Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt"
8 oktober 2010
Ontwerp
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt"
Ontwerp
Inhoud:
TOELICHTING
PLANREGELS
VERBEELDING
Plannummer: BP0022H02 Datum: 8 oktober 2010
Kuiper Compagnons Bureau voor Stedenbouw, landschap en architectuur Rotterdam
Gemeente Lansingerland Afdeling Strategische Ontwikkeling
Procedureoverzicht datum Voorontwerp 15 februari 2010 Inspraak Overleg Verwerking inspraak en overleg Ontwerp Vaststelling
17 maart 2010 Mei t /m september 2010 8 oktober 2010
document Opmerkingen Voorontwerp, februari 2010 Voorontwerp, februari 2010 Nota inspraak en overleg Ontwerp, 8 oktober 2010
TOELICHTING
I
Inhoudsopgave toelichting:
Blz.
1.
ALGEMENE ASPECTEN 1.1 Aanleiding en doel van het plan 1.2 Bij het plan behorende stukken 1.3 Ligging van het plangebied 1.4 Planmethodiek 1.5 Vigerend bestemmingsplan “Groenzone Berkel - Pijnacker”
1 1 1 1 1 1
2.
VERANTWOORDING VAN HET PLAN 2.1 Voorgeschiedenis 2.2 Ontwikkelingen in het plangebied 2.2.1 Bestaande situatie 2.2.2 Toekomstige situatie 2.2.3 Beleidsaspecten 2.2.4 Voorgenomen bedrijfsactiviteiten en inrichting bouwperceel 2.3 Archeologie 2.4 Waterhuishoudkundige aspecten 2.5 Flora- en fauna 2.6 Verkeersaspecten 2.7 Milieuaspecten 2.7.1 Algemeen 2.7.2 Bodemkwaliteit 2.7.3 Geluidhinder 2.7.4 Luchtkwaliteit 2.7.5 Externe veiligheid 2.7.6 Bedrijven en milieuzonering
3 3 3 3 3 4 4 6 7 7 8 9 9 9 10 11 12 13
3.
JURIDISCHE PLANTOELICHTING 3.1. Inleiding 3.2. Bestemmingsmethodiek 3.3 Geometrische plaatsbepaling 3.4. Planregels
15 15 15 15 16
4.
UITVOERBAARHEID 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
18 18 18
5.
OVERLEG 5.1 Inspraak 5.2 Overleg
19 19 19
BIJLAGEN: Bijlage 1, Geluid, resultaten geluidberekening Bijlage 2, Advies DCMR, Milieudienst Rijnmond, 11-6-2009
AFZONDERLIJKE BIJLAGE Plangebied Kleihoogt 9, Berkel en Rodenrijs, Raap Archeologisch Adviesbureau, notitie 3335, december 2009 Voorontwerp bestemmingsplan “Groenzone, Kleihoogt”, Nota inspraak en overleg, oktober 2010
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
II
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
1
1.
ALGEMENE ASPECTEN
1.1
Aanleiding en doel van het plan Voorliggend bestemmingsplan is bedoeld om het juridisch-planologisch instrumentarium te bieden voor een herinrichting van het perceel direct ten zuiden van Kleihoogt 9. Het ligt in de bedoeling binnen het plangebied de mogelijkheid te bieden voor de vestiging van een melkveehouderij en, als nevenfunctie een roofvogelhouderij, met bijbehorende agrarische bedrijfswoning in het kader van een bedrijfsverplaatsing van een elders aan de Kleihoogte gevestigd agrarisch bedrijf. Voorliggend bestemmingsplan is noodzakelijk omdat in het geldende bestemmingsplan "Groenzone Berkel - Pijnacker' ter plaatse de bestemming "Recreatieve doeleinden en natuur'' (RN) geldt waarbinnen de voorgestane ontwikkeling niet past. Het voorliggende bestemmingsplan vervangt hiermee een gedeelte van het bestemmingsplan “Groenzone Berkel – Pijnacker”.
1.2
Bij het plan behorende stukken Het plan bestaat uit regels en een verbeelding. Verder wordt het plan vergezeld van deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan worden uiteengezet.
1.3
Ligging van het plangebied Het perceel is gelegen aan de Kleihoogt, direct ten zuiden van Kleihoogt 9. De ligging van de bij het plan betrokken gronden is op de verbeelding aangegeven.
1.4
Planmethodiek Voorliggend bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan “Groenzone Berkel – Pijnacker”. Gezien dat onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening een herziening van vigerende bestemmingsplannen niet zonder meer mogelijk is, is voorliggend plan vormgegeven als een zelfstandig bestemmingsplan, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe richtlijnen die gelden sinds de invoering van de genoemde wet. Daarnaast is in het plan rekening gehouden met de laatste wetgeving, zoals de Wabo. Het bestemmingsplan is een zogenoemd “eindplan” met gedetailleerde bestemmingen waarin directe bouwmogelijkheden zijn opgenomen. Hiermee is het plan waarin de ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden tevens geschikt voor de beheersituatie. Bij de opzet van de regels en verbeelding is rekening gehouden met de richtlijnen zoals opgenomen in de ‘Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen’ (SVBP2008). De verbeelding is volgens het ‘Informatiemodel Ruimtelijke Ordening’ (IMRO2008) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan digitaal te raadplegen.
1.5
Vigerend bestemmingsplan "Groenzone Berkel - Pijnacker" Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Groenzone Berkel- Pijnacker'. Dit plan is op 16 februari 2006 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Berkel en Rodenrijs vastgesteld. Op 12 september 2006, kenmerk DRM/ARW06/30374 is het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd. Op 12 december 2007, nr.200608006/1 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
2
Raad van State uitspraak gedaan op de ingestelde beroepen tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De Raad van State heeft de ingediende beroepen gedeeltelijk gegrond verklaard. Het besluit van gedeputeerde staten is daarbij vernietigd, voor zover door Gedeputeerde Staten goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Recreatieve doeleinden, Natuur en waterberging (RNW)", "Natuurgebied (N)", "Water' en "Waterkering en Waterstaatdoeleinden" ter plaatse van de Bergboezem. Bedoelde gronden zijn niet gelegen binnen de grenzen van voorliggend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan vervangt een gedeelte van het bestemmingsplan “Groenzone Berkel – Pijnacker”.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
3
2.
VERANTWOORDING VAN HET PLAN
2.1
Voorgeschiedenis In samenwerking met de gemeente Pijnacker-Nootdorp en de provincie Zuid-Holland is door de gemeente Lansingerland gewerkt aan de realisatie van de Groenzone BerkelPijnacker. De Groenzone voorziet onder andere in de realisatie van een watergang ter plaatse van een agrarisch bedrijf op het perceel Kleihoogt 2a. Met betrokkenen is in de voorbereiding van het bestemmingsplan "Groenzone Berkel- Pijnacker' gesproken over verplaatsing van het agrarisch bedrijf. De gronden van het perceel Kleihoogt 2a zijn inmiddels aangekocht ten behoeve van de te realiseren watergang. Door de bij de Groenzone betrokken partijen is in overleg met de betrokken agrariër gekozen voor een bedrijfsverplaatsing van het agrarisch bedrijf op een perceel van 1 hectare, gelegen naast Kleihoogt 9. Op het bedrijfsperceel is al jaren sprake van een roofvogelhouderij, als neventak bij de agrarische bedrijfsvoering. De voorgenomen bedrijfsverplaatsing heeft tevens betrekking op de roofvogelhouderij. De gemeente wil medewerking verlenen aan genoemde ontwikkeling tot hervestiging op de nieuwe locatie van de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning.
2.2
Ontwikkelingen in het plangebied
2.2.1
Bestaande situatie In de huidige situatie is het perceel ten zuiden van Kleihoogt 9 onbebouwd en ingericht als grasland. Ten noorden van het perceel is een intensieve veehouderij met bedrijfswoning gevestigd. Ten zuiden en westen van de locatie zijn de percelen ingericht als grasland. Ten oosten van de locatie aan de overzijde van de weg is een woning aanwezig met agrarische bebouwing. Het betreft hier geen intensieve veehouderij. Het te verplaatsen bedrijf ter plaatse van Kleihoogt 2a betreft een melkveehouderij van circa 55 koeien alsmede een roofvogelhouderij van circa 50 roofvogels. De voormalige locatie aan de Kleihoogt 2a is aangekocht in het kader van de herinrichting van de Groenzone als onderdeel van de provinciale GroenBlauwe Slinger. Het perceel is met name nodig voor de realisatie van een te graven watergang die onderdeel uitmaakt van de functionele en ruimtelijke hoofdstructuur van de Groenzone.
2.2.2
Toekomstige situatie Voor de locatie is een bedrijfsplan opgesteld waarin wordt uitgegaan van het oprichten van een bedrijfswoning, een stal en schuur. In totaal mag het bebouwde oppervlak van de bedrijfbebouwing maximaal 1.500 m2 beslaan. Het gebruik richt zich op een melkveehouderij van circa 55 koeien en een aantal stuks jongvee alsmede het houden van roofvogels. De nieuw op te richten bedrijfswoning zal vóór op het perceel gebouwd worden. De inhoud van de bedrijfswoning is maximaal 750 m3 exclusief bijgebouwen. De woning zal bestaan uit één laag met kap. Meer naar achteren, aan de westzijde van de woning zullen twee bedrijfsgebouwen worden opgericht: een gebouw voor de melkkoeien, waarin een ligboxenstal (voor circa Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
4
55 koeien), melkstal, tanklokaal en machinekamer worden ondergebracht, en een gebouw dat zal worden gebruikt als jongveestal alsmede voor hooi- en stro-opslag, machineberging en een werkplaats. Daarnaast worden er volières opgericht voor het houden van roofvogels. Het gaat hierbij om circa 50 roofvogels van verschillende soorten. Hierbij zullen er ter plaatse geen vogelshows verzorgd mogen worden. De beide bedrijfsgebouwen zijn één laag met kap. Om de bedrijfsgebouwen meer aan het zicht te onttrekken, zal er beplanting rondom het perceel worden aangebracht. Hiervoor zal een beplantingsplan worden opgesteld. 2.2.3
Beleidsaspecten De bedrijfsverplaatsing, welke mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan, hangt samen met de ontwikkeling van de groenblauwe ecologische en recreatieve verbinding tussen Midden Delfland en het Groene Hart. Samen met de provincie Zuid- Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland wordt door de gemeente aan deze Groenzone Berkel - Pijnacker gewerkt. In 2004 is het Masterplan Groenzone vastgesteld. In het bestemmingsplan Groenzone Berkel - Pijnacker heeft de Groenzone een bindende juridische vertaling gekregen. De als onderdeel van de Groenzone aan te leggen Berkelse Vaart ligt ondermeer ter plaatse van het agrarisch bedrijf aan de Kleihoogt 2a. Bedrijfsverplaatsing is dan ook noodzakelijk. De nieuwe locatie sluit aan op bestaande (intensieve) veehouderij op het perceel ten noorden van de locatie. Aangezien de voorgestelde herinrichting niet geheel past binnen de kaders van de in het bestemmingsplan "Groenzone Berkel - Pijnacker" opgenomen bepalingen, is gekozen voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan waarmee voorliggende ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
2.2.4
Voorgenomen bedrijfsactiviteiten en inrichting bouwperceel Algemeen Het bedrijf betreft een melkveehouderij alsmede een roofvogelhouderij. Voor beiden is sprake van specifieke bebouwing. Aan de Kleihoogt wordt een nieuwe bedrijfswoning gebouwd. Achter de bedrijfswoning wordt de bedrijfsbebouwing opgericht. In het kader van het aanhouden van voldoende afstand tussen milieugevoelige objecten (woningen van derden) en de bedrijfsbebouwing, bedraagt de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de in de omgeving gelegen woning(en) ten minste 50 m. Roofvogelhouderij Middels de Flora en Fauna Wet is het houden van roofvogels en uilen in gevangenschap geregeld. Een roofvogel of uilensoort mag gehouden worden mits deze roofvogel of uil in gevangenschap is geboren en voorzien van de juiste voetringen en documenten. Er zijn geen restricties of eisen gesteld aan de locatie waar deze roofvogels worden gehouden evenals aan de eigenaar. Enkel voor de jacht met havik of slechtvalk is een vergunning voor een persoon nodig (valkeniersakte afgegeven door het Ministerie van LNV). De (zoon van) De Keijzer is in het bezit van een valkeniersakte, maar houdt géén valken of haviken. Het is niet toegestaan, met andere roofvogels of uilen dan de slechtvalk of havik, te vliegen in het ‘veld’. Enkel de slechtvalk en havik worden getraind voor de jacht (het bemachtigen van een prooi). Alle andere roofvogelsoorten mogen niet getraind worden Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
5
voor de jacht. Met deze soorten mag men enkel “vrij vliegen”. Dit houdt in dat de roofvogel vliegt van de handschoen van een valkenier naar een andere handschoen of een “paal”. Een roofvogel vliegt niet voor zijn plezier, maar moet in de natuur jagen als noodzaak om te overleven. Hierbij kiezen zij voor de beste kans en makkelijkste weg. In de natuur gelden immers andere regels zoals "eten of gegeten worden". Een roofvogel moet dus zeer efficiënt zijn en kan geen energie verspillen. Een roofvogel is echter niet lui, maar vliegen zonder doel of zonder resultaat in de vorm van een succesvolle jachtvlucht kost een roofvogel te veel energie. Dit kan een roofdier zich simpel weg niet veroorloven. Een roofvogel heeft geen andere interesse dan voedsel en uiteindelijk voortplanting. Een in gevangschap geboren roofvogel wijkt in gedrag niet af van een roofvogel uit de natuur. Dat de roofvogel kiest voor de handschoen van de valkenier komt door het voedsel dat daarop is aangeboden (handschoen = eten en dus de beste kans). Een roofvogel zal dus ook niet zomaar wegvliegen. Krijgt een roofvogel echter te veel eten, dan zal hij helemaal niets meer doen. Hij heeft geen enkele reden om naar de handschoen van de valkenier te komen en blijft zitten in een boom / dak / schuur etc. Krijgt een roofvogel te weinig eten, zal hij blijven zitten omdat er hij geen energie heeft op te vliegen. Er wordt dan ook naar gestreefd om de roofvogels en uilen op een gewicht te houden waarbij hij “lekkere trek” heeft. Genoeg energie om te vliegen, conditie op te bouwen en spierkracht te ontwikkelen maar wel reden genoeg om naar de handschoen te vliegen voor een stukje eten. Uit het bovenstaande mag worden afgeleid dat in beperkte mate op eigen terrein wordt getraind, en dat de roofvogel niet op grote hoogte zal gaan rondvliegen in het natuurgebied op zoek naar voedsel. De Keijzer vliegt met zijn roofvogels ca. 7 maal per week op eigen terrein. Dit houdt het volgende in. Het grasveldje waar de roofvogel worden getraind is ca 30 m². De roofvogel wordt gevlogen van handschoen naar handschoen. De roofvogel komt niet buiten dit veldje. Daarbij is het terrein vertrouwd en heeft de roofvogel geen honger (er is dan ook geen noodzaak voor jacht of wegvliegen). Alle roofvogels die door De Keijzer worden gehouden behoren tot de groep “broadwings” (bijv. uilen, buizerds). Deze roofvogels worden ook wel de vogels van de “lage vlucht” genoemd. Het vluchtpatroon tijdens het trainen is als volgt: vertrek handschoen valkenier, enkele slagen, dalen, zweven (zo laag mogelijk bij de grond = weg van de minste weerstand), staartveren spreiden, omhoog en weer landen op handschoen bij andere valkenier. Een roofvogel gaat dus zeker niet hoog de lucht in. Met de roofvogels verricht De Keijzer onder andere de navolgende activiteiten: educatieve roofvogelshows (o.a. Archeon, Madurodam, Museumpark Orientalis, e.d.), educatieve lessen op scholen (o.a. Brede Schoolprojecten), educatieve roofvogelworkshops (voor bedrijven of groepen particulieren op een door hun gewenste locatie in Nederland, België of Duitsland), het aanvliegen van trouwringen, sleutels of andere kleine voorwerpen (op trouwlocaties, of bij openingen van bedrijven of nieuwbouw e.d.). Ten aanzien van de bedrijfsverplaatsing kan worden opgemerkt dat de hervestiging niet strijdig is met de doelstellingen van de Groenzone en geen afbreuk doet aan het gedachtegoed achter de planontwikkeling van de Groenzone. De aanwezigheid van de roofvogelhouderij kan ook als positief worden gezien met het oog op voorbijkomende recreanten.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
6
2.3
Archeologie Ter plaatse van het perceel zijn de gronden in het bestemmingsplan “Groenzone BerkelPijnacker” aangeduid als "Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde". Door Raap Archeologisch Adviesbureau is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Plangebied Kleihoogt 9, Berkel en Rodenrijs, Raap Archeologisch Adviesbureau, notitie 3335, december 2009). Doel van dit onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van het bureauonderzoek gold een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum t/m de Bronstijd. Vindplaatsen uit deze periode kunnen op de afzettingen van het Laagpakket van Wormer verwacht worden. Op het Hollandveen kunnen vindplaatsen uit de lJzertijd aanwezig zijn. lndien de top van het Hollandveen intact en veraard was, gold een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Late lJzertijd. Op de komafzettingen van het Laagpakket van Walcheren kunnen vindplaatsen vanaf de Romeinse tijd verwacht worden. De archeologische verwachting voor archeologische resten vanaf de Romeinse tijd was middelhoog. Op grond van de historische kaarten werden geen overblijfselen (funderingen) van gebouwen uit de vroege Nieuwe tijd (periode 16e - 18e eeuw) in het plangebied verwacht. Tijdens het veldonderzoek is de verwachte bodemopbouw aangetroffen van komafzettingen van de Gantel op Hollandveen op getijdenafzettingen van het Laagpakket van Wormer. Tijdens het veldonderzoek bleek dat de top van de komafzettingen is opgenomen in de bouwvoor. Hierin zijn geen archeologische indicatoren in aangetroffen. In de komafzettingen worden vindplaatsen vanaf de Romeinse tijd verwacht, waarbij het doorgaans gaat om grotere (>2500 m2) vindplaatsen die herkenbaar zijn aan een archeologische laag en zich kenmerken door een grote dichtheid aan artefacten. Aangezien er tijdens het booronderzoek geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, wordt de kans klein geacht dat er een archeologische vindplaats in de top van de komafzettingen aanwezig is. De top van het veen is intact, maar bestaat uit sterk kleiig, amorf veen met schelpfragmenten. Het veen is dus geleidelijk verdronken. De top van het veen is niet veraard en niet geschikt geweest voor bewoning, aangezien het gebied te nat was. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer bestaan, zoals verwacht uit getijdenafzettingen. De getijdenafzettingen zijn matig slap tot slap en kalkrijk en zijn derhalve niet geschikt geweest voor bewoning. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In boring 1 is in de bouwvoor en de verstoorde laag daar direct onder baksteenpuin aangetroffen. Deze boring staat direct langs een sloot waar puin in ligt. Dit puin is waargenomen in het baggermateriaal dat op het maaiveld langs de sloot lag. Het baksteenpuin uit boring 1 is dus zeer waarschijnlijk afkomstig uit deze sloot. Er is geen aanleiding om de aanwezigheid van een vindplaats te vermoeden in het plangebied. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
7
voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). 2.4
Waterhuishoudkundige aspecten De bedrijfsverplaatsing is een gevolg van de realisatie van de Groenzone BerkelPijnacker en de aan te leggen Berkelse Vaart. Deze ontwikkeling komt tot stand in samenwerking met het Hoogheemraadschap Delfland en betekent een belangrijke verbetering van het watersysteem (onder andere meer wateropvang). Bij de bedrijfsverplaatsing wordt uitgegaan van het bestaande bebouwde oppervlak ter plaatse van Kleihoogt 2a: een stal en schuur van in totaal 1375 m2 en een woonhuis van 200 m2. De niet bebouwde delen van het perceel Kleihoogt 2a zijn in de bestaande situatie grotendeels verhard. Van een toename van het bebouwd en verhard oppervlak is dan ook geen sprake. Compensatie van een toename van verharding is niet aan de orde. Ter plaatse van de Kleihoogt is recent een drukriolering aangelegd. Het betreffende perceel heeft geen aansluitpunt. De voorgestane nieuwbouw moet worden gerioleerd en aangesloten worden op het drukrioleringssysteem. Voorafgaand aan de start van de bouw moet aan de hand van het bedrijfsplan een rioleringsplan worden uitgewerkt met hierin de te verwachten hoeveelheden te lozen (bedrijfs)afvalwater. In dit plan moeten de noodzakelijke randvoorzieningen zijn opgenomen, zoals olie-/slibvangputten voor lozing van het bedrijfsafvalwater. Omdat sprake is van drukriolering moet hemelwater van daken en verharde oppervlakken worden afgekoppeld. De aangelegde drukriolering is niet ontworpen op inname en transport van hemelwater. Een eventuele wasplaats voor het reiniging van (landbouw)voertuigen moet worden overdekt, zodat bij reiniging van (landbouw)voertuigen het hierbij vrijkomend afvalwater na passage van een olie/slibvangvoorziening op de riolering kan worden aangesloten.
2.5
Flora- en fauna Algemeen Het terrein waarop de bedrijfsverplaatsing is geprojecteerd is thans nog in gebruik als grasland. Deze situatie verschilt niet van de situatie zoals is beschreven in het MER rapport van oktober 2004, inzake het vigerende bestemmingsplan Groenzone BerkelPijnacker en Bergboezem en Polder Oude Leede. Van de aanwezigheid van bijzondere, beschermde flora en/of fauna is niet gebleken. Uit bovengenoemd onderzoek blijkt dat de Groenzone voornamelijk bestaat uit droogmakerijlandschap met moerige eerd-gronden en kleigronden. De inrichting en het beheer van deze gebieden is gericht op productiegrasland, gedomineerd door Engels raaigras. Dit betekent dat deze graslanden zeer soortenarm zijn en dat de oevervegetatie van de watergangen niet of nauwelijks ontwikkeld is vanwege het peilbeheer. Daarnaast geldt, dat naast het onderhoud van de watergangen de matige waterkwaliteit er oorzaak van is dat zich ook niet of nauwelijks een watervegetatie ontwikkeld. De beperkte vegetatieontwikkeling op en aan de oevers en in het water, beperkt ook zeer de vestigings- en fourageermogelijkheden voor macrofauna, amfibieën, reptielen, kleine zoogdieren en water- en moerasvogels. Natuurgebieden of bijzondere landschapselementen zijn niet aanwezig. De variatie aan landschapselementen is daarmee zeer gering. Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
8
Het ontbreken van afwisseling in elementen, de continuïteit in lengterichting en aaneengeslotenheid maakt het gebied ook als doorgangsgebeid en verbindingsgebied tussen twee gebieden met waardevolle leefgebieden voor planten en dieren niet erg geschikt. Als deze factoren zorgen ervoor dat het gebied arm is aan natuur en arm is aan (bijzondere) planten- en dierensoorten. Flora en vegetatie De belangrijkste ecotopen in de Groenzone zijn grasland, water en oevers en opgaande beplanting/boselementen. Voor wat betreft de water- en oevervegetaties geldt dat de waterkwaliteit slecht is en veelal voedselrijk en troebel. Als gevolg hiervan ontbreekt doorgaans een natuurlijke watervegetatie in het gebied. De oevervegetatie ontbreekt vaak in het geheel of is zeer soortenarm als gevolg van het landbouwkundige gebruik en beheer. Avifauna Er is sprake van een geringe natuurwaarde in het plangebied. Zover is na te gaan zijn er voor de Groenzone zelf maar weinig meldingen van waardevolle of bijzondere soorten. Zoals eerder gesteld heeft dat te maken met de ligging (weinig migratie van en naar de omliggende natuurgebieden mogelijk), het versnipperde karakter en de matig tot slechte milieuomstandigheden. Dit deelgebied is ook te besloten voor een goede weidevogelstand. Overige fauna Als gevolg van de lage botanische waarden van delen van de omgeving van de Groenzone, is er doorgaans sprake van een soortenarme fauna. De vegetaie moet gezien worden als drager van de aanwezige natuur: een soortenarme vegetatie geeft weinig mogelijkheden (voedsel, behuizing etc.) voor insecten, macrofauna, amfibieën en reptielen en zoogdieren. Voor zoogdieren, amfibieën, reptielen en macrofauna heeft het gebied voor zover bekend geen bijzondere betekenis. Incidenteel zijn er meldingen van het voorkomen van de Rugstreeppad. Deze meldingen zijn gedaan in 1980. van recente datum zijn geen meldingen bekend. Toekomstperspectief Na realisatie van de groenzone en de daarbij behorende herinrichting van het gebied zal de landschappelijke en natuurwaarde van het gebied een verandering ondergaan waarbij verwacht mag worden dat door de aanleg van meerdere biotopen de natuurwaarde in het gebied zal toenemen. Verwacht wordt dat door de verplaatsing van de melkveehouderij in het gebied geen (onevenredige) afbreuk zal worden gedaan aan de voor de Groenzone beoogde gebiedsdoelstellingen. 2.6
Verkeersaspecten Als gevolg van de voorgelegen ontwikkeling zal geen merkbare verandering van de verkeersintensiteit optreden. Ook in de huidige situatie rijden er circa 3 maal per week melkwagens voor in de omgeving gelegen bedrijven alsmede voor de huidige locatie van het bedrijf ter plaatse van de Kleihoogt 2a. Hiernaast laat het Regionaal verkeersmodel (RVMK) zien dat het verkeer op de Kleihoogt ruim onder de gewenste 4000 motorvoertuigen per etmaal blijft. Ten opzichte van het basisjaar (2004) zal de verkeersintensiteit in het prognosejaar (2015) grofweg zal verdubbelen (van circa 1000 voertuigen naar circa 2000 motorvoertuigen per etmaal). Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
9
2.7
Milieuaspecten
2.7.1
Algemeen In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door DCMR onderzoek gedaan naar een aantal milieu-planologische aspecten (DCMR, 11-6-2009). Hieronder wordt op deze aspecten nader ingegaan.
2.7.2
Bodemkwaliteit Kader Ten aanzien van bodem moet worden getoetst aan het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor bodemkwaliteit. Rijksbeleid Voor de gemeente zijn de belangrijkste beleidsdoelen uit het derde Nationaal Milieubeleidsplan: 1. de bodemsaneringproblematiek in circa 25 jaar beheersen door alle verontreinigingen te saneren (meestal verwijderen) of te beveiligen (isoleren); 2. het in kaart brengen van de bodemverontreinigingsituatie, zodat een totaalbeeld ontstaat voor de gemeente (als bijdrage aan het landsdekkende beeld); 3. het monitoren (registreren) van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie om de bodem blijvend te beheren; 4. het betrekken van marktpartijen en het stimuleren van investeringen in bodemsanering door derden en het intensiveren (versnellen) van particuliere investeringen in het verbeteren van de bodemkwaliteit; 5. het stimuleren (verstrekken informatie) van maatregelen om bodemverontreinigingen te voorkomen, vooral bij de bedrijfsterreinen. Concreet houden deze doelen voor de gemeente in dat de onderzochte bodemkwaliteit beschreven dient te zijn, zodat belanghebbenden ervan op de hoogte zijn. Provinciaal bodembeleid Het effect op de bodemkwaliteit dient in overeenstemming te zijn met de Wet bodembescherming en het provinciale bodemsaneringsbeleid. Het provinciale bodemsaneringsbeleid is beschreven in de nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid" (Bobel) van de Provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en de gemeente Den Haag. Gevallen van ernstige bodemverontreiniging worden sober en doelmatig gesaneerd. Dit betekent voor immobiele verontreinigingen veelal dat een leeflaagsanering wordt uitgewerkt, afhankelijk van het toekomstig gebruik van de locatie. Voor mobiele verontreinigingen zal veelal de bron worden verwijderd tot een concentratieniveau dat aansluit bij de gebruiksfunctie van de locatie. Gemeentelijk beleid De gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart geeft een beeld van de diffuse bodemkwaliteit (ook wel achtergrondkwaliteit genoemd) van de gemeente. In het daaraan gekoppelde Bodembeheerplan is aangegeven welke regels gelden met betrekking tot grondverzet. Situatie / Conclusie Gezien de huidige aard en gebruik van het plangebied (weidegrond) is een ernstige Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
10
verontreiniging van de bodem niet te verwachten. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid wordt in dit stadium van de planvorming dan ook niet noodzakelijk geacht. In het kader van het verlenen van de bouwvergunning zal aangetoond moeten worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, hiervoor zal te zijner tijd bodemonderzoek moeten plaats vinden. 2.7.3
Geluidhinder De nieuw te bouwen agrarische bedrijfswoning is gelegen binnen de onderzoekszone van 250 m vanaf de rand van de Kleihoogt. Onderzocht dient te worden of kan worden voldaan aan de grenswaarden zoals vastgelegd in de Wgh. De voorkeursgrenswaarde voor een nieuw te bouwen agrarische bedrijfswoning bedraagt 48 dB. Indien om nader omklede redenen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde tot maximaal 58 dB worden vastgesteld. De Provinciale weg N470 en de Meerweg liggen op een zodanige grote afstand dat vanuit de Wgh geen onderzoek noodzakelijk is. Van deze wegen wordt ook geen significante geluidsbelasting verwacht. Informatie uit de Regionale VerkeersMilieuKaart (RVMK) voor het prognosejaar 2020 leert dat de verkeersintensiteit 2.548 motorvoertuigen per werkdag bedraagt. Bij het bepalen van de geluidsbelastingen zijn weekdagen van belang. De omrekenfactor van werk- naar weekdagen bedraagt 0,9. Dit betekent dat op de Kleihoogt 2.293 motorvoertuigen per weekdag worden verwacht. Verdere voor de akoestische berekening van belang zijnde uitgangspunten zijn de wegdekverharding van fijn asfalt, de wettelijk toegestane rijsnelheid van 60 km/h, een verondersteld percentage vrachtverkeer van 10%, onderverdeeld in 7% middelzwaar en 3% zwaar vrachtverkeer en een gemiddelde daguur van 7%, het gemiddelde avonduur van 2,4% en het gemiddelde nachtuur van 0,8%. De nieuwe agrarische bedrijfswoning wordt op minimaal 12 m uit het hart van de Kleihoogt gerealiseerd. Op grond van een berekening met Standaardrekenmethode I overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 bedraagt de geluidsbelasting 54 dB op een waarneemhoogte van 5 m. De invoergegevens en resultaten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In de gemeentelijke “Beleidsnota Hogere Waarden”, d.d. maart 2008 zijn voorwaarden gesteld bij het vaststellen van een hogere waarde. In eerste instantie moet worden beoordeeld of bron- en/of overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. Het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting voor deze ene nieuwe agrarische bedrijfswoning woning te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde staan niet in verhouding met de daarmee gemoeide kosten. Daarnaast worden in deze beleidsnota aanvullende voorwaarden gesteld aan woningen die een geluidsbelasting ondervinden van 53 dB of hoger. Deze voorwaarden betreffen: aanwezigheid van één geluidsluwe gevel en buitenverblijfsruimte; geen situering van verblijfsruimten aan de hoogst belaste gevel tenzij overwegingen vanuit stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten. Gezien de relatief beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de zijde van de Kleihoogt kan de achterzijde van de nieuwe woning als geluidsluw worden beschouwd. Omdat aan deze zijde ook de tuin wordt gerealiseerd kan aan de eerste aanvullende voorwaarde worden voldaan.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
11
Daarnaast dienen de verblijfsruimten van de woning zoveel als mogelijk niet aan de hoogst belaste zijde te worden gesitueerd om aan de tweede voorwaarde te voldoen. Dit betekent dat de woon- en slaapkamers zoveel als mogelijk niet aan de hoogst belaste zijde dienen te worden gesitueerd. Als ontheffingsgrond kan in deze situatie worden aangevoerd dat deze agrarische bedrijfswoning ter plaatse noodzakelijk is om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid en dat deze woningen verspreid worden gesitueerd in het buitengebied. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde moet gelijk met het ontwerpbestemmingsplan, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. 2.7.4
Luchtkwaliteit Wettelijk kader Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden. Tegelijk met deze wet is ook het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” van kracht geworden, samen met de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 µg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Met het inwerking treden van het NSL is de norm van 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide (NO2) uit het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” komen te vervallen en moet rekening gehouden worden met een norm van 3% van de geldende grenswaarden uit bijlage 2 van de wet. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen die minder dan 3% bijdragen geacht worden ‘niet in betekenende mate’ bij te dragen aan de luchtverontreiniging (de zogenaamde NIBM-projecten). Op grond daarvan hoeft voor dergelijke ontwikkelingen geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden. Voor woningen ligt de grens van ‘niet in betekenende mate bijdragen’ op 1.500 woningen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als: de ontwikkeling is opgenomen in het NSL; de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project; de gestelde grenswaarden niet worden overschreden; projectsaldering kan worden toegepast. Situatie De geplande realisatie van een melkveehouderij en roofvogelhouderij, nabij Kleihoogt 9 is in omvang niet zodanig dat bij dit ruimtelijk plan de grens van 3% zal worden overschreden. Bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is gebruik gemaakt van een onderzoek van DHV/TNO. Voor de ritproductie bij woningen Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
12
is in dat onderzoek een getal van 2,46 gehanteerd. Bij 1.500 woningen komt dat overeen met 3.690 motorvoertuigen per etmaal (mv/etm). Gezien de aard en omvang van de melkrundvee- en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9 wordt een gemiddelde ritproductie van 3.690 motorvoertuigen per etmaal (mv/etm) zeker niet gehaald. Daarmee kan worden verondersteld dat de ruimtelijke ontwikkeling ruim onder de grenswaarde van 3% uit bijlage 2 van de wet aan concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM10) blijft. Er is hier dan ook duidelijk sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. De locatie is gelegen op een plaats waar de achtergrondconcentratie op grond van de laatste inzichten (bron CARII versie 9.0) van PM10 18 µg/m3 bedraagt in het jaar 2011. De achtergrondconcentratie voor NO2 bedraagt 24 µg/m3 in het jaar 2015. Voor beide stoffen wordt de grenswaarde in het jaar waarin deze moet worden bereikt daarom lang niet bereikt. Gezien de aard en omvang van de melkrundvee- en roofvogelhouderij en de beperkte verkeersaantrekkende werking kan worden verondersteld dat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden. Als laatste kan in dit kader worden gemeld dat de geplande realisatie van dit bedrijf een verplaatsing betreft van het bedrijf aan de Kleihoogt 2a. Omdat de aard en omvang van het bedrijf niet wijzigt is het niet aannemelijk dat er per saldo een verslechtering van de luchtkwaliteitsituatie optreedt. Conclusie Op basis van het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van een melkveehouderij en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9 in Berkel en Rodenrijs. 2.7.5
Externe veiligheid Op basis van de eindrapportage van het project risico-inventarisatie voor de gemeente Lansingerland en de provincie Zuid-Holland is met behulp van de provinciale risicokaart een inventarisatie gemaakt van risicovolle inrichtingen en transportroutes. Inrichtingen Gebleken is dat in de directe nabijheid van de betreffende locatie geen inrichtingen zijn gelegen die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. Ook de luchthaven Zestienhoven is, gezien de ligging van het perceel, in het kader van externe veiligheid niet van belang. Ten aanzien van het transport met gevaarlijke stoffen moet bij onderhavig plan rekening worden gehouden met het transport door buisleidingen en over de weg. Wegen Aan de Wilgenlaan 3 in Berkel en Rodenrijs is een tankstation gevestigd. Het gaat hier om een tankstation met LPG. Gezien het feit dat de gemeente Lansingerland geen route gevaarlijke stoffen heeft vastgesteld, is het niet uit te sluiten dat voor de bevoorrading met LPG gebruik wordt gemaakt van de route Boterdorpseweg, Rodenrijseweg, Herenstraat en Noordeindseweg door het centrum van Berkel en Rodenrijs. Echter mede gezien het gestelde in artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, waarin wordt aangegeven dat de bebouwde kom Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
13
zoveel mogelijk moet worden gemeden, acht de DCMR het alternatief van een noordelijke bevoorradingsroute over de N470 meer waarschijnlijk. Gezien de zeer grote afstand (> 750 m) tussen het perceel en de N470 is een verdere beoordeling in het kader van externe veiligheid niet noodzakelijk.
Buisleidingen Nabij het plangebied bevindt zich een aantal buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om een 12" pijpleiding voor het transport van K1 met een werkdruk van 80 bar en een 26" stikstoftransportleiding met een werkdruk van 22 bar. De 26" transportleiding is gelegen aan de noordzijde van het plangebied op een afstand van circa 650 m. De 12" transportleiding is gelegen ten zuiden van het plangebied op circa 330 m. Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied zijn deze leidingen in het kader van externe veiligheid niet relevant. 2.7.6
Bedrijven en milieuzonering Kader Gezien de aard van het bedrijf (melkveehouderij en roofvogelhouderij) kunnen de activiteiten op basis van lijst 1 van de Bedrijven en milieuzonering, 16 april 2007 worden aangemerkt als een bedrijf voor het fokken en houden van rundvee (SBl-code 0121) en het fokken en houden van overige dieren (SBl-code 0125-6). Bij het fokken en houden van rundvee gaat het om een categorie 3.2 bedrijf met een genoemde afstand van 100 m voor geur. Bij het fokken en houden van overige dieren gaat het om een categorie 2 bedrijf met een genoemde afstand van 30 m voor geur en geluid. Het gaat hierbij om indicatieve afstanden. De werkelijk aan te houden afstand in het kader van geur wordt bepaald door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Artikel 2, lid 1, van de Wgv stelt dat bij een vergunningsprocedure voor het oprichten of veranderen van een veehouderij het bevoegd gezag het aspect geurhinder moet beoordelen in overeenstemming met de artikelen 3 t/m 10 van de Wgv, waarbij in artikel 10 van de Wgv wordt verwezen naar de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Artikel 4, lid 1, van de Wgv stelt dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden (van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld) en een geurgevoelig object: ten minste 100 m bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en; ten minste 50 m bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Voor melkrundvee is bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor vastgesteld en moet rekening worden gehouden met bovengenoemde afstanden, Voor roofvogels is in de Wgv niets geregeld. Gezien het feit dat de melkveehouderij en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9, is gelegen buiten de bebouwde kom, kan voor wat betreft het aspect geur op basis van de Wgv worden volstaan met een afstand van 50 m tussen het bouwvlak van de stallen en de woning van derden. Dit geldt ook voor een woning behorende bij een andere veehouderij. Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
14
Wanneer bij het bedrijf een woning wordt gebouwd moet deze zijn gesitueerd op minimaal 50 m van het bouwvlak van stallen behorende bij een veehouderij van derden. Voor het overige zijn er geen milieuhygiënische aspecten die een belemmering vormen voor het beoogde plan. Situatie De afstand van de nieuw op te richten woning ligt op meer dan 50 m van de bestaande varkensstal op Kleihoogt 9. Hiermee voldoet de ligging van de op te richten woning aan de minimale afstand ten opzichte het bouwvlak van de bestaande veehouderij. De beide op te richten stallen liggen eveneens op meer dan 50 m afstand van de bestaande bedrijfswoning. Het bouwvlak van beide bedrijfsgebouwen zal op meer dan 50 m afstand van de bestaande bedrijfswoning gerealiseerd worden. Nu (het bouwvlak van) de stal waarin de op te richten volières gesitueerd zullen worden op meer dan 50 m van de bestaande woning is gelegen, er geen geen wettelijke bepalingen gelden en de richtafstand op basis van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” 30 meter bedraagt, zijn er dienaangaande geen belemmeringen. De woningen en stallen aan de overzijde van de weg liggen op een dusdanige afstand dat met betrekking tot geur geen belemmeringen zijn voor voorgenomen ontwikkeling. Conclusie Met betrekking tot milieuhinder van bedrijven zijn er geen belemmeringen voor voorgestane ontwikkeling. Voor beide stallen geldt dat het bouwvlak in verband met geurhinder op een afstand groter dan 50 m vanaf de bestaande bedrijfswoning gerealiseerd moet worden. Dit is bij beide bedrijfsgebouwen het geval.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
15
3.
JURIDISCHE ASPECTEN
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald in het bestemmingsplan.
3.2
Bestemmingsmethodiek Bij de opzet van het plan is aangesloten op de nieuwe richtlijnen die zijn opgesteld sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening. Op onderdelen, onder meer ten aanzien van de gebezigde terminologie wordt daarbij afgeweken van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan "Groenzone Berkel – Pijnacker”. Voor de bestemmingen is er sprake van zogenoemde "eindbestemmingen". Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct bouwvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. In deze gevallen is sprake van een "directe bouwtitel". Het bestemmingsplan kent een gedetailleerd opzet met een eindbestemming waarin de bebouwingsmogelijkheden gedetailleerd zijn bepaald met een bouwvlak en bouwhoogtes. Hiermee is het plan waarin de ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden tevens geschikt voor de beheersituatie. Bij de opzet van de regels en verbeelding is rekening gehouden met de richtlijnen zoals opgenomen in de ‘Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen’ (SVBP2008). De verbeelding is volgens het ‘Informatiemodel Ruimtelijke Ordening’ (IMRO2008) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan digitaal te raadplegen.
3.3
Geometrische plaatsbepaling Bij de inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) zijn nieuwe eisen geformuleerd ten aanzien van de wijze van opmaak van bestemmingsplannen. Daarbij is ingestoken op een digitale presentatie. De “oude” gedrukte plankaart als “toetsingskaart” is daarbij komen te vervallen en wordt vervangen door een digitale kaart de geometrische plaatsbepalingen. Bij de opzet is uitgegaan van een recente ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN). De digitale en de analoge presentatie van de kaart wordt voortaan in de terminologie van de Wro de “verbeelding” genoemd.. De analoge verbeelding van de geometrische plaatsbepalingen, de kaart, kent een schaal van 1:1.000 en bestaat uit één kaartblad. Voor de ondergrond van de kaart is een topografische ondergrond (GBKN) gebruikt. De geometrische plaatsbepaling zal via de gemeentelijk website en RO-online door een ieder te raadplegen zijn. Via kleuren en coderingen worden op de verbeelding (hierna: kaart genoemd) de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Daarnaast bevat de kaart aanduidingen die enerzijds betrekking hebben op de bestemmingen en anderzijds om de bouwtechnische onderdelen van het plan. Bij de opzet van het plan is rekening gehouden met de eisen die gelden ingevolge de “Regeling standaard ruimtelijke ordening” (Rsro), waarvan onderdeel uitmakende de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008) en het “Informatiemodel Ruimtelijke Ordening” (IMRO 2008). Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
16
De materiële inhoud van de bestemming is opgenomen in artikel 3.1 (bestemmingsomschrijving) van hoofdstuk II (Bestemmingsregels) van de regels. Hiernaast bevat de verbeelding een aantal functie- en bouwaanduidingen. Het betreft hier onder meer aanduidingen voor het gebruik van de gronden en aanduidingen welke betrekking hebben op de locatie en maatvoering van de bebouwing. 3.4
Planregels Algemeen De regels bevatten, samen met de verbeelding, regels omtrent de bestemming, het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bebouwing. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken: Hoofdstuk 1 Inleidende regels Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Hoofdstuk 3 Algemene regels Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregel. Hieronder worden deze hoofdstukken toegelicht. Hoofdstuk 1 Inleidende regels In het artikel ‘Begrippen’ wordt een aantal in de regels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot. In het artikel ’Wijze van meten’ wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk is de in het plan voorkomende bestemming “Agrarisch” geregeld. Voor deze bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor een melkveehouderij met (als neventak) een “roofvogelhouderij”.. In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten dienste van de bestemming. Tevens is opgenomen dat de bebouwing alleen binnen de aangegeven bouwvlakken mag worden opgericht. Daarbij is een gedifferentieerde regeling opgenomen met een nadere plaatsbepaling voor de agrarische bedrijfswoning voor de melkveehouderij, de roofvogelhouderij en de agrarische bedrijfswoning. Bij de situering van de bedrijfsbebouwing is een afstand aangehouden van ten minste 50 m tot een in de directe omgeving aanwezige woning. Voor de bedrijfsbebouwing is de maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling alsmede het maximale oppervlak bepaald. Voor de dienstwoning is naast de maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling ook de maximale inhoud bepaald. Hoofdstuk 3 Algemene regels Het artikel ’Anti dubbeltelregel’ strekt ertoe dat niet cumulatief gebruik kan worden gemaakt van de flexibiliteit van het bestemmingsplan. Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
17
Het artikel ‘Algemene bouwregels’ wordt een koppeling gemaakt met de voorschriften van de Bouwverordening. Deze voorschriften uit de bouwverordening blijven buiten toepassing behoudens enkele specifiek genoemde onderwerpen van stedenbouwkundige aard. Het artikel ’Algemene afwijkingsregels’ bevat een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. De regeling maakt het onder meer mogelijk nutsvoorzieningen te realiseren en op onderdelen af te wijken van bebouwingsregels. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In het artikel ‘Overgangsrecht’ is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar strijdig is met het nieuwe bestemmingsplan. De ’Slotregel’ bepaalt hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
18
4.
UITVOERBAARHEID
4.1
Economische uitvoerbaarheid Algemeen Voor het heroprichten van de melkveehouderij met bedrijfswoning en roofvogelhouderij is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten waarin tot overeenstemming is gekomen over de kosten welke met het voorliggende plan verbonden zijn. Een (globale) toetsing van de voornemens en het bedrijfsplan geeft aan dat het plan (bedrijfs)economisch uitvoerbaar is. Alle gronden die zijn gelegen binnen het plangebied zijn in eigendom van de exploitant. De ontwikkelingen binnen het plan geschieden in opdracht en op kosten van de exploitant (zelfrealisatie). Op grond van de bij de gemeente bekend zijnde gegevens is het plan economisch uitvoerbaar. Voor de gemeente zijn, behoudens de procedurekosten aan de uitvoering van het plan geen verdere kosten verbonden. Exploitatieplan Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008, is ook de daar onderdeel van uitmakende Grondexploitatiewet in werking getreden. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente verplicht zijn om bij een bestemmingsplan op te stellen. De gemeenteraad kan echter beslissen bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening is dit mogelijk indien: 1. het kostenverhaal anderszins verzekerd is (kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 en 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening); 2. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie zal plaatsvinden niet noodzakelijke is, dan wel anderszins verzekerd is; 3. het bepalen van een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet noodzakelijk is, dan wel anderszins verzekerd is; 4. het stellen van locatie – eisen niet noodzakelijk is; en 5. het stellen van eisen betreffende het woningbouwprogramma vanuit het bestemmingsplan niet noodzakelijk is, dan wel anderszins verzekerd is. Door het sluiten van een overeenkomst over grondexploitatie voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, een zogenoemde anterieure overeenkomst, kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 onder a: “het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is”. Met de exploitant van het in de in het plan begrepen percelen is op 21 december 2009 een dergelijke overeenkomst gesloten. Op grond hiervan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig.
4.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Aangezien het bouw- en inrichtingsplan past binnen het beleid van de gemeente en de provincie en bij de uitvoering geen sprake is van een (onevenredige) aantasting van de in het gebied aanwezige belangen, wordt de uitvoering van het voorliggende plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
19
5.
OVERLEG
5.1
Inspraak Door Burgemeester en Wethouders is besloten, alhoewel volgens de wettelijke regeling een inspraakprocedure niet verplicht is, het voorontwerp van het bestemmingsplan een inspraakprocedure te laten volgen volgens de bepalingen van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. Hiertoe heeft het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van 17 maart 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen in het SPIL te Berkel en Rodenrijs. Van de ter inzage legging is op de in de gemeente gebruikelijke wijze mededeling gedaan. Gedurende de termijn van de ter inzage legging is een ieder in de gelegenheid gesteld op- of aanmerkingen te maken ten aanzien van het voorontwerp bestemmingsplan bij burgemeester en wethouders. Van de geboden gelegenheid is door een aantal personen en instanties gebruik gemaakt. De ontvangen reacties zijn (ambtshalve) samengevat en voorzien van een gemeentelijk commentaar. Beiden zijn opgenomen in de “Nota inspraak en overleg” Deze nota is als afzonderlijke bijlage bij deze toelichting gevoegd. De ontvangen reacties hebben op een aantal onderdelen geleid tot een bijstelling van het voorontwerp bestemmingsplan. De belangrijkste aanpassingen / bijstellingen zijn verwoord in de “Staat van wijzigingen, van voorontwerp- naar ontwerp bestemmingsplan”. Deze is eveneens in de eerder genoemde “Nota inspraak en overleg” opgenomen.
5.2
Overleg Mede gezien de aard en omvang van het voorliggende bestemmingsplan is het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) bedoelde overleg beperkt gehouden tot de provincie, de Inspectie VROM, het Hoogheemraadschap van Delfland, Milieudienst Rijnmond DCMR en de gemeente Pijnacker - Nootdorp. Van een aantal instanties is een schriftelijke reactie ontvangen. De ontvangen reacties zijn (ambtshalve) samengevat en voorzien van een gemeentelijk commentaar. Beiden zijn opgenomen in de “Nota inspraak en overleg”. Deze nota is als afzonderlijke bijlage bij deze toelichting gevoegd. De ontvangen reacties hebben op een aantal onderdelen geleid tot een bijstelling van het voorontwerp bestemmingsplan. De belangrijkste aanpassingen / bijstellingen zijn verwoord in de “Staat van wijzigingen, van voorontwerp- naar ontwerp bestemmingsplan”. Deze is eveneens in de eerder genoemde Nota inspraak en overleg opgenomen.
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Groenzone, Kleihoogt" Toelichting Ontwerp 8 oktober 2010
Bijlage 1 Geluid, resultaten geluidberekening
Bijlage 2 Milieuonderzoek DCMR
Gemeente Lansingertand lnkomende Post
ililil
lil llill lil
d.d'
12/0612009
ilil ïil ilil lil lil
ffiil
r09.14ó55
ùn
DCMII 's-Gravelandseweg 56S Postbus 843
Gemeente Lansingerla nd t.a.v. mevrouw N. Wolf Postbus I 2650 AA BERKEL EN RODENRIJS
Ons kenmerk
3100 AV Schiedam
Uw kenmerk
Bijlagen
20924379
T F E
[email protected]
W
www.dcmr nl
010 - 246 80 00 0'10 -
246 82 83
Datum
t x JlJHl ¿00$
Contaclpersoon
Doorkiesnr.
A.J.H. Wassink
010
-
Afdeling
246 8499
Regiogemeenten
Ondemerp
Start melkveehouderij en roofvogels Kleihoogt nab¡j
a
I
in Berkel en Rodendüs
Geachte mevrouw Wolf, De gemeente Lansingerland is voornemens medewerking te verlenen aan het oprichten van een melkrundveehouderíj en roofvogelhouderij op een perceel nabü Kleihoogt g in Berkef en Rodenrijs. ln dat kader heeft u de DCMR Milieudienst Rijnmond om advies gevraagd met betrekking tot de de aspecten externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, milieuzonering en overige milieubelemmerende aspecten. Ten aanzien van de hier genoemde milieuaspecten bericht ik u het volgende.
Externe veilioheid
ln het kader van externe veiligheid is het van belang om een onderzoek uit te voeren naar de invloed van de in de nabijheid aanwezige risicovolle inrichtingen en transportroutes in relatíe tot de beoogde ontwikkeling. Op basis van de eindrapportage met betrekking tot het project risico-inventarisatie voor de gemeente Lansingerland en de provincie Zuid-Holland is met behulp van de provinciale risicokaart een inventarisatie gemaakt van risicovolle inrichtingen en transportroutes, Inrichtingen Gebleken is dat in de directe nabijheid van het plangebied geen inrichtingen zijn gelegen die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. Ook de luchthaven Zestienhoven is, gezien de ligging van het plangebied in het kader van externe veiligheíd níet van belang. Ten aanzien van het transport met gevaarlijke stoffen moet bij onderhavig plan rekening worden gehouden met het transport door buisleidingen en over de weg, Wegen
Aan de Wilgenlaan 3 in Berkel Rodenrijs is het tankstation G.S. v.d. lJssel gevestigd. Het gaat hier om een tankstation met LPG. Gezien het feit dat de gemeente Lansingerland geen route g-evaarlijke stoffen heeft vastgesteld, is het niet uit te sluiten dat voor de bevoorrading met LPG gebruik wordi gemaakt van de route Boterdorpseweg, Rodenrijseweg, Herenstraat en Noordeindseweg door het centrum van Berkel en Rodenrijs. Echter mede gezien het gestelde in artikel 11 van de Wet veryoer gevaarlijke stoffen, waarin wordt aangegeven dat de bebouwde kom zoveel mogelijk moet worden
Blad
I
van 4
Ons kenmerk
20924379
ùn CMR
mÍ[ieudienst R ijn mon d gemeden, acht de DCMR het alternatief van een noordelijke bevoorradingsroute over de N470 meer waarschijnlijk. Echter gezien de zeer grote afstand (> 750 m) tussen het plangebied en de N470 is een verder beoordeling in het kader van externe veiligheid niet noodzakelijk. Buisleidingen Nabij het plangebied bevindt zich een aanlal buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, die als voor veiligheid relevant moeten worden beschouwd. Het gaat híerbij om een 12" pijpleiding voor het transport van K1 met een werkdruk van 80 bar en een 26" stikstoftransportleiding met eJn werkdruk van22bar. De 26" transportleiding is gelegen aan de noordzijde van het plangebied op een afstand van circa 650 m. De 12" transportleiding is gelegen ten zuiden van de plangebied op circa 330 m. Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied z¡n deze leidingen in het kader van externe veiligheid niet relevant. Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet van ll oktober 2007 lotwijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)van kracht geworden. Tegelijk met deze wet is ook het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden, samen met de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het Besluit en de Regeling stelleñ datruimtelijke ontwikkelingen die minder dan 1Yo van de geldende grenswaarden uit bijlage 2 van de wet bijdragen aan de concentraties stikstofdioxíde (NO2) of fijn stof (PMf 0) geacht worden niet in betekenende mate bij te dragen aan de luchtverontreiniging. Op grond daarvan hoeft voor dergelijke ontwikkelingen geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden. Voor woningeñ tigt de grens van de niet in betekenende mate bijdrage op 500 woningen, De geplande realisatie van een melkvee- en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9 is in omvang niet zodanig dat bij dit ruimtelijk plan de grens van 1o/o zal worden overschreden.
Bij het Besluit niet in betekenende mate bijdrage is gebruik gemaakt van een onderzoek van DHV/ TNO, Voor de ritproductie bij woningen is in dat onderzoek een getal van 2,46 gehanteerd. Bij S00 woningen komt dat overeen met 1.230 motorvoertuigen per etmaal (mvUetm). Gezien de aard en omvang van de melkrundvee- en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt g wordt een gemiddelde ritproductie van 1.230 motorvoertuigen per etmaal (mvUetm) zeker niet gehaald. Daarmee kan worden verondersteld dat de ruimtelijke ontwikkeling ruim onder de grenswaarde van 1% uil bijlage 2 van de wet aan concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM 10) btijft. Er is hier dan ook duidelijk sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. Op basis van de bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van een melkrunbvee- en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9 in Berkel en Rodenrijs. Bodemkwaliteit
Ten aanzien van bodem moet worden getoetst aan het Rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor bodemkwaliteit. Rijksbeleid Door de gemeente zln de belangrijkste beleidsdoelen uit het Nationaal Milieubeleidsplan 3: 1. de bodemsaneringsproblematiek in circa 25 jaar beheersen door alle verontreinigingen te saneren (meestal veruvijderen) ofte beveiligen (isoleren); 2. het in kaart brengen van de bodemverontreinigingsituatie, zodat een totaalbeeld ontstaat voor de gemeente ( als bijdrage aan het landsdekkende beeld); 3. het monitoren (registreren) van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie om de bodem blijvend te beheren; 4. het betrekken van marktpartijen en het stimuleren van investeringen in bodemsanering door
Blad2 van
4
Ons kenme¡k
20924379
ù^
DCMR milieudienst
Rijnmond derden en het intensiveren (versnellen) van particuliere investeringen in het verbeteren van de bodemkwaliteit; het stimuleren (verstrekken informatie) van maatregelen om bodemverontreinigingen te
5.
voorkomen, vooral bij de bedrijfsterreinen, Concreet houden deze doelen voor de gemeente in dat de onderzochte bodemkwaliteit beschreven dient te zijn, zodal belanghebbenden ervan op de hoogte zíjn. P rovi nci
aal bod e m b e I e i d
Het effect op de bodemkwaliteit dient in overeenstemming te zijn met de Wet bodembescherming en het provinciale bodemsaneringsbeleid. Het provinciale bodemsaneringsbeleid is beschreven in dè
nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid" (Bobel) van de Provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam en de gemeente Den Haag. Gevallen van ernstige bodemverontreiniging worden sober en doelmatig gesaneerd. Dit betekent voor immobiele verontreinigingen veelal dat een leeflaagsanering wordt uitgewerkt, afhankelijk van het toekomstig gebruik van de locatie. Voor mobiele verontreinigingen zal veelal de bron worden verwijderd tot een concentratieniveau dat aansluit bij de gebruiksfunctie van de locatie. iffuse bod e mkw al ite it De gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart geeft een beeld van de diffuse bodemkwaliteit (ook wel
D
achtergrondkwaliteit genoemd) van de gemeente. ln het daaraan gekoppelde Bodembeheerplan is aangegeven welke regels gelden met betrekking tot grondverzet. Gezien de huidige aard en gebruik van het plangebied (weidegrond) is een ernstige verontreiniging van de bodem niet te venryachten. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid wordt in dit stadium van de planvorming dan ook niet noodzakelijk geacht. Milieuzonering Gezien de aard van het bedrijf (melkrundvee- en roofvogelhouderij) kunnen de activiteiten op basis van lijst 1 van de Bedrijven en milieuzonering, 16 april2007 worden aangemerkt als een bedrijf voor het fokken en houden van rundvee (SBl-code 0121) en het fokken en houden van overige dieien (SBl-code 0125-6). Bij het fokken en houden van rundvee gaat het om een categorie 3.2 bedrijf met een genoemde afstand van 100 m voor geur. Bij het fokken en houden van overige dieren gaat het om een categorie 2bedrilf met een genoemde afstand van 30 m voor geur en geluid. Het gaat hierbij om indicatieve afstanden. De werkelijk aan te houden afstand in het kader van geur wordt bepaald door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) Artikel 2,lid 1, van de Wgv stelt dat bij een vergunningsprocedure voor het oprichten of veranderen van een veehouderij het bevoegd gezag het aspect geurhinder moet beoordelen in overeenstemming met de artikefen 3 Um 10 van de Wgv, waarbij in artikel l0 van de Wgv wordt verwezen naar de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
Artikel 4, lid 1, van de Wgv stelt dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object: - ten minste 100 m bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is
-
gelegen, en; ten minste 50 m bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Blad 3 van 4
Ons kenmerk
20924379
ùn
DCMR
mitieudienst
Rijnmond Voor melkrundvee is bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor vastgesteld en moet rekening worden gehouden met bovengenoemde afstanden, Voor roofvogels is in de Wgv niets geregeld. Gezien het feit dat de melkrundvee- en roofvogelhouderij nabij Kleihoogt 9, is gelegen buiten de bebouwde kom kan voor wat betreft het aspect geur op basis van de Wgv worden volstaan met een afstand van 50 m tussen emissiepunt stallen en woning van derden. Dit geldt ook voor een woning behorende bij een andere veehouderij. Wanneer bij het bedrijf een woning wordt gebouwd moet deze zijn gesitueerd op minimaal 50 m van het emissiepunt van stallen behorende bij een veehouderij van derden. Voor het overige zijn er geen milieuhygiënische aspecten die een belemmering vormen voor het beoogde plan. Wel moet met het eventueel oprichten van een woning rekening worden gehouden met wegverkeerslawaai.
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot de heer A.J.H. Wassink, bereikbaar onder bovenstaand doorkiesnummer.
Hoogachtend,
namens de directeur, het hoofd var¡ het bureau vergunningverlening en ruimtelijke ordening
C.c.:DOE. Col:AJW
T'
Blad 4 van 4