Bestemmingsplan "Napoleon" Gemeente Leudal Ontwerp
Bestemmingsplan "Napoleon" Gemeente Leudal Ontwerp
IDN-nummer:
NL.IMRO.1640.BP12HnNapoleon-ON01
Rapportnummer:
211x05076
Datum:
26 april 2012
Contactpersoon opdrachtgever: De heer L. Timmermans, Haegens Vastgoed BV Projectteam BRO:
De heren P. Gerards en P. van de Ligt
Concept:
16 november 2011
Ontwerp:
26 april 2012
Vaststelling:
-
Trefwoorden:
Bestemmingsplan, Haelen, woningbouwontwikkeling, inbreiding, herontwikkeling, Napoleon
Bron foto kaft: Beknopte inhoud:
Hollandse Hoogte 4 Bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van woningen voor de locatie Napoleon te Haelen.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid 2.3 Regionaal beleid 2.4 Gemeentelijk beleid
7 7 9 13 14
3. BESCHRIJVING PLAN 3.1 Projectplan uit ruimtelijke onderbouwing 2006 3.2 Mogelijke wijzigingen projectplan
17 17 21
4. MILIEUASPECTEN 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieuaspecten
25 25 25
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
4.2.1 Bodem 4.2.2 Wegverkeerslawaai 4.2.3 Luchtkwaliteit 4.2.4 Externe veiligheid 4.2.5 Milieuzonering Archeologie Natuur Kabels en leidingen Verkeer Duurzaamheid Water
25 27 29 30 33 34 36 37 38 38 38
5. JURIDISCHE OPZET 5.1 Planstukken 5.2 Toelichting op de verbeelding 5.3 Toelichting op de regels 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4
Inhoudsopgave
43 43 43 44
Inleidende regels Bestemmingsregels Algemene regels Overgangs- en slotbepalingen
44 44 46 47
1
6. INSPRAAK EN OVERLEG
49
7. PROCEDURE
51
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
Het woningbouwproject “Napoleon” in Haelen is sinds 2006 in ontwikkeling, met als initiatiefnemer Haegens Vastgoed BV. De omlegging van de Napoleonsweg (N273) van door de kern heen naar onder de kern langs, heeft geleid tot een stedelijke vernieuwingsslag ter plaatse van het oude tracé. Als uitvloeisel van deze vernieuwingsslag is destijds het project opgevat de voormalige fabrieksterreinen van Limburgia Deuren en Revetro te herstructureren ten behoeve van de realisatie van woningen.
Afbeelding 1. Ligging en omgeving plangebied
Gezien het voormalige gebruik is de locatie voorzien van een bedrijfsbestemming in het geldende bestemmingsplan “Eerste herziening Kern Haelen-Nunhem”. Binnen deze bestemming is de realisatie van het woningbouwproject Napoleon niet mogelijk. In 2006 is echter met succes een vrijstellingsprocedure, zoals bedoeld in artikel 19, lid 2 van de (voormalige) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), doorlopen. Conform de ruimtelijke onderbouwing, waarmee de vrijstellingsprocedure is doorlopen, is het mogelijk ter plaatse 59 grondgebonden woningen (van verschillende typen: vrijstaand, halfvrijstaand en geschakeld) en 40 wooneenheden in een appartementencomplex te realiseren. Inmiddels is een groot deel van de grondgebonden woningen gerealiseerd. De resterende woningen en het appartementencomplex
Inleiding
3
kunnen, zodra gewenst, nog op basis van het vrijstellingsbesluit worden gerealiseerd. In verband met de huidige marktsituatie overweegt Haegens Vastgoed BV de 40 wooneenheden in het appartementencomplex en de typologie van enkele grondgebonden woningen, zoals vastgelegd in de ruimtelijke onderbouwing, te wijzigen, zodat beter aangesloten kan worden op de veranderende marktvraag. In plaats van een ruimtelijke onderbouwing als planologisch-juridisch kader, waarin slechts één specifiek projectplan is geregeld, is behoefte aan een bestemmingsplan als planologisch-juridisch kader. In een bestemmingsplan kan namelijk een mate van flexibiliteit worden opgenomen, waardoor wijzigingen in het projectplan mogelijk zijn. Onderhavig bestemmingsplan, opgesteld in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), voorziet in het nieuwe planologisch-juridisch kader van het woningbouwproject Napoleon. Alle gerealiseerde woningen blijven uiteraard ongewijzigd ten opzichte van het projectplan uit 2006. Dit deel van het plangebied voorziet louter in het verankeren van het projectplan in een bestemmingsplan. Ter plaatse van het appartementencomplex en enkele grondgebonden woningen biedt het bestemmingsplan meer mogelijkheden, zodat wijzigingen in het projectplan mogelijk zijn en Haegens Vastgoed BV dit deel van het plangebied beter kan vermarkten.
Afbeelding 2. Indicatie begrenzing plangebied
4
Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit de regels, de verbeelding en een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het project en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. De plangrens is afgebeeld op afbeelding 2. Het als zodanig afgebakende gebied zal in het verdere vervolg van dit rapport als “het plangebied” worden aangeduid. Bij het bepalen van de planbegrenzing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: er is een eenduidige en herkenbare plangrens getrokken; dezelfde plangrens is gehanteerd als die in de ruimtelijke onderbouwing. De toelichting is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het project beschreven. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek, dat ten behoeve van de realisatie verricht is, belicht. Ten slotte komen in de hoofdstukken 5, 6 en 7 de planstukken, overleg en procedure aan de orde.
Inleiding
5
6
Inleiding
2.
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van het overkoepelend beleidsstuk; de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), eveneens een overkoepelend beleidsstuk en diverse andere / aanvullende beleidsstukken. In het regionaal beleid wordt ingegaan op de regionale woonvisie. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het kaderplan en de gemeentelijke structuurvisie.
2.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn als volgt:
Hoofdstuk 2
7
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. Efficiënt gebruik van de ondergrond. Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen. Waarborgen kwaliteit leefomgeving Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn. Beschrijving van het effect op de milieukwaliteit en water is beschreven in hoofdstuk 4. AMvB Ruimte De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de SVIR gepubliceerd. Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam
8
Hoofdstuk 2
Kustfundamenten Grote rivieren Waddenzee en waddengebied Defensie (met uitzondering van radar).
Het Barro geeft voor het plangebied geen nationale belangen aan.
2.2 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving (en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) door provincies opgesteld moet worden. Hiertoe is de POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening (vastgesteld op 18 december 2008) opgesteld. De POL-aanvulling heeft de juridische status van structuurvisie en vormt tevens de uitvoeringsparagraaf van het POL2006, zoals bedoeld in Wro. Verstedelijking en steeds intensiever ruimtegebruik leggen een toenemend beslag op de open ruimte in het landelijk gebied en verminderen de diversiteit van landschap en groen. De provincie houdt daarom vast aan het zo compact mogelijk houden van de steden en een minstens gelijk blijvend aandeel van de stadsregio’s in het totaal van woningen, werklocaties en arbeidsplaatsen. Over het algemeen wordt dus ingezet op het bundelen van de verstedelijking en economische activiteiten in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. In Limburg is dat vertaald in de stadsregio’s en de plattelandskernen. De stadsregio’s vormen binnen Limburg de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Iedere stadsregio is voorzien van een zogenaamde grens stedelijke dynamiek. De plattelandskernen zijn voorzien van contouren. Paarse contouren om de stadsregio’s bepalen de grens voor de stedelijke dynamiek. En vormen tegelijk de overgang naar een platteland met een heel andere dynamiek. Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend
Hoofdstuk 2
9
met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Initiatieven buiten de contouren zijn mogelijk indien ze inpasbaar zijn in het landschap en de landbouwstructuur en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit. Voor landbouw (en toerisme) wordt zoveel mogelijk ontwikkelingsruimte geboden, mits de gebiedskwaliteit er als geheel op vooruit gaat.
Afbeelding 3. Uitsnede POL-kaart ‘Perspectieven’
Aan het grondgebied van de provincie Limburg worden in het POL2006 verschillende perspectieven toegekend. Deze perspectieven karakteriseren een bepaald type gebied en geven de gewenste ontwikkelingsrichting van dergelijke gebieden aan. Het plangebied behoort tot perspectief 6a ‘Plattelandskern Noord- en MiddenLimburg’. De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het in stand houden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandsker-
10
Hoofdstuk 2
nen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Het plangebied ligt binnen de contour van Haelen. Bij voorkeur vinden nietagrarische bebouwde ontwikkelingen binnen de contouren plaats zodat landschappelijke en natuurlijke waarden in het buitengebied zo min mogelijk worden aangetast. De ontwikkelingen passen derhalve in het stramien van woningbouwontwikkelingen, toegestaan binnen perspectief 6a. Op basis van het provinciaal beleid, zoals verwoord in het POL2006, is na bovenstaande afweging gebleken dat het project hierbinnen past. POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de POLaanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. Op 12 januari 2010 is daarnaast door Gedeputeerde Staten de Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld. POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering De POL-aanvulling is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en richt zich op een partiële herziening van het POL2006 op de volgende punten: provinciale belangen en rol m.b.t. verstedelijking (wonen, werken, infrastructuur, voorzieningen, landbouw, toerisme); actualisatie van teksten (op provinciale belangen) per POL-perspectief en POLbeleidsregio (Parkstad, Maasdal, Nationaal Landschap e.d.); nieuwbouwprojecten (wonen en werken) in en bij steden/stadsregio’s alleen in samenhang met herstructurering van het bestaand stedelijke gebied; afgebakende speelruimte voor woningbouw als onderdeel van integrale gebiedsontwikkelingen in Noord- en Midden-Limburg, binnen randvoorwaarden van ondermeer de regionale woningbouwprogramma’s; Apart kwaliteitsmenu voor uitleggebieden bij plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg. In Limburg (met name Zuid-Limburg) is sprake van een toekomstige bevolkingsafname (mede door de vergrijzing). De provincie geeft in deze POL-aanvulling haar beleid op dit gegeven. De focus wordt gericht op de kwalitatieve woningvoorraadontwikkeling bij een krimpende bevolkingsomvang. De indicatieve ramingen van de verwachte ontwikkeling van de regionale woningvoorraden worden opgenomen in de geactualiseerde tekst van paragraaf 6.3 van het POL2006. In Noord- en Midden-Limburg is in veel gemeenten inmiddels ook sprake van (een beginnende) bevolkingsdaling, maar is er tot circa 2025 nog een groei in het aantal huishoudens.
Hoofdstuk 2
11
De demografische ontwikkelingen maken, dat (puur kwantitatief bekeken) per saldo de woningvoorraad in Midden-Limburg en Noord-Limburg nog moet doorgroeien met respectievelijk circa 6.000 en circa 8.000 woningen in de periode 2010-2020. In de periode 2020-2030, heeft Midden-Limburg te maken met een reductie met circa 1.000 woningen, terwijl in Noord-Limburg nog een groei van circa 1.000 woningen aan de orde is. In de POL-aanvulling wordt aangegeven dat mede door vergrijzing de bevolkingsaantallen zullen afnemen in Limburg. Er moet daarom voorzichtig worden omgegaan met nieuwe woningen. Toch wordt opgemerkt dat nieuwe woningen niet per definitie worden uitgesloten. Zodra bouwinitiatieven plaatsvinden in bebouwd gebied, zijn herontwikkelingen toch goed mogelijk. Desondanks is in onderhavig geval sprake van een ligging binnen bestaand bebouwd gebied, waardoor toch mogelijkheden worden gezien voor de ontwikkeling van woningen. Ook is opgemerkt dat tot 2020 nog een behoefte is aan 6.000 woningen in Midden-Limburg. Deze nieuwe woningen dragen aan deze woningbehoefte bij. Over nieuwe activiteiten in het landelijk gebied, wordt in de POL-aanvulling aangegeven dat deze zoveel mogelijk geconcentreerd dienen te worden binnen de bestaande bebouwing van plattelandskernen. De plattelandskernen zijn daartoe voorzien van contouren. Als dat niet mogelijk of wenselijk is, gaat de voorkeur uit naar ontwikkeling aansluitend aan de plattelandskernen. In Noord- en Midden- Limburg wordt ruimte aanwezig geacht voor uitbreidingslocaties direct buiten, maar grenzend aan de contour. In onderhavig geval is geen sprake van een uitbreidingslocatie, maar van een inbreidingslocatie, zodoende gelegen binnen de contour van Haelen. Woningbouw binnen de contour heeft de provinciale voorkeur, zodoende is de woningbouwontwikkeling in lijn met het provinciale beleid. Limburgs Kwaliteitsmenu Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregel LKM regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Het LKM vormt geen nieuw ruimtelijk beleid maar is een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL2006 en de POL aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour. In onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van ontwikkelingen buiten de contour. Het LKM is daarom niet van toepassing op dit project.
12
Hoofdstuk 2
2.3 Regionaal beleid Regionale Woonvisie 2010 - 2014 De regionale woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014 is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 december 2010. Deze visie is gebaseerd op de beleidsneutrale Etil prognose 2009. De prognoses en ambities zijn het kwantitatieve kader waarbinnen woningbouw dient plaats te vinden. Medio 2008 hebben de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Roerdalen en Roermond gezamenlijk een onderzoek laten uitvoeren naar de woonwensen van hun inwoners. In het door Companen uitgevoerde onderzoek werd gevraagd naar onder meer de huidige woonsituatie, eventuele verhuisplannen en kenmerken van de gewenste woning. De resultaten van het onderzoek zijn ondergebracht in vier lokale rapportages en daarnaast is er een regiorapport1 opgesteld voor Midden-Limburg Oost. Bij toekomstige woningbouwplannen zal zo veel mogelijk worden afgestemd op gesignaleerde behoeften en ontwikkelingen. Daarnaast hebben de uitkomsten van het onderzoek de basis gevormd voor het opstellen van de nieuwe regionale woonvisie voor de periode 2010-2014. In het regionale rapport wordt aangegeven dat met name in de doelgroepen starters, kleine huishoudens in de leeftijd van 55-74 jaar en kleine huishoudens in de leeftijd van 75 jaar en ouder, nog groei te verwachten is. Het algemene advies voor de gemeente luidt dat het raadzaam is nieuwbouw op maat te ontwikkelen in dialoog met de kern. Tevens dient aandacht te worden besteed aan de fasering in tijd, door het meer gedoseerd op de markt brengen van plannen. In de gemeentelijke uitwerking van het woningmarktonderzoek is per kern specifiek aangegeven wat de speerpunten zijn voor het woningbouwbeleid. Voor Haelen geldt dat er behoefte is aan een beperkt aantal voor ouderen geschikte woningen in de huursector en een grote behoefte aan middeldure en dure grondgebonden nultredenwoningen in de koopsector. Ook aan het verkopen van eengezinshuurwoningen aan de (huidige) bewoners is behoefte. In het regionale rapport wordt aangegeven dat met name in de doelgroepen starters, kleine huishoudens in de leeftijd van 55-74 jaar en kleine huishoudens in de leeftijd van 75 jaar en ouder, nog groei te verwachten is. Onderhavige woningbouwontwikkeling speelt hierop in door levensloopbestendige en starterwoningen 1
Companen, Regio Midden-Limburg Oost, Woningmarktonderzoek 2008, Fundament voor beleid op maat, 15 december 2008.
Hoofdstuk 2
13
aan te bieden. Een deel van deze levensloopbestendige en starterwoningen zijn reeds gerealiseerd. De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn positief voor de concrete vraag van kaveluitgifte. Indien behoefte is aan meer goedkope starterwoningen in plaats van twee-onder-een-kapwoningen, dan is dat mogelijk.
2.4 Gemeentelijk beleid Kaderplan bestemmingsplannen kernen Leudal Vooruitlopend op de daadwerkelijke actualisering van de bestemmingsplannen voor de kernen van de gemeente Leudal, is het ‘Kaderplan bestemmingsplannen kernen Leudal’ opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsplannen voor de kernen weergegeven. Een korte analyse van de kernen en het ruimtelijk beleid heeft een aantal vraagpunten opgeleverd, welke concreet geformuleerd zijn in het plan. Deze vraagpunten hebben geleid in concrete voorstellen met betrekking tot aspecten als wonen, werken, voorzieningen, duurzaamheid, cultuurhistorie etc. De gemaakte keuzes in het kaderplan werken door in de bestemmingsplannen voor de afzonderlijke kernen. In beknopte vorm komen de gemaakte beleidskeuzes in hoofdstuk drie van de onderhavige notitie terug. Het kaderplan voor de kernen heeft een separaat (inspraak)traject doorlopen en is door de gemeenteraad van Leudal d.d. 22 april 2010 vastgesteld. Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' In de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren. De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de (nieuwe) gemeente en samenwerking in de regio. De Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en bedrijven, met de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten. De strategische overallvisie gaat in op de volgende aspecten: 1. Een weergave van de huidige situatie in Leudal wat betreft onderwerpen als werkgelegenheid, leefklimaat, arbeidspotentieel, etc.;
14
Hoofdstuk 2
2. De belangrijkste maatschappelijke trends en ontwikkelingen, met relevantie voor Leudal; 3. Missie, ambities en doelen van Leudal voor de komende jaren; 4. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de ambities en doelen met het oppakken en faciliteren van een select aantal strategische projecten; 5. De consequenties van deze ambities voor de organisatie en uitvoering van het beleid door de gemeente. In de Strategische Overallvisie zijn geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking op de kern Haelen of deze woningbouwontwikkeling. Structuurvisie Leudal - regie op de toekomst De gemeenteraad heeft bij besluit van 2 februari 2010 de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen. De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken. Leudal is niet alleen een woongemeente, maar ook zeker een agrarische gemeente. De agrarische achtergrond is ook in de kernen nog terug te vinden. Leudal bestaat uit 16 kernen in een fraai buitengebied. De 16 kernen zijn in drie verschillende typen onder te verdelen. De centrumkern is Heythuysen. In Heythuysen zijn de meeste voorzieningen gelegen. Daarnaast zijn een aantal autonome woonkernen aanwezig: Haelen, Horn, Roggel, Neer en Ittervoort. De overige kernen zijn woondorpen. De autonome woonkernen hebben zowel qua bevolkingsomvang als voorzieningenniveau niet de omvang van centrumkern Heythuysen. De omvang van de kernen is echter dusdanig, dat er wel een basisvoorzieningenniveau aanwezig is. Voor de dagelijkse voorzieningen hoeven de inwoners de dorpen niet uit. Incidenteel zijn er in de dorpen grotere voorzieningen gelegen (zoals een middelbare school in Horn) maar in de volle breedte missen de dorpen de grotere (commerciële) voorzieningen zoals deze wel in de centrumkern gelegen zijn.
Hoofdstuk 2
15
De ontwikkeling van het aantal huishoudens in Leudal wordt bepaald door de samenstelling van de bevolking, maatschappelijke trends, maar vooral door vestiging en vertrek van huishoudens in / uit de gemeente. De gemeente voorziet voor de periode 2010 - 2020 een toename van de woningvoorraad. Opgemerkt dient te worden dat het woningbouwprogramma door de oude raden reeds is vastgesteld. Het aantal plannen overschrijdt hiermee al de vraag. Ontwikkelingen in de woningmarkt moeten de maatschappelijk hoog gewaardeerde woonkwaliteiten van Leudal, veel laagbouw en het dorpse karakter, minimaal behouden en waar mogelijk versterken (wonen in het groen). De gemeente heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen prestatieafspraken met woningcorporaties te maken zodat de doelgroepen gefaciliteerd kunnen worden. Daarnaast heeft de gemeente de ambitie om bij nieuwe projecten een grotere regie op de invulling ervan te hebben. De gemeente wil dat de doorstroom bevorderd wordt en dat er woningen aangeboden worden die interessante groepen (vitale senioren, gezinnen e.d.) verleiden om in Leudal te komen wonen. Mede door de eerder genoemde versterking van de hoog gewaardeerde woonkwaliteiten in Leudal kunnen de voorwaarden worden geschapen deze groepen aan te trekken. Door deze woningbouwontwikkeling wordt mede voldaan aan de vraag voor senioren- en starterwoningen in de woondorpen. Prioritering woningbouwplannen Leudal 2010 Door de gemeenteraad is op 1 november 2011 vastgesteld de “Prioritering woningbouwplannen Leudal 2011”. Deze prioritering is een nadere uitwerking van de uitgangspunten zoals beschreven in de regionale woonvisie.
16
Hoofdstuk 2
3.
BESCHRIJVING PLAN
3.1 Projectplan uit ruimtelijke onderbouwing 2006 Het project betreft een grootschalig woningbouwproject tussen de oude en nieuwe Napoleonsweg, ter plaatse van de voormalige fabrieken Limburgia Deuren en Revetro. Deze oude Napoleonsweg heeft haar doorstroomfunctie verloren, waardoor een vernieuwingsslag heeft plaatsgevonden. Onderdeel van deze vernieuwingsslag is onderhavig woningbouwproject. In 2006 is begonnen met de realisatie van dit woningbouwproject. Het project is gedeeltelijk afgerond. In de onderstaande afbeelding is het inrichtingsplan voor de betreffende locatie aangegeven. Dit projectplan is juridisch-planologisch vastgelegd in de ruimtelijke onderbouwing2 uit 2006.
.
Afbeelding 4. Projectplan uit 2006
Uitgangspunten en stedenbouwkundige structuur De uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan voor het woningbouwproject zijn: de Napoleonsweg als woonstraat en de omgeleide N273 als grensbepalend element zijn richtingbepalend; 2
BRO, Ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, lid 2 WRO “Woningbouw Napoleon”, 20 juli 2006, rapportnummer: 211x00084
Hoofdstuk 3
17
insteek vanuit de Napoleonsweg die in het nieuwe woongebied uitkomt op een pleinruimte; een zichtlocatie (etagewoningen in 3 à 4 lagen) aan deze pleinruimte; verwevenheid van “groen” en “rood” in het zuidelijk deel; integratie van het vennetje, dat een waterpartij wordt. De bestaande rooilijn aan de Napoleonsweg vormt het uitgangspunt voor de nieuwbouw. Aan de oostzijde ligt de Geijlenbroekweg, die nu de functie van langzaam verkeersroute en parkeerontsluitingsroute heeft en is aangesloten op de bestaande langzaam verkeersroute in het noorden en een nieuwe route via het woongebied naar het zuiden. Met uitzondering van de zichtlocatie aan de Geijlenbroekweg bestaat het overige woningaandeel uit grondgebonden eengezinswoningen in verschillende categorieen waarbij de detaillering, materiaalgebruik en dergelijke van de oorspronkelijke bebouwing (in de vorm van langgevel-/boerderijwoningen) als uitgangspunt wordt genomen.
Afbeelding 5. Stedenbouwkundige structuur
De stedenbouwkundige structuur wordt bepaald door de pleinruimte, gekoppeld aan de Napoleonsweg middels een eenvoudig recht stratenpatroon. Het hele gebied is overeenkomstig het verkeersveiligheidsplan volgens het principe “duurzaam veilig” ingericht als verblijfsgebied (30 km-zone). Elke openbare straat, c.q. pleinruimte, heeft een eigen karakter, bepaald door het wegprofiel, bomen, paden, water, enzovoort. De Napoleonsweg, met zijn (nieuwe) laanbeplanting wordt een koppelend element tussen het bestaande en het nieuwe woongebied;
18
Hoofdstuk 3
De nieuwe woningen zullen worden afgestemd op de bestaande bebouwing aan de Napoleonsweg; Het middengebied met een overwegend oost – west georiënteerde stratenverloop en overwegend grondgebonden eengezinswoningen (vrijstaand – en halfvrijstaand geschakeld), met als referentiebeeld de authentieke langgevel / boerderijwoningen; De zuid – westhoek met zijn natuurlijke gegevenheden (bos en water) geeft aanleiding tot een aangepast woningtype: groene domeinwoningen en patiowoningen; De wanden van het plein zullen worden geformeerd door grotere bouwblokken; de haakse wanden zijn woningen in 2 verdiepingen, de zichtlocatie een complex in 4 tot 5 bouwlagen met een accent. Opgemerkt dient te worden dat de definitieve gevellijn van het appartementencomplex in verband met de geluidsbelasting nog niet vaststaat, maar nog in studie is.
Ontsluiting en parkeren Vanuit de Napoleonsweg wordt het gebied ontsloten via een woonstraat die in het gebied uitkomt op een autovrije pleinruimte. De woningen op het binnenterrein worden ontsloten middels een rechthoekige lus. Voor het langzame verkeer zijn er vanuit alle richtingen doorsteken naar het aangrenzend gebied ingebracht. De profielen van de woonstraten bieden voldoende ruimte voor het parkeren ten behoeve van zowel bezoekers als bewoners. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk woningen parkeren op eigen terrein geboden wordt. Het etagecomplex aan de Geijlenbroekweg wordt voorzien van een eigen parkeeraccommodatie, ontsloten vanuit de Geijlenbroekweg. Er zijn, gelet op de kleinschaligheid van de nieuwe ontwikkeling, geen extra (brom)fietsroutes aangelegd. Wel zijn er langzaam verkeersverbindingen gerealiseerd; vanuit de Napoleonsweg aan de westkant van het plan naar het middengebied en een route in het zuiden van het plangebied, die een verbinding maakt tussen de twee groengebieden aan weerszijden van het plan. Voor het gehele plangebied is een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning gehanteerd. In aansluiting op deze gekozen parkeernorm wordt voldoende ruimte gebonden voor de stilstaande auto. Daar waar op het privé-terrein geen of onvoldoende ruimte aanwezig is wordt voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aangelegd. Groen De zuidrand, het gebied gelegen tegen de omleiding, zal met water en aanvullend groen worden ingericht en gekoppeld worden aan het lager gelegen groengebied met wadi aan de Geijlenbroekweg. Het zuidelijk bosgebiedje zal een parkfunctie krijgen.
Hoofdstuk 3
19
Woonsferen De volgende woonsferen zijn in het voorliggende plan te onderscheiden:
Villawoningen Domeinwoningen (Half)vrijstaande woningen Starterswoningen Patiowoningen Appartementen
Afbeelding 6. Woonsferen
In het plangebied kunnen de volgende woningen worden gerealiseerd: 9 vrijstaande – halfvrijstaande woningen aan de Napoleonsweg (geheel gerealiseerd); 6 vrijstaande woningen in het groen (waarvan 1 reeds gerealiseerd); 20 vrijstaand - en halfvrijstaande woningen in het binnengebied (waarvan 7 reeds gerealiseerd); 15 geschakelde woningen, gegroepeerd nabij het plein (geheel gerealiseerd); 9 geschakelde woningen aan het water (waarvan 6 reeds gerealiseerd); 40 wooneenheden in het appartementencomplex (nog niet gerealiseerd). Het totaal komt neer op 59 woningen, waarvan er 38 stuks zijn gerealiseerd, en 40 wooneenheden. Fasering De bouw wordt gefaseerd uitgevoerd en daarbij is het van belang dat de eenheid behouden blijft. De verschillende fasen mogen niet afzonderlijk “afleesbaar” zijn. Het is daarom van evident belang dat vanaf de eerste fase de vormgevende elementen worden meegenomen naar de volgende fasen.
20
Hoofdstuk 3
Ruimtelijke effecten De ontwikkeling heeft geleid tot een gewijzigde functie voor het plangebied. Bedrijfsgebouwen hebben plaatsgemaakt voor woningbouw. Het aanzicht van het plangebied is dan ook volledig veranderd. De woningbouw zorgt voor een goede invulling van het gebied, aangezien aangesloten wordt bij de omliggende functies en sprake is van een inbreidingslocatie. Stedenbouwkundig worden en zijn de woningen goed ingepast. De woningbouw draagt voorts bij aan het streven tot herinrichting van de oude Napoleonsweg. Immers door de realisatie van het woningbouwproject wordt het karakter van de Napoleonsweg, zijnde een woonontsluitingsweg, verder benadrukt. De woningbouw in het plangebied heeft gezorgd voor een grote kwaliteitsverbetering in het gebied. Immers, leegstaande en vervallen bedrijfspanden zijn vervangen door moderne en kwalitatief hoogwaardige woningen. Door de totale herinrichting van het gebied neemt dan ook de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit ontegenzeggelijk toe. Het woningbouwproject heeft dan ook een positief ruimtelijk en stedenbouwkundig effect op het plangebied en directe omgeving.
3.2 Mogelijke wijzigingen projectplan In verband met de huidige marktsituatie overweegt de initiatiefnemer het projectplan uit 2006 te wijzigen zodat dit beter aansluit op de veranderende marktvraag. Hiertoe dienen uitgangspunten te worden geformuleerd waaraan de wijzigingen in het projectplan moeten voldoen. De uitgangspunten moeten leiden tot een grotere flexibiliteit ten aanzien van mogelijk te realiseren woningen, maar mogen eveneens de plankwaliteit geen geweld aan doen. Algemeen Herverkaveling dient binnen de bestaande rooilijnen plaats te vinden Indien een herverkaveling leidt tot een wijziging van het aantal woningen dan dienen de parkeervoorzieningen hiermee met behulp van de voor het plan gehanteerde parkeernormen in overeenstemming te worden gebracht. Herverkaveling mag niet leiden tot een kwalitatieve verslechtering van de principe-inrichting van het openbare gebied. Leidend is het projectplan uit 2006. De bestaande verhouding open-gesloten binnen de vlekken is uitgangspunt bij herverkaveling. Een ander woningtype heeft echter gevolgen voor de bebouwingsdichtheid. Hier dient met zorg mee te worden omgegaan met aandacht voor de oorspronkelijke verkaveling.
Hoofdstuk 3
21
Vlek 1 (kavels 91 t/m 95) Op deze locatie van 6 mogelijke vrijstaande woningen (de zogenaamde domeinwoningen c.q. boerderijwoningen) is 1 woning (op kavel 95) gerealiseerd. Onlangs is kavel 91 verkocht ter vergroting van de tuin van een aangrenzende woning aan de Napoleonsweg. De kavel in kwestie behoud een planologische bouwtitel. De initiatiefnemer wil de resterende vier kavels gaan verkopen als vrije bouwkavels. De typologieën die mogelijk zijn, zijn vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Het nieuwe aantal woningen blijft maximaal 5, maar kan in de praktijk lager uitvallen door het aanbieden van bredere kavels voor specifieke wensen van kopers en / of het niet bebouwen van kavel 91. Vlek 2 (kavels 63 t/m 72) In het projectplan uit 2006 worden in deze vlek tien 2/1-kap dan wel geschakelde vrijstaande woningen voorzien. De maat van deze vlek, het bouwveld, de positie in het plan en de huidige bebouwingsdichtheid laat echter ook andere woningtypologieën toe binnen de bestaande rooilijnen. Kavels 63 t/m 66 kunnen worden omgezet naar rijenwoningen. Hier zijn 6 woningen mogelijk. Tegenover kavels 92 t/m 96 dient eveneens een bebouwingswand met voorgevels te worden gerealiseerd. Het doorverkavelen van de oost-west georiënteerde straten tot op de hoeken is geen optie.
Vlek 1
Vlek 5 Vlek 2
Vlek 4
Vlek 3
Afbeelding 7. Vlekkenoverzicht welke delen wijzigingen behoeven
22
Hoofdstuk 3
De west en zuidzijde van vlek 2 kan worden herverkaveld met korte rijtjes rijenwoningen in maximaal 2 bouwlagen met schuine kap.
Vlek 3 (kavels 41 t/m 43) De bestaande diepte van slechts 18 meter (van voorste tot achterste erfgrens) laat nagenoeg geen reguliere invulling toe. Een voorstelbaar type is een 2-tal vrijstaande geschakelde woningen die het front langs de straat conform de huidige opzet vullen. De woningen zijn dan in belangrijke mate in de breedte georiënteerd met een ondiep maar breed achtererf. Er kan voor gekozen worden het bouwblok een aantal meters naar het oosten te verlengen zodat vanuit de Napoleonsweg op de voorgevel van de nieuw te bouwen woning wordt gekeken. Het bouwveld wordt dan ongeveer 37 meter breed en heeft een oppervlakte van ongeveer 670 m². Bouwhoogte, volumes en uitstraling afstemmen op naastgelegen “waterwoningen”. Vlek 4 (appartementen) Om in vlek 4 een betere en flexibelere verkaveling te kunnen opzetten, die meer voldoet aan de woningbehoefte, kan er voor worden gekozen de Burgemeester Van Rietstraat ergens halverwege af te buigen naar het oosten en deze recht aan te sluiten op de dan nog recht door te trekken Geijlenbroekweg. Hierdoor ontstaat een bebouwingsstrook met een constante en reguliere diepte van ongeveer 20 à 22 meter. Hierop kunnen maximaal 8 geschakelde woningen worden gesitueerd of woningtypen die een lagere dichtheid tot gevolg hebben. Voor de bouwhoogte kan 2 bouwlagen met schuine kap worden aangehouden. Met het oog daarop is vlek 4 en een gedeelte van de Burgemeester Van Rietstraat opgenomen in de “wro-zone – afwijkingsgebied”. Vlek 5 (kavels 73 t/m 75) Vanuit de huidige planopzet met appartementen aan de overzijde heeft de Burgemeester Van Rietstraat hier een logisch verloop. Wanneer een andere planopzet voor zowel deze vlek als vlek 4 (appartementen) gewenst is rijst al snel de vraag of het straatverloop ter plaatse wel optimaal is. Om zowel in vlek 5 als 4 een betere en flexibelere verkaveling te kunnen opzetten kan er gekozen worden ter plaatse ook geschakelde woningen toe te staan, tot een maximaal aantal van 4 woningen. Voor de bouwhoogte kan 2 bouwlagen met schuine kap worden aangehouden. Met het oog daarop is vlek 5 opgenomen in de “wro-zone – afwijkingsgebied”.
Hoofdstuk 3
23
24
Hoofdstuk 3
4.
MILIEUASPECTEN
Bij het toekennen van de nieuwe bestemmingen dient rekening gehouden te worden met (milieu-)aspecten vanuit de omgeving en op de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten bodem, geluid, lucht, externe veiligheid en milieuzonering voor het plangebied wordt in de navolgende paragrafen beschreven. Dit onderzoek is uitgevoerd ten tijde van de ruimtelijke onderbouwing uit 2006. De hieruit voortkomende bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht en zijn, indien benodigd, geactualiseerd naar de huidige stand van zaken. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn geen vervolgonderzoeken verricht, omdat de gegevens die een milieuaspect zouden kunnen beïnvloeden niet of nauwelijks zijn gewijzigd ten opzichte van de bevindingen van 2006.
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. De Grexwet is van toepassing op dit project. Op grond van artikel 6.2.1 Bro betreft het plan een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die samenhangen met dit projectplan, te verhalen op de exploitant. Onder kosten kan onder andere worden verstaan: de ambtelijke kosten. De hoogte van die kosten zijn berekend. Voordat de ruimtelijke procedure ten behoeve van het projectplan kan worden gestart zal een anterieure overeenkomst dienen te worden gesloten waarin het kostenverhaal en de eventuele bijdragen zijn opgenomen. Tussen de gemeente Leudal en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst en een exploitatieovereenkomst getekend.
4.2 Milieuaspecten 4.2.1
Bodem
Achtergrond In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de aanwezige functies. Uitgangspunt is dat er minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden
Hoofdstuk 4
25
aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740. Onderzoek Bodemonderzoek voormalig terrein Limburgia Door DvL Milieu & Techniek is d.d. 22 en 30 september 2005 een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd voor het deel van het plangebied dat onderdeel uitmaakte van het fabrieksterrein Limburgia (toenmalige huisnummers 69/69a/71 en 95-99. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk in de bovengrond zwakke tot sterke bijmengingen geconstateerd van puin en baksteen en zwakke bijmengingen van kooltjes en plastic. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met zink en PAK-totaal en minerale olie. De ondergrond is plaatselijk matig verontreinigd met minerale olie. Aangezien het freatisch grondwater ter plaatse van het onderzoeksgebied op een grotere diepte dan 5,0 meter beneden maaiveld zich bevindt, heeft er geen grondwateronderzoek plaatsgevonden. De conclusie en aanbevelingen uit het onderzoek luiden als volgt: De in februari 1998 door Econsultancy aangetoonde minerale olieverontreiniging ter plaatse van de voormalige afvalopslagplaats (1972-1994) is in het onderzoek niet aangetoond. DvL onderschrijft hiermee de conclusie van Econsultancy dat de minerale olieverontreiniging op de locatie een beperkte omvang heeft (10 m3 sterk verontreinigd). Uitgaande van deze hoeveelheid kan worden gesteld dat het geen geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Voor verwijderen van deze verontreiniging dient een plan van aanpak te worden opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden overlegd. De resultaten van het onderhavige bodemonderzoek geven voor de aangetoonde minerale olieverontreiniging ter plaatse van de voormalige afvalopslagplaats (19681972) aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd op 16 september 2005 door DVL. Hieruit bleek dat een sanering van de locatie noodzakelijk was, hiervoor is een ontgravingsplan opgesteld door DVL op 12 oktober 2005. De grond is na de sanering schoon verklaard (evaluatierapport ontgraving Napoleonsweg 95-99, 12 januari 2007, Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV, 477/BCT/06/R). Bodemonderzoek voormalig terrein Revetro Op het voormalige Revetroterrein (Napoleonsweg 101) is in augustus 2005 door DHV een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de bevindingen van het historisch onderzoek is een aantal deellocaties op de onderzoekslocatie als ‘verdacht’ beschouwd. Het overige terreindeel is als ‘onverdacht’ beschouwd. Met betrekking tot de verdachte locatie wordt opgemerkt dat ter hoog-
26
Hoofdstuk 4
te van de natte spuiterij en lakkerij een streefwaardeoverschrijding voor het gehalte tolueen in de boven- en ondergrond is aangetroffen. In de overige grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Uit de toetsing van de analyseresultaten voor het onverdachte terrein blijkt dat in de bovengrond van het zuidelijke deel van het terrein, het gehalte EOX de betreffende streefwaarde overschrijdt. Dit geldt ook voor een grondmengmonster samengesteld uit de ondergrond van de gehele locatie. Geadviseerd wordt om bij de grond die bij bouwwerkzaamheden vrijkomt zo veel mogelijk op de locatie te hergebruiken. Mocht de grond op een andere locatie hergebruikt worden dan gelden de regels zoals vastgelegd in het Bouwstoffenbesluit. Overige onderzoeken In het plangebied hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden. Het plangebied is daarna gesaneerd, waarna de bodem schoon is verklaard. Het gehele plangebied kan bebouwd worden met woningen. Hieronder een lijstje van de ter plaatse uitgevoerde bodemonderzoeken: Nader bodemonderzoek Napoleonsweg 69-71, 400BCT/06/C2, 18 september 2006, Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV Ontgravingsplan Napoleonsweg 69-71, 400BCT/06, 3 oktober 2006, Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV Partijkeuring grond Geijlenbroekweg (’t Heukske), 020HAE/07/R, 13 maart 2007 Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV Evaluatie bodemsanering Napoleonsweg 69-71, 400BCT/06/R2, 15 mei 2007, Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV 4.2.2
Wegverkeerslawaai
Achtergrond Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) in werking getreden. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer en spoorwegen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft (zie onderstaande tabel), met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
Hoofdstuk 4
27
Aantal rijstroken 5 of meer 3 of 4 1 of 2
Breedte van de geluidszone (in meters) Buitenstedelijk Stedelijk 600 350 400 350 250 200
Onderzoek Door DvL Milieu en Techniek is d.d. 14 februari 2006 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar zowel het weg- als railverkeerslawaai. Wegverkeer Met betrekking tot het wegverkeer wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde 48 dB ten gevolge van de Burgemeester Aquariusstraat nergens wordt overschreden. De voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van de N273 wordt ter plaatse van een aantal woningen wel overschreden. Bij deze overschrijding zal gebruik worden gemaakt van de realisering van een geluidswal met scherm ter hoogte van de N273 met een totale hoogte van 2,5 meter. De financiële en technische gevolgen van de realisering van het geluidsscherm zijn nader onderzocht. De voorkeursgrenswaarde wordt echter niet overal gerealiseerd. Het treffen van verdergaande maatregelen om tot de voorkeursgrenswaarde te komen, stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en / of financiële aard. Zodoende dient bij de gemeente een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarde te worden ingediend. Dit verzoek zal in twee fasen ingediend worden. Allereerst zal voor de grondgebonden woningen een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarde ingediend worden. In een later stadium, wanneer de definitieve contour van het appartementencomplex bekend is, zal voor het appartementencomplex afzonderlijk een aanvraag worden ingediend. Railverkeer De voorkeursgrenswaarde wordt op enkele plekken overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 70 dB(A) wordt echter niet overschreden. Aangezien het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en / of financiële aard leidt, dient bij de gemeente een verzoek tot vaststelling hogere grenswaarde ingediend te worden.
28
Hoofdstuk 4
Conclusie De aanvraag voor de hogere grenswaarde heeft van 13 september t/m 25 oktober 2007 ter inzage gelegen. Hiertegen zijn geen zienswijze ingebracht, waardoor de hogere grenswaarde zijn verleend door de voormalige gemeente Haelen. 4.2.3
Luchtkwaliteit
Achtergrond Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Hoofdstuk 4
29
Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen: minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
Woningen (maximaal)
1.500
3.000
Kantoren (maximaal)
100.000 m2 bvo
200.000 m2 bvo
Achtergrondwaarden In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Toetsing De NIBM-grens voor woningbouwlocaties houdt in dat met de bouw tot maximaal 1.500 woningen beneden het criterium van 3% gebleven wordt. Bij voorgenomen woningbouwontwikkeling worden in totaal veel minder woningen gerealiseerd. Met deze ontwikkeling wordt derhalve ruim onder het 3% criterium gebleven. Volgens de kaarten van het planbureau voor de leefomgeving is de concentratie PM10 ter plaatse 25,7 µg/m³, en is de concentratie NO2 ter plaatse 21,8 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Conclusie Het project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt. Volgens de kaarten van het planbureau voor de leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende voor de realisatie van de woningen. Daarnaast zal door voortschrijdende voertuigtechnologie de luchtkwaliteit in de toekomst naar verwachting nog verder verbeteren. 4.2.4
Externe veiligheid
Achtergrond Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen3 (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen4 vloeit de verplichting
3
Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden
30
Hoofdstuk 4
voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Toetsing Risicokaart Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz. Bij Scheres Brandstoffenhandel, tegenover het plangebied aan de Napoleonsweg, blijkt opslag plaats te vinden van brandbare vloeistoffen. Twee tanks zijn aanwezig met een capaciteit van 12.000 en 13.000 liter. Doordat de capaciteit gelijk is aan of kleiner is dan 13.000 liter vallen de tanks niet onder het Bevi. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere objecten met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.
4
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
Hoofdstuk 4
31
Buisleidingen Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Volgens de risicokaart van de provincie Limburg, vigerende bestemmingsplankaarten en kaarten van Gasunie ligt er circa 400 meter ten zuiden van het plangebied een ondergrondse gasleiding (Z-513-01-KR-016). Deze leiding is niet voorzien van een 10-6-contour. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico. De Gasunie acht tevens een onderzoek naar het groepsrisico niet noodzakelijk vanwege de relatief grote afstand. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg In de 'Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden het groepsrisico betrokken moet worden. In dit geval kan vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden over de (nieuwe) Napoleonsweg. Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico op 53 wegvakken een aandachtspunt. De N273 wordt niet nader genoemd bij de opsomming van deze wegvakken. Volgens de risicoatlas bedraagt de plaatsgebonden risicocontour van de N273 dan ook 0 meter. Het plangebied valt buiten deze contour. Daarnaast wordt is de provincie Limburg bezig met het opstellen van een basisnet vervoer gevaarlijke stoffen voor Limburg. Dit betekent dat bepaald moet worden of het verkrijgen van inzicht in deze gegevens noodzakelijk is voor het opstellen van het basisnet. Enkel wegen waarover bulktransport gevaarlijke stoffen plaatsvindt welke bij een ongeval een levensbedreigend effect kunnen hebben op grote afstand worden opgenomen in het basisnet. Uit de eerste gegevens blijkt dat het in kaart brengen van het vervoer gevaarlijke stoffen over de N273 niet noodzakelijk is voor het verzekeren van de veiligheid van kwetsbare objecten. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N273 is daarvoor te gering. Voor wat betreft het groepsrisico wordt in de 'Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' aangegeven dat berekeningen uitwijzen dat er slechts verwaarloosbare invloed op het groepsrisico wordt uitgeoefend op afstanden van een route groter dan 200 meter. Daarnaast blijkt in de praktijk dat er op afstanden tussen 85 en 150 meter van een route over het algemeen bij ontwikkelingen geen spra-
32
Hoofdstuk 4
ke is van een significante toename van het groepsrisico, met uitsluiting van grootschalige projecten zoals bijvoorbeeld de realisatie van een stadion. De nieuwe woningen ter plaatse zijn reeds vergund, de toename van het aantal woningen heeft daarom geen gevolgen voor het groepsrisico. De mogelijke wijzigingen in het projectplan hebben geen onevenredige toename van het aantal personen ter plaatse tot gevolg. Een verslechtering van het groepsrisico is niet aan de orde. Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor Over de spoorlijn Weert – Roermond vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Nieuwe ontwikkelingen binnen een afstand van 45 meter van het spoor dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden- en groepsrisico. Het plangebied ligt op circa 130 m van het spoor verwijderd. Een beoordeling van het plaatsgebonden- en groepsrisico is daarom niet benodigd. Conclusie Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, water of buisleiding) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering. 4.2.5
Milieuzonering
Achtergrond Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2011 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze indicatieve bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een “rustige woonwijk” is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. In onderhavig geval is sprake van een woningbouwontwikkeling in een rustige woonwijk.
Hoofdstuk 4
33
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) en anderzijds de uiterste situering van een bedrijf (of andere milieubelastende functie), zoals mogelijk in het vigerende bestemmingsplan. Er dient bekeken te worden of er in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die een invloed kunnen hebben op de woon- en leefomstandigheden van de nieuwe woningen. Tevens dient bekeken te worden of de nieuwe woningen geen consequenties hebben voor de (toekomstige) bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Toetsing In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven gelegen, zoals een aannemers- en timmerbedrijf aan de Napoleonsweg 66 en een café aan de Napoleonsweg 59, Voor het café geldt een milieuzone van 50 meter op basis van het aspect geluid. Voor aannemersbedrijven met werkplaats geldt ook een milieuzone van 50 op basis van het aspect geluid. Conclusie Het plangebied valt buiten de richtafstanden van het aannemersbedrijf en het café, zoals aangegeven in de indicatieve bedrijvenlijst. Daarmee is voldoende aangetoond dat beide bedrijven geen negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de nieuwe situatie geen milieuhygiënische hinder ondervindt van andere functies. Het project is in het kader van milieuzonering dan ook zonder belemmering mogelijk. Andersom hebben de woningen ook geen negatieve consequenties voor de omliggende functies.
4.3 Archeologie Achtergrond Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
34
Hoofdstuk 4
De uitgangspunten van deze wet zijn: Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is. Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen. Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen(principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.
Afbeelding 8. Uitsnede archeologische beleidskaart
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Limburg niet langer archeologische rapporten en programma’s van eisen. De provincie beperkt zich tot zaken die van
Hoofdstuk 4
35
provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden). De gemeente Leudal heeft een eigen archeologische advieskaart laten opstellen door archeologisch adviesbureau RAAP. Dit RAAP rapport met nummer 1952 is genaamd “Een archeologische verwachtingsen beleidsadvieskaart voor de gemeente Leudal” en is vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 8 februari 2011. Toetsing Blijkens de gemeentelijke archeologische beleidskaart is het plangebied reeds onderzocht en op basis van het uitgevoerde onderzoek vrijgegeven. Conclusie Het plangebied is archeologisch gezien vrijgegeven. Het aspect archeologie is dan niet meer van toepassing.
4.4 Natuur Achtergrond De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het rijk en op provinciaal niveau in het POL2006 is vastgelegd. Onderzoek Door BRO is d.d. 12 mei 2005 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie separate bijlage). De conclusie van dit onderzoek is dat het woningbouwproject voor enkele soorten effecten kan hebben: Broedvogels De aanwezige verruigde vegetatie en opgaande beplanting binnen het projectgebied kunnen mogelijk nestgelegenheid bieden voor enkele broedvogelsoorten. Indien deze struiken en ruigten verwijderd worden zullen ook nest en rustgelegenheden voor deze broedvogels verdwijnen. Vleermuizen De vaste verblijfsplaatsen van diverse soorten vleermuizen kunnen zich bevinden in aanwezige gebouwen binnen het projectgebied. Vóór sloop van deze bebouwing dient nagegaan te worden of deze als rust- of verblijfsplaats functioneren. Indien dit
36
Hoofdstuk 4
het geval is zullen bij sloop vaste rust- of verblijfsplaatsen van deze vleermuissoorten verloren gaan. Indien dit het geval is dient een ontheffing voor de sloop van deze bebouwing te worden aangevraagd. Door Van Heukelom-Verbeek is in juli 2005 een nader vleermuisonderzoek uitgevoerd voor het Limburgiaterrein. Hieruit is naar voren gekomen dat de op de onderzoekslocatie aanwezige gebouwen weinig geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Tijdens het onderzoek zijn bovendien in de gebouwen geen vleermuizen of verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De gebouwen zijn inmiddels gesloopt. Amfibieën Er bestaat een reële kans dat op het perceel grenzend aan het plangebied amfibieën voorkomen welke worden beschermd door de Flora en faunawet. Zolang geen duidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van deze soorten op dit terrein, dient dit terrein op alle mogelijke manieren te worden ontzien van verstoring of andere belasting door werkzaamheden op de projectlocatie. Om dit te garanderen zal gedurende werkzaamheden op de planlocatie het aangrenzende perceel afgeschermd moeten worden om verstoring of vernieling van mogelijk leefgebied van beschermde amfibieën te voorkomen. Beschermde gebieden Uit de POL-kaart ‘Groene Waarden’ blijkt dat in het plangebied geen bijzondere natuurlijke en landschappelijke waarden voorkomen. Het project heeft hier dan ook geen invloed op. Compenserende en mitigerende maatregelen Om te voorkomen dat nestplaatsen van broedvogels worden vernietigd, dient de aanwezige ruigte en andere opgaande beplanting voor aanvang van het broedseizoen (begin maart) te worden verwijderd. Op deze wijze kan voorkomen worden dat broedvogels hier hun nesten gaan bouwen. Wanneer vogels zich eenmaal hebben genesteld kunnen de ruigten of struweel pas na het broedseizoen (september) verwijderd worden. Buiten het broedseizoen zijn de aanwezige vogelsoorten voldoende mobiel om zich bij verstoring te verplaatsen naar geschikt habitat dat in de directe omgeving aanwezig is.
4.5 Kabels en leidingen Blijkens het vigerende bestemmingsplan komen in de directe omgeving geen kabels of leidingen voor van een dusdanige omvang dat zij een beschermingszone bezitten. De woningbouw op de locatie wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van leidingen of infrastructuur.
Hoofdstuk 4
37
4.6 Verkeer Vanuit de Napoleonsweg wordt het gebied primair ontsloten via een woonstraat die in het gebied uitkomt op een pleinruimte. De Napoleonsweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersstroom vanuit het plangebied te kunnen geleiden. Bij de herinrichting van de Napoleonsweg is rekening gehouden met het onderhavige woningbouwproject zodat op het gebied van de verkeersafwikkeling geen knelpunten ontstaan. De Geylenbroekweg fungeert als langzaamverkeer- en parkeerontsluitingweg. Zoals als eerder aangegeven zal in het plangebied een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning worden gehanteerd. Parkeren zal voornamelijk op eigen erf plaatsvinden. Daarnaast wordt bij de realisatie van de openbare ruimte rekening gehouden met aanvullende parkeervoorzieningen.
4.7 Duurzaamheid Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid (zonneenergie) en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. Tevens wordt bij de bouw niet-uitlogende materialen gebruikt en vindt infiltratie van het hemelwater plaats (zie navolgende paragraaf).
4.8 Water In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het projectgebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan de benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), de Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
38
Hoofdstuk 4
vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Nationaal Waterplan 2009-2015 In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) Het waterbeleid in het POL2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen: herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden; herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur; schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment; duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is; een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas. Waterschap Peel en Maasvallei Het Integraal Waterbeheersplan ‘Orde in water’ van Waterschap Peel en Maasvallei (IWBP) beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap, zoals is vastgelegd in het POL2006. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen zijn een viertal leidende principes: veiligheid, duurzaamheid, water als medeordenend principe en niet afwentelen op anderen. In de afweging gelden een drietal toetsingscriteria: doelrealisatie, kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak. Extra inspanningen
Hoofdstuk 4
39
worden geleverd op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer waaronder het nadrukkelijk beïnvloeden van de ruimtelijke ordening vanuit waterhuishoudkundige principes in samenwerking met de gemeentes. Ook het samenwerken in de waterketen met de gemeentes en de verdere sanering van schadelijke rioolwateroverstorten staat hoog op de agenda. Bij nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar 100% afkoppeling van het afkoppelbaar verhard oppervlak van het riool. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van het watersysteem, zoals die voorkomen in het projectgebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodemopbouw en grondwater, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Grondwater Op de bodemkaart van Nederland wordt de grondwaterstand weergegeven in zeven klassen, de zogenaamde grondwatertrappen. Deze geven een globale aanduiding van het niveau van fluctuatie van het grondwater aan. Het plangebied bevindt zich binnen grondwatertrap zeven. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 80 cm beneden maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand beneden maaiveld bedraagt meer dan 120 cm. Het plangebied ligt op hoge bruine enkeerdgronden (bestaande uit lemig fijn zand). Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en / of grondwaterwingebied. Blijkens de ‘Kristallen Waarden’- kaart ligt het plangebied in de Roerdalslenk. Blijkens de ‘Blauwe Waarden’- kaart van het POL2006 zijn er voor het plangebied geen verdere aanduidingen opgenomen. Oppervlaktewater In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel stroomt op ongeveer 2 kilometer afstand de Maas. Op ongeveer 300 meter afstand is de Haelense beek gelegen. Deze beek heeft een Specifiek Ecologisch Functie (SEF-beek). In deze watersystemen wordt gestreefd naar het hoogste niveau van ecologische kwaliteit en processen, zoals meandering, vismigratie en natuurlijk oeverbeheer. Het projectplan ligt te ver van bovengenoemde oppervlaktewateren om van invloed te zijn. Afval- en regenwater Door DvL Milieu en Techniek is in oktober 2005 een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de bodemdoorlaatbaarheid ternauwernood ge-
40
Hoofdstuk 4
schikt is voor infiltratie van neerslag. Indien een infiltratievoorziening wordt aangelegd, dient deze ruim te worden gedimensioneerd. Op basis van de veld- en literatuurgegevens wordt aanbevolen bij de dimensionering van de infiltratievoorziening uit te gaan van een doorlatendheid van 0,15 meter/dag. In het kader van het projectplan uit 2006 is door DvL Milieu en Techniek een waterparagraaf opgesteld (7 oktober 2005). Hierin is opgenomen hoe met de afkoppeling van het hemelwater verder wordt omgegaan (zie separate bijlage). Aangegeven wordt dat het gezien de beperkte doorlatendheid van de bodem weinig zinvol is om de afgekoppelde neerslag te infiltreren. In het plan is gebruik gemaakt van een buffervijver (gelegen in het zuidoosten van het plangebied). De hoeveelheid afgekoppelde neerslag die het bufferbassin op moet kunnen slaan, bedraagt ongeveer 320 m3. Bovendien is een noodoverloop noodzakelijk op 50 cm boven het niveau van T=10 met een afvoercapaciteit van 1 liter/seconde per hectare. De afvoer van het afgekoppelde hemelwater naar de buffervijver dient goed gedimensioneerd te worden. In overleg met Waterschap Peel en Maasvallei vindt de vertraagde afvoer van zowel de afgekoppelde daken als de overige afgekoppelde verhardingen plaats middels een ondergronds RWA-riool. Indien wijzigingen plaatsvinden in het projectplan wordt aan de uitgangspunten voor het hemelwaterafkoppeling zoals beschreven, vastgehouden. Overleg Het waterschap heeft tijdens een overleg d.d. 29 juni 2006 aangegeven in te stemmen met de wijze van afkoppelen voor het bouwplan uit 2006. Conclusie Mede als gevolg van de te nemen maatregelen bestaan er geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
Hoofdstuk 4
41
42
Hoofdstuk 4
5.
JURIDISCHE OPZET
5.1 Planstukken Het bestemmingsplan bestaat uit de regels, de verbeelding en de toelichting. De in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde nadere onderzoeken maken als onderbouwing onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Toelichting op de verbeelding De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008), en conform de gemeentelijke systematiek van de gemeente Leudal. De bestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Wonen’ zijn weergegeven, met in de woonbestemming bouwvlakken voor de bestaande en nieuwe woningen. Ook zijn aanduidingen ten behoeve van de te realiseren bebouwingstypen en het aantal nieuwe woningen aangegeven. Voor bestaande woningen zijn geen aanduidingen opgenomen.
Hoofdstuk 5
43
5.3 Toelichting op de regels Bij het opstellen van de planregels is uitgegaan van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008), en conform de gemeentelijke systematiek van de gemeente Leudal. De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten: • • • •
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld; Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels; Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
5.3.1
Inleidende regels
Begrippen (art. 1) In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2008. Wijze van meten (art. 2) Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008. 5.3.2
Bestemmingsregels
Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden: Bestemmingsomschrijving Bouwregels Nadere eisen Afwijken van de bouwregels Specifieke gebruiksregels Afwijken van de specifieke gebruiksregels
44
Hoofdstuk 5
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. De specifieke gebruiksregels geven aan wanneer er sprake is van een strijdig gebruik van de gronden en gebouwen. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2008, een alfabetische volgorde aangehouden. Artikel 3 Groen Binnen deze bestemmingen zijn groenvoorzieningen toegestaan, alsmede speelvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, waterhuishoudkundige voorzieningen en evenementen. De gronden mogen worden bebouwd ten behoeve van gebouwen van algemeen nut. Artikel 4 Verkeer Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeersdoeleinden (wegen, paden, parkeervoorzieningen) alsook groenvoorzieningen toegestaan. Voor het noord-oostelijk deel van de Burgemeester Van Rietstraat is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de varianten, zoals beschreven in hoofdstuk 3, kunnen worden gerealiseerd (afbuiging straat naar Geijlenbroekweg ten behoeve van bouw woningen in plaats van appartementen). Artikel 5 Water Binnen deze bestemming is de in het plangebied aanwezige waterpartij opgenomen. Artikel 6 Wonen De bestaande en nieuwe woningen worden binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. In de betreffende regels is aangesloten bij de regels van de woonbestemming uit de gemeentelijke standaard. Er mogen uitsluitend woningen worden gerealiseerd in vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwde en gestapelde vorm, zoals aangegeven op de verbeelding. Naast de hoofdgebouwen mogen ook bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen
Hoofdstuk 5
45
gebouwen zijnde, tuinen en erven, ondergrondse en / of bovengrondse infiltratievoorzieningen en bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd binnen deze bestemming. In een woning is tevens een beroep- of bedrijf aan huis toegestaan. De goothoogte van de nieuwe woningen mag maximaal 6,5 meter bedragen, terwijl de nokhoogte maximaal 10 meter is. Voor de gestapelde woningen geldt een maximaal aantal bouwlagen van 5. Gebouwen mogen alleen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd, en hoofdgebouwen alleen in het hoofdbebouwingsvlak (denkbeeldige zone van 15 m, gemeten vanaf voorgevel). Bij de woningen mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Deze mogen een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 5,5 meter hebben. Er mogen ten slotte diverse bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht bij de woningen. In de regels is opgenomen welke bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gerealiseerd, de situering en de maximaal toegestane hoogte. Binnen deze bestemming zijn diverse afwijkingen mogelijk, onder andere ten aanzien van de vestiging van een bedrijf aan huis en / of mantelzorg. Er moet met betrekking tot deze afwijkingen wel voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Voor het noord-oostelijk deel van het plangebied (appartementen en enkele woningen aan de Burgemeester Van Rietstraat) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de varianten, zoals beschreven in hoofdstuk 3, kunnen worden gerealiseerd. In plaats van appartementen kunnen daar grondgebonden woningen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gerealiseerd. Net zoals de woningmarkt op dat moment nodig heeft. 5.3.3
Algemene regels
In artikel 7, de Anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 8 en 9 zijn de algemene bouw- en gebruiksregels opgenomen. In artikel 10 en 11 van de algemene regels zijn algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
46
Hoofdstuk 5
In artikel 12 zijn de algemene procedureregels aangegeven. In artikel 13 is de strafbepaling opgenomen. 5.3.4
Overgangs- en slotbepalingen
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 5
47
48
Hoofdstuk 5
6.
INSPRAAK EN OVERLEG
De procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Voor dit plan wordt geen aparte inspraakprocedure doorlopen d.m.v. tervisielegging van een voorontwerpplan, omdat de invulling van het plangebied ten opzichte van het reeds in 2006 planologisch geaccordeerde projectplan (vrijstelling ex artikel 19, lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening) niet of nauwelijks wijzigt. Vooroverleg met verschillende instanties zal in het kader van de bestemmingsplanprocedure plaatsvinden. Wel is het van belang dat met name de huidige bewoners van het plangebied en de aanwonenden kennis kunnen nemen van het plan en hun visie / zienswijze daarover kunnen geven. Om die reden worden zij actief: geïnformeerd over het moment waarop het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd; uitgenodigd voor het bijwonen van een informatieavond, die tijdens de tervisielegging van het ontwerpplan zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 6
49
50
Hoofdstuk 6
7.
PROCEDURE
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit: Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan; Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten; Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht; Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend; Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling; Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden; Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 7
51
52
Hoofdstuk 7
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl