische documenten over de beweging en kopieën van het schilderij, die in de zeventiende eeuw onder de remonstranten werden verspreid. Maar zelfs in zo’n ideale opstelling, waarschuwt Van Os, maakt een historische sensatie alleen kans als de museumbezoeker al iets van de Nederlandse geschiedenis af weet. Voor het bijbrengen van elementaire historische kennis is het in musea te laat: dat moet op de scholen al zijn gebeurd, en daar gebeurt het volgens Van Os te weinig. Maar het museum is de aangewezen plek om die basiskennis te ‘bevestigen, aanvullen en verlevendigen’ en het is de taak van kunsthistorici om - daar of elders - het publiek voor de (kunst)geschiedenis te winnen. Met zijn enthousiasmerende Boekenweekessay geeft Van Os zelf het goede voorbeeld. Het mist zijn uitwerking niet. Je krijgt zin om meer over geschiedenis te lezen, bijvoorbeeld bij Huizinga, en om die Weissenbruch en die Rembrandt te gaan bekijken in het Rijksmuseum. En volgende week ga ik eindelijk naar Delft voor het grafmonument. Henk van Os: Moederlandse geschiedenis. Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, € 2,50