Ruimtelijke onderbouwing Windturbine Zuidenwind te Neer Gemeente Leudal Definitief
Ruimtelijke onderbouwing Windturbine Zuidenwind te Neer Gemeente Leudal Definitief
Rapportnummer:
211x06096
Datum:
29 november 2013, 26 februari 2014, 30 juni 2014
Contactpersoon gemeente:
Nicole Gerards
Projectteam BRO:
Paul Gerards, met medewerking van Har Geenen en Eric van Eck
Trefwoorden:
Leudal, Neer, Windpark, 5e Turbine, coöperatie Zuidenwind, Ruimtelijke onderbouwing
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 14
Beknopte inhoud:
Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de realisatie van windturbine van Zuidenwind
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. GEBIEDS- EN PROJECTPROFIEL 2.1 Locatie beoogde windturbine 2.2 Gewenste ontwikkeling 2.3 Doelstellingen 2.4 Ruimtelijke effecten
5 5 6 10 10
3. BELEID 3.1 Rijksbeleid
11 11
3.2 3.3 3.4 3.5
3.1.1 Ruimtelijk perspectief 3.1.2 Ruimte voor de rivier 3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
11 12 12 12 14 15 17
4. ONDERZOEKSASPECTEN 4.1 Natuur 4.2 Waterhuishouding 4.3 Milieuaspecten
4.4 4.5 4.6 4.7
19 19 23 24
4.3.1 m.e.r.-beoordeling 4.3.2 Energie 4.3.3 Geluid 4.3.4 Slagschaduw 4.3.5 Situering nabij aaneengesloten woonbebouwing 4.3.6 Straalpaden, hoogspanningslijnen en luchtvaart 4.3.7 Veiligheid 4.3.8 Externe veiligheid Inpassing landschap Bodem, kabels en leidingen Cultuurhistorie en archeologie Conclusies
Inhoudsopgave
24 24 24 25 27 27 28 29 31 32 33 33
1
5. ECONOMISCHE EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 5.1 Investeringskosten 5.2 Exploitatiekosten 5.3 Opbrengsten 5.4 Conclusie economische uitvoerbaarheid 5.5 Communicatie en draagvlak
35 35 36 36 37 37
6. MOTIVERING PLANOLOGISCHE AFWIJKING
39
7. OVERZICHT SEPARATE BIJLAGEN
41
1.
INLEIDING
In 2012 is Windpark Neer gerealiseerd. Dit windpark, waarvoor het initiatief in 2002 is gestart, bestond oorspronkelijk uit vijf windturbines. Uiteindelijk zijn er in 2012 vier turbines (Enercon E-82) in bedrijf gesteld. De turbines hebben een mast van 98 meter, een rotordiameter van 82 meter en een maximaal elektrisch vermogen van 2.300 kW per turbine. Per jaar leveren deze turbines evenveel groene stroom als het gemiddelde elektriciteitsverbruik van circa 5000 huishoudens. Achtergrond In feite was het windpark (inclusief de nu geplande turbine) in 2007 vanuit planologisch oogpunt gereed. Echter vanwege het ontbreken van een financiële ondersteuningsregeling door de rijksoverheid tussen 2007 en 2009 kon het windpark toen niet gerealiseerd worden. De vijfde turbine, die gesitueerd was tussen de twee huidige clusters, is vanwege een eigendomswijziging van het beoogde perceel in 2008, weggevallen. Dit maakte wijziging van het plan in 2009 noodzakelijk. Na de aanpassing van het aantal windturbines van 5 naar 4 turbines kreeg Windpark Neer zijn definitieve vorm. Op 1 juni 2012 werd het windpark officieel in bedrijf gesteld. e
Inmiddels is de nieuwe eigenaar van het beoogde perceel voor de 5 turbine bereid om mee te werken aan plaatsing van een windturbine op zijn grond. Bij de voorbereiding van Windpark Neer is feitelijk ook al impliciet de gehele vrijstellingsprocedure doorlopen voor de nu geplande turbine. In april 2007 gaf de provincie in het kader van de toen geldende artikel 19 procedure van de WRO de verklaring van geen bezwaar af voor 5 turbines (dus inclusief de nu beoogde turbine). De onderliggende ruimtelijke onderbouwing (6 juli 2006, Croonen adviseurs) is ook hierop gebaseerd. Initiatief Zuidenwind In het najaar van 2011 is een windcoöperatie genaamd Zuidenwind opgericht. De coöperatie stelt zich ten doel om (wind)energie in Limburg te bevorderen. Zij doet dit onder andere door het geven van voorlichting maar ook door zelf windparken te ontwikkelen en te exploiteren. Zuidenwind heeft het initiatief op zich genomen om op de bovengenoemde locatie e de beoogde 5 windturbine te ontwikkelen. Zij heeft hiervoor een overeenkomst afgesloten met de betreffende grondeigenaar. De coöperatie zal hoofdeigenaar worden en tevens de exploitatie van de turbine op zich nemen. Door lid te worden van de coöperatie kunnen burgers mede-eigendom verwerven en op die manier meeprofiteren van windenergie en tegelijk inspraak hebben binnen de coöperatie.
Hoofdstuk 1
3
Aangezien Zuidenwind naast de groene stroomproductie ook de promotie van duurzame energie hoog in haar vaandel heeft staan, heeft zij zich tevens ten doel gesteld om deze windturbine van educatieve elementen te voorzien. Gedacht wordt hierbij aan het verzorgen van excursies voor het onderwijs en overige doelgroepen met een duidelijke promotie van deze vorm van energie. Omdat uiteindelijk niet voor 5 maar voor 4 windturbines de vrijstelling is verleend, e dient voor de 5 windturbine getoetst te worden aan het vigerende planologische regime, de beheersverordening Buitengebied Leudal. Op basis van de beheersverore dening is de realisatie van de 5 windturbine niet mogelijk. De gemeente Leudal heeft aangegeven medewerking te willen verlenen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°). Hiertoe dient een ruimtelijke onderbouwing opgesteld te worden.
4
Hoofdstuk 1
2.
GEBIEDS- EN PROJECTPROFIEL
2.1 Locatie beoogde windturbine De geplande turbine is de derde in rij van het huidige windpark van 4 windturbines. Deze bevinden zich ten zuiden van het Afwateringskanaal tussen de wegen Staldijk en de Roggelsedijk, zie foto en situatietekening. Het huidige windpark wordt omringd door de dorpen Heibloem, Egchel, Roggel en Neer. Het dorp Egchel ligt op ruim 2 km van de geplande turbine. Aan de zuidzijde ligt een groot bosgebied (Ophovense zandberg).
Afbeelding 1. Locatie windturbines
Het Afwateringskanaal, de Kanaaldijk en de Boerderijweg liggen diagonaal in het landschap. Het huidige windpark ligt in dezelfde lijn in het landschap. De geplande windturbine zal deel gaan uitmaken van deze lijn, zie onderstaande situatietekening.
Hoofdstuk 2
5
Afbeelding 2. Situatietekening
Deze situatietekening betreft een kadasterkaart die afkomstig is van de Ruimtelijke Onderbouwing voor Windpark Neer (6 juli 2006) met de toen geplande vijf turbines. De turbine met nummer 3 is de turbine die destijds is vervallen en is nu onderwerp van deze ruimtelijke onderbouwing.
2.2 Gewenste ontwikkeling Zoals hierboven geschetst wordt de plaatsing beoogd van 1 windturbine, op 105 meter van het Afwateringskanaal en hierboven gemarkeerd als nr. 3. De nieuwe turbine is gepland op exact dezelfde locatie als in het oorspronkelijke plan voor Windpark Neer. Concrete uitwerking van dit initiatief werd mogelijk door de bereidheid van de nieuwe grondeigenaar om nu wel mee te werken aan plaatsing van de turbine op het beoogde perceel. Plaatsing in de lijnopstelling is alleen op deze locatie mogelijk omdat andere locaties binnen de lijnopstelling te dicht bij woningen in de buurt komen en er dan niet aan wettelijke eisen op het gebied van geluid voldaan kan worden. De turbine staat op exact 400 meter van turbine 2. Deze afstand is gelijk aan de afstand tussen de huidige turbines 1 en 2.
6
Hoofdstuk 2
Door toevoeging van deze turbine aan de bestaande lijnopstelling ontstaat een cluster van 3 turbines en een cluster van 2 turbines. Tegelijkertijd wordt de afstand tussen de twee clusters teruggebracht tot 800 meter. Hierdoor wordt de lijnopstelling versterkt en ontstaat een evenwichtiger beeld. Het beoogde turbinetype betreft Lagerwey L93 (zie specificaties in de tabel hieronder). Dit type is besproken en in concept behandeld in de Welstandscommissie van de gemeente Leudal (29 november 2012). Geconcludeerd werd dat er geen belemmeringen zijn gevonden en de turbine in het landschap en in de lijnopstelling inpasbaar is. Beoogde turbine
Bestaande
turbines
Windpark Neer Type
Lagerwey L93
Enercon E82
Vermogen (MW)
2,5
2,3
Ashoogte (meter)
93
98
Rotordiameter (meter)
93
82
Tiphoogte (ashoogte +
139,5
139
bladlengte, in meter) Tabel 1. Vergelijking beoogde turbine en bestaande situatie
Het beoogde type is - net als de Enercon E82 in het huidige Windpark Neer - een zogenoemde direct drive type maar van een andere (Nederlandse) leverancier. Aangezien de financiële ondersteuning via de rijkssubsidieregeling SDE+ naar verwachting lager is dan bij het bestaande windpark is het nodig om de jaarlijkse opbrengst te verhogen. Dit wordt bereikt door een vergroting van de rotordiameter. Aangezien het hier gaat om de ontwikkeling van Afbeelding 3. Windturbine een turbine in een bestaande lijn en exploitatie los zal staan van de bestaande turbines, is gekozen voor een type dat enerzijds goed landschappelijk inpasbaar is en anderzijds inspeelt op de voortschrijdende technologische ontwikkeling voor energieopwekking op binnenlandlocaties. Door de selectie van dit turbinetype kan een rendabel project met optimale opbrengst worden gerealiseerd. De ashoogte is 5 meter lager, echter de rotordiameter is vergroot van 82 naar 93 meter. Door de ver-
Hoofdstuk 2
7
groting van de rotor neemt de productie met ruim 10% toe. Dit is noodzakelijk om een economisch rendabel project mogelijk te maken. De enigszins verlaagde windsnelheid op de lagere ashoogte wordt ruimschoots gecompenseerd door de grotere rotor. De tiphoogte is derhalve nagenoeg hetzelfde (+0,5 mtr.) als de huidige turbines. De visuele impact hiervan is nihil zoals blijkt uit de bijgevoegde visualisatie (bijlage 14).
Afbeelding 4. Visualisatie 5e turbine in het landschap
Het grondelement van de turbine heeft een afmeting van maximaal 18 x 18 m, de direct naastgelegen kraanplaats heeft een maximale afmeting van 25 x 40 m. Naast de turbine zal een klein separaat trafo/schakelstation geplaatst worden (grondvlak maximaal 15 m2, hoogte maximaal 2,5 m). Deze afmetingen zijn gelijk aan het schakelstation van het huidige windpark. Via het schakelstation en het hoogspanningsnet zal de opgewekte elektriciteit op het openbare net (Enexis Netwerk) aangesloten worden. Ontsluiting De toegangsweg naar de windturbine zal aangelegd worden vanuit Boerderijweg 8. Hier bevindt zich al de ontsluitingsweg naar turbine 1 en 2 van Windpark Neer. Ter hoogte van de Kanaaldijk zal het ontbrekende stuk toegangsweg worden aangesloten op deze weg en worden aangelegd naar de geplande windturbine. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in de volgende twee situaties:
8
Hoofdstuk 2
1. Tijdens aanleg van de windturbine zal allereerst een toegangsweg van 4 meter breed worden aangelegd. 2. Daarna zullen de benodigde stukken tijdelijke aanvoerweg worden aangelegd. De tijdelijke wegdelen worden na realisatie van de turbine verwijderd. Zie in onderstaande situatietekening de locatie van de toegangsweg (gestreepte lijn).
Afbeelding 5. Positie 5e windturbine
Educatie Aangezien Zuidenwind naast groene stroomproductie ook de promotie van duurzame energie hoog in haar vaandel heeft staan, heeft zij zich tevens ten doel gesteld om de geplande windturbine een educatief karakter te geven. Gedacht wordt hierbij aan het verzorgen van excursies voor het onderwijs en overige doelgroepen met een duidelijke promotie van deze vorm van energie. Binnen in deze molen is wellicht ruimte te creëren voor educatieve presentaties. Het ligt dan onder meer in de bedoeling om op de begane grond een foto-expositie van de bouw van de turbine en de achtergronden van windenergie in te richten. Behoudens het trafostation zal in ieder geval geen nieuwe bebouwing worden opgericht naast de te realiseren windturbine. In eerste instantie was het de bedoeling van Zuidenwind om een bezoekersplatform onder de gondel op masthoogte in te richten. Helaas is dit vanwege veiligheidstech-
Hoofdstuk 2
9
nische regelgeving niet mogelijk gebleken. De excursies zullen dan ook alleen op de begane grond van de turbine plaatsvinden. Aansluitend zal er via video- en powerpoint-presentaties in een nabijgelegen horeca/vergaderlocatie uitleg over windenergie en de geplaatste turbine gegeven worden. Gedacht wordt aan circa 30 excursies en circa 600 bezoekers per jaar (15 tot 30 personen per excursie). Bezoekers kunnen via de toegangsweg de turbine bereiken. Aangezien de verharde kraanplaats van maximaal 25 bij 40 meter ook na de turbinebouw gehandhaafd blijft is er voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid van de turbine.
2.3 Doelstellingen De ontwikkeling van de windturbine is gericht op: • De opwekking van naar schatting 4,5 miljoen kWh groene stroom voor circa 1.400 huishoudens, dit is ruim voldoende stroom voor alle huishoudens van bijvoorbeeld Neer of Haelen. • De realisatie van deze turbine draagt bij aan de doelstelling van de provincie om te komen tot meer windvermogen in Limburg. • Het voorkomen van het verstoken van circa 1,1 miljoen kubieke meter aardgas door het opwekken van deze groene stroom. Bovendien vermindert de uitstoot van het broeikasgas kooldioxide met 2,36 miljoen kg. • Het gebruiken van de turbine voor voorlichting en educatie over windenergie. • Participatie van omwonenden en inwoners uit de regio, waardoor er meer draagvlak en betrokkenheid ontstaat. Tegelijkertijd ontstaat zo de mogelijkheid voor de burgers om financieel mee te profiteren van het windpark.
2.4 Ruimtelijke effecten Hoewel een windturbine ontegenzeggelijk een ruimtelijke impact heeft zijn de ruimtelijke effecten van de onderhavige windturbine relatief beperkt. Het open landschap is in en rond het projectgebied reeds verstoord door de aanwezige hoogspanningsleidingen en de vier bestaande windturbines. De nieuwe windturbine wordt zoals eerder aangegeven geplaatst tussen de bestaande windturbines in, en vormt hier één lijn mee. Dit zorgt ervoor dat er geen verdere verstoring van het landschap ontstaat. De afmeting van de nieuwe windturbine is zoals aangegeven vrijwel gelijk aan de bestaande turbines. De beperkte afwijking is vanwege de maat van de turbines, de afstand onderling en de positionering visueel niet bezwaarlijk.
10
Hoofdstuk 2
3.
BELEID
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op het gemeentelijk, regionaal, provinciaal en rijksbeleid. Aansluitend zal worden aangegeven of het initiatief voor een windturbine hier binnen past.
3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Ruimtelijk perspectief Op nationaal niveau is afgesproken dat Nederland in 2020 tenminste 6000 MW aan windenergie op land heeft gerealiseerd, hiermee wordt (deels) invulling gegeven aan de doelstellingen voor klimaat en energie op Europees niveau. In februari 2009 is in het bestuurlijk overleg tussen Rijk, IPO en VNG besloten een lange termijn verkenning uit te voeren naar de doorgroei van windenergie op land voor in totaliteit (minimaal) 6000 MW. De ruimtelijke accommodatie van meer en grotere windmolens en meer clustering vormt immers een nieuwe planningsopgave voor ons land. Het Ministerie I&M staat voor een zorgvuldige inpassing van windenergie op land. In 2010 heeft een uitgebreide en breed gedragen analyse plaatsgevonden die heeft geresulteerd in een concept ambtelijk ‘position paper’ met de titel 'Nationaal Ruimtelijk Perspectief Wind op Land’. Op basis van ruimtelijke analyses en onderzoeken naar de uitvoeringsaspecten, wordt in dit ‘position paper’ voorgesteld om Nederland in te delen in 3 soorten gebieden: concentratiegebieden (gebieden die vanwege de wind en het grootschalige en open landschap geschikt zijn voor grote windparken), vrijwaringsgebieden (gebieden die vanwege natuur- of landschapskwaliteiten, juridische belemmeringen en/of veiligheidsredenen niet geschikt zijn voor windenergie) en inpassingsgebieden (gebieden die zich lenen voor een beperkt aantal windmolens, die aansluiten bij het bestaande ruimtegebruik van het gebied). Het IPO heeft in februari 2011 een landelijke energiekaart opgesteld, daarop is te zien waar de ruimtes zijn gereserveerd voor windenergieparken voor de groei naar 6000 MW. De provincies hebben in december 2012 afgesproken om ruimte te reserveren voor de plaatsing van 6.000 Megawatt (MW) windenergie op land in 2020. De prestatieafspraken tussen de 12 provincies en het Rijk, die samen optellen tot 6.000 MW, zijn inmiddels in een akkoord met het Rijk vastgelegd. De provincie Limburg heeft in het IPO overleg toegezegd ruimte te gaan zoeken voor 95,5 MW windenergie verdeeld over een aantal kleine locaties voor maximaal 5 tot 8 turbines per locatie.
Hoofdstuk 3
11
Behalve het uitgesloten Heuvelland valt bijna geheel Limburg onder de term inpassingsgebied. Ook de beoogde locatie in Neer maakt hiervan deel uit. 3.1.2 Ruimte voor de rivier De locatie van het windturbinepark ligt binnen een zone waar de beleidslijn Ruimte voor de Rivier niet van toepassing is. Dit blijkt ook uit de aanduidingen die op de kaart met Blauwe Waarden van het POL zijn opgenomen. Conclusie De geplande turbine ligt in een gebied dat wordt aangeduid als inpassingsgebied en past als zodanig binnen het rijksbeleid. 3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Het onderhavige project betreft geen stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder duurzame ontwikkeling. Een nadere toets en afweging in dit kader is dientengevolge niet aan de orde. Wel kan opgemerkt worden dat, doordat de windturbine gelegen is tussen bestaande windturbines, ruimtelijk gezien gehandeld is in ‘de geest van de ladder duurzame verstedelijking’.
3.2 Provinciaal beleid Provinciaal omgevingsplan (POL, herziening januari 2011) Plankaarten Op Plankaart 1 bij het POL is de locatie voor de windturbine aangeduid als “vitaal landelijk gebied”. De locatie ligt deels binnen een gebied met de aanduiding “ruimte voor veerkrachtige watersystemen”. Dit gebied sluit direct aan op het kanaal.
12
Hoofdstuk 3
Op de kaart met Groene Waarden (4b) zijn geen specifieke aanduidingen opgenomen ter hoogte van de locatie van de turbine. Wel is het afwateringskanaal en de directe strook erlangs aangeduid als POG (Provinciaal Ontwikkelingszone Groen). Aanvullend hierop is het kanaal en de directe strook erlangs aangeduid als “Ecologische verbindingszone”. Verder is het afwateringskanaal aangeduid als “beek met algemeen ecologische functie” Op de kaart met Blauwe Waarden (4c) wordt het gebied nog vermeld als “(beek)dalen en laagtes buiten het Maasdal. In verband met de begrenzingen in het kader van de POG zijn de huidige 4 turbines op 105 meter van het kanaal geplaatst. De nu geplande turbine wordt op dezelfde afstand geplaatst. Dit is exact dezelfde locatie waar in het plan voor het huidige Windpark Neer de vijfde turbine was gepland. In bijlage 1 is een brief van de provincie Limburg opgenomen die ook deel was van de Ruimtelijke Onderbouwing voor Windpark Neer en die ingaat op de POG. Omdat de locatie in het POL wordt aangeduid als “(beek)dalen en laagtes buiten het Maasdal” en als beek met algemeen ecologische functie zal in hoofdstuk 4.2 worden aangegeven hoe met de “blauwe waarden wordt omgegaan in relatie met het initiatief. Het gebied als geheel ligt niet in het Regionaal Waardevol Landschap zoals bestemd in het POL. Zie hiervoor ook de Ruimtelijke Onderbouwing voor Windpark Neer van juli 2006. Dit vormt daarmee ook geen beletsel vormt voor plaatsing van de turbine. Windenergie Het POL 2006 is in 2011 geactualiseerd. In deze geactualiseerde versie staat het volgende over windenergie: 'Daarbij streven we naar clusters met een minimale omvang van 3 turbines. De plaatsing van windturbines zal getoetst worden aan de effecten op mens, natuur en landschap.' Op grond van het POL 2006 dienden windturbines aan een aantal voorwaarden te voldoen. Uit de in 2006 gepresenteerde Ruimtelijke onderbouwing voor Windpark Neer (vijf turbines) bleek dat het toen geplande windpark van vijf turbines voldeed aan al deze voorwaarden. Voor de volledigheid willen we de belangrijkste voorwaarden van toen kort aan de orde stellen. 1) Vanwege het behoud van natuur en landschapswaarden sluit de provincie plaatsing uit in regionaal waardevol landschap zoals dat omschreven staat in het POL.
Hoofdstuk 3
13
2) Plaatsing in wetlands, nationale parken, EHS en RBON gebieden is niet toegestaan. 3) Bij initiatieven gelegen in of nabij beschermde natuurmonumenten is onderzocht of vergunningplicht geld in het kader van Natuurbeschermingswet. 4) Aangetoond is dat een goede ruimtelijke inpassing mogelijk is. 5) Er wordt voldaan aan wettelijke eisen op gebied van hinder en veiligheid. 6) Er is aangetoond dat er geen verstoring optreedt van radar-, vlieg- en autoverkeer. Nieuwe POL 2014 In het najaar van 2013 werd de laatste hand gelegd aan een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POL) welk naar verwachting in mei 2014 wordt vastgesteld. In het concept POL speelt het thema energie een grote rol. Limburg heeft de ambitie om tot de top 3 te gaan behoren voor de productie van duurzame energie. In het concept POL wordt daarom het thema windenergie verder uitgewerkt. De Provincie streeft naar een verzesvoudiging van het huidige opgestelde vermogen van circa 15 MW. In de voorlopige tekst staat dat de grootschalige landschappen in de jonge Peelontginningsgebieden in Midden- en Noord-Limburg grote kansen bieden om de provinciale doelstelling te verwezenlijken. De geplande turbine valt binnen een dergelijk landschap.
Conclusie Landschappelijk gezien zal de geplande turbine deel uit gaan maken van een park van 4 bestaande windturbines. In het verleden is al gebleken dat het oorspronkelijk geplande park van vijf turbines voldeed aan alle door de provincie gestelde eisen. Ook nu nog voldoet de geplande turbine aan het gestelde in het huidige POL, en ook aan het concept POL2014. Verder blijkt in hoofdstuk 4 dat de effecten op mens, natuur en landschap voldoen aan alle wettelijke eisen.
3.3 Regionaal beleid In de Regiovisie 2008-2028 worden geen specifieke zaken benoemd over het gebied waar de windturbine is gepland. Wel wordt gesproken over zogenaamde “multifunctionele landbouw” gericht op verbreding om zodoende gebieden/landbouwbedrijven vitaal te houden. Het betreffende gebied valt nog steeds onder het reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg. In dit plan wordt het gebied tussen het kanaal en het meer zuidelijk gelegen bosgebied aangeduid als verwevingsgebied. Deze term duidt op verbreding van de landbouw. Het huidige windpark en ook de geplande turbine dragen bij aan
14
Hoofdstuk 3
vitale landbouwbedrijven. De zonering zoals die is opgenomen in het reconstructieplan dient als middel voor de zonering van agrarische en met name veehouderijbedrijven en vormt geen beletsel voor plaatsing van de turbine. Conclusie De geplande turbine draagt bij aan verbreding van de landbouw en aan vitale bedrijven en voldoet daarmee aan het regionaal beleid.
3.4 Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan Er wordt momenteel gewerkt aan het nieuwe bestemmingsplan buitengebied Leudal. Omdat dit bestemmingsplan niet voor 1 juli 2013 (de datum waarop alle oude bestemmingsplannen dienden te zijn geactualiseerd of te zijn vervat in een beheersverordening) gereed zou zijn, is een beheersverordening voor het buitengebied vastgesteld. Deze beheersverordening is op 25 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en conserveert alle huidige bestemmingen. Voor het plangebied verwijst de beheersverordening terug naar het bestemmingsplan buitengebied van de voormalige gemeente Roggel en Neer. Beheersverordening Buitengebied Leudal, onderdeel Bestemmingsplan buitengebied voormalige gemeente Roggel en Neer Het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige Gemeente Roggel en Neer is op 28 mei 1996 door de raad vastgesteld en op 7 januari 1997 door G.S. goedgekeurd. Vanwege de inwerkingtreding van de beheersverordening buitengebied, zijn de bestemmingen uit het bestemmingsplan buitengebied Roggel en Neer nog van kracht. Het gebied dat begrensd wordt door de Heideweg, de Heldenseweg, de Boerderijweg, de Staldijk en het Afwateringskanaal is het gebied waar, langs het Afwatee ringskanaal, de huidige 4 windturbines staan en de 5 turbine is gepland. Dit gebied langs het Afwateringskanaal wordt in het bestemmingsplan omschreven als ‘het ontginningslandschap Kanaaldijk’ en heeft de bestemming ‘agrarisch gebied’. Het Afwateringskanaal is betiteld als ecologische verbindingszone in het kader van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het kanaal vormt namelijk een verbinding tussen de Maas en de Peelrestanten en biedt tevens een voedselbron voor aanwezige weidevogels. Het ontginningslandschap fungeert als foerageergebied voor dassen. Het Afwateringskanaal zelf heeft een ecologische functie. Hierbij dient echter opgemerkt te
Hoofdstuk 3
15
worden dat de steile taluds de vestigings- en voortplantingsmogelijkheden van talrijke diersoorten bemoeilijken. In het kader van de EHS is de randzone van het Afwateringskanaal aangewezen als bufferzone 1. Doel is het bieden van een beschermende buffering ten behoeve van behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone. De bufferzone betreft bij het Afwateringskanaal een gebied van 50 meter. Binnen deze bufferzone geldt een algeheel bouwverbod. Ook geldt een aanlegvergunningenstelsel voor oppervlakteverhardingen of ondergrondse leidingen. De windturbine is buiten deze 50 meter-zone gesitueerd. Zoals reeds vermeld wordt inmiddels de laatste hand gelegd aan het nieuwe bestemmingsplan buitgebied voor de gemeente Leudal. Ook in dit bestemmingsplan verandert de bestemming van het gebied niet. Wel is de bufferzone langs het kanaal aangepast aan de normen zoals die ook in het POL staan. Zie hiervoor ook hoofdstuk 3.2Provinciaal beleid. Structuurvisie De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 een nieuwe structuurvisie vastgesteld welke aansluit op de strategische overallvisie 2020 “Leven in Leudal” uit 2007. Deze structuurvisie schetst de kansen en bedreigingen voor de nieuwe gemeente en zet vooral in op duurzame ontwikkeling. In de Overallvisie uit 2007 wordt vooral ingezet op de bijzondere kwaliteiten van het buitengebied. Daarbij gaat het om onderwerpen als de kwaliteit van de (groene) ruimte, de kansen voor multifunctionele landbouw en voor uniek wonen op het platteland. De focus op duurzaamheid loopt als rode draad door het beleid. Verder staat er: Multifunctionele landbouw biedt aanknopingspunten voor middelgrote en kleinere landbouwbedrijven met naast landbouw ook inkomsten uit landschapsbeheer, de productie van streekproducten, verblijfsrecreatie, etc Zoals al gezegd sluit de huidige structuurvisie (2010) hierop aan. Duurzaamheid is een gemeentelijk speerpunt, dat in elk thema van de structuurvisie naar voren komt. Wat het buitengebied betreft staat hier onder andere het volgende vermeld: De gemeente Leudal is een gemeente met een grote agrarische sector. De bestaande agrarische bedrijvigheid in het buitengebied dient gekoesterd en zoveel mogelijk gefaciliteerd te worden, met behoud van omgevingskwaliteit. De zones, zoals aangeduid in het reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, dienen hiervoor als basis.
16
Hoofdstuk 3
Verder staat er: De gemeente streeft naar een goed woon- en leefklimaat in combinatie met het behouden van de bestaande agrarische bedrijvigheid. Om dit zo goed mogelijk te kunnen bewerkstelligen heeft de gemeente de ambitie om voor de ontwikkelingen in de agrarische sector maatwerk te leveren. Bij de beoordeling van initiatieven zal de gemeente Leudal de volgende criteria hanteren: • de aard van het initiatief moet passen bij de functionele karakteristiek van de omgeving; • de aard en inrichting van het initiatief moet aansluiten bij de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving; • het initiatief mag niet leiden tot verkeers- of parkeeroverlast in de omgeving; • het initiatief mag niet leiden tot extra (milieuhygiënische) belemmeringen voor bestaande agrarische bedrijven; • het initiatief mag niet leiden tot (milieuhygiënische) overlast op de omgeving; • op locatie-inrichtingsniveau zal duurzaamheid herkenbaar centraal moeten Staan Conclusie Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de geplande turbine kan voldoen aan alle in de structuurvisie gestelde eisen. De bestaande en geplande turbine dragen bij aan de duurzame ambitie van de gemeente. Zowel het bestaande windpark als ook de beoogde nog te ontwikkelen windturbine dragen door de extra inkomsten voor de agrariërs bij aan de multifunctionele landbouw en daarmee het behoud van middelgrote en kleinere landbouwbedrijven in Leudal.
3.5 Conclusie Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd: Rijksbeleid: Het initiatief sluit in navolging van het hiervoor geformuleerde beleid aan bij het Rijksbeleid. Het uitgewerkte plan voor de beoogde windturbine in Neer geeft een concrete invulling van het landelijke energiebeleid en levert een bijdrage van circa 2,5 MW hieraan.
Hoofdstuk 3
17
Provinciaal beleid: Het initiatief voldoet aan de voorwaarden in het POL 2006 en concept POL2014 . Regionaal beleid: Vanuit het regionaal beleid is er geen belemmering. Gemeentelijk beleid: Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid.
18
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEKSASPECTEN
De volgende planologische aspecten zijn onderzocht: 1. Natuur; 2. Water; 3. Milieu; 4. Inpassing landschap; 5. Bodem, archeologie en cultuurhistorie;
4.1 Natuur De Kanaaldijk is een ecologische verbindingszone, maar verbindingszones vormen in het algemeen geen belemmeringen voor windenergie. De functie van een verbindingszone is het verbinden van kern- en ontwikkelingsgebieden. Flora en fauna kunnen via de verbindingszone van het ene naar het andere natuurgebied gaan. Windturbines vormen voor de verspreiding van de meeste flora en fauna geen noemenswaardige belemmering. In 2011 is het POL geactualiseerd en vastgesteld. Net als in de POL aanvulling van 2006 staat het Afwateringskanaal als POG (Provinciale Ontwikkelingszone Groen) vermeld. Rekening houdend met de begrenzing in het kader van de POG en planologische overwegingen (zie bijlage 1) zijn de huidige 4 turbines op 105 m van het kanaal geplaatst. De geplande windturbine is op dezelfde afstand van het kanaal gesitueerd. Natuuronderzoek In november 2011 heeft Bureau Waardeburg een natuurtoets uitgevoerd voor Windpark Neer (huidige 4 turbines), zie bijlage 2. Het vormde een actualisatie van de oorspronkelijke studie uit 2005. In de natuurtoets worden de effecten op beschermde soorten planten en dieren in beeld gebracht en beoordeeld. Met het oog op de geplande windturbine heeft Bureau Waardenburg een aanvullend veld- en bronnenonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de beoogde turbine minimale effecten kan hebben op beschermde soorten (vogels, vleermuizen, das, steenmarter). In de gebruiksfase kunnen incidenteel slachtoffers optreden onder algemene soorten vogels en onder twee soorten vleermuizen. Het gaat naar verwachting om zeer lage aantallen van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Hoofdstuk 4
19
De staat van instandhouding van de beschermde soorten is hierbij niet in het geding is (zie Natuurtoets in bijlage 3) Onderstaand wordt per onderzochte hoofdgroep uitleg gegeven. Planten Het plangebied bestaat uit intensief gebruikte landbouwgronden. Het voorkomen van beschermde planten in het plangebied kan op grond hiervan worden uitgesloten. Ongewervelden/Amfibieën / Reptielen Er zijn geen strikt beschermde soorten ongewervelden aangetroffen. Geschikte biotopen zijn niet aanwezig. In het plangebied zijn geen beschermde soorten amfibieen en reptielen aangetroffen. Voor de in de regio voorkomende strikt(er) beschermde soorten is geen geschikt voortplantingsgebied en/of biotoop aanwezig. Op grond hiervan is beoordeeld dat het gebied geen betekenis heeft voor strikt(er) beschermde soorten. In het plangebied is het voorkomen van beschermde soorten amfibieën uit Tabel 1 van de Flora- en faunawet vastgesteld. Voor soorten uit Tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen in het kader van de ruimtelijke ordening. Grondgebonden zoogdieren Tijdens veldonderzoek zijn sporen van mol, bosmuis en steenmarter aangetroffen. Verder is het plangebied als biotoop geschikt voor wezel, hermelijn, huisspitsmuis, konijn en egel. In de directe omgeving komen geen overige beschermde grondgebonden zoogdieren voor. In het plangebied is het voorkomen van beschermde soorten grondgebonden zoogdieren uit Tabel 1 van de Flora- en faunawet vastgesteld. Voor soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen in het kader van de ruimtelijke ordening. Als gevolg van de ingreep worden voor de steenmarter geen verbodsbepalingen overtreden. Het treffen van mitigerende maatregelen of het aanvragen van een ontheffing is niet nodig. In of nabij het gebied is het voorkomen van de das bekend. Das & Boom heeft in 2005 nader onderzoek uitgevoerd naar het leefgebied en mogelijke gevolgen voor de das vanwege het geplande park van vijf turbines. Hieruit bleek dat de effecten te verwaarlozen zijn. Wel diende compensatie van leef/foerageergebied plaats te vinden. Milieucoöperatie Peel en Maas heeft op basis hiervan een compensatieplan
20
Hoofdstuk 4
opgesteld voor vijf turbines welke door gemeente en provincie is goedgekeurd. De compenserende maatregelen zijn voor de huidige vier turbines uitgevoerd. Das & Boom heeft in augustus 2013 voor de geplande turbine een nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat door de aanleg van de geplande turbine (inclusief toegangsweg) er voornamelijk secundair foerageergebied (akker) zal verdwijnen. Aangezien er nog voldoende primair (grasland) en secundair foerageergebied overblijft zal de functie van het foerageergebied niet wezenlijk afnemen. Geconcludeerd wordt dat een ontheffing van de Flora- en faunawet niet nodig zal zijn Wel wordt voorgesteld om tijdens de bouw maatregelen te nemen die de overlast voor de das beperken. Hiermee zal rekening worden gehouden bij aanleg van de turbine. Ook wordt voorgesteld om het effect van de turbines op de dassenpopulatie 2x per jaar (voorjaar en najaar) te inventariseren. Ook andere factoren die van invloed kunnen zijn op het resultaat zullen dan worden meegenomen in het onderzoek (zoals af/toename primair dassenleefgebied, verkeersslachtoffers). Initiatiefnemer is bereid om hieraan haar medewerking te verlenen. Vleermuizen Bureau Waardenburg heeft veldonderzoek uitgevoerd waarbij met de BAT detector vier soorten vleermuizen zijn waargenomen (zie ook bijlagen 2, 3 en 5 ). Het plangebied vormt onderdeel van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Incidenteel kunnen slachtoffers onder deze soorten worden verwacht. Andere soorten vleermuizen komen hooguit incidenteel voor. De vliegroutes van gewone dwergvleermuis en laatvlieger langs de Doorbrand en de Karissenweg worden niet beïnvloed door de bouw en het gebruik van het windpark. Door Bureau Waardenburg wordt geconcludeerd dat bouw en gebruik van de windturbines geen effect zullen hebben op vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Overtreding van art. 11 Ffwet is uitgesloten. De gewone dwergvleermuis foerageert meestal langs bosranden en laan- of erfbeplanting, in bossen en boven wateren en moerassen. De soort foerageert ook wel, maar in veel mindere mate, boven open gebieden. De dichtheid aan gewone dwergvleermuizen in de omgeving is in vergelijking met andere gebieden niet bijzonder hoog. Verwacht mag worden dat incidenteel een gewone dwergvleermuis ten gevolge van een aanvaring met een windturbine kan sterven. Dit wordt door Bureau Waardenburg niet beschouwd als een overtreding van art. 9 Ffwet aangezien de locatie juist relatief gunstig is (weinig geschikt foerageergebied in een omgeving met weinig gewone dwergvleermuizen).
Hoofdstuk 4
21
Voor de laatvlieger geldt in hoofdlijnen hetzelfde als voor de gewone dwergvleermuis. De dichtheid is niet hoog, de weilanden en akkers waar de turbines komen zijn als foerageergebied veel minder geschikt dan het merendeel van de directe omgeving. Incidenteel zal een laatvlieger slachtoffer worden van een turbine, maar dat kan worden beschouwd als een incident, een ongeluk, niet als een overtreding van art. 9 Ffwet. Bij het incidenteel optreden van slachtoffers onder gewone dwergvleermuis en laatvlieger zal geen sprake zijn van aantasting van de staat van instandhouding van deze soorten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de te verwachten effecten. Soort
Voorkomen
Effecten
in of nabij
Overtreding verbodsbepalingen
plangebied Watervleermuis
Incidenteel
Geen
Geen
Rosse vleermuis
Incidenteel
Geen
Geen
Gewone dwergvleermuis
Zeker
Incidentele slachtoffers
Geen
Ruige dwergvleermuis
Incidenteel
Geen
Geen
Laatvlieger
Zeker
Incidentele slachtoffers
Geen
Tabel 2 Te verwachten effecten op beschermde soorten vleermuizen. (zie ook bijlage 4)
Aangezien de beoogde turbine een laag toerental heeft bij lage windsnelheden (6 – 8 toeren per minuut ), waardoor het risico op aanvaringen door vleermuizen dus klein blijft, worden de aanbevelingen voor een uitgestelde start van de turbine (cutin) in de periode 1 april – 10 oktober als niet van toepassing beschouwd. Bureau Waardenburg (BuWa) heeft samen met de Zoogdierenvereniging VZZ in 2012 een onderzoek uitgevoerd naar vleermuisslachtoffers bij windparken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn echter nog niet openbaar. BuWa geeft in een voorlopige reactie (Bijlage 5) aan dat de uitkomsten geen aanleiding geven om af te wijken van de conclusies van het eerder uitgevoerde onderzoek. Vogels In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Er zijn ook geen bomen of gebouwen aanwezig waarin soorten met jaarrond beschermde nestplaats kunnen broeden. Ruim buiten het plangebied (ruim 1200 m.) van de geplande turbine is een buizerdhorst aangetroffen. Door de ruime aanwezigheid van alternatieve nestlocaties zoals bossages en bomenrijen behoeft dit nest niet als jaarrond beschermd te worden aangemerkt.
22
Hoofdstuk 4
Voor overige soorten met een jaarrond beschermde nest ontbreekt in het plangebied nestgelegenheid. Voorkomen van deze soorten is op grond hiervan uitgesloten. Het plangebied heeft zeer beperkte betekenis voor broedvogels als scholekster en graspieper. Als gevolg van de ingreep worden geen verbodsbepalingen overtreden. Aanvullende mitigerende maatregelen of het aanvragen van een ontheffing voor de buizerd is niet nodig. Conclusies • In het plangebied zijn geen strikt(er) beschermde planten, ongewervelden, amfibieën en reptielen aangetroffen. • In het plangebied komen enkele algemene soorten amfibieën en zoogdieren voor. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud. • Het plangebied vormt onderdeel van het foerageergebied van das en steenmarter. Voor zowel de das als de steenmarter worden geen verbodsbepalingen overtreden. • Het plangebied vormt onderdeel van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Er kunnen incidenteel slachtoffers onder deze soorten worden verwacht. Er vindt geen overtreding van de Ffwet plaats. Andere soorten vleermuizen komen hooguit incidenteel voor. • In het plangebied zijn algemene broedvogels aangetroffen. Tijdens de bouwwerkzaamheden moet voorkomen worden dat in gebruik zijnde nesten worden verstoord of vernield. De geplande windturbine heeft geen noemenswaardige negatieve invloed op de natuurwaarden in het plangebied.
4.2 Waterhuishouding In het voorgaande hoofdstuk 3 is ingegaan op de inhoud van het POL en de kaart met Blauwe waarden bij het POL. Hieruit blijkt dat er sprake is van een specifieke hydrologische situatie ter plaatse van een deel van het toekomstige windturbinepark. Denk hierbij aan de aanduiding ‘(beek) dalen en laagtes buiten het Maasdal’. In het verleden heeft het waterschap al gereageerd op het plan voor 5 turbines. De geplande turbines leverden toen geen probleem op. Voor de volledigheid zal door de gemeente Leudal voor de geplande turbine aan het Watertoetsloket van het Waterschap Peel en Maasvallei advies gevraagd worden.
Hoofdstuk 4
23
Conclusie Er zal een watertoets uitgevoerd worden. De uitvoering van het initiatief zal daarna in nauw overleg met het waterschap Peel en Maasvallei plaatsvinden.
4.3 Milieuaspecten 4.3.1 m.e.r.-beoordeling Het initiatief bestaat uit een windturbine. De drempelwaarde voor de m.e.r. beoordelingsplicht voor installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie is, mede door wijziging van het besluit m.e.r. 1994 (staatsblad 2005 no. 7) vastgesteld op 15 MW of meer. Het initiatief valt met 2,5 MW windvermogen en totaal 1 turbine ruim onder de grenswaarde, waarmee de beoordelingsplicht is vervallen. De geplande turbine zal overigens deel gaan uitmaken van de reeds bestaande lijnopstelling van Windpark Neer met 4 turbines. Ook als de geplande turbinecapaciteit bij dit bestaande vermogen wordt opgeteld blijft het totaal van 11,6 MW significant onder 15 MW. Naast deze norm bestaat, zoals uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt, er verder geen andere aanleiding een m.e.r.(beoordeling) uit te voeren. 4.3.2 Energie De geplande windturbine zal in totaal voor circa 1.400 huishoudens groene stroom opwekken. Dit komt globaal overeen met het totaal gemiddelde jaarlijkse elektriciteitsverbruik van de inwoners van de dorpen Neer of Haelen. Door het gebruik van groene stroom wordt het verstoken van circa 1,1 miljoen kubieke meter aardgas per jaar voorkomen. De uitstoot van CO2 (kooldioxide), die het broeikaseffect veroorzaakt, vermindert jaarlijks met ruim 2,36 miljoen kg. In tegenstelling tot elektriciteitscentrales hebben windturbines geen verzuring van het milieu tot gevolg. 4.3.3 Geluid Het aspect geluid is door een deskundig en gekwalificeerd bureau (Pondera Services) onderzocht.
24
Hoofdstuk 4
De beoogde windturbine wordt aangemerkt als een inrichting die valt onder artikel 1 3.13 van het Activiteitenbesluit . Volgens artikel 1.11 derde lid moet bij de melding een rapport van een akoestisch onderzoek worden overlegd. Het akoestisch onder2 zoek is uitgevoerd overeenkomstig de ministeriële regeling (zie ook bijlage 6, rapportage 26 maart 2013). Bij de beoordeling zijn de bronsterkten bepaald voor verschillende windsnelheden. Daarbij zijn verschillende windturbinetypen beoordeeld, waaronder het beoogde type Lagerwey L93. Cumulatie van deze bronsterkten over alle windsnelheidsklassen levert de jaargemiddelde bronsterkten op. Deze waarden LW, j bedragen voor het beoogde type L93 (variant 2 in de rapportage) 99,9, 100,1 en 100,4 dB(A) voor respectievelijk de dag, de avond en de nacht. Uitgegaan is van de Lagerwey L93 2,6 MW. Wat betreft geluid is er geen verschil ten opzichte van de beoogde L93 2,5 MW. Vervolgens zijn in het akoestische model veertien toetspunten gedefinieerd ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen van derden. Deze toetspunten worden representatief geacht voor de situatie ter plaatse. De toetspunten hebben een beoordelingshoogte van +5 m boven het plaatselijke maaiveld. Op elk toetspunt is het jaargemiddelde geluidniveau Lden berekend voor e de 5 turbine inclusief de geluidsimmissie van het bestaande windpark. De Lden is het tijdgewogen gemiddelde van: • Het jaargemiddelde geluidniveau in de dag Lday; • Het jaargemiddelde geluidniveau in de avond Leven vermeerderd met 5 dB; • Het jaargemiddelde geluidniveau in de nacht Lnight vermeerderd met 10 dB. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidimmissie bij alle geluidgevoelige bestemmingen van derden geen overschrijding optreedt van de grenswaarde. Conclusie Voor het jaargemiddelde geluidsniveau van de beoogde windturbine wordt voldaan aan de norm Lden=47 dB en Lnight=41 dB. Hierbij is het effect van de vier huidige windturbines meegenomen. 4.3.4 Slagschaduw Schaduweffecten van een draaiende turbine kunnen hinder veroorzaken bij mensen. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die mensen ondervinden.
1
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, 19 oktober 2007, nr.07.00113, Staatsblad 2007/415 Reken- en meetvoorschrift windturbines, Staatscourant nr 19592, 23 december 2010
2
Hoofdstuk 4
25
3
In artikel 3.12 van de Ministeriele Regeling is opgenomen dat een turbine dient te worden voorzien van een automatische stilstandvoorziening die windturbines tijdelijk afschakelt indien slagschaduw optreedt voor zover de afstand tussen turbine en de woning minder bedraagt dan 12 maal de rotordiameter en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende 20 minuten slagschaduw kan optreden. Dit komt globaal neer op maximaal 5 uur en 40 minuten per jaar. Voor de geplande turbine is een onderzoek uitgevoerd naar slagschaduwhinder door Pondera Services (bijlage 6). De cumulatieve effecten van slagschaduw van de vier bestaande windturbines zijn daarbij meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat bij vijf woningen van derden in de nabije omgeving overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur optreedt. Om aan de normering te voldoen wordt een stilstandsvoorziening voorgesteld, die de turbine tijdelijk stopt zodra de toegestane norm voor slagschaduwhinder wordt overschreden bij één of meerdere woningen van derden. Voor Windpark Neer is ook een stilstandsregeling van toepassing. Tot op heden zijn er geen klachten betreffende slagschaduw gemeld. Toelichting berekening Op basis van speciale software wordt berekend op welke momenten in het jaar er slagschaduwhinder optreedt bij een woning door een bepaalde turbine (zie ook bijlage 6 ). Deze momenten worden opgeslagen in het besturingssysteem van de windturbine. Deze wordt geactiveerd zodra er ook daadwerkelijk sprake is van zonstraling. Zodra de slagschaduwhinder de toegestane norm overschrijdt, zal de turbine, op het tijdstip dat de slagschaduw bij de betreffende woning plaatsvindt, steeds stilgezet worden. Daardoor zal nergens de genoemde norm overschreden worden. Overigens kunnen bomen of andere objecten in de nabijheid van de woning de schaduwhinder beperken, maar dit wordt niet meegenomen in de berekeningen. Bepalend is de zoninstraling (en daarmee de mogelijke slagschaduw) op de locatie van de turbine zelf. Slagschaduw doet zich 5 à 20 minuten per dag voor in het voor- en najaar, in de vroege ochtend en begin van de avond bij laagstaande zon. Aan de west- en oostkant van de locatie kan de schaduw het verst reiken.
3 Regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 2007 nr. DJZ 2007104180 houdende regels voor inrichtingen (Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer).
26
Hoofdstuk 4
Conclusie De beoogde turbine zal worden voorzien van een automatische stilstandsregeling om volledig te voldoen aan de wettelijke eisen betreffende slagschaduw. Voor Windpark Neer is ook een stilstandsregeling van toepassing. Tot op heden zijn er geen klachten betreffende slagschaduw gemeld. 4.3.5 Situering nabij aaneengesloten woonbebouwing Er is geen sprake van aaneengesloten woonbebouwing. De kortste afstand van de geplande turbine tot bestaande individuele woningen, die niet als bedrijfswoning zijn aan te merken bedraagt meer dan 400 meter. In ruimtelijk opzicht is dit aanvaardbaar. Vuistregel is dat minimaal 4x de ashoogte wordt gehanteerd als afstand tussen windmolens en woningen. Leidend voor deze regel is met name geluid. Geluidsonderzoek heeft aangetoond, dat bij de voorgestelde situering geen overschrijding van de geluidsnormen plaatsvindt (zie ook paragraaf 4.3.3). Dit geluidsonderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing. 4.3.6 Straalpaden, hoogspanningslijnen en luchtvaart Straalpaden Voor het bestaande Windpark Neer is KPN destijds gevraagd aan te geven of masten/ straalpaden eventuele hinder kunnen ondervinden van het toen geplande windmolenpark. Aangegeven is dat er boven het plangebied geen straalpaden van KPN lopen. KPN heeft dit desgevraagd op 13 november 2012 opnieuw bevestigd (bijlage 7). Ook zijn er geen straalpaden in dit gebied in beheer bij het ministerie van Defensie. Hoogspanningslijnen De geplande turbine staat meer dan duizend meter van de in het gebied aanwezige hoogspanningslijn; dit is vele malen meer dan de wettelijk vereiste afstand en heeft daarmee geen enkel effect op deze hoogspanningslijn. Burgerluchtvaart De Inspectie Leefomgeving en Transport-Luchtvaart (kortweg de Inspectie Luchtvaart) heeft getoetst of de beoogde turbine gevolgen heeft voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. De inspectie heeft vastgesteld dat de turbine zich buiten hoogtebeperkingsgebieden bevindt (zie ook bijlage 8, brief van 21 december 2012). Aangezien de tiphoogte minder is dan 150 meter hoeft de windturbine op de voorgestelde locatie niet te worden voorzien van obstakellichten en -markeringen.
Hoofdstuk 4
27
Bij realisatie van de windturbine zal middels een zogenaamd Obstakelformulier de oprichting van de windturbine worden gemeld zodat het kan worden opgenomen in de luchtvaartpublicaties (zoals al eerder in december 2011 is uitgevoerd voor Windpark Neer).
Militaire luchtvaart/ laagvlieg gebied Het gebied wordt gebruikt door de Tactische Helikopter Groep van de Luchtmacht. In een e-mail van april 2008 heeft Defensie laten weten dat de toen geplande vijf turbines geen specifieke problemen opleveren in het laagvlieggebied. Een exemplaar van deze e-mail (inclusief de eerder ontvangen brief) is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen (bijlage 9). Door de Militaire Luchtmacht Autoriteit is in april 2011 verder aangegeven dat er geen obstakelverlichting behoeft te aangebracht aan windturbines langs de Kanaaldijk. Radar Defensie De beoogde turbine ligt binnen de 75 km cirkel rond de MASS radar van Volkel. Op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (artikel 2.5) heeft TNO een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd volgens de nieuwe Toetsingsmethode van oktober 2012 ( zie bijlage 10, rapport 19 juli 2013). Uitgaande van een turbine met een tiphoogte van 144 meter is een gering detectieverlies vastgesteld, dat onder de norm blijft. Het beoogde type L93 (Lagerwey) heeft een tiphoogte van 139,5 meter en valt daarmee binnen de reikwijdte van het onderzoek. De resultaten van het onderzoek zijn vervolgens beoordeeld door het Ministerie van Defensie, waarbij is vastgesteld dat de radarverstoring toelaatbaar is (zie bijlage 11, e-mail 11 september 2013). 4.3.7 Veiligheid Windturbines moeten aan strenge veiligheidseisen voldoen. Het doel is onder meer om de technische levensduur van 20 jaar te garanderen. De veiligheidssystemen zijn verder zodanig ontworpen dat de turbine onder alle weersomstandigheden veilig kan draaien. Aanvullende automatische ijsdetectiesystemen kunnen voorkomen dat er een risico van vallend ijs zou ontstaan. Voor zover bekend zijn er elders in Nederland geen wegen naast windparken afgesloten. Vanuit veiligheidsoverwegingen is hiertoe ook geen enkele aanleiding. Er
28
Hoofdstuk 4
zijn diverse windturbineparken in Nederland langs autowegen gerealiseerd (bijv. 1,5 MW-turbine langs A12 in Zoetermeer en 2x 2,5 MW langs N281 in Kerkrade). Uit ervaringen elders in het land, en sinds 2012 ook op de fietsknoopuntenroute langs Windpark Neer, blijkt dat het ‘molenpad’ juist graag door de fietstoerist gebruikt wordt vanwege de geboden mogelijkheid om de turbines van dichtbij te ervaren. 4.3.8 Externe veiligheid De normen op het gebied van Externe Veiligheid zijn voor windturbines vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Hierbij wordt wel dezelfde terminologie gehanteerd als in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). In het Activiteitenbesluit is aangegeven dat het plaatsgebonden risico op kwetsbare -6 objecten niet meer mag bedragen dan 10 . Voor beperkt kwetsbare objecten geldt -5 een norm van 10 . Er zijn geen normen vastgesteld voor het groepsrisico. Kema heeft voor Agentschap NL een Handboek Risicozonering Windturbines (mei 2013) opgesteld voor. Hierin zijn generieke PR-contouren en overige afstandsmaten bepaald voor windturbines. De risico’s van een windturbine worden gevormd door 3 typen falen: 1. het afbreken van (een gedeelte van) een windturbineblad, 2. het omvallen van een windturbine door mastbreuk, 3. en het naar beneden vallen van de gondel en/of rotor. In het Handboek Risicozonering Windturbines is opgenomen dat aan het groepsrisico moet worden getoetst indien een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Deze verantwoordingsplicht geldt alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een significante toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Toetsing De windturbine is niet gelegen in de nabijheid van kwetsbare objecten. Wel liggen in de directe omgeving enkele solitaire woningen, deze worden als beperkt kwetsbaar aangemerkt.
Hoofdstuk 4
29
Uit het Handboek Risiconormering Windturbines is af te leiden dat voor een wind-5 turbine de PR 10 contour is gelijk aan de halve rotordiameter. Dit betekent dat de -5 PR 10 contour gelijk is aan 93/2=46,5 meter. De dichtstbijzijnde gelegen beperkt kwetsbare objecten liggen op een afstand van circa 300 meter. Dit betekent dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn.
Afbeelding 6. Risicokaart en afstand turbine tot beperkt kwetsbare objecten
Tevens dient binnen het invloedsgebied van de windturbine het groepsrisico beschouwd te worden. Het invloedsgebied van een windturbine is de maximale werpafstand bij overtoeren. Uit de Handreiking Risiconormering Windturbines blijkt dat bij het onderhavige type turbine uitgegaan dient te worden van een maximale werpafstand bij overtoeren van 536 meter. Dit betekent dat binnen een straal van 536 meter het groepsrisico beschouwd moet worden. Binnen deze zone zijn verspreid enkele beperkt kwetsbare objecten gelegen. De personen zijn binnen het invloedsgebied dusdanig verspreid dat een rotorblad te klein is om bij één incident tenminste 10 slachtoffers te maken. Het GRI voldoet daarmee aan de norm voor GRI. Met betrekking tot overige objecten (hoofdwegen met vervoer gevaarlijke stoffen, onder- en bovengrondse leidingen), kan gesteld worden dat deze zich niet binnen het invloedsgebied van de windturbine bevinden en derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormen.
30
Hoofdstuk 4
4.4 Inpassing landschap Huidige situatie Het gebied waar het initiatief is gesitueerd maakt deel uit van een open strip, parallel aan het Afwateringskanaal en de daarlangs liggende Kanaaldijk. Deze strip wordt aan de noordzijde van het afwateringskanaal gescheiden door opgaand groen. Aan de zuidzijde begrenst de Boerderijweg die over gaat in de Heldense Weg deze strip. In deze open strip bevinden zich op 105 meter van het Afwateringskanaal de huidige vier windturbines. Twee turbines tussen de Stalbergweg en de Doorbrand en twee tussen de Doorbrand en de Roggelsedijk. Ten zuiden van de Boerderijweg is geen sprake van een regelmatige, eenduidige verkavelingstructuur. Hier sluit de verkavelingstructuur aan bij de aanwezige bossen Het gebied bestaat uit weide en akkerland dat aan de kanaalzijde en langs de wegen wordt begrensd door bomenrijen en opgaand groen. Parallel aan het kanaal kent het gebied verre uitzichten. In het vigerend bestemmingsplan wordt het gebied aangeduid als agrarisch gebied met differentiatievlak landschappelijke openheid. De volgende artificiële elementen zijn medebepalend voor het beeld van het gebied: • Het Afwateringskanaal met nagenoeg direct daarnaast de Kanaaldijk. Het kanaal en de dijk worden geflankeerd door bomen en opgaand groen. • Ten westen van de locatie loopt de Boerderijweg. Deze weg dient als hoofdontsluiting voor de boerderijen die eraan liggen. Het Afwateringskanaal en de Boerderijweg lopen ter hoogte van de locatie nagenoeg continue parallel. Deze twee elementen maken het gebied tot een soort strip. Deze strip wordt nu gemarkeerd door de vier huidige winturbines parallel aan het Afwateringskanaal. Het gaat om twee clusters van twee turbines. Deze twee clusters staan nu 1200 meter uit elkaar. Door nu de geplande turbine toe te voegen neemt de afstand tussen de twee clusters af tot 800 meter. Hierdoor ontstaat een meer gesloten lijn. Zie hiervoor ook de kaart in bijlage 12. Schaal Omdat het gebied wordt omgeven door bomenrijen (kanaal) en bossen ten westen en noorden van de Boerderijweg domineren de huidige turbines niet continu over grote afstand het beeld. Ook de geplande turbine die geplaatst wordt binnen de huidige lijnopstelling zal daarin geen verandering brengen. De opstelling en de geplande turbine zelf De huidige opstelling bestaat uit twee clusters, waarbinnen de windmolens in lijnopstelling op een onderling gelijke afstand van 400 m staan. De turbines zijn gesitu-
Hoofdstuk 4
31
eerd op 105 m van de hartlijn van het kanaal. De geplande turbine staat op 400 meter vanaf de huidige turbine 2 ook op 105 meter van het kanaal. Vanwege specifieke projectomstandigheden is gekozen voor een andere turbineleverancier. De beoogde turbine van Lagerwey heeft een masthoogte die 5 meter lager is dan de huidige turbines. De wiekdiameter is echter 93 in plaats van de huidige 82 meter. Dat wil zeggen dat het blad (wiek) 5,5 meter langer is. Hierdoor is de tiphoogte (mast + wiek) een halve meter hoger zijnde 139,5 meter. Uit de visualisatie (bijlage 14) blijkt dat dit verschil nauwelijks zichtbaar is. Omdat de lucht in belangrijke mate het beeld van de achtergrond bepaalt en de overwegende kleur van deze achtergrond lichtgrijs is (soms blauw, soms donkergrijs) kan gesteld worden dat met een lichtgrijze kleur bewerkstelligd wordt dat de windmolens zoveel mogelijk wegvallen tegen hun achtergrond. Welstand De fotovisualisatie van de geplande turbine, zie bijlage 14, in de huidige lijnopstelling is in concept behandeld in de Welstandscommissie van de gemeente Leudal d.d. 29 november 2012. Geconcludeerd werd dat er geen belemmeringen zijn gevonden en dat de geplande turbine in het landschap en in de lijnopstelling inpasbaar is. Conclusie Kijkend naar ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden kan gesteld worden dat het initiatief ruimtelijk inpasbaar is.
4.5 Bodem, kabels en leidingen Bodem Op basis van het voor het huidige windpark uitgevoerde bodemonderzoek (bijlage 13) is gebleken dat de bodem ter plaatse vanaf het maaiveld uit zand bestaat. Er zijn geen afwijkende geuren of kleuren waargenomen. De ondergrond kan worden ingedeeld in de klasse XA1, oftewel een lichte agressiviteit voor beton. Op basis van de uitkomsten van het genoemde bodemonderzoek heeft Windpark Neer bij de aanleg een lozingsvergunning aangevraagd en ontvangen van het Waterschap. Kabels en leidingen Net als de elektriciteit- en communicatiekabels van Windpark Neer wordt ook de nieuwe bekabeling aangemeld bij WION/kadaster. Via dit openbare register worden alle grondroeringen geregistreerd en gemeld. In bijlage 15 is te zien waar de bekabeling van het huidige windpark is gelegen. De aansluitkabel van de nieuwe turbine zal op dezelfde wijze worden aangelegd.
32
Hoofdstuk 4
4.6 Cultuurhistorie en archeologie Wat betreft aardkundige waarden, cultuurhistorische waarden, historische bouwkunst en archeologie zijn op grond van het POL geen belemmeringen te verwachten voor het realiseren van de geplande turbine. Wat betreft aardkundige waarden is het plangebied aangeduid als ‘geomorfologisch basispatroon’. Uit het in juli 2011, voor aanvang van de bouw van de huidige vier turbines, uitgevoerde archeologisch onderzoek (bijlage 16) is gebleken dat er geen archeologische resten zijn aangetroffen. Dit als gevolg van diepe verstoring door intensief agrarisch gebruik. De geplande locatie grenst weliswaar aan mogelijk archeologisch waardevol gebied, echter aangezien het dezelfde intensief gebruikte grond betreft acht de gemeente Leudal het niet nodig om hier nader onderzoek te verrichten. Bij het grondwerk gedurende de aanleg van Windpark Neer in 2011 zijn ook geen archeologische waardevolle items aangetroffen. Conclusie Vanuit bodem, cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
4.7 Conclusies Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd: • Het initiatief heeft geen noemenswaardige negatieve invloed op de natuurwaarden in het plangebied. • De uitvoering van het initiatief zal in nauw overleg met het waterschap Peel en Maasvallei plaatsvinden. • Alle milieuaspecten zijn nader onderzocht en vallen binnen wettelijk kader. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die gesteld worden in de Activiteitenbesluit milieubeheer (2007) artikel 3.13 • Het initiatief is ruimtelijk inpasbaar. • Vanuit bodem, cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
Hoofdstuk 4
33
34
Hoofdstuk 4
5.
ECONOMISCHE EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
De kosten voor een windturbine bestaan uit de kosten voor de bouw en daarna de exploitatiekosten zodra het windpark in bedrijf is gesteld. Het spreekt voor zich dat de kosten voor realisatie geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer zijn. De opbrengst van de windturbine komt van de verkoop van de opgewekte elektriciteit en aanvullende financiële stimuleringsregelingen (SDE+). Verder moet ermee rekening worden gehouden dat het hoofdstuk Grondexploitatiewet uit de wet WRO niet van toepassing is. Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer via een planschadeverhaalsovereenkomst.
5.1 Investeringskosten Gemiddeld zijn de kosten voor de ontwikkeling en de bouw van een windpark ruim 1,4 miljoen euro per MW vermogen (€ 1.430 / kW). Voor een windturbine van circa 2,5 MW komen hiermee de totale investeringskosten op circa € 3,5 mln. De investeringskosten bestaan in ieder geval uit kosten voor: • Turbines en funderingen (circa 70% van de totale kosten); • Elektrische infrastructuur en netaansluiting; • Civiele werken (bouwvoorbereiding en ontsluiting); • Ontwikkelingskosten (onderzoeken en adviezen); • Leges en vergunningen. Daarnaast kunnen kosten gemaakt worden voor: • Eventuele voorkomende planschadeuitkering of compensatieuitkering; • Investeren in landschapsontwikkeling; • Stimuleren van participatie. De financiering van een windpark vindt meestal grotendeels plaats met geleend geld. In de meeste berekeningen wordt uitgegaan van 80% vreemd vermogen en 20% eigen vermogen. Ook dit eigen vermogen is niet altijd uit eigen middelen gefinancierd. Het wordt bijvoorbeeld mogelijk gemaakt door andere partijen te laten participeren. Een deel van het noodzakelijke vermogen zal ingebracht worden door de leden van Coöperatie Zuidenwind
Hoofdstuk 5
35
5.2 Exploitatiekosten Zodra de turbine is gebouwd liggen alle belangrijke kosten vast. De exploitatiekosten zijn daarom goed te voorspellen. Deze kosten zijn onafhankelijk van de energieprijs. Na 15 jaar is de turbine fiscaal afgeschreven en afbetaald. De kosten dalen dan significant. De technische levensduur van windturbines is minimaal 20 jaar. De jaarlijkse exploitatiekosten van windturbines bestaan uit: • Financiering (aflossing en rente) Een belangrijk deel van de vaste kosten bestaat uit rentelasten voor de financiering van het windpark. De manier waarop de turbine gefinancierd wordt is dus van cruciaal belang voor de definitieve kostprijs van een kWh windelektriciteit. Voor rente van de financiering wordt rekening gehouden met 4-5% • Onderhoud en verzekering Turbines hebben gedurende de gehele levensduur onderhoud nodig. Jaarlijks onderhoud vindt met name plaats aan elektrische installatie en de bewegende delen. Verzekeringen worden afgesloten voor herstelkosten, aansprakelijkheid en productieverlies bij schade. De kosten voor onderhoud liggen rond de 1,0 ct per kWh per jaar. • Netinpassing De door de windturbine gegenereerde stroom wordt ingevoed op het openbare stroomnet. Hiervoor worden maandelijkse kosten betaald aan de netwerkbeheerder voor vastrecht- en metingkosten. • Grondkosten en overige vergoedingen Aangezien de grond waarop de turbine staat niet in eigendom is van de exploitant zal de exploitant pacht betalen aan de grondeigenaar. • Belastingen Een windturbine is een onroerende zaak en dus ontvangt de gemeente onroerende zaak belasting (OZB). De hoogte van de OZB wordt per gemeente bepaald. Ook moet rekening worden gehouden met omzetbelasting en in bepaalde gevallen met vennootschapsbelasting, afhankelijk van de gekozen organisatievorm.
5.3 Opbrengsten De locatie van een windpark is sterk bepalend voor de opbrengsten. De gemiddelde windsnelheid bepaalt immers de elektriciteitsproductie. Door Bureau Enveco (een gecertificeerd Duits bureau) is een nauwkeurige analyse gemaakt van het windaanbod en vervolgens een opbrengstverwachting vastgesteld rekening houdend met de opbrengsten van nabijgelegen en vergelijkbare Duitse
36
Hoofdstuk 5
windparken en de impact van Windpark Neer. Hierbij is rekening gehouden met de oriëntatie van het windpark op de overheersende zuidwestelijke windrichtingen en daardoor een lichte onderlinge beïnvloeding met de huidige turbines (parkverliezen). Aangezien het om een theoretische berekening gaat is verder een risicomarge gehanteerd voor onder meer netverliezen, stilstand vanwege slagschaduw en theoretische onnauwkeurigheden. De financiële opbrengsten van de windturbine bestaan met name uit de verkoop van de opgewekte elektriciteit en eventuele subsidies (SDE+): • Verkoop van elektriciteit De exploitant kan zijn stroom verkopen aan een elektriciteitshandelaar die de stroom vervolgens weer doorverkoopt aan de consument. Vaak is er sprake van een overeenkomst tegen een vaste stroomprijs. • SDE+ Met de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) wordt de onrendabele top van duurzame energieopwekking gesubsidieerd. De hoogte van de SDE is afhankelijk van de stroomprijs. Als de elektriciteitsprijs stijgt, daalt de subsidie en andersom. Er is daarbij een ondergrens aan de elektriciteitsprijs gesteld.. Het kabinet heeft in het regeerakkoord de lijnen uitgezet voor een ambitieus en stabiel duurzaam Energiebeleid. In het recent afgesloten Energieakoord kiest het Rijk voor een aandeel duurzame energie van 14% in 2020 (en 16% in 2023) en stelt het jaarlijks middelen beschikbaar die nodig zijn om dit doel te behalen.
5.4 Conclusie economische uitvoerbaarheid Met de vastgestelde exploitatielasten en verwachte opbrengsten kan een economisch rendabel project worden gerealiseerd.
5.5 Communicatie en draagvlak Tegen het oorspronkelijke plan voor vijf turbines - en later voor vier turbines - zijn vooral door omwonenden aan de Egchelse zijde bezwaren ingediend. Deze richtten zich vooral op aantasting van het landschap, geluidsoverlast, aantasting van de natuur en mogelijke economische schade bij de bedrijfsuitoefening van de nabijgelegen camping. Het project voldoet aan alle wettelijke eisen en de bezwaren zijn, eerst door de Rechtbank Roermond Sector bestuursrecht (uitspraak 8 juli 2011) en later door de Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak (21 maart 2012) ongegrond verklaard.
Hoofdstuk 5
37
Zuidenwind wil er alles aan doen om voor de beoogde windturbine het draagvlak te vergroten. Zij zal dit doen door het contact en overleg met omwonenden en andere belanghebbenden voldoende aandacht te geven. Verder acht zij het van groot belang dat reeds nu duidelijk is dat omwonenden en inwoners van de regio, als zij dat willen, lid kunnen worden van de coöperatie en als zodanig mee kunnen investeren en meeprofiteren van de opbrengsten van deze turbine.
38
Hoofdstuk 5
6.
MOTIVERING PLANOLOGISCHE AFWIJKING
Zoals in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3 aangegeven, maken de beheersverordening en het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Roggel en Neer de plaatsing van een windturbine niet mogelijk. Binnen de agrarische bestemming zijn hier geen directe en indirecte mogelijkheden (bijvoorbeeld vrijstellingen of wijzigingsbevoegdheden) voor opgenomen. Dit betekent dat hiervoor een uitgebreide Wabovergunning dient te worden aangevraagd en verleend op grond van artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3 van de Wabo. Hiermee wordt een afwijking mogelijk gemaakt op de regels uit de Beheersverordening waardoor de windturbine gerealiseerd kan worden. In verband met de aanvraag voor een buitenplanse afwijking voor deze windturbine dient verplicht vooroverleg te worden gevoerd met Provincie en Waterschap. De resultaten worden verwerkt in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. De realisatie van de windturbine door Zuidenwind is wenselijk vanwege het duurzaamheidsbeleid van het rijk, provincie en gemeente. Tegen de ontwikkeling bestaan uit functioneel, ruimtelijk en landschappelijk oogpunt geen bezwaren. Aan de voorwaarden, die zowel het rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid stellen, wordt met de ontwikkeling voldaan. Daarnaast wordt de ontwikkeling niet belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten. Tevens vormt de windturbine geen belemmering voor de aanwezige waarden en functies in de omgeving. Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat realisatie van de windturbine in Neer, voorziet in een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6
39
40
Hoofdstuk 6
7.
OVERZICHT SEPARATE BIJLAGEN
De separate bijlagen zijn gebundeld in een bijlagenboek. 1. Brief provincie inzake standpunt locatie turbines (april 2006) 2. Natuurtoets windpark Neer Bureau Waardenburg (november 2011) 3. Natuurtoets vijfde turbine in windpark Neer Bureau Waardenburg (november 2012) 4. Onderzoek Das&Boom (augustus 2013) 5. Voorlopige reactie Bureau Waardenburg onderzoek vleermuizen ism VZZ (e-mail 13-9-2013) 6. Geluid- en slagschaduwrapportage Pondera Services (maart 2013) 7. Schriftelijke reactie KPN op initiatief (november 2012) 8. Schriftelijke reactie Inspectie Leefomgeving en Transport- Luchtvaart op initiatief (dec. 2012) 9. Schriftelijke reactie laagvlieggebied Ministerie van Defensie (e-mail maart 2008) 10. Radarverstoringsonderzoek TNO (juli 2013) 11. Schriftelijke reactie radarverstoring Ministerie van Defensie (september 2013) 12. Kadasterkaart situering turbines 13. Bodemonderzoek Geonius (april 2011) 14. Visualisatie windturbine Pondera Services 15. Kaart bekabeling Windpark Neer 16. Archeologisch onderzoek ArcheoPro (juli 2011) 17. Ruimtelijke onderbouwing artikel 19 WRO procedure windpark Neer (juli 2006)
Hoofdstuk 7
41
42
Hoofdstuk 7
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl