geografie Veranderend platteland Digitale bereikbaarheid | Burgerinitiatieven | Lerende krimpregio | Dorpsmarketing | Erfgoed | En verder: Woningmarkt in Buenos Aires | Landhervorming Zuid-Afrika | Bosatlas van het voedsel Uitgave van het KNAG | jaargang 24 | nummer 1 | januari 2015
Veranderend platteland
Frans Thissen & Dirk Strijker
D
‘
e toekomst is nú.’ Met deze slogan presenteerde Maarten Hajer namens het Planbureau voor de Leefomgeving op 10 september De balans van de leefomgeving 2014. Het gevoel dat veranderingsprocessen versnellen is zelden zo groot geweest. Op het Nederlandse platteland is het besef van versnellende verandering al meer dan een halve eeuw aanwezig. Geert Mak beschrijft aan het eind van zijn boek Hoe God verdween uit Jorwerd hoe sterk dat gevoel is en hoeveel onzekerheid het oproept: ‘Hoe langer ik in het dorp verbleef, des te meer besefte ik dat het eigenlijk allemaal nog moest beginnen. Alleen: niemand wist wát moest beginnen, en waarheen het ging’. Volgens de Dorpenmonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau wonen er nog steeds ruim 5 miljoen Nederlanders op het platteland, waarvan bijna 2 miljoen in een klein, relatief afgelegen dorp. In een verstedelijkt land als Nederland kan natuurlijk getwist worden over het bestaan en de afbakening van het platteland. Beelden – de sociale constructies – die bewoners en bezoekers van dorp en platteland hebben, spelen vaak een belangrijkere rol dan de objectieve kenmerken van woonplaats en streek. En ook die beelden wijzigen. Een greep uit de actuele veranderingen waarmee het Nederlandse platteland te maken heeft: bevolkingsdaling, toenemende leegstand en het verdwijnen van lokale voorzieningen, veranderingen in mobiliteit en internet, herstructurering van de regionale economie, een snel industrialiserende landbouw, vergrijzing en ontgroening, decentralisatie van nationale overheidstaken, het verdwijnen van vertrouwde maatschappelijke kaders. Deze veranderingen zijn niet specifiek voor het platteland. Maar ze zijn dat vaak wel naar aard, timing en lokale gevolgen. Bovendien krijgen nieuwe consumptieve functies (wonen, recreatie) op het platteland hun plaats vaak in bestaande structuren met oorspronkelijk productieve functies. Nieuwe vormen van grondgebruik en nieuwe productiemethoden verdringen oude. En mentaal is het platteland vaak verregaand verstedelijkt. In reactie op veranderingen duikt bij dorpsbewoners nog vaak het ideaalbeeld op van het traditio-
6
machines die op afstand ‘onderhouden’ worden. Denk aan melk- en voerrobots en klimaatbeheersingsapparatuur.
De straf van het platteland Terwijl de grote steden rond 1900 beschikten over een waterleidingnet, moesten de uithoeken van het platteland wachten tot de jaren 1960. Met elektriciteit, gas en telefoon ging het niet anders en nu is het wachten op (snel) internet. Omdat het geen nutsvoorziening is, ontstaat een lappendeken van initiatieven. Moet de overheid de witte plekken vullen?
Dirk Strijker & Koen Salemink Faculteit ruimtelijke wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
A
ls het om internet gaat, staat het platteland op vele jaren achterstand. Glasvezel is er nauwelijks aanwezig en 3G en 4G zijn lang niet overal en stabiel beschikbaar. Ook coax (tv-kabel) ontbreekt buiten de dorpen en daarom is in de buitengebieden vaak alleen internet via koperdraad beschikbaar. Wie dicht bij een nummercentrale van KPN zit, heeft dan nog redelijk snel internet, maar na ongeveer 1 kilometer neemt de snelheid
Frans Thissen is sociaal geograaf en als gastdocent verbonden aan de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. Dirk Strijker is als bijzonder hoogleraar Plattelandsontwikkeling (Mansholtleerstoel) verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
geografie | januari 2015
Steeds meer boeren hebben computergestuurde
FOTO: TWAN WIERMANS
Veranderend platteland
nele, ‘autonome’ dorp met eigen voorzieningen, werkgelegenheid en woningen voor de lokale vraag. Maar in een geregionaliseerde samenleving biedt het dorp van vroeger geen echt perspectief meer. Steeds meer plattelanders beseffen dat. De veranderingen op het platteland worden vooral via de politiek en de media op de agenda gezet. Dat heeft voor het platteland vaak een dubbel effect: enerzijds wordt daarmee de urgentie van concrete problemen duidelijk gemaakt, anderzijds wordt het platteland zo, vaak onbedoeld, neergezet als ouderwets en als een leefomgeving die in feite ongeschikt is voor een moderne samenleving. Wat dat betreft is het goed ook de oplossingen te noemen waarmee plattelanders zelf komen. Actieve oriëntatie op een toekomst op basis van veranderende voorwaarden levert meer perspectief op dan terugkijken naar vroeger. Die visie lag ook ten grondslag aan de studiedag ‘De kansen van het platteland’ die op 9 april 2014 werd georganiseerd door de Kring Geografie en Planologie en de Kring Andragologie van de Universiteit van Amsterdam, en Learn for Life, actief op het gebied van de non-formele educatie en opvolger van het Volkshogeschoolwerk in Nederland. De artikelen in dit themanummer van Geografie zijn gebaseerd op een aantal bijdragen van die dag. Hoewel internet de traditionele bereikproblemen van het platteland kan verzachten, constateren Strijker en Salemink dat hier juist sprake is van een achterstand. Oplossingen kunnen komen van overheden maar ook van plattelanders die zelf actie ondernemen. Er wordt steeds meer verwacht van lokale inzet op het platteland. Vermeij en Thissen laten op basis van een onderzoek naar sociale vitaliteit van Nederlandse dorpen zien dat de inzet van bewoners voor lokale doelen niet zozeer afhangt van eigenschappen van het dorp zelf, maar van de mate waarin dorpsbewoners zich sociaal en cultureel verbonden voelen met het dorp. Ontwikkelingen die de lokale binding beïnvloeden, kunnen de verschillen in lokale inzet tussen dorpen in de toekomst doen toenemen. Koomans en Loeffen zijn op zoek naar de succesfactoren van burgerinitiatieven: wat vraagt het van de dorpsbewoners en hoe moeten overheden met deze gewenste ontwikkeling omgaan? Het Nederlandse platteland kent een lange traditie van volwasseneneducatie en community organization. Nu de Nederlandse samenleving zich moet ontwikkelen tot een ‘lerende economie’, is het volgens Kappert, Notten en Vos de Wael de vraag hoe het onderwijs daaraan een bijdrage kan leveren, vooral in plattelandsgebieden waar zich krimp voordoet. Voor de regionale economie wordt de toeristisch-recreatieve functie van dorpen, naast de woon- en werkfunctie, steeds belangrijker. Hospers maakt duidelijk dat het dorp als toeristisch product zich vooral zal moeten verdiepen in de bezoeker. Meier illustreert aan de hand van twee voorbeelden hoe er met leegstand van cultureel erfgoed kan worden omgegaan en hoe dat het (toeristisch) imago van de plek kan verbeteren. •
geografie | januari 2015
sterk af. En juist in plattelandsgebieden zijn deze centrales dun gezaaid. De kaart op pagina 8 laat zien welke gebieden in Nederland onderbediend zijn, oftewel: waar adressen alleen een verbinding via koperdraad hebben en die meer dan 2 kilometer van een nummercentrale liggen. G ETRO FF EN EN In de onderbediende gebieden bevinden zich naar schatting 220.000 adressen, wonen ongeveer 500.000 mensen en zijn naar schatting 60.000 bedrijven gevestigd. Traditionele voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en winkels staan hier onder druk
7
De breedbandsituatie in Nederland
KAART: RUG-FRW
Probleemgebieden breedband
In de blauwgekleurde gebieden is geen glasvezel of coax beschikbaar en is de afstand tot een nummercentrale meer dan 2 kilometer.
en onlinevoorzieningen zouden dan een grote rol kunnen spelen. Het wrange is dat juist het perifere platteland slecht bediend wordt met internet. De Britse geograaf Malecki noemt de achterstand in voorzieningen op het platteland the rural penalty. DIE N ST E N O P A F STA N D Een belangrijke sector die zit te springen om goede onlineverbindingen is de gezondheidszorg. Het gaat om zowel cure als care. Bij cure gaat het bijvoorbeeld om systemen voor ‘consult op afstand’. Een specialist kan een patiënt daarmee vanuit de bureaustoel inspecteren. Zoiets vergt een beeldverbinding met een hoge resolutie, die alleen via snel internet goed werkt. Denk ook aan het op afstand bewaken van patiënten vanuit een ziekenhuis. Ook bij care gaat het veelal om het op afstand communiceren met patiënten, bijvoorbeeld vanuit een thuiszorgorganisatie of polikliniek; denk aan alarmeringssystemen, bewaking van medicijneninname en advisering. In Oost-Groningen heeft thuiszorgorganisatie Oosterlengte geprobeerd zo’n digitaal systeem te ontwikkelen, maar koos uiteindelijk voor de veel beperktere mogelijkheden van beeldtelefoon, omdat de datacapaciteit onvoldoende was. Een andere sector die snel internet vraagt, is onderwijs. In toenemende mate worden digitale leeromgevingen en leermiddelen ingezet. Scholieren en studenten in gebieden met slecht internet zijn vaak niet in staat dit soort middelen thuis te gebruiken. Ook de overheid verleent steeds meer diensten digitaal en particuliere bedrijven ontwikkelen digitaal aanbod (online winkelen, internetbankieren). Bij internetbankieren speelt nog een ander probleem. Zo stuurt ING bij overboekingen een TAN-code naar je mobiele telefoon, maar op het perifere platteland is het mobiele
8
signaal soms (te) zwak. Denk ook aan het ontbreken van een mobiel signaal voor 112-alarmering in buitengebieden. Op het platteland zijn heel wat ondernemingen gevestigd die internet nodig hebben voor hun bedrijfsvoering. Allereerst boerenbedrijven, die in hun communicatie met bijvoorbeeld de overheid (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) gebruik maken van internet, onder meer voor de uitwisseling van GIS-bestanden. Steeds meer boeren hebben computergestuurde machines die op afstand ‘onderhouden’ worden. Denk aan melk- en voerrobots en klimaatbeheersingsapparatuur. Ook bouwondernemingen, toeristische bedrijven, vuilverwerkers en transportondernemingen werken veelvuldig met internet. Een bijzondere categorie zijn de cottage industries, kleinschalige, kennisintensieve, footloose bedrijven (architecten, softwareontwikkelaars, consultants) die soms vanwege omgevingskwaliteiten naar het platteland trekken, maar wel grote behoefte aan snel internet hebben. En dan zijn er de burgers. Zij maken gebruik van bovenstaande voorzieningen (gezondheid, onderwijs, overheid, winkelen) en hebben nog andere behoeften waarvoor snel internet nodig is, zoals Skype-contact, tv en film. Het (nu al vaak krimpende) platteland loopt het risico zonder de beschikbaarheid van snel internet minder aantrekkelijk te worden voor de digitaal georiënteerde bewoner. L OKAL E I NI TI ATI EVEN Marktpartijen zoals Reggefiber leggen glasvezelverbindingen aan in de grotere dorpen waar voldoende geïnteresseerden wonen. Gebieden met lage dichtheden zonder marktpotentie (‘witte gebieden’) laten ze meestal links liggen. In andere gevallen hebben overheden geld over voor het aansluiten van dunbevolkte gebieden op het glasvezelnet, bijvoorbeeld de provincies Friesland, Overijssel en Gelderland – meestal afkomstig uit de verkoop van aandelen in vroegere nutsbedrijven als Nuon en Essent. Er zijn ook plaatselijke initiatieven: soms van lokale of regionale kabelbedrijven (Veendam, Harderwijk, Dokkum, delen van Twente), vaak ook van mensen en bedrijven die het wachten beu zijn. Ze richten een vereniging of coöperatie op en proberen zo een glasvezelnetwerk tot stand te brengen. Soms met hulp van een lokale overheid (Oldambt in de provincie Groningen, De Brêkken in de gemeente Friese Meren) of samen met een private partij (het Oostermoergebied in Noordoost-Drenthe, dat samenwerkt met het bedrijf iipen). Rond Eindhoven zijn al een aantal jaren terug coöperatieve dorpsnetwerken ontstaan (bijvoorbeeld in Nuenen). Ook bedrijven en particulieren met een bedrijf aan huis laten een glasvezelaansluiting aanleggen, vaak voor vele tienduizenden euro’s. Dit soort initiatieven komt vooral van de grond in gebieden waar voldoende sociaal kapitaal aanwezig is en waar mensen de noodzaak van snel internet voelen. Het is veelzeggend dat de eerste initiatieven ontstonden in de dorpen rond Eindhoven waar veel hoogopgeleide medewerkers van technologiebedrijven wonen. Ook het initiatief in het Oostermoergebied is aangezwengeld door hoogopgeleiden.
geografie | januari 2015
Inwoners uit het buitengebied Vechtdal steken zelf de schop in de grond voor glasvezel.
FOTO: VECHTDALBREED.NL
Voldoende breedbandcapaciteit
Bij al deze initiatieven ontbreekt een centrale regie, zodat het wiel telkens opnieuw uitgevonden wordt. CDA-kamerlid Agnes Mulder heeft de minister van EL&I daar inmiddels op aangesproken. Verder is de Rijksuniversiteit Groningen nu bezig met een database om de initiatieven in kaart te brengen. Opvallend veel initiatieven zeggen in hun contacten met overheden last te hebben van ‘ruis’. Die ruis is afkomstig van de grote marktpartijen (KPN, Ziggo, UPC, Reggefiber). Zij blijven in al hun informatie richting overheid herhalen dat op nationale schaal verreweg de meeste adressen de beschikking hebben over goed en snel internet. De teneur is dat ‘er geen probleem is’ en dat zij ‘het snel gaan oplossen’. Ze hebben wat betreft heel Nederland gelijk, maar onze berekeningen laten zien dat 45% van de adressen in de gebieden buiten de bebouwde kom onderbediend is: marktpartijen investeren er niet en enkel de achterhaalde techniek via de telefoonlijn is er beschikbaar. In het recente verleden hebben lokale en regionale initiatieven veel last gehad van Europese regelgeving over niet toegestane overheidssteun bij de aanleg van snel internet (de zogenoemde Appingedam-case). Inmiddels heeft de EU duidelijk gemaakt dat overheden wel degelijk actief mogen optreden in de witte, onderbediende gebieden. Het ministerie van EL&I heeft een handreiking voor gemeenten en provincies uitgebracht, Goed op weg met breedband, die een actieve opstelling van lokale en regionale overheden vereenvoudigt. Dat heeft gezorgd voor de recente opleving van initiatieven waarbij overheden actief betrokken zijn. Toch kan het nog even duren. Tijdens een recente hoorzitting over dit onderwerp in Limburg bleek dat met name partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum er moeite mee hebben
geografie | januari 2015
dat gemeenschapsgeld gestoken wordt in een voorziening waar ‘gewone mensen niet op zitten te wachten en die vooral de kas van telecombedrijven spekt’. TO EKO MSTB ESTENDIG PLATTEL A N D Goede internettoegang is een voorwaarde voor een toekomstbestendig platteland. Verschillende overheden bekommeren zich van oudsher over de toekomst van het platteland en investeren in maatregelen die de leefbaarheid moeten versterken. Zonder investeringen in breedband dreigen deze maatregelen echter nutteloos te worden. De Rijksoverheid zou haar verantwoordelijkheid moeten nemen voor het garanderen van toegang tot snel internet en mobiele telefoonverbindingen; op dat niveau ligt de mogelijkheid overzicht te houden en te coördineren om tot een landelijk dekkende oplossing te komen. •
BRONNEN • Malecki, E.J. 2003. Digital development in rural areas: potentials and pitfalls. Journal of Rural Studies, 19(2): 201-214. • Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2012. Goed op weg met breedband, handreiking voor gemeentes en provincie, Den Haag. • Saanen, N. & H.D. Stout 2006. Breedband in Appingedam: verloren bij de Commissie, gewonnen door de inwoners. Nederlands Tijdschrift voor Europees Recht, 10: 212-218. • Salemink, K. & D. Strijker 2012. Breedband op het platteland. RuG-FRW, Groningen. • Salemink, K. 2014. Breedband in de buitengebieden. Factsheet. RuG-FRW, Groningen. • Strijker, D. & M. Markantoni 2011. Bedrijvig platteland. Agora, 27(4): 8-11.
9
Veranderend platteland
Schoonheid loont (een beetje)
Lotte Vermeij & Frans Thissen Sociaal en Cultureel Planbureau & afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies, UvA
N
u de overheid zich op tal van terreinen terugtrekt, worden verschillen in de kwaliteit van de woonomgeving snel merkbaar. Bestaande ruimtelijke ongelijkheden dreigen toe te nemen. In het onderzoek Sociaal Vitaal Platteland (SVP’11) onder ruim 7000 dorpsbewoners ging het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op zoek naar verschillen in sociale vitaliteit op
EEN M OOI L ANDS C HAP, AC TI EVE B EW O NERS Sinds 2006 voert het SCP, in opdracht van de nationale overheid, het onderzoeksproject ‘De sociale staat van het platteland’ uit. In een binnenkort te verschijnen rapport wordt geïnventariseerd in hoeverre de ligging van dorpen ten opzichte van steden, en de schoonheid van dorp en omgeving betekenis hebben voor de betrokkenheid van bewoners bij hun dorp. Uit de figuur blijkt dat de nabijheid van een stad nauwelijks verband houdt met de inzet van dorpsbewoners voor lokale doelen. Een mooie landschappelijke ligging doet dat wel. In het algemeen zijn de mooier gelegen dorpen sociaal vitaler dan de minder mooie dorpen, maar de precieze verschillen blijken afhankelijk van de nabijheid van de stad. Rond de steden zijn bewoners van dorpen met een fraaie ligging vaker actief voor de leefbaarheid en de belevingskwaliteit, maar zij bieden niet meer burenhulp dan bewoners van de minder mooie dorpen bij de stad. Ook op het afgelegen platteland zijn bewoners van de dorpen met een fraaie ligging sociaal actiever dan bewoners van de minder mooi gelegen dorpen. Zij zetten zich vooral meer in voor de leefbaarheid én zijn vaker bereid buurtgenoten te helpen.
Percentage dorpsbewoners (van 15 jaar en ouder) dat zich inzet voor drie soorten lokale doelen Ligging
Lokale doelen Leefbaarheid
Minder mooi Afgelegen
Burenhulp
35,1%
Belevingskwaliteit
15,7%
14,9%
Mooi
37,7% Minder mooi Bij de stad
18,5%
16,1%
32,3%
15,5%
11,1%
36,1%
15,1%
17,5%
Mooi
10
FOTO: SIEBE SWART/HH
het platteland. Waar zijn bewoners actief en voor welke lokale doelen zetten ze zich dan in?
Nisse
KLEINE V ERSCH ILLEN De verschillen zijn echter klein, zo blijkt uit de figuur, maar dat geldt ook in meer algemene zin. De verschillen tussen dorpsbewoners zijn namelijk vele malen groter dan de verschillen tussen dorpen. De kans dat iemand zich inzet voor een lokaal doel, hangt dus niet zozeer af van het dorp waarin hij woont, maar van de persoonlijke kenmerken van bewoners. Het aandeel bewoners dat zich inzet voor een bepaald doel zegt overigens lang niet alles over wat er wordt bereikt. De sociale vitaliteit van dorpen is ook afhankelijk van de manier waarop bewoners samenwerken en hun vaardigheden. Bewoners die effectief samenwerken en een draagvlak hebben in het dorp, zullen meer klaarspelen dan bewoners met onderlinge meningsverschillen. Bestuurlijke vaardigheden en juridische kennis kunnen een dorp soms meer opleveren dan de praktische inzet. Ook samenwerking
Nisse en Sluiskil
We spreken van inzet voor de leefbaarheid als een bewoner gemiddeld minimaal een uur per week vrijwilligerswerk doet (bijvoorbeeld voor een vereniging) en/of het afgelopen jaar deelnam aan een bewonersinitiatief (bijvoorbeeld om een dorpsfeest te organiseren). Van burenhulp is sprake als een bewoner bereid is diensten te verlenen als dat nodig is, zoals ‘vaak boodschappen doen’. Inzet voor de belevingskwaliteit wil zeggen dat een bewoner gemiddeld minimaal een uur per week vrijwilligerswerk doet voor het landschap, de natuur of het milieu in zijn/haar omgeving of voor de geschiedenis van dorp of regio, en/of het afgelopen jaar heeft deelgenomen aan een bewonersinitiatief (bijvoorbeeld voor wandel- of fietspaden in de omgeving).
geografie | januari 2015
Heinkenszand
Nisse
Vlissingen
A58
‘s-Gravenpolder
N62
Nisse
L
andschappelijke schoonheid is een sterk punt van Nisse (600 inwoners). Het dorp wordt omringd door het heggenlandschap van de Zak van ZuidBeveland en heeft een beschermd dorpsgezicht. Aan het groene Dorpsplein met de middeleeuwse Mariakerk
met maatschappelijke instanties is belangrijk. Een dorp dat maandenlang actie voert tegen gemeentelijke plannen, bereikt misschien minder dan een dorp dat in gesprek gaat. In de praktijk blijken goede samenwerking en vaardigheden wel een positieve uitwerking te hebben op de bereidheid zich lokaal in te zetten. Juist wanneer dorpsbewoners het eens zijn en subsidies en vergunningen verwerven, krijgen ze de kans de handen uit de mouwen te steken. De lokale inzet voor leefbaarheid en belevingskwaliteit, en burenhulp geven dus een redelijk beeld van de sociale vitaliteit van dorpen. LO KALE B INDING
Breskens
W
e s t e r s c h e l d e
Terneuzen
Biervliet
Oostburg ©2014 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
De kwaliteit van de leefomgeving in dorpen wordt steeds meer afhankelijk van de lokale inzet van bewoners. In een mooi dorp (zoals Nisse) komt lokale inzet makkelijker van de grond dan in een minder mooi dorp. (zoals Sluiskil). Dat heeft vooral te maken met de sterkere sociale en culturele binding van bewoners.
ligt een aantal monumentale woningen. Alle oorspronkelijke voorzieningen aan het dorpsplein zijn verdwenen. De oude Rabobank huisvest nu een bakkerij en theetuin waar verstandelijk gehandicapten werkzaam zijn. Het is een bijzondere afstapplek voor de vele fietsers in de streek. Nisse is niet alleen een mooi dorp, de bewoners zetten zich ook in voor de leefbaarheid. De rommelmarkt ten bate van de Mariakerk en het muziekfestival Pastorale zijn jaarlijkse hoogtepunten. Hoewel het dorp verenigd lijkt rond de nog aanwezige dorpsschool, ’t Durpsuus, en de Mariakerk, kent het dorp enkele belangrijke sociale scheidslijnen. Naast de relatief vrijzinnige hervormde gemeente (nu PKN) behoort een klein deel van de bevolking tot de gereformeerde gemeente. Zij hebben aan de Zuidweg een eigen kerk en laten hun kinderen nog steeds elders naar school gaan. Ook de steeds terugkerende discussie over nieuwbouw leidt soms tot grote tegenstellingen.
N61
Sluiskil B E L G I Ë
geografie | januari 2015
10 km
Axel Bron: EuroGlobalMap
Maar waarom zetten de bewoners van dorpen met een mooie ligging zich meer in voor lokale doelen dan de bewoners van dorpen die minder fraai gelegen zijn? Verschillen in bevolkingssamenstelling – kerkelijkheid, leeftijdsverdeling en opleidingsniveau – blijken nauwelijks een rol te spelen. Belangrijker is de binding van de bewoners met het dorp. Wie zich verbonden voelt met een dorp zal ook meer belang hechten aan wat daar tot stand komt. Ook zullen mensen dan goed op de hoogte zijn van wat er speelt, en veel mogelijkheden
11
Veranderend platteland
Burgerinitiatieven van twee kanten bezien
Sluiskil
A
an de verkeerde kant van de Schelde’, is de eerste gedachte die je krijgt bij Sluiskil (2300 inwoners). Zeeuws-Vlaanderen is een van de drie krimpgebieden in Nederland. Plaatselijk geeft dat aanleiding tot leegstand, ook in Sluiskil. Landschappelijk gooit Sluiskil evenmin hoge ogen. De geschiedenis van het dorp is sterk verbonden met het Kanaal Gent-Terneuzen en de industrie die zich daarlangs ontwikkelde. Sluiskil heeft bij verbreding van het kanaal belangrijke delen moeten prijsgeven. Het is ook een industriedorp en dat heeft gevolgen voor het omringende landschap, de bevolkingssamenstelling en de kwaliteit van de woningvoorraad. Uit onderzoek blijkt dat de dorpsbewoners de leefbaarheid als minder goed beoordelen en dat de relatie met de gemeente Terneuzen te wensen overlaat. Dat laatste heeft in het verleden nogal eens geleid tot het indienen van een ‘wensenlijstje’ bij de gemeente en weinig
Sluiskil
geloof in eigen kracht. Daar staat tegenover dat dit van oorsprong katholieke arbeidersdorp een groot aantal organisaties telt, waaronder een dorpsraad, een ondernemersvereniging en een Commissie (H)erkenning Monumenten Sluiskil, die met succes de geschiedenis van het dorp een gezicht geeft. En natuurlijk is het dorp trots dat het regelmatig een belangrijk biljarttoernooi huisvest.
hebben om zich in te zetten. Met een sterke binding is er een grotere kans door dorpsgenoten gevraagd te worden iets voor de lokale gemeenschap te doen. Vooral de sociale binding van bewoners blijkt van belang. Wie meer contacten heeft in het dorp en die contacten ook belangrijk vindt, zet zich vaker in voor een lokaal doel. Ook culturele binding werkt positief. Wie bijvoorbeeld dialect spreekt, naar streekmuziek luistert en naar een regionale televisiezender kijkt, is meer geneigd zich in te zetten dan wie dat niet of minder doet. Omgekeerd kan inzet ook de lokale binding versterken. Wie zich inzet voor een lokaal doel zal bijvoorbeeld eerder nieuwe contacten opdoen. Een sterke functionele binding maakt niet dat dorpsbewoners zich meer inzetten. Integendeel, wie weinig buiten het dorp komt voor bijvoorbeeld winkelbezoek, is lokaal juist iets minder actief. Dit kan komen doordat de kleine groep bewoners die functioneel op het dorp is aangewezen, daar meestal niet voor kiest – denk aan mensen die slecht ter been zijn. Ook van landschappelijke binding zijn de opbrengsten voor het dorp beperkt. Wie veel belang hecht aan het landschappelijk schoon en aan rust en ruimte, zet zich misschien vaker in voor de belevingskwaliteit van de omgeving, maar juist wat minder voor de leefbaarheid van het dorp.
12
FOTO: SIEBE SWART/HH
‘
De genoemde verschillen tussen mooie en minder mooie dorpen zijn dus grotendeels terug te voeren op verschillen in de binding van de bewoners. Omdat bewoners van de mooiere dorpen iets meer sociale contacten hebben, ontplooien zij meer activiteiten voor lokale doelen. En omdat bewoners van de mooie dorpen rond de stad een relatief sterke landschappelijke binding hebben, zetten daar ook meer bewoners zich in voor de belevingskwaliteit.
De participatiesamenleving is niet vorig jaar in Den Haag uitgevonden. Ze is er al lang. In veel dorpen en wijken hebben burgers het heft in eigen handen genomen. Uit onvrede over het tekortschieten van de lokale overheid of omdat men het zelf beter, sneller en goedkoper kan organiseren. Gemeenten moeten koersen op de kracht van burgerinitiatieven, maar er ook op toezien dat dit niet uitmondt in ongelijkheid tussen dorpen.
L OKAL E BI NDI NG EN S C HAALVERG RO TING Het belang van lokale binding voor de inzet van bewoners geeft te denken. Een gemiddelde dorpsbewoner verplaatst zich ruim 35 kilometer per dag. Hij werkt en winkelt veelal buiten het dorp en het merendeel van zijn vrienden, familie en kennissen woont elders. Maar de meeste dorpsbewoners hebben ook tientallen kennissen in het dorp en voelen zich met het dorp verbonden. Daardoor zijn velen bereid zich in te zetten voor een lokale vereniging, een molen in verval, het nabijgelegen natuurgebied of een vereenzamende buurman. Lokale binding vormt dus een belangrijke voedingsbodem van de zo gewenste doe-democratie. Een vraag is evenwel hoe dit er in de toekomst uit ziet. Al sinds het begin van de ruimtelijke schaalvergroting werd gevreesd dat het ‘functieverlies’ van de dorpen het dorpsleven zou uithollen. De transitie pakte echter gunstiger uit dan gedacht, en ook uit de huidige studie van het SCP valt op te maken dat dorpsvoorzieningen niet per se nodig zijn voor de inzet van dorpsbewoners. Wel spelen de vrijwillige activiteiten van bewoners zich steeds vaker buiten de dorpsgrenzen af, omdat sportverenigingen fuseren of dorpen een dorpshuis of basisschool met een ander dorp gaan delen. Hierdoor verandert hun binding en het is de vraag of bewoners dan nog gemotiveerd zijn voor lokale inzet, of gemotiveerd raken tot vrijwillige inzet in ruimere sociale verbanden dan het dorp. • BRON N EN : ZIE WWW.GEOGRAF IE.N L
geografie | januari 2015
Lourens Koomans & Maarten Loeffen Feniks Maatschappelijke Opbouw & Vereniging Stadswerk Nederland
W
anneer zijn wijk- en dorpscoalities succesvol? In het dorp bestaan soms hechte verbanden tussen de bewoners en dat kan helpen initiatieven van de grond te krijgen. Wederzijds vertrouwen speelt daarin een grote rol. De dorpsbewoners beschikken ook in verschillende mate over allerlei capaciteiten en mogelijkheden. Zo heeft de één veel vrije tijd, de ander leidinggevende capaciteiten en is een derde financieel heel erg kien en weer een ander heeft geld ter beschikking. Deze hulpbronnen moeten wel geactiveerd worden. Het vergt inzet en tijd om ze te inventariseren en (mede-)dorpsbewoners aan te sporen mee te doen aan het leefbaar en toekomstbestendig maken van het dorp en als vrijwilliger actief te worden.
DE NIEU W E V RIJW ILLIG ER Vrijwilligers komen niet meer vanzelf uit oude, vertrouwde kaders. Vroeger waren de kerk en de politieke partij een vanzelfsprekende basis van waaruit mensen meededen aan tal van activiteiten. Deze oude verbanden zijn geminimaliseerd. De ‘nieuwe’ vrijwilligers maken vaker deel uit van lossere verbanden. Ze zijn vaak ouder en hebben een hoge opleiding en een volledige baan. Ze zijn vaker
geografie | januari 2015
K LE IN A PE LDO O RN S DO RPE N K O O K B O EK
H
et Klein Apeldoorns dorpenkookboek biedt handvatten voor initiatieven in de openbare ruimte. Samen met dorp of wijk wordt een zo integraal mogelijke ruimtelijke visie vormgegeven en vastgelegd. In de nieuwe stijl van werken wordt meer tijd gestoken in het voortraject. Wat moet de gemeente wel en wat moet ze niet regelen volgens de bewoners? Het boek laat zien uit welke elementen de dorpen zijn opgebouwd en hoe de bewoners daaraan zelf een bijdrage kunnen leveren. Zo spelen burgers zelf een bepalende rol in de beeldkwaliteit van hun omgeving in plaats van top-down opgestelde bestemmingsplannen en bouwvoorschriften.
13
Veranderend platteland
P E EL E N M A A S e gemeente Peel en Maas streeft al jaren naar minder overheid en meer gemeenschap. Ze heeft daarbij een onderscheid gemaakt tussen het openbare domein waar de burger het primaat heeft en het publieke domein waar de overheid aan zet is. De uitdaging ligt in het grensvlak tussen beide domeinen. Waar wil de burger nog meer initiatief nemen en durft de overheid los te laten (zie ook het voorbeeld van Apeldoorn op de vorige pagina) en waar steunt de overheid ondernemende burgers bij hun plannen. Zo hebben de inwoners van het dorp Kessel het initiatief genomen om het kasteel De Keverberg te herbouwen (foto) dat al sinds de Tweede Wereldoorlog als een ruïne midden in het dorp ligt. Het initiatief voor de herbouw komt van de bewoners, de ondersteuning van de gemeente.
Kasteel de Keverberg in Kessel
autochtoon dan allochtoon en zijn vooral woonachtig in het noorden en het oosten van het land, in de minst stedelijke gebieden. Zij hebben meestal een christelijke achtergrond en stemmen vaker CDA, Groen Links en ChristenUnie. Wie actieve vrijwilligers zoekt, kan ze dus in deze kringen vinden. Wil een dorpsgemeenschap of belangenvereniging ook effectief zijn, dan is een aantal factoren belangrijk. Zo zijn focus en een visie op de toekomst van belang. Weten wat je wilt en dat vertalen in concrete, haalbare doelen die voor de dorpsbewoners echt belangrijk zijn, geeft draagvlak. Ook moet er aandacht zijn voor de organisatievorm en procedures, bijvoorbeeld om de hele bevolking te informeren en erbij te betrekken. Communicatie en samenwerkingsvaardigheden kunnen van groot nut zijn om interne problemen op te lossen. Met z’n allen leiding geven aan het proces van zelfsturing klinkt paradoxaal, maar hoeft dat niet te zijn. Het erkennen van verschillen in bekwaamheden, het benoemen van groepsrollen op basis hiervan en het benutten van de verschillende hulpbronnen
In 2012 werden 459 coöperaties opgericht, waarvan 127 op initiatief van burgers
14
FOTO: KESSEL 2014
D
kunnen het proces van zelfsturing vaart en richting geven. Ten slotte is blijvend innoveren essentieel. Dat hoeft niet te betekenen dat elke belangengroep constant het wiel moet uitvinden. Goed rondkijken naar wat andere verenigingen, stichtingen en coöperaties doen, kan al veel helpen. Afkijken mag. De laatste jaren zijn er veel coöperaties ontstaan, onder andere op het gebied van zorg, voedsel, glasvezel, leefbaarheid en energie. Het tijdschrift Burgercoöperaties geeft aan dat er in 2012-2013 maar liefst 459 coöperaties zijn opgericht waaronder 127 van en voor burgers. Mensen die zelf het initiatief nemen om zaken in de eigen wijk of het dorp aan te pakken en dus niet handelen op initiatief van de overheid. Die kan later wel faciliteren, maar dat is niet noodzakelijk. De burger is steeds meer zelfsturend en zelf organiserend bezig.
Je moet het maar durven om als gemeente meer te vertrouwen op je inwoners. Om niet te proberen de burgers mee te krijgen met jouw ideeën maar aan te sluiten bij de aanwezige energie. Internet biedt daarbij nieuwe kansen. De samenleving is er interactiever en creatiever door geworden. Overheden kunnen eerder – of liever: permanent – het contact met de burger zoeken. Niet op de traditionele manier (laten meedenken als de plannen al aardig vorm hebben gekregen) maar in een veel eerder stadium door het mobiliseren van meedenkkracht. In de gemeente Goirle (NoordBrabant) noemen ze dat beginspraak. Horen wat werkelijk leeft. Ook buiten de bekende cirkel van personen en organisaties rondom de gemeente. Door deel te nemen in conversaties op social media en te streven naar dialoog en co-creatie wordt de wereld buiten de gevestigde orde bereikt. Door deel te nemen in de conversatie, maar het niet te zoeken in beleidstermen. Want dat is zeker niet altijd de taal van de creatieve, ondernemende inwoner. En wanneer de aansluiting met een initiatief is gevonden, past nog steeds een terughoudende opstelling. Het werkt veel beter en verbindend om samenwerking rondom een thema voorop te stellen. Wie zich belangeloos en samen met anderen rond een thema wil scharen, plukt daar later de vruchten van. Dat verbindt beter dan werken voor of met een instantie (de gemeente) die zich heeft opgeworpen als eigenaar of leider van het thema. Er kan natuurlijk wel sprake zijn van ‘mede-eigenaarschap’ van de overheid, een rol op de achtergrond. Een faciliterende rol voor initiatieven die de gemeente, als hoeder van het algemeen belang, ondersteunt. We kunnen concluderen dat er veel burgerenergie aanwezig is in dorpen en wijken, en dat de overheid er goed aan doet de burgerinitiatieven niet in beleidskaders te forceren of ze al te snel te institutionaliseren. Maar koersen op de kracht van burgerinitiatieven kan ook leiden tot ongelijkheid. Voorzieningen ontstaan (in de toekomst) immers in sommige dorpen door acties van initiatiefrijke burgers maar kunnen in andere dorpen ontbreken. •
BRONNEN •
Burgercoöperaties in opkomst 2013. Tijdschrift Burgercoöperaties, 52.
•
Dekker, P., J. de Hart & L. Faulk 2007. Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
•
During, R. & R. Willemsen 2013. Krimpbeleid met sociale media. Sturen met sociaal kapitaal op maatschappelijke energie. Deel 5 in de reeks Zo doen wij dat
DE PAR TI C I PER ENDE OVER HEI D
hier!.
De overheid stimuleert (ook uit financiële overwegingen) de participatiesamenleving. Het levert wel een merkwaardige paradox op als de gemeente richting haar bewoners stelt: ‘Wees zelfsturend’. De gemeente moet opnieuw haar positie bepalen als ze koerst op een energieke netwerksamenleving. De gemeente Peel en Maas, Midden-Limburg, pakt dat voortvarend aan (kader). Ze heeft de rolverdeling tussen burger en overheid duidelijk beschreven door een onderscheid te maken tussen het openbaar domein waar de burger de leiding heeft en het publiek domein waar de overheid het primaat heeft.
geografie | januari 2015
• •
Huys, S. e.a. 2012. Publieke pioniers. Den Haag. Landelijk Contact Gemeentelijk Welzijnsbeleid (LCGW) 2012. Manifest Petje Af voor de burger.
•
Peeters, P. H. & C. Cloin 2012. Onder het mom van zelfredzaamheid. Eindhoven.
•
Steenbekkers, A. & L. Vermeij (red.) 2013. De Dorpenmonitor. Ontwikkelingen in de leefsituatie van bewoners. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
•
Willemsen, R. 2012. We zijn allemaal twitterspreeuwen. Trends, tips en tools voor de sociale media. Geraadpleegd op: www.rijkwillemse.nl/362-wij-zijn-
De lerende krimpregio De overheid heeft officieel drie krimpregio’s aangewezen en tien ‘anticipeerregio’s’ waar op korte termijn een substantiële bevolkingsdaling dreigt. Binnen de samenwerkingsverbanden in deze gebieden moet het beroepsonderwijs vooral innovatieve opleidingen leveren die de arbeidsmarkt versterken. Hoe zetten mbo, hbo en (jong-)volwasseneneducatie zich in om de regio vitaler te maken?
Gerrit Kappert, Ton Notten & Lidwien Vos de Wael
Z
elden kreeg een zo gewichtig rapport zo veel media-aandacht en zo’n lauw commentaar van een kabinet als Naar een lerende economie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De raad deed brede én scherpe aanbevelingen voor de hoognodige overgang van een kenniseconomie naar een ‘lerende economie’. Ook de krimpregio’s en het (gebrek aan landelijk) beleid kwamen aan de orde. Het Nederlandse landschap van de kennisinstellingen behoeft meer variatie, verzelfstandiging en concurrentie, aldus de WRR. Niet nadoen wat andere instellingen al doen, en evenmin je nog verder specialiseren op details. De raad pleit er onder andere voor om kenniscentra, ook van hogescholen, meer regionaal te differentiëren. Het eerste deel van het rapport introduceert al het begrip ‘responsiviteit’, die langs drie wegen nagestreefd zou moeten worden. Ten eerste door veerkracht, zodat storingen in het economisch systeem geen fnuikende en onbeheersbare consequenties hebben. Ten tweede door slim om te gaan met schaarste. Denk aan kapitaal, grondstoffen en mensen, aan de noodzaak de productiviteit te verhogen vanwege een afnemende beroepsbevolking, aan toenemende en onontkoombare internationale verwevenheid, en
allemaal-twitterspreeuwen.html
geografie | januari 2015
15
Krimp- en anticipeerregio’s in Nederland
krimpregio’s anticipeerregio’s Noordoost- en West-Friesland
Eemsdelta
Leeuwarden
Groningen
OostDrenthe
oo rd ze e
Kop van NoordHolland
Emmen
Alkmaar Zwolle
N
Amsterdam
Almere
Twente Enschede
Amersfoort
Leiden Den Haag Groene Rotterdam
Voorne-Putten, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee SchouwenDuiveland
Utrecht
Arnhem
Achterhoek
Hart
Nijmegen
Breda
Den Bosch
West-Brabant
Zeeuws-Vlaanderen
Maastricht 50 km
NoordVenlo en MiddenLimburg
Parkstad Limburg
©2014 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
Eindhoven
aan de steeds snellere, meervoudige innovatieprocessen. En ten derde is er de noodzaak te leren voor de toekomst en adaptief te innoveren. Evenzovele taken voor het hoger onderwijs. De WRR-aanbevelingen zijn goeddeels landelijk en niet exclusief op krimpregio’s gericht. Al hekelt de raad wel de neoliberale landelijke verwaarlozing van krimpregionale kwesties. Hoe is de kenniscirculatie beter te reguleren dan nu? De WRR pleit voor een verschuiving van de nationale regie van de economie naar een lager niveau. Bovendien dient het landelijk beleid de regionale diversiteit te ondersteunen. Zo’n systeeminterventie is lastiger te ontwikkelen (en te onderhouden) dan product- en marktinterventies. De WRR-onderzoekers opperen zelfs een nieuw polderoverleg waar het moet draaien om de kernvraag ‘hoe een lerende economie te bevorderen’. Ten slotte verbindt de WRR aan deze kenniscirculatie een nieuwe intelligence: betere informatie en discussiebevordering over feiten, kansen en kwetsbaarheden van de ‘internationale Nederlandse’ kenniseconomie.
De WRR hekelt de neoliberale, landelijke verwaarlozing van de problemen in de krimpgebieden
16
We hebben een aantal projecten beoordeeld die kunnen bijdragen aan die kenniscirculatie. Bijvoorbeeld in de Achterhoek – op dit moment nog een anticipeerregio. Daar namen acht gemeenten in 2009 het initiatief samen te werken aan de vitalisering van hun regio met het oog op duurzaamheid en leefbaarheid. Eind 2011 leidde dat tot het convenant Achterhoek Agenda 2020. Zo’n 150 partijen (overheid, ondernemers en maatschappelijke organisaties, beroepsonderwijs) tekenden voor samenwerking en krachtenbundeling. Zo ontstond een (netwerk)beweging met projecten en ondersteunende beleidsplatforms. Europa werkt mee in de vorm van het project EU 2020 Going Local, dat mikt op meer vitaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid. In dit kader is in 2013 de Achterhoekse Groene Energiemaatschappij opgericht en werd een begin gemaakt met een leidingsysteem voor biogas. In 2030 moet de Achterhoek energieneutraal zijn. Worden samenwerking, co-creatie, coproductie van overheid, ondernemers en maatschappelijke organisaties daarmee werkelijkheid? Afgezien van enkele kortdurende projecten is er maar één echt structureel project, namelijk de Zorgcoöperatie Bronkhorst, een burgerinitiatief waaraan meerdere partijen, waaronder het beroepsonderwijs, deelnemen. We vroegen beleidsmedewerkers van Achterhoek Agenda 2020 welke taken zij leggen bij het beroepsonderwijs. De reactie: ‘Dat is moeilijk te zeggen. De aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is in onze regio nog onvoldoende onderzocht. We zijn er volop mee bezig. Het is een taai vraagstuk. Op een studiedag op 26 november vragen wij het beroepsonderwijs naar zijn aanbod op het gebied van leefbaarheid, duurzaamheid en economische vitaliteit.’
waarbij zowel mbo als hbo betrokken is. We noemen het zorgproject in Drenthe, over het implementeren van domotica, en de zorgacademie in Zuid-Limburg. Op het gebied van technologie noemen we de ontwikkeling van een kenniscentrum voor aardbevingen in Groningen en voor de ontwikkeling van hydro-agrocultuur in Zeeland. Bij beide projecten zijn het mbo en het hbo betrokken.
HBO EN M BO
RU RAL ACADEMY
We bevroegen verder medewerkers van hbo- en mbo-opleidingen die betrokken zijn bij landelijke projecten over de verhoging van leefbaarheid en economische vitaliteit. De potentie is er zeker, maar de opbrengsten moeten nog tastbaarder worden. Met het instellen van lectoraten (2000) heeft het hbo vijf ambities bij elkaar gebracht: (1) praktijkrelevant en (2) professies verrijkend onderzoek, dat zowel (3) onderzoekcompetenties van hbo-docenten als (4) hun onderwijskwaliteit wil versterken, en (5) het aantrekken van onderzoeksgelden. De circa 700 lectoren in het land hebben met die ambities voor ogen zeker een bijdrage geleverd aan regionale ontwikkelingen. Een ander sterk punt bij het hbo is de focus op het versterken van innovatieve ondernemingsvaardigheden bij de studenten. Met name het groene hbo heeft de afgelopen jaren veel werk gemaakt van kenniscirculatie door het opzetten van ‘kenniswerkplaatsen’. Daarin werken opleidingen, burgers en overheden samen om de regio meer te laten profiteren van de kennis en de menskracht die in de scholen aanwezig zijn (zie bijvoorbeeld www.kenniswerkplaats.eu). Bij andere hbo’s wordt gewerkt met Wmo-werkplaatsen. Ook in het mbo roemt men het belang van onderzoeks- en ondernemingsvaardigheden, maar in de praktijk is daar nog weinig van te zien. In de zorgsector zijn er enkele successen te melden
Al deze regionale projecten hebben minimaal de vitaliteit en de cohesie nodig van de jongeren- en de volwasseneneducatie, die varieert van het klassieke vormings- en ontwikkelingswerk tot en met (bij)scholing en kenniseconomie. Zulke initiatieven zijn er al. In 2011 werd de Rural Academy opgericht, een initiatief van de stichting Learn for Life en Doarpswurk. Learn for Life is een netwerk voor lokale, regionale en nationale organisaties die actief zijn in het brede veld van non-formele educatie. Doarpswurk is een stichting gevestigd in Friesland die vrijwillige bestuurders van dorpsbelangenverenigingen en dorpshuizen helpt bij hun interne en externe democratische en veranderingsprocessen. Via Europese projecten speuren beide organisaties naar innovatieve praktijken rond plattelandsontwikkeling & educatie en delen zij hun expertise met partners in andere landen. Ze ontwikkelen met andere organisaties educatieve activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling tegen de achtergrond van een veranderend platteland: vergrijzing, jongeren die wegtrekken naar de stad, de afnemende werkgelegenheid en voorzieningen in de dorpen, nieuwkomers die weinig deelnemen aan het dorpsleven. Participanten in de Rural Academy menen dat educatie en leren een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het zoeken naar nieuwe perspectieven voor het wonen, werken en leven in het
geografie | januari 2015
Deelnemers SMARTproject bezoeken duurzame projecten in Midden-Drenthe.
FOTO: ANNEKE BLOEMA
Bron: Planbureau van de Leefomgeving
geografie | januari 2015
landelijk gebied. Enkele activiteiten van de Rural Academy: Actietafels Leefbaarheid, expertbijeenkomsten, internationale trainingen (Vital Villages) om dorps- en streekvisies te maken. Bij de Rural Academy speelt het leren buiten de schoolmuren een belangrijke rol. Het kan gaan om trainingen, cursussen communicatie, taalcursussen in een buurthuis, enzovoort. Anders dan bij de formele educatie leidt dit soort leren niet tot diploma’s. Toch zou het non-formele leren meer erkend moeten worden als een essentieel en onmisbaar onderdeel van het brede educatieve aanbod. Ook daaraan werken de twee stichtingen – werk in uitvoering dus. • Gerrit Kappert is andragoloog en filosofisch practicus. Ton Notten, andragoloog, was verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit Brussel, en aan de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Rotterdam. Lidwien Vos de Wael is stafmedewerker van Learn for Life en betrokken bij de Rural Academy.
BRONNEN •
Notten, Ton 2014. Ook onderwijs in krimpregio’s kan beter. Sociale vraagstukken www.socialevraagstukken.nl/site/2014/05/14/ook-onderwijs-inkrimpregios-kan-beter/
•
Notten, Ton 2012. Het sextet van de volwasseneneducatie. In: T. Notten, Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad. Antwerpen, Apeldoorn: Garant, 122-144.
•
Notten, Ton 2014. Uit de comfortzone van de huidige economie … naar een echte lerende economie? Journal of Social Intervention, 2014, 23, 4, www.journalsi.org/index.php/si
•
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2013. Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Amsterdam University Press, Amsterdam.
17
Veranderend platteland
Hoe zet je een dorp op de kaart?
stamt uit de 11e eeuw en is schever dan de toren van Pisa, maar wordt lang niet zo succesvol uitgevent. Linksonder: In de kanalen van Giethoorn is het een komen en gaan van bootjes met toeristen. Het Overijsselse dorp weet toeristen ook vast te houden voor meer dan één dag. Onder: De beste dorpsmarketing is regiomarketing, omdat toeristen tochten ondernemen
Gert-Jan Hospers
B
innenkort krijgt buslijn 70 van Steenwijk naar Giethoorn een dienstregeling in het Chinees. Ook is het de bedoeling onderweg de haltes in het Mandarijn aan te kondigen. De Chinezen hebben Giethoorn ontdekt. Ze zijn verrukt over het waterdorp in de kop van Overijssel. De karakteristieke huizen, de punters, het vele water... dit is het Nederland zoals de Chinezen het graag zien. Het zijn niet meer alleen dagjesmensen die het Hollandse Venetië bezoeken. Veel toeristen blijven ook een nachtje slapen. In hotel De Dames van de Jonge is intussen 70% van de gasten Chinees. En ook de plaatselijke middenstand heeft profijt van de komst van Chinezen. In ons land kijkt menig dorp jaloers naar Giethoorn. Met websites, foldermateriaal en evenementen hopen lokale enthousiastelingen hun dorp op de kaart te zetten. Bezoekers moeten verleid worden om naar het dorp te komen en geld uit te geven in de horeca. Veel dorpsraden denken dat marketing niet meer is dan het uitdragen van een slogan, zoals ‘Havelte: de parel van Drenthe’, ‘Overdinkel: daar kan men niet omheen!’ en ‘Koudum: het warme hart van de Zuidwesthoek’. Hoe leuk gevonden ook, bij gebiedsmarketing gaat het uiteindelijk niet om leuzen. Net als in de reguliere marketing draait het om doelgroepen, gebruikers of afnemers. Kotler, de vader van de marketing, zegt het zo: ‘Marketing is de
18
FOTO: DAVID VAN DER MARK
Universiteit Twente & Radboud Universiteit
kunst van het creëren van reële waarde voor de afnemer. Het is de kunst je afnemers zo te bedienen dat ze bij jou beter af zijn’. Hoe kunnen we deze marketingfilosofie toepassen op dorpen die in de gratie willen komen bij bezoekers? KEUZES M AKEN In zijn boek The Tourist Gaze analyseert de Britse socioloog Urry de achtergronden van het toerisme. Volgens Urry zijn toeristen op zoek naar ervaringen die ze thuis niet kunnen vinden. Bovendien kijken ze met een bepaalde blik, de tourist gaze: wie in Pisa is, wil toch op z’n minst de scheve toren zien. Iemand die in scheve torens geïnteresseerd is, kan echter ook naar het Groningse dorp Bedum gaan, waar een van de scheefste van Europa staat. Dat we
geografie | januari 2015
in plaats daarvan massaal Pisa bezoeken, komt door manipulatie vanuit de toeristenindustrie en de media: dankzij de tv, reisgidsen, brochures, tijdschriften, boeken, websites en blogs staat Pisa veel sterker op ons netvlies dan Bedum. Met al die bekende beelden in ons hoofd is het lastig nog onbevangen naar een plaats te kijken. Toerisme komt steeds meer neer op ‘kijken of het klopt’. Voor dorpen die toeristisch niet zo bekend zijn, is de tourist gaze een uitkomst. Want het impliceert dat je met aansprekende foto’s het beeld van potentiële bezoekers kunt beïnvloeden. Het opzetten van een beeldbank waar derden (commerciële partijen, journalisten, leraren, studenten) gratis fotomateriaal van je dorp kunnen downloaden is daarom altijd een goed idee. Zo beschouwd is er hoop voor elk dorp. Maar natuurlijk moet een dorp wel blikvangers hebben. En daar zit vaak het probleem. Dorpen als Benschop, Burgum en Weerselo hebben niet de toeristische kwaliteiten van Giethoorn, Thorn en Domburg, die een herkenbaar beeld oproepen. De meeste dorpen in ons land prijzen zich daarom aan met hun ligging, landschap, cultuur, rust, ruimte en recreatiemogelijkheden. En om hun bijzondere historie te be-
We gaan niet op vakantie naar Otterlo en Eibergen, maar naar de Veluwe en de Achterhoek
geografie | januari 2015
FOTO: XANDER KOPPELMAN VOOR DNA-BEELDBANK OP WWW.LAATZEELANDZIEN.NL
door de streek.
FOTO: HARDSCARF
Veel dorpen hopen op het Giethoorn-effect: toerisme als motor van de lokale economie. Maar toeristische marketing werkt alleen als een dorp bereid is zich in te leven in de bezoeker.
Links: De toren van de Walfriduskerk in Bedum
nadrukken, vermelden sommige dorpen met trots dat ze een brinkdorp, terpdorp of veenkolonie zijn. Maar hoe uniek zijn een mooi landschap, cultureel erfgoed en ontspanningsmogelijkheden nu echt? Waarin onderscheidt een dorp zich van al die andere die ook bezoekers proberen te trekken? Niet alleen vanuit concurrentieperspectief doet een dorp er goed aan keuzes te maken. Ook vanuit het oogpunt van de toerist is het slim om positie te kiezen. Zoals alle plekken zijn dorpen te complex om al hun bijzondere kenmerken bij potentiële bezoekers onder de aandacht te brengen. Alleen de essentie van een dorp blijft in ons brein hangen. Dat vraagt om positionering. Het gaat daarbij om twee beargumenteerde keuzes: een keuze voor een duidelijk thema waarmee een dorp zich wil profileren (wat?) en een keuze voor een kerndoelgroep (wie?). Dorpen als Bredevoort (boekenstad), Ootmarsum (galeriedorp) en Borger (hunebedcentrum) hebben dat goed begrepen. Ze richten zich vooral op cultureel geïnteresseerde, actieve en bemiddelde ouderen, die in de literatuur ook wel whop’ers (wealthy healthy older people) worden genoemd. Verder moeten dorpsmarketeers zich realiseren dat een toeristisch bezoek aan hun dorp meestal niet meer dan een dagdeel duurt. Veelal verblijven de bezoekers in een nabijgelegen stad of in een accommodatie in de buurt. Het bezoek aan een dorp maakt deel uit van een langer verblijf waarin toeristen met de auto, per fiets of te voet tochten ondernemen binnen de regio. Anders gezegd: we gaan niet op vakantie naar Otterlo en Eibergen, maar naar de Veluwe en de Achterhoek. Gemeentegrenzen zijn voor toeristen evenmin relevant. Dat Ootmarsum onderdeel is van de gemeente Dinkelland en dat Vasse bij buurgemeente Tubbergen hoort, is alleen voor de inwoners een issue. Voor bezoekers is het allemaal één pot nat: ze zijn in Twente. Horecaondernemers moeten hun lokale sentimenten – over het buurdorp bestaan vaak de nodige vooroordelen – opzij zetten als ze toeristen willen trekken. Toeristisch gezien werkt het denken in dorpsdimensies (‘dorpisme’) contraproductief. Dorpen moeten juist naar elkaar doorverwijzen. Als een toerist bijvoorbeeld in Ootmarsum verblijft, kunnen folders van dorpen in de buurt hem op het idee brengen daar ook eens naartoe te fietsen. Zo helpen regionale ondernemers elkaar aan klandizie. Paradoxaal genoeg is de beste dorpsmarketing streekmarketing: door samen te werken op streekniveau vergroot je de kans dat toeristen ook jouw dorp aandoen. DE V ISITOR JO U RN EY Toeristische brochures van streken en dorpen zijn opvallend vaak geschreven vanuit het perspectief van de inwoner. Het gevolg: lange en gedetailleerde verhalen over het dorp en z’n geschiedenis, foto’s die overal genomen hadden kunnen worden en het ontbreken van praktische bezoekersinformatie, zoals plattegronden en nuttige adressen. Wil een gebied toeristen aantrekken, dan is het noodzakelijk in hun huid te kruipen. Het concept van de visitor journey (de ervaring van de bezoeker voor, tijdens en na het bezoek) biedt hiervoor aanknopingspunten. Laten we eens kijken
19
BEELD: IMPRIMEDIA FOTO: BOSCHJE4
Bezoekers waarderen goede bewegwijzering. Maar je kunt het ook overdrijven, zoals hier in het Drentse dorp Havelte.
20
Op al deze momenten van waarheid kan een plaats bij de bezoeker een goede indruk achterlaten. Gebruiksgemak bij het boeken, de kwaliteit van de fietspaden en de bejegening in de horeca kunnen grote invloed hebben op ons totaalbeeld van een gebied. Als het ergens tegenvalt, moet een plaats extra moeite doen het tegendeel te bewijzen. Zijn we tevreden, dan komen we misschien nog eens terug en maken we gratis reclame in ons netwerk. Langzamerhand beginnen dorps- en streekmarketeers in ons land te beseffen dat het zo werkt. Toeristische marketing richt zich daardoor niet meer alleen op promotie, maar ook op productontwikkeling. Zo investeren dorpen de laatste jaren in oplaadpunten voor elektrische fietsen en wifi, waarmee toeristen hun mail kunnen checken en toeristische applicaties kunnen downloaden. Ook het beheer en onderhoud van fietsroutenetwerken krijgen steeds meer aandacht. En op sommige plekken denken ondernemers meer vanuit regionaal
perspectief. Dat zien we bijvoorbeeld in p het Vechtdal, waar een cultuurkrant wordt h uitgegeven met daarin het evenementenaanbod van Ommen, Hardenberg, Dalfsen en alle omliggende dorpen. Een dorpsoverstijgend Vechtdal Magazine, dat geschreven is vanuit het perspectief van de bezoeker, geeft daarnaast een hoop praktische toeristische informatie. Het lijken triviale maatregelen, maar in de visitor journey zijn ze essentieel. Marketing vraagt nu eenmaal om gastheerschap: de kunst bezoekers het gevoel te geven dat ze welkom zijn. DE GR ONI NGS E AANPAK Dorpen die zich willen vermarkten, kunnen een hoop leren van de aanpak die de provincie Groningen sinds 2004 hanteert. De bekende campagne ‘Er gaat niets boven Groningen’ wordt uitgevoerd door Marketing Groningen, die dat doet voor de stad én de streek. Het doel is simpel: meer bezoekers trekken die vaker naar Groningen komen, langer blijven en meer besteden. Groningen profileert zich met de specifieke cultuur en natuur van de regio die je in de dorpen van de provincie overal terugvindt. Het thema ‘cultuur en natuur’ mag dan erg algemeen zijn, de uitwerking ervan is slim. Naar analogie van de Big 5 die elke toerist in een Afrikaans wildpark gezien moet hebben, zet Marketing Groningen in op de G7, zeven redenen om Groningen te bezoeken. Naast Cultuurstad Groningen gaat het om de ‘topdorpen’ Pieterburen (bekend van de zeehondencrèche, uitvalsbasis voor wadlopers en startpunt van het Pieterpad) en Bourtange (een goed bewaard vestingstadje met verdedigingswerken in de vorm van een ster), het Lauwersmeer en de typische kerken, borgen en wierden in het Groninger landschap. De laatste drie highlights zijn een gemene deler van Groningen en vinden we vaak terug op dorpsniveau. Als kerndoelgroep van de Groninger marketing heeft men gekozen voor ‘geïnteresseerd Nederland’: hoger opgeleide mensen met een brede, intrinsieke belangstelling voor cultuur, historie en natuur. Meestal zijn dat tweeverdieners zonder kinderen (dinky’s) en gezinnen waarvan de kinderen het huis uit zijn (empty nesters). Al met al toch nog zo’n 1,7 miljoen Nederlanders. Marketing Groningen realiseert zich dat je van bezoekers niet kunt verwachten dat ze Groningen al kennen. Daarom bevatten folders die ze bijvoorbeeld meestuurt met de Volkskrant en NRC Handelsblad – de kranten van ‘geïnteresseerd Nederland’ – kanten-klare arrangementen en een plattegrond van de stad en de provincie Groningen. In de commercials die tussen 2005-2007 en 2009-2012 op televisie te zien waren, verscheen ook altijd de website toerisme.groningen.nl in beeld. In de tv-campagne tussen 2009 en 2012 kwam Marketing Groningen zelfs met een primeur. De getoonde beelden waren afkomstig van Groningenfans die de tv-kijker ‘hun’ Groningen lieten zien. Daarbij kwamen een hoop foto’s van Groningse dorpen langs. Ook van de acties die Marke-
geografie | januari 2015
FOTO: NBTC
welke ‘momenten van waarheid’ je tegenkomt als je overweegt een weekendje weg te gaan. 1. Besluiten en plannen. Je wilt een paar dagen fietsen en wandelen op het platteland. De keuze voor een bepaalde streek of dorp kan het gevolg zijn van een bericht uit de media, een brochure, aanbieding, website, tip van familie of vrienden of eerdere ervaringen. 2. Zoeken en boeken. Dit is een cruciaal moment. Het gemak waarmee je het bezoek kunt regelen, is van groot belang. Vind je via internet snel alle informatie over de bestemming die je zoekt? Zijn er goedkope arrangementen? Wat zijn de meningen van eerdere bezoekers? 3. Reizen en aankomen. Nu gaat het bezoek beginnen. De reis beïnvloedt de stemming waarmee je op de bestemming arriveert. Wat is je eerste indruk van de accommodatie en de omgeving? Hoe is de bewegwijzering? Kun je makkelijk parkeren? Is er draadloos internet? 4. Bezoeken en beleven. Dit is de belangrijkste fase in de totale bezoekervaring. Je doet allerlei indrukken op over de streek en velt een oordeel over de dorpen die je bezoekt, de mensen, de sfeer, de attracties, de dienstverlening in de horeca en de toeristische infrastructuur. 5. Herinneren en vertellen. Dit moment wordt vaak over het hoofd gezien. Wat neem je als souvenir mee voor thuisblijvers? Wat vertel je ze over het gebied en wat laat je ze als bewijs zien? Hoor je nog wat terug van het hotel, de camping of het vakantiepark waar je verbleef?
Het vestingstadje Bourtange is een van de G7, de zeven redenen om Groningen te bezoeken.
ting Groningen opzet, hebben de dorpen in de regio veel profijt. Neem de Tuin & Kunst Tiendaagse Groningen 2011 waar meer dan honderd bijzondere tuinen in de provincie het decor van kunst en cultuur vormden. Zo organiseerde Openluchtmuseum Het Hoogeland in het dorp Warffum een expositie van bekende Nederlandse tuinontwerpers en toonde de Beeldentuin in Hortus Haren het werk van Groningse beeldhouwers. Marketing Groningen zette de Tuin & Kunst Tiendaagse en de dorpen die eraan deelnamen op allerlei manieren in de markt: via folders, posters, borden langs de weg, een website en advertenties. Tijdens het evenement regelde ze blogs, artikelen in de pers, bewegwijzering, spandoeken, tasjes en uitzendingen op RTV Noord. Dat de Groningse aanpak werkt, bleek al uit een evaluatie van de eerste campagne (2005-2007). Volgens een schatting leverden de 1,5 miljoen euro die opgingen aan de tv-spotjes en andere toeristische maatregelen Groningen (stad en provincie) 83 miljoen euro aan extra inkomsten op. Tijdens de drie campagnejaren groeide het verblijfs- en dagtoerisme in Groningen veel sneller dan in de rest van het land.
Marketing is de enig toegestane vorm van discriminatie: welk type bezoeker willen we trekken?
het. Daarom moeten we de mensen vertellen hoe prachtig het hier is. Dan komen we op de kaart te staan en stromen de bezoekers toe.’ Dat is dorpsmarketing die het eigen dorp als het middelpunt van de wereld beschouwt. Zo werkt het natuurlijk niet. Bij marketing moet je niet jezelf centraal stellen, maar de bezoeker. In Giethoorn heeft de horeca dat goed door. Zo serveert hotel De Dames van de Jonge tegenwoordig erwtensoep bij het ontbijt. Dat is geen typisch Giethoorns gebruik, maar een tegemoetkoming aan de Chinese toeristen: ze vinden het heerlijk om de dag met snert te beginnen. •
ERW TENSO EP B IJ H ET O NTB IJT
BRONNEN
Een dorp dat zich bij toeristen wil profileren, moet keuzes durven maken – marketing is de enig toegestane vorm van discriminatie. Welk type bezoeker willen we trekken en met welk thema precies? Bovendien is het van belang om op regionale schaal te denken, omdat toeristen niet naar een dorp, maar naar een streek op vakantie gaan. Helaas redeneert menig dorp nog vaak als volgt: ‘Ons dorp heeft zo veel moois te bieden, alleen weet bijna niemand
•
geografie | januari 2015
Hospers, G.J. 2011. Er gaat niets boven citymarketing: hoe zet je een plaats op de kaart? Haystack, Zaltbommel.
•
Lane, M. 2007. The visitor journey: the new road to success. International
•
Pelzers, E. 2013. De 100 mooiste dorpen van Nederland. WBooks, Zwolle.
•
http://nos.nl/video/701191-chinezen-ontdekken-giethoorn.html
•
http://toerisme.groningen.nl/
Journal of Contemporary Hospitality Management, 19 (3), 248-254.
21
Veranderend platteland Figuur 1: Holwerd: elementen uit de cultuurhistorische verkenning en plan Holwerd aan Zee
Veer naar Ameland
terpen hoofdstraat oude zeedijken beschermd dorpsgezicht plan Holwerd aan zee
W a d d e n z e e
ruimte vrij. Vooral in afgelegen gehuchten, minder aantrekkelijke dorpen en functieverliezende plattelandsstadjes ontstaan veel ‘vrije plekken’. Daarvoor kunnen nieuwe functies worden gezocht, maar dat vergt vaak fysieke aanpassingen die de cultuurhistorische waarde van die plek kunnen aantasten. Hoe kunnen beleidsmakers, stedenbouwkundigen en architecten met dit dilemma omgaan? Het Friese dorp Holwerd en het Oost-Duitse stadje Lutherstadt Eisleben kozen ervoor ‘in te breiden’ en wisten tegelijkertijd aantrekkelijk te blijven.
500 m Bron: openstreetmap.org, Cultuurhistorische Verkenning (2012), www.holwerdaanzee.nl
De historische huizen in Hegebuorren, de hoofdstraat van Holwerd, vormen een gesloten front.
‘Vrije plekken’ en cultureel erfgoed in krimpdorpen In tal van dorpen vallen ongepland gaten in de bebouwing. Woningen, basisscholen, kerken en winkels komen leeg te staan, panden worden gesloopt. Herbestemming is een optie, maar dat vergt vaak fysieke aanpassingen die kunnen botsen met de cultuur-historische waarde van het pand of dorpsgezicht.
22
Sabine Meier Kenniscentrum NoorderRuimte, Hanzehogeschool, Groningen
P
lattelandsgemeenten concentreren voorzieningen zoals basisschool en bibliotheek steeds meer in centrumdorpen vanwege een dalend aantal gebruikers. Winkels en detailhandelszaken sluiten omdat het onlineshoppen toeneemt of omdat er geen opvolgers zijn. Bewoners verhuizen en laten een woning achter waarvoor soms moeilijk een koper te vinden is. Kerken verliezen hun primaire functie. Door deze ontwikkelingen neemt de leegstand toe. Of positiever uitgedrukt: er komt meer
geografie | januari 2015
Holwerd is een dorp met circa 1650 inwoners in Noordoost Fryslân, vlak achter de dijk in de Waddenzeekustzone. Het ligt op twee terpen: een kerkterp en een ‘handelsterp’, waar gewoond en gewerkt werd. De handelsterp heeft een hoofdstraat met aan elkaar gebouwde panden. Grote delen van Holwerd zijn in 1991 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Ondanks dit mooie en unieke cultureel erfgoed komen steeds meer panden in het dorp leeg te staan. Beleidsmakers, stedenbouwkundigen en architecten proberen een middenweg te vinden tussen behoud van de aaneengesloten bebouwing en herbestemming. In grote lijnen ontwikkelen ze daarvoor twee strategieën, de ene gebaseerd op objectivering van de ruimtelijke kwaliteit, de andere op participatie van de bevolking. Het eerste gebeurt in een cultuurhistorische verkenning. De daarin benoemde kernkwaliteiten moeten richting geven aan de keuze of leegstaande historische panden gesloopt, dan wel bewaard blijven. In de praktijk is het echter lastig een goede bestemming te vinden voor de leegstaande panden op de handelsterp en vrije plekken daarbuiten. Sommige (jonge) huishoudens hebben nu eenmaal een voorkeur voor nieuwbouw. Een aantal panden is ook niet geschikt om er voor senioren geschikte woonvormen van te maken. Bovendien zijn eigenaren niet altijd bereid of in staat hun pand te onderhouden of te verkopen. In 2009 kwamen ruimtelijke professionals op uitnodiging van de Bond Nederlandse Architecten (BNA) bijeen in het Ontwerplab Krimp. Daar werd ervoor gepleit niet alleen te focussen op het behoud van het historische gedeelte, maar Holwerd te begrijpen als ‘een nieuwe verzameling van ruimtes en leegtes. De ruimtes noemen we de nieuwe ‘Holwerder buurtschappen’, […] overzichtelijke woonclusters, ieder buurtschap met eigen landschappelijke, stedenbouwkundige en sociale kwaliteiten’. Daaruit vloeide onder andere het plan Holwerd aan Zee voort. Door de Holwerder Vaart door te trekken tot aan de zeedijk, komt de dorpskern op de terp weer aan het water te liggen. Volgens de initiatiefnemers is het dorp dan niet alleen het punt waar de veerboot naar Ameland vertrekt, maar ook een plek waar het prettig toeven is voor toeristen en inwoners. De tweede strategie is erop gericht bewoners en andere partijen te betrekken bij het toekomstperspectief van Holwerd. Tijdens een ‘dorpsverkenning’ kunnen bewoners (woon)behoeftes in kaart brengen en werkgroepen vormen die bepaalde ontwikkelingen op
geografie | januari 2015
Kerkterp Handelsterp
H O L W E R D ©2014 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
FOTO: ANGELIQUE VAN WINGERDEN
H O LW ERD
sociaal, ruimtelijk of economisch gebied in gang zetten. De dorpsverkenning vormt samen met de cultuurhistorische en bouwhistorische verkenning het algemene ontwikkelingsperspectief van Holwerd. Uitvoerend orgaan is de Dorps Ontwikkelingsmaatschappij, die vastgoed uit de markt haalt en grondposities kan innemen. In Holwerd is de participerende strategie in grote lijnen ondergeschikt aan de objectiverende strategie: ruimtelijke kwaliteit wordt gedefinieerd aan de hand van de cultuurhistorische kernwaarden. Maar hoever willen beleidsmakers, ontwerpers en bewoners gaan om cultureel erfgoed onveranderd te laten? Wordt op een gegeven moment bijvoorbeeld geaccepteerd dat alleen de gevels in de hoofdstraat blijven staan, waardoor gebouwd cultureel erfgoed tenminste als decor overblijft? Of wordt incidenteel sloop toegestaan waardoor (groene) vrije plekken onderdeel mogen uit-
Is het genoeg als je alleen de historische gevels in de hoofdstraat laat staan als decor?
23
L U TH E R STA D T E I SLE B E N Net als in tal van Oost-Duitse kleine en middelgrote steden nam de bevolking in Lutherstadt Eisleben in deelstaat Saksen-Anhalt na de val van de Muur in 1989 snel af, met als gevolg leegstand en verloedering van vele – ook historische – gebouwen. De plaats heeft zich vooral in de loop van de 15e en 16e eeuw ontwikkeld door haar ligging op een kruispunt van twee handelsroutes. In de loop van de 19e eeuw beleefde het stadje een tweede groeiperiode door de industriële ontwikkelingen rond de kopermijnbouw. Maarten Luther (1483-1546), een van de leiders van de Reformatie, is er geboren en overleden. De gebouwen waar Luther heeft gewerkt en geleefd, de Luthergedenkstätten, staan op de UNESCO werelderfgoedlijst. Om de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van Lutherstad Eisleben te waarborgen, hanteert men twee strategieën: de participerende en de narratieve. De eerste behelst het vaststellen van een algemeen ontwikkelingsperspectief. Daarvoor werd het Gemeinschaftswerk Lutherstadtumbau opgericht, waarin gemeente, talrijke verenigingen, particuliere eigenaren, kerkgenootschappen, de culturele erfgoedstichting van de Luthergedenkstätten en ruimtelijke professionals deelnemen. Gezamenlijk hebben ze besluiten
genomen waar precies geconsolideerd of gesloopt mag worden. Een bepaald deel van de binnenstad is een Denkmalschutzgebiet (vergelijkbaar met een beschermd dorpsgezicht), waarbinnen circa 700 historisch waardevolle panden liggen. Vanwege de omvang van de leegstand (17%) en de verloedering van de bebouwing zijn er ook historische panden binnen het Denkmalschutzgebiet gesloopt. Daarnaast zijn er werkgroepen van professionals en bewoners die projecten uitvoeren. De tweede, narratieve, strategie moet het imago van Lutherstad Eisleben veranderen: van een kopermijnbouwstad naar een stad waar religieus erfgoed en cultuur gezien en beleefd kunnen worden. Bovendien worden gebouwen en vrije plekken benut om aan de geschiedenis van de Reformatie te herinneren en erover te communiceren. Bezoekers en bewoners worden uitgenodigd om van de ene plek met een verhaal naar de andere te wandelen via de Lutherweg. Het idee beperkt zich niet tot deze stad. De protestantse kerk, talrijke gemeenten en toeristenverenigingen in de deelstaten Saksen, Saksen-Anhalt, Beieren en Thüringen hebben een koepelorganisatie opgericht die Lutherwandelingen langs kerken en steden promoot die iets van de geschiedenis van de Reformatie laten zien. Een ander doel van de Lutherweg is de zichtbare gevolgen van demografische krimp onder de aandacht te brengen. Tijdens de wandeling door het ‘geperforeerde’ stadje kunnen nieuwe bestemmingen van de vrije plekken worden bekeken en bezocht. Dat bevordert de acceptatie ervan.
In Lutherstadt Eisleben staat de beleving van authentieke plekken centraal, in Holwerd het overeindhouden van het historische beeld
24
BRONNEN: ZI E WWW.GEOGRAFI E.NL Standbeeld van Luther op de Markt in Lutherstad Eisleben.
Figuur 2: Lutherstadt Eisleben met cultureel erfgoed Luthe
rweg
11
12 St. Annenkerk Uitzicht
Er zijn overeenkomsten maar ook duidelijke verschillen tussen Holwerd en Lutherstadt Eisleben. Een groot verschil is dat er zo veel panden leegstaan in Lutherstadt Eisleben, dat de wens om aaneengesloten, historisch gegroeide straatbeelden te behouden, is losgelaten. Daarom is de aanpak van de ruimtelijke professionals minder op ‘het beeld’ dan op ‘punten’ gericht. Vervolgens worden
geografie | januari 2015
St. Andreaskerk Woordenbank Stadsterassen Luther & protestantisme
Knappenbrunnen Sterfhuis Museumkwartier
100
Inside/Outside Luther & het Vreemde
uss hau Ratha
Vicariaatstuin Luther & legenden Grabenstrasse G r abenstr a
Lutherstadt Eisleben
6
Schep Scheppingstuin Luther & de schepping 250m
LEIPZIG
thüringen
5 Leestekens Luther & de media
Lutherstadt Wittenberg
sachsen
Showvenster Luther & feestcultuur
7
brandenburg
Lutherweg
Ohrenweide Luther & Duitse taal
Markt
8 9
sachsenanhalt
VER GEL I J KI NG
FOTO: HAMMONIA
maken van het cultureel erfgoed? Een voorbeeld voor de tweede optie zijn de ‘geperforeerde’, historische straatbeelden van de Lutherstadt Eisleben.
©2014 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
FOTO: MAIK KNOTHE
Het gerestaureerd sterfhuis van Luther in Lutherstadt Eisleben is gecombineerd met nieuwbouw voor een tentoonstellingsruimte.
die punten weer met elkaar verbonden door een overkoepelend verhaal over het immaterieel cultureel erfgoed en door de wandelroute. De Lutherweg maakt van het cultureel erfgoed een (religieuze) belevenis tegen het decor van de krimpende plaats. Terwijl in Lutherstadt Eisleben het verhaal gepaard gaat met de beleving van authentieke plekken, staat in Holwerd het overeind houden van ‘het beeld’ van het cultureel erfgoed (nog?) centraal. Het belevingsaspect wordt eerder gekoppeld aan het nieuwe, vrij grote infrastructurele plan om Holwerd in de toekomst weer met de zee te verbinden. Het verhaal dat de kerkterp ooit aan zee lag, is daarbij weliswaar niet het enige, maar wel een cruciaal vehikel om het plan te legitimeren. De omgang met cultureel erfgoed verschilt, maar in beide plaatsen beseft men dat erfgoed voor (veel) toeristen pas aantrekkelijk wordt als de beleving ervan mogelijk wordt gemaakt. Lutherstadt Eisleben heeft sinds 2006 een nieuwe traditie van de (religieuze) Lutherwandeling in het leven geroepen. Bezoekers en bewoners maken de wandeling jaarlijks op de laatste zondag van augustus. Ook nemen bewoners en professionals, georganiseerd in het Gemeinschaftswerk Lutherstadtumbau, gezamenlijk besluiten over het wel of niet behouden van historisch waardevolle panden. In Holwerd heeft de Dorps Ontwikkelingsmaatschappij de basis gelegd voor de participatie van bewoners aan de toekomstplannen en daarmee de omgang met cultureel erfgoed. Of de gekozen strategieën in beide plaatsen er ook voor zorgen dat de belangen en de (woon)wensen van de bewoners duurzaam en afdoende worden behartigd, vergt nader onderzoek. •
4
Geboortehuis Geboorteh huis UNESCO erfgoed f
1
3
2 St. Petri-Paulikerk Rozenbekken Bron: lutherweg.de, ibs-stadtumbau.de
De Lutherweg voert langs historische plekken die verband houden met Luthers leven en een aantal nieuwe locaties die het verhaal over Luther completeren.
geografie | januari 2015
25