Bestemmingsplan Klaverhoekseweg 9a e.o. Gemeente Best Ontwerp
Bestemmingsplan Klaverhoekseweg 9a e.o. Gemeente Best Ontwerp
Rapportnummer:
211x05256.066531_1
Datum:
4 juli 2014
Contactpersoon opdrachtgever: De heer A. Bakx., F.P.A. Bakx Projectteam BRO:
Arjan van Dooren
Concept:
november 2013, april 2014
Ontwerp:
juli 2014
Vaststelling:
-
Trefwoorden:
-
Bron foto kaft:
Hollandse hoogte 3
Beknopte inhoud:
-
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E
[email protected]
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Ligging plangebied 1.3 Leeswijzer
3 3 5 6
2. PLANOPZET 2.1 Inleiding 2.2 Gebiedsprofiel 2.3 Projectprofiel 2.4 Vigerend bestemmingsplan 2.5 Stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording
7 7 7 10 17 20
3. JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Algemeen 3.2 Systematiek
3 33 33 34 34 36 36 37
3.2.1 Inleidende regels 3.2.2 Bestemmingsregels 3.2.3 Algemene regels 3.2.4 Overgangs- en slotregels 3.3 Specifieke bestemmingsregels
4. BELEIDSKADER 4.1 Inleiding 4.2 Rijksbeleid 4.3 Provinciaal beleid 4.4 Gemeentelijk beleid
41 41 41 43 52
5. MILIEUASPECTEN 5.1 Inleiding 5.2 Bedrijven en milieuzonering 5.3 Bodem 5.4 Water 5.5 Geluid 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Geurhinder
59 59 59 60 61 65 66 70
Inhoudsopgave
1
5.8 Kabels en leidingen 5.9 Externe veiligheid 5.10 Verkeer en parkeren
72 73 75
6. WAARDEN 6.1 Inleiding 6.2 Archeologie 6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde 6.4 Flora- en fauna
77 77 77 79 79
7. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
83
8. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 8.1 Inspraak 8.2 Overleg 8.3 Vaststellingsprocedure 8.4 Beroep
85 85 85 86 86
SEPARATE BIJLAGEN Bijlage 1: Flora en Faunanotitie Bijlage 2: Bodemonderzoek Bijlage 3: Akoestisch onderzoek Bijlage 4: Archeologisch onderzoek Bijlage 5: Nota van vooroverleg
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling De heer Bakx heeft een pluimveebedrijf aan de Klaverhoekseweg 9a te Best. Op deze locatie worden in de huidige situatie ongeveer 60.000 vleeskuikens gehouden. De heer Bakx heeft ten behoeve van de uitbreiding van zijn bedrijf een milieuvergunning aangevraagd en gekregen voor het uitbreiden van zijn bedrijf met een aantal kippenschuren. In de toekomst zou het bedrijf dan 104.000 vleeskuikens gaan houden. De gemeente is daarna in overleg getreden met de heer Bakx met betrekking tot de toekomstplannen van zijn bedrijf in relatie tot de omgeving. Het bedrijf is niet in een, voor intensieve veehouderijbedrijven, duurzame omgeving gelegen. Dat houdt in dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor zijn bedrijf op den duur beperkt worden. De provincie Noord-Brabant heeft de Ruimte-voor-Ruimteregeling in het leven geroepen om eigenaren van intensieve veehouderijbedrijven te stimuleren om op ongewenste plekken te stoppen met hun activiteiten. Na overleg met zijn zoon en mede-initiatiefnemer F.P.A. Bakx, ziet de heer Bakx (hierna initiatiefnemer) dit als een goede mogelijkheid om zijn bedrijf te beëindigen en neemt deel aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De belangrijkste voorwaarden om aan deze regeling deel te nemen zijn hieronder weergegeven: x Om een Ruimte-voor-Ruimtewoning te realiseren dient minimaal 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen, welke in gebruik waren ten behoeve van de intensieve veehouderij, gesloopt te worden. x Er dient 3.500 kg aan fosfaatrechten uit de markt te worden genomen. x Er dient een passende herbestemming plaats te vinden, welke er voor zorgt dat zeker wordt gesteld dat er geen intensieve veehouderij meer plaats kan vinden. De initiatiefnemer kan aan deze voorwaarden voldoen en wenst dan ook gebruik te maken van deze regeling. Daardoor is het mogelijk om op basis van de rechtstreekse Ruimte-voor-Ruimte regeling (sloop van stallen en bouw van woningen op dezelfde locatie) vier woningen ontwikkelen. De heer Bakx was voornemens om de vergunning die hij had voor uitbreiding van zijn bedrijf in te zetten voor de Ruimte-voorRuimteregeling, maar dat past niet binnen de regeling. De gemeente heeft aangegeven dat door de aankoop van twee bouwtitels en de inlevering van de vergunning, twee extra woningen gerealiseerd kunnen worden. De gemeente Best heeft aangegeven dat het een meerwaarde getuigd wanneer deze titels afkomstig zijn uit de gemeente Best zelf. Dat houdt in dat andere deelnemers aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling die de woningen zelf niet kunnen ontwikkelen, de bouwtitel kunnen verkopen aan andere mensen binnen de gemeente
Hoofdstuk 1
3
Best. In dit geval is de eigenaar voornemens om dat te doen. De gemeente Best is hiermee akkoord omdat er een extra kwaliteitsimpuls in het gebied wordt uitgevoerd door het laten vervallen van zijn milieuvergunning en de investering in landschappelijke kwaliteiten. Tenslotte wordt de huidige bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Samenvattend: Het vleeskuikenbedrijf aan de Klaverhoekseweg 9a te Best wordt gesaneerd en gesloopt. In ruil daarvoor mogen 4 woningen worden gebouwd. De huidige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Door de inlevering van de milieuvergunning (ten behoeve van de uitbreiding van het vleeskuikenbedrijf), de aankoop van twee bouwtitels, conform de Ruimte-voor-Ruimtetitels én de investering in landschap mogen nog 2 woningen worden gerealiseerd. De realisatie van Ruimte-voor-Ruimtewoningen en de omzetting van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Best omdat het projectgebied een agrarische functie heeft. Om het initiatief te bewerkstelligen dient er een juridisch-planologische procedure te worden doorlopen. In dit geval wordt er een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Door middel van de voorliggende partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan wordt het initiatief juridisch-planologisch bekrachtigd.
4
Hoofdstuk 1
1.2 Ligging plangebied Het plangebied is gelegen in het noordoosten van de gemeente Best en is gelegen tussen de wegen Klaverhoekseweg, Keldersehoevenweg en de Hurkseweg. In figuur 1.1 is het plangebied globaal aangegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied
Hoofdstuk 1
5
1.3 Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de rechten van de op de plankaart vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Achtereenvolgens is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied en de toekomstige ruimtelijk-functionele invulling van het gebied. Vervolgens is ingegaan op de beleidsinkadering, de milieu- en overige aspecten, sectorale onderzoeks- en analyseresultaten, economische uitvoerbaarheid en handhaving. Afgesloten is met de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Rapportages van uitgevoerde sectorale onderzoeken zijn als separate bijlage bij deze toelichting gevoegd.
6
Hoofdstuk 1
2.
PLANOPZET
2.1 Inleiding Onderhavig bestemmingsplan beoogt de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, het toekennen van een passende nieuwe bestemming aan de locatie Klaverhoekseweg 9a te Best en de realisatie van zes woningen in het gebied Klaverhoekseweg, Keldersehoevenweg en de Hurkseweg.
2.2 Gebiedsprofiel Het plangebied is in de gemeente Best ten oosten van de Rijksweg A2 gelegen. Het plangebied maakt deel uit van het buurtschap SKV (Schans, Klaverhoekseweg en Vleut). De omgeving waar het plangebied in is gelegen, is divers en bestaat voor een groot deel uit agrarische gronden en kleine boselementen. In de omgeving zijn verschillende functies gelegen zoals wonen en bedrijvigheid. Het plangebied vormt ruimtelijk gezien de verbinding tussen twee gebieden (hoek “Klaverhoekseweg – Hurkseweg” en “Klaverhoekseweg”) waar meer bebouwing aanwezig is en meerdere functies aanwezig zijn die niet aan het buitengebied zijn gerelateerd. De Klaverhoekseweg en de Hurkseweg zijn rustige wegen waar voornamelijk bestemmingsverkeer rijdt. De Keldersehoevenweg is een zandweg. De omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met lanen en singels. Het is een kleinschalig halfgesloten landschap. De gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland. De meest voorkomende functie in de omgeving is wonen. Het intensieve veehouderijbedrijf van de initiatiefnemer is het enige intensieve veehouderijbedrijf in de omgeving. Het gebied betreft een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing (wonen) op korte afstand van elkaar. Het enige agrarische bouwvlak dat nog aanwezig is in het gebied betreft een hobbymatig agrarisch bedrijf. De overgangszone is geografisch vastgelegd door de reconstructie- en gebiedscommissies zoals te zien is in figuur 2.1. In figuur 2.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied 2006 van de gemeente Best opgenomen. Hierop is te zien dat het merendeel van de functies in de directe omgeving, stedelijk zijn. Tevens geeft het een beeld van het aantal functies waardoor dit gebied is opgenomen in de overgangszone en waarom hier sprake is van een bebouwingsconcentratie.
Hoofdstuk 2
7
Figuur 2.1 Ligging plangebied in relatie tot ontwikkelingszone rondom kern (bron: RLG-atlas provincie Noord-Brabant)
8
Hoofdstuk 2
Figuur 2.2 Uitsnede Bestemmingsplan buitengebied 2006
Hoofdstuk 2
9
2.3 Projectprofiel Huidige situatie Het plangebied bestaat uit agrarische gronden en een intensieve veehouderij. De agrarische gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland. De intensieve veehouderij betreft een pluimveebedrijf. Het bedrijf is gericht op vleeskuikens, die in drie stallen worden gehouden. De stallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 3.450 m². In de stallen is plaats voor ongeveer 60.000 vleeskuikens. Naast de stallen is er nog een bedrijfswoning aanwezig en heeft de ondernemer gronden in gebruik. Het bedrijf beschikt over 13.203 kg fosfaatrechten en 26.406 pluimveerechten. Dit houdt in dat er 60.000 vleeskuikens gehouden mogen worden. Het bedrijf beschikt over een vergunning voor extra stalruimte van 2.080 m². Het bedrijf kan dan uitbreiden (in de huidige situatie) naar 104.000 vleeskuikens. Toekomstige situatie De ondernemer heeft een keuze gemaakt om te stoppen met zijn bedrijf. Daardoor zal de kwaliteit van de woon- en leefomgeving rondom de Klaverhoekseweg gaan verbeteren. Aangezien de locatie niet veel potentie heeft om in de verdere toekomst als intensieve veehouderij te kunnen fungeren, heeft de ondernemer ervoor gekozen om deel te nemen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de pluimveehouderij worden beperkt/belemmerd door de aanwezigheid van niet-aan-het-buitengebied-gebonden functies. Ondanks dat in de huidige situatie nog sprake is van een geldende vergunning om meer dieren te houden, gelden er nog beperkingen vanuit geur, onzekerheid omtrent stikstofdepositie en de noodzakelijke extra investeringen naar aanleiding van de toekomstige wetgeving omtrent mestverwerking. Door de provincie is de Ruimte-voor-Ruimteregeling in het leven geroepen. In deze regeling is opgenomen dat bij beëindiging en sloop van een intensieve veehouderij, onder voorwaarden, een of meerdere woningen gebouwd kunnen worden. De initiatiefnemer wenst deel te nemen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling en daarmee zijn bedrijf te beëindigen en te saneren. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven kan het bedrijf uitbreiden met de huidige vergunning. Door deze in te leveren en het aankopen van twee Ruimte-voor-Ruimtetitels kan de initiatiefnemer in totaal zes woningen realiseren in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Ruimte-voor-Ruimte De verordening bevat een basisregeling en geeft Gedeputeerde Staten (GS) de mogelijkheid aanvullende regels te stellen. De Beleidsregel Ruimte-voor-Ruimte 2006 is voorlopig aangewezen als nadere regeling. Hieronder is een gedeelte van de inhoud (die op dit moment relevant zijn) opgenomen die van toepassing zijn.
10
Hoofdstuk 2
Inhoud regeling Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet de aanvraag betrekking hebben op intensieve veehouderijen die op en na 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik waren. Hiervan is sprake indien op 10 september 1999 tot het moment van beëindiging van de intensieve veehouderij onafgebroken: a. voor de intensieve veehouderij een mestnummer is afgegeven; Er is een mestnummer(110357715) aanwezig b. voor de intensieve veehouderij bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen) rechten voor de intensieve veehouderij waren geregistreerd overeenkomend met tenminste 700 kilogram fosfaat; Er zijn voor dit bedrijf op dit moment 13.203 kg aan fosfaatrechten geregistreerd. c. voor de activiteiten van de intensieve veehouderij een toereikende milieuvergunning aanwezig was. Er is een toereikende milieuvergunning aanwezig voor het houden van 104.000 vleeskuikens. Subconclusie Het intensieve veehouderijbedrijf komt in aanmerking voor de Ruimte-voorRuimteregeling volgens de voorwaarden zoals hierboven benoemd. Het bedrijf is sinds 1981 tot heden in bedrijf als zijnde een intensief veehouderijbedrijf. Gezien de doelstelling van de reconstructie dient de aanvraag betrekking te hebben op intensieve veehouderijen waarvan de agrarische bedrijfsgebouwen zich bevinden op locaties die gelegen zijn in die delen van de reconstructiegebieden die zijn aangeduid als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, met dien verstande dat in laatstgenoemde gebieden alleen locaties in aanmerking komen die niet zijn aan te merken als duurzame locaties voor de intensieve veehouderij. Subconclusie De intensieve veehouderij is gelegen in een verwevingsgebied (zie figuur 4.2). Dat betekent dat het bedrijf aan deze voorwaarde voldoet, mits het geen duurzame locatie betreft. De gemeente Best heeft in haar geldende bestemmingsplan Buitengebied duurzame locaties opgenomen. De intentie hiervan was om intensieve veehouderijbedrijven ruimte voor ontwikkeling te bieden. De provincie heeft op dit onderdeel echter goedkeuring onthouden. De regeling is dan ook geschrapt in het bestemmingsplan. Laat onverlet dat de gemeente locaties heeft aangegeven (aangeduid) in het bestemmingsplan die als duurzaam bestempeld zijn. In dit geval is het bedrijf van de initiatiefnemer niet aangemerkt als potentieel duurzame locatie.
Hoofdstuk 2
11
Om in aanmerking te komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet op het moment van indiening van de aanvraag sprake zijn van beëindiging van de intensieve veehouderij. Van beëindiging van de intensieve veehouderij is sprake indien voor alle locaties van de intensieve veehouderij aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. de productie van dierlijke meststoffen is feitelijk beëindigd; Het voornemen is om de productie te beëindigen. Uiteraard dient hier zekerheid over de procedure te bestaan. Als blijkt dat er geen of weinig mogelijkheden bestaan om de gewenste ontwikkeling tot stand te laten komen dan zal de ondernemer zijn bedrijf niet beëindigen, slopen en saneren. Wanneer zekerheid bestaat omtrent de doorgang van de gewenste ontwikkelingen dan zal de ondernemer voldoen aan deze voorwaarde. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat binnen 14 weken na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de productie van dierlijke meststoffen wordt beëindigd. b. de milieuvergunning die betrekking heeft op de activiteiten van de intensieve veehouderij is ingetrokken al dan niet door wijziging of aanpassing van de milieuvergunning in het geval van handhaving van andere agrarische activiteiten ter plaatse dan de activiteiten die betrekking hebben op de intensieve veehouderij; Het voornemen is om de milieuvergunning in te laten trekken en de intensieve veehouderij te beëindigen. Uiteraard dient hier zekerheid over de procedure te bestaan. Als blijkt dat er geen of weinig mogelijkheden bestaan om de gewenste ontwikkeling tot stand te laten komen dan zal de ondernemer zijn bedrijf niet beëindigen, slopen en saneren. Wanneer zekerheid bestaat omtrent de doorgang van de gewenste ontwikkelingen dan zal de ondernemer voldoen aan deze voorwaarde. De milieuvergunning wordt ingetrokken op het moment dat het bestemmingsplan is vastgesteld. Dit is opgenomen in de anterieure overeenkomst die de gemeente met de initiatiefnemer is aangegaan. De ondernemer heeft bij de gemeente aangevraagd om de milieuvergunning in te trekken (zie bijlage anterieure overeenkomst). c.
de rechten voor de intensieve veehouderij die voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd zijn doorgehaald. Het voornemen is om de rechten door te halen. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat binnen 14 weken na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de rechten voor de intensieve veehouderij worden doorgehaald.
12
Hoofdstuk 2
Subconclusie Uiteraard dient er aan bovenstaande voorwaarden voldaan te worden. Het is op dit moment nog onredelijk om te verlangen dat alle rechten ingeleverd worden en de productie wordt gestopt. De ondernemer eist, logisch, eerst zekerheid omtrent een vergoeding of compensatie om zijn bedrijf en daarmee zijn huidige inkomen te compenseren. Hiervoor dienen afspraken te worden gemaakt met provincie en gemeente. De aanvraag dient te voldoen de volgende voorwaarden: a. de aanvraag moet rechtstreeks verband houden met de beëindiging van één of meer intensieve veehouderijen; Er wordt één intensieve veehouderijbedrijf op locatie beëindigd. b. op het moment van indiening van de aanvraag moeten de agrarische bedrijfsgebouwen (minimaal 1.000 m² per woning) van de beëindigende intensieve veehouderij gesloopt zijn1; Agrarische bedrijfsgebouwen: Gebouwen die behoren tot de intensieve veehouderij, niet zijnde een woning, die in gebruik zijn of waren voor de huisvesting van dieren en/of voor de uitoefening van de intensieve veehouderij inclusief de eventueel daarbij behorende kelder en mestbassin maar exclusief de aanwezige sleufsilo’s
De bedrijfsbebouwing wordt op een later tijdstip gesloopt. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing betreft 3.450 m². Aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De vergunning voor het slopen is reeds aangevraagd en is als bijlage aan de anterieure overeenkomst toegevoegd. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat de sloop daadwerkelijk gaat plaatsvinden na vaststelling van het bestemmingsplan. Het tekort aan vierkante meters bebouwing wordt bijgekocht. c.
op het moment van indiening van de aanvraag moet op de slooplocatie(s) voldoende milieuwinst (minimaal 3.500 kg fosfaatrechten per woning) zijn behaald; De ondernemer heeft op dit moment 13.203 kg aan fosfaatrechten en is voornemens deze op een later tijdstip uit de markt te laten nemen. Het tekort aan fosfaatrechten wordt bijgekocht. d. op het moment van indiening van de aanvraag moet op de slooplocatie(s) een passende herbestemming van deze beleidsregel zijn gelegd (zie kader 1); Via dit bestemmingsplan wordt de bestemming “Wonen” en “Agrarisch” opgenomen. Deze bestemming is passend op deze locatie gezien het feit dat de functie niet zorgt voor een belemmering voor functies in de omgeving (zie hoofdstuk 5) en de meerderheid van de functies in de directe omgeving wonen betreft.
1
Er zijn afspraken te maken met de overheid om via een overeenkomst te regelen dat de bebouwing gesloopt moet worden als het bestemmingsplan vastgesteld is.
Hoofdstuk 2
13
e. vast moet staan dat geen van de elementen uit de anti-cumulatiebepaling (zie kader 2) van deze beleidsregel van toepassing is ( geweest) op de slooplocatie(s); Het bedrijf is nog in werking en heeft derhalve dan ook niet meegedaan aan andere regelingen in het kader van de beëindiging van de intensieve veehouderij. Kader 1: passende herbestemming Passende herbestemming Bij de aanvraag geldt de eis dat op de slooplocatie een passende herbestemming wordt gelegd ter voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Aan de eis van passende herbestemming is voldaan indien: In het geval van een volledige beëindiging van alle agrarische activiteiten op de slooplocatie, de omzetting van de oude bestemming die agrarisch gebruik van het perceel mogelijk maakt, naar een andere bij de omgeving passende bestemming; In het geval van beëindiging van alleen de intensieve veehouderij en handhaving van andere agrarische activiteiten op de slooplocatie, een aanpassing van de oude bestemming, waarbij het bouwblok wordt afgestemd op de omvang van de overblijvende agrarische activiteiten en, voor zover nodig, met aanpassing van de bestemming in die zin dat intensieve veehouderij wordt uitgesloten. Indien op het moment van indiening van de aanvraag nog geen passende herbestemming is gelegd op de slooplocatie als bedoeld in lid 1, dient op het moment van indiening van de aanvraag hiertoe een voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn genomen.
Kader 2 anti-cumulatiebepaling Zoals in het streekplan in het kader van de regeling ruimte voor ruimte is aangegeven wordt geen planologische medewerking aan de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel verleend als in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, kan worden gekomen. Als “zodanig andere redelijke wijze” wordt in elk geval beschouwd de situatie waarin: a. de initiatiefnemer op het moment van indiening van de aanvraag, op grond van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv) dan wel enige andere regeling, subsidie heeft genoten voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen waarvan in de aanvraag sprake is; b. al op andere wijze gebruik gemaakt is van een gemeentelijke of provinciale regeling gericht op het mogen ontwikkelen van één of meer woningbouwkavels in ruil voor bedrijfsbeëindiging en de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij.
Subconclusie De ondernemer kan aan alle hierboven genoemde voorwaarden voldoen. Het is logisch dat hij kiest voor zekerheid en op dit moment het bedrijf nog niet kan beeindigen, de bedrijfsbebouwing gaat slopen en zijn milieurechten inlevert wegens het ontbreken van de zekerstelling. Bij zekerheid omtrent de bestemmingswijzigingen en het daadwerkelijk uitvoeren van de regeling wordt het bedrijf, conform de regeling, beëindigd, gesloopt en gesaneerd.
14
Hoofdstuk 2
Om te komen tot het aantal gewenste woningen kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot het salderen van het sloopoppervlakten van andere agrarische bedrijven die toebehoren aan verschillende intensieve veehouderijen die in het kader van de regeling Ruimte-voor-Ruimte worden beëindigd. Indien dit salderen leidt tot een oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen van 1.000 m2 of meer, wordt voldaan aan het vereiste dat minimaal 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt om voor de regeling ruimte voor ruimte in aanmerking te kunnen komen. In dit geval wordt er 3.450 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt, waarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de minimale hoeveelheid te slopen oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen per intensieve veehouderij is 200 m2; Er is 3.450 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig ten behoeve van de intensieve veehouderij. Daarmee voldoet het plan ruimschoots aan deze voorwaarde. b. de oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen waarmee gesaldeerd wordt, moet eveneens afkomstig zijn van te beëindigen intensieve veehouderijen. De initiatiefnemer heeft het tekort aangekocht bij een reeds gesloopte intensieve veehouderij. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde. Indien voor een intensieve veehouderij, die in het kader van de regeling ruimte voor ruimte wordt beëindigd, onvoldoende rechten voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd om te voldoen aan het in lid 1 bedoelde vereiste om per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel tenminste 3.500 kilogram fosfaat uit de markt te nemen door doorhaling van de voor de intensieve veehouderij voor de slooplocatie(s) geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij, kan éénmalig fosfaat worden bijgekocht om op die manier op het moment van indiening van de aanvraag aan de vereiste hoeveelheid fosfaat te voldoen. Hierbij geldt een maximum van 2.800 kilo bij te kopen hoeveelheid fosfaat per te beëindigen bedrijf. Subconclusie Het bedrijf voldoet aan alle hierboven gestelde voorwaarden of kan daaraan voldoen bij het maken van afspraken. Het bedrijf kan 13.203 kg aan fosfaatrechten inleveren. Daarmee kunnen in theorie (13.203 / 3.500 =) 3.77 woningen gerealiseerd worden. Voor de bebouwing geldt dat (3.450 / 1.000 =) 3.45 woningen gerealiseerd kunnen worden. De initiatiefnemer heeft het tekort aan vierkante meters bebouwing en fosfaatrechten aangekocht en ingeleverd. Zodoende kan de initiatiefnemer conform de Ruimte-voor-Ruimteregeling vier woningen realiseren. Als op een te beëindigen intensieve veehouderij een veelvoud van 1.000 m² agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, kan dit onder de volgende voorwaarden leiden tot een hieraan direct gerelateerd aantal ruimte voor ruimtekavels.
Hoofdstuk 2
15
Aangetoond moet dan worden dat voor de intensieve veehouderij gedurende een periode van tenminste drie jaar direct voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken rechten voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) overeenkomend met de eis van 3.500 kilogram fosfaat per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel. Ook in deze situatie geldt dat eenmalig maximaal 2800 kg fosfaat mag worden bijgekocht. Subconclusie Uit bovenstaande blijkt dat het maximum aantal kg fosfaatrechten dat bijgekocht mag worden op 2.800 kg ligt. De initiatiefnemer heeft het resterende aantal kilogrammen aan fosfaatrechten (1.925 kg) bijgekocht en blijft daarmee onder de grens van 2.800 kg fosfaat. Conclusie Ruimte-voor-Ruimteregeling De initiatiefnemer voldoet aan de voorwaarden van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De directe vorm van de Ruimte-voor-Ruimteregeling biedt de initiatiefnemer de mogelijkheid om vier woningen in het gebied te realiseren. Daarnaast kan zijn bedrijfswoning omgezet worden naar “wonen”. De initiatiefnemer wenst echter zes woningen te realiseren. Enerzijds ziet hij af van uitbreiding van zijn pluimveebedrijf, waarvoor hij al verschillende investeringen heeft gedaan en de milieuvergunning al heeft gekregen. Anderzijds investeert de initiatiefnemer ook nog in de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Om deze investeringen financieel te dragen wenst de initiatiefnemer twee extra woningen. Deze woningen kunnen echter niet zo maar gerealiseerd worden. Ook hiervoor biedt de Ruimte-voor-Ruimteregeling een uitkomst. Dat betekent dat de initiatiefnemer bouwtitels aankoopt die verkregen zijn middels de Ruimte-voorRuimteregeling. In het kort komt het er op neer dat de initiatiefnemer de beëindiging, sloop en sanering van een intensieve veehouderij op een andere locatie financiert. Agrarische ondernemers, die deelnemen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling, maar geen woningen kunnen of willen bouwen, kunnen dit recht doorverkopen. Uiteraard is niet elke plek geschikt om een woning te realiseren. Dit is afhankelijk van de ligging en de functies in de omgeving. In principe is het gebied buiten de kernen (buiten- of landelijk gebied) het werkterrein voor agrarische ondernemers, recreatie en natuur (de basis). Door veranderende trends en wet- en regelgeving zijn sommige gebieden geschikt voor andere functies. Op deze plekken is vaak meer ruimte om woningen te realiseren dan in pure agrarische of natuurgebieden.
16
Hoofdstuk 2
De gemeente Best heeft aangegeven dat zij akkoord zijn met de realisatie van twee extra Ruimte-voor-Ruimtewoningen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Tevens heeft zij aangegeven dat het van een meerwaarde getuigd wanneer deze titels afkomstig zijn uit de gemeente Best zelf. De initiatiefnemer heeft aangegeven hieraan te willen voldoen.
2.4 Vigerend bestemmingsplan Voor het plangebied is bestemmingsplan Buitengebied Best 2006 van toepassing. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 januari 2008 en op 28 september 2008 gedeeltelijk door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant goedgekeurd. Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingen van toepassing: - Enkelbestemming: Agrarische bedrijfsdoeleinden (ter plaatse van het pluimveebedrijf); - Aanduiding: niet grondgebonden – intensieve veehouderij (ter plaatse van het pluimveebedrijf); - Agrarisch gebied (overig gebied); - Archeologisch waardevol (overig gebied). De op de plankaart voor ‘Agrarische bedrijfsdoeleinden’ (AB) aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: a. Grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘ngi’ op de plankaart tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan. b. Één bedrijfswoning; c. Teeltondersteunende voorzieningen; d. Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven; e. Productiegebonden detailhandel; f. Voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden; g. Groenvoorzieningen; h. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen; i. Extensief recreatief medegebruik. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten aanzien van de wijziging van de bestemming naar “Woondoeleinden”. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in ‘Woondoeleinden (medebestemming)’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Hoofdstuk 2
17
a. De betreffende locatie is niet geschikt voor agrarisch hergebruik. Hiervan is sprake wanneer een locatie niet gelegen is in landbouwontwikkelingsgebied of op een potentieel duurzame locatie. De gemeente Best heeft in haar vigerende bestemmingsplan Buitengebied duurzame locaties opgenomen. De intentie hiervan was om intensieve veehouderijbedrijven ruimte voor ontwikkeling te bieden. De provincie heeft op dit onderdeel echter goedkeuring onthouden. De regeling is dan ook geschrapt in het bestemmingsplan. Laat onverlet dat de gemeente locaties heeft aangegeven (aangeduid) in het bestemmingsplan die als duurzaam bestempeld kunnen worden. In dit geval is het bedrijf van de initiatiefnemer niet aangemerkt als potentieel duurzame locatie. b. Bewoning mag uitsluitend plaatsvinden in de voormalige bedrijfswoning. Het plan voldoet hier niet aan, de bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning, maar er worden meerdere woningen gerealiseerd (via de Ruimte-voorRuimteregeling). Het plan wijkt af van deze voorwaarde. c. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. In de directe omgeving is één agrarisch bedrijf aanwezig. Via de website bvb.brabant.nl is aangegeven dat daar de volgende dieren aanwezig zijn: 1. Keldersehoeveweg 2 (zoogkoeien, jongvee, paarden, fokstieren, vleesstieren). Het agrarisch bedrijf bevindt zich op ruim 116 meter van het plangebied. De Wet geurhinder en veehouderij heeft aangegeven dat voormalige agrarische bedrijfswoningen (bij veehouderijen) een minimum afstand van 50 meter dienen aan te houden. Dit geldt ook voor Ruimte-voor-Ruimtewoningen. Dit plan zorgt niet voor een belemmering van andere agrarische bedrijven. Zie ook paragraaf 5.7. d. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat het plan voldoet aan deze voorwaarde. e. De overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen. De overige gronden krijgen de bestemming ‘Agrarisch gebied’. Het plan voldoet aan deze voorwaarde. f. De oppervlakte aan bijgebouwen dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 120 m² met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De oppervlakte van de bijgebouwen krijgt een maximum gezamenlijk oppervlakte van 120 m² per woning.
18
Hoofdstuk 2
g. Indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart aangeduide bebouwingsconcentratie 1 of 2 geldt dat bij sloop van overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte van de woning tot een maximum van 900 m³ ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de max. oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m². Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied. De op de plankaart voor ‘Agrarische gebied’ (A) aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: a. Agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen; b. Behoud van archeologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘Archeologische verwachtingswaarde’ op de plankaart; c. Behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen; d. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. Extensief recreatief medegebruik. Ter plaatse van de aanduiding ‘archeologische verwachtingswaarde’ is het verzetten van grond (afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) zonder vergunning niet mogelijk. Een archeologisch onderzoek dient aan te tonen of er archeologische resten in de bodem zitten. Als aangetoond is dat archeologische resten niet aanwezig zijn of niet beschadigd worden kan een vergunning worden verleend. Afwijking Bestemmingsplan Het realiseren van woningen op gronden die bestemd zijn als ‘agrarisch gebied (A)’ is niet mogelijk. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan. Om die reden dient een aparte procedure te doorlopen worden. Hiervoor dient een apart (partiële herziening van het) bestemmingsplan te worden opgesteld. Omdat voor de gronden een aanduiding ‘Archeologische verwachtingswaarde’ is opgenomen dient een archeologisch onderzoek aan te tonen of er archeologische resten in de bodem zitten. Als aangetoond is dat archeologische resten niet aanwezig zijn of niet beschadigd worden, kan een vergunning worden verleend. De bedrijfswoning kan middels een wijzigingsbevoegdheid omgezet worden naar “Woondoeleinden”. Omdat deze ontwikkeling deel uitmaakt van het grotere geheel (beëindiging intensieve veehouderij en realisatie van zes woningen) is besloten dat deze ontwikkeling in dit plan is opgenomen.
Hoofdstuk 2
19
2.5 Stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording Plangebied en omgeving
Luchtfoto met woning initiatiefnemer (bron: Image ©2009 Aerodata International Surveys ©2009 Google™)
Het plangebied is gelegen op een dekzandrug. De zandgrond is bedekt met een enkeerdlaag; een vruchtbare bodem ontstaan door voortdurende ophoging met mest. In het gebied zijn de hoogteverschillen beperkt zichtbaar. In met name de oostzijde van het terrein zijn lichte hoogteverschillen waarneembaar. Deze gronden zijn bebouwd of in gebruik ten behoeve van de (sier)boomteelt. Op de historische kaart van 1900 is een kleinschalig landschap zichtbaar. Het gebied bestond voorheen uit kleine akkers omringd door houtwallen van hoofdzakelijk eiken. De structuren van dit landschap zijn nog zichtbaar; de beplanting op de akker is grotendeels verdwenen. De wegen rondom het plangebied zijn beplant met diverse type bomen van wisselende ouderdom. Langs de Klaverhoekseweg staan populieren aan de westzijde en eiken richting de oostzijde. Een deel van de eiken is nieuw aangeplant. Langs de Hurkseweg staan eiken en beuken. De Keldersehoevenweg is voorzien van wilg, populier en eik.
20
Hoofdstuk 2
Geomorfologische kaart
Bodemkaart
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen /
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen /
Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
Hoogtekaart (bron: www.ahn.nl)
Historische kaart 1900 (bron: www.watwaswaar.nl)
Topografische kaart (bron: Kadaster, Emmen 2004)
Luchtfoto (bron: Image ©2009 Aerodata International Surveys ©2009 Google™)
Hoofdstuk 2
21
Het gebied is zichtbaar aan ontwikkeling onderhevig. De ouderdom van de bebouwing is divers. Oudere, karakteristieke bebouwing is beperkt aanwezig en concentreert zich aan de oostzijde van het plangebied. Nieuwe bebouwing is onlangs nog gerealiseerd op Klaverhoekseweg nr. 18. De woningen staan op wisselende afstand, maar veelal direct aan de weg. Een uitzondering is de sterk naar achteren gelegen woning op nr. 9a. De huidige stallen zijn omringd door een strook van heesters van onder andere zomereik, ruwe berk, veldesdoorn, rode kornoelje, eenstijlige meidoorn, wilgen, bramen etc. Door regelmatige snoei worden de stallen niet constant aan het zicht onttrokken. Aan de westzijde is, door het ontbreken van heesters, volledig zicht op de zijkant van de stallen mogelijk. Langs de noord-zuid gelegen waterloop (ten oosten van Klaverhoekseweg 9a) staan drie schietwilgen op het naburige perceel. Aan de westzijde van de bestaande woning staan temidden van de beplanting rondom de stallen populieren en een eik als relict van een houtwalstructuur. Op de historische kaart is op deze locatie een oud pad zichtbaar. Het hele ensemble van de stallen (met beplantingsstrook) is te beschouwen als een massa die het zicht uit diverse perspectieven beëindigt. Zichtrelaties tussen de noordelijk gelegen Hurkseweg en zuidelijk gelegen Klaverhoekseweg zijn aanwezig ten westen van Klaverhoekseweg 9a en ten oosten van nr. 11a. Vanuit de Hurkseweg is zicht op de overkant, dat wil zeggen links en rechts van de stallen, mogelijk naast woning op nr. 6 en nr. 2. Tussen de westelijk gelegen Keldersehoevenweg en het oostelijk gelegen deel van de Klaverhoekseweg is vrijwel geen zichtrelatie aanwezig. De huidige stallen (met beplanting) hebben door hun centrale ligging een groot effect op de zichtrelaties en mate van openheid van het gebied.
22
Hoofdstuk 2
Klaverhoekseweg 9a
Klaverhoekseweg in oostelijke richting
Zicht op akkers vanaf Klaverhoekseweg
Klaverhoekseweg oostelijk deel
Hurkseweg in westelijke richting
Hurkseweg in oostelijke richting
Zicht op stallen vanaf Keldersehoevenweg
Zicht op weides westzijde vanaf Klaverhoekseweg
Hoofdstuk 2
23
Uitgangspunten Voor de ruimtelijke vertaling van de landschappelijke kwaliteitsverbetering en woningbouw, zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd. Hierbij is een splitsing aangebracht tussen uitgangspunten voor landschap en de ruimte voor ruimte kavels. Landschap - Inspelen op ‘groene’ stepping stones zoals bosgebieden De Scheeken, Nieuwe Heide (Visie Groene Woud, Landschapsontwikkelingsplan) - Inspelen op kampenlandschap / coulissenlandschap - Aanleg paden voor verbetering beleving landschap - Koppeling maken met recreatieve punten (Landschapsontwikkelingsplan) - Verbinding maken met bestaande zandpaden - Gebruik maken van inheemse en gebiedseigen beplanting Ruimte voor Ruimte kavels - Inspelen op overgang bebouwingsconcentratie Sonseweg / Sint Oedenrodenseweg naar nieuwe clusters / verdichte linten - Clusteren van kavels - Behoud van en/of accentueren doorkijkjes - Financieren bedrijfsbeëindiging, sloop en landschapsverbetering - Zes kavels situeren op eigendom van initiatiefnemer De ruimtelijke uitgangspunten zijn opgenomen in de schets en toelichting.
24
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2
25
Visie De sloop van de stallen levert een aanzienlijke verbetering van de landschappelijke beleving van de akker op. Indien de stallen worden gesloopt bestaat de mogelijkheid zes woningen te realiseren op het eigendom van de initiatiefnemer. Hierbij is het inspelen op nieuw vrijgekomen zichtvensters leidend in de positionering.
Verkavelingsplan; de rode rechthoeken zijn bouwvlakken.
Landschappelijke versterking en inpassing De kwaliteitsverbetering wordt gevormd door sloop van de stallen en het versterken van landschappelijke en ecologische waarden. Voor de totale gebiedsversterking worden houtwallen, paden en een bomenweide gebruikt. Op perceelsniveau wordt naast houtwallen, ook gebruik gemaakt van heesters en hagen op de erfgrenzen. Langs de Klaverhoekseweg wordt een bomenweide gerealiseerd. In de weide, in de verschijningsvorm van een brink, wordt gebruik gemaakt van appelboom en walnoot. Aanvullend zijn lagere bomen mogelijk waaronder (sier)kers, (sier)peer of - in aansluiting op de beplanting van de nieuw gerealiseerde woning op Klaverhoekseweg 18 - veldesdoorn. Haaks op de Klaverhoekseweg worden de bestaande woning (9a) en de drie woningen ingekaderd door een gemengde houtwal aan de noordwestkant en een knotwilgensingel aan de zuidoostkant. Beide groenstructuren grenzen aan bestaande waterlopen. De aan de westzijde gelegen bestaande heesters van onder andere zo-
26
Hoofdstuk 2
mereik, ruwe berk, veldesdoorn, rode kornoelje, eenstijlige meidoorn, wilgen, bramen etc. worden ter plaatse van de nieuwe houtwal waar mogelijk behouden. De woonpercelen aan de Hurkseweg worden eveneens aan de achterzijde begeleid door houtwallen bestaande uit hazelaar, (inheemse) vogelkers, veldesdoorn, wilde kardinaalsmuts, gelderse roos en/of meidoorn en aan zijdelingse perceelsgrenzen door knipheggen van beuk en liguster met daarin enkele boomvormers. Het weidegebied tussen de woningen aan de Klaverhoekseweg en de Hurkseweg wordt gebruikt als grasland. Het gebied wordt toegankelijk gemaakt door een zandpad met een begeleidende houtwal. Afhankelijk van het gebruik (begrazing) zullen hier verschillende soorten ruig grasland ontstaan. Het zandpad loopt vanaf de meest zuidelijk gelegen woning aan de Klaverhoekseweg (tussen de erfafscheiding en de knotwilgen langs het water) het gebied in en takt ten oosten van de meest noordelijk gelegen nieuwe woning weer aan op de Hurkseweg. Langs het wandelpad wordt een strook van 6 meter aangehouden ten behoeve van een ruigtegebied. Dit betekent dat hier een natuurlijke verwildering plaatsvind. Op het veld ten zuiden van de ruigtestrook wordt extensief maaibeheer toegepast. Eventueel worden delen van het gebied ingezaaid met een gras-kruidenmengsel. Woningen Klaverhoekseweg
Bomenweide en houtwallen aan voorzijde percelen Klaverhoekseweg
Langs de Klaverhoekseweg is ruimte voor drie woningen. De woningen worden naast elkaar op de percelen 280 en 281 gepositioneerd. De aansluiting wordt gevonden met de bestaande woning op nr. 9a. Door clustering is aan de oost- en westzijde van deze percelen zicht op de Hurkseweg mogelijk. De percelen hebben individueel een oppervlakte van circa 2000 m². De woningen, met een inhoud van circa 750 m³ staan, gelijk aan de bebouwing in de omgeving, op wisselende afstand van de weg. Variatie in de positionering met de lange of korte zijde aan de weg is mogelijk, mits de oriëntatie en positionering op elkaar worden afgestemd. Behoud van open zones tussen de gebouwen en het voorkomen van een bebouwingsfront is
Hoofdstuk 2
27
hierbij leidend. De woningen worden ontsloten middels een lus die aansluiting vindt op de bestaande entree van woning nr. 9a.
Woningen aan de Klaverhoekseweg
Woningen aan de Hurkseweg
Woningen Hurkseweg Langs de Hurkseweg is ruimte voor drie woningen. Clusteren van de massa’s is een karakteristiek in het lint; twee woningen worden naast perceel 327 gesitueerd om deze methodiek te volgen. Het behoud van het zichtvenster tegenover de woningen met nummer 3 en 5 is medebepalend voor de positionering van de woningen. De percelen hebben een oppervlakte van respectievelijk circa 2100 en 2000 m². Naast perceel 97 is tevens een woonperceel gesitueerd. Dit perceel heeft een oppervlakte
28
Hoofdstuk 2
van circa 2200 m². De woningen, met een inhoud van circa 750 m³, staan gelijk aan de bebouwing in de omgeving, direct aan de weg. Beplantingen Overzichtskaart beplantingen
(zie volgende pagina)
1. Bomenweide / brink Appelboom (Malus domestica) Walnoot (Juglans regia) Krokus (Crocus sativus) Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) 2. Houtwal / knotwilgensingel Zomereik (Quercus robur) Berk (Betula pendula) Knotwilg (Salix alba) 3. Houtsingels Hazelaar (Corylus avellana) Zomereik (Quercus robur) Els (Alnus glutinosa) Wilg (Salix vitellina) Berk (Betula pendula) Krentenboompje (Amelanchier medik) 4. Knipheggen Beuk (Fagus sylvatica) Liguster (Genus Ligustrum) 5. Knotwilgensingel / hakhoutsingel Knotwilg (Salix alba) Wilg (Salix vitellina) Zomereik (Quercus robur) 6. Erfafscheiding Haagbeuk (Carpina betulus) 7. Ruigtestrook geen beheer en bewerking, een strook die niet gemaaid wordt en zal 'verruigen'.
Hoofdstuk 2
29
1
7 8163 m²
nk
6
2904 m² Bom enw eide / bri
fruitbomen appelboom (Malus domestica) walnoot (Juglans regia)
3
gras + verwilderingsbollen Krokus (Crocus sativus) Sneeuwklokje (Galanthus nivalis)
hakhoutsingel zomereik (Quercus robur) wilg (Salix vitellina) knotwilg (Salix alba) ruwe berk veldesdoorn rode kornoelje eenstijlige meidoorn bramen
erafscheiding haagbeuk (Carpinus betulus)
Ruigtestrook 6m breed ruiggras
hakhoutsingel els (Alnus glutinosa) hazelaar (Corylus avellana) wilg (Salix vitellina) zomereik (Quercus robur) berk (Betula pendula) krentenboompje (Amelanchier medik)
8
2
5
11860 m² paardenwei
3
4
11629 m² paardenwei
zomereik (Quercus robur) wilg (Salix vitellina) knotwilg (Salix alba)
Knotwilgensingel / hakhoutsingel
Bloemrijk grasland Extensief agrarisch beheer
houtwal / knotwilgensingel zomereik (Quercus robur) berk (Betula pendula) knotwilg (Salix alba)
3
4
Knipheggen
Beeldkwaliteit Stedenbouwkundige opzet: x De woningen verschillen van karakter; x De hoofdwoning bestaat uit één laag met kap; x Bijgebouwen en garages vormen één architectonisch ontwerp met het woongebouw; x De woningen oriënteren zich naar de straat. Hoekwoningen hebben een tweezijdige oriëntatie. Architectuurstijl: x Eigentijdse vertaling van agrarische architectuur, niet historiserend; x Heldere krachtige vormen. Archetype huis of schuur, volume met kap (eventueel met schoorsteen). x Ingetogen beeld, zowel in hoofdvorm als in detaillering. x Zorgvuldige detaillering. Dakvorm x Prominente kap; x Zadeldak; x Wolfseinden zijn niet toegestaan; Accenten: x Schoorstenen zijn toegestaan; x Aandacht voor entrees; Kleur en materiaalgebruik: x Ingetogen kleur- en materiaalgebruik; x Gevels: baksteen (roodbruintinten, mangaan, zwart), hout, glas, natuursteen; x Daken: keramische ongeglazuurde dakpannen (antraciet, rood), zink, riet, ‘; x Kozijnen: hout of staal. Kleur: antraciet of grijstinten, wit, houtskleur.
Hoofdstuk 2
31
Bron foto’s: Bestemmingsplan Landgoed Kleinbroek, gemeente Best, Vastgesteld 18 juni 2012, NL.IMRO.0753.bpLandgoedKB2011-VG01
32
Hoofdstuk 2
3.
JURIDISCHE PLANOPZET
3.1 Algemeen Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
3.2 Systematiek In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het vigerende bestemmingsplan in het plangebied en de algemene systematiek van de gemeente Best voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
Hoofdstuk 3
33
3.2.1 Inleidende regels Begrippen In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Wijze van meten Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. 3.2.2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger. De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit2: x bestemmingsomschrijving; x bouwregels; x nadere eisen; x afwijken van de bouwregels; x specifieke gebruiksregels; x afwijken van de gebruiksregels;
2
Duidelijk mag zijn, dat een bestemmingsplanbepaling niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
34
Hoofdstuk 3
Daarnaast zijn in de bestemmingen soms nog de volgende elementen opgenomen: x omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; x omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk; x wijzigingsbevoegdheid. Bestemmingsomschrijving De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de gronden worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de gronden toegekende functies. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. Tevens zijn daarbij bijbehorende functies zoals paden, groen, erven, etc. toegestaan. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt weergegeven door de zinsnede ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zinsnede ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar kan ook inrichtingsaspecten bevatten. Bouwregels In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Specifieke gebruiksregels In dit onderdeel van de bestemmingsregeling wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Deze bepaling geeft enkel en alleen de gebruiksvormen weer, waarvan uit de bestemmingsomschrijving niet rechtstreeks is op te maken dat zij binnen een bepaalde bestemming niet zijn toegestaan. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling om de bestemmingsomschrijving. Afwijken van de gebruiksregels Van bepaalde gebruiksregels kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning onder specifiek in de regels genoemde voorwaarden worden afgeweken. Het gaat hier om afwijkingen voor specifieke bestemmingen. Een afwijking van een gebruiksregel mag overigens niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming, wat inhoudt dat de afwijking uitsluitend kan worden verleend voor functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via een afwijking kunnen geen ‘nieuwe’ functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch
Hoofdstuk 3
35
minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid. 3.2.3 Algemene regels Antidubbeltelregel Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen, meer specifiek bepalingen over ondergrondse (bouw)werken. Algemene afwijkingsregels In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om voor alle in het plan voorkomende bestemmingen af te wijken van de planregels ten behoeve van onder andere maatvoerings- en situeringsbepalingen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Algemene aanduidingsregels In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de boringsvrije zone. hierbij is aangesloten op de Verordening ruimte 2014 van de provincie. Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om in bepaalde gevallen het bestemmingsplan te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. 3.2.4 Overgangs- en slotregels Overgangsrecht In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik. Slotregel Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
36
Hoofdstuk 3
3.3 Specifieke bestemmingsregels In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de in het plan voorkomende bestemmingen. Agrarisch Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Agrarisch’ bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor agrarisch gebruik, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen extensief recreatief medegebruik. Bouwen Op de als ‘Agrarisch’ bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan drie meter. Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden bestemde gronden zijn bestemd voor agrarische gebruik, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden conform de landschappelijke inpassing, behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden, behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Bouwen Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan mag niet meer bedragen dan 1,5 meter. Groen Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Groen’ bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’ zijn de gronden tevens bestemd voor voorzieningen van verkeer en verblijf in de vorm van wegen, paden en parkeervoorzieningen. Bouwen Op de als ‘Groen’ bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan drie meter.
Hoofdstuk 3
37
Water Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Water’ bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer zoals bruggen, steigers en duikers en extensief recreatief medegebruik. Bouwen Op de als ‘Water’ bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan drie meter. Wonen Gebruik De in het bestemmingsplan voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor wonen, tuinen en erven, aan-huis-verbonden beroepen en groenvoorzieningen. Via een omgevingsvergunning is het daarnaast – onder voorwaarden – toegestaan om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid en mantelzorg. Bouwen Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één vrijstaande woning toegestaan, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m³. De goot- en bouwhoogte van een vrijstaande woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk zes meter en tien meter met een dakhelling van 45 tot 55 graden. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag per bouwperceel voorts niet meer bedragen dan 120 m². Waarde - Archeologie 4 De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ is van toepassing. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. In de dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunningregeling opgenomen voor de gronden gelegen binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden.
38
Hoofdstuk 3
Daarnaast moet uit een archeologisch onderzoek in voldoende mate blijken dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. Het archeologisch onderzoek dient te voldoen aan het programma van eisen (zie bijlage in de regels).
Hoofdstuk 3
39
40
Hoofdstuk 3
4.
BELEIDSKADER
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een beeld van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in de initiatieflocatie passen. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komt het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
4.2 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat er een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien: x een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys; x over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed; x een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): x het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; x het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
Hoofdstuk 4
41
x
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur. Op de kaart in figuur 4.1 is te zien dat het plangebied in een gebied is aangewezen als Stedelijke regio met topsectoren.
Figuur 4.1 Uitsnede verbeelding behorende bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Rijk kiest voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur door het integraal benutten en uitbouwen van de kracht van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren, internationale verbindingen en mainports. Daarnaast zijn het borgen van ruimte voor bestaande en nieuwe energievoorziening, ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen en het creëren van een efficiënt gebruik van de ondergrond belangrijke randvoorwaarden. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij, alsmede het bieden van meer ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, de mogelijkheid om te voorzien in de eigen woningbehoefte en ruimte voor (collectief ) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meerge-
42
Hoofdstuk 4
neratiewoningen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de programmering van deze verstedelijkingsopgaven in combinatie met het versterken van het vestigingsklimaat. Vanwege de complexiteit van de verstedelijkingsopgave in de stedelijke regio’s rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) maakt het Rijk met decentrale overheden afspraken over de programmering van de verstedelijking. In de andere regio’s is er geen directe Rijksbetrokkenheid meer bij de programmering. Het bestemmingsplan voldoet aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincie Noord-Brabant heeft de algemene kaders uit deze structuurvisie uitgewerkt in concrete regels in onder andere de Verordening ruimte. De gemeente dient met het opstellen van beleid rekening te houden met deze nota’s. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling. Met het bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt, er zijn echter geen kaders opgenomen ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
4.3 Provinciaal beleid Structuurvisie Noord Brabant 2010 partiële herziening 2014 De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebied zijn twee uitsneden gemaakt welke hierna zijn weergegeven. Op 7 februari 2014 hebben de provinciale staten de structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie 2010.
Hoofdstuk 4
43
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier structuren zijn: x de groenblauwe structuur; x de infrastructuur; x het landelijk gebied; x de stedelijke structuur. De initiatieflocatie is binnen gemengd landelijk gebied en zoekgebied verstedelijking gelegen (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2 Uitsnede Structuurvisie ruimtelijke ordening partiële herziening 2014 provincie Noord Brabant
44
Hoofdstuk 4
In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Ze liggen onder andere in en rond Eindhoven-Helmond. Binnen het stedelijk concentratiegebied is een aantal specifieke aanduidingen opgenomen die richting geven aan stedelijke ontwikkelingen, in relatie tot de infrastructuur. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Conclusie De locatie Klaverhoekseweg en omgeving zijn zowel in gemengd landelijk gebied als zoekgebied verstedelijking gelegen. In deze gebieden is ruimte voor niet-aanhet-buitengebied gebonden functies zoals bijvoorbeeld wonen. Deze gebieden zullen naar verwachting een transformatie ondergaan van landelijk naar gemengd en in sommige gevallen zelfs verstedelijkt gebied. Dit geeft aan dat er mogelijkheden zijn voor de initiatiefnemer om de agrarische activiteit te beëindigen en de functie wonen, onder voorwaarden, toe te voegen. Conform de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant is de ontwikkeling passend op deze locatie. Verordening Ruimte Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte van de provincie Brabant in werking getreden. In deze Verordening is aangegeven hoe men omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant.
Hoofdstuk 4
45
Ook de Verordening ruimte geeft verschillende zones aan waarin de locatie en de omgeving zijn gelegen. In dit geval in de volgende zones: - gemengd landelijk gebied (zie figuur 4.3); - zoekgebied verstedelijking, stedelijk concentratiegebied (zie figuur 4.4); - Boringsvrije zone (zie figuur 4.5). Voor de ontwikkeling is het beleid van de provincie van toepassing met betrekking tot: x Intensieve veehouderij (de beëindiging) x Omzetten agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning; x Realisatie Woningen (4) doormiddel van de Ruimte-voor-Ruimteregeling; x Realisatie woningen (2) doormiddel van de aankoop van RuimtevoorRuimtetitels. In de Structuurvisie RO heeft de provincie haar visie neergelegd voor het gemengd landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. De Structuurvisie RO maakt binnen het landelijk gebied onderscheid in: x gemengd landelijk gebied x accentgebied agrarische ontwikkeling. Dit onderscheid komt niet terug in de Verordening. Voor de vertaling op bestemmingsplan niveau is alleen het gemengd landelijk gebied relevant. De aanduiding accentgebied agrarische ontwikkeling is alleen relevant op provinciaal visieniveau, bijvoorbeeld in het geval er in de toekomst behoefte bestaat aan de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwclusters Dat is in dit geval niet aan de orde. De aanduiding van een gebied als gemengde plattelandseconomie impliceert meer ruimte voor niet-agrarische functies. Het gaat daarbij onder andere om het zoeken naar nieuwe economische dragers voor een vitaal platteland. Op delen van het gemengd landelijk gebied is, zoals in dit geval, een aanduiding zoekgebied stedelijke ontwikkeling of integratie stad-land gelegd. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of -onder specifieke voorwaarden- in de gebieden integratie stad-land. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.
46
Hoofdstuk 4
In de boringsvrije zone geldt de minst strikte vorm van bescherming ten aanzien van waterbescvherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hieraan kan bijvoorbeeld invulling gegeven worden door middel van een aanlegvergunningenstelsel voor activiteiten in de bodem die de beschermende kleilaag kunnen doorboren. Over het algemeen is het echter niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijk spoor op te nemen aangezien in de PMV al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan vooral een signalerende functie uit.
Figuur 4.3 Uitsnede Verordening ruimte 2014 agrarisch gebied
Hoofdstuk 4
47
Figuur 4.4 Uitsnede Verordening ruimte 2014 stedelijk gebied
48
Hoofdstuk 4
Figuur 4.5 Uitsnede Verordening ruimte 2014 water
Hoofdstuk 4
49
Het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van de Ruimte-voor-Ruimtewoningen betreffen geen planmatige stedelijke uitbreiding, maar een kwaliteitsverbetering ter plaatse op het gebied van landschap, cultuurhistorie en milieu. Door het verdwijnen van het intensieve veehouderij ontstaat er een beter woon- en leefklimaat (o.a. visueel en milieutechnisch). Middels de Ruimtevoor-Ruimteregeling (zie paragraaf 2.3) wordt een mogelijkheid geboden om woningen, onder voorwaarden, mogelijk te maken in het buitengebied. Ten aanzien van de omzetting van de bedrijfswoning in een burgerwoning is een specifieke regel opgenomen in artikel 7.7 van de Verordening. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat: x er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt; x overtollige bebouwing wordt gesloopt. De overtollige bebouwing wordt gesloopt en de woning wordt niet gesplitst. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning is dan ook mogelijk conform de Verordening ruimte 2014 van de provincie. Regels voor ruimte-voor-ruimtekavels In de Verordening ruimte is beleid opgenomen ten aanzien van Ruimte-voorRuimtekavels. Met de dit plan worden vier woningen gerealiseerd in relatie tot de beëindiging van het veehouderijbedrijf aan de Klaverhoekseweg 9a. Hiervoor geldt het volgende beleid: 7.8 Ruimte-voor-ruimte 1. een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie kan binnen gemengd landelijk gebied voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat. 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan. 3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006. 4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat: a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is;
50
Hoofdstuk 4
b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels; c. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling. Gedeputeerde Staten hebben nog geen nadere regels vastgesteld, waardoor de Beleidsregel Ruimte-voor-Ruimte uit 2006 nog van toepassing is. Deze beleidsregel is beschreven en gemotiveerd in paragraaf 2.3. Geconcludeerd is dat het initiatief voldoet aan deze Beleidsregel. De Ruimte-voor-Ruimtewoningen kunnen dan ook gerealiseerd worden op de voorgestelde locatie. Voorwaarden zijn dat het milieu op die locatie ervan profiteert en dat de ruimte voor ruimte woning op een passende locatie komt in een bebouwingsconcentratie binnen gemengd gebied. Conform de Verordening ruimte wordt een bebouwingsconcentratie als volgt gedefinieerd: Bebouwingsconcentratie: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster; Bebouwingslint: lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied; Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied; Zoals ook gesteld in het gebiedsprofiel is het plangebied gelegen in de overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie. Deze zone is op basis van de reconstructie- en gebiedscommissies opgenomen op de RLG-atlas van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 2.1). De beschrijving behorende bij deze zone komt overeen met de beschrijving bebouwingsconcentratie en wordt zelfs specifiek (kernrandzone) genoemd in de omschrijving van bebouwingsconcentraties. Conform de definitie, zoals opgenomen in de begripsbepalingen in de Verordening ruimte, wordt geconcludeerd dat sprake is van een bebouwingsconcentratie. Conclusie De beëindiging van de intensieve veehouderij past binnen de structuurvisie en de Verordening ruimte. Het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning past eveneens binnen het provinciaal beleid. De realisatie van de woningen in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling is passend binnen het provinciale beleid. Vanuit de Verordening ruimte is het voor de ontwikkeling van Ruimte-voorRuimtewoningen niet noodzakelijk om een extra investering te doen in kwaliteit. De initiatiefnemer heeft echter in overleg met de gemeente afgesproken om toch extra kwaliteit toe te voegen in het gebied, vanwege de overgang van stad naar plattelands.
Hoofdstuk 4
51
De toevoeging van kwaliteit draagt bij aan de kenmerken en waarden die passen bij een bebouwingsconcentratie / kernrandzone, zoals naast groen de realisatie van een wandelpad.
4.4 Gemeentelijk beleid Structuurvisie Best 2030 De gemeente Best heeft op 9 mei 2011 de structuurvisie 2030 vastgesteld. Met deze structuurvisie beoogt de gemeente Best de volgende doelen te bereiken: - integrale visievorming voor de lange termijn; - bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig); - toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen; - basis voor uitwerking in sectoraal beleid en in juridisch-planologische kaders - (zoals bestemmingsplannen); - basis voor uitvoering: zoals het stellen van locatie-eisen, verhalen bovenplanse kosten, vestigen voorkeursrecht. In deze visie geeft de gemeente Best aan dat zij onder andere woningen willen bouwen voor eigen woningbehoefte. De opvang van de regionale woningbehoefte is ondergeschikt, maar gemaakte afspraken worden wel gerespecteerd. De gemeente Best heeft de intentie om te groeien naar een gemeente met maximaal 34.000 inwoners. Grote uitbreidingsplannen zijn niet opgenomen in de visie. Zoals gesteld wordt in de visie zijn de “harde” en de “zachte” plannen zowel binnen als buiten het bestaand bebouwd gebied voldoende om aan de vraag in 2030 te voldoen. Er wordt in de visie niet ingegaan op concrete particuliere initiatieven, maar men kan deze scharen onder de “zachte” plannen die op particulier initiatief hard worden en geen planmatig karakter hebben. In de huidige structuurvisie is het plangebied aangewezen als Ontwikkeling Best Noord (groenstedelijk wonen) op de beleidskaart en als Agrarisch recreatief landschap (in het ruimtelijk fundament). Het initiatief draagt bij aan beide zaken. Het gebied krijgt een kwaliteitsinjectie ten aanzien van landschap, milieu en extensieve recreatiemogelijkheden. Nu het intensieve veehouderijbedrijf verdwijnt ontstaan er meer mogelijkheden voor andere functies.
52
Hoofdstuk 4
Figuur 4.6 Uitsnede Beleidskaart structuurvisie best 2030
Hoofdstuk 4
53
Figuur 4.7 Uitsnede Ruimtelijke fundament Structuurvisie Best 2030
Beleidsnotitie bebouwingsconcentratie De opstelling van deze beleidsnotitie dient als gemeentelijke uitwerking van genoemd provinciaal beleid. Het omvat een gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als gebiedsprofiel en als kader voor projectprofielen. Verder wordt zicht op uitvoering geboden. De te boeken kwaliteitswinst zal de gemeente vast moeten leggen in ruimtelijke onderbouwingen en eventueel privaatrechtelijke overeenkomsten, mede in relatie tot de vereiste sloop, de gewenste beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. Het VAB-beleid kan onderdeel uit maken van de mogelijke Nieuwe Economische Dragers (NED) in het buitengebied in de vorm van (kleine) bedrijven in opstallen. Het doel van voorliggend beleid is een ontwikkelingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven op VAB’s en individuele Ruimte-voor-Ruimte locaties, met name in bebouwingsconcentraties. Om een totaalkader te bieden voor VAB-beleid en individuele RvR-locaties dient deze beleidsnotitie ook als kader voor initiatieven in het overig buitengebied.
54
Hoofdstuk 4
Beleid Best bebouwingsconcentraties Overige functies: Wonen Wonen in het buitengebied wordt door veel mensen aantrekkelijk bevonden. Naast de rust en ruimte vormt de mogelijkheid om direct vanuit de woning in het buitengebied te kunnen recreëren een belangrijke drijfveer. Om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan, biedt het beleid weinig mogelijkheden tot toevoeging van burgerwoningen. Er zijn drie uitzonderingen, zijnde woningbouw in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling (zowel door sloop als door verwerving contingent), realisatie van nieuwe landgoederen (dit valt buiten de scope van deze nota) en de toevoeging van woningen door middel van hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing. Een bijzondere vorm van woningbouw die buiten het reguliere woningbouwprogramma valt, betreft de realisatie van Ruimtevoor-Ruimte-woningen. Het programma voor dit type woningen wordt bepaald door het oppervlak gesloopte stalruimte in het buitengebied. Voor iedere 1.000 m² gesloopte stalruimte met doorhaling van milieurechten mag één woning gebouwd worden op dezelfde locatie of op een betere locatie binnen een bebouwingsconcentratie. Als richtlijn is er voor gekozen om net zoveel woningen te bouwen als er stalruimte wordt gesloopt. Particulieren kunnen ook een Ruimte-voor-Ruimte woning verwerven. Het gebruik van deze constructie Ruimte-voor-Ruimte heeft meerdere positieve effecten. Hij leidt tot een toevoeging van woningtypen aan het aanbod, die nadrukkelijk aanvullend zijn aan het bestaande woningaanbod. Hierdoor wordt de doorstroming op de lokale woningmarkt bevorderd. Daarnaast leidt de ontwikkeling bij juiste inzet tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de desbetreffende locatie. De realisatie van Ruimte-voor- Ruimte-woningen is voornamelijk aan de orde aansluitend aan bestaande bebouwing in een bebouwingsconcentratie. Het plangebied is tegen een bebouwingsconcentratie gelegen, zoals deze zijn opgenomen in deze beleidsnotitie. Conform de begripsbepaling in de Verordening ruimte (zie paragraaf 4.3.) is het plangebied in een bebouwingsconcentratie gelegen. De gemeente heeft ingestemd met deze ontwikkeling en geeft daarmee, op basis van het provinciale beleid, aan dat het plangebied binnen een bebouwingsconcentratie is gelegen. Notitie Doseren en Prioriteren van nieuwe woningbouwinitiatieven. De gemeente Best heeft deze notitie opgesteld ten behoeve van het bouwen van nieuwe woningen. Vanwege de druk op de woningmarkt wil de gemeente Best terughoudend zijn met de ontwikkeling van nieuwe woningen. In deze notitie geeft de gemeente aan hoe zij met verschillende initiatieven wil omgaan. Deze notitie schetst de inhoudelijke afwegingen en criteria die daarbij zullen worden gehanteerd.
Hoofdstuk 4
55
In principe hanteert de gemeente het “nee, tenzij” principe. Dat betekent dat zij in eerste instantie geen medewerking verlenen aan een nieuwbouwplan, tenzij een nieuwe woning past binnen de beleidsambities, kwalitatief aansluit bij de behoefte in Best en goed scoort op volkshuisvestelijke en ruimtelijke aspecten. Met betrekking tot Ruimte-voor-Ruimte initiatieven staat de gemeente positief tegenover bouwinitiatieven in samenhang met sloop van agrarische bederijfsbebouwing en het inleveren van milieurechten. Initiatieven die een beroep doen op de zogenaamde Ruimte-voor-Ruimteregeling scoren positief in de gemeentelijke afweging. Beleidsplan energie- en materiaaltranistie 2012 – 2015 De gemeente Best ziet het als haar verantwoordelijkheid tegenover huidige en toekomstige generaties om in haar beleid en handelen zorg te dragen voor duurzame ontwikkeling. Dit komt zowel tot uiting in de eigen organisatie als in beleid en uitvoering van wettelijke taken en bevoegdheden. Het Beleidsplan energie- en materiaaltransitie beschrijft de kader en ambities van de gemeente. De gemeente Best streeft naar energieneutraliteit en zal zich daarom inzetten om energiebesparing en duurzame opwekking te stimuleren en andere partijen te ondersteunen in het proces van energietransitie. Tot haar wettelijke instrumenten behoren het bouwbesluit en activiteitenbesluit. In haar economisch en ruimtelijke beleid is de gemeente kaderstellend en regisseur. Belangrijk is dat bij nieuwbouw energiezuinigheid het uitgangspunt is. De rol van de gemeente is het toezien op randvoorwaarden bij nieuwbouw via projectontwikkeling, vergunningverlening en handhaving. Voor woningbouw gelden wettelijke normen en de afspraken voor nieuwbouw conform het regionaal Convenant GPR bouw van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. Om duurzame bouwen extra te stimuleren wil de gemeente Best ruimte creëren voor innovatieve pilots. Op het thema energie kan dit bestemmingsplan bijdragen aan door het nemen van extra maatregelen zoals: x zongericht verkavelen of bouwen: Het zodanig inrichten van een woongebied dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van het gebouw of actief. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warmwater; x compact bouwen: Hierbij wordt gekozen voor een bouwvorm, waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn; x warmtelevering door gebruik van restwarmte: Een voorbeeld hiervan is het gebruik in woningen of bedrijven van restwarmte die vrijkomt bij elektriciteitscentrales, industrie en afvalverbranding;
56
Hoofdstuk 4
x
x
x
warmteopwekking door een kleinschalige warmte- krachtinstallatie. Dit betreft het gebruik maken van overige duurzame energiebronnen, bijvoorbeeld aardwarmte, koude- of warmteopslag in de bodem, zonne-energie, biomassacentrales en warmtepompen; Bij bedrijfsmatige activiteiten kunnen de mogelijkheden voor de productie van duurzame energie (mestvergisting, oprichting windturbine) nadrukkelijk als nevenactiviteit worden benoemd; Het toepassen van groene daken. Dit is goed voor de warmtehuishouding in de woning en levert tevens een bijdrage aan de gedoseerde afvoer van het hemelwater;
Bovenstaande maatregelen zijn niet opgenomen in de regels en daarmee niet verplicht, maar wel gewenst in het kader van de duurzaamheidsdoelstellingen die de gemeente Best heeft vastgesteld. Bij de uitwerking van het plan in concrete bouwplannen kunnen mensen advies vragen bij de gemeente omtrent de mogelijkheden van het nemen van duurzaamheidsmaatregelen.
Hoofdstuk 4
57
58
Hoofdstuk 4
5.
MILIEUASPECTEN
5.1 Inleiding Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk- en milieubeleid naar elkaar in de vorm van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegaan op de volgende milieuaspecten: bedrijven en milieuzonering, bodem, water en luchtkwaliteit.
5.2 Bedrijven en milieuzonering Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG3. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Binnen het plangebied wordt één intensieve veehouderijbedrijf gesloopt en gesaneerd, dat betekent dat de woon- en leefomgeving automatisch verbeterd wordt. De invloed (bijvoorbeeld geur, ammoniak en geluid) die het te slopen bedrijf had op de omgeving komt met de regeling Ruimte-voor-Ruimte te vervallen. De ontwikkeling is een verbetering voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. In de omgeving is 1 transportbedrijf gelegen (Oudeschuurweg 3). Dit bedrijf is op een afstand van circa 180 meter van het plangebied gelegen. Volgens de VNG-lijst
3
Bedrijven en milieuzonering, editie 2009
Hoofdstuk 5
59
dient er een afstand van 100 meter aangehouden te worden. Hieraan wordt voldaan. In de directe omgeving zijn geen andere bedrijven met een milieuzonering. De ontwikkeling kan dan ook doorgang vinden in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering.
5.3 Bodem In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Ten aanzien van de percelen heeft er een bodemonderzoek plaatsgevonden4. Het rapport is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In deze paragraaf zijn conclusies en aanbevelingen van het rapport weergegeven. Conclusie en aanbevelingen In opdracht van BRO heeft Aeres Milieu B.V. in december 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie gelegen aan de Klaverhoekseweg te Best. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “onverdacht” beschouwd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van deellocatie 1 licht verontreinigd is met minerale olie. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarde. In de bovengrond en ondergrond van deellocatie 2 en 3 zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater ter plaatse van deellocatie 1 is licht verontreinigd met barium. Het grondwater ter plaatse van deellocatie 2 is licht verontreinigd met nikkel. In het grondwater ter plaatse van deellocatie 3 zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de streefwaarde. De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging en voorgenomen planontwikkeling. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater. 4
Verkennend bodemonderzoek Klaverhoekseweg te Best/ AM11204, Aeres Milieu B.V. Roermond 2 januari 2013
60
Hoofdstuk 5
5.4 Water Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van waterschap De Dommel, het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21ste eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterplan gemeente Oirschot en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: x vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); x voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ en het document “Ontwikkelen met duurzaam oogmerk (2006)” nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan (definitie en randvoorwaarden hydrologisch neutraal ontwikkelen). Waterschap De Dommel: Beleidsnota uitgangspunten Watertoets Het bestemmingsplan biedt ruimte aan nieuwbouw. Op deze nieuwbouwplannen in relatie tot duurzaam omgaan met water zijn de volgende beleidsuitgangspunten van het waterschap De Dommel van toepassing: x Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streven is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het projectgebied. x Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater moet worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: hergebruik – infiltratie – buffering - afvoer. x Hydrologisch Neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstang (GHG) mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden. x Water als kans: de belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaarde zorgen.
Hoofdstuk 5
61
x
x x
Meervoudig ruimtegebruik: omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van vierkante meters door de ruimtevraag van water beperkt worden. Voorkomen van vervuiling: nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Wateroverlastvrij bestemmen: bij dit uitgangspunt wordt al voldaan aan extreme situaties (NBW-norm5). De voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging ‘hoog en droog genoeg’ zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie, zodat ’wateroverlastvrij bestemd’ wordt. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is zal gezocht moeten worden naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.
Huidige waterhuishoudkundige situatie Ligging en gebruik Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Best. Het plangebied is gedeeltelijk verhard als gevolg van de intensieve veehouderij. De gronden waar de woningen worden gerealiseerd zijn onbebouwd. Bodem en grondwater De bodem in het plangebied bestaat uit zandgronden (eerdgronden). De grondwaterstanden ter plaatse zijn tamelijk diep onder maaiveld gelegen. Het plangebied geldt voorts als infiltratiegebied. Dit betekent dat er op de locatie over het algemeen sprake is van infiltratie van (hemel)water in de ondergrond en slechts marginaal sprake is van kwel (toevoer van grondwater van elders of uit diepere bodemlagen). De grondwaterstanden variëren het jaarrond als volgt (Bron; digitale wateratlas provincie Noord-Brabant): x Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand 60/80 – 80 cm-mv6 x Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand 100 – 120/120 - 140 cm-mv x Gemiddeld Laagste Grondwaterstand > 250 cm-mv x Grondwatertrap VI/VII Op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden kan worden geconcludeerd dat de locatie geschikt is voor woningbouwontwikkeling. De ontwateringsdiepte (afstand maaiveld tot de grondwaterspiegel) is groter of nagenoeg gelijk aan de over het algemeen aanbevolen 70 centimeter.
5
6
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003): door het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vastgestelde werknormen voor het bepalen aan welke bui het type grondgebruik getoetst wordt volgens de normen. Grondwaterstanden zijn weergegeven in centimeters ten opzichte van het maaiveld (cm – mv)
62
Hoofdstuk 5
Grondwaterbescherming Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een boringsvrije zone, zoals deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening (PMV) van de provincie Noord-Brabant. Oppervlaktewater In en rond het plangebied is een aantal sloten en greppels aanwezig. deze zijn langs de randen van een aantal perceelsgrenzen gelegen. Deze watergangen betreffen ondiepe (periodiek watervoerende) greppels, zonder leggerstatus. De Keur van het waterschap De Dommel is dan ook niet van toepassing op de watergangen. Keurbeschermingsgebieden Het plangebied is niet gelegen in een keurbeschermingsgebied of een attentiegebied, blijkend uit de keurkaarten van het waterschap De Dommel. Op basis van de Keur gelden derhalve geen gebiedsbescherming voor dit plangebied voor. Riolering De bestaande woningen en bedrijfsopstallen zijn in de huidige situatie, voor wat betreft de vuilwaterafvoer, aangesloten op de riolering in de Klaverhoekseweg, Keldersehoevenweg en de Hurkseweg. Het betreft vacuümriolering in beheer bij de gemeente Best. Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling Afname oppervlak De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van zes woningen met daarbij behorende bijgebouwen (totaal: 1.620 m²) en erfverhardingen. Om dit mogelijk te maken worden de bestaande bedrijfsopstallen (totaal: 4.184 m²) gesloopt. De omvang van de te slopen opstallen is aanmerkelijk groter dan de omvang van de te realiseren woningen, bijgebouwen en erfverhardingen. Er is dus sprake van een forse afname van verharde oppervlakken. Hemelwaterafvoer Hemelwater van daken en verhardingen zal, geheel conform de uitgangspunten van waterschap en gemeente, in de nieuwe situatie niet via de riolering worden afgevoerd. Het hemelwater van daken en erfverhardingen zal worden geleid naar de reeds aanwezige sloten langs de randen van de percelen. Het hemelwater wordt per woning naar de dichtstbijzijnde greppel of sloot afgevoerd. Aangezien er sprake is van een forse afname van de verharde oppervlakken, kan worden geconcludeerd dat deze greppels/sloten het afstromende hemelwater probleemloos kunnen verwerken (in de huidige situatie voldoen ze immers ook al). In figuur 5.1 is de afwatering schematisch weergegeven. Aan de voorzijde van de woningen (Klaverhoekseweg) wordt een greppel aangelegd.
Hoofdstuk 5
63
Figuur 5.1 Afwatering van verharding op greppels
64
Hoofdstuk 5
Vuilwaterafvoer De vuilwaterafvoer van de nieuwe woningen zal in de beoogde situatie geschieden op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Vuilwater dient daarvoor op de perceelsgrens te worden aangeboden. Voor alle nieuwe panden dient een aanvraag te worden ingediend voor rioolaansluitingen. Waterkwaliteit Hemelwater van daken zal ter plaatse naar de belendende watergangen geleid worden. Voor het waarborgen van een goede grond- en/of oppervlaktewaterkwaliteit is het van groot belang dat oppervlakken waarvan water afstroomt niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood en zink), zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een coating. Bouwpeil / ontwateringsdiepte De afstand tussen maaiveld en grondwaterspiegel is voldoende groot om zonder ophoging bebouwing te realiseren. De ontwateringdiepte vormt geen belemmering. Conclusie Met de planontwikkelingen worden geen bestaande water(schaps)belangen geschaad. Als gevolg van het plan ontstaat een sterke teruggang in de verharde oppervlakken. Dit is een licht positieve ontwikkeling vanuit waterhuishoudkundige oogpunten. Een groter deel van het hemelwater kan namelijk op een natuurlijke wijze in de ondergrond infiltreren.
5.5 Geluid In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: x wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; x wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het kader van de Wet geluidhinder zijn woningen geluidsgevoelige objecten. Tevens hebben de wegen in de omgeving van het plangebied een maximumsnelheid van meer dan 30 km/h. Op basis van deze gegevens is een akoestisch onderzoek uitgevoerd7. Het rapport is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In deze paragraaf is de evaluatie en de conclusie van het onderzoek weergegeven.
7
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai woningen Klaverhoekseweg Hurkseweg te Best. projectnummer M11 250.401.3, K+ Roermond 21 mei 2014.
Hoofdstuk 5
65
Evaluatie en conclusie In opdracht van Aeres milieu is een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situaties in het kader van de Wet geluidhinder. Wet geluidhinder Klaverhoekseweg De voorkeusgrenswaarde (48 dB) wordt nergens overschreden. De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan de nieuwbouwplannen. Hurkseweg De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan de nieuwbouwplannen. Keldersehoevenweg De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan de nieuwbouwplannen. Bouwbesluit Met betrekking tot de gevelwering kan worden volstaan met de minimum eis uit het Bouwbesluit van 20 dB. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet verreist.
5.6 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid8: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
8
let wel op een zorgvuldige belangenafweging, en het (toekomstige) Besluit gevoelige bestemmingen
66
Hoofdstuk 5
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM. b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende categorieën: x woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan (artikel 3 en bijlage C); x Inrichtingen (artikel 1 en bijlage A). Hieronder vallen landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. Veehouderijen van beperkte omvang zijn nog niet in de Regeling NIBM opgenomen, dit zal op een later moment wel gebeuren. Daarnaast is een voorschrift gereserveerd voor defensie-inrichtingen, maar hieraan is nog geen invulling gegeven. Met betrekking tot woningen is het volgende opgenomen: x 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg; x 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2). Het initiatief valt onder de voornoemde lijst (realisatie zes woningen) en blijft ruim onder het criterium. Het initiatief zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Hoofdstuk 5
67
Luchtkwaliteitsplan gemeente best In 2009 heeft de gemeente Best haar beleid omtrent luchtkwaliteit vastgelegd in het Luchtkwaliteitsplan, gemeente Best. De gemeenteraad van Best heeft de startnotitie vastgesteld en het College van Burgemeester en Wethouders verzocht de daarin opgenomen knelpunten te analyseren en mogelijke oplossingsrichtingen ter besluitvorming aan de raad voor te leggen. Het college heeft daarop besloten een luchtkwaliteitsplan op te stellen, waarin maatregelen tot verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgewerkt. Daarnaast moet het plan een beleidsstuk zijn, waarmee planprocedures voor ruimtelijke ontwikkelingen soepeler kunnen worden doorlopen. Het doel van het opstellen van een luchtkwaliteitsplan is het ontwikkelen en uitvoeren van en communiceren over maatregelen. Dit heeft tot gevolg dat de luchtkwaliteit op leefniveau (een locatie waar burgers zich gedurende enige tijd kunnen bevinden) verbetert en blijft voldoen aan de grenswaarden, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit. De maatregelen leiden tot een positief effect op de gezondheid van en bewustwording bij de Bestse burgers en zorgen ervoor dat de noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van wonen en werken kunnen doorgaan. In het plan worden veel maatregelen genoemd die de kwaliteit van de lucht in de gemeente Best moeten verbeteren. Denk hierbij aan het omvormen tot een schoon wagenpark van de gemeente Best, het stimuleren van het fietsgebruik etc. Binnen deze maatregelen heeft de gemeente Best ook regels opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In het luchtkwaliteitsplan wordt geconcludeerd dat, naast de IBM-projecten AarleHokkelstraat-Dijkstraten en BEA2, overige projecten binnen de gemeente Best onder de IBM-grens en hoeven om die reden niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Naast de specifieke regels voor luchtkwaliteit geldt er voor ruimtelijke planvorming ook een algemeen juridisch kader voor het afwegen van ruimtelijke aspecten, aangeduid als “goede ruimtelijke ordening”. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij spelen zowel de mate van blootstelling als de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen een rol. Hierbij volgt de gemeente spoor 2 van het stappenplan in bijlage 5. Dit stappenplan is op de volgende pagina weergegeven.
68
Hoofdstuk 5
Door spoor 2 te volgen valt af te leiden dat de situatie geïnventariseerd dient te worden. Inventarisatie van de locatie in het kader van spoor 2 houdt in dat wordt gekeken of redelijkerwijs te verwachten is dat er sprake is van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen ter plaatse van het project, zonder de bijdrage van dat project. Dit is het geval als er op korte afstand een drukke weg, of een veehouderij
Hoofdstuk 5
69
is gelegen. Als dit het geval is, is er sprake van een verdachte locatie. Als omschrijving van de begrippen “drukke weg” en “korte afstand” hanteren we voor een “drukke weg” snelwegen, provinciale wegen en wegen met een dreigende overschrijding (vanaf 3 % onder de grenswaarde) en voor een “korte afstand” 300 meter van een snelweg en 50 meter van een provinciale weg of een drukke weg. In dit geval kan geconcludeerd worden dat het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf op 116 meter (zie paragraaf 5.7) is gelegen. De Rijksweg A2 is op ruim 800 meter afstand gelegen en de dichtstbijzijnde provinciale of drukke weg is op circa 523 meter (N620) gelegen. Geconcludeerd wordt dan ook dat het geen verdachte locatie betreft en het plan doorgang kan vinden. Conclusie Het onderhavige project valt onder voornoemde lijst met categorieën van gevallen (zes woningen). Een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Op basis van het bovenstaande wordt gesteld dat het onderliggende initiatief geen nadelige invloed heeft op de luchtkwaliteit. Tevens is geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat conform het Luchtkwaliteitsplan van de gemeente Best.
5.7 Geurhinder De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv is bedoeld om mensen te beschermen tegen geuroverlast vanuit veehouderijbedrijven. In principe bepaald de Wgv de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven op het gebied van geurbelasting. In de Wgv wordt alleen de ontwikkeling of belemmering van veehouderijbedrijven gereguleerd. De Wgv vormt daarmee het toetsingskader van de veehouderijbedrijven, de wet vormt geen toetsingskader van de toelaatbaarheid van andere functies. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval vier woningen). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel. Voor een aantal geurgevoelige objecten is een uitzondering gemaakt. De norm voor de geurbelasting is in een aantal gevallen niet van toepassing, maar is vervangen door vaste afstanden. Dit is het geval bij (onder andere): x Ruimte-voor-ruimte woning (artikel 14.2) of geurgevoelig object (artikel 14.3) = woning of geurgevoelig object dat na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en zijn gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij (artikel
70
Hoofdstuk 5
x
14, tweede lid) én in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij. Voormalige bedrijfswoning (of geurgevoelig object) die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij (artikel 3, tweede lid).
Met betrekking tot Ruimte-voor-Ruimtewoningen geldt een minimumafstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object van 50 meter buiten de bebouwde kom. Voor een voormalige bedrijfswoning is dezelfde afstand van toepassing. Tenslotte worden nog twee woningen gerealiseerd via aankoop van bouwtitels. Deze bouwtitels zijn afkomstig uit de gemeente Best. Deze twee woningen worden gerealiseerd in samenhang met het buiten werking stellen van een veehouderijbedrijf. De woningen worden alleen niet op de kavel van de voormalige veehouderij gerealiseerd. Dat betekent dat voor deze twee woningen een ander beschermingsregime van toepassing is. In principe dient de geuroverlast bij deze woningen dezelfde te zijn als bij overige burgerwoningen in het landelijk gebied. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval twee extra woningen). Vanuit de Wgv zijn er afstandsdieren (bijvoorbeeld melkkoeien) en dieren met een geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens). Voor deze laatste dieren dient een berekening te worden uitgevoerd om te kijken hoe groot de geurhinder bij geurgevoelige objecten is. Voor dieren met een geuremmissiefactor dient daarom een geurhindercontour te worden berekend om te kijken of veehouderijbedrijven voldoen aan de vastgestelde normen. Conform de Wgv dient een veehouderijbedrijf te voldoen aan een geurhindercontour van maximaal 14 ouE/m3 (odeurunits). Dat betekent dat een individueel veehouderijbedrijf niet meer dan 14 ouE/m3 op geurgevoelige objecten mag uitstoten. In onderstaande tabel zijn de verschillende veehouderijbedrijven die in de directe omgeving zijn gelegen weergegeven. Tevens is aangegeven welk soort en hoeveel dieren er worden gehouden en of dit afstandsdieren betreffen of dieren met een geuremissiefactor. De gegevens zijn afkomstig van de website bvb.brabant.nl
Hoofdstuk 5
71
adres
Soort dieren
aantal
Afstand (a) / geu-
Afstand veehouderij
remissiefactor (g)
– nieuwe woningen
Klaverhoekseweg 2
Melk- en kalfkoeien
11
A
± 540 meter
Klaverhoekseweg 30
Vrouwelijk jongvee (> 2 jr.)
30
A
± 410 meter
Keldersehoeveweg 2
Zoogkoeien
6
G
± 116 meter
Vrouwelijk jongvee (> 2 jr.)
10
A
Volwassen paarden
2
A
Fokstieren en overig rund-
3
A
3
G
vee vleesstieren
De te realiseren woningen komen verder van de veehouderijbedrijven en nog achter bestaande geurgevoelige functies te liggen. Dat betekent dat de veehouderijbedrijven niet worden belemmerd door de realisatie van deze woningen. Tenslotte dienen zij al te voldoen aan de geurnormen die van toepassing zijn op woningen die dichterbij de veehouderijen zijn gelegen. Voor alle dieren geldt een minimumafstand van 50 meter. Uit de tabel is af te leiden dat wordt voldaan aan de afstand. De ontwikkeling van deze woningen zorgt niet voor een extra belemmering. Acceptabel woon- en leefklimaat Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van geurgevoelige objecten. Gezien de afstand tot de veehouderijbedrijven in combinatie met het aantal dieren op deze bedrijven kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Mocht er sprake zijn van een uitbreiding van deze veehouderijbedrijven, dan dienen zij te voldoen aan de geurnormen, waardoor het woon- leefklimaat gegarandeerd blijft.
5.8 Kabels en leidingen Er zijn voor zover bekend geen kabels en leidingen op de initiatieflocatie gelegen die een beschermingszone vereisen die in dit bestemmingsplan geregeld moet worden. Aanvragen hiervoor dienen rechtstreeks ingediend te worden bij de nutsbedrijven.
72
Hoofdstuk 5
5.9 Externe veiligheid Algemeen Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Productie en bijvoorbeeld vervoer van gevaarlijke stoffen leggen beperkingen op aan de directe omgeving en dus de ruimtelijke ontwikkeling. Zo zijn tussen bijvoorbeeld LPG-tankstations en woningen veiligheidsafstanden nodig. Om de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk benutten, is het noodzakelijk het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid goed af te stemmen. In het beleid wordt onderscheid gemaakt in twee normeringen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Veranderingen boven of onder deze waarde moeten worden verantwoord. Hierbij kan aandacht worden besteed aan de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Risicobronnen Mogelijke risicobronnen waarbij in ruimtelijke besluitvorming rekening moet worden gehouden zijn: x transport van gevaarlijke stoffen (per spoor, weg, water, buisleidingen); x bedrijvigheid (inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).
Hoofdstuk 5
73
Uit de risicoatlas van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 5.2) blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de omgeving aanwezig zijn, die in het kader van de externe veiligheid een belemmering kunnen vormen voor het initiatief.
Figuur 5.2 Uitsnede risicokaart Noord-Brabant
74
Hoofdstuk 5
5.10 Verkeer en parkeren Het toevoegen of veranderen van een functie heeft in veel gevallen een effect op het aantal verkeersbewegingen. Het is daarom van belang om te kijken welke veranderingen er op treden en of dit een effect heeft op het wegverkeer en het parkeren. In februari 2008 heeft de gemeente Best het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan vastgesteld. De doelstelling van dit plan is als volgt geformuleerd: Het doel van het GVVP is het bevorderen van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid door het ontwikkelen van een visie voor de toekomst voor de gemeente Best op het gebied van verkeer en vervoer, waarbij een eenduidige aanpak van de knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer wordt voorgestaan. Het GVVP fungeert als een toetsingskader voor toekomstige plannen, anderzijds bevat het een uitvoeringsprogramma met concrete maatregelen voor de komende jaren. Het GVVP gaat niet in op ontwikkelingen in het buitengebied. Bereikbaarheid en ontsluiting De woningen worden ontsloten via de Klaverhoekseweg en de Hurkseweg. In principe zijn de woningen alleen bereikbaar via motorvoertuigen of met de fiets. Verkeersgeneratie Een agrarisch bedrijf heeft een verkeersaantrekkende werking van circa 12 verkeersbewegingen per etmaal. Hiervoor zijn geen specifieke gegevens voorhanden. In de CROW-publicatie N317 Parkeren en Verkeersgeneratie zijn pluimveebedrijven niet opgenomen. Dit betreft een inschatting op basis van ervaring. De verkeersbewegingen worden veroorzaakt door de aan- en afvoer van pluimvee, het bezoek van de veearts, vertegenwoordigers, de aan- en afvoer van voer, mest, loonwerkers etc. Een vrijstaande woning heeft een verkeersaantrekkende werking van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddeld9). In de huidige situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van circa (8,2 voor de bedrijfswoning en 12 voor het agrarisch bedrijf) 20,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de toekomstige situatie wordt het pluimveebedrijf gesloopt en gesaneerd. Hiervoor in de plaats komen 6 woningen (3 aan de Klaverhoekseweg en 3 aan de Hurkseweg). Dat betekent dat er (3*8,2=) 24,6 motorvoertuigbewegingen extra op de Hurkseweg plaatsvinden en (4*8,2=) 32,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal op de Klaverhoekseweg. De woningen die aan de Hurkseweg zijn gelegen worden ontsloten via de Hurkseweg richting de Sint Oedenrodenseweg. Door de beëindiging van het pluimveebedrijf verdwijnen ook een aantal zware motorvoertuigbewegingen.
9
CROW-publicatie N317 Parkeren en Verkeersgeneratie
Hoofdstuk 5
75
De verkeersintensiteit aan de Klaverhoekseweg zal iets verhogen met circa (32,812=) 20,8 motorvoertuigbewegingen. De verkeersintensiteit aan de Hurkseweg zal verhogen met circa 24,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De huidige infrastructuur kan deze extra motorvoertuigbewegingen makkelijk verwerken. Parkeren De gemeente Best heeft in de gemeentelijke “Nota Parkeernormen” (vastgesteld op 31 oktober 2011) vastgelegd dat bij het realiseren van nieuwe functies in een gebied getoetst moet worden aan de parkeernormen. Deze toets wordt uitgevoerd bij nieuw te realiseren gebouwen of bij verbouwingen waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is. Voor enkele functies worden parkeerkencijfers als parkeernorm gehanteerd, deze zijn opgenomen in bijlage 2 van de Nota Parkeernormen. Voor parkeerkencijfers van overige functies, wordt verwezen naar een afzonderlijke publicatie van het CROW over parkeercijfers (publicatie 182 ‘parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering’). Hierin zijn de parkeerkencijfers van functies binnen de bebouwde kom opgenomen. In de nota parkeernormen is vastgelegd dat ontwikkelaars en initiatiefnemers van nieuwe functies dienen te voldoen aan de minimale parkeernorm. Parkeren dient te geschieden op eigen terrein. Per woning is conform CROWpublicatie N317 Parkeren en Verkeersgeneratie twee parkeerplaatsen per woning benodigd. De kavels zijn voldoende groot om te voorzien in de parkeerbehoefte.
76
Hoofdstuk 5
6.
WAARDEN
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de effecten van de gewenste ontwikkeling op de eventueel aanwezige waarden. Hierbij gaat het om archeologische (ondergronds), cultuurhistorische, landschappelijke en flora en faunawaarden. Van belang is dat het effect zo minimaal mogelijk is danwel bijgedragen wordt aan het behoud, beheer en ontwikkeling van deze waarden.
6.2 Archeologie In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. In dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals als alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In gebieden die op de Indicatieve Cultuurhistorische Waardenkaart zijn aangemerkt als gebieden met een hoge kans op archeologische sporen dient bij het voorbereiden van verstorende plannen verplicht verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van het verkennend onderzoek. Ondersteboven archeologie in Best De gemeente Best heeft haar archeologisch beleid weergegeven in het beleidsplan met bovenstaande titel. Bij dit beleidsplan hoort ook een archeologische verwachtingskaart. Vanuit deze archeologische verwachtingskaart en het gemeentelijk beleid is tot de conclusie gekomen dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hieronder is het archeologisch onderzoek beschreven. Alleen de conclusie is in dit bestemmingsplan opgenomen. Het rapport is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Blijkens de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart bestaat er een hoge kans op het vinden van archeologische sporen binnen het plangebied. Omdat er een hoge indicatieve archeologische waarde is geconstateerd is het noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren.
Hoofdstuk 6
77
Op 5 december 2012 is door Aeres Milieu een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek10 uitgevoerd aan Klaverhoekseweg te Best. Het doel van het booronderzoek is de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke verwachting te toetsen. Aan de hand van deze gegevens kunnen vervolgens adviezen over de aanwezige archeologische resten, of vervolgtraject worden opgesteld. Op basis van de bekende gegevens omtrent archeologische waarden in het gebied en geografische ligging moet worden geconcludeerd dat voor het plangebied een lage verwachting geldt voor archeologische resten uit de periode tot het neolithicum. In deze periode was het gebied door de invloed van de vlechtende rivieren minder aantrekkelijk voor bewoning dan de op enige afstand (ten zuidoosten) gelegen hogere dekzandruggen. Voor de periode neolithicum tot en met de ijzertijd geldt een middelhoge archeologische verwachting. Beekdalen, met name de flanken ervan, waren bij uitstek geschikte woongronden door hun grote biodiversiteit en gradiënt. Deze zijn op enige afstand naar het noorden, zuiden en westen te vinden waardoor dit vermoedelijk eerder voorkeurslocaties zijn. De aanwezigheid van het plaggen dek vormt een bescherming voor de onderliggende bodemlagen waardoor de mogelijkheid aanwezig is dat hier sporen bewaard zijn gebleven. De Romeinse periode lijkt zich, op basis van waarnemingen, voornamelijk te concentreren rond de beeklopen ten westen van en in het westelijk centrum van Best. Dit hangt waarschijnlijk samen met de samenstelling van de bodem, welke voor de Romeinse landbouwcultuur interessanter waren dan de relatief arme bodems ten oosten van Best. Hoewel dit niet uitsluit dat er goed bewaarde vindplaatsen onder de esdekken in de oostelijke regio van Best aanwezig kunnen zijn. Derhalve geldt voor de Romeinse tijd een middelhoge verwachting. Op basis van de historische gegevens en de aanwezigheid van de plaggendekken geldt voor de middeleeuwen en nieuwe tijd een hoge verwachting. Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat het grootste deel van het gebied verstoord is tot gemiddeld 70 centimeter onder maaiveld. In de noordoostelijke hoek van de voorgenomen ontwikkeling is een restant van een B-horizont aangetroffen op een diepte vanaf 75 centimeter onder maaiveld. Derhalve wordt geadviseerd dat voor de onderzochte gebieden geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht wordt. Ter plaatse van boringen 13 en 14, waar de intact Bhorizont is aangetroffen, geldt echter dat indien de verstoringen ten gevolge van de voorgenomen bouw dieper reiken dan 60 centimeter er aanvullende maatregelen getroffen moeten worden. Dit kan plaatsvinden door het toepassen van archeologie vriendelijk bouwen en planaanpassing of door het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van deze boringen. In alle gevallen geldt, indien er geen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd, dient een buffer van minimaal 15 centimeter te worden gerespecteerd. De gemeente Best heeft besloten dat het noodzakelijk is om 10
Rapport Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, door middel van boringen Klaverhoekseweg te Best AM11204 , Aeres Milieu B.V. Roermond 17 december 2012
78
Hoofdstuk 6
middels sleuvenonderzoek aan te tonen of sprake is van archeologische vondsten. Dit geldt voor het hele plangebied. Daarom is een dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 4” opgenomen voor de plekken waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Wanneer aangetoond is dat er geen sprake is van archeologische vondsten of verstoring van deze archeologische vondsten, kan een omgevingsvergunning voor bouwen worden aangevraagd.
6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde In paragraaf 2.5 is aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied. De landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van onderhavig initiatief geeft dan ook een situatie weer waarbij sprake is van het in stand houden van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied als geheel.
6.4 Flora- en fauna Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Ten aanzien van dit flora- en faunaonderzoek is een notitie opgesteld die als bijlage (bijlage 1) aan dit plan is toegevoegd. In deze paragraaf is de conclusie van dat onderzoek opgenomen. Conclusie Het plan is in overeenstemming met de Flora- en faunawet uit te voeren, mits er bij het verwijderen van de houtsingels en ruigte rekening gehouden wordt met broedvogels. Door deze te verwijderen buiten de broedperiode (half maart- half juli) is overtreding van de Flora- en faunawet voor broedvogels met voldoende zekerheid uit te sluiten. De landschappelijke inpassing kan een bijdrage leveren aan het verhogen van de natuurwaarde in het gebied. Hierdoor worden de volgende maatregelen genomen: - In het plangebied worden streekeigen inheemse plantensoorten aangeplant. - De ‘brink’ aan de voorzijde vormt als bomenweide een geschikte foerageerplaats voor vleermuizen. Geschikte soorten zijn linde, eik, es (hogere bomen), veldesdoorn, (sier)kers, (sier)peer (lagere bomen).
Hoofdstuk 6
79
-
-
-
-
Door in het plangebied doorlopende bomenrijen aan te leggen ontstaan waardevolle vliegroutes voor vleermuizen. Doorlopende beplantingen zijn voor vleermuizen erg belangrijk omdat deze dieren zich hierop oriënteren in het landschap. Bij het aanleggen van bomenrijen zijn eik en knotwilg aan te bevelen. Knotwilgen worden na verloop van tijd waardevol voor holen bewonende diersoorten. Bij het aanleggen van houtsingels of houtwallen worden de volgende soorten gebruikt: hazelaar, (inheemse) vogelkers, veldesdoorn, wilde kardinaalsmuts, gelderse roos, meidoorn. Met het rooien van de bestaande singels en snoeien van toekomstige beplantingen zal er veel snoeihout komen. Dood hout biedt schuilplaatsen aan kleine zoogdieren, vogels en amfibieën. Langs het wandelpad is wordt extensief maaibeheer uitgevoerd.
De aanleg (zie ook stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording) wordt zekergesteld door de voorwaardelijke bepaling in de regels van het bestemmingsplan en de anterieure overeenkomst.
Figuur 6.1 Afstand plangebied Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse vennen
80
Hoofdstuk 6
Natuurbeschermingswet Uit de Natuurbeschermingswet volgt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met Natura 2000-gebieden. Indien het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor deze gebieden, dient beoordeeld te worden of maatregelen noodzakelijk zijn. Een nieuwe ontwikkeling kan op diverse manieren significante negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden veroorzaken. Zo kan sprake zijn van vermesting, verzuring, verontreiniging, verlies aan leefgebied, verzoeting, verzilting, verdroging, vernatting of verandering in waterstromen. Vanwege de afstand van 8,9 kilometer vanaf het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Kampina en Oisterwijkse vennen) en het feit dat de activiteit “wonen” niet op de C of D lijst van het besluit m.e.r. kan gesteld worden dat significante negatieve effecten uitgesloten zijn. In figuur 6.1 is de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied weergegeven. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Hoofdstuk 6
81
82
Hoofdstuk 6
7.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Alle kosten die samenhangen met deze ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Kosten die de gemeente maakt ten behoeve van deze ontwikkeling worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Van de overeenkomst wordt binnen twee weken na het sluiten daarvan door burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Als er geen overeenstemming bereikt kan worden, wordt er een exploitatieplan opgesteld. Daarnaast wordt een planschadeverhaalovereenkomst aangegaan. Deze overeenkomsten worden gesloten in verband met het garanderen van de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 7
83
84
Hoofdstuk 7
8.
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). De gemeente heeft op 20-08-2013 het voornemen om een bestemmingsplan in procedure te brengen gepubliceerd (conform artikel 1.3.1 Bro).
8.1 Inspraak De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en dit is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Volgens de gemeentelijke inspraakverordening bepaalt het bevoegde bestuursorgaan of er inspraak wordt gegeven en op welke manier. In het kader van de planvorming heeft op 4 juli 2012 een informatieavond plaatsgevonden te Best. Via een presentatie zijn de plannen kenbaar gemaakt aan omwonenden. In deze fase ging het nog om de visie op het gebied. Na de presentatie is het plan verder uitgewerkt en heeft dit geleid tot onderliggend bestemmingsplan. Gelet op de kleinschaligheid van het onderhavige plan en de gehouden informatieavond heeft het college besloten om het bestemmingsplan direct als ontwerpbestemmingsplan in procedure te laten gaan en geen gelegenheid geven tot inspraak.
8.2 Overleg Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt. De nota vooroverleg is als bijlage 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Hoofdstuk 8
85
8.3 Vaststellingsprocedure De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
8.4 Beroep Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
86
Hoofdstuk 8
SEPARATE BIJLAGEN
Bijlage 1: Flora en Faunanotitie Bijlage 2: Bodemonderzoek Bijlage 3: Akoestisch onderzoek Bijlage 4: Archeologisch onderzoek Bijlage 5: Nota van vooroverleg
Regels
Inhoudsopgave
Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
3 3 9
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8
Bestemmingsregels Agrarisch Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden Groen Water Wonen Waarde - Archeologie 4
11 11 12 14 15 16 19
Hoofdstuk 3 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels
23 23 24 25 26 27 28
Hoofdstuk 4 Artikel 15 Artikel 16
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
29 29 30
Bijlagen bij regels Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen / kleinschalige bedrijvigheid Bijlage 2 Landschappelijke inpassing Bijlage 3 Parkeernormen Bijlage 4 Parkeerbeleid Bijlage 5 Programma van Eisen archeologie
1
2
Hoofdstuk 1
Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan Het bestemmingsplan Klaverhoekseweg 9a e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0753.bpKlaverhk9a-ON01 van de gemeente Best.
1.2 Bestemmingsplan De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis verbonden beroep Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.6 Achtergevel Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.
1.7 Afhankelijke woonruimte (mantelzorg) Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.8 Archeologische waarde De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.9 Bebouwing Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3
1.10 Bedrijf Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 Bestemmingsgrens De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 Bestemmingsvlak Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 Bijbehorend bouwwerk Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.
1.14 Bijgebouw Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 Bouwen Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 Bouwgrens De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.18 Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelsgrens De grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
4
1.21 Bouwwerk Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 Deskundige Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologische deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
1.23 Detailhandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 Erbeplanting Afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.25 Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 Hoofdgebouw Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 Hydrologische waarden Gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.
1.28 Kleinschalige bedrijvigheid Het verlenen van dienst of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden. Hieronder wordt mede begrepen consumentenverzorging.
1.29 Landschappelijke waarden Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueelruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
5
1.30 Mantelzorg Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.31 Natuurwaarden Waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
1.32 Normale onderhoud en/of gebruik het onderhoud en/of gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.33 Ondergronds bouwwerk Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.34 Overig bouwwerk Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.35 Pand De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.36 Peil y Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang. y In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 Prostitutie Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.38 Recreatief medegebruik Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan. Voorbeelden van recreatief medegebruik zijn wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.
6
1.39 Seksinrichting De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 Voorgevel Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.41 Voorgevellijn Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.42 Voorzieningen van algemeen nut Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.43 Vrijstaand bijgebouw Een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 Vrijstaande woning Een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.
1.45 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voor voorzieningen, die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
1.46 Wet/wettelijke regelingen Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.47 Woning Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.48 Zijgevel Een gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.
7
1.49 Zolder Zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
8
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De afstand tot de bestemmingsgrens De kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
2.7 De afstand tot de bouwperceelsgrens Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 De afstand tussen gebouwen De kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.9 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
9
10
Hoofdstuk 2
Artikel 3
Bestemmingsregels
Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen; b. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen; c. groenvoorzieningen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. extensief recreatief gebruik.
3.2
Bouwregels
3.2.1 Gebouwen Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer gedragen dan 3 meter.
11
Artikel 4
Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving De op de verbeelding voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch gebruik; b. een ruigtestrook te plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden ruigtestrook'. c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden conform bijlage 2; d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden; e. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden conform bijlage 2; f. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen; g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; h. extensief recreatief medegebruik.
4.2
Bouwregels
4.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 meter.
4.3
Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden- ruigtestrook" is agrarisch gebruik van de gronden niet toegestaan met uitzondering van begrazing ten behoeve van onderhoud en beheer.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 4.4.1 Verbod Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren: a. het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren; b. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van 3 meer dan 100 m of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, of een diepte welke lager ligt dan de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG), een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet; c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; d. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage; e. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzonderingen van grondwateronttrekkingen;
12
f.
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
4.4.2 Uitzonderingen Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid a. De in 4.4.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke en/of hydrologische waarden van de gronden. b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.
13
Artikel 5
Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. paden; c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', tevens voor voorzieningen van verkeer en verblijf waaronder wegen en parkeervoorzieningen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
14
Artikel 6
Water
6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; b. groenvoorzieningen; c. voorzieningen voor verkeer zoals bruggen, steigers en duikers; d. extensief recreatief medegebruik.
6.2
Bouwregels
6.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
15
Artikel 7
Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. tuinen en erven; c. aan-huis-verbonden beroepen; d. groenvoorzieningen; e. voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen; f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, uitsluitend in de vorm van een vrijstaande woning met maximaal één bouwlaag met kap; c. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³; d. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter; e. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 45° en en niet meer dan 55°; f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter. 7.2.2 Bijgebouwen bij woningen Voor het bouwen van aaneengebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels: a. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; b. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 meter achter de voorgevelllijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd; c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen 120 m²; d. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter; e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter; f. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 15 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij bijgebouwen minimaal 3 meter aan beide zijden.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter voor en 2 meter achter de voorgevellijn; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter; c. voor onoverdekte zwembaden geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m² en de afstand tot de woning niet meer dan 15 meter mag bedragen.
7.3
Specifieke bouwregels
7.3.1 Voorwaardelijke bepaling archeologisch onderzoek De bouw van woningen is toegestaan, mits door middel van archeologisch onderzoek conform programma van eisen zoals opgenomen in bijlage vijf behorende bij deze regels is aangetoond dat er geen archeologische waarden aangetast worden.
16
7.4
Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing a. Gebruik van de nieuw te bouwen woningen overeenkomstig de bestemmingsomschrijving is toegestaan, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat zo spoedig mogelijk, doch in elk geval in het eerste plantseizoen - november tot en met februari - na de bouw van de woningen, de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst overeenkomstig het in bijlage 2 van deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, volledig te realiseren en deze daarna te onderhouden en te behouden. b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat indien de bouw van de nieuw te bouwen woningen gefaseerd wordt uitgevoerd in ieder geval de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst als bedoeld onder 1, 2, 7 en het bloemrikjk grasland van het in bijlage 2 van deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan binnen twee maanden na oplevering van de derde nieuwe woning dient te zijn gerealiseerd en te worden onderhouden en behouden. De resterende onderdelen van het landschappelijk inpassingsplan - welke betrekking hebben op afzonderlijke bouwpercelen - dienen te worden gerealiseerd en te worden onderhouden en behouden, indien de bouw van een woning op het betreffende bouwperceel heeft plaatsgevonden.
7.4.2 Aan huis verbonden beroep Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep gelden de volgende regels: a. de vloeroppervlakte voor aan huis verbonden beroepen mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 80 m²; b. er zijn uitsluitend beroepsactiviteiten toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de lijst aan huis verbonden beroepen, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels (niet limitatieve lijst); c. detailhandel is niet toegestaan; d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer; e. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte; f. reclame-uitingen zijn niet toegestaan behalve hetgeen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is toegestaan; g. het aan huis verbonden beroep dient te worden uitgeoefend door een bewoner (ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie) van het pand.
7.4.3 Strijdig gebruik Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik: a. voor detailhandel; b. voor (kleinschalige) bedrijvigheid; c. van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
7.5
Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Kleinschalige bedrijvigheid Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.3 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige bedrijvigheid, met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, met dien verstande dat wanneer dit niet mogelijk is, aangetoond dient te worden dat geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk op de omgeving; c. detailhandel is niet toegestaan; d. er mogen geen vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten plaatsvinden; e. er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat plaatsvinden; f. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de lijst kleinschalige bedrijvigheid zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels (niet limitatieve lijst); g. buitenopslag is niet toegestaan;
17
h. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 80 m²; i. reclame-uitingen zijn niet toegestaan, behalve hetgeen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is toegestaan; j. de kleinschalige bedrijvigheid dient te worden uitgeoefend door een bewoner (ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie) van het pand.
7.5.2 Mantelzorg Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.3 voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg; b. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²; c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
18
Artikel 8
Waarde - Archeologie 4
8.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels Binnen het gebied ‘Waarde - Archeologie 4' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft: a. met een oppervlakte van maximaal 500 m²,of; b. met een oppervlakte groter dan 500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,50 meter ten opzichte van maaiveld, of; c. met een oppervlakte groter dan 500 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 0,50 meter ten opzichte van maaiveld, waarbij een dergelijk bouwplan uitsluitend kan worden gebouwd indien: d. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld; e. gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.
8.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
8.4
Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Omgevingsvergunning Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), met inachtneming van de volgende bepalingen: a. Afwijking is alleen toegestaan indien op basis van (archeologisch) onderzoek conform het programma van eisen (zie bijlage 5) is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
19
c.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 8.5.1 Werken en werkzaamheden In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 8.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer: a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,50 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; c. het ophogen en egaliseren van gronden; d. het verlagen van het waterpeil; e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem. f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt; h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies; i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,50 meter onder maaiveld.
8.5.2 Uitzonderingen Het onder 8.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: a. in het kader van archeologisch onderzoek conform het programma van eisen (zie bijlage 5) en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige; b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend; c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 8.4.1.
20
8.5.3 Toelaatbaarheid a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 8.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden. Daarnaast mogen de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig geschaadt worden. Vooraf dient door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport conform het programma van eisen (zie bijlage 5) en op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie overgelegd te worden, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld: 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad. b. Het bevoegd gezag kan bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen). c. Voor zover de in 8.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 8.5.1 wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.6
Omgevingsvergunning voor het slopen
8.6.1 Verbod Het is verboden binnen de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,5 meter bedraagt.
8.6.2 Omgevingsvergunning Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 8.6.1, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij; b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning c. De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
21
8.7 Wijzigingsbevoegdheid a. Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsplan van de 'Waarde - Archeologie 4': 1. naar ligging wordt verschoven, dan wel; 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel; 3. van de verbeelding wordt verwijderd, dan wel; 4. van bestemming wijzigt in 'Waarde - Archeologie 2, 3, 5 of 6', voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft. b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
22
Hoofdstuk 3
Artikel 9
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
23
Artikel 10 10.1
Algemene bouwregels
Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
10.1.1 Ondergrondse werken Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
10.1.2 Ondergrondse bouwwerken Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds mag worden gebouwd; b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²; c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt minimaal 2,6 meter en maximaal 4 meter onder peil; d. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen. e. ondergronds bouwen is toegestaan, indien de water- en vochtdichtheid van de ondergrondse bouwdelen voldoende is voor de gebruiksfunctie van het bouwdeel.
10.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat de waterhuishouding niet wordt verstoord en voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
24
Artikel 11
Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. seksinrichtingen en prostitutie.
11.1
Parkeren
11.1.1 Algemeen Met het oog op de voorkomende bestemmingen dient in voldoende parkeergelegenheid te zijn voorzien. Wanneer hier niet (meer) aan wordt voldaan, wordt dit als strijdig gebruik aangemerkt, met dien verstande dat een bestaand parkeertekort niet als strijdig gebruik wordt gezien. Om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid, gelden de volgende bepalingen: a. de benodigde parkeergelegenheid wordt bepaald met behulp van de parkeernormen en het parkeerbeleid zoals die zijn opgenomen in 'bijlage 3' en 'bijlage 4', behorende bij deze regels; b. de in lid a bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's zoals die zijn opgenomen in 'bijlage 3' en 'bijlage 4', behorende bij deze regels; c. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
11.1.2 Afwijken Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
11.1.3 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in artikel 11.1.1 bedoelde parkeernormen te wijzigen.
25
Artikel 12
Algemene aanduidingsregels
12.1 Overige zone - boringsvrije zone De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
26
Artikel 13
Algemene afwijkingsregels
13.1 Algemeen Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende: a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%; b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van de plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits: 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen; 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
13.2 Voorwaarden afwijking De in 13.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid; c. de sociale veiligheid; d. de milieusituatie; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
27
Artikel 14
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
28
Hoofdstuk 4
Artikel 15
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
29
Artikel 16
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Klaverhoekseweg 9a e.o.'.
30
Bijlagen bij regels
Bijlage 1: Aan huis verbonden beroepen / kleinschalige bedrijvigheid
1LHWOLPLWDWLHYHOLMVW $DQKXLVYHUERQGHQEHURHS $GYRFDDW $FFRXQWDQW $FXSXQFWXULVW $OWHUQDWLHYHJHQH]HU $UFKLWHFW $UWV %HODVWLQJFRQVXOHQW %ORHPVFKLNNHU 'LHUHQDUWV 'LsWLVWH )\VLRWKHUDSHXW )RWRJUDDI *HUHFKWVGHXUZDDUGHU *RXGHQ]LOYHUVPLG *UDILVFKRQWZHUSHU +RHGHQPDNHU +\SRWKHHNDGYLVHXU ,QVWUXPHQWHQPDNHU -XULGLVFKDGYLVHXU .DDUVHQPDNHU .XQVWHQDDU /LMVWHQPDNHU /RJRSHGLVW 0DNHODDU 0RQGK\JLsQH 1DDLVWHU 1RWDULV 2HIHQWKHUDSHXW 2UWKRSHGDJRRJ 2UWKRGRQWLVW 3V\FKRORRJ3V\FKLDWHU 3URFXUHXU 5DDGJHYHQGDGYLVHXU 6WHGHQERXZNXQGLJH 7DQGDUWV 7RONYHUWDOHU 7XLQHQODQGVFKDSVDUFKLWHFW 9HUORVNXQGLJH :HEGHVLJQHU
.OHLQVFKDOLJHEHGULMYLJKHLG
$XWRULMVFKRRO]RQGHULQVWUXFWLHORNDDO %HJUDIHQLVRQGHUQHPLQJQLHW]LMQGHHHQ PRUWXDULXP %LQGHULM &RPSXWHUVHUYLFHHQLQIRUPDWLHWHFKQRORJLH (OHNWULFLHQ )LHWVHQPDNHU *OD]HQZDVVHU .DQWRRU .DSVDORQ .ORPSHQPDNHU .RHULHUVGLHQVW /HVJHYHQGEHURHS /RRGJLHWHU 0DNHODDU 0DQLFXUH 0HXEHOPDNHU 0HXEHOVWRIIHULQJ 0HWVHODDU 1DJHOVWXGLR 3HGLFXUH 5HSDUDWLHYDQNOHLQHFRQVXPHQWHQDUWLNHOHQ DQWLHNUDGLR¶VWY¶VKRUORJHVNORNNHQHWF 6FKRRQKHLGVVSHFLDOLVW 6FKRRUVWHHQYHJHU 6FKLOGHU 6WXNDGRRU 7LPPHUPDQ 7UDLWHXU :HEZLQNHO]RQGHUWRRQEDQNIXQFWLH
Bijlage 2: Landschappelijke inpassing
Ruimtelijke inpassing Klaverhoekseweg Best Plangebied en omgeving
Luchtfoto met woning initiatiefnemer (bron: Image ©2009 Aerodata International Surveys ©2009 Google™)
Het plangebied is gelegen op een dekzandrug. De zandgrond is bedekt met een enkeerdlaag; een vruchtbare bodem ontstaan door voortdurende ophoging met mest. In het gebied zijn de hoogteverschillen beperkt zichtbaar. In met name de oostzijde van het terrein zijn lichte hoogteverschillen waarneembaar. Deze gronden zijn bebouwd of in gebruik ten behoeve van de (sier)boomteelt. Op de historische kaart van 1900 is een kleinschalig landschap zichtbaar. Het gebied bestond voorheen uit kleine akkers omringd door houtwallen van hoofdzakelijk eiken. De structuren van dit landschap zijn nog zichtbaar; de beplanting op de akker is grotendeels verdwenen. De wegen rondom het plangebied zijn beplant met diverse type bomen van wisselende ouderdom. Langs de Klaverhoekseweg staan populieren aan de westzijde en eiken richting de oostzijde. Een deel van de eiken is nieuw aangeplant. Langs de Hurkseweg staan eiken en beuken. De Keldersehoevenweg is voorzien van wilg, populier en eik.
1
Geomorfologische kaart
Bodemkaart
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen /
(bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen /
Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977)
Hoogtekaart (bron: www.ahn.nl)
Historische kaart 1900 (bron: www.watwaswaar.nl)
Topografische kaart (bron: Kadaster, Emmen 2004)
Luchtfoto (bron: Image ©2009 Aerodata International Surveys ©2009 Google™)
2
Het gebied is zichtbaar aan ontwikkeling onderhevig. De ouderdom van de bebouwing is divers. Oudere, karakteristieke bebouwing is beperkt aanwezig en concentreert zich aan de oostzijde van het plangebied. Nieuwe bebouwing is onlangs nog gerealiseerd op Klaverhoekseweg nr. 18. De woningen staan op wisselende afstand, maar veelal direct aan de weg. Een uitzondering is de sterk naar achteren gelegen woning op nr. 9a. De huidige stallen zijn omringd door een strook van heesters van onder andere zomereik, ruwe berk, veldesdoorn, rode kornoelje, eenstijlige meidoorn, wilgen, bramen etc. Door regelmatige snoei worden de stallen niet constant aan het zicht onttrokken. Aan de westzijde is, door het ontbreken van heesters, volledig zicht op de zijkant van de stallen mogelijk. Langs de noord-zuid gelegen waterloop (ten oosten van Klaverhoekseweg 9a) staan drie schietwilgen op het naburige perceel. Aan de westzijde van de bestaande woning staan temidden van de beplanting rondom de stallen populieren en een eik als relict van een houtwalstructuur. Op de historische kaart is op deze locatie een oud pad zichtbaar. Het hele ensemble van de stallen (met beplantingsstrook) is te beschouwen als een massa die het zicht uit diverse perspectieven beëindigt. Zichtrelaties tussen de noordelijk gelegen Hurkseweg en zuidelijk gelegen Klaverhoekseweg zijn aanwezig ten westen van Klaverhoekseweg 9a en ten oosten van nr. 11a. Vanuit de Hurkseweg is zicht op de overkant, dat wil zeggen links en rechts van de stallen, mogelijk naast woning op nr. 6 en nr. 2. Tussen de westelijk gelegen Keldersehoevenweg en het oostelijk gelegen deel van de Klaverhoekseweg is vrijwel geen zichtrelatie aanwezig. De huidige stallen (met beplanting) hebben door hun centrale ligging een groot effect op de zichtrelaties en mate van openheid van het gebied.
3
Klavverhoekseweg 9a
Klaverhoeksewe K eg in oostelijkee richting
Zich ht op akkers van naf Klaverhoek kseweg
Klaverhoeksewe K eg oostelijk deeel
Hurk kseweg in westelijke richting
Hurkseweg H in oostelijke richtin ng
Zich ht op stallen van naf Kelderseho oevenweg
Zicht Z op weides westzijde vanaaf Klaverhoeksseweg
4
Uitgangspunten Voor de ruimtelijke vertaling van de landschappelijke kwaliteitsverbetering en woningbouw, zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd. Hierbij is een splitsing aangebracht tussen uitgangspunten voor landschap en de ruimte voor ruimte kavels. Landschap - Inspelen op ‘groene’ stepping stones zoals bosgebieden De Scheeken, Nieuwe Heide (Visie Groene Woud, Landschapsontwikkelingsplan) - Inspelen op kampenlandschap / coulissenlandschap - Aanleg paden voor verbetering beleving landschap - Koppeling maken met recreatieve punten (Landschapsontwikkelingsplan) - Verbinding maken met bestaande zandpaden - Gebruik maken van inheemse en gebiedseigen beplanting Ruimte voor Ruimte kavels - Inspelen op overgang bebouwingsconcentratie Sonseweg / Sint Oedenrodenseweg naar nieuwe clusters / verdichte linten - Clusteren van kavels - Behoud van en/of accentueren doorkijkjes - Financieren bedrijfsbeëindiging, sloop en landschapsverbetering - Zes kavels situeren op eigendom van initiatiefnemer De ruimtelijke uitgangspunten zijn opgenomen in de schets en toelichting.
5
6
Visie De sloop van de stallen levert een aanzienlijke verbetering van de landschappelijke beleving van de akker op. Indien de stallen worden gesloopt bestaat de mogelijkheid zes woningen te realiseren op het eigendom van de initiatiefnemer. Hierbij is het inspelen op nieuw vrijgekomen zichtvensters leidend in de positionering.
Verkavelingsplan; de rode rechthoeken zijn bouwvlakken.
Landschappelijke versterking en inpassing De kwaliteitsverbetering wordt gevormd door sloop van de stallen en het versterken van landschappelijke en ecologische waarden. Voor de totale gebiedsversterking worden houtwallen, paden en een bomenweide gebruikt. Op perceelsniveau wordt naast houtwallen, ook gebruik gemaakt van heesters en hagen op de erfgrenzen. Langs de Klaverhoekseweg wordt een bomenweide gerealiseerd. In de weide, in de verschijningsvorm van een brink, wordt gebruik gemaakt van appelboom en walnoot. Aanvullend zijn lagere bomen mogelijk waaronder (sier)kers, (sier)peer of - in aansluiting op de beplanting van de nieuw gerealiseerde woning op Klaverhoekseweg 18 - veldesdoorn. Haaks op de Klaverhoekseweg worden de bestaande woning (9a) en de drie woningen ingekaderd door een gemengde houtwal aan de noordwestkant en een knotwilgensingel aan de zuidoostkant. Beide groenstructuren grenzen aan bestaande waterlopen. De aan de westzijde gelegen bestaande heesters van onder andere zomereik, ruwe berk, veldesdoorn, rode kornoelje, eenstijlige meidoorn, wilgen, bramen etc. worden ter plaatse van de nieuwe houtwal waar mogelijk behouden. De woonpercelen aan de Hurkseweg worden eveneens aan de achterzijde begeleid door houtwallen bestaande uit hazelaar, (inheemse) vogelkers, veldesdoorn, wilde kardinaals-
7
muts, gelderse roos en/of meidoorn en aan zijdelingse perceelsgrenzen door knipheggen van beuk en liguster met daarin enkele boomvormers. Het weidegebied tussen de woningen aan de Klaverhoekseweg en de Hurkseweg wordt gebruikt als grasland. Het gebied wordt toegankelijk gemaakt door een zandpad met een begeleidende houtwal. Afhankelijk van het gebruik (begrazing) zullen hier verschillende soorten ruig grasland ontstaan. Het zandpad loopt vanaf de meest zuidelijk gelegen woning aan de Klaverhoekseweg (tussen de erfafscheiding en de knotwilgen langs het water) het gebied in en takt ten oosten van de meest noordelijk gelegen nieuwe woning weer aan op de Hurkseweg. Langs het wandelpad wordt een strook van 6 meter aangehouden ten behoeve van een ruigtegebied. Dit betekent dat hier een natuurlijke verwildering plaatsvind. Op het veld ten zuiden van de ruigtetestrook wordt extensief maaibeheer toegepast. Eventueel worden delen van het gebied ingezaaid met een gras-kruidenmengsel. Woningen Klaverhoekseweg
Bomenweide en houtwallen aan voorzijde percelen Klaverhoekseweg
Langs de Klaverhoekseweg is ruimte voor drie woningen. De woningen worden naast elkaar op de percelen 280 en 281 gepositioneerd. De aansluiting wordt gevonden met de bestaande woning op nr. 9a. Door clustering is aan de oost- en westzijde van deze percelen zicht op de Hurkseweg mogelijk. De percelen hebben individueel een oppervlakte van circa 2000 m². De woningen, met een inhoud van circa 750 m³ staan, gelijk aan de bebouwing in de omgeving, op wisselende afstand van de weg. Variatie in de positionering met de lange of korte zijde aan de weg is mogelijk, mits de oriëntatie en positionering op elkaar worden afgestemd. Behoud van open zones tussen de gebouwen en het voorkomen van een bebouwingsfront is hierbij leidend. De woningen worden ontsloten middels een lus die aansluiting vindt op de bestaande entree van woning nr. 9a.
8
Woningen aan de Klaverhoekseweg
Woningen aan de Hurkseweg
Woningen Hurkseweg Langs de Hurkseweg is ruimte voor drie woningen. Clusteren van de massa’s is een karakteristiek in het lint; twee woningen worden naast perceel 327 gesitueerd om deze methodiek te volgen. Het behoud van het zichtvenster tegenover de woningen met nummer 3 en 5 is medebepalend voor de positionering van de woningen. De percelen hebben een oppervlakte van respectievelijk circa 2100 en 2000 m². Naast perceel 97 is tevens een woonperceel gesitueerd. Dit perceel heeft een oppervlakte van circa 2200 m². De woningen, met een inhoud van circa 750 m³, staan gelijk aan de bebouwing in de omgeving, direct aan de weg.
9
Beplantingen Overzichtskaart beplantingen
(zie volgende pagina)
1. Bomenweide / brink Appelboom (Malus domestica) Walnoot (Juglans regia) Krokus (Crocus sativus) Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) 2. Houtwal / knotwilgensingel Zomereik (Quercus robur) Berk (Betula pendula) Knotwilg (Salix alba) 3. Houtsingels Hazelaar (Corylus avellana) Zomereik (Quercus robur) Els (Alnus glutinosa) Wilg (Salix vitellina) Berk (Betula pendula) Krentenboompje (Amelanchier medik) 4. Knipheggen Beuk (Fagus sylvatica) Liguster (Genus Ligustrum) 5. Knotwilgensingel / hakhoutsingel Knotwilg (Salix alba) Wilg (Salix vitellina) Zomereik (Quercus robur) 6. Erfafscheiding Haagbeuk (Carpina betulus) 7. Ruigtestrook geen beheer en bewerking, een strook die niet gemaaid wordt en zal 'verruigen'.
10
1
7 8163 m²
nk
6
2904 m² Bom enw eide / bri
fruitbomen appelboom (Malus domestica) walnoot (Juglans regia)
3
gras + verwilderingsbollen Krokus (Crocus sativus) Sneeuwklokje (Galanthus nivalis)
hakhoutsingel zomereik (Quercus robur) wilg (Salix vitellina) knotwilg (Salix alba) ruwe berk veldesdoorn rode kornoelje eenstijlige meidoorn bramen
erafscheiding haagbeuk (Carpinus betulus)
Ruigtestrook 6m breed ruiggras
hakhoutsingel els (Alnus glutinosa) hazelaar (Corylus avellana) wilg (Salix vitellina) zomereik (Quercus robur) berk (Betula pendula) krentenboompje (Amelanchier medik)
8
2
5
11860 m² paardenwei
3
4
11629 m² paardenwei
zomereik (Quercus robur) wilg (Salix vitellina) knotwilg (Salix alba)
Knotwilgensingel / hakhoutsingel
Bloemrijk grasland Extensief agrarisch beheer
houtwal / knotwilgensingel zomereik (Quercus robur) berk (Betula pendula) knotwilg (Salix alba)
3
4
Knipheggen
Bijlage 3: Parkeernormen
Bijlage 2: Overzicht parkeernormen De oranje gekleurde vlakken zijn de parkeernormen die ten opzichte van het GVVP 2008 gewijzigd zijn. Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
Wonen Seniorenwoning2 Serviceflat/ aanleunwoning
1,6 1,3 0,3
Verpleeg/verZorgingstehuis3 Kamer verhuur
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
1,6 1,3 0,3
1,7 woning 1,4 woning 0,3 woning
0,3 0,3 0,3
0,5
0,5
0,3
0,2
0,2
Detailhandel (excl. supermarkt) Supermarkt
2,5
2,5
0,5 Wooneenheid 0,2 Verhuurde kamer 2,5 100 m2 bvo
85 %
2,5
3,0
3,8 100 m2 bvo
85 %
Grootschalige detailhandel
nvt
5,5
6,0 100 m2 bvo
85 %
Bouwmarkt, tuincentra en kringloopwinkel Showroom
2,2
2,2
2,7 100 m2 bvo
85 %
1,0
1,2
1,4 100 m2 bvo
35 %
0,15
0,15
85 %
(Commerciële) dienstverlening Kantoren
1,7
2,3
0,15 1m1 marktkraam 2,8 100 m2 bvo
20 %
1,0
1,2
1,5 100 m2 bvo
5%
Bedrijf
0,5
0,6
0,8 100 m2 bvo
5%
1,2
1,7
2,5 100 m2 bvo
5%
(Week)markt
Rest bebouwde kom
arbeidsintensief bezoekersextensief
24
Bij deze functie is de norm voor gehandicapten parkeerplaatsen 5 % i.p.v. 2 %. Deze norm is incl. personeel.
0,2
arbeidsextensief bezoekersextensief
Bedrijf
Opmerking
Ook zaken als ‘Action’ vallen hier onder. Zaken met een regionale functie, ook bouwmarkten en tuincentra Zaken die gericht zijn op klanten uit Best Auto’s, keuken, meubels, caravans Zie CROWpubl. 182 Kantoren met balie functie Kantoren zonder balie functie Loods, opslag, transportbedrijf Industrie, laboratorium, werkplaats
Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
0,8
0,8
0,8 100 m2 bvo
20 + 5,0 0,5
20 + 5,0 0,5
20 Collegezaal+ + leslokaal 5,0 0,5 Leslokaal
0,5 0,5
0,5 0,5
0,5 Student 0,5 Leslokaal
Crèche, kdv, peuterspeelzaal,
0,6
0,6
0,6 Arbeidsplaats
Arts/therapeut/ kruisgebouw Apotheek Café/bar/discotheek/cafetaria Restaurant Hotel Museum Bibliotheek Bioscoop/theater/ schouwburg Sociaal cultureel centrum/wijk- en verenigingsgebouw Gymlokaal/ sporthal
1,5
1,5
1,7 4,0
1,7 4,0
1,5 Behandelkamer 1,7 100 m2 bvo 5,0 100 m2 bvo
8,0 0,5 0,5 0,5 0,2
8,0 0,5 0,7 0,7 0,2
1,0
Bedrijfsverzamelgebouw Beroepsonderwijs Voorbereidend dagonderwijs Avondonderwijs Basisonderwijs
Rest bebouwde kom
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
10 % MBO, ROC, WO, HBO
65 %
80 %
1,0
1,0 100 m2 bvo
90 %
1,7
2,0
2,5 100 m2 bvo
95 %
Sportveld
27
27
95 %
Dansstudio/ sportschool Squashhal Tennisbanen Golfbaan
3,0
3,0
27 Ha netto terrein 3,0 100 m2 bvo
95 %
1,0 3,0 nvt
1,0 3,0 nvt
1,0 Baan 3,0 Baan 6,0 Hole
90 % 90 % 95 %
25
Excl. kiss & ride (zie CROW publ. 182) Excl. kiss & ride (zie CROW publ. 182) Met minimum van 3 plaatsen
90 %
100 m2 bvo kamer 100 m2 bvo 100 m2 bvo Zitplaats
12,0 0,5 1,0 1,0 0,3
Opmerking
95 % 95 %
Met bezoekersfunctie + 0,1 per bezoekersplaats Terrein excl. kantine e.d.
Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
Rest bebouwde kom
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
Bowlingcentrum/ Biljartzaal
1,5
1,5
1,5 Baan/tafel
95 %
Zwembad
10
11
12 100 m2 bassin 0,3 box 6,0 100 m2 bvo
90 %
Opmerking
Manege nvt nvt 90 % Evenementenhal/ 4,0 5,0 99 % congresgebouw Themapark/ 4,0 4,0 4,0 100 m2 bvo 99 % pretpark Overdekte 3,0 3,0 3,0 100 m2 bvo 90 % speeltuin/hal Volkstuin nvt nvt 0,3 perceel Religiegebouw 0,1 0,1 0,1 Zitplaats Begraafplaats/ 15 15 15 Gelijktijdige crematorium uitvaart 1 Het aandeel bezoekers is in de parkeernorm verwerkt. Dit aandeel wordt apart genoemd omdat bezoekers vaak op andere locaties parkeren dan werknemers en/of bewoners. Indien helder is dat de bezoekersnorm beduidend hoger ligt, dient hier in de berekening van de parkeereis onderbouwd rekening mee gehouden te worden. 2 Voor deze woningen dient vastgelegd te worden, dat zij gebouwd worden voor de doelgroep senioren. Deze norm geldt niet voor woningen die in een later stadium doorverkocht c.q. verhuurd kunnen worden aan niet-senioren. 3 Het betreft hier niet zelfstandige woonruimte met zorgvoorzieningen. Bvo = bruto vloeroppervlakte; 100m2 bvo = 60 – 80 m2 vvo (verkoop (netto) vloeroppervlak)
26
Bijlage 4: Parkeerbeleid
Nota parkeernormen Evaluatie en aanscherping Vastgesteld door de gemeenteraad, 31 oktober 2011
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Trends 1.3 Doelstelling 1.4 Leeswijzer
5 5 5 6 6
2.
Evaluatie parkeerkencijfers 2.1 Het GVVP 2.2 Verschil in interpretatie 2.3 Centrumontwikkelingen 2.4 Ervaringen met sportvoorzieningen 2.5 Wijzigingen juridisch kader
7 7 7 8 9 9
3.
Regels parkeertoets 3.1 Basis parkeernormen 3.2 Gebiedsindeling 3.3 Parkeernormen 3.4 Parkeereis 3.5 Elektrische auto 3.6 Voorbeelden berekening parkeereis en parkeerbalans
10 10 10 11 13 16 16
4
Juridisch kader 4.1 Parkeertoets voor ‘Nota parkeernormen’ 4.2 Juridische grondslag parkeertoets 4.3 Parkeertoets bij strijdigheid bestemmingsplan 4.4 Hardheidsclausule 4.5 Parkeerfonds
17 17 17 17 18 18
5
Slotbepalingen 5.1 Inwerkingtreding 5.2 Citeertitel 5.3 Overgangssituatie
19 19 19 19
Verklarende woordenlijst
20
Literatuurlijst
21
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Parkeerkencijfers uit het GVVP Overzicht parkeernormen Controle parkeernormen sportvoorzieningen 3
Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7
Overzicht aanwezigheidspercentages Maatvoering parkeerplaatsen Voorbeelden berekeningen Grenzen centrum en schil/overloopgebied
4
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
In 2008 heeft de gemeenteraad van Best als onderdeel van het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) parkeernormen voor Best vastgesteld. De destijds vastgestelde parkeernormen waren de eerste stappen van de gemeente Best naar het structureren van het gebruik van parkeernormen voor de gemeente Best. Inmiddels worden de vastgestelde parkeernormen al 3 jaar toegepast. In deze 3 jaar is ervaring opgedaan met deze cijfers. In de afgelopen jaren zijn diverse ontwikkelingen met de vastgestelde parkeernormen gerealiseerd in mooie projecten. Er bleek echter in de praktijk ook onduidelijkheid te zijn over de interpretatievrijheden en de verantwoordelijkheid bij afwijking van de parkeerkencijfers. De centrumontwikkelingen hebben daarbij de discussies over de parkeernormen extra gevoed. Ook het juridisch kader is inmiddels veranderd. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in 2008 ingevoerd. Over de gevolgen van deze juridische wijzigingen is inmiddels veel gezegd en geschreven. Er is nog veel onduidelijk, maar onafhankelijke experts adviseren gemeenten om een gemeentelijke Nota Parkeernormen op te stellen en de normen dus niet meer op te nemen in de beleidsplannen. Reden te meer om voor de gemeente Best een nieuwe “Nota parkeernormen” op te stellen.
1.2
Trends
Het is een trend dat het autobezit per huishouden toeneemt. De toename van het autobezit vertaalt zich in een stijging van de verkeersintensiteiten en een toename van de vraag naar parkeerplaatsen. Factoren die van invloed zijn op het autobezit zijn inkomen, leeftijd, huishoudengrootte, woon-werkafstand, bestedingspatroon en mentaliteit/cultuur. Verder heeft het wegenaanbod en aanbod van openbaar vervoer een groot effect op het autobezit en –gebruik. Uit onderstaande gegevens is te herleiden dat grotere kernen met een goed openbaar vervoerniveau een lager autobezit per huishouden hebben. De volgende gegevens over het autobezit per huishouden zijn over het jaar 2008:1 Locatie Autobezit per huishouden Nederland 1,0 Gemeente Best 1,2 Gemeente Oirschot 1,6 Gemeente Eindhoven 0,9 Gemeente Veldhoven 1,1 Gemeente Son en Breugel 1,3 Gemeente Boxtel 1,1 Gemeente Sint-Oedenrode 1,3 1
Verkregen via www.cbsinuwbuurt.nl
5
1.3
Doelstelling
Deze nota heeft als doel om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken. Bij burgers, bedrijven en ontwikkelaars mag zo min mogelijk onduidelijkheid bestaan over de invulling van de parkeernormen. Ook juridisch dient de invulling van de parkeernormen gewaarborgd te zijn. Deze eenduidigheid dient ook een hoger doel, namelijk een leefbare en bereikbare gemeente. Essentieel zijn daarbij de volgende uitgangspunten: 1. De parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de leefbaarheid en bereikbaarheid van de gemeente Best; 2. Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen is verantwoordelijk voor het realiseren van de eigen parkeeroplossing; ϯ͘ Een bouwinitiatief of wijziging van functie van een locatie mag geen parkeerproblemen in deopenbare ruimte veroorzaken c.q. vergroten; 4. De Nota parkeernormen is van toepassing op toekomstige ruimtelijke plannen binnen de gemeente Best, daar waar het betreft nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie. Dus niet op bestaande situaties. Er is getracht de nota zo algemeen mogelijk te houden, maar bruikbaar te laten zijn voor specifieke situaties. Daar waar de nota niet goed toepasbaar is, zal maatwerk geleverd moeten worden.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de huidige parkeerkencijfers en de werking daarvan in de huidige situatie geëvalueerd. Hoofdstuk 3 beschrijft de regels waaraan een parkeertoets moet voldoen. In dit hoofdstuk komen alle inhoudelijke aspecten aan de orde. De ‘Nota parkeernormen’ wordt afgerond met hoofdstuk 4, waarin het juridische kader wordt geschetst.
6
2.
Evaluatie huidige parkeerkencijfers
2.1 Het GVVP In februari 2008 heeft de gemeenteraad van Best het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP) vastgesteld. In dit beleidsplan is destijds een hoofdstuk over parkeren opgenomen, waarbij een bijlage gewijd is aan de parkeerkencijfers. In bijlage 1 is deze bijlage uit het GVVP opgenomen. De CROW-richtlijnen vormden destijds de basis voor deze parkeerkencijfers.
2.2
Verschil in interpretatie
De afgelopen drie jaren is er gewerkt met de in het GVVP vastgestelde tekst over parkeernormen. De afgelopen jaren is ervaring opgedaan met de dagelijkse praktijk van het gebruik van de parkeernormen. In deze paragraaf worden de belangrijkste ervaringen uit de dagelijkse praktijk opgenomen. Aangevuld met een advies voor de nieuwe regeling voor parkeernormen. Toets op uitbreiding of op een hele ontwikkeling Bij uitbreiding van een bestaande functie rijst de vraag of de geldende parkeernorm getoetst moet worden op de uitbreiding of op de gehele ontwikkeling. De projecten die de afgelopen drie jaar getoetst zijn, zijn over het algemeen getoetst aan de hele ontwikkelingen. Het GVVP geeft hierover echter geen uitsluitsel. Achterliggende gedachte van deze wijze van toetsen was, dat parkeerproblemen die veroorzaakt worden door een bepaalde functie ook door de veroorzaker opgepakt dienen te worden. Het toetsmoment hiervoor is het moment dat een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. In de praktijk blijkt dat een toets op de hele ontwikkeling kan leiden tot het niet doorgaan van gewenste ontwikkelingen. Het wordt vaak als onrechtvaardig beschouwd dat een aanwezig parkeerprobleem wordt opgelost moet worden door een nieuwe ontwikkeling. Advies: bij een uitbreiding of verbouwing van eenzelfde functie dient getoetst te worden aan de uitbreiding, echter indien er sprake is van het opnieuw ontwikkelen van een locatie zal aan de norm voor het totaal te ontwikkelen functies voldaan moeten worden. Openbaarheid De parkeernormen bestaan uit een ‘bewoners/personeels’-deel en een bezoekersdeel. Van het bezoekersdeel is aangegeven dat dit in de openbaarheid opgelost dient te worden. In de praktijk ontstaat er verwarring over het begrip ‘openbaarheid’. Advies: helder beschrijven wat onder ‘openbaarheid’ verstaan wordt. Dubbelgebruik In het GVVP staat opgenomen dat ‘indien de parkeerkencijfers voor grotere gebieden gebruikt wordt, tevens gekeken dient te worden naar de aanwezigheidspercentages.’ Op deze wijze kan eventueel dubbelgebruik toegepast worden. Er blijft echter onduidelijk wanneer dubbelgebruik wel en niet kan worden toegepast. En op welke wijze dubbelgebruik toegepast kan worden. Advies: heldere omschrijving van dubbelgebruik en de toepassing hiervan toevoegen.
7
Afwijken van normen In het GVVP is niet aangegeven op welke wijze en wanneer afwijkingen van het vastgestelde beleid mogelijk zijn. In de praktijk bleken er situaties te ontstaan waar het afwijken van de normen gewenst is. Advies: toevoegen hardheidsclausule Wat is een parkeerplaats? Cruciaal is de vraag wanneer een parkeerplaats ook als zodanig wordt meegerekend. In de praktijk worden hiervoor de voorkeursrichtlijnen van het CROW gehanteerd. Dit ligt echter niet vast. In de praktijk moet daarom regelmatig de discussie gevoerd worden met ontwikkelende partijen over de grootte van een parkeerplaats. Ook speelt in dit kader de berekeningsaantallen voor parkeervoorzieningen, die wel in het GVVP geregeld zijn. Een garagebox wordt niet erkend als 1 parkeerplaats. Advies: helder benoemen wanneer een parkeerplaats voldoet aan de eisen om als parkeerplaats te kunnen functioneren. Invalidenparkeerplaatsen In het GVVP is benoemd dat conform het Integrale toegankelijkheidsbeleid 2 % van de parkeerplaatsen ingericht dient te zijn als openbare invalidenparkeerplaats. Daarbij blijft in het midden of deze norm op de totale norm komt of dat dit onderdeel uitmaakt van de parkeereis. Advies: Helder benoemen in welke gevallen (functies/aantallen) een openbare invalidenparkeerplaats gewenst is en hoe de berekening van het aantal invalidenparkeerplaatsen tot stand komt. Gebruik van openbare (gemeente)grond In de praktijk blijkt dat initiatiefnemers niet altijd kunnen voldoen aan het criterium ‘parkeren op eigen terrein’, maar dat er in de openbare ruimte wel ruimte is die als parkeergelegenheid ingericht kan worden. Hoe gaan we als gemeente hier mee om. Verkopen we dergelijke grond of geven we het in bruikleen? Advies: Dergelijke gevallen zijn altijd heel specifiek. Er is moeilijk een richtlijn mee te geven. In principe is het niet gewenst dat de openbare ruimte aangewend wordt om in te richten als parkeerruimte voor initiatieven van derden. Echter geadviseerd wordt in dit geval maatwerk te leveren. Het is gewenst een standpunt over dergelijke ontwikkelingen altijd beargumenteerd aan het college ter besluitvorming voor te leggen.
2.3
Centrumontwikkelingen
In het najaar van 2009 is er een parkeerdrukmeting uitgevoerd in het centrumgebied. Uit dit onderzoek is af te leiden dat er op hoofdlijnen geen groot te kort, maar ook geen groot overschot aan parkeerplaatsen was. Kortom de parkeersituatie kon destijds als ‘passend’ voor de situatie ingeschat worden. Met deze parkeerdrukmeting in het achterhoofd is een parkeerimplementatieplan opgesteld. Dit parkeerimplementatieplan wordt als onderdeel van het Uitwerkingsplan voor het centrum meegenomen. Het parkeerimplementatieplan geeft aanleiding om de parkeernormen zoals vastgesteld in het GVVP uit 2008 op een aantal punten te herzien. Paragraaf 3.3 gaat hier nader op in.
8
Parkeerfonds Al langere tijd leeft in het kader van de centrumontwikkelingen de gedachte om voor het centrum van Best een parkeerfonds in te stellen. Indien er een parkeerfonds ingesteld wordt, biedt deze nota de basis om te komen tot een parkeereis en parkeerbalans. Of en op welke wijze er daadwerkelijk gebruik gemaakt kan worden van een parkeerfonds zal in de eventuele besluitvorming hieromtrent nader uitgewerkt moeten worden.
2.4
Ervaringen met sportvoorzieningen
Op zowel het sportpark Leemkuilen als Naastenbest wordt op hoofdlijn voldaan aan de CROW-parkeerkencijfers. Echter het gevoel heerst dat de parkeerdruk hoog is. Op het sportpark Leemkuilen uit zich dit door het grote aantal parkeerders dat de auto op zaterdagen in de berm van de Sportlaan plaatst. Mede in het kader van de realisatie van de wijk Schutboom heeft er in het voorjaar van 2011 een parkeerdrukmeting plaatsgevonden in de directe omgeving van het sportpark Naastenbest. Dit onderzoek geeft aanleiding om de parkeernormen zoals vastgesteld in het GVVP op een aantal punten te herzien. Paragraaf 3.3 gaat hier nader op in.
2.5
Wijzigingen juridisch kader
In 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingegaan. Tegelijk is de Woningwet, waarop de bouwverordening is gebaseerd, gewijzigd. Dit heeft onder andere de volgende gevolgen: 1. de Wro maakt onderscheid tussen beleid en normen. Beleidsplannen mogen geen normen meer bevatten. De parkeernormen mogen dus niet meer in het GVVP worden vastgelegd; 2. Op grond van de nieuwe Woningwet mogen bouwverordeningen geen stedenbouwkundige voorschriften meer bevatten, dus ook niet over parkeren.
9
3.
Regels parkeertoets
3.1
Basis parkeernormen
De basis voor de toets voor de parkeereis is gelegd in de CROW-richtlijnen. Het CROW geeft in haar publicatie 182 ‘Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering’ richtlijnen over hoe om te gaan met parkeernormering. Op de punten waar de Nota parkeernormen geen uitsluitsel over geeft wordt deze richtlijn gehanteerd. De richtlijnen van het CROW gaan uit van minimale en maximale parkeerkencijfers. De minimale parkeerkencijfers gaan uit van de verwachte parkeerbehoefte die een functie minimaal genereert. De maximum parkeerkencijfers zijn bedoeld om een meer sturend parkeerbeleid te kunnen voeren. Daarbij is als uitgangspunt genomen een beleid dat gericht is op niet-noodzakelijk autogebruik. In de praktijk leidde het sturend parkeerbeleid vaak tot parkeerproblemen. Conform hetgeen in het GVVP opgenomen is het uitgangspunt in de Nota parkeernormen dat slechts getoetst wordt aan de minimale parkeernormen. Daarbij staat het de ontwikkelende partij vrij om op haar eigen terrein meer parkeerplaatsen te realiseren dan in de parkeereis is opgenomen.
3.2
Gebiedsindeling
Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente. In het GVVP is deze systematiek overgenomen. Ook in dit kader is het gewenst deze systematiek te handhaven. Stedelijkheidsgraad De stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en kwaliteit van alternatieve vervoerswijze en dus op de parkeervraag. In een stad als Eindhoven is het openbaar vervoer beter geregeld dan in een gemeente als Best. Hieruit is te concluderen dat de behoefte aan een auto en dus aan een parkeerplaats in Best hoger is dan in Eindhoven. De gegevens over het autobezit per huishouden staven deze conclusie. Het CBS heeft een typologie van stedelijkheidsgraad geïntroduceerd. Onder stedelijkheidsgraad wordt het aantal adressen per km2 verstaan. Er zijn vijf stedelijkheidsgraden onderscheiden. Omdat de gemeente Best slechts uit één kern bestaat is er voor gekozen om voor de gehele gemeente één stedelijkheidsgraad te gebruiken. Per 1 januari 2009 kende de gemeente Best een omgevingsadressendichtheid 1.301 adressen per km2. Deze omgevingsadressendichtheid wordt gekwalificeerd als ‘matig stedelijk’. Deze indeling komt overeen met de indeling gehanteerd in het GVVP. Verdeling gebieden binnen Best Naast het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijze is ook de locatie van de functie van belang voor de parkeervraag. Functies in centra hebben over het algemeen een lagere parkeervraag dan dezelfde functies op andere locaties in de bebouwde kom. De kwaliteit van het openbaar vervoer is ook hierin weer essentieel.
10
Voor de parkeerkencijfers hanteert het CROW in haar richtlijnen een onderscheid in: • centrum; • schil/overloopgebied; • rest bebouwde kom. In het GVVP en ook in de Nota parkeernormen wordt deze indeling overgenomen. Echter het centrumgebied en het schil/overloopgebied wordt ten opzichte van het GVVP compacter opgesteld. In het GVVP wordt het gebied van het Masterplan Centrum als centrum aangehouden. In het kader van de huidige centrumontwikkelingen gaat de gemeente Best ook uit van een compacter centrumgebied. In deze nota wordt het centrum gelijkgesteld aan het verwachte toekomstige betaald parkeergebied. Het schil/overloopgebied is het gebied dat direct daarom heen gelegen is. Omdat het centrumgebied compacter is dan in het GVVP, wordt ook het schil/overloopgebied compacter. Het betreft hier de eerste woongebieden rondom het centrum. Deels loopt deze grens door bestaande woonwijken heen. De overige gebieden vallen zoals vanzelfsprekend onder het gebied ‘rest bebouwde kom’.
Afbeelding 1: grenzen centrum en schil/overloopgebied In bijlage 7 is een vergroting van deze afbeelding opgenomen.
3.3
Parkeernormen
De parkeernormen die voor de gemeente Best leidend zijn voor ontwikkelingen zijn opgenomen in bijlage 2. Zoals aangegeven zijn de parkeernormen afgeleid van de CROWnormen. Daar waar het GVVP eerder een andere norm aanhield is deze overgenomen, tenzij er uit ervaringen eerder redenen waren om dit niet te doen. Daarnaast zijn er echter aanscherpingen en aanvullingen. Deze worden in deze paragraaf toegelicht.
11
Aan huisverbonden beroep en bedrijvigheid aan huis Met regelmaat wordt in woongebieden de woonfunctie gecombineerd met een werkfunctie. Hierbij kan gedacht worden aan een aan huisverbonden beroep (voorbeelden zijn accountants, logopedisten en raadgevend adviseurs) of aan bedrijvigheid aan huis (voorbeelden zijn kappers, schilders en webwinkels). In de ‘beleidsregel aan huis verbonden beroep en bedrijvigheid aan huis’ is opgenomen dat het hier per definitie bedrijven zonder personeel betreft. Omdat er geen personeel is, is de verwachte parkeerdruk laag. Daarbij komt dat deze bedrijfjes vaak in een woonwijk liggen en hun parkeerdruk overdag hebben. In woonwijken is op werkdagen overdag over het algemeen voldoende ruimte. Voor gevallen, die onder de ‘beleidsregel aan huis verbonden beroep en bedrijvigheid aan huis’ vallen zal daarom in de lijn van deze beleidsregel de volgende lijn aangehouden worden: • betreft het een aan huis verbonden beroep dan zal er geen parkeertoets uitgevoerd worden; • betreft het kleinschalige bedrijvigheid dan geldt dat conform de beleidsregel parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden, met dien verstande dat wanneer dit niet mogelijk is, aangetoond dient te worden dat geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk op de omgeving. Bij initiatiefnemers die wonen en werken willen combineren en niet voldoen aan deze beleidsregel, bijvoorbeeld omdat zij personeel in dienst hebben, worden onderworpen aan een parkeertoets, zoals beschreven in deze nota. Detailhandel (centrum) Uit onderzoek in het kader van de centrumontwikkelingen is te herleiden dat de parkeernormen uit het GVVP voor kortparkeren in het centrum relatief hoog zijn. Detailhandel is een functie die in het centrum veel voorkomt en relatief veel kort parkeren kent. Deze norm voor detailhandel (onderscheid in ‘supermarkt’ en ‘overige winkels’) kan voor de centrumlocatie naar beneden bijgesteld worden. Ten opzichte van het GVVP wordt de parkeernorm voor een supermarkt in het centrumgebied naar beneden bijgesteld naar hetgeen het CROW als minimum adviseert. Dit zijn 2,5 parkeerplaatsen/100 m2 bvo. De norm voor supermarkten in het ‘schil/overloopgebied’ wordt naar beneden bijgesteld, namelijk tot 3,0 parkeerplaatsen/100 m2 bvo. De norm voor de overige winkels blijft gelijk. Sport In het voorjaar van 2011 is er een parkeerdrukmeting uitgevoerd in de directe omgeving van het sportpark Naastenbest. Op basis van de gegevens afkomstig uit deze meting is gecontroleerd of de parkeerkencijfers zoals gehanteerd door het CROW voor de gemeente Best de parkeersituatie benaderen. Deze controle is opgenomen in bijlage 3. Uit deze controle is gebleken dat de minimale CROW kencijfers voor sportvoorzieningen in Best te laag zijn. De parkeernormen voor sportvoorzieningen zijn in deze nota naar boven bijgesteld. Invalidenparkeerplaatsen Mensen met een handicap kunnen in aanmerking komen voor een invalidenparkeerkaart. Met deze kaart hebben zij bijzondere rechten voor het gebruik van parkeervoorzieningen. De belangrijkste regel is dat houders van een algemene invalidenparkeerkaart gebruik mogen maken van een algemene invalidenparkeerplaats.
12
In het integrale toegankelijkheidsbeleid staat dat 2 % van de openbare parkeerplaatsen op parkeerterreinen ingericht moet zijn als invalidenparkeerplaats. Het betreft hier parkeerplaatsen voor openbare voorzieningen. Voor de functie wonen geldt de eis uit het integrale toegankelijksbeleid niet. Indien noodzakelijk worden voor individuele bewoners invalidenparkeerplaatsen op kenteken toegewezen. In de praktijk gaat dit vaak ten kosten van de openbare parkeergelegenheid. De invalideparkeerplaatsen maken onderdeel uit van de parkeereis en komen dus niet extra op de te formuleren eis. De afronding van het aantal invalidenparkeerplaatsen per parkeerterrein is altijd naar boven met een minimum van één. Bij de realisatie van de invalidenparkeerplaats dient er rekening mee gehouden te worden dat de parkeerplaats zo dicht mogelijk bij de ingang van een specifiek gebouw moet liggen, de afstand tot de ingang bedraagt waar mogelijk minder dan 25 meter.
3.4
Parkeereis
Op basis van de parkeernormen kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen ongeveer benodigd zijn. Deze normen geven echter een beeld van de verschillende functies, onafhankelijk van hun onderlinge samenhang. In de praktijk blijkt dat de parkeervraag van functies vaak niet samenvalt in de tijd. Of dat parkeerplaatsen vanwege hun ligging niet voor verschillende functies te combineren zijn. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de parkeernormen toegepast kunnen worden om een beter beeld te krijgen van de parkeervraag van een ontwikkeling. Dubbelgebruik Indien een ontwikkeling meerdere verschillende functies kent, is het in theorie mogelijk om parkeerplaatsen voor meerdere functies in te zetten. Dit geldt uiteraard niet voor parkeerplaatsen die vast toebehoren aan een bepaalde gebruiker. Een voorbeeld is een privé oprit bij een woning. Indien er niet vast toebedeelde parkeerplaatsen zijn en een ontwikkeling kent meerdere functies, dan kan een ‘dubbelgebruik’-toets uitgevoerd worden om de parkeereis te bepalen. Het CROW heeft richtlijnen uitgegeven waarin de verwachte aanwezigheidspercentages voor de verschillende functies zijn benoemd. Deze zijn opgenomen in bijlage 4. Openbaar/niet openbaar Uitgangspunt bij het aanleggen van parkeervoorzieningen is dat de parkeerplaatsen voor alle gebruikers toegankelijk zijn. Voor bewoners en personeel kan gekozen worden voor niet openbare parkeerplaatsen. Bezoekers zijn niet of moeilijk vooraf helder aan te wijzen. Het bezoekersgedeelte wat onderdeel uitmaakt van de parkeernorm dient daarom openbaar toegankelijk te zijn. Onder openbaar toegankelijk wordt verstaand dat een automobilist de betreffende parkeergelegenheid via de openbare weg kan bereiken zonder dat een barrière genomen moet worden (denk hierbij aan een dichte poort of een slagboom met pasjessysteem zonder receptie). Het wel of niet openbaar toegankelijk zijn heeft niets te maken met het wel of niet parkeren op eigen terrein. Een bedrijfspand met een hekwerk erom heen met een poort die gedurende werktijden open is, is een goed voorbeeld.
13
In de praktijk blijkt de openbaarheid van bezoekers bij appartementencomplexen een probleem. Er wordt een private parkeergarage gerealiseerd voor bewoners. Op het eigen terrein moeten dan nog openbaar toegankelijke bezoekersparkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het realiseren van een grotere parkeergarage, waar alle volgens de norm noodzakelijke parkeerplaatsen in worden gerealiseerd, wordt niet geaccepteerd als een openbare parkeerplaats voor bezoekers. In de praktijk blijkt het namelijk niet realistisch om alle bezoekers ten alle tijden de mogelijkheid te geven gebruik te maken van de parkeerplaatsen in de private parkeergarage. Parkeren bij woningen op eigen erf Bij de realisatie van woningbouwlocaties geldt dat het parkeren op het eigen erf de voorkeur heeft. Uiteraard maken deze parkeerplaatsen onderdeel uit van de parkeernorm. In de praktijk gebeurt dit voornamelijk bij vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen, maar ook bij nieuwe rijwoningen bestaan er mogelijkheden. Parkeren op eigen erf maakt dat straten overzichtelijk zijn, wat verkeersveiliger is. Het heeft bovendien als voordeel dat deze parkeerruimte geen openbare ruimte is en dus niet ingericht en onderhouden hoeft te worden. Dit scheelt veel geld op korte termijn en langere termijn. Het bezoekersgedeelte van de norm moet wel in het openbaar gebied opgevangen worden. Parkeren op eigen terrein Harde randvoorwaarde is dat het parkeren op het eigen terrein opgelost moet worden. Het ‘eigen terrein’ moet als zodanig opgepakt worden dat ‘de parkeerbehoefte zelfstandig opgelost moet worden, met inachtneming van de vastgestelde parkeereis en de wijze waarop deze dienen te worden toegepast’. In theorie kan dit betekenen dat de parkeerbehoefte opgelost wordt op een buurkavel. Hierbij is essentieel dat aangetoond kan worden dat het om een ‘toekomstvaste’ overeenkomst c.q. constructie gaat. Dit maakt samenwerking van diverse eigenaren op een gezamenlijk parkeerterrein mogelijk, mits de loopafstanden tot de functies beperkt zijn. Deze afstanden zijn afhankelijk van de functies. Een afstand van maximaal 100 meter wordt over het algemeen acceptabel geacht. Dergelijke zaken zullen voorzien van een onderbouwd advies ter besluitvorming aan het college worden voorgelegd. Dit geldt ook voor de zaken waarbij gevraagd wordt om gemeentelijke grond te mogen gebruiken (evt. te kopen). Parkeren bij reconstructie van gebied De berekening voor de parkeereis gaat er vanuit dat de huidige parkeersituatie een feit is. Een ontwikkelende partij wordt niet benadeeld door een al in het verleden ontstaan tekort. Indien er op een locatie verbouwd of aangebouwd wordt, zal er slechts voor de extra oppervlakte aan functie voorzien moeten worden in de parkeernorm. Uiteraard moeten opgeheven parkeerplaatsen wel gecompenseerd worden. Ook bij locaties waar de functie gesloopt wordt en een nieuwe functie gerealiseerd wordt, kan de oude parkeersituatie betrokken worden. Uitgangspunt is en blijft dat de nieuwe parkeerdruk op het eigen terrein opgelost wordt. Uiteraard dienen ook parkeerplaatsen die in de oude situatie op het eigen terrein lagen, op het eigen terrein te blijven.
14
Maatvoering parkeerplaats Een parkeerplaats wordt in de parkeerbalans pas meegerekend als deze qua maatvoering voldoet aan de voorkeursmaatvoering van het CROW. In bijlage 5 is aangegeven wat de minimale maatvoering moet zijn. Met uitzondering van woningen is het noodzakelijk dat parkeerders onafhankelijk van elkaar kunnen wegrijden. Loopafstanden Naast maatvoering is ook de ligging van de parkeerplaats van belang. Indien een parkeerplaats te ver van de betreffende functie is gelegen kan deze niet bij de parkeerbalans betrokken worden. Het CROW kwalificeert de volgende loopafstanden als acceptabel. Tabel 3.1: Acceptabele loopafstanden Hoofdfunctie Acceptabele loopafstanden Wonen 100 meter Winkelen 200 – 600 meter Werken 200 – 800 meter Ontspanning 100 meter Gezondheidszorg 100 meter Onderwijs 100 meter Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen Parkeerplaatsen worden in de praktijk niet altijd volledig benut. Vooral bij woningen worden de plaatsen die qua maatvoering voldoen aan een parkeerplaats niet altijd als zodanig benut. In garages wordt bijvoorbeeld zelden een auto gezet. In het GVVP waren hiervoor al berekeningsaantallen opgenomen. Deze zijn nog steeds actueel. Tabel 3.2: Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen bij woningen Parkeervoorziening Theoretisch Berekenings- Opmerking aantal aantal Enkele oprit zonder garage 1 0,8 Oprit minimaal 5,0 meter diep Lange oprit zonder garage 2 1,0 Dubbele oprit zonder garage 2 1,7 Oprit min. 4,5 meter breed Garage zonder oprit 1 0,4 (bij woning) Garagebox (niet bij woning) 1 0,5 Garage met enkele oprit 2 1,0 Oprit min. 5,0 diep Garage met lange oprit 3 1,3 Garage met dubbele oprit 3 1,8 Afronding Bij het berekenen van de parkeereis wordt pas op het einde van de berekening afgerond op gehele aantallen. Afronding vindt als volgt plaats: • bij kleiner dan 0,5 wordt er naar beneden afgerond; • bij 0,5 of hoger wordt er naar boven afgerond. 15
3.5
Elektrische auto
De elektrische auto is in opkomst. Het elektrisch rijden worden momenteel goed gestimuleerd. Het is een duurzame wijze van verplaatsen. Om het elektrisch rijden te laten toenemen zijn oplaadplaatsen nodig. Deze oplaadplaatsen nemen (openbare) parkeerruimte in beslag. Het is te verwachten dat deze oplaadplaatsen in de toekomst een juridische status krijgen. Een niet-elektrische auto mag dan niet op deze parkeerplaats parkeren. Op dit moment is onduidelijk hoe snel de elektrische auto opkomt. De gemeente Best heeft inmiddels vier openbare oplaadpunten. Er wonen op dit moment geen inwoners in Best die in het bezit zijn van een elektrische auto. Omdat onduidelijk is hoe snel de elektrische auto op dit moment opkomt, wordt in deze Nota parkeernormen voorgesteld om op dit moment initiatiefnemers geen norm op te leggen voor elektrische vervoer. De gemeente Best staat open voor initiatieven van derden omtrent elektrisch vervoer, echter oplaadpunten bij nieuwe initiatieven dienen gerealiseerd te worden op parkeerplaatsen die als extra bovenop de parkeereis worden gerealiseerd.
3.6
Voorbeelden berekening parkeereis en parkeerbalans
Om eenduidigheid in de berekeningen voor de parkeereis en de parkeerbalans te krijgen is in bijlage 6 een aantal voorbeelden opgenomen. Deze voorbeelden volgen op hoofdlijn het standaard berekeningsstappenplan, waarin de volgende stappen doorlopen worden: 1. Vergaren en controleren van gegevens 2. Bepalen van de juiste normen a. Locatie in Best (centrum/schil-overloopgebied/rest) b. Functie bepalen 3. Berekening van de parkeereis a. Aantal parkeerplaatsen per functie b. Mogelijkheden dubbelgebruik c. Verdeling lang parkeren / kort parkeren (bezoekers) d. Afronden 4. Controle parkeerbalans 5. Conclusie parkeerbalans
16
4.
Juridisch kader
4.1
Parkeertoets voor ‘Nota parkeernormen’
Tot op heden wordt er bij de gemeente Best getoetst op parkeren wanneer er een parkeernorm was opgenomen in het bestemmingsplan danwel het initiatief in strijd was met het bestemmingsplan en moest worden beoordeeld of de bestemming werd herzien of een werd afgeweken van het bestemmingsplan (voormalige vrijstelling). Geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om – wanneer in het bestemmingsplan geen parkeernormen waren opgenomen – parkeereisen af te dwingen op basis van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Om een goede parkeersituatie te realiseren, is het noodzakelijk om bij elk initiatief te kunnen toetsen op basis van parkeren. Paragraaf 4.2 gaat nader in op de juridische grondslag van deze toets.
4.2
Juridische grondslag parkeertoets
Artikel 8 van de Woning is voor de gemeenteraad de juridische grondslag voor het vaststellen van Bouwverordening. In artikel 9 van de Woningwet is bepaald dat wanneer in de Bouwverordening bepalingen zijn opgenomen die ook in het bestemmingsplan staan, het bestemmingsplan voorrang geniet. Dit geldt ook voor de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernormen. In 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingegaan. Tot dat moment was het mogelijk om parkeereisen af te dwingen op basis van de bouwverordening. Met de komst van de nieuwe Wro bestond vanuit de wetgever de wens om de toets via de bouwverordening te laten vervallen. De wetgever was van mening dat parkeren via het bestemmingsplan geregeld moet worden. Dit heeft echter nog niet zijn beslag gehad, omdat in de praktijk problemen worden verwacht. Een wijziging van de parkeernormen of een afwijking van het bestemmingsplan zou immers betekenen dat het gehele bestemmingsplan moet wijzigen. En dat betekent weer het doorlopen van een lange procedure. Op dit moment kan parkeren bij een aanvraag omgevingsvergunning dus nog steeds getoetst worden op basis van de bouwverordening. Daarbij dient verwezen te worden naar een document met de parkeernormen, de Nota parkeernormen. Voorgesteld wordt om zolang het juridisch mogelijk is, een parkeertoets uit te voeren op basis van de bouwverordening. Indien deze mogelijkheid uit de wet gehaald wordt, zal nader bekeken worden of het wenselijk is parkeernormen in bestemmingsplannen op te nemen of te verwijzen naar de Nota Parkeernormen tenzij een nieuwe methode door de wetgever wordt aangeboden.
4.3
Parkeertoets bij strijdigheid bestemmingsplan
Ook in geval van initiatieven die in strijd zijn met het bestemmingsplan, vind een parkeertoets plaats. Indien de initiatiefnemer niet kan of wil voldoen aan de parkeertoets dient er geen medewerking verleend te worden aan het initiatief. 17
Dergelijke initiatieven worden in een vroegtijdig stadium behandeld in het IPNI-overleg, waarna er een adviesvoorstel aan het college ter besluitvorming wordt voorgelegd.
4.4
Hardheidsclausule
Na vaststelling van de ‘Nota parkeernormen’ zijn de hierin beschreven parkeernormen en werkwijze van toepassing op alle toekomstige ruimtelijke plannen en projecten. Uitzondering vormen de locaties waarvoor in het bestemmingsplan een andere parkeernorm is opgenomen. Parkeernormen opgenomen in bestemmingsplannen genieten voorrang ten opzichte van de parkeernormen zoals opgenomen in deze nota. Indien de parkeernormen voor de betreffende locatie niet opgenomen zijn in het bestemmingsplan, kan het college van Burgemeester en Wethouders onderbouwd vrijstelling te verlenen om af te wijken van hetgeen vastgelegd is in ‘Nota parkeernormen’. Het college kan één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De toepassing van het verlenen van deze vrijstelling dient zo beperkt mogelijk te worden gehouden en een algemeen belang te dienen.
4.5
Parkeerfonds
In het kader van de centrumontwikkeling kan het wenselijk zijn om voor het centrum van Best een parkeerfonds in te stellen. Indien er een parkeerfonds ingesteld wordt, biedt deze nota de basis om te komen tot een parkeereis en parkeerbalans. Op basis van deze ‘Nota parkeernormen’ wordt geconcludeerd of er een tekort aan parkeergelegenheid gerealiseerd wordt en hoe groot dit tekort is. Of en op welke wijze er daadwerkelijk gebruik gemaakt kan worden van een parkeerfonds zal in de eventuele besluitvorming omtrent een parkeerfonds nader uitgewerkt moeten worden.
18
5.
Slotbepalingen
5.1
Inwerkingtreding
De ‘Nota parkeernormen’ treedt in werking op 1 december 2011.
5.2
Citeertitel
Deze nota kan worden aangehaald als de ‘Nota Parkeernormen’.
5.3
Overgangssituatie
In de praktijk worden er bijna dagelijks parkeernormen afgegeven de gemeente Best. Tot het door de gemeenteraad vaststellen van deze Nota parkeernormen zijn de afgegeven parkeernormen gebaseerd op wat vastgesteld in het GVVP. Ondanks dat het GVVP en deze parkeernota beide dezelfde CROW-publicatie als grondslag kennen zal voor een aantal gevallen de parkeernorm anders uitwerken. Initiatieven die voor de inwerkingtreding van de ‘Nota parkeernormen’ een positief principe besluit (van het college) hebben gekregen, kunnen op basis van de parkeernormen uit het GVVP tot 1 juli 2012 een uitgewerkt plan in procedure kunnen brengen. Omgevingsvergunningen die voor inwerkingtreding van de ‘Nota parkeernormen’ in procedure gebracht zijn, worden op basis van de parkeernormen uit het GVVP getoetst.
19
Verklarende woordenlijst Arbeidsplaats BVO Gestoken parkeren Haaks parkeren IPNI-overleg
Langsparkeren Parkeereis
Parkeerkencijfer Parkeernorm
Parkeerplaats Parkeerweg Parkeren
VVO
Maximaal gelijktijdig aanwezige werknemers Bruto vloeroppervlak, het totale vloeroppervlak binnen de buitenmuren inclusief alle verdiepingen Parkeren onder een parkeerhoek tussen 0˚ en 90˚ met de rijbaan. Parkeren loodrecht op de rijbaan. Intake en Planning Nieuwe Initiatieven Intern gemeentelijk overleg waarin nieuw binnengekomen initiatieven op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling worden besproken, die niet in het geldende bestemmingsplan passen. Parkeren evenwijdig aan de as van de rijbaan. De parkeereis wordt bepaald door de parkeernorm te combineren met het aantal te realiseren voorzieningen. Uit de berekening conform de Nota parkeernormen vastgelegde regels komt de parkeereis naar voren. Een indicatie van de parkeervraag bij een nieuwe voorziening. Een door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Best) vastgestelde hoeveelheid parkeerplaatsen waaraan een nieuwbouwplan moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een bouwvergunning. In een parkeernorm kan rekening gehouden worden met mobiliteitsbeleid en bevordering van gebruik van andere vervoerwijzen. Ruimte waar één voertuig kan worden geparkeerd. Rijbaan op parkeerterrein of in parkeergarage. Doen of laten staan van voertuigen anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. Verkoop vloeroppervlak
20
Literatuurlijst Akro Consult
CBS CROW
CROW Gemeente Best Gemeente Deurne Gemeente Gulpen-Wittem Gemeente Waalwijk Kennisplatform Verkeer en Vervoer Telwerk B.V.
Parkeerimplemenatieplan Best, Naar een nieuwe situatie (betaald) parkeren in het Centrumplan Best www.cbsinuwbuurt.nl Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering (publ. 182) ASVV 2004 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Beleidsnota Nota parkeernormen Parkeernormen en Parkeerfonds GulpenWittem Parkeernormennota KpVV Bericht nr. 90: Advies aan gemeenten: maak Nota Parkeernormen Parkeeronderzoeken sportpark Naastenbest
21
September 2011
September 2008
Oktober 2004 Februari 2008 Oktober 2009 December 2008
Maart 2010 April/mei 2011
Bijlage 1: Parkeerkencijfers uit het GVVP (2008) Toetsing van de parkeernormen bij realisatie van een nieuwe functie vindt in de gemeente Best plaats aan de hand van de CROW-richtlijnen. De CROW-richtlijnen geven een minimale en maximale norm aan. Ontwikkelaars en andere initiatiefnemers van nieuwe functies dienen ten minste aan de minimale norm te voldoen. Aan de kant van de maximale norm is meer ruimte. Omdat parkeerruimte een kostbaar goed is, wordt er in de praktijk niet of nauwelijks aan de maximale norm getoetst. De parkeerkencijfers van het CROW maken verder onderscheid in kencijfers voor een bepaalde verstedelijking van een gebied en een stedelijke zone binnen een gebied. De gemeente Best kan in het geheel aangemerkt worden als een ‘matig stedelijk gebied’. Binnen de gemeente Best kan onderscheid gemaakt naar verschillende stedelijke zones, namelijk: • centrum; • schil/overloopgebied; • rest bebouwde kom. Het centrumgebied is gelijk aan het gebied dat ook in het Masterplan Centrum als centrumgebied wordt aangeduid. Het schil/overloopgebied zijn de wijken die rondom het centrum gelegen zijn, namelijk Naastenbest (exclusief Schutboom en het sportpark), De Leeuwerik, Hoge Akker, Salderes. De rest van Best valt onder de ‘rest bebouwde kom’, tenzij in het kader van bestaande ontwikkelingen al andere parkeernormen vastgesteld zijn. Voor de belangrijkste functies zijn in tabel 1 per gebied de parkeernorm aangegeven. De CROW-richtlijnen geven meer functies dan in deze tabel beschreven. Voor deze functies wordt verwezen naar het ASVV 2004 (lit. nr. 1). Tabel 1: Minimale parkeernorm per gebied en functie Functie
Centrum
Schil/overloopgebied
Rest bebouwde kom
Eenheid
Opmerking
Wonen
1,61
1,61
1,7
per woning
Seniorenwoning2
1,3
1,3
1,4
per woning
(Commerciële) dienstverlening (kantoor met balie) (Commerciële) dienstverlening (kantoor zonder balie) Arbeidsextensieve bedrijvigheid (vb. loods, groothandel, transportbedrijf) Arbeidsintensieve bedrijvigheid (vb. garage, laboratorium, industrie) Wijk-, buurt-, en dorpscentra (winkels) Supermarkt Arts, therapeut e.d.
1,7
2,3
2,8
per 100 m2 bvo
Aandeel bezoekers is 0,3. Dit dient in de openbaarheid opgelost te worden. Aandeel bezoekers is 0,3. Dit dient in de openbaarheid opgelost te worden. Uitgaande van 20 % bezoekers
1,0
1,2
1,5
per 100 m2 bvo
Uitgaande van 5 % bezoekers
0,5
0,6
0,8
per 100 m2 bvo
Uitgaande van 5 % bezoekers
1,2
1,7
2,5
per 100 m2 bvo
Uitgaande van 5 % bezoekers
2,5
2,5
2,5
per 100 m2 bvo
Uitgaande van 85 % bezoekers
3,81 1,5
3,81 1,5
3,81 1,5
Per 100m2 bvo per behandelkamer per 100 m2 bvo
Uitgaande van 85 % bezoekers Minimaal 3 parkeerplaatsen
Café, bar e.d. 4,0 4,0 5,0 Uitgaande van 90 % bezoekers 1. Deze norm is vastgesteld in het Masterplan Centrum of daarvan afgeleid. 2. Voor deze woningen dient vastgelegd te worden, dat zij gebouwd worden voor de doelgroep senioren. Deze norm geldt derhalve niet voor woningen die in een later stadium doorverkocht c.q. verhuurd kunnen worden aan niet-senioren.
22
Het aandeel van de parkeerplaatsen voor bezoekers moet in de openbaarheid opgelost worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat deze parkeerplaatsen niet in een parkeerplaats in een afgesloten parkeerkelder gemaakt kunnen worden. Dit betekent overigens niet dat parkeren voor bezoekers van bijvoorbeeld woningen te allen tijde gratis moet zijn. Betaald parkeren achter een slagboom in een garage behoort in de toekomst wel degelijk tot de mogelijkheden. In de CROW-richtlijnen wordt bij de berekening onderscheid gemaakt in een theoretisch en een berekeningsaantal voor parkeervoorzieningen bij woningen. Reden hiervoor is dat garageboxen bij woningen vaak niet benut worden voor het stallen van de auto. In tabel 2 zijn de berekeningsaantallen voor voorzieningen opgenomen. Tabel 2: Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen bij woningen Parkeervoorziening Berekeningsaantal Enkele oprit zonder garage 0,8 Lange oprit zonder garage of 1,0 carport Dubbele oprit zonder garage 1,7 Garage zonder oprit (bij woning) 0,4 Garagebox (niet bij woning) 0,5 Garage met enkele oprit 1,0 Garage met lange oprit 1,3 Garage met dubbele oprit 1,8 Indien de parkeerkencijfers voor grotere gebieden gebruikt worden dient tevens gekeken te worden naar de aanwezigheidspercentages. Ook hier geeft het CROW richtlijnen voor. Op deze wijze kan bekeken worden of dubbelgebruik kan leiden tot zonder problemen realiseren van minder parkeergelegenheid. Naast het juiste aantal zal er altijd getoetst worden op de locatie en bruikbaarheid van de te realiseren parkeergelegenheid. Indien niet aan de parkeerkencijfers voldaan wordt, bestaat de verwachting dat het parkeren ten behoeve van de getoetste functie in de praktijk leidt tot problemen over leefbaarheid. Op parkeerplaatsen nabij voorzieningen als winkels, huisartsenposten, horeca, sport, verpleegtehuizen en appartementencomplexen dient 2 % van de ingericht te zijn als invalidenparkeerplaats. De afronding dient daarbij altijd naar boven plaats te vinden.
23
Bijlage 2: Overzicht parkeernormen De oranje gekleurde vlakken zijn de parkeernormen die ten opzichte van het GVVP 2008 gewijzigd zijn. Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
Wonen Seniorenwoning2 Serviceflat/ aanleunwoning
1,6 1,3 0,3
Verpleeg/verZorgingstehuis3 Kamer verhuur
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
1,6 1,3 0,3
1,7 woning 1,4 woning 0,3 woning
0,3 0,3 0,3
0,5
0,5
0,3
0,2
0,2
Detailhandel (excl. supermarkt) Supermarkt
2,5
2,5
0,5 Wooneenheid 0,2 Verhuurde kamer 2,5 100 m2 bvo
85 %
2,5
3,0
3,8 100 m2 bvo
85 %
Grootschalige detailhandel
nvt
5,5
6,0 100 m2 bvo
85 %
Bouwmarkt, tuincentra en kringloopwinkel Showroom
2,2
2,2
2,7 100 m2 bvo
85 %
1,0
1,2
1,4 100 m2 bvo
35 %
0,15
0,15
85 %
(Commerciële) dienstverlening Kantoren
1,7
2,3
0,15 1m1 marktkraam 2,8 100 m2 bvo
20 %
1,0
1,2
1,5 100 m2 bvo
5%
Bedrijf
0,5
0,6
0,8 100 m2 bvo
5%
1,2
1,7
2,5 100 m2 bvo
5%
(Week)markt
Rest bebouwde kom
arbeidsintensief bezoekersextensief
24
Bij deze functie is de norm voor gehandicapten parkeerplaatsen 5 % i.p.v. 2 %. Deze norm is incl. personeel.
0,2
arbeidsextensief bezoekersextensief
Bedrijf
Opmerking
Ook zaken als ‘Action’ vallen hier onder. Zaken met een regionale functie, ook bouwmarkten en tuincentra Zaken die gericht zijn op klanten uit Best Auto’s, keuken, meubels, caravans Zie CROWpubl. 182 Kantoren met balie functie Kantoren zonder balie functie Loods, opslag, transportbedrijf Industrie, laboratorium, werkplaats
Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
0,8
0,8
0,8 100 m2 bvo
20 + 5,0 0,5
20 + 5,0 0,5
20 Collegezaal+ + leslokaal 5,0 0,5 Leslokaal
0,5 0,5
0,5 0,5
0,5 Student 0,5 Leslokaal
Crèche, kdv, peuterspeelzaal,
0,6
0,6
0,6 Arbeidsplaats
Arts/therapeut/ kruisgebouw Apotheek Café/bar/discotheek/cafetaria Restaurant Hotel Museum Bibliotheek Bioscoop/theater/ schouwburg Sociaal cultureel centrum/wijk- en verenigingsgebouw Gymlokaal/ sporthal
1,5
1,5
1,7 4,0
1,7 4,0
1,5 Behandelkamer 1,7 100 m2 bvo 5,0 100 m2 bvo
8,0 0,5 0,5 0,5 0,2
8,0 0,5 0,7 0,7 0,2
1,0
Bedrijfsverzamelgebouw Beroepsonderwijs Voorbereidend dagonderwijs Avondonderwijs Basisonderwijs
Rest bebouwde kom
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
10 % MBO, ROC, WO, HBO
65 %
80 %
1,0
1,0 100 m2 bvo
90 %
1,7
2,0
2,5 100 m2 bvo
95 %
Sportveld
27
27
95 %
Dansstudio/ sportschool Squashhal Tennisbanen Golfbaan
3,0
3,0
27 Ha netto terrein 3,0 100 m2 bvo
95 %
1,0 3,0 nvt
1,0 3,0 nvt
1,0 Baan 3,0 Baan 6,0 Hole
90 % 90 % 95 %
25
Excl. kiss & ride (zie CROW publ. 182) Excl. kiss & ride (zie CROW publ. 182) Met minimum van 3 plaatsen
90 %
100 m2 bvo kamer 100 m2 bvo 100 m2 bvo Zitplaats
12,0 0,5 1,0 1,0 0,3
Opmerking
95 % 95 %
Met bezoekersfunctie + 0,1 per bezoekersplaats Terrein excl. kantine e.d.
Functie
Centrum
Schil/Overloopgebied
Rest bebouwde kom
Eenheid (Aantal pp/…)
Aandeel bezoekers1
Bowlingcentrum/ Biljartzaal
1,5
1,5
1,5 Baan/tafel
95 %
Zwembad
10
11
12 100 m2 bassin 0,3 box 6,0 100 m2 bvo
90 %
Opmerking
Manege nvt nvt 90 % Evenementenhal/ 4,0 5,0 99 % congresgebouw Themapark/ 4,0 4,0 4,0 100 m2 bvo 99 % pretpark Overdekte 3,0 3,0 3,0 100 m2 bvo 90 % speeltuin/hal Volkstuin nvt nvt 0,3 perceel Religiegebouw 0,1 0,1 0,1 Zitplaats Begraafplaats/ 15 15 15 Gelijktijdige crematorium uitvaart 1 Het aandeel bezoekers is in de parkeernorm verwerkt. Dit aandeel wordt apart genoemd omdat bezoekers vaak op andere locaties parkeren dan werknemers en/of bewoners. Indien helder is dat de bezoekersnorm beduidend hoger ligt, dient hier in de berekening van de parkeereis onderbouwd rekening mee gehouden te worden. 2 Voor deze woningen dient vastgelegd te worden, dat zij gebouwd worden voor de doelgroep senioren. Deze norm geldt niet voor woningen die in een later stadium doorverkocht c.q. verhuurd kunnen worden aan niet-senioren. 3 Het betreft hier niet zelfstandige woonruimte met zorgvoorzieningen. Bvo = bruto vloeroppervlakte; 100m2 bvo = 60 – 80 m2 vvo (verkoop (netto) vloeroppervlak)
26
Bijlage 3: Controle parkeernormen sportvoorzieningen Sinds enige tijd bestond het vermoeden dat de minimale parkeerkencijfers die het CROW voor sport hanteert aan de lage kant zijn. Er heeft een parkeerdrukmeting plaatsgevonden op een tweetal reguliere zaterdagen in het voorjaar van 2011 op het sportpark Naastenbest. De resultaten uit dit onderzoek worden gebruikt om te bekijken of de minimale parkeerkencijfers voor sportfuncties binnen de gemeente Best van toepassing zijn. De volgende benadering is gekozen. Op hoofdlijn is onderscheid gemaakt in twee gebieden: 1. omgeving tennis en atletiek; 2. omgeving voetbal, korfbal en zwembad. Voor alle functies zijn de grootheden en minimale en maximale CROW kencijfers uitgezet, inclusief de bijbehorende parkeervoorziening. Daarnaast is bekeken in hoeverre dat overeenkomt met het aantal voertuigen dat geteld is in het onderzoek. Functies
Aantal
Normen Parkeereis Telling Min. Max. Min. Max. 2011 Tennis 8 banen 2,0/baan 3,0/baan 16 pp 24 pp Atletiek 1,5 ha 13/ha 27/ha 19,5 pp 40,5 pp Totaal 36 pp 65 pp 72 pp Deel conclusie gebied 1: de maximum normen van het CROW komen redelijk goed overeen met het getelde. Functies
Aantal
Normen Parkeereis Telling Min. Max. Min. Max. 2011 Voetbal 3 ha 13/ha 27/ha 39 pp 81 pp Korfbal 0,5 ha 13/ha 27/ha 6,5 pp 13,5 pp 2 2 2 Zwembad 605 m 10/100 m 12/100 m 60,5 pp 72,6 pp Totaal 106 pp 167 pp 164 pp Deel conclusie gebied 2: de maximum normen van het CROW komen redelijk goed overeen met het getelde.
Geconcludeerd kan worden dat de maximale parkeerkencijfers van het CROW voor de betreffende sportvoorzieningen goed aansluiten bij hetgeen op locatie gemeten is. In deze nota wordt daarom voorgesteld voor de betreffende functies de maximale parkeerkencijfers als minimale parkeernorm te hanteren. Het betreft hier de functies sportveld, tennisbanen en zwembad.
27
Bijlage 4: Overzicht aanwezigheidspercentages Om dubbelgebruik toe te kunnen passen wordt over de gehele week bekeken wat de parkeerdruk is, omdat niet alle functies op hetzelfde moment hun piekmoment kennen. Bij het vaststellen van de parkeereis wordt het piekmoment als maatgevend gezien. De getallen in de onderstaande tabel zijn percentages, die afgeleid zijn van de CROWrichtlijnen. Functie
Wonen Seniorenwoning Serviceflat/ aanleunwoning Verpleeg/verZorgingstehuis Kamer verhuur Detailhandel (excl. supermarkt) Supermarkt Grootschalige detailhandel Bouwmarkt, tuincentra en kringloopwinkel Showroom (Week)markt2 (Commerciële) dienstverlening Kantoren Bedrijf
Werkdag ochtend
Werkdag middag
Werkdag avond
Koopavond
Zaterdag middag
Zaterdag avond
Zondag Middag
50 50 50
60 60 60
100 100 100
90 90 90
60 60 60
60 60 60
70 70 70
50
60
100
90
60
60
70
50 30
60 70
100 20
90 100
60 100
60 01
70 01
30 30
70 70
20 20
100 100
100 100
01 01
01 01
30
70
20
100
100
01
01
30 0 100
70 0 100
20 0 5
100 0 10
100 100 5
01 01 0
01 01 0
100 100
100 100
5 5
10 10
5 5
0 0
0 0
100
100
5
10
5
0
0
100
100
5
10
5
0
0
100
100
0
0
0
0
0
100
100
0
0
0
0
0
0
0
100
100
0
0
0
arbeidsextensief bezoekersextensief
Bedrijf arbeidsintensief bezoekersextensief
Bedrijfsverzamelgebouw Beroepsonderwijs Voorbereidend dagonderwijs Avondonderwijs
28
Functie
Werkdag ochtend
Werkdag middag
Werkdag avond
Koopavond
Zaterdag middag
Zaterdag avond
Zondag Middag
Basisonderwijs
100
100
0
0
0
0
0
Crèche, kdv, peuterspeelzaal Arts/therapeut/ kruisgebouw Apotheek Café/bar/discotheek/cafetaria Restaurant Hotel Museum Bibliotheek Bioscoop/theater/ schouwburg Sociaal cultureel centrum/wijk- en verenigingsgebouw Gymlokaal/ sporthal Sportveld Dansstudio/ sportschool Squashhal Tennisbanen Golfbaan Bowlingcentrum/ biljartzaal Zwembad Manege Evenementenhal/ congresgebouw Themapark/ pretpark Overdekte speeltuin/hal Volkstuin Religiegebouw Begraafplaats/ crematorium
100
100
0
0
0
0
0
100
100
30
15
15
5
5
100 30
100 40
30 90
15 85
15 75
5 100
5 45
30
40
90
95
70
100
40
20 30 15
45 70 30
0 100 90
0 70 90
100 75 60
0 0 100
90 0 60
10
40
100
100
60
90
25
30
50
100
90
100
90
85
30 30
50 50
100 100
90 90
100 100
90 90
85 85
30 30 30
50 50 50
100 100 100
90 90 90
100 100 100
90 90 90
85 85 85
30 30
50 50
100 100
90 100 90 85 90 100 90 85 Afhankelijk van de situatie nader bepalen. Afhankelijk van de situatie nader bepalen.
30
50
0
30
50
100
29
0
100
0
100
90 100 90 85 Afhankelijk van de situatie nader bepalen. Afhankelijk van de situatie nader bepalen.
1
Huidige uitgangspunt is dat de winkels in Best op zaterdagavond en zondag gesloten zijn. Indien de betreffende winkels open zijn op deze momenten geldt een hoger aanwezigheidspercentage. 2 De weekmarkt vindt in Best op zaterdag plaats.
30
Bijlage 5: Maatvoering parkeerplaatsen Parkeervoorzieningen zijn in beginsel opgebouwd uit twee elementen, namelijk: 1. parkeerplaats; 2. parkeerweg. De dimensionering wordt bepaald door de eisen waaraan deze elementen afzonderlijk moeten voldoen en door de onderlinge samenhang tussen beide. Voor de maatvoering van de parkeerplaatsen wordt waar mogelijk aangehaakt op de voorkeursrichtlijnen van het CROW, die vastgelegd zijn in het ASVV 2004. Deze maten worden bij het bepalen van de parkeerbalans als minimale maten aangevoerd. Tabel 3: maatvoering van parkeervoorziening voor autoverkeer
Langsparkeren Haaks parkeren (90˚) Gestoken parkeren (60˚) Gestoken parkeren (45˚) Gestoken parkeren (30˚)
Breedte parkeervak 2,00 meter 2,50 meter 2,50 meter 2,50 meter 2,50 meter
Lengte 6,0 meter 5,0 meter 5,15 meter 4,85 meter 4,20 meter
Breedte parkeerweg 3,0 meter 6,0 meter 4,0 meter 4,0 meter 4,0 meter
Indien er een parkeervak aan een wand gelegen is dient het parkeervak ten minste 0,15 meter breder te zijn dan opgenomen in tabel 3. Indien een parkeervak gelegen is tussen twee wanden bedraagt dit 0,35 meter. De breedte van de parkeerweg is de breedte zoals deze vanuit verkeerskundig oogpunt minimaal gewenst is. Het kan zijn dat er vanuit andere overwegingen (bv. veiligheid) in een individueel geval een bredere parkeerweg wordt verlangd. Bij haaksparkeren moet er voor gewaakt worden dat er niet ook op de parkeerweg geparkeerd wordt. Dit bemoeilijkt het uitrijden van de haaksparkeerplaatsen. Dit probleem kan voorkomen worden door het parkeren aan beide zijden van de parkeerweg te faciliteren. Maak dus een parkeerweg met aan beide zijden parkeerplaatsen. Randvoorwaarden bij de situering van de parkeerplaatsen zijn: 1. dat deze niet zonder toestemming van de wegbeheerder rechtstreeks mogen aansluiten op de openbare weg; 2. dat in geval van een parkeergarage, er een rechtstand van minimaal 5 meter aanwezig is, voordat er aangesloten wordt op de openbare weg.
31
Bijlage 6: Voorbeelden berekeningen Stappenplan 1. Vergaren en controleren van gegevens 2. Bepalen van de juiste normen b. Locatie in Best (centrum/schil-overloopgebied/rest) c. Functie bepalen 3. Berekening van de parkeereis a. Aantal parkeerplaatsen per functie b. Mogelijkheden dubbelgebruik c. Verdeling lang parkeren / kort parkeren (bezoekers) d. Afronden 4. Controle parkeerbalans 5. Conclusie parkeerbalans De in deze bijlage genoemde voorbeelden worden fictieve situaties beschreven. Voorbeeld parkeereis Een ontwikkelaar heeft de wens om in de Oirschotseweg het volgende te realiseren: 10 appartementen, 250 m2 bvo detailhandel en 750 m2 bvo kantoorruimte. Bij de kantoorruimte komt geen zogenaamde ‘balie’. Het terrein is niet eerder bebouwd geweest. De ontwikkelaar wil weten hoeveel parkeerplaatsen hij moet realiseren om aan de parkeereis te voldoen. Stap 1: Vergaren en controleren van gegevens Wonen: 10 woningen Detailhandel: 250 m2 bvo Kantoren: 750 m2 bvo Stap 2: Bepalen van de juiste normen De Oirschotseweg is gelegen in het gebied ‘schil/overloopgebied’ of ‘rest bebouwde kom’. Het betreffende perceel is gelegen in het gebied ‘rest bebouwde kom’. De normen voor de bijbehorende functies zijn: Wonen: 1,7 pp/woning Detailhandel: 2,5 pp/100 m2 bvo Kantoren: 1,5 pp/100 m2 bvo Stap 3: Berekening van de parkeereis 3a. Aantal pp per functie Wonen: 10 woningen x 1,7 pp/won = 17 pp Detailhandel: (250 m2 bvo/100) x 2,5 = 6,25 pp Kantoren: (750 m2 bvo/100) x 1,5 = 11,25 pp Totaal: 34,5 pp. 3b. Mogelijkheden dubbelgebruik Er zijn binnen het plan drie verschillende functies. Dit biedt de mogelijkheid om te kijken of het middels dubbelgebruik minder parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
32
Aanwezigheidspercentages Functie
Wonen Detailhandel Kantoren
Werkdag ochtend
50 30 100
Werkdag middag
60 70 100
Werkdag avond
Koopavond
100 20 5
90 100 10
Zaterdag middag
60 100 5
Zaterdag avond
Zondag Middag
60 0 0
70 0 0
Parkeereis per moment Functie
Werkdag ochtend
Werkdag middag
Werkdag avond
Koopavond
Zaterdag middag
Zaterdag avond
Zondag Middag
Wonen 8,5 10,2 17 15,3 10,2 10,2 11,9 Detailhandel 1,9 4,4 1,3 6,3 6,3 0 0 Kantoren 11,3 11,3 0,6 1,1 0,6 0 0 Totaal 21,7 25,9 18,9 22,7 17,1 10,2 11,9 Het piekmoment is de ‘werkdag middag’. Indien er alle parkeerplaatsen voor alle gebruikers vrij toegankelijk zijn is de parkeereis 25,9 = 26 parkeerplaatsen. Bij wonen worden vaak de parkeerplaatsen vaak (gedeeltelijk) vast toebedeeld. Dit kan niet voor het bezoekersdeel. De parkeereis bij deze maximale vaste toedeling is al volgt: Aanwezigheidspercentages bij maximale vaste toedeling Functie
Wonen vast 1,4 Wonen bez. 0,3 Detailhandel Kantoren
Werkdag ochtend
Werkdag middag
Werkdag avond
Koopavond
Zaterdag middag
Zaterdag avond
Zondag Middag
100
100
100
100
100
100
100
50
60
100
90
60
60
70
30 100
70 100
20 5
100 10
100 5
0 0
0 0
Parkeereis per moment bij maximale vaste toedeling wonen Functie
Werkdag ochtend
Werkdag middag
Werkdag avond
Koopavond
Zaterdag middag
Zaterdag avond
Wonen vast 14 14 14 14 14 14 Wonen bez. 1,5 1,8 3 2,7 1,8 1,8 Detailhandel 1,9 4,4 1,3 6,3 6,3 0 Kantoren 11,3 11,3 0,6 1,1 0,6 0 Totaal 28,7 31,5 18,9 24,1 22,7 15,8 Het piekmoment is de ‘werkdag middag’. De parkeereis 31,5 = 32 parkeerplaatsen.
33
Zondag Middag
14 2,1 0 0 16,1
3c. Verdeling lang parkeren/kort parkeren Voor de situatie zonder vaste toedeling is een verdeling naar parkeerplaatsen voor lang en kort parkeren berekend. Functies # pp. Norm # pp Lang Kort Lang Kort Wonen 10,2 1,4 = 82 % 0,3 = 18 % 8,4 1,8 Detailhandel 4,4 15 % 85 % 0,7 3,7 Kantoren 11,3 95 % 5% 10,7 0,6 Totaal 25,9 19,8 6,1 3d. Afronding De parkeereis voor de situatie zonder vaste toedeling is 25,9 = 26 parkeerplaatsen, waarvan ten minste 6,1 = 6 parkeerplaatsen voor kort parkeren, dus openbaar toegankelijk moeten zijn.
Voorbeeld parkeerbalans Op een perceel aan De Maas is een loods gevestigd van 1.250 m2 bvo. Op het perceel zijn twee parkeerplaatsen aanwezig. Het gebouw wordt verbouwd naar een laboratorium van 1.500 m2 met ondergeschikte kantoorruimte. Stap 1: Vergaren en controleren van gegevens Oude situatie: loods: 1.250 m2 bvo Nieuw situatie: laboratorium: 1.500 m2 bvo Stap 2: Bepalen van de juiste normen De Maas is gelegen in het gebied ‘rest bebouwde kom’. De normen voor de bijbehorende functies zijn: Loods = arbeidsextensitieve/bezoekersextensieve bedrijvigheid: 0,8 pp/100 m2 bvo Laboratorium = arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijvigheid: 2,5 pp/100 m2 bvo. De kantoorruimte hoort bij het laboratorium, waardoor ook voor de kantoorruimte de parkeernorm van arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijvigheid geldt. Stap 3: Berekening van de parkeereis 3a. Aantal pp per functie Oude situatie: (1.250 m2 bvo/100) x 0,8 = 10 pp Nieuwe situatie: (1.500 m2 bvo/100) x 2,5 = 37,5 pp In de oude situatie bedraagt de parkeerdruk op de openbare ruimte vanuit theoretisch oogpunt 10 – 2 = 8 pp. Dit betekent dat de parkeereis voor de nieuwe situatie: 37,5 – 8 = 29,5 pp betreft. 3b. Mogelijkheden dubbelgebruik Er zijn binnen het plan één functie. Dit biedt geen mogelijkheid om te kijken of het middels dubbelgebruik minder parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
34
3c. Verdeling lang parkeren/kort parkeren Functies # pp. Norm # pp Lang Kort Lang Arb. int/bez ext. 29,5 95% 5%
Kort 28,0
1,5
3d. Afronding De parkeereis is 29,5 = 30 parkeerplaatsen, waarvan ten minste 1,5 = 2 parkeerplaatsen voor kort parkeren, dus openbaar toegankelijk moeten zijn. Stap 4. Controle parkeerbalans Onderstaand ontwerp biedt de basis voor de controle van de parkeerbalans. In totaal worden er 30 parkeerplaatsen geteld. Deze parkeerplaatsen voldoen allemaal aan de maatvoeringseisen. Het zijn namelijk haaksparkeerplaatsen met een maatvoering van 2,5 m x 5,0 meter. Ook zijn alle parkeerplaatsen afzonderlijk toegankelijk via een toegangsweg die voldoet aan de eisen (6 meter breed bij haaksparkeren).
Stap 5. Conclusie parkeerbalans De parkeerbalans voor dit plan voldoet.
35
Bijlage 7: Grenzen centrum en schil/overloopgebied
36
Bijlage 5: Programma van Eisen archeologie
352*5$00$9$1(,6(1 /2&$7,(
.ODYHUKRHNVHZHJWH%HVW
352-(&720QU
1DGHUWHEHSDOHQ
3/$$76%,11(1$5&+(2/2*,6&+352&(6 Waarderend en karterend onderzoek door middel van proefsleuven
2367(//(5
$XWHXUV 3URMHFWOHLGHU
$XWHXU
*RHGNHXULQJ
23'5$&+7*(9(5
1DDPDGUHVWHOHIRRQHPDLO 'UVLQJ1-:YDQGHU)HHVW 'UVLQJ1-:YDQGHU)HHVW $HUHV0LOLHX =XLGKRYHQP 3%5RHUPRQG QLFRYGIHHVW#DHUHVPLOLHXQO 9HUVLH Y 'UV&&RKHQ6WXDUW 7HUUD$UFKHRORJLH /LQGHERRP :*&XOHPERUJ FKDQQDFV#PHFRP
'DWXP
3DUDDI
1DDPDGUHVWHOHIRRQHPDLO $$&0%DN[ .ODYHUKRHNVHZHJD 3:%HVW DGEDN[#KRWPDLOFRP
*RHGNHXULQJ
'DWXP
3DUDDI
'DWXP
3DUDDI
%(92(*'(29(5+(,' 1DDPDGUHVWHOHIRRQ %HYRHJGHRYHUKHLG
'HVNXQGLJHQDPHQV EHYRHJGHRYHUKHLG
*RHGNHXULQJ
'$78021'(5=2(. o 6WDUW o 'XXU
*HPHHQWH%HVW 0HYU+-DFREV 5DDGKXLVSOHLQ 3RVWEXV $%%HVW KMDFREV#JHPEHVWQO 0HYU5%HUNYHQV 2PJHYLQJVGLHQVW=XLGRRVW%UDEDQW .HL]HU.DUHO96LQJHO 3((LQGKRYHQ UEHUNYHQV#RG]REQO
1RJQDGHUWHEHSDOHQ GDJHQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
%$6,6*(*(9(16 3URMHFWQDDP
.ODYHUKRHNVHZHJ
3URYLQFLH
1RRUG%UDEDQW
*HPHHQWH
%HVW
3ODDWV
%HVW
7RSRQLHP
.ODYHUKRHNVHZHJRQJ
.DDUWEODG
ZHVW
;±FR|UGLQDDW
<±FR|UGLQDDW
.DGDVWHUQXPPHU
6HFWLH/QXPPHUVGHHOV GHHOV HQGHHOV
&0$$0.VWDWXV
QYW
&$$QU
QYW
$UFKLVPRQXPHQWQU
QYW
$UFKLVZDDUQHPLQJVQU
QYW
2SSHUYODNWHSODQJHELHG
&DP
+XLGLJJURQGJHEUXLN
:HLODQGHQHUI
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
3(5,2'(1 x
YURHJHSUHKLVWRULH (paleo/meso/neo)
x ODWHSUHKLVWRULH (brons/ijzer) x 5RPHLQVHWLMG
x
0LGGHOHHXZHQ (vroeg/laat/NT)
&203/(;7<3(1 2S EDVLV YDQ GH EHNHQGH JHJHYHQV RPWUHQW DUFKHRORJLVFKH ZDDUGHQ LQ KHW JHELHG HQ JHRJUDILVFKH OLJJLQJ PRHW ZRUGHQ JHFRQFOXGHHUGGDWYRRUKHWSODQJHELHGHHQODJHYHUZDFKWLQJJHOGW YRRU DUFKHRORJLVFKH UHVWHQ XLW GH SHULRGH WRW KHW QHROLWKLFXP ,Q GH]H SHULRGH ZDV KHW JHELHG GRRU GH LQYORHG YDQ GH YOHFKWHQGH ULYLHUHQ PLQGHU DDQWUHNNHOLMN YRRU EHZRQLQJ GDQ GH RS HQLJH DIVWDQG WHQ ]XLGRRVWHQ JHOHJHQ KRJHUH GHN]DQGUXJJHQ 9RRU GH SHULRGH QHROLWKLFXP WRW HQ PHW GH LM]HUWLMG JHOGW HHQ PLGGHOKRJH DUFKHRORJLVFKH YHUZDFKWLQJ %HHNGDOHQ PHW QDPH GH IODQNHQ HUYDQ ZDUHQ ELM XLWVWHN JHVFKLNWH ZRRQJURQGHQ GRRU KXQ JURWH ELRGLYHUVLWHLW HQ JUDGLsQW 'H]H ]LMQ RS HQLJH DIVWDQG QDDU KHW QRRUGHQ ]XLGHQ HQ ZHVWHQ WH YLQGHQ ZDDUGRRU GLW YHUPRHGHOLMN HHUGHUYRRUNHXUVORFDWLHV]LMQ9DQGHU)HHVW =LHYURHJHSUHKLVWRULH 'H DDQZH]LJKHLG YDQ KHW SODJJHQ GHN YRUPW HHQ EHVFKHUPLQJ YRRU GH RQGHUOLJJHQGH ERGHPODJHQ ZDDUGRRU GH PRJHOLMNKHLG DDQZH]LJ LVGDWKLHUVSRUHQEHZDDUG ]LMQJHEOHYHQ 'H5RPHLQVH SHULRGH OLMNW ]LFK RS EDVLV YDQ ZDDUQHPLQJHQ YRRUQDPHOLMN WH FRQFHQWUHUHQURQGGHEHHNORSHQWHQZHVWHQYDQHQLQKHWZHVWHOLMN FHQWUXP YDQ %HVW 'LW KDQJW ZDDUVFKLMQOLMN VDPHQ PHW GH VDPHQVWHOOLQJ YDQ GH ERGHP ZHONH YRRU GH 5RPHLQVH ODQGERXZFXOWXXULQWHUHVVDQWHUZDUHQGDQGHUHODWLHIDUPHERGHPV WHQRRVWHQYDQ%HVW+RHZHOGLWQLHWXLWVOXLWGDWHUJRHGEHZDDUGH YLQGSODDWVHQ RQGHU GH HVGHNNHQ LQ GH RRVWHOLMNH UHJLR YDQ %HVW DDQZH]LJ NXQQHQ ]LMQ 'HUKDOYH JHOGW YRRU GH 5RPHLQVH WLMG HHQ PLGGHOKRJHYHUZDFKWLQJ9DQGHU)HHVW 2SEDVLVYDQGHKLVWRULVFKHJHJHYHQVHQGHDDQZH]LJKHLGYDQGH SODJJHQGHNNHQ JHOGW YRRU GH PLGGHOHHXZHQ HQ QLHXZH WLMG HHQ KRJHYHUZDFKWLQJ,QGHGLUHFWHRPJHYLQJYDQRI]HOIVRSppQYDQ GH GHHOJHELHGHQ EHVWDDW GH NDQV GDW HU GH UHVWDQWHQ YDQ HHQ PROHQDDQZH]LJ]LMQ
'RHOHQUHGHQYDQKHWRQGHU]RHN
'RHO
5HGHQ
6HOHFWLHEHVOXLW /RFDWLHNDDUWMH
'RHO YDQ GH DUFKHRORJLVFKH EHJHOHLGLQJ LV KHW YDVWVWHOOHQ YDQ GH HYHQWXHOH DDQZH]LJKHLG YDQ DUFKHRORJLVFKH ZDDUGHQ ,QGLHQ HU DUFKHRORJLVFKH ZDDUGHQ DDQZH]LJ ]LMQ LV KHW GRHO WHYHQV KHW YDVWVWHOOHQ YDQ GH LQKRXGHOLMNH HQ I\VLHNH NZDOLWHLW YDQ GH DUFKHRORJLVFKH ZDDUGH YDQ GH ORFDWLH DDUG RXGHUGRP RPYDQJ JDDIKHLGFRQVHUYHULQJ 'HDDQOHLGLQJWRWKHWRQGHU]RHNLVGHYRRUJHQRPHQERXZYDQ]HV ZRQLQJHQ (U LV YRRUDOVQRJ DOOHHQ HHQ YHUEHHOGLQJ YDQ GH YRRUJHQRPHQSODQQHQ'HFRQFUHWHGLHSWHYDQGHZHUN]DDPKHGHQ LVQLHWYDVWJHOHJG(UZRUGWYRRUGLWRQGHU]RHNXLWJHJDDQYDQHHQ PLQLPDOHYHUVWRULQJVGLHSWHYDQPHWHURQGHUPDDLYHOG 2S EDVLV YDQ KHW HHUGHU XLWJHYRHUGH RQGHU]RHN LV EHNHQG GDW HU RQGHU KHW DDQJHWURIIHQ HVGHN UHVWDQWHQ ]LMQ DDQJHWURIIHQ YDQ HHQ %KRUL]RQWHQHYHQWXHOHYHUVWRULQJHQEHSHUNWHGLHSWHKHEEHQ =LHELMODJH
5HVXOWDWHQYDQKHWWRWGXVYHUXLWJHYRHUGHRQGHU]RHN $GPLQLVWUDWLHYHJHJHYHQV
%XUHDXRQGHU]RHNHQYHUNHQQHQGERRURQGHU]RHN
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
$HUHV0LOLHX
)HHVWYDQGHU1-:Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, door middel van boringen Klaverhoekseweg te Best, $0YHUVLH5RHUPRQG
%HZDDUSODDWVYDQYRQGVWHQHQGRFXPHQWDWLH
5RHUPRQGWRWGHSRQHULQJELMKHWSURYLQFLDDOGHSRWLQµV+HUWRJHQERVFK
5HVXOWDWHQODQGVFKDSSHOLMNHHQDDUGZHWHQVFKDSSHOLMNHFRQWH[W +XLGLJJURQGJHEUXLNVXE UHFHQWHLQJUHSHQHQ YHUVWRULQJHQ 1$3KRRJWHPDDLYHOG
)\VLHNODQGVFKDSSHOLMNH JHRORJLVFKH JHRPRUIRORJLVFKHHQ ERGHPNXQGLJHNHQPHUNHQ &XOWXXUODQGVFKDSSHOLMNHHQ KLVWRULVFKJHRJUDILVFKH NHQPHUNHQ
'HORFDWLHLVPRPHQWHHOLQJHEUXLNDOZHLODQGHHQGHHOEHKRRUWWRWGH RSGHORFDWLHDDQZH]LJHZRQLQJHQRSVWDOHQIXQJHHUWDOVHUI &DP *URQGZDWHUVWDQG &DPPY 1$3 +HWSODQJHELHGLVJHOHJHQLQKHW]XLGHOLMNH]DQGJHELHGLQHHQ]RQHPHW GHN]DQGUXJJHQ ZDDUDOVGDQQLHWRXGHODQGERXZGHNNHQRSDDQZH]LJ NXQQHQ]LMQ %RGHPNXQGLJ OLJW KHW SODQJHELHG LQ HHQ ]RQH PHW KRJH ]ZDUWH HQNHHUGJURQGHQ9DQGHU)HHVW 7HU SODDWVH YDQ RI LQ GH GLUHFWH RPJHYLQJ YDQ KHW SODQJHELHG LV GH PROHQ 'H 9OHXW JHVLWXHHUG 'H PROHQ NHQW GULH PRJHOLMNH ORFDWLHV FHQWUDDO WXVVHQ GH GULH GHHOJHELHGHQ RS EDVLV YDQ GH JHJHYHQV YDQ KHW65( WHQRRVWHQ YDQ GH.HOGHUVHKRHYHQZHJHQWHQQRRUGHQYDQ GH+XUNVHZHJPROHQGDWDEDVH RILQKHWYHUOHQJGHYDQGH+XUNVHZHJ WHQ RRVWHQ YDQ GH .ODYHUKRHNVHZHJ PROHQGDWDEDVH 'H KLVWRULVFKH NDDUWHQ NXQQHQ JHHQ QDGHUH EHSDOLQJ JHYHQ DDQ GH H[DFWH ORFDWLH 1DDVWGH]HRQGXLGHOLMNKHLGLVRRNGHJHVFKLHGHQLVQLHWYROOHGLJKHOGHU 'H DDQYUDDJ YRRU GH ERXZ YDQ GH NRUHQZLQGPROHQ GDWHHUW XLW DDQJHYUDDJG ELM GH UDDG YDQ VWDWH GRRU 3LHWHU +HQGULF[ YDQ %HUHQGRQFN HQ $GULDHQ :LOOHP 6FKHSHQV 'H PROHQ JHERXZG LQ KHW JHKXFKW'H9OHXWPHWHUWHQQRRUGZHVWHQYDQKHWSODQJHELHG LVLQ DIJHEURNHQHQYHUKXLVGULFKWLQJKHWGRUS%HVW9ROJHQVEHSDDOGH EURQQHQ PROHQGDWDEDVH LV GH PROHQ LQ WHUXJYHUKXLVG QDDU GH 9OHXW RP LQ WHQ VORWWH DIJHEURNHQ WH ZRUGHQ $QGHUH EURQQHQ ERVVFKHPROHQV YHUPHOGHQ GDW GH PROHQ 'H 9OHXW RRUVSURQNHOLMN GH 6DQWYOLHWPROHQ EHWUHIW DINRPVWLJ YDQ GH EDVWLRQ 9XJKW LQ ¶V +HUWRJHQERVFK HQ SDV LQ YHUKXLVG LV ULFKWLQJ KHW JHKXFKW 'H 9OHXW9DQGHU)HHVW
5HVXOWDWHQSHULRGHQHQVLWHV $DUGHQRXGHUGRPYDQGH YLQGSODDWV
2S EDVLV YDQ GH EHVFKLNEDUH JHJHYHQV PRHW UHNHQLQJ JHKRXGHQ ZRUGHQ PHW HHQ PRJHOLMNH YLQGSODDWVHQ YDQDI GH LM]HUWLMG (HUGHU SHULRGHQ NXQQHQ YRRUNRPHQ PDDU YHUPRHGHOLMN DOOHHQ DOV H[VLWX PDWHULDDO 0HW QDPH GH UHVWHQ YDQ GLHSHUH VSRUHQ XLW GH PLGGHOHHXZHQHQQLHXZHWLMGNXQQHQYHUZDFKWZRUGHQDOVERXZUHVWHQ RQGHUKHWHVGHN *DDIKHLGHQFRQVHUYHULQJ 0RGHUQH HQ KLVWRULVFKH YHUVWRULQJHQ ]XOOHQ GH JDDIKHLG HQ YHUPRHGHOLMN RRN GH FRQVHUYHULQJ YDQ GH UHVWHQ XLW YRRUJDDQGH VWUXFWXUHQVSRUHQ YRQGVWHQSDOHRHFRORJLVFKH SHULRGHQZDDUVFKLMQOLMNKHEEHQDDQJHWDVW UHVWHQ %HJUHQ]LQJHQRSSHUYODNWH 2QEHNHQG YDQGHWRWDOHYLQGSODDWVGXV RRNEXLWHQKHWSODQJHELHG %HJUHQ]LQJHQRSSHUYODNWH 2QEHNHQGGDDUQDDVWDIKDQNHOLMNYDQGHHIIHFWHQYDQGHYHUVWRULQJHQ 7LMGHQVKHWERRURQGHU]RHNLVZDDUJHQRPHQGDWGHYHUVWRULQJVJUDDG YDQKHWGHHOYDQ GH QLHWRYHUDOJHOLMNLV YLQGSODDWVELQQHQKHW SODQJHELHG $UFKHRORJLVFKHVWUDWLJUDILH 'HUHVWHQNXQQHQYRRUNRPHQYDQDIGHRQGHU]LMGHYDQKHWHVGHN (FKWHULQGLHQKHWHHQJHIDVHHUGRSJHERXZGHHVGHNEHWUHIWNXQQHQHU HQGLHSWHYDQYRQGVWODJHQ RRNLQGHRXGHUHIDVHQYDQKHWHVGHNVSRUHQZRUGHQDDQJHWURIIHQ
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
$UFKHRORJLVFKHYHUZDFKWLQJRSEDVLVYDQKHWYRRURQGHU]RHN 6WUXFWXUHQHQVSRUHQ
$UWHIDFWHQDQRUJDQLVFK
$UWHIDFWHQRUJDQLVFK
3DOHRHFRORJLVFKHUHVWHQ
&RPSOH[LWHLW
1HGHU]HWWLQJVUHVWHQ XLW GH LM]HUWLMG WRW HQ PHW GH QLHXZH WLMG NXQQHQ YRRUNRPHQ DOV FRQFHQWUDWLHV YDQ YRQGVWPDWHULDDO DDUGHZHUN ERXZVWHHQ QDWXXUVWHHQ RI DOV YXOOLQJHQ YDQ DIYDONXLOHQ SDDONXLOHQ ZDWHUSXWWHQ HG ,QGLHQ QHGHU]HWWLQJVUHVWHQ ZRUGHQ DDQJHWURIIHQ EHVWDDW RRN GHPRJHOLMNKHLG GDW LQ GH GLUHFWH RPJHYLQJ VSUDNH LV YDQ FUHPDWLH HQ LQKXPDWLHJUDYHQ 'DDUQDDVW NXQQHQ RRN VSRUHQ ZRUGHQ DDQJHWURIIHQ EHKRUHQG WRW ODQGERXZ SHUFHOHULQJVJUHSSHOV HUIVFKHLGLQJHQHWF .HUDPLHN JODV PHWDDO QDWXXUVWHHQ 0HW QDPH KHW PHWDDO LV DIKDQNHOLMN YDQ GH DDQZH]LJH ERGHPPDWUL[ $OV JHYROJ YDQ VOHFKWH RPVWDQGLJKHGHQNXQQHQPHWDDOYRQGVWHQDIZH]LJ]LMQRILQ]HHUVOHFKWH QLHWEHKRXGHQVZDDUGLJH FRQGLWLH %RW KRXW OHHU WH[WLHO 2UJDQLVFKH UHVWHQ ]LMQ VWHUN DIKDQNHOLMN YDQ GH ERGHPPDWUL[ LQGLHQ GH]H JXQVWLJ LV YRRU KHW FRQVHUYHUHQ YDQ RUJDQLVFKH UHVWHQ NXQQHQ JURWH KRHYHHOKHGHQ ZRUGHQ YHUZDFKW ,QGLHQ GH ERGHPPDWUL[ RQJXQVWLJ LV ]DO KHW PHUHQGHHO YDQ GH RUJDQLVFKH UHVWHQ DIZH]LJ ]LMQ RI LQ HHQ ]HHU VOHFKWH QLHW EHKRXGHQVZDDUGLJH FRQGLWLH YHUNHUHQ 8LW]RQGHULQJ KLHURS LV ERWPDWHULDDO ZDW EHWHU EHVWDQG LV WHJHQ GH LQYORHGHQ YDQ GH ERGHPPDWUL[ 'H ]DQGERGHPV WHU SODDWVH ]XOOHQ ]HHU ZDDUVFKLMQOLMN HHQRQJXQVWLJHIIHFWKHEEHQJHKDGRSGHRUJDQLVFKHUHVWHQ 3ROOHQ HQ PDFURUHVWHQ ]LMQ HYHQDOV GH RUJDQLVFKH DUWHIDFWHQ VWHUN RQGHUKHYLJ DDQ GH VDPHQVWHOOLQJ YDQ GH ERGHPPDWUL[ PHW GH ]HOIGH JHYROJHQ (FKWHU NXQQHQ HOHPHQWHQ DOV EHHU HQRI ZDWHUSXWWHQ SRWHQWLHHOLQWHUHVVDQWHUHVWHQRSOHYHUHQ 9HUPRHGHOLMN]XOOHQ DOOHHQ GHGLHSHUHVSRUHQEHKRXGHQ ]LMQ ZDDUGRRU GH]H VRPV ODVWLJ WH GXLGHQ ]LMQ ,Q GLW RS]LFKW NDQ KHW RQGHU]RHN DOV FRPSOH[ZRUGHQEHVFKRXZG
9UDDJVWHOOLQJ 2QGHU]RHNVNDGHUUHODWLH PHW12$V\QHUJLH
+HWRQGHU]RHNRPYDWHHQ]HHUEUHHGVSHFWUXPDDQPRJHOLMNKHGHQHQ EHVODDWGLYHUVHSHULRGHQ+HWRQGHU]RHNNDQJHNRSSHOGZRUGHQPHWGH RQGHU]RHNVWKHPD¶VLQGH12D$GRRUPLGGHOYDQKHWKRRIGVWXN'H YURHJHSUHKLVWRULHLQ1RRUG2RVWHQ=XLG1HGHUODQGHQKHW ULYLHUHQJHELHG9RRUGLWRQGHU]RHNNXQQHQGHYROJHQGHWKHPD¶V ZRUGHQYRRUJHVWHOG2QWVWDDQHQUXLPWHOLMNHRQWZLNNHOLQJ .RORQLVDWLHHQYURHJHEHZRQLQJVJHVFKLHGHQLVYDQ1HGHUODQG *HEUXLNYDQKHWODQGVFKDSHQQHGHU]HWWLQJVV\VWHPHQ 9RHGVHOHFRQRPLHUHODWLHPHQVHQPLOLHX %HJUDYLQJHQHQGHSRVLWLHVYDQPHQVHOLMNHUHVWHQ +RRIGVWXN 'H ODWH SUHKLVWRULH LQ 1RRUG 2RVW HQ =XLG1HGHUODQG HQKHWULYLHUHQJHELHG 'HRQWZLNNHOLQJYDQKHWFXOWXXUODQGVFKDS 3URGXFWLHGLVWULEXWLHHQJHEUXLNYDQPRELOLD 5LWXHOHSUDNWLMNHQLQFOXVLHIGHSRVLWLHSUDNWLMNHQHQJUDIULWXHHO 'HZRUGLQJVJHVFKLHGHQLVYDQKHWODQGVFKDS 'HRQWZLNNHOLQJYDQKHWODDWSUHKLVWRULVFKHFXOWXXUODQGVFKDS 5HOHYDQWHSRVWGHSRVLWLRQHOHEURQQHQYRUPHQGH SURFHVVHQ 7HQVORWWHNDQRRNKRRIGVWXN'HPLGGHOHHXZHQHQYURHJPRGHUQH WLMGLQ=XLG1HGHUODQGZRUGHQEHWURNNHQGRRUGHDDQZH]LJKHLGYDQGH PLGGHOHHXZVHUHVWHQ 0HQVHQFXOWXXUODQGVFKDS *URHSVSUDNWLMNHQHQQHGHU]HWWLQJVV\VWHPHQ
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
2QGHU]RHNVYUDJHQ
9RRU]RYHUPRJHOLMNGLHQWDQWZRRUGWHZRUGHQJHJHYHQRSGHYROJHQGH YUDJHQ $OJHPHHQ x +RH ]LHW GH JHRORJLVFKH JHRPRUIRORJLVFKH HQ ERGHPNXQGLJH RSERXZ YDQ KHW SODQJHELHG HUXLW HQ KRH YHUKRXGWYHUKRXGHQ GHYLQGSODDWVHQ ]LFKLQGH]H" x :DWLVGHODQGVFKDSSHOLMNHFRQWH[WYDQKHWSODQJHELHG" x +RH ZDV GH ZDWHUKXLVKRXGLQJ YRRUGDW KHW JHELHG GRRU GH PHQVZHUGRQWZDWHUG"2SZHONHZLM]HLVGHZDWHUKXLVKRXGLQJ YDQ LQYORHGJHZHHVW RSGHORFDWLHNHX]HHQ KHW ODQGJHEUXLNLQ KHWYHUOHGHQ" x ,QZHONHPDWHLVKHWJHELHGYHUVWRRUG" x :DWLVGHODQGVFKDSSHOLMNHFRQWH[WYDQGHYLQGSODDWVHQ " x :DDUXLW EHVWDDQ GH DUFKHRORJLVFKH UHVWHQ GLH ]LMQ DDQJHWURIIHQ" x :HONH YLQGSODDWVW\SHQ ]LMQ DDQJHWURIIHQ HQ ZDW ]LMQ KXQ GDWHULQJHQ " x :DW ]LMQ GH KRUL]RQWDOH HQ YHUWLFDOH EHJUHQ]LQJHQ GH OLJJLQJ HQGHRPYDQJYDQGHYLQGSODDWVHQ " x :HONHVSRUHQHQVWUXFWXUHQ]LMQDDQZH]LJHQKRHNXQQHQGH]H JHwQWHUSUHWHHUGHQJHGDWHHUGZRUGHQ" x +RHLVGHLQWHUQHUXLPWHOLMNHVSUHLGLQJYDQVLWHVVSRRUFOXVWHUV VWUXFWXUHQVSRUHQHQYRQGVWHQ" x :DW LV GH SUHFLH]H VLWXDWLH PHW EHWUHNNLQJ WRW GH JDDIKHLG HQ FRQVHUYHULQJYDQGHDUFKHRORJLVFKHYRQGVWHQHQVSRUHQ"=LMQ HU YHUVFKLOOHQ WXVVHQ YHUVFKLOOHQGH GHOHQ YDQ KHW RQGHU]RHNVJHELHG" x =LMQ HU ORFDWLHV LQ KHW SODQJHELHG GLH YRRU SDOHRHFRORJLVFK RQGHU]RHNJHVFKLNW]LMQ" x =LMQ HU DDQZLM]LQJHQ YRRU YHUVFKLOOHQGH EHZRQLQJV RI JHEUXLNVIDVHQ" FRQWLQXwWHLW" =R MD KRH YHUKRXGHQ GH]H ]LFK WRW HONDDU LQ UXLPWHOLMN RS]LFKW LQ IXQFWLRQHHO RS]LFKW HQ PHW EHWUHNNLQJWRWKXQPDWHULsOHFXOWXXU" x %HVWDDQ RYHUHHQNRPVWHQ RI YHUVFKLOOHQ PHW YHUJHOLMNEDUH YLQGSODDWVHQXLWGH]HOIGHDUFKHRUHJLR" x +RH NXQQHQ GH YRQGVWHQ JHGHWHUPLQHHUG HQ JHGDWHHUG ZRUGHQ" .XQQHQ IDVHULQJHQ YDVWJHVWHOG ZRUGHQ" %HVWDDQ RYHUHHQNRPVWHQ RI YHUVFKLOOHQ PHW YHUJHOLMNEDUH YLQGSODDWVHQ XLWGH]HOIGHDUFKHRUHJLR" x :DW NDQ DDQ GH KDQG YDQ KHW ]R|ORJLVFK HQ ERWDQLVFK PDWHULDDO YDQ GH YRHGVHO HFRQRPLH YDQ GH YLQGSODDWV ZRUGHQJHUHFRQVWUXHHUG" x ,V HU HHQ HQVHPEOHZDDUGH PHW YLQGSODDWVHQ ELQQHQ RI XLW GH RPJHYLQJYDQKHWSODQJHELHG" x +RH YHUKRXGHQ GH UHVXOWDWHQ ]LFK WRW GH EHYLQGLQJHQ LQ YHUJHOLMNEDUH RQGHU]RFKWH YLQGSODDWVHQ LQ GH]HOIGH DUFKHRUHJLR" %LMKHWDDQWUHIIHQYDQIXQGHULQJVHQPXXUUHVWHQ x ,QZHONHSHULRGHNXQQHQGHUHVWHQZRUGHQJHGDWHHUG" x ,V HU VSUDNH YDQ KHUVWHO RI YHUERXZLQJVVSRUHQ" =R MD LV KHW PRJHOLMN WH DFKWHUKDOHQ ZDW GH GDWHULQJ HQ RI DDQOHLGLQJ KLHUYRRUZDV" x :DW LV GH UHODWLH WXVVHQ GH DDQJHWURIIHQ UHVWHQ HQ GH KXLGLJH EHERXZLQJ RULsQWDWLH WRHJHSDVW PDWHULDDO WRHJHSDVWH ERXZPHWKRGH
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
9RRUGHSHULRGHODWHSUHKLVWRULH x =LMQHUDDQZLM]LQJHQYRRULQJUHSHQLQKHWODQGVFKDS]RMDZDW ZDUHQGH]HLQJUHSHQHQZDWZDVKHWGRHO x ,VHUVSUDNHYDQµJHwPSRUWHHUG¶PDWHULDDOQDWXXUVWHHQ "=RMD ZDW ZDV KHW DDQGHHO YDQ GH]H µLPSRUWHQ¶ ZDW ZDV GH KHUNRPVWUHJLRHQZDWZDVGHYRRUQDDPVWHWRHSDVVLQJYDQKHW PDWHULDDO" x =LMQHUDDQZLM]LQJHQYRRUULWXHOHFRQWH[W"=RMDZHONH" x ,VHUVSUDNHYDQULWXHOHRIDIYDOGXPSLQGHQDELMJHOHJHQJHXO =RMDZDDUXLWEHVWDDWKHWPDWHULDDOZDWLVGHFRQWH[WHQZDWLV GHKHUNRPVWYDQKHWPDWHULDDO" x ,QGLHQHUVSUDNHLVYDQHHQULWXHOHFRQWH[WLVGH]HWHYHUELQGHQ PHWDDQJHWURIIHQVWUXFWXUHQ" ,QGLHQJUDYHQZRUGHQJHYRQGHQ x ,V HHQ YROOHGLJ JUDIYHOG DDQZH]LJ RI ]LMQ VOHFKWV HQNHOH DI]RQGHUOLMNHJUDYHQDDQZH]LJ" x +RH LV GH GHPRJUDILH RSJHERXZG" :DW LV KHW JHVFKDWWH DDQWDO EHZRQHUV JHZHHVW HQ ZDW LV GH VDPHQVWHOOLQJ YDQ KHW JUDIYHOG" x :HONHEHJUDIHQLV ULWXHOHQNXQQHQZRUGHQKHUNHQGHQ]LMQKLHU YHUDQGHULQJHQRQWZLNNHOLQJHQLQWHKHUNHQQHQ" x :DWNDQZRUGHQJH]HJGRYHUGHORFDWLHVYDQEHJUDYLQJHQWHQ RS]LFKWH YDQ JHOLMNWLMGLJH HQ QLHWJHOLMNWLMGLJH EHZRQLQJ LQGLHQ GDWHULQJHQGLWPRJHOLMNPDNHQ " 5HVWHQXLWGHPLGGHOHHXZHQ x 2S EDVLV YDQ KHW YRRURQGHU]RHN ]XOOHQ GH PLGGHOHHXZVH UHVWHQ PHW QDPH LQVLWX DDQZH]LJ ]LMQ LQ KRHYHUUH NRPW GLW RYHUHHQPHWGHDDQJHWURIIHQUHVWHQ" x ,VHUQRJVSUDNHYDQVWUXFWXUHQ]RMDZHONH" x ,V HU VSUDNH YDQ SURGXFWLH WHU SODDWVH ]R MD ZDW YRRU W\SH QLMYHUKHLGNDQDDQKHWJHELHGJHNRSSHOGZRUGHQ" x ,VHUJHEUXLNJHPDDNWYDQGHQDELMJHOHJHQJHXODOVGXPSVLWH" x ,QGLHQ GH JHXO DOV GXPS LV JHEUXLNW ZDW LV GH VDPHQVWHOOLQJ YDQKHWPDWHULDDO" x ,V HU VSUDNH YDQ DUFKHRORJLVFKH RYHUEOLMIVHOHQ XLW GH PLGGHOHHXZHQ HQ QLHXZH WLMG RI DOOHHQ PLGGHOHHXZHQ RI QLHXZHWLMGHQ]RMDZHONHRYHUEOLMIVHOHQOLJJHQRSKHWWHUUHLQ" x :DQQHHU HQ ZDDURP ]LMQ GH VLWHV HQ GH YLQGSODDWV LQ ]LMQ JHKHHOYHUODWHQRILQRQEUXLNJHUDDNW"
9HOGZHUN 6WUDWHJLH
x
YDQKHWWRWDOHRSSHUYODNWHYDQKHWSODQJHELHG]DOZRUGHQ RQGHU]RFKW'LWNRPWQHHURSP ,QGLHQEOLMNWGDWHUVSRUHQ DDQZH]LJ]LMQZRUGWKHWRSSHUYODNWHRSJHVFKDDOGQDDURI P x 'LWRSSHUYODNWHZRUGWYHUGHHOGRYHUZHUNSXWWHQYDQELM PHWHU x 'HQRRUGHOLMNHZHUNSXWWHQ]LMQJURIZHJQRRUGZHVW]XLGRRVW JHRULsQWHHUGORRGUHFKWRSGH+XUNVHZHJ'H]XLGHOLMNHSXWWHQ KHEEHQHHQQRRUGRRVW]XLGZHVWRULsQWDWLHSDUDOOHODDQGH .ODYHUKRHNVHZHJLQYHUEDQGPHWGHDDQZH]LJHYHUKDUGLQJHQYDQ KHWHUIHQGHDDQZH]LJHRSVWDOOHQ x 9RRU]RYHUPRJHOLMN]DOELMKHWRSVWDUWHQYDQGHZHUNSXWHHQNLMNJDW ZRUGHQDDQJHOHJGWRWFHQWLPHWHULQGH&KRUL]RQWRPKHW FRUUHFWHYODNQLYHDXWHNXQQHQEHSDOHQ
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
x
)\VLVFKJHRJUDILVFK RQGHU]RHN 0HWKRGHQHQWHFKQLHNHQ
6WUXFWXUHQHQJURQGVSRUHQ
$UWHIDFWHQDQ RUJDQLVFK
1DKHWEHSDOHQYDQKHWFRUUHFWHYODNQLYHDXZRUGWFHQWLPHWHU ERYHQGLWQLYHDXHHQWXVVHQYODNDDQJHOHJGRPWHFRPSHQVHUHQ YRRUHYHQWXHOHQDWXXUOLMNHYHUORSHQLQGHRQGHUJURQG ,Q LHGHUH ZHUNSXW ZRUGW YDQ ppQ YDQ GH ODQJH ]LMGHQ HHQ SURILHO RSJHQRPHQWHQ]LMHUVSUDNHLVYDQHHQGXVGDQLJJHOLMNDDUGLJSURILHO,Q GHUJHOLMNH JHYDOOHQ NDQ ZRUGHQ YROVWDDQ PHW KHW GRFXPHQWHUHQ YDQ GULHSURILHONRORPPHQYDQPHWHUOHQJWHSHUZHUNSXW +HW I\VLVFK JHRJUDILVFK RQGHU]RHN ZRUGW XLWJHYRHUG GRRU HHQ DIJHVWXGHHUGH I\VLVFK JHRJUDDI PHW DDQWRRQEDUH HUYDULQJ LQ GH ERGHPVYDQ1RRUG%UDEDQW x +HWRQGHU]RHNGLHQWFRQIRUPGHLQGHYLJHUHQGH.1$&HQWUDDO &ROOHJHYDQ'HVNXQGLJHQ YHUZRRUGHULFKWOLMQHQWHZRUGHQ XLWJHYRHUG x %LMKHWDDQWUHIIHQYDQELM]RQGHUHDUFKHRORJLVFKHUHVWHQGLHQLHWWRW GHVFRSHYDQGLWSURMHFWEHKRUHQZRUGHQRSGUDFKWJHYHUHQ EHYRHJGJH]DJRQPLGGHOOLMNJHZDDUVFKXZG,QJH]DPHQOLMNRYHUOHJ WXVVHQGHSDUWLMHQ]DOYHUYROJHQVZRUGHQEHSDDOGKRHPHWGH]H UHVWHQGLHQWWHZRUGHQRPJHJDDQ x 9DQGHDDQJHWURIIHQVWUXFWXUHQ]XOOHQGHWDLORSQDPHVZRUGHQ JHPDDNWIRWRJUDILVFKHQWHNHQLQJHQ YDQYHUELQGLQJHQ YHUYDQJLQJHQUHSDUDWLHVHWF x 9DQGHDDQJHWURIIHQVWUXFWXUHQZRUGHQLQGLHQGLWQLHWGH FRQVWUXFWLHLQJHYDDUEUHQJWPRQVWHUVZRUGHQJHQRPHQYDQGH JHEUXLNWHERXZPDWHULDOHQEDNVWHQHQKRXWPRUWHOHWF x 9DQGHDDQJHWURIIHQJURQGVSRUHQ]DOZRUGHQJHFRXSHHUGHQ DIJHZHUNW x 9DQDDQZH]LJHODJHQ]XOOHQUHSUHVHQWDWLHYHDDQGHOHQPRQVWHUHQ YRQGVPDWHULDDOZRUGHQYHU]DPHOG'DDUQDDVW]DORRNGHYRUP RPYDQJHQGLNWHYDQGH]HODJHQZRUGHQEHSDDOG x 5HVWHQXLWGH7ZHHGH:HUHOGRRUORJZRUGHQEHKDQGHOGDOV DUFKHRORJLVFKHUHVWHQ x $OOHYRQGVWHQ]XOOHQZRUGHQJHERUJHQPHWXLW]RQGHULQJYDQ XLW]RQGHUOLMNJURWHKRHYHHOKHGHQLQGHUJHOLMNHJHYDOOHQ]DODOOHHQ HHQUHSUHVHQWDWLHIDDQGHHOZRUGHQYHU]DPHOGLQRYHUOHJPHWKHW EHYRHJGJH]DJ x 'HYRQGVWHQ]XOOHQZRUGHQYHU]DPHOGSHUVSRRUODDJRIYDN x ,HGHUHYRQGVWNULMJWHHQXQLHNQXPPHU x %LMELM]RQGHUHRINZHWVEDUHYRQGVWHQ]XOOHQPDWHULDDOVSHFLDOLVWHQ LQJHVFKDNHOGZRUGHQYRRUGHEHUJLQJ0RFKWHQGH]HQLHW EHVFKLNEDDU]LMQ]XOOHQGHUJHOLMNHYRQGVWHQHQEORFZRUGHQJHOLFKW x 2UJDQLVFKHYRQGVWHQ]XOOHQLQKHWYHOGHHQWLMGHOLMNHYHUSDNNLQJ NULMJHQRPYHUVOHFKWHULQJYDQGHFRQGLWLHWHPLQLPDOLVHUHQ 'HUJHOLMNHYRQGVWHQZRUGHQGDJHOLMNVDIJHYRHUGQDDUEHWHU FRQWUROHHUEDUHRPVWDQGLJKHGHQ x ,QGLHQHUVSUDNHLVYDQYRQGVWHQYDQJURRWEHODQJRIYRQGVWHQ ZHONHDDQYXOOHQGHNRVWHQPHW]LFKPHHEUHQJHQ]DOKLHURYHUHHUVW RYHUOHJJHSOHHJGZRUGHQPHWGHLQLWLDWLHIQHPHUHQKHWEHYRHJG JH]DJ x IUDJPHQWHQYDQ .RRNSRWWHQRQJHJOD]XXUG XLWHHQJHVORWHQ FRQWH[W]XOOHQPHWKDQGVFKRHQHQDDQLQKHWYHOGZRUGHQYHUSDNW PHWDOXPLQLXPIROLH'LWRPHYHQWXHHOUHVLGXRQGHU]RHNPRJHOLMNWH PDNHQ x *UDYHQZRUGHQYRRUKHWHLQGHYDQGHGDJJHERUJHQWHU YRRUNRPLQJYDQURRIHQEHVFKDGLJLQJEXLWHQZHUNWLMGHQ x %LMKHWDDQWUHIIHQYDQEHHUSXWWHQNXLOHQHQRINDQVULMNH ZDWHUSXWWHQ]XOOHQGH]HLQWHJUDDOZRUGHQJHERUJHQHQZRUGHQ DIJHYRHUGLQELJEDJV
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
3DOHRHFRORJLVFKHUHVWHQ
x
%HSHUNLQJHQ
x x
x x x
7HQEHKRHYHYDQSDOHRHFRORJLVFKRQGHU]RHN]XOOHQVSRUHQHQ ODJHQZRUGHQEHPRQVWHUG]RZHOGRRUPLGGHOYDQDOJHPHQH ERGHPPRQVWHUVDOVGRRUPLGGHOYDQVODDQYDQSROOHQEDNNHQ ,QGLHQEOLMNWGDWGHERGHPRPVWDQGLJKHGHQRQJXQVWLJ]LMQNDQKHW DDQWDOSDOHRHFRORJLVFKHPRQVWHUVEHSHUNWZRUGHQWRWHQNHOH LQGLFDWLHYHPRQVWHUVRI]HOIVYROOHGLJDFKWHUZHJHQJHODWHQZRUGHQ ,QYHUEDQGPHWGHYHLOLJKHLG]XOOHQGHZHUNSXWWHQDDQKHWPDDLYHOG EUHGHU]LMQRPRSKHWYODNQLYHDXKHWJHZHQVWHRSSHUYODNWHNXQQHQ EHKDOHQ,QGLHQGHNUDDQPDFKLQLVWHQRIYHOGOHLGHUGHVLWXDWLHDOV RQYHLOLJLQVFKDW]XOOHQDDQYXOOHQGHPDDWUHJHOHQPRHWHQZRUGHQ JHWURIIHQ0HWGHUJHOLMNHDDQYXOOHQGHPDDWUHJHOHQLVLQGLW RQGHU]RHNJHHQUHNHQLQJJHKRXGHQ ,QGLHQEOLMNWGDWELMKHWDDQWUHIIHQYDQJUDYHQGH]HQLHWYRRUKHW HLQGHYDQGHGDJJHERUJHQNXQQHQZRUGHQGLHQHQGH]HDIGRHQGH EHVFKHUPGWHZRUGHQVWHOFRQYROVWDDWKLHUYRRUQLHW ,QGLHQJUDYHQVOHFKWVGHHOVLQGHZHUNSXWOLJJHQPDJ]RQGHU RYHUOHJGHZHUNSXWXLWJHEUHLGZRUGHQRPGH]HJUDYHQWHNXQQHQ EHUJHQ ,QGLHQPXQLWLHRIDQGHUHQLHWJHVSURQJHQH[SORVLHYHQZRUGHQ DDQJHWURIIHQ]DOPHOGLQJZRUGHQJHGDDQDDQGHEHWURNNHQ LQVWDQWLHVHQDODUPGLHQVWHQ'HZHUN]DDPKHGHQZRUGHQELM DDQWUHIIHQVWLOJHOHJG
8LWZHUNLQJHQFRQVHUYHULQJ $QDO\VHI\VLVFKHJHRJUDILH
+LVWRULVFKHFRQWH[W
'H ERGHPRSERXZ YDQ GH YLQGSODDWV HQ GH JHQHVH YDQ GH YHUVFKLOOHQGH ODJHQ GLHQHQ WH ZRUGHQ EHKDQGHOG LQ GH UDSSRUWDJH +LHUELMGLHQWRRNGHUHODWLHPHWGHDDQJHWURIIHQDUFKHRORJLVFKHUHVWHQ WHZRUGHQEHKDQGHOG 'HDDQJHWURIIHQVSRUHQYRQGVWHQHQVWUXFWXUHQZRUGHQLQGLHQPRJHOLMN HQUHOHYDQWJHNRSSHOGDDQKXQKLVWRULVFKHFRQWH[W
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
6WUXFWXUHQHQJURQGVSRUHQ
$UWHIDFWHQDQ RUJDQLVFK
%HHOGUDSSRUWDJH REMHFWWHNHQLQJHQIRWR¶V NDDUWHQHG
$OOHVSRUHQHQVWUXFWXUHQZRUGHQFRQIRUPGHYLJHUHQGH.1$&HQWUDDO &ROOHJH YDQ 'HVNXQGLJHQ DDQ HHQ EHVFKULMYLQJ HQ DQDO\VH RQGHUZRUSHQ (U ZRUGW JHSUREHHUG GH VSRUHQ LQ HHQ DUFKHRORJLVFKH FRQWH[WWH]HWWHQ $OOH DUWHIDFWHQ ZRUGHQ ]RYHU PRJHOLMN FRQIRUP GH YLJHUHQGH .1$ &HQWUDDO &ROOHJH YDQ 'HVNXQGLJHQ DDQ HHQ EHVFKULMYLQJ HQ DQDO\VHRQGHUZRUSHQ 2SGUDFKWQHPHUGLHQWYRRUDIJDDQGDDQFRQVHUYHUHQHQGHSRQHUHQHHQ YRRUVWHO ELM RSGUDFKWJHYHU HQ EHYRHJG JH]DJ LQ WHQ DDQ]LHQ YDQ GH YRQGVWHQ GLH FRQVHUYHULQJ EHKRHYHQ DOYRUHQV EHZDDUG WH NXQQHQ ZRUGHQ2SGUDFKWJHYHUHQEHYRHJGJH]DJ EHVOLVVHQ RSEDVLVKLHUYDQ JH]DPHQOLMN RYHU ZHONH YRQGVWHQ YRRU FRQVHUYHULQJ LQ DDQPHUNLQJ NRPHQ $OOHYRQGVWHQGLHNHQPHUNHQG]LMQYRRUHHQVSHFLILHNHSHULRGHZRUGHQ JHIRWRJUDIHHUG9DQXLW]RQGHUOLMNHYRQGVWHQZRUGWWHYHQVHHQWHNHQLQJ JHPDDNWLQRYHUOHJPHWKHWEHYRHJGJH]DJ 'DDUQDDVW ZRUGHQYDQ ELM]RQGHUHHQRIGDWHUHQGH YRRUZHUSHQ ZHONH QLHW LQ JHVWDQGDDUGLVHHUGH PDVVDSURGXFWLH ]LMQ JHSURGXFHHUG HHQ WHNHQLQJJHPDDNW*HVWDQGDDUGLVHHUGHDDUGHZHUNW\SHQZRUGHQDOOHHQ JHIRWRJUDIHHUGWHULOOXVWUDWLHYDQGHUDSSRUWDJH ,QGLHQ VWHPSHOV RI JUDILWL ZRUGHQ DDQJHWURIIHQ ZRUGHQ GH]H ]RZHO IRWRJUDILVFKHQGRRUPLGGHOYDQHHQWHNHQLQJYDVWJHOHJG
(LQGSURGXFWUDSSRUWDJHHQGHSRQHULQJ 7HOHYHUHQSURGXFW
9HUVFKLMQLQJHQRSODDJ HLQGUDSSRUW 'HSRQHULQJ
'H XLWZHUNLQJ HQ UDSSRUWDJH GLHQHQ WH JHVFKLHGHQ YROJHQV .1$ VSHFLILFDWLH 26 HQ GH HLVHQ YDQ GH SURYLQFLH 1RRUG%UDEDQW +HW EDVLVUDSSRUWGLHQWELQQHQGULHPDDQGHQQDDIURQGLQJYDQKHWYHOGZHUN LQFRQFHSWYRUPJHUHHGWH]LMQ +HW UDSSRUW ZRUGW XLWJHJHYHQ GRRU GH RSGUDFKWQHPHU (HQ H[HPSODDU YDQKHWUDSSRUWZRUGWWHUEHVFKLNNLQJJHVWHOGYDQGHRSGUDFKWJHYHUGH JHPHHQWHGHSURYLQFLHHQGH5&( ,QDIZDFKWLQJYDQHYHQWXHHOYHUYROJRQGHU]RHNGLHQHQGHYRQGVWHQHQ GRFXPHQWDWLH WH ZRUGHQ EHZDDUG LQ KHW GHSRW YDQ GH RSGUDFKWQHPHU ZDDUQD KHW JHKHHO FRQIRUP GH GDDUYRRU JHOGHQGH QRUPHQ HQ HLVHQ .1$VSHFLILFDWLH '6 '6 ZRUGW RYHUJHGUDJHQ DDQ KHW SURYLQFLDDOGHSRWYDQGHSURYLQFLH1RRUG%UDEDQWWHµV+HUWRJHQERVFK 'H GLJLWDOH GRFXPHQWDWLH ZRUGW FRQIRUP .1$VSHFLILFDWLH '6 RYHUJHGUDJHQDDQKHWH'HSRW
5DQGYRRUZDDUGHQ 3HUVRQHOHUDQGYRRUZDDUGHQ +HWRQGHU]RHNPRHWYHUULFKWZRUGHQGRRUHHQYRRUGLWW\SHRQGHU]RHN EHYRHJG DUFKHRORJLVFK EHGULMI +HW RQGHU]RHN ZRUGW XLWJHYRHUG GRRU HHQ.1$DUFKHRORRJRQGHUOHLGLQJYDQHHQVHQLRU.1$DUFKHRORRJ %LMGHXLWYRHULQJZRUGHQGHYULMZLOOLJHUVYDQGH$:1UHJLRLQJHOLFKW ]RGDW GH]H ELM LQWHUHVVH NXQQHQ PHHKHOSHQ RQGHU GH GDDUYRRU JHOGHQGH YRRUZDDUGHQ 'H $:1 ]DO ZRUGHQ LQJHOLFKW GRRU KHW XLWYRHUHQGHEHGULMIZHONHHYHQHHQVQLHWJHRUJDQLVHHUGHDPDWHXUV]DO RSYDQJHQ 8LWYRHULQJVSHULRGHHQ +HW YHOGZHUN ]DO LQ RYHUOHJ PHW GH RSGUDFKWJHYHU QD KHW JRHGNHXUHQ RSOHYHULQJVWHUPLMQYHOGZHUN YDQ KHW 3Y( ZRUGHQ LQJHSODQG KLHUELM ZRUGW UHNHQLQJ JHKRXGHQ PHW HHQ PLQLPDOH YRRUEHUHLGLQJVWLMG YDQ ppQ ZHHN 9HUPRHGHOLMN EHVODDW KHWYHOGZHUNHHQSHULRGHYDQGDJHQWHQ]LMHUVSUDNHLVYDQYRQGVWHQ YDQ JURRW EHODQJ ]HHU FRPSOH[H VWUXFWXUHQ RI XLWEUHLGLQJ QDDU RSJUDYLQJVDUHDDO
3DJLQDYDQ
3Y(DUFKHRORJLVFKHSURHIVOHXYHQRQGHU]RHN.ODYHUKRHNVHZHJ%HVW$0
8LWYRHULQJVFRQGLWLHV YHOGZHUN
2YHU GH WRHJDQNHOLMNKHLG YDQ KHW WHUUHLQ HQ HYHQWXHOH DI]HWWLQJHQ HQ YHUJXQQLQJHQ GLHQWRYHUOHJJHYRHUGWH ZRUGHQPHWGHRSGUDFKWJHYHU 'H RSGUDFKWJHYHU YHU]RUJW HHQ WHNHQLQJ PHW GDDURS DDQJHJHYHQ ZDW GHOLJJLQJLVYDQGHNDEHOVHQOHLGLQJHQGRRUKHWSULYpWHUUHLQ9RRUGH KXLVDDQVOXLWLQJHQ YDQ GH QXWVYRRU]LHQLQJHQ GLHQW HHQ ./,&PHOGLQJ YRRUDDQYDQJYDQKHWYHOGZHUNWHZRUGHQDDQJHOHYHUG .ZDOLWHLWVEHZDNLQJWRH]LFKW 'H HLQGYHUDQWZRRUGHOLMNKHLG HQ KHW WRH]LFKW RS GH ZHUN]DDPKHGHQ OLJJHQLQKDQGHQYDQGHSURMHFWOHLGHU RYHUOHJHQHYDOXDWLH 6HOHFWLHSURFHGXUHWLMGHQV %LMELM]RQGHUHYRQGVWHQZRUGWRYHUOHJJHSOHHJGPHWRSGUDFKWJHYHUHQ EHYRHJGJH]DJ KHWYHOGZHUNLKEELM DUFKHRORJLVFKHEHJHOHLGLQJ 8LWYRHULQJVSHULRGH .RUWQDDIURQGLQJYDQKHWYHOGZHUNZRUGWHHQNRUWEULHIUDSSRUWGDQZHO HYDOXDWLHUDSSRUW PHW GH YRRUORSLJH UHVXOWDWHQ DDQ GH RSGUDFKWJHYHU XLWZHUNLQJ KHW EHYRHJG JH]DJ FT GH SURYLQFLH WHU EHVFKLNNLQJ JHVWHOG +HW RSOHYHULQJVWHUPLMQ EDVLVUDSSRUW GLHQW ELQQHQ WZHH MDDU QD DIURQGLQJ YDQ KHW YHOGZHUN FRQFHSW HLQGUDSSRUW JHUHHGWH]LMQ 7HUPLMQRYHUGUDFKWYDQ 'H YRQGVWHQ HQ GRFXPHQWDWLH GLHQHQ ELQQHQ WZHH MDDU QD DIURQGLQJ YDQKHWYHOGZHUNJHGHSRQHHUGWHZRUGHQ YRQGVWHQPRQVWHUVHQ GRFXPHQWDWLH 3URFHGXUHWRHWVLQJ +HW FRQFHSWUDSSRUW ZRUGW WHU JRHGNHXULQJ YRRUJHOHJG DDQ GH RSGUDFKWJHYHUHQKHWEHYRHJGJH]DJ+HWFRPPHQWDDUZRUGWYHUZHUNW HLQGSURGXFWGRRUEHYRHJG LQHHQGHILQLWLHYHUDSSRUWDJH JH]DJ
:LM]LJLQJHQQDHYDOXDWLH :LM]LJLQJHQWLMGHQVKHW YHOGZHUN
,QGLHQEHODQJZHNNHQGH]DNHQZRUGHQDDQJHWURIIHQGLHQLHWLQKHW3Y( ]LMQ YRRU]LHQ YLQGW RYHUOHJ SODDWV PHW KHW EHYRHJG JH]DJ HQ GH RSGUDFKWJHYHU ,QGLHQ VXEVWDQWLHHO YDQ KHW 3Y( DIJHZHNHQ PRHW ZRUGHQZRUGWKLHUYRRURYHUOHJJHYRHUGPHWKHWEHYRHJGJH]DJ :LM]LJLQJQDHYDOXDWLHYDQ 1D DIORRS YDQ KHW YHOGZHUN ZRUGW LQ RYHUOHJ PHW KHW EHYRHJG JH]DJ EHVORWHQ ZHONH PRQVWHUV LQ DDQPHUNLQJ NRPHQ RP JHZDDUGHHUG WH KHWYHOGZHUN ZRUGHQ .ZHWVEDDUYRQGVWPDWHULDDOGLHQW]RGDQLJWHZRUGHQJHFRQVHUYHHUGGDW :LM]LJLQJHQWLMGHQV GH WRHVWDQG VWDELHO EOLMIW 'H VHOHFWLH YDQ GH WH FRQVHUYHUHQ YRQGVWHQ XLWZHUNLQJHQ ZRUGWLQRYHUOHJPHWKHWEHYRHJGJH]DJEHSDDOG FRQVHUYHULQJ
/LWHUDWXXUHQELMODJHQ /LWHUDWXXU
&DUPLJJHOW $ 3-:0 6FKXOWHQ Veldhandleiding archeologie. Archeologie leidraad 1, College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK)=RHWHUPHHU &HQWUDDO &ROOHJH YDQ 'HVNXQGLJHQ &&Y' Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) LandbodemsYHUVLH*RXGD 0XOGHU ()- 0& *HOXN ,/ 5LWVHPD :( :HVWHUKRII HQ 7( :RQJDe ondergrond van Nederland+RXWHQ )HHVW YDQ GHU 1-: Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek, door middel van boringen Klaverhoekseweg te Best, $0YHUVLH5RHUPRQG
3DJLQDYDQ
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal www.BRO.nl