GEMEENTELIJKE TAKEN TOEZICHT KWALITEIT AMERSFOORTSE KINDEROPVANG
De rekenkamercommissie van de Gemeente Amersfoort heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop de gemeente de taken rond toezicht en handhaving vanuit de Wet kinderopvang invult.
Rekenkamercommissie Amersfoort mei 2010
COLOFON
Titel
De gemeentelijke taken rond het toezicht op de kwaliteit van de Amersfoortse kinderopvang
Uitgavedatum
mei 2010
Rekenkamercie Amersfoort Postbus 4000 3800 EA Amersfoort T (033) 469 43 12 F (033) 469 54 54 E
[email protected] I www.amersfoort.nl/rekenkamer
1
Inhoudsopgave Colofon ...................................................................................................................................... 1 Hoofdstuk 1 Inleiding ................................................................................................................ 4 1.1 Aanleiding en achtergrond ....................................................................................................4 1.2 Centrale onderzoeksvraag .....................................................................................................4 1.3 Normenkader, scope, afgrenzing en tijdsvak ............................................................................ 4 1.4 Aanpak en Organisatie ......................................................................................................... 5 1.5 Samenvatting ...................................................................................................................... 5 1.6 Leeswijzer ........................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 2 De Feiten ............................................................................................................... 6 2.1 Landelijk............................................................................................................................. 6 2.2 Amersfoort ......................................................................................................................... 7 2.3 GGD ................................................................................................................................. 8 2.4 Inspectie van het Onderwijs .................................................................................................. 9 Hoofdstuk 3 De Wet- en Regelgeving .......................................................................................12 3.1 De Wet ............................................................................................................................12 3.2 De Regelgeving .................................................................................................................13 3.3 De Kwaliteit......................................................................................................................13 Hoofdstuk 4 De Taakinvulling in Amersfoort ...........................................................................17 4.1 Algemeen .........................................................................................................................17 4.2 Melding en het register .......................................................................................................17 4.3 Toezicht op naleving ..........................................................................................................20 4.4 Handhaving ......................................................................................................................22 4.5 Gemeentelijk jaarverslag .....................................................................................................23 Hoofdstuk 5 Het Testwerk .......................................................................................................25 5.1 De Opzet van het Testwerk ................................................................................................25 5.2 De Werkzaamheden van het Testwerk ..................................................................................26 5.3 De Uitkomsten van het Testwerk.........................................................................................27
2
Hoofdstuk 6 Antwoord op de Vraag, Conclusies en Aanbevelingen ...........................................31 6.1 Het Antwoord op de Vraag .................................................................................................31 6.2 De Conclusies ...................................................................................................................31 6.3 De Aanbevelingen .............................................................................................................33 Gebruikte Stukken / Interviews................................................................................................34 Bijlage 1 Overzicht van de wet- en regelgeving .........................................................................36 Bijlage 2 Geselecteerde locaties voor testwerk...........................................................................37 Bijlage 3 Onderwijsinspectie, onderzoek 2008 ...........................................................................38
3
HOOFDSTUK 1 INLEIDING In dit inleidende hoofdstuk wordt de achtergrond van het onderzoek kort uiteengezet. Daarnaast worden de aanleiding en achtergrond, de centrale onderzoeksvraag, het normenkader, de aanpak, de organisatie en de leeswijzer gegeven.
1.1 Aanleiding en achtergrond Amersfoort kent een hoog geboortecijfer en relatief veel jonge bewoners. Daarnaast kent de stad ook veel tweeverdieners. Kinderopvang is daarom van groot belang. Dat deze opvang aan kwaliteitseisen dient te voldoen is evident. In 2005 is de Wet kinderopvang (hierna te noemen: de Wet) ingevoerd om ouders meer mogelijkheden te geven om zorg en arbeid te combineren. Deze wet stelt regels op voor de kwaliteit van de kinderopvang. Dit is van belang omdat het in kinderopvang gaat om de verzorging en opvoeding van jonge kinderen. Steeds meer kinderen worden op jonge leeftijd al toevertrouwd aan de dagopvang en gastouders. De gemeenten hebben in de Wet diverse taken toebedeeld gekregen. Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en de bijbehorende handhaving zijn een taak van de gemeenten. In dit rekenkameronderzoek wordt de invulling van die taken in Amersfoort beoordeeld. Er is geen concrete aanleiding om de taken rond de kinderopvang te onderzoeken. Het onderwerp stond opgenomen op de groslijst van de Rekenkamercommissie naar aanleiding van berichtgeving in de media enkele jaren geleden.
1.2 Centrale onderzoeksvraag De centrale vraag van dit rekenkameronderzoek luidt als volgt: “Hoe beoordeelt de Rekenkamercommissie de wijze waarop de gemeente Amersfoort de taken rond toezicht en handhaving, zoals voorgeschreven in de Wet kinderopvang, invult?”.
1.3 Normenkader, scope, afgrenzing en tijdsvak Het normenkader bij dit onderzoek wordt gevormd door de Wet kinderopvang (in dit onderzoek ook aangehaald als: de Wet) en de Regeling Wet kinderopvang (in dit onderzoek ook aangehaald als: de Regeling). Het onderzoek richt zich op de taken van de gemeente, de taken van de GGD blijven inhoudelijk buiten beschouwing. In hoofdstuk 3 worden de Wet en de Regeling verder uiteengezet. Paragraaf 3.4 geeft een overzicht van de gemeentelijke taken en vormt in feite het normenkader voor dit onderzoek. Het onderzoek richt zich op de kinderopvanglocaties in de gemeente Amersfoort. Tussentijdse opvang en peuterspeelzalen vallen niet onder de wet en vallen daarom ook buiten het onderzoek. Het voor dit onderzoek van toepassing zijnde tijdsvak is het jaar 2008.
4
1.4 Aanpak en Organisatie Het onderzoek is uitgevoerd door middel van de volgende stappen: [1] een inventarisatie van beschikbare documentatie [2] het afnemen van interviews in de ambtelijke organisatie en [3] het verrichten van testwerk op de gemeentelijke dossiers van een aantal geselecteerde locaties. De selectie van locaties is tijdens het onderzoek gemaakt. Hierbij is enerzijds een representatieve spreiding gemaakt over dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus en anderzijds een representatieve spreiding over de Amersfoortse wijken. Om misverstanden te voorkomen wil de Rekenkamercommissie hier benadrukken dat zij geen locaties bezocht heeft en het werk van de GGD (het uitvoeren van de inspecties bij de locaties en de rapportage daarover richting de houders en de gemeente) niet heeft beoordeeld. De reden hiervoor is dat dit onderzoek zich puur richt op de taken die in de Wet aan de gemeente zijn toebedeeld en hiertoe behoren niet de fysieke inspecties en de rapportage daarover. Het concept onderzoeksrapport is voor technisch wederhoor (twee weken) aangeboden. Vervolgens is een definitief rapport opgesteld, deze is voor een bestuurlijke reactie (twee weken) aan het college aangeboden. Het onderzoek is in eigen beheer uitgevoerd. De ambtelijk secretaris, mevr. drs. M.P. van den Nieuwendijk RA, heeft het onderzoek uitgevoerd. Als lidrapporteur van het onderzoek is opgetreden mevr. ir. F.T. van de Vlierd RC, extern lid van de Rekenkamercommissie.
1.5 Samenvatting De Rekenkamercommissie kiest uitdrukkelijk om een samenvatting achterwege te laten omdat zij van opvatting is dat de samensteller de inhoud daarvan bepaalt en zij elke lezer de gelegenheid wil bieden de informatie in het rapport op eigen wijze tot zich te nemen.
1.6 Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden diverse feiten kort behandeld. In de hoofdstukken 3 komen de wet- en regelgeving en de taken van de gemeente aan de orde. De taakinvulling en het testwerk worden uiteengezet in respectievelijk de hoofdstukken 4 en 5. In hoofdstuk 6 geeft de Rekenkamercommissie haar conclusies en de aanbevelingen tot welke zij naar aanleiding van het onderzoek is gekomen.
5
HOOFDSTUK 2 DE FEITEN In dit hoofdstuk worden de feiten op landelijk niveau (paragraag 2.1) en voor Amersfoort (paragraaf 2.2) uiteengezet. Verder wordt aandacht besteed aan de activiteiten van de GGD (paragraaf 2.3), de Inspectie van het Onderwijs (paragraaf 2.4) en de VNG (paragraaf 2.5).
2.1 Landelijk 2.1.1 De Rolverdeling Diverse ministeries spelen een rol in het kinderopvangbeleid. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) was tot de beëdiging van het kabinet Balkenende IV verantwoordelijk voor het kinderopvangbeleid. Nu is die taak overgenomen door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het ministerie van Financiën (de Belastingdienst) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De ministeries van Financiën en VWS zijn tevens medeondertekenaar van de Wet kinderopvang. Het ministerie voor Jeugd en Gezin (J&G) heeft medebetrokkenheid bij kinderopvang. Het ministerie van Economische Zaken (EZ) draagt verantwoording voor marktordeningsvraagstukken. Het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV) is verantwoordelijk voor specifieke doelgroepen van de Wet kinderopvang. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is gesprekspartner voor de rijksoverheid bij alle vraagstukken die op gemeentelijk terrein worden uitgevoerd. Bij kinderopvang is dat bijvoorbeeld: de kinderopvang voor specifieke doelgroepen, het toezicht door de GGD, het lokale jeugdbeleid en onderwijsachterstandsbeleid. GGD Nederland, de koepelorganisatie van de GGD’en, is betrokken als gesprekspartner over kwaliteit en toezicht.
2.1.2 Het Beleid, de Financiën en de Aantallen Het beleid Het ministerie van OCW is zoals gezegd verantwoordelijk voor het kinderopvangbeleid. Dit beleid is vastgelegd in de Wet kinderopvang. Volgens deze wet is kinderopvang een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, overheid en werkgevers. Met ingang van het schooljaar 2007-2008 zijn scholen verplicht om de aansluiting met de buitenschoolse opvang te organiseren als ouders daar om vragen. De financiën De rijksbegroting 20091 gaat uit van 2.800 miljoen euro uitgaven voor kinderopvang in 2009. Iedereen die werkt, of een studie of traject volgt om aan het werk te gaan en dat combineert met de zorg voor kinderen, kan aanspraak maken op een kinderopvangtoeslag.
1
Dit bedrag ter indicatie, het genoemde jaar valt niet binnen de onderzoeksperiode.
6
De aantallen De formele kinderopvang (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau) is de afgelopen vijftien jaar snel in omvang gegroeid. Eind 2008 maken 655.000 kinderen gebruik van formele kinderopvang. Ongeveer 40% van de kinderen in de leeftijd 0-4 jaar maakt gebruik van formele kinderopvang. Ongeveer 12% van de kinderen in de (basis)schoolgaande leeftijd maakt gebruik van buitenschoolse opvang. Er zijn in Nederland ongeveer 1.571 kinderopvangorganisaties met in totaal circa 6.381 opvanglocaties, waarvan 3.359 dagopvang en 3.022 buitenschoolse opvang.
2.2 Amersfoort 2.2.1 De Rolverdeling De wethouder Jeugd en de wethouder Zorg hebben beiden verantwoordelijkheden op het gebied van de kinderopvang. Het toezicht op de kinderopvang valt onder de sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs. De uitvoering van het toezicht heeft de gemeente gedelegeerd aan GGD Eemland (zie ook paragraaf 2.3). De werkzaamheden rond het register2, het verwerken van door de GGD gehouden inspecties e.d. zijn ondergebracht bij de afdeling Vastgoed en Voorzieningen, het beleid inzake kinderopvang valt onder de afdeling Welzijn en Onderwijs. Het accounthouderschap GGD is belegd bij de afdeling Zorg en Integratie. Handhavingszaken worden door de afdeling Vastgoed en Voorzieningen in samenspraak met een adviseur Juridische Kwaliteitszorg opgepakt.
2.2.2 De Financiën en de Aantallen De financiën De gemeente krijgt jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van toezicht- en handhavingstaken in het kader van de kinderopvang. Het gaat hier om niet-geoormerkt geld dat via het gemeentefonds wordt ontvangen. Voor dit onderzoek zijn via de VNG indicaties voor de bedragen voor de jaren 2005 tot en met 2009 verkregen3. Voor nadere financiële informatie wordt hier ook verwezen naar paragraaf 2.3.
2009
101.000 euro
2008
93.000 euro
2007
62.000 euro
2006
59.000 euro
2005
57.000 euro
Overzicht 1: indicatie beschikbare gelden voor uitvoeren van toezicht- en handhavingstaken
Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus moeten zich laten registreren door de gemeente. Alleen als een locatie opgenomen is in het register kunnen ouders een deel van de kosten van de kinderopvang terug ontvangen van de belastingdienst. 3 Vanwege afspraken met het Ministerie van BZK maakt de VNG normaal gesproken geen exacte berekeningen voor individuele gemeenten. Ook in het geval van dit rekenkameronderzoek wilde de VNG zich graag aan deze afspraken houden. Daarom is een indicatie ontvangen. De bedragen zijn gebaseerd op grond van de initiële storting in 2004/2005 voor alle gemeentelijke taken voor kinderopvang, een deel daaruit voor toezicht en handhaving, de respectievelijke accrespercentages en de aanvulling in 2008 voor het bekostigen van sectorale groei (meer centra die geïnspecteerd moeten worden) en het intensiveren van toezicht op gastouderbureaus. Hierbij is uitgegaan van 134.000 inwoners en een bedrag van 450.000 euro voor alle taken rond kinderopvang. 2
7
De aantallen4 In Amersfoort maken per 31 december 2008 2.061 kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar gebruik van formele kinderopvang. In totaal vormen 8.245 Amersfoortse kinderen die leeftijdsgroep. Dit maakt dat 25% van de 0-4 jarigen gebruik maakt van kinderopvang, dit is wat lager dan het landelijke percentage. In de schoolgaande leeftijd maken per 31 december 2008 1.870 Amersfoortse kinderen gebruik van buitenschoolse opvang, in totaal wordt deze leeftijdsgroep gevormd door 15.994 kinderen. Daarmee gaan 12% van de Amersfoortse schoolgaande kinderen naar de buitenschoolse opvang, dit is gelijk aan het landelijke percentage. De percentages van Amersfoort zijn echter lastig te vergelijken met de landelijke percentages, de vervuiling hierin wordt namelijk gevormd door wachtlijsten. Als deze wachtlijsten niet bestonden zouden de percentages immers anders uitvallen. De Amersfoortse aantallen van kinderen die ondergebracht worden in de opvang zullen toenemen in de toekomst. Om dit nader toe te lichten wordt in deze alinea een zijstap buiten de scope van het onderzoek gemaakt. De kinderopvangorganisaties in Amersfoort hebben moeite om voldoende locaties te vinden voor dag- en buitenschoolse opvang. De wachtlijsten dreigen verder op te lopen door een explosieve stijging van de vraag. Het gevolg is een tekort aan nieuwe plaatsen en wachtlijsten die steeds langer worden. Momenteel wachten bijna 900 kinderen op een plek in de opvang. Dat bracht het college ertoe een versoepeling aan te kondigden van het vestigingsbeleid voor kinderopvangvoorzieningen in Amersfoort-Noord. Zo werden al zeven schoollokalen gebouwd en in gebruik genomen als buitenschoolse opvang. Dit heeft deels te maken met de sterke groei van de stadsbevolking. Daarnaast is bij het ontwerp van de wijk onvoldoende rekening gehouden met deze groei.5 Amersfoort telt voor kinderopvang 15 organisaties met in totaal zo’n 40 opvanglocaties. Voor buitenschoolse opvang zijn 10 organisaties actief, verdeeld over zo’n 60 locaties. Daarnaast zijn er nog 11 gastouderbureaus. Op het aantal gezinnen waar het gastouderschap daadwerkelijk plaatsvindt, heeft de gemeente geen zicht, deze behoeven ook geen vermelding in het register. De aanbieders zijn zowel groot als relatief klein. De grootste aanbieders zijn de Stichting Kinderopvang Amersfoort (SKA) en Skon Kinderopvang BV (ondergebracht in Kinderopvang Nederland, een samenwerkingsverband met NAVITAS Capital, de investeringsmaatschappij van de familie Zeeman). Het overige aanbod is versnipperd over diverse aanbieders met 1 locatie of in gevallen enkele locaties.
2.3 GGD De taken van de GGD zijn inhoudelijk geen onderdeel van dit onderzoek, echter, om het beeld volledig te schetsen wordt een korte omschrijving gegeven. De GGD is de inspecterende instantie in het kader van de kwaliteit. Uit de parlementaire behandeling van de Wet blijkt dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang bij de gemeente blijft.
Op basis van cijfers van de sector WSO (de gegeven cijfers omtrent kinderen die gebruik maken van kinderopvang en cijfers rond locaties en organisaties) en cijfers uit “Amersfoort in cijfers 2008” (de gegeven totaal cijfers). 5 Bron: Inspectie van het Onderwijs. De inspectie verzamelt signalen in Nederland, de Rekenkamercommissie heeft de signalen van Amersfoort opgevraagd. Dit resulteerde in één signaal, de bovenbeschreven versoepeling. De versoepeling is op 18 maart 2009 door de gemeente middels een persbericht openbaar gemaakt. 4
8
De uitvoering van de inspecties is op basis van de Wet toegewezen aan de GGD Eemland. De GGD voert inspecties uit, waarbij zij beoordeelt of locaties aan de gestelde eisen voldoen. Zo nodig adviseert de GGD aan de gemeente om maatregelen te nemen ter handhaving. Om te kunnen beoordelen of aan de regels wordt voldaan, is een toetsingskader opgesteld, gebaseerd op de Wet. Hierin staan de zaken waarover de GGD informatie verzamelt en een oordeel geeft. Alle toezichthouders in Nederland werken met dezelfde veldinstrumenten, zoals vragenlijsten, om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen tijdens een inspectiebezoek. Het uiteindelijke inspectierapport geeft een oordeel over het al dan niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen, rapporteert aan de gemeente in hoeverre de locatie aan de kwaliteitseisen voldoet en brengt een advies uit over eventuele vervolgstappen. Daarnaast informeert het rapport de (toekomstige) ouders over de mate waarin de locatie aan de kwaliteitseisen voldoet. De inspectierapporten worden door de GGD na wederhoor op de website van de GGD geplaatst. De voor Amersfoort van toepassing zijnde GGD is GGD Eemland. Vanaf 1 januari 2009 zijn GGD Eemland en Midden-Nederland samen één GGD Midden-Nederland. Door dit samengaan ontstaat er één GGD voor 28 Utrechtse gemeenten met meer dan 900.000 inwoners. Het nieuwe werkgebied van de GGD gaat bestaan uit de 28 gemeenten: Abcoude, Amersfoort, Baarn, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, Eemnes, Houten, Leusden, Loenen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen, Soest, Veenendaal, Vianen, Wijk bij Duurstede, Woerden, Woudenberg, IJsselstein, Utrechtse Heuvelrug en Zeist. De huidige GGD Eemland spendeert jaarlijks gemiddeld een ruime 80.000 euro aan de inspecties in Amersfoort. De inspectie kost per locatie zo’n 1.100 euro voor een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau. Een inspectie van een gecombineerde locatie kent een kostprijs van 1.700 euro.6
2.4 Inspectie van het Onderwijs De Inspectie van het Onderwijs onderzoekt namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoe gemeenten hun taken in het kader van toezicht en handhaving uitvoeren. Dat doet zij op basis van de verantwoordingsinformatie van de gemeenten en aanvullend onderzoek. In januari 2009 is het inspectierapport over het jaar 2007 gepubliceerd. Het rapport beschrijft hoe gemeenten en GGD-instanties in 2007 het toezicht en de handhaving op de Wet hebben uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek zijn in de kielzog van dit rekenkameronderzoek meegenomen. De inspectie ziet op onderdelen vooruitgang bij gemeenten maar heeft zorgen over de uitvoering van de handhavingsfunctie. De algemene conclusie is dat gemeenten meer aandacht moeten besteden aan het toezicht en de handhaving op de kinderopvang. Tekortkomingen in de kwaliteit blijven nu te lang voortbestaan of worden niet opgemerkt. De Inspectie pleit voor een hogere prioriteit binnen de gemeenten. Uit de inspecties die de GGD bij alle locaties uitvoert blijkt dat in veel gevallen handhaving nodig is om de kwaliteit van de opvang te verbeteren. Toezicht en handhaving vanuit de gemeente zijn dan ook van groot belang.
6 Bedragen in deze alinea zijn o.b.v de begroting van GGD Eemland 2008 en 2009.
9
De Inspectie ziet vervolgens dat gemeenten hun register voor opvang vaak niet op orde hebben. De GGD-inspecteur moet echter kunnen vertrouwen op een juist en actueel register en het register is een belangrijke informatiebron voor ouders. Als de GGD een tekortkoming bij een kinderopvang- of gastouderlocatie constateert, is de gemeente aan zet om toe te zien op verbetering van de situatie. Maar de handhaving is vaak onder de maat of wordt te laat ingezet. Bij ongeveer de helft van de gemeenten is de handhaving niet op orde. De belangrijkste oorzaak waarom gemeenten tekortschieten, is dat het toezicht en handhaving op de kinderopvang niet hoog op de agenda staan. Medewerkers krijgen te weinig tijd voor deze taak en er is sprake van teveel personele wisselingen. In 2007 betrof dat ongeveer de helft van de gemeenten. Hierdoor ontstaat vaak een tekort aan kennis om adequaat te kunnen handhaven en treden er onnauwkeurigheden op in het bijhouden en actueel houden van het register. Gemeenten zouden meer aandacht moeten hebben voor de continuïteit en borging van de kennis over kinderopvang. Volgens de inspectie kan op eenvoudige wijze veel worden gewonnen door de gemeenten. Gemeenteambtenaren zouden meer tijd moeten krijgen voor kinderopvang zodat zij meer deskundigheid opbouwen. Samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en GGD-Nederland implementeert de inspectie momenteel een geautomatiseerd landelijk systeem, dat het gehele toezichtproces vanaf 1 januari 2010 beter gaat ondersteunen. Het betreft het systeem GIR, Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte, de GGD Eemland werkt mee aan een pilot voor dit systeem. In 2007 hebben de meeste gemeenten hun toezicht kinderopvang vastgelegd in toezicht- en handhavingsbeleidsplannen. Dat is een verbetering ten opzichte van 2006. De gemeenten slaagden er echter niet in om alle wettelijk verplichte jaarlijkse onderzoeken te laten uitvoeren en komen uit op een percentage van 70 procent. Gelet op de groei van de kinderopvang vindt de inspectie het niet halen van een 100 procentscore verklaarbaar. De Rekenkamercommissie heeft in dit onderzoek de uitkomsten van het rapport van de Inspectie meegenomen en gekeken of deze punten ook van toepassing zijn op Amersfoort.7
Tijdens de afronding van het rekenkameronderzoek is het Inspectierapport 2008 gepubliceerd (voor de uitkomsten zie bijlage 3). Deze uitkomsten sluiten aan bij de uitkomsten van dit rekenkameronderzoek.
7
10
2.5 Vereniging Nederlandse Gemeenten De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) faciliteert gemeenten bij de toezichtstaken rond de kinderopvang. Zo biedt zij diverse cursussen aan op dit vlak. In het kader van dit rekenkameronderzoek heeft de Rekenkamercommissie een van deze cursussen bijgewoond, namelijk “Basistraining Kinderopvang in uw gemeente: wat en hoe?” dd 9 april 2009. 8 De cursus bood een goed overzicht van de wet- en regelgeving en door de deelname van diverse gemeenten verdeeld over het land werden diverse praktijkvoorbeelden ingebracht. De in paragraaf 2.4 genoemde pijnpunten bleken bij vrijwel alle deelnemende gemeenten van toepassing: de beleidsmedewerkers die betrokken zijn bij het toezicht en de handhaving hebben deze taken vaak naast hun volledige basistaak toebedeeld gekregen, de handhaving is veelal nog niet op orde en de GGD-en hebben moeite om alle onderzoeken die nodig zijn om aan de Wet te voldoen uit te voeren. Deze ‘landelijke’ pijnpunten zijn meegenomen bij de beoordeling van de Amersfoortse invulling van de gemeentelijke taken. Bij de cursus waren ook vertegenwoordigers van de Inspectie van het Onderwijs aanwezig die direct gerichte vragen konden beantwoorden en verder is een presentatie gegeven door een vertegenwoordiger van GGD Nederland. Naast het aanbieden van cursussen heeft de VNG een werkbeschrijving opgesteld, met informatie over voorbeeldbrieven, de procedure en een toelichting op handhavingsstappen. De informatie is openbaar beschikbaar gesteld.
1 op de 3 Amersfoorters heeft een HBO- of universitaire opleiding afgerond. 1 op de 3 Amersfoortse huishoudens is een huishouden met tweeverdieners.
Bron: Amersfoort in cijfers 2008 O&S
Verder biedt de VNG op dit vlak nog een verdiepingscursus aan (slagvaardiger handhaven kinderopvang) en een workshop over peuterspeelzaalwerk en harmonisatie.
8
11
HOOFDSTUK 3 DE WET- EN REGELGEVING In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de Wet kinderopvang (paragraaf 3.1) en de bijbehorende regelgeving (paragraaf 3.2). Vervolgens wordt ingezoomd op kwaliteit (paragraaf 3.3) en wordt uiteengezet welke taken hieruit voortvloeien voor de gemeente (paragraaf 3.4).
3.1 De Wet De Wet kinderopvang is gepubliceerd in 2004 en per 1 januari 2005 grotendeels in werking getreden. De Wet geeft ouders meer mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. De Wet regelt de kwaliteit en het toezicht daarop en de financiering van de kinderopvang. Sinds de inwerkingtreding is de Wet op een aantal punten gewijzigd, deze wijzigingen vallen echter buiten dit rekenkameronderzoek9. De volgende vormen van kinderopvang vallen onder de Wet kinderopvang: •
Dagopvang - Dit is opvang in een crèche of kinderdagverblijf, voor kinderen van nul tot vier jaar gedurende één of meer dagdelen per week het hele jaar door.
•
Buitenschoolse opvang – Dit is opvang van kinderen in de leeftijd van de basisschool vóór en/of na schooltijd, tijdens studie- en adv dagen van leraren en in de vakanties.
•
Gastouderopvang - Dit is opvang van kinderen in de woning van de gastouder of de vraagouder. De gastouder mag tegelijkertijd maximaal vier kinderen (exclusief eigen kinderen) onder de hoede nemen. Onder de Wet kinderopvang vallen alleen gastouders die zijn aangemeld bij een geregistreerd gastouderbureau.
•
Innovatieve gastouderopvang - Dit is een nieuwe vorm van gastouderopvang. De gastouder mag in dit geval zes ‘niet eigen’ kinderen opvangen.10
De Wet kinderopvang gaat niet over vrienden-/familiediensten of een incidentele oppas (de zogenaamde informele opvang). Ook is gastouderschap voor een au-pair niet mogelijk en een tegemoetkoming, zoals die onder de Wet kinderopvang is geregeld, is uitgesloten. Peuterspeelzalen en het ‘overblijven’ van schoolgaande kinderen vallen ook niet onder de wet.
9 Zo is de wettelijk geregelde werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang per 1 januari 2007 ingevoerd. Deze bijdrage valt buiten het onderwerp van onderzoek. Daarnaast nog verdere aanpassingen in 2009, die daarmee buiten het tijdsvak van het onderzoek vallen. 10 De Wet kinderopvang biedt in artikel 87 de mogelijkheid tot het aanwijzen van innovatieve vormen van kinderopvang. In het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang (verder genoemd: besluit) worden regels gesteld omtrent innovatieve gastouderopvang. Hiermee geeft de regering uitvoering aan de motie Blok. In deze motie wordt de regering verzocht om, met het oog op het tekort aan kinderopvang, de maximale groepsgrootte voor kinderopvang aan huis op te rekken van vier naar zes kinderen, onder behoud van voldoende waarborgen voor de kwaliteit, en de Kamer hierover te informeren. Organisaties dringen, aldus de motie, aan op verruiming van de mogelijkheid tot kinderopvang aan huis, onder meer om te kunnen voldoen aan de vraag naar kleinschalige opvang in plattelandsgebieden.
12
3.2 De Regelgeving Naast de Wet zijn diverse beleidsregels, regelingen, besluiten, toetsingskaders en modellen van toepassing. In bijlage 1 bij dit onderzoeksrapport is een overzicht van alle op kinderopvang van toepassing zijnde wet- en regelgeving opgenomen. De voor dit onderzoek (deels) van toepassing zijnde regelgeving bestaat uit de Regeling Wet kinderopvang. Deze regeling gaat nader in op “tegemoetkoming vanuit de gemeente en het UWV”, “melding en gemeentelijk register”, “onderzoekstermijn voor toezichthouder”, “administratie van gegevens bij kindercentra en gastouderbureaus”, “gemeentelijk jaarverslag” en “kinderopvang buiten Nederland”.
3.3 De Kwaliteit De kwaliteit van de kinderopvang is een zaak van de overheid, aanbieders van kinderopvang en ouders die gebruik maken van kinderopvang. Volgens de Wet zijn ondernemers in de kinderopvang verplicht ‘verantwoorde kinderopvang’ aan te bieden. Dit is kinderopvang die bijdraagt aan een goede ontwikkeling van een kind in een veilige en gezonde omgeving. Het kwaliteitsbeleid is vastgelegd in de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ als onderdeel van de Wet kinderopvang. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op het convenant ‘Verantwoorde kinderopvang: verdere stappen naar de toekomst’. Dit convenant hebben de aanbieders en de afnemers in de kinderopvang samen opgesteld. Eind 2007 heeft de branche de inhoud van het Convenant geëvalueerd en op onderdelen aangepast. De basiseisen voor verantwoorde kinderopvang zijn: [1] Het kindercentrum moet aantoonbaar aandacht besteden aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte en de opleidingseisen van de beroepskrachten. [2] De voertaal moet in principe Nederlands zijn11. [3] Het kindercentrum moet de ouders informeren over het beleid. [4] Er moet een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid zijn. [5] De kinderopvangondernemer moet met de ouders een schriftelijke overeenkomst afsluiten. Daarnaast dient elk kindercentrum of gastouderbureau een oudercommissie in te stellen. De gemeente is zoals gezegd verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de opvang. De GGD voert hiertoe regelmatig inspecties uit en koppelt hierover terug aan de gemeente. Het Rijk is verantwoordelijk voor het landelijke toezicht hierop. Sinds de Wet kinderopvang is alle formele opvang verplicht zich bij de gemeente te melden. De GGD controleert de opvang. Daarmee wordt illegale opvang bestreden en worden kindercentra die tekort schieten aangepakt. De Wet geeft de gemeente daarvoor handhavingsinstrumenten. Voor meer informatie over een specifieke locatie kunnen de inspectierapporten van de GGD opgevraagd worden. Deze zijn namelijk openbaar. Het rapport is op te vragen bij het kinderdagverblijf of te vinden op de website van de GGD. Ouders kunnen met klachten over de kinderopvangorganisatie terecht bij de Geschillencommissie Kinderopvang.
De Nederlandse taal wordt als voertaal gebruikt, maar bijvoorbeeld de Friese taal of een andere taal kan mede als voertaal gebruikt worden indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt. Dit dient dan in een gedragscode te zijn vastgelegd.
11
13
3.4 De Taken van de Gemeente Op het gebied van toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en de bijbehorende handhaving zijn diverse taken aan de gemeente toebedeeld. In de volgende twee overzichten is de hierop van toepassing zijnde wet- en regelgeving in kaart gebracht, gedestilleerd vanuit de Wet en de bijbehorende regelgeving12. Dit betreffen de taken die onderwerp zijn in dit rekenkameronderzoek. Normaliter zouden dergelijke overzichten een plaats krijgen in een bijlage van een rekenkamerrapport, echter de hieronder genoemde delen van de wet- en regelgeving vormen het normenkader voor het onderzoek en zijn daarmee dusdanig belangrijk dat ze integraal in deze paragraaf gegeven worden.
Wet kinderopvang Hoofdstuk 3 Kwaliteit §1 Melding en registratie, de artikelen 45, 46 en 47: Als een persoon of organisatie (“de houder”) een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie wil gaan nemen dient daarvan melding gedaan te worden aan het college van de gemeente van vestiging. Het centrum of bureau wordt niet in exploitatie genomen voordat de wettelijke termijn (3 maanden) is verstreken of eerder zodra uit een onderzoek van de GGD is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de Wet. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de gegevens die aan het college verstrekt dienen te worden (zie het volgende overzicht). De taak van het college is een register bij te houden van gemelde kindercentra en gastouderbureaus. Daarnaast heeft het college de taak de houder schriftelijk deel te nemen dat de opneming in het register heeft plaatsgevonden en maakt het college de opneming bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de regels die worden gesteld omtrent het register(zie het volgende overzicht). Het college legt het register kosteloos voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie. De houder meldt wijziging van de gegevens in het register onverwijld aan het college en het college doet over de opneming van de wijziging wederom schriftelijk bericht aan de houder.
Hoofdstuk 4 Handhaving §1 Toezicht op de naleving, artikel 61: Het college ziet toe op de naleving van de Wet. Het college wijst daartoe ambtenaren van de GGD aan als toezichthouder. Hiervan wordt mededeling gedaan in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. NB Het toezicht door de GGD houdt kortweg in dat een centrum of bureau onderzocht wordt bij melding van voornemen tot exploitatie, een jaarlijks onderzoek bij elk centrum en bureau (en vanaf 2009 ook bij elke gastouder, maar dat valt buiten dit onderzoek gezien het tijdsvak), een vervolgonderzoek als uit het jaarlijkse onderzoek iets is gebleken dat opvolging wenst en een incidenteel onderzoek bij signalen daartoe. De GGD koppelt terug naar de gemeente met een advies voor handhaving.
12
De gehele aanpak om tot de destillatie te komen is opgenomen in het onderzoeksdossier.
14
Hoofdstuk 4 Handhaving §2 Gemeentelijk ingrijpen, de artikelen 65, 66 en 67 Het college kan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau dat de voorschriften uit de Wet niet of in onvoldoende mate naleeft een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten niet of in onvoldoende mate wordt nageleefd alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Als de maatregelen geen uitstel kan lijden kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven (duur van 7 dagen, door het college te verlengen). De houder neemt de maatregelen binnen de gestelde termijn. Het college kan een exploitatieverbod opleggen zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Als uit het eerste onderzoek van de GGD (na de initiële melding van de houder dat hij voornemens is een centrum of bureau te gaan exploiteren) blijkt dat de houder niet aan de voorschriften uit de Wet zal voldoen kan het college een dergelijk exploitatieverbod opleggen. Het college dient jaarlijks een verslag op te stellen van alle werkzaamheden die hij en de GGD hebben verricht. Dit verslag zendt het college aan de gemeenteraad, de Inspectie van Onderwijs en een afschrift aan de minister. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de gegevens die aan het college verstrekt dienen te worden (zie het volgende overzicht).
Overzicht 2: van toepassing zijnde delen van de Wet
Regeling Wet kinderopvang 3 Melding en gemeentelijke register, artikel 5 (lid 4), 8 en 9 De melding door de houder van een voornemen tot exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door het college. Het college kan wijzigen in het register als blijkt dat deze niet overeenstemt met de werkelijkheid en doet hiervan aan de houder onverwijld schriftelijke mededeling. Het college kan een kindercentrum of gastouderbureau uit het register verwijderen, danwel op verzoek van de houder, danwel als is gebleken dat de houder dit centrum of bureau niet langer exploiteert. Ook kan het college hiertoe overgaan als uit een GGD-onderzoek is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de Wet. Het college maakt een verwijdering uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
15
§6 Gemeentelijk jaarverslag, artikel 12 Het college stelt voor 1 juli een verslag op. Dit biedt een overzicht van de uitgevoerde GGDonderzoeken (met onderscheid naar typen), de situaties die aanleiding hebben gegevens tot incidentele onderzoeken, de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd, de onderzoeksresultaten en de wijze waarop handhaving heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de onderzoeksresultaten. Het college zendt het verslag aan de Gemeenteraad, de minister en de Inspectie Werk en Inkomen. Het verslag wordt ingericht overeenkomstig een model uit de regeling Wet Kinderopvang.
Overzicht 3: van toepassing zijnde delen van de regeling
Eind 2008 gaan 2.061 Amersfoortse kinderen in de leeftijd tot 4 jaar naar de formele kinderopvang. En 1.870 kinderen maken gebruik van de buitenschoolse opvang. Bron: sector WSO
16
Hoofdstuk 4 De Taakinvulling in Amersfoort In dit hoofdstuk wordt de invulling uiteengezet die de gemeente Amersfoort geeft aan de taken die zij toebedeeld heeft gekregen. De invulling wordt beschreven aan de hand van de van toepassing zijnde delen van de Wet en de Regeling. De beschrijvingen zijn gebaseerd op gehouden interviews en op het raadplegen van diverse stukken. In paragraaf 4.1 wordt een aantal algemene opmerkingen gegeven. Het proces rond de meldingen en het register volgt in 4.2, het toezicht op de naleving in 4.3, in 4.4 de handhaving en vervolgens in 4.5 het gemeentelijk jaarverslag.
4.1 Algemeen In paragraaf 2.2.1 is de taakverdeling binnen de gemeentelijke organisatie kort uiteengezet. Zoals aldaar beschreven hebben de wethouder Jeugd en de wethouder Zorg beiden verantwoordelijkheden op het gebied van de kinderopvang. Er is niet gebleken dat er overleg plaatsvindt over het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. Daarnaast bleek bij de start van het onderzoek dat intern niet direct duidelijk was wie nu eigenlijk verantwoordelijk is voor het toezicht. De taken rond het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang leven niet echt, hierover meer verderop in het rapport. Kinderopvang valt onder de sector Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs. Het onderwerp leeft niet erg binnen de organisatie, het wordt gezien als een zaak die gewoon goed geregeld moet zijn. De werkzaamheden rond het register, het verwerken van door de GGD gehouden inspecties e.d. zijn binnen de sector ondergebracht bij de afdeling Vastgoed en Voorzieningen. De werkzaamheden zijn in 2008 overgedragen van de ene functionaris naar een andere functionaris. De regie hierover valt onder de afdeling Welzijn en Onderwijs. Binnen de sector heerst tevredenheid over de uitvoering van deze werkzaamheden. Uit het rekenkameronderzoek is gebleken dat de overdracht tot verbeteringen in de uitvoering van de werkzaamheden heeft geleid. Wat opgevallen is, is dat de werkzaamheden bij een bestaande functie zijn gevoegd en dat hiervoor niet erg veel uren per week (i.c. twee uur per week) beschikbaar zijn gemaakt. Dit sluit aan bij het landelijke beeld wat blijkt uit het eerder aangehaalde rapport van de Inspectie. Het aantal locaties groeit in Amersfoort en zal nog blijven groeien.
4.2 Melding en het register De Wet13 stelt diverse punten van toepassing op de gemeentelijke taak rond meldingen (voorgenomen exploitatie) en het register. Het opgenomen zijn van een locatie in het register is een van de basisvereisten voor teruggave van een deel van de kinderopvangkosten door de fiscus aan ouders. Daarnaast is een registratie ook de basis voor GGD-inspecties. Hieronder zijn nogmaals kort de eisen uit de Wet (schuingedrukt) aangegeven met daaronder de Amersfoortse invulling. •
13
Als een persoon of organisatie (“de houder”) een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie wil gaan nemen dient daarvan melding gedaan te worden aan het college van de gemeente van vestiging. Het
Hoofdstuk 3, paragraaf 1, artikel 45 tot en met 47
17
centrum of bureau wordt niet in exploitatie genomen voordat de wettelijke termijn (3 maanden) is verstreken of eerder zodra uit een onderzoek van de GGD is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de Wet. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de gegevens die aan het college verstrekt dienen te worden (zie verderop in dit hoofdstuk). In Amersfoort komt de melding van een houder met het voornemen een locatie te gaan exploiteren binnen bij de afdeling Vastgoed en Voorzieningen en deze wordt direct doorgemeld aan de GGD. De GGD maakt een afspraak voor een eerste controle binnen 8 weken, aangegeven wordt dat deze termijn altijd gehaald wordt. De GGD stuurt haar inspectierapport aan de gemeente alwaar overgegaan wordt tot registratie, tenzij de inspectie negatief is gebleken. Dit laatste is in 2008 niet voorgekomen. Wel een aantal keer in 2009, in deze gevallen is geen registratie afgegeven. Het jaar 2009 valt buiten het tijdsvak van dit onderzoek, dus zijn hier verder geen werkzaamheden op uitgevoerd. Er is geen sprake van het delen van informatie tussen gemeenten onderling. De werking van dit gedeelte van de Wet is ook nader bekeken bij het testwerk, zie hoofdstuk 5 van dit rapport. •
De taak van het college is een register bij te houden van gemelde kindercentra en gastouderbureaus. Daarnaast heeft het college de taak de houder schriftelijk deel te nemen dat de opneming in het register heeft plaatsgevonden en maakt het college de opneming bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de regels die worden gesteld omtrent het register (zie verderop in dit hoofdstuk).
In Amersfoort is op de website www.amersfoort.nl het register met locaties opgenomen14. Aangegeven is dat door tijdsgebrek dit niet altijd direct up-to-date is maar dat bij wijzigingen wel op korte termijn het register wordt aangepast. Tijdens het onderzoek bleken niet alle gegevens te kloppen op de website. Een aantal nieuwe BSO’s waren niet opgenomen en een BSO die reeds gesloten is stond nog op de website vermeld. Bij het verzamelen van onderzoeksinformatie heeft de Rekenkamercommissie een overzicht met aantallen locaties per type en aantal kinderen opgevraagd. Het bleek lastig om tot een exact aantal locaties per type te komen en het aantal kinderen ondergebracht bij gastouders bleek onbekend, evenals het aantal gastouders. Het is niet direct binnen de organisatie voorhanden hoeveel kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang locaties en gastouderbureaus in de stad actief zijn, in elk geval niet in de zin dat dit direct aan te sluiten is met het overzicht op de website. De houder krijgt een schriftelijke bevestiging van de vermelding in het register met een bijbehorend document. Dit deel is nader beoordeeld bij het testwerk, zie hoofdstuk 5 van dit rapport.
14 Bij het technisch wederhoor kwam de opmerking naar voren dat het overzicht binnen de organisatie gezien zou moeten worden als “het register”. Tijdens het onderzoek was dit overzicht echter niet direct opvraagbaar (zie hierboven). Na het technisch wederhoor is een excelsheet overhandigd aan de Rekenkamercommissie, dit kon echter niet per 31/12/2008 opgeleverd worden. Gezien het feit dat het overzicht binnen de organisatie en de informatie op de website met elkaar aan zouden moeten sluiten wordt in dit onderzoek het overzicht op de website aangemerkt als het register, mede ook om de reden dat de Wet voorschrijft dat de gemeente een register bij moet houden en dit ook ter inzage moet leggen aan de burger. De Rekenkamercommissie heeft op dit onderdeel derhalve haar oordeel niet aangepast.
18
In Amersfoort wordt een opname in het register niet bekendgemaakt in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. De reden hiervoor is dat de opname al op de website van de gemeente vermeld staat en een publicatie in een blad niets toevoegt maar wel veel extra werk oplevert. Dit is niet conform de eisen in de Wet. Het valt op dat de informatie op de website van de gemeente erg summier is. Het register wordt weergegeven zonder nadere informatie en voorbehoud. De burger zou hieruit op mogen maken dat het register actueel is en de burger kan hieruit ook opmaken dat het register een soort van keurmerk is, terwijl opname in het register niet per definitie hoeft te betekenen dat een locatie aan alle eisen uit de wet- en regelgeving hoeft te voldoen15. •
Het college legt het register kosteloos voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie.
In Amersfoort wordt het register via de website beschikbaar gesteld. De website wordt door de organisatie gezien als een extra service richting de burger, terwijl het bijhouden en ter inzage leggen een taak uit de Wet betreft. Informatie kan telefonisch opgevraagd worden en voor een kopie van een registratie wordt verwezen naar de desbetreffende houder. Deze manier van omgaan met het register is daarmee niet conform de Wet. •
De houder meldt wijziging van de gegevens in het register onverwijld aan het college en het college doet over de opneming van de wijziging wederom schriftelijk bericht aan de houder.
Dit betreffen bijvoorbeeld wijzigingen zoals overnames16 en bijvoorbeeld grotere of meerdere groepen op een locatie. De wijzigingen worden doorgemeld aan de GGD, die vervolgens vaststelt of deze aan de Wet voldoen. De GGD koppelt haar uitkomsten terug naar de gemeente en de houder ontvangt een schriftelijke reactie van de gemeente met een bewijs van de aangepaste registratie. Het komt weinig voor dat wijzigingen niet mogelijk zijn. De werking van dit gedeelte van de Wet is ook nader bekeken bij het testwerk, zie hoofdstuk 5 van dit rapport.
De Regeling17 geeft een verdere verfijning van de Wet met de volgende punten (wederom met daaronder de vermelding van de Amersfoortse aanpak): •
De melding door de houder van een voornemen tot exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door het college.
Amersfoort werkt niet met een vast formulier zoals de Regeling voorschrijft. De grote organisatie blijken te weten wat van hen wordt verwacht en de kleinere of startende ondernemingen nemen vaak telefonisch contact op om te achterhalen welke gegevens zij aan dienen te leveren. Met het niet aanwezig zijn van een modelformulier voldoet men niet aan deze eis van de Regeling.
15 Een locatie kan op bepaalde punten niet aan de Wet voldoen en toch de registratie behouden, zoals bijvoorbeeld het niet aanwezig zijn van een oudercommissie omdat hier onder ouders geen animo voor is. Maar ook als een inspectie zwaardere punten aan het licht gebracht heeft en de termijn van het nemen van maatregelen nog niet verlopen is staat een locatie in het register opgenomen. Daarnaast kan het (in theorie) voorkomen dat de GGD te laat inspecteert na een melding van voornemen tot exploitatie, als de wettelijke termijn verlopen is krijgt een houder dan toch een registratie. 16 Zoals bijvoorbeeld de overname door SKON van de voormalige SWA locaties, destijds in 2005/2006. 17 Paragraaf 3, artikel 5 (lid 4), 8 en 9
19
•
Het college kan wijzigen in het register als blijkt dat deze niet overeenstemt met de werkelijkheid en doet hiervan aan de houder onverwijld schriftelijke mededeling.
Vanuit de inspectierapporten van de GGD kan blijken dat de werkelijkheid afwijkt van de registratie. Dan ontvangen de houders een nieuw document met daarbij de opmerking dat het tot de taak van de houder behoort om wijzigingen zelf te melden bij de gemeente. Dit komt echter niet vaak voor. Dergelijke wijzigingen zijn ook niet gebleken tijdens het testwerk. Derhalve is in dit onderzoek geen nadere beoordeling van deze eis in de Wet gemaakt.
•
Het college kan een kindercentrum of gastouderbureau uit het register verwijderen, danwel op verzoek van de houder, danwel als is gebleken dat de houder dit centrum of bureau niet langer exploiteert. Ook kan het college hiertoe overgaan als uit een GGD-onderzoek is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de Wet. Het college maakt een verwijdering uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
De houders die opgehouden zijn een locatie te exploiteren krijgen een bevestiging dat zij verwijderd zijn uit het register. De andere optie, het verwijderen uit het register als is gebleken dat de houder niet dan wel niet langer voldoet aan de Wet, is nog niet voorgekomen in Amersfoort. De bekendmaking in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad vindt niet plaats, met dezelfde reden als eerder uiteengezet bij het opnemen in het register. Als algemeen punt bij ‘melding en het register’ is tijdens het onderzoek opgevallen dat binnen de organisatie geen werkomschrijving voorhanden is. De functionaris die de werkzaamheden toebedeeld heeft gekregen heeft ze zichzelf eigen gemaakt op basis van mondelinge overdracht. Het kan als een risico beschouwd worden dat de werkzaamheden niet vastliggen, de uitvoerende ambtenaar wordt hiermee wellicht onnodig een key person (onmisbaar persoon). Intern is men aan het bekijken of de werkzaamheden alsnog zwart op wit gesteld kunnen worden in een procedurebeschrijving. Hier kan ook zeker winst uit komen denkt de Rekenkamercommissie, wellicht komen er doublures in werkzaamheden aan het licht of andere mogelijke slagen in efficiency. Daarnaast is opgevallen dat intern geen controle is op de werkzaamheden rond het bijhouden van het register en de afhandeling van de inspectierapporten en daarmee samenhangende handhaving. Eventuele fouten in de werkzaamheden worden dus intern niet opgemerkt, anders dan bij zelfcontrole.
4.3 Toezicht op naleving De Wet geeft het volgende aan omtrent het toezicht op de naleving van de Wet18. •
18
Het college ziet toe op de naleving van de Wet. Het college wijst daartoe ambtenaren van de GGD aan als toezichthouder. Hiervan wordt mededeling gedaan in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aanhuisblad. NB Het toezicht door de GGD houdt kortweg in dat een centrum of bureau onderzocht wordt bij melding van voornemen tot exploitatie, een jaarlijks onderzoek bij elk centrum en bureau (en vanaf 2009 ook bij elke gastouder, maar dat valt buiten dit onderzoek gezien het tijdsvak), een vervolgonderzoek als uit het jaarlijkse onderzoek iets is gebleken dat opvolging wenst en een incidenteel
Paragraaf 1, artikel 61
20
onderzoek bij signalen daartoe. De GGD koppelt terug naar de gemeente met een advies voor handhaving. Het accounthouderschap GGD is belegd bij de afdeling Zorg en Integratie. Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang is als onderdeel van het basistakenpakket gedelegeerd aan de GGD. Via de bestuurlijke lijn wordt hierover teruggekoppeld. Naast het basistakenpakket kent men ook plustaken, deze zijn niet van toepassing op kinderopvang. De aanwijzing van de (ambtenaren van de) GGD als toezichthouder wordt niet medegedeeld in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, hiermee voldoet men niet aan de Wet. Tijdens interviews en andere gesprekken is niet gebleken dat de gemeentelijke organisatie zicht houdt op de prestaties van de GGD, zo wordt aangenomen dat de GGD alle inspecties uitvoert die zij op basis van de Wet uit dient te voeren. Het leeft binnen de organisatie niet om het percentage te volgen, in de zin van zelf overzicht te houden op de volledigheid van de inspecties, men gaat er eigenlijk vanuit dat dit gewoon goed gaat. Als de GGD aangeeft dat zij 100% van de inspecties uitgevoerd heeft is dit voor de gemeente een feit, de uitgevoerde inspecties worden niet aangesloten met de operationele opvanglocaties. Tijdens de diverse interviews kon het merendeel van de geïnterviewden niet aangeven of dit percentage gehaald werd. In het Jaarverslag 2008 van de GGD staat vermeld dat de 100% is gehaald, hiermee is de regio overigens een uitzondering vergeleken bij het landelijke gemiddelde van 70%. Het feit dat deze informatie intern vrijwel niet bekend was, geeft zoals gezegd aan dat dit niet erg leeft binnen de organisatie. Aangezien het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang een gemeentelijke taak is, los van het feit dat de GGD de inspecties uitvoert, wordt hier een reputatierisico gelopen. Stel een kinderopvanglocatie is een (aantal) keer buiten de boot gevallen voor een jaarlijkse inspectie en er doet zich een incident voor, dan zijn alle ogen gericht op de gemeente. Tijdens interviews is door de organisatie aangegeven hier een beeld bij te hebben en dat de eerste zorg uitgaat naar het borgen van de veiligheid, omdat kinderopvanglocaties per definitie kwetsbare locaties zijn. De Rekenkamercommissie heeft getracht een aansluiting te maken tussen het register 2008 (cq aantallen opgegeven door de sector WSO) en de aantallen uit de begroting van de GGD. Een dergelijke aansluiting is niet te maken, reden hiervoor is het feit dat ook gecombineerde inspecties worden uitgevoerd en het feit dat een startende locatie bijvoorbeeld twee keer bezocht kan zijn in één jaar (eerste inspectie en jaarlijkse inspectie). Er is daarom lastig een vergelijking te maken. Vervolgens is getracht een aansluiting te maken tussen de inspectierapporten op de website van de GGD en het register van de gemeente, ook deze aansluiting is niet te maken. Als dergelijke in oorsprong eenvoudige aansluitingen niet te maken kunnen worden vraagt de Rekenkamercommissie zich af hoe de gemeente dan kan varen op de gemelde 100% score. Uit het Jaarverslag 2008 van de GGD is op te maken dat in de toekomst een pilot gevoerd zal worden met een inspectieplanning op basis van risico-analyse. Een integrale inspectie, alle locaties elk jaar inspecteren, zal dan vervallen in die zin dat als een locatie meerdere jaren de zaken op orde heeft, deze locatie een jaar niet ingepland zal worden voor inspectie. Deze aanpak is nog niet van toepassing voor Amersfoort en is ook niet meegenomen in dit rekenkameronderzoek. In dit licht wil de Rekenkamercommissie wel aangeven dat het dan extra van belang zal zijn goed zicht te houden op de inspecties en de planning daarvan.
21
Tijdens het onderzoek is ook besproken hoe de gemeente (eventueel i.s.m. de GGD) anticipeert op de groei in locaties en een daarmee samenhangende noodzakelijke groei van de inspectiecapaciteit. De gesprekken hebben geleerd dat de grootste groei al geweest is, momenteel is sprake van een afvlakking en Amersfoort is gemiddeld ten opzichte van de andere GGD-gemeenten. Het anticiperen blijkt voornamelijk aan de GGD overgelaten te worden, er is niet gebleken dat hier vanuit de gemeentelijke organisatie een monitorende blik op geworpen wordt. De gemeente heeft aan de GGD aangegeven de 100% score te willen handhaven. De GGD maakt hiertoe zelf de planning om in te spelen op de groei van het aantal locaties en daarmee dus meer inspecties. Dit zou zich uiten in de begroting, die overigens gebaseerd is op het aantal inspecties. De begroting van de GGD geeft echter geen expliciete informatie op dit vlak. Wat betreft de terugkoppeling van de GGD voorzien van een handhavingsadvies, de laatste eis in deze bullet ‘Toezicht op naleving’, in het inspectierapport koppelt de GGD terug over de uitgevoerde inspectie en geeft een advies over handhaving. Dit gedeelte is nader bekeken bij het testwerk, zie hoofdstuk 5 van dit rapport.
4.4 Handhaving De Wet zegt het volgende over gemeentelijk ingrijpen, de handhaving19. •
Het college kan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau dat de voorschriften uit de Wet niet of in onvoldoende mate naleeft een schriftelijke aanwijzing geven.
•
In de aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten niet of in onvoldoende mate wordt nageleefd alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Als de maatregelen geen uitstel kan lijden kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven (duur van 7 dagen, door het college te verlengen). De houder neemt de maatregelen binnen de gestelde termijn.
Indien er sprake is van noodzakelijke maatregelen door de houder van een locatie stelt de gemeente naar aanleiding van het inspectierapport van de GGD een brief op met daarin aangegeven de termijn die de houder heeft om de maatregelen uit te voeren. De termijn wordt overgenomen uit het rapport. Tot voor kort betrof dit een algemene brief met louter een verwijzing naar het rapport, sinds kort worden de door de GGD aangehaalde punten specifiek vermeld in de brief. Uit vrijwel elke inspectie komen punten, veelal betreft dit de afwezigheid van een oudercommissie. De houders reageren altijd, zo is aangegeven tijdens de interviews. De gemeente stuurt een kopie van deze reactie aan de GGD die vervolgens de punten nogmaals controleert. Bij dringende zaken leidt dit tot een extra bezoek. In andere, niet dringende, gevallen worden de punten meegenomen bij een volgend bezoek. De werkzaamheden in het kader van de handhaving staan nog in de kinderschoenen, dit is ook het landelijke beeld, zie hiervoor het eerder aangehaalde rapport van de Inspectie. Ten tijde van het rekenkameronderzoek liep één grote handhavingszaak, dit is besproken met juridische zaken. Ten tijde van de afronding van het onderzoek is gebleken dat de GGD een extra onverwachte inspectie gehouden heeft bij deze locatie en alle zaken op orde waren. De
19
Paragraaf 2, artikel 65, 66 en 67
22
rekenkamercommissie heeft de stukken evenals het rapport van deze laatstgenoemde inspectie doorgenomen en geen bijzonderheden geconstateerd. Wat opvallend was, was het feit dat men hoger in de organisatie niet op de hoogte bleek te zijn van deze (inmiddels opgeloste) handhavingszaak. Ten tijde van het rekenkameronderzoek was geen handhavingsbeleid opgesteld. Dit is sinds kort vormgegeven met omliggende Eemland-gemeenten, in samenwerking met de GGD. Er is een procedure opgesteld met bijbehorende sancties. Met de regiogemeenten is kortgeleden afgesproken dat het handhavingsbeleid dat gezamenlijk is opgesteld ook door deze gemeenten wordt vastgesteld. Het bestaan en de werking van het handhavingsbeleid was dus nog niet rijp voor nader onderzoek. Dit gedeelte van de Wet is ook nader bekeken bij het testwerk, zie hoofdstuk 5 van dit rapport. •
Het college kan een exploitatieverbod opleggen zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Als uit het eerste onderzoek van de GGD (na de initiële melding van de houder dat hij voornemens is een centrum of bureau te gaan exploiteren) blijkt dat de houder niet aan de voorschriften uit de Wet zal voldoen kan het college een dergelijk exploitatieverbod opleggen.
Tijdens de interviews is aangegeven dat dit in Amersfoort nog niet heeft plaatsgevonden, ook tijdens het testwerk is niets gebleken dat dit deel van de Wet zou kunnen raken. •
Het college dient jaarlijks een verslag op te stellen van alle werkzaamheden die hij en de GGD hebben verricht. Dit verslag zendt het college aan de gemeenteraad, de Inspectie van Onderwijs en een afschrift aan de minister. Uit de regeling Wet Kinderopvang blijken de gegevens die aan het college verstrekt dienen te worden (zie 4.5).
Zie hiervoor paragraaf 4.5.
4.5 Gemeentelijk jaarverslag De regeling geeft de eisen die gesteld worden aan het gemeentelijke jaarverslag op het gebied van kinderopvang20. •
Het college stelt voor 1 juli een verslag op. Dit biedt een overzicht van de uitgevoerde GGDonderzoeken (met onderscheid naar typen), de situaties die aanleiding hebben gegevens tot incidentele onderzoeken, de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd, de onderzoeksresultaten en de wijze waarop handhaving heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de onderzoeksresultaten.
De Inspectie, die verder aan de slag gaat met het jaarverslag, stelt de datum op 1 mei. Dit wordt in Amersfoort ook gehaald geeft men aan. De database (aangeleverd door de Inspectie) wordt gevuld en hiermee wordt het jaarverslag gegenereerd. In de toekomst wordt het GIR ingevoerd en zal veel tijd bespaard kunnen worden op dit zeer arbeidsintensieve gedeelte van het proces, zie hier ook paragraaf 2.4.
20
Paragraaf 6, artikel 12
23
Wat hier opvallend is, is het feit dat ook bij het uitvoeren van deze taak uit de Wet het binnen de organisatie niet leeft om te monitoren of de GGD alle benodigde inspecties uitvoert terwijl dit bij het opstellen van een dergelijk gemeentelijk jaarverslag inzichtelijk zou kunnen worden. •
Het college zendt het verslag aan de Gemeenteraad, de minister en de Inspectie Werk en Inkomen.
De minister wordt in dit rapport gelijkgetrokken met de uitvoerende Inspectie Werk en Inkomen. De gemeente stuurt haar jaarverslag digitaal aan de inspectie via het vullen van een database. De Gemeenteraad ontvangt geen jaarverslag. De reden hiervoor is onbekend. Aan dit deel van de Wet wordt daarmee niet voldaan. Tijdens gehouden interviews is gesteld dat zolang er geen incidenten zijn, het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang de gemeenteraad niet raakt. De laatste tijd wordt er wel over de wachtlijsten gesproken, ook vanuit het college met het oog op de wens de eerste wachtlijstvrije stad te worden. In dit kader is door geïnterviewden ook aangegeven dat kinderdagverblijven een product zijn welke onderhevig is aan marktwerking, het vestigen van locaties betreft geen taak van de gemeente. Alleen in het kader van ruimtelijke ordening kan de gemeente invloed uitoefenen. •
Het verslag wordt ingericht overeenkomstig een model uit de regeling Wet Kinderopvang.
Deze eis wordt ondervangen met het feit dat men werkt met een door de Inspectie aangeleverde database die gevuld dient te worden.
Eind 2008 staat de Amersfoortse teller op 40 locaties voor kinderopvang en zo’n 60 BSO’s. Er zijn 11 gastouderbureaus. Op het aantal gezinnen waar deze opvang daadwerkelijk plaatsvindt, heeft men geen zicht. Bron: sector WSO
24
HOOFDSTUK 5 HET TESTWERK Voor dit rekenkameronderzoek is testwerk verricht op een selectie van kinderopvanglocaties. Dit testwerk wordt in dit hoofdstuk beschreven.
5.1 De Opzet van het Testwerk De taken van de gemeente rond de kwaliteit van de kinderopvang betreffen voor een groot gedeelte taken die het contact met de opvanglocaties rond registraties, rond de uitkomsten van de door de GGD gehouden inspecties, rond de handhaving n.a.v. punten die uit deze inspecties naar voren kwamen en rond wijzigingen (zoals bijvoorbeeld een uitbreiding van het aantal kindgroepen op een locatie). Dit deel van de taken is voor dit rekenkameronderzoek aan testwerk onderworpen. Dit houdt in dat de taken in stappen opgedeeld zijn en de Rekenkamercommissie voor een selectie aan opvanglocaties de dossiers geraadpleegd heeft om een oordeel te kunnen vormen over de uitvoering van deze stappen en daarmee van de taken. Om misverstanden te voorkomen wil de Rekenkamercommissie hier nogmaals benadrukken dat zij geen locaties bezocht heeft en het werk van de GGD (het uitvoeren van de inspecties bij de locaties en de rapportage daarover richting de houders en de gemeente) niet heeft beoordeeld. De stappen van het testwerk zijn uiteengezet in paragraaf 5.2.
5.1.1 Keuze uit de wijken Uit de Amersfoortse locaties van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus is een selectie gemaakt. Hierbij is gekozen om in vijf wijken het testwerk uit te voeren. Vanuit “Amersfoort in cijfers 2008” 21 is gekeken naar de vijf grootste wijken van de stad met daarnaast ook een hoog aantal kinderen 22. Het resultaat van deze selectie geeft het volgende overzicht: •
Nieuwland 15.165 inwoners (28,8% in de leeftijd van 0-14)
•
Kattenbroek 11.669 inwoners (25,3% in de leeftijd van 0-14)
•
Soesterkwartier 10.512 inwoners (17,5% in de leeftijd van 0-14)
•
Hoogland 10.497 inwoners (20,9% in de leeftijd van 0-14)
•
Vathorst23 9.991 inwoners (30% in de leeftijd van 0-14)
Pagina 10 en 11 Hierbij de verdeling van leeftijdsgroepen in het cijferboek van de afdeling Onderzoek en Statistiek aangehouden, (de leeftijdsgroep 0-14 jaar). Dit sluit niet geheel aan bij de leeftijdsperiode waarin kinderen gebruik maken van opvang (0-12 jaar), de gegevens hiervoor waren niet direct voor handen, de leeftijdsgroep 0-14 jaar geeft echter een afdoende richting voor de selectie bij dit onderzoek. 23 Vathorst is in het cijferboekje in aparte delen opgenomen, voor dit onderzoek is de volgende optelsom gemaakt: De Velden, Centrum, De Bron en De Laak. Hier zou Hooglanderveen nog bij meegenomen kunnen worden, dat is in bovenstaande cijfers niet gebeurd, Hooglanderveen telde in 2008 2.048 inwoners, waarvan 23% in de leeftijd van 0-14 jaar. 21 22
25
5.1.2 Keuze uit de locaties Het register met locaties staat vermeld op www.amersfoort.nl. Uit dit register zijn de locaties uit de vijf wijken gehaald voor wat betreft kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang locaties. Hieruit is een selectie gemaakt. Daarnaast zijn uit het register 4 gastouderbureaus geselecteerd. Voor de namen van de locaties zie bijlage 2. Er is een categorie-indeling gemaakt van reeds lopende locaties, in 2008 gestarte locaties en in 2008 opgeheven locaties. De geselecteerde locaties zijn verdeeld over de categorieën. Voor de categorie lopende locaties zijn 5 kinderdagverblijven, 5 buitenschoolse opvanglocaties en 2 gastouderbureaus geselecteerd. Voor de categorie nieuwe locaties in 2008 zijn 1 kinderdagverblijf, 2 buitenschoolse opvanglocaties en 1 gastouderbureau geselecteerd. Bij de categorie in 2008 gesloten locaties was geen kinderdagverblijf van toepassing en zijn 1 buitenschoolse opvanglocatie en 1 gastouderbureau geselecteerd.
5.2 De Werkzaamheden van het Testwerk Per categorie zijn vanuit de Wet en de Regeling een aantal stappen in het proces van het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang te benoemen. Deze stappen zijn per geselecteerde locatie getest op uitvoering met behulp van het beoordelen van (de aanwezigheid van) bepaalde stukken. Hieronder zijn per categorie de bij de organisatie opgevraagde stukken opgesomd. Voor de in 2008 lopende locaties/bureaus •
De melding met het voornemen tot exploitatie door de houder
•
Het bevestigen van het opnemen van de melding in het register
•
Inspectierapport GGD 2008
•
Correspondentie met de houder n.a.v. de GGD inspectie (de aanwijzing vanuit de gemeente aan de houder, de reactie van de houder en vervolgens de GGD hierop)
•
Eventuele overige stukken
Voor de in 2008 geopende locaties/bureaus •
De melding met het voornemen tot exploitatie door de houder
•
Het bevestigen van het opnemen van de melding in het register
•
Inspectierapport(en) GGD 2008 (eerste inspectie en indien van toepassing de jaarlijkse inspectie)
•
Correspondentie met de houder rond de opstart en inspectie(s)
•
Eventuele overige stukken
Voor de in 2008 gesloten locaties/bureaus •
De melding van sluiting van de houder aan de gemeente en de reactie vanuit de gemeente hierop.
•
Eventuele overige stukken
26
5.3 De Uitkomsten van het Testwerk 5.3.1 Vooraf De Rekenkamercommissie heeft de dossiers van de geselecteerde locaties opgevraagd voor het testwerk, dit door de in paragraaf 5.2 opgesomde stukken op te vragen binnen de organisatie. Hierbij is opgevallen dat het verzamelen moeizaam verliep omdat niet altijd duidelijk was waar de stukken zich bevonden. Niet alle dossiers zijn compleet opgeleverd. Een volledig verslag van het testwerk wordt niet in dit rekenkamerrapport opgenomen. Het betreffen zeer gedetailleerde onderzoeksgegevens en deze voegen voor de lezer geen informatie toe. Daarom wordt per stap volstaan met de bredere bevindingen en conclusies. Daarnaast zou de Rekenkamercommissie dan gegevens over de geselecteerde kinderopvanglocaties openbaar moeten maken, iets wat niet nodig is en wat de commissie ook niet wenselijk acht.
5.3.2 Voor de in 2008 lopende locaties/bureaus •
De melding met het voornemen tot exploitatie door de houder
Van de 5 geselecteerde kinderdagverblijven is van 1 verblijf geen melding van de houder te achterhalen binnen de organisatie, dit is ook het geval bij 1 van de 5 geselecteerde buitenschoolse opvanglocaties en ook bij 1 van de 2 voor deze stap geselecteerde gastouderbureaus is geen melding met het voornemen tot exploitatie getraceerd in de organisatie.
•
Het bevestigen van het opnemen van de melding in het register
Van 1 kinderdagverblijf van de 5 geselecteerde locaties is geen bevestiging door de gemeente aan de houder te achterhalen. Van de 5 geselecteerde buitenschoolse opvanglocaties is van alle 5 locaties een dergelijke bevestiging gezien. Bij 1 van de 2 geselecteerde gastouderbureaus is geen bevestiging voorhanden binnen de organisatie.
•
Inspectierapport GGD 2008
Bij 3 van de 5 kinderdagverblijven heeft de gemeente het inspectierapport laat ontvangen, zo’n 2 á 3 maanden na de inspectie, aangegeven is dat dit normaliter een maand is. De termijn voor de houder om maatregelen op geconstateerde punten te nemen is veelal 3 maanden. Zo kan het dus gebeuren dat punten pas een half jaar na de inspectie opgelost (kunnen) zijn. Bij de 5 geselecteerde buitenschoolse opvanglocaties was dit bij 1 locatie het geval, zo’n 2 maanden na de inspectie heeft de gemeente het rapport ontvangen. Ook bij 1 van de 2 gastouderbureaus werd het rapport na zo’n twee manden pas naar de gemeente gestuurd. Van 1 buitenschoolse opvanglocatie was geen inspectierapport voor 2008 opgeleverd. Zie hiervoor de opmerking bij de bullet ‘Eventuele overige stukken’.
27
•
Correspondentie met de houder n.a.v. de GGD inspectie (de aanwijzing vanuit de gemeente aan de houder, de reactie van de houder en vervolgens de GGD hierop)
Bij 3 van de 5 kinderdagverblijven heeft de Rekenkamercommissie een brief van de gemeente aan de houder gezien met door de houder te nemen maatregelen, bij de andere 2 locaties waren wel punten aan te geven aan de houder maar is geen brief hierover aan de houder boven water gekomen. Van 2 van de 3 hierboven genoemde kinderdagverblijven blijkt uit het door de Rekenkamercommissie ontvangen dossier niet dat de houder gereageerd heeft op de aanwijzing van de gemeente, 1 van de 3 heeft dit wel gedaan, op beargumenteerde wijze. Verdere navraag leerde dat de organisatie bij het uitblijven van een reactie telefonisch contact zoekt met de houder, hiervan wordt niets vastgelegd. Het kan ook zijn dat het locaties van een grote aanbieder betreffen en een reactie voor meerdere locaties in 1 brief wordt gegeven, deze wordt dan echter blijkbaar niet in de individuele dossiers opgenomen. Bij geen van de 3 kinderdagverblijven die een aanwijzing van de gemeente hebben ontvangen kon de organisatie informatie over een follow up vanuit de GGD overleggen. Bij 3 van de 5 buitenschoolse opvanglocaties waren punten uit de inspectie naar voren gekomen, hierover is een algemene brief vanuit de gemeente naar de houders gestuurd. 1 van hen heeft gereageerd op de brief, van de andere 2 houders kon de organisatie geen reactie overleggen. Bij alle 3 locaties kon geen informatie over een follow up vanuit de GGD overlegd worden. De meeste brieven vanuit de gemeente aan de houders naar aanleiding van punten uit de inspectie zijn algemeen van aard en verwijzen niet specifiek naar de punten uit de inspectie maar naar de inspectie in het algemeen. Voor wat betreft de 2 geselecteerde gastouderbureaus geldt dat er punten uit de inspectie zijn gekomen. In het dossier van 1 van deze 2 bureaus is hierover een brief van de gemeente naar het bureau gezien, van het andere bureau niet. Van de eerstgenoemde is een reactie op deze brief gezien in het dossier. Informatie over de follow up door de GGD kon de organisatie in beide gevallen niet overleggen.
•
Eventuele overige stukken
Zoals vermeld bij het derde punt ‘Inspectierapport GGD 2008’ was voor 1 buitenschoolse opvanglocatie geen inspectierapport voorhanden binnen de organisatie. Bij het opvragen van de reden hiervoor bleek uit een email van de GGD uit maart 2007 dat de GGD had gezien op de site van de gemeente dat deze locatie nog in het register stond terwijl de GGD wist te vertellen dat de locatie was opgehouden te bestaan. De houder bleek dit niet gemeld te hebben aan de gemeente. In het register van 2008 op de site van de gemeente stond deze locatie nog wel vermeld, anders had deze ook niet kunnen voorkomen in de selectie van de Rekenkamercommissie. Het register bleek in dit geval dus een aantal jaar achter te lopen op de werkelijkheid. Daarnaast blijkt uit dit geval dat het niet opgevallen is binnen de organisatie dat voor een locatie geen inspectie was uitgevoerd, overigens terecht niet uitgevoerd omdat de locatie niet meer operationeel was, maar dit was dus niet bekend binnen de organisatie.
28
5.3.3 Voor de in 2008 geopende locaties/bureaus •
De melding met het voornemen tot exploitatie door de houder
Van de in totaal 4 geselecteerde locaties miste van 1 locatie de melding van het voornemen tot exploitatie in de dossiers.
•
Het bevestigen van het opnemen van de melding in het register
Alle 4 geselecteerde locaties hebben een brief ontvangen van de gemeente waarin bevestigd wordt dat de locaties opgenomen zijn in het register.
•
Inspectierapport(en) GGD 2008 (eerste inspectie en indien van toepassing de jaarlijkse inspectie)
Alle 4 geselecteerde locaties zijn onderworpen aan een eerste inspectie. In 2 van de gevallen is ook een jaarlijkse reguliere inspectie uitgevoerd. Bij 1 was dit niet het geval, maar deze locatie is kort voor het jaareinde geopend. Bij 1 locatie werd niet voldaan aan een dusdanig aantal punten dat de GGD een negatief advies heeft uitgebracht over een registratie. Hierop is nog een inspectie op een later moment uitgevoerd door de GGD, ook toen waren de zaken niet op orde en bracht de GGD een negatief advies uit. De GGD zou volgens het dossier begin 2009 nogmaals inspecteren, hiervan is geen inspectierapport terug te vinden in het dossier. Er is wel een brief van de gemeente aan de houder uitgegaan ter bevestiging van registratie eind 2009. Het spoor is dus niet geheel te volgen in het dossier. Het stuk tussen het plan begin 2009 te gaan herinspecteren en de registratie eind 2009 mist in het dossier.
•
Correspondentie met de houder rond de opstart en inspectie(s)
Bij 2 van de 4 locaties waren punten voortgekomen uit de inspectie, in 1 geval waren deze punten reden voor de GGD een negatief advies uit te brengen aan de gemeente over het afgeven van een registratie. In het andere geval waren dit kleinere punten en is hierover communicatie geweest tussen gemeente en houder, een follow up van de GGD is niet opgenomen in het dossier. 1 locatie had maar een half gevuld dossier dat ophield met de inspectierapporten van de GGD. Een verdere correspondentie was niet in het dossier te vinden.
•
Eventuele overige stukken
Bij de locatie die een negatief advies van de GGD heeft gekregen zijn overige stukken in het dossier opgenomen, deze zijn bij de tekst hierboven al meegenomen. Verder zijn geen overige stukken van toepassing geweest.
29
5.3.4 Voor de in 2008 gesloten locaties/bureaus •
De melding van sluiting van de houder aan de gemeente en de reactie vanuit de gemeente hierop.
•
Eventuele overige stukken
Een gesloten buitenschoolse opvanglocatie miste in het dossier een melding van sluiting door de houder, zie hiervoor paragraaf 5.3.2. Een gastouderbureau welke nog op de site van de gemeente in het register opgenomen stond per 18 september 2008 blijkt te zijn gestopt in het voorjaar van 2008. Dit bleek in eerste instantie niet doorgegeven te zijn aan de gemeente door de houder. De GGD heeft dit een maand later (mei 2008) gemeld aan de gemeente, doordat de GGD wel op de hoogte was van dit feit en het bureau nog in het register zag staan. Het register loopt op dit punt dus achter op de werkelijkheid.
5.3.5 Wijzigingen doorgegeven door locaties/bureaus Als laatste in dit hoofdstuk wordt ingegaan op het testwerk rond wijzigingen. Bij het doornemen van de dossiers voor de bovengenoemde stappen, zoals beschreven in de paragrafen 5.3.2 tot en met 5.3.4, is de Rekenkamercommissie veel wijzigingen tegengekomen die de diverse houders aan de gemeente hebben gemeld, van al deze wijzigingen was een bevestigingsbrief van de gemeente aan de houders opgenomen in de dossiers. Derhalve heeft de Rekenkamercommissie het niet noodzakelijk geacht om de werkzaamheden rond wijzigingen nogmaals apart aan testwerk te onderwerpen. Het is niet gebleken dat de werkzaamheden rond wijzigingen een manco vertonen.
In 2008 zijn 3 BSO’s opgehouden te bestaan en heeft 1 gastouderbureau zichzelf opgeheven. Het jaar 2008 leverde 12 nieuwe BSO’s op. Ook kwamen er 5 nieuwe gastouderbureaus bij (waarvan 2 zichzelf in 2009 weer hebben opgeheven). Bron: sector WSO
30
HOOFDSTUK 6 ANTWOORD OP DE VRAAG, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In de voorgaande hoofdstukken is het normenkader van dit onderzoek gegeven, een beschrijving van de wijze waarop de gemeente Amersfoort de taken rond toezicht en handhaving invult en een uiteenzetting van het uitgevoerde testwerk. In dit laatste hoofdstuk geeft de Rekenkamercommissie haar visie op het geheel in de vorm van conclusies en aanbevelingen.
6.1 Het Antwoord op de Vraag De centrale vraag van dit rekenkameronderzoek luidde als volgt: “Hoe beoordeelt de Rekenkamercommissie de wijze waarop de gemeente Amersfoort de taken rond toezicht en handhaving, zoals voorgeschreven in de Wet kinderopvang, invult?”. Het antwoord hierop is als volgt: “De invulling van de taken rond toezicht en handhaving is te typeren als beperkt. Er zijn op zich geen zware manco’s gebleken, maar het proces, de uitvoering en de bekendheid met de wettelijke verplichtingen dienen volgens de Rekenkamercommissie verbeterd te worden”.
6.2 De Conclusies De vraag en het aanbod in de kinderopvang is aan marktwerking onderhevig. De eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang zijn met behulp van wet- en regelgeving vormgegeven. De GGD voert inspecties uit op kinderopvanglocaties en rapporteert hierover aan de houders en de gemeente. De gemeente heeft in de wet- en regelgeving diverse taken toebedeeld gekregen, zoals het opnemen van meldingen van een voornemen tot exploitatie, het registreren van de locaties in een register, het toezicht op de kwaliteit door middel van het ondernemen van actie op de punten uit de inspecties van de GGD (handhaving) en het opstellen van een gemeentelijk jaarverslag. Bij de aankondiging en tijdens de uitvoering van het rekenkameronderzoek is in het algemeen opgevallen dat er binnen de organisatie weinig bekendheid heerst met de taken die de gemeente heeft vanuit de wet- en regelgeving. Het onderwerp leeft niet echt, ook niet politiek gezien. Zolang zich geen incidenten voor doen is dit (laatste) wellicht begrijpelijk, maar het verdient aanbeveling hier wel een reputatierisico in te schatten en dit risico naar wens te mitigeren. Een andere algemene bevinding is dat de te volgen procedures rond het voldoen aan de eisen in de Wet niet zijn vastgelegd. Op de werkzaamheden is ook geen controle van toepassing, anders dan zelfcontrole. Eigenlijk komt het er op neer dat één ambtenaar zich de werkzaamheden heeft eigen gemaakt, in een klein aantal uren (i.c. twee uur per week) naast reguliere werkzaamheden. Dit creëert een situatie van een onmisbaar persoon. Een belangrijke bevinding tijdens het onderzoek is het feit dat gebleken is dat de gemeente geen zicht houdt op de volledigheid van de inspecties door de GGD. Anders dan een melding van de GGD dat zij 100% van de locaties aan een inspectie onderwerpt is geen informatiebron in werking om dit te staven. Het merendeel van de ondervraagden had overigens geen kennis van
31
het percentage. Daarnaast wordt ook geen zicht gehouden op anticipatie van de inspectiecapaciteit op een verwachte toekomstige groei, dit wordt geheel aan de GGD overgelaten, zonder monitor vanuit de gemeente. Jaarlijks dient de gemeente een jaarverslag op te stellen waarin het aantal uitgevoerde GGD-inspecties dient te worden vermeld, bij dit proces leeft het ook niet om op dat moment een aansluiting te maken met operationele locaties. De aangegeven 100% score wordt dus intern niet gecheckt en niet gestaafd. Het register van de gemeente is niet up-to-date gebleken. Het register wordt op de website geplaatst en meer gezien als een extra service richting de burger en niet gezien als het opvolgen van een taak uit de Wet. Op de website wordt summiere informatie gegeven, zonder voorbehoud. De gebruikers zouden op kunnen maken dat het register actueel is en dat zou ook een logische situatie zijn gezien de plicht hiertoe die in het kader van de Wet bij de gemeente ligt. Gebruikers zouden het register op de website zelfs als een kwaliteitskeurmerk kunnen zien terwijl genoemde locaties wellicht niet aan de eisen in de wet- en regelgeving voldoen. Het is richting de gebruikers derhalve gewenst een voorbehoud aan te geven op de website. Bij het voor dit onderzoek uitgevoerde testwerk is opgevallen dat van een aantal geselecteerde locaties niet alle stukken (eenvoudig) te achterhalen zijn, de dossiers zijn in die gevallen te typeren als zwevend en onvolledig. De stukken die in deze gevallen missen zijn heel divers, de meldingen door houders van een voornemen tot exploitatie, brieven tussen gemeente en houders rond de punten die uit inspecties zijn voortgekomen en follow-up op deze punten door de GGD. Risico in deze is bijvoorbeeld dat niet meer te achterhalen valt hoe de houders van locaties zijn omgegaan met punten die uit inspecties zijn voortgekomen en of de GGD hier een na-inspectie op heeft uitgevoerd. Maar hieruit kan vooral geconcludeerd worden dat de trail van het toezicht op de kwaliteit van locaties niet te volgen is als de stukken niet voorhanden zijn. Wat betreft de handhaving van de Wet is opgevallen dat tot voor kort een zeer algemene brief naar de houders van locaties werd gestuurd om hen te wijzen op tekortkomingen die geconstateerd waren tijdens de inspecties van de GGD. Tot voor kort was ook geen sprake van een handhavingsbeleid, dit is kortgeleden regionaal opgepakt en zal naar zeggen binnenkort ook in Amersfoort ingevoerd worden. Daarnaast viel op dat een periode sprake is geweest van een grote handhavingszaak en dat men hoger in de organisatie niet goed op de hoogte bleek te zijn van deze (inmiddels opgeloste) handhavingszaak. De eisen in de wet- en regelgeving afvinkende zijn verder nog de volgende zaken opgevallen: •
Bij het opnemen van meldingen van een voornemen tot exploitatie en het vervolgens al dan niet overgaan tot een registratie is tijdens het onderzoek opgevallen dat geen communicatie plaatsvindt met andere gemeenten. Daarmee worden elders afgewezen voornemens niet opgemerkt. Dit punt is wellicht meer van toepassing op de GGD maar binnen en vanuit de gemeente zou men hier ook meer acht op kunnen slaan.
•
Een overzicht met aantal aanbieders, aantal locaties per type en het aantal kinderen is niet direct voor handen. Het register en het overzicht sloten ook niet op elkaar aan. Het zicht op locaties lijkt daarmee te rammelen.
•
Aan de eis in de Wet om het opnemen van een locatie in het register bekend te maken in huis-aan-huisbladen wordt niet door de gemeente voldaan. Dit geldt ook voor de eis om bekend te maken dat de GGD is aangewezen als toezichthouder.
32
•
De gemeente dient een modelformulier beschikbaar te stellen voor het melden van een voornemen tot exploitatie, dit formulier is niet aanwezig.
•
De gemeente dient jaarlijks een gemeentelijk verslag op te stellen met een overzicht van de GGD-inspecties en, kort gezegd, de belangrijkste issues die zijn gebleken uit de inspecties. Dit dient aan de Inspectie gezonden te worden en aan de Gemeenteraad. De Gemeenteraad ontvangt echter geen jaarverslag.
•
In een aantal gevallen zijn in 2008 de inspectierapporten laat ontvangen, het gevolg hiervan kan zijn dat punten die zijn ontdekt tijdens een inspectie pas een half jaar na de inspectie opgelost (kunnen) zijn.
6.3 De Aanbevelingen Concreet komt de Rekenkamercommissie op basis van haar onderzoek tot de volgende aanbevelingen: 1. Breng de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om aan de eisen van de wet- en regelgeving te voldoen in kaart en stel hiervan een beschrijving op. Denk hierbij ook aan noodzakelijke controlemechanismen. Op deze manier wordt ook de structuur van de invulling van de taken duidelijk. 2. Schat de risico’s in die de gemeente kan lopen bij dit onderwerp en mitigeer deze naar wens. 3. Zorg dat de organisatie zicht heeft op de volledigheid van de inspecties die de GGD in het kader van de wet- en regelgeving uit dient te voeren. 4. Kijk over de schouder van de GGD mee bij het anticiperen van de inspectiecapaciteit in het kader van toekomstige groei van locaties. 5. Stem met de GGD een ontvangsttermijn af omtrent inspectierapporten zodat aanwijzingen, en daarmee het verhelpen van geconstateerde punten, niet onnodig lang op zich laten wachten. 6. Breng het register op de gemeentelijke website op orde, houd deze actueel en omschrijf op duidelijke wijze wat gebruikers mogen verwachten van een dergelijk gepubliceerd register. Breng waar nodig voorbehoud aan. 7. Zorg voor een eenduidige en volledige dossiervorming per opvanglocatie, zodat de trail van het toezicht op de kwaliteit altijd volgbaar en helder is. 8. Pak het toekomstige handhavingsbeleid stevig op en ga door met het gericht sturen van aanwijzingen. Volg ook de vervolginspecties van de GGD in deze. Breng daarnaast een opgaande communicatielijn aan inzake handhavingszaken. 9. Bied de Gemeenteraad een jaarverslag rond de kwaliteit van de kinderopvang aan. 10. Ga na of het mogelijk is om informatie met andere gemeenten te delen, bijvoorbeeld
met de gemeenten van Eemland, inmiddels Midden-Nederland.
33
GEBRUIKTE STUKKEN / INTERVIEWS Boeken Wet kinderopvang, Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, door: mr. drs. E.Soetendal, Kluwer, laatste druk (bijgewerkt tot en met 1 januari 2007) Wet kinderopvang en nadere regelgeving, door: Eveline Berghuis en mr. Lance op den Camp, Schulinck, editie januari 2009 Amersfoort in cijfers 2008, uitgave van sector DIA, Onderzoek en Statistiek
Syllabi Reader Basistraining kinderopvang 2009, uitgave van VNG Kwaliteit handhaven in de kinderopvang, Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid, door E. Dekker en R. Veldhuis, uitgave van VNG i.s.m. Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn NV, Den Haag 2008
Persberichten Persbericht Gemeente Amersfoort, dd 18 maart 2009: “Vestigingsmogelijkheden kinderopvang verruimd” Persbericht Inspectie van het Onderwijs, februari 2009, nummer 1: “Meer aandacht voor handhaving kinderopvang nodig”
Websites www.amersfoort.nl/feitenencijfers, www.minocw.nl, www.kinderopvang.net, www.vng.nl, www.onderwijsinspectie.nl
Gevolgde cursussen Basistraining Kinderopvang in uw gemeente: wat en hoe?, VNG bijeenkomst 9 april 2009
Overige stukken Signalen Amersfoort, Onderwijsinspectie Rapport ‘Kwaliteit gemeentelijk toezicht Kinderopvang 2007’, inspectierapport 2008-38, januari 2009
34
Interviews (alfabetische volgorde) Luuk ter Berg (directeur Welzijn, Sociale Zekerheid en Onderwijs) Gert Boeve (Wethouder Jeugd, Welzijn, Economische Zaken en Vathorst) Barend van den Bos (Adviseur Juridische Kwaliteitszorg) Hans van Daalen (Wethouder Zorg en Volksgezondheid, Stedelijk Beheer, Coördinatie Handhaving en WMO) Nynke Dijkstra (beleidsadviseur Zorg en Integratie) Henriëtte Karavias – de Meij (medewerker Vastgoed en Voorzieningen) Carole Sombroek (hoofd Welzijn en Onderwijs)
35
Bijlage 1 Overzicht van de wet- en regelgeving
Model gemeentelijk verslag Wet kinderopvang 2008
Wijziging Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en werkwijze toezichthouder 9 juli 2008
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (versie 03-04-2008)
Wijziging Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (versie 10-11-2004)
Beleidsregels werkwijze toezichthouder (versie 03-04-2008)
Wijziging Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang
Wijziging Beleidsregels werkwijze toezichthouder
Beleidsregels werkwijze toezichthouder (versie 10-11-2004)
Regeling Indexering kinderopvang 2008
De Wet kinderopvang
Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang
Regeling Wet kinderopvang
Wijziging Regeling Wet kinderopvang
Fiscale uitvoeringsregeling
Fiscale regeling bemiddelingskosten
Toelichting bij gemeentelijk verslag Wet kinderopvang 2005
Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang 24 februari 2005
Selectieformulier. Basisgegevens voor het toezicht op kinderopvang juni 2008
Modelrapport buitenschoolse opvang juni 2008
Modelrapport dagopvang juni 2008
Modelrapport gastouderopvang juni 2008
Toetsingskader buitenschoolse opvang juni 2008
Toetsingskader dagopvang juni 2008
Toetsingskader gastouderopvang juni 2008
36
Bijlage 2 Geselecteerde locaties voor testwerk Overzicht kinderopvanglocaties verdeeld over de 5 geselecteerde wijken
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Kinderdagverblijven (KDV) in de 5 wijken + selectie naam Bergenboulevard Bubbels De Jonkvrouw De Krullevaar Plons De Puntmuts Spetter De Zilverberg De Papegaai Benjamin Benjamin Vathorst Larix Kids & Co Mickey's Calveen Mickey's Kattenbroek Mickey's Nieuwland Kruimelland Dribbel Safari Benjamin Vathorst
aanbieder SKA SKA SKA SKA SKA SKA SKA SKA De Papegaai Kids Care Too Kids Care Too KBP Kids en Co Mickey's Mickey's Mickey's Kruimelland Dribbel Safari Kids Care Too
wijk Vathorst Hoogland Kattenbroek Hoogland Nieuwland Soesterkwartier Nieuwland Vathorst Nieuwland Hoogland Vathorst Soesterkwartier Kattenbroek Nieuwland Kattenbroek Nieuwland Soesterkwartier Hoogland Vathorst Vathorst
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Buitenschoolse opvang (BSO) in de 5 wijken + selectie naam Elmo De Jonker De Krullevaar De Piramide De Snorkels Koalah Olleke Bolleke De Tijgers De Blauwe Wants De Blauwe Piranha De Blauwe Piranha De Blauwe Vuurvlieg De Blauwe Piranha De Blauwe Piranha De Blauwe Siamees De Blauwe Siamees De Blauwe Siamees De Blauwe Gekko De Blauwe Kever Wizzle Ben & Belle Acht Ben & Belle De Dobber De Blauwe Varaan De Blauwe Karper Kick De Blauwe Beloega
aanbieder SKA SKA SKA SKA SKA KOALAH Stap SWA SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKON SKK Kids Care Too Acht Kids Care Too SKA SKON SKON SKA SKON
wijk Vathorst Kattenbroek Hoogland Soesterkwartier Nieuwland Vathorst Kattenbroek Soesterkwartier Hoogland Nieuwland Nieuwland Vathorst Nieuwland Nieuwland Kattenbroek Kattenbroek Kattenbroek Soesterkwartier Vathorst Kattenbroek Vathorst Soesterkwartier Vathorst Nieuwland Soesterkwartier Soesterkwartier Hoogland Vathorst
Kattenbroek Nieuwland Soesterkwartier Hoogland Vathorst
KDV 3 5 3 4 5 20
= geselecteerd
5
Kattenbroek Nieuwland Soesterkwartier Hoogland Vathorst
BSO 6 6 6 3 7 28
= geselecteerd
5
Per wijk 1 KDV en 1 BSO geselecteerd uit reeds lopende locaties 2008. De grote aanbieders zitten in de selectie, maar ook de kleinere met enkele of 1 locatie zijn vertegenwoordigd Geen locaties dubbel (dus zowel bij KDV als bij BSO) De locatie waar de kinderen van de secretaris van de Rekenkamercommissie opgevangen worden is buiten de selectie gelaten. Geselecteerde Gastouderbureaus (GOB) naam 1 100% Thuis 2 Gastouderopvang SKA 3 Lieve Kinderen 4 Kinop Amersfoort kende in 2008 11 GOB's, hiervan zijn er 4 geselecteerd voor het testwerk. Een selectie uit GOB's is op stadsniveau gegaan, omdat er geen link is met de stadswijken.
37
Bijlage 3 Onderwijsinspectie, onderzoek 2008 Toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang kunnen beter 5 februari 2010 Gemeenten handhaven nog te weinig; daardoor blijven tekortkomingen in de kwaliteit van de kinderopvang onnodig lang bestaan. De registers waarin gegevens over de kinderopvangcentra staan, blijken vaak niet op orde, terwijl er in 2010 een Landelijk Register Kinderopvang op stapel staat. De Onderwijsinspectie vindt dat het toezicht van de gemeenten op de kinderopvang beter kan en moet. Deze en andere bevindingen staan in de rapporten ‘Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2008’ en ‘Kwaliteit gastouderbureaus, het handhaven waard’. Handhaving Nog te weinig gemeenten komen in actie als door de GGD tekortkomingen worden geconstateerd bij een kinderopvanglocatie. Als ze dat wel doen, duurt het vaak lang voor ze maatregelen nemen. Gemeenten moeten beter volgen of de kwaliteit bij het kindercentrum of gastouderbureau inmiddels verbeterd is. De inspectie maakt sinds eind 2009 afspraken met gemeenten over de verbetering van de uitvoering van toezicht en handhaving. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) helpt gemeenten hierbij waar nodig. De inspectie ziet dit traject als een belangrijk middel om een stap vooruit te zetten. Register Het register waar alle kinderopvanglocaties in vermeld staan, wordt slecht bijgehouden. Ouders hebben alleen recht op een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst als de locatie in het gemeentelijk register staat. Het is dus belangrijk dat gemeenten deze registratie op orde hebben. Dit belang neemt toe omdat er in 2010 een Landelijk Register Kinderopvang komt. Samenwerking De Onderwijsinspectie beveelt gemeenten aan consequenter op te treden tegen kinderopvanglocaties die niet op orde zijn, en systematischer te volgen of tekortkomingen zijn opgelost. De inspectie constateert dat het toezicht verbetert als gemeenten en GGD’en meer met elkaar uitwisselen over de uitvoering van de inspecties. Gemeenten die minder presteren, kunnen winst halen door (meer) samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere gemeenten. Overleg Positief is dat het totaal aantal uitgevoerde onderzoeken in 2008 is gestegen ten opzichte van 2007. Door de sterke groei van het aantal kinderopvanglocaties kon evenwel nog geen dekkend toezichtregime bereikt worden. Aanvullend onderzoek bij kinderopvangcentra die kwaliteitsgebreken hadden, blijkt te werken. Dat draagt bij aan een beter en effectiever toezicht in de kinderopvang. Over de noodzakelijke aanpassingen is constructief overleg gaande tussen de inspectie, het ministerie van OCW, GGD Nederland en de VNG. Bron: www.onderwijsinspectie.nl
38