Gemeente Lansingerland Wijzigingsplan "Nabij Anjerdreef 31"
11 januari 2016
Ontwerp
Gemeente Lansingerland Wijzigingsplan "Nabij Anjerdreef 31"
Ontwerp
Inhoud:
TOELICHTING
PLANREGELS
VERBEELDING
Plannummer: NL.IMRO.1621.BP0032W03-ONTW Datum: 11 januari 2016 Werknummer: 124.435.90
KuiperCompagnons Bureau voor Stedenbouw, landschap en architectuur Rotterdam
Gemeente Lansingerland Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling
Procedureoverzicht Concept - ontwerp Vooroverleg Ontwerp Vaststelling
Datum Document e 11 november 2015 2 concept 27 november 2015 – 24 december 2015 11 januari 2016
Projectleider gemeente: Projectleider KuiperCompagnons:
mr. Steven Wolhoff mr. Rogier Begheyn
Opmerkingen
Inhoudsopgave van de toelichting
1.
Inleiding
1
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5
Bij het plan behorende stukken Aanleiding en doel van het plan Ligging en begrenzing plangebied Voorgaande bestemmingsplannen Leeswijzer
1 1 1 1 2
2.
Planbeschrijving
3
2.1. 2.2. 2.3 2.4.
Inleiding en uitgangspunten Bestaande situatie Ontwikkelingen Juridische aspecten
3 3 3 5
3
Beleidskader
9
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
9 9 9 14
4
Natuur en landschap
15
4.1 4.2 4.3
Kader Onderzoek Conclusie
15 17 17
5.
Water
19
5.1 Kader 5.2. Onderzoek 5.3. Conclusie
19 22 26
6.
27
Archeologie en cultuurhistorie
6.1. Archeologie 6.2. Cultuurhistorie
27 29
7.
Milieu
33
7.1. 7.2. 7.3. 7.4 7.5. 7.6. 7.7. 7.8.
Algemeen Bodemkwaliteit Akoestische aspecten Luchtkwaliteit Milieuzonering Externe veiligheid Overige belemmeringen Duurzaamheid
33 33 35 35 38 38 42 45
8
Uitvoerbaarheid
47
8.1 Economische uitvoerbaarheid 8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 8.3 Handhavingsaspecten
49 49 49
9
51
Procedure
9.1 Voorbereidingsfase 9.2 Ontwerpfase 9.3 Vaststellingsfase
51 51 51
Bijlagen bij de toelichting: Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
Flora- en faunaonderzoek in het kader van nieuwbouw aan de Anjerdreef in Berkel en Rodenrijs, NWC, rapportnr. W1066/P15-116, d.d. november 2015 Verkennend bodemonderzoek Rodenrijseweg B9106, 9107 te Berkel en Rodenrijs, Lawijn, rapportnr. 14.2061-A1, d.d. november 2014. Overzicht rekenmodel Wegverkeerslawaai, KuiperCompagnons, d.d. oktober 2015 Certificaat Visuele inspectie na asbest sanering conform NEN 2990, M.M.LAB, Projectnr. VI120309-JG01, d.d. 9 maart 2012
Afbeelding 1.1: globale ligging van het plangebied (Bron: Bing Maps).
Afbeelding 1.2: uitsnede vigerende plankaart
1
1.
Inleiding
1.1.
Bij het plan behorende stukken Het wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald1 door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van verbeelding en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
1.2.
Aanleiding en doel van het plan Een particuliere initiatiefnemer heeft de wens om op het perceel direct ten noorden van Anjerdreef 31 twee nieuwe woningen te realiseren. Op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Lint-Zuid’ heeft de beoogde locatie reeds een woonbestemming (‘Woondoeleinden’), maar ontbreekt er een bouwvlak. Omdat de bouw van (nieuwe) woningen uitsluitend is toegestaan binnen een bouwvlak, is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Derhalve dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Het vigerende bestemmingsplan "Lint-Zuid" biedt in artikel 33.2 sub b onder 14 de mogelijkheid een wijzigingsplan vast te stellen, teneinde het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen. Middels het voorliggende wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
1.3.
Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Berkel en Rodenrijs. De globale ligging en begrenzing van het plangebied is in afbeelding 1.1 en 1.2 weergegeven. Het perceel nabij de Anjerdreef 31 wordt aan de noordzijde begrensd door het perceel Rodenrijseweg 42c. De oostelijke plangrens wordt gevormd door de percelen Rodenrijseweg 42d en 44, terwijl het perceel aan de zuidzijde wordt begrensd door het perceel Anjerdreef 31. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een watergang.
1.4.
Voorgaande bestemmingsplannen Het voorliggende wijzigingsplan wordt onderdeel van het vigerende bestemmingsplan ‘LintZuid’, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 22 november 2007. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel voorzien van de bestemming ‘Woondoeleinden’ zonder bouwvlak (zie afbeelding 1.2).
1
Geografische coördinaten volgens het Rijksdriehoekstelsel bepalen de ligging van een bestemming. Met gebruikmaking van de coördinaten kan exact de plaats van een object in een gebied worden bepaald.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
2
1.5
Leeswijzer Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Voorliggend hoofdstuk bevat een aantal algemene planaspecten. In het navolgende hoofdstuk wordt een planbeschrijving gegeven en wordt tevens een toelichting gegeven op de bestemmingsmethodiek. De hoofdstukken 3 tot en met 7 vormen de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in hoofdstuk 2 worden gemaakt ten aanzien van, onder andere, ruimtelijke ordening, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie en milieu. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en op het overleg- en inspraaktraject.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
3
2.
Planbeschrijving
2.1.
Inleiding en uitgangspunten Ter plaatse van het plangebied geldt, totdat het voorliggende wijzigingsplan in werking is getreden, het bestemmingsplan ‘Lint-Zuid’ van de gemeente Lansingerland. In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Woondoeleinden’ zonder bouwvlak. De wijzigingsbevoegdheid in artikel 33.2 sub b onder 14 van de regels stelt burgemeester en wethouders in staat het plan te wijzigen, teneinde maximaal twee vrijstaande of tweeaaneengebouwde woningen te bouwen. Hierbij geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 en 11 meter mag bedragen.
2.2.
Bestaande situatie De gronden ten noorden van het perceel Anjerdreef 31 zijn in de huidige situatie grotendeels onbebouwd. Een groot deel van de voormalige bebouwing is in 2013 en 2014 gesloopt en de gronden zijn tijdelijk ingezaaid met gras. Op dit moment is er nog één schuur op het perceel aanwezig (zie afbeelding 2.1), deze zal worden gesloopt wanneer begonnen wordt met de bouw van de twee woningen waarop dit wijzigingsplan toeziet.
Afbeelding 2.1: bestaande situatie nabij Anjerdreef 31
2.3
Ontwikkelingen
2.3.1 Programma Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de bouw van 2 twee-onder-één-kapwoningen in één bouwvlak. De woningen bestaan in de basis uit één bouwlaag met kap, waarbij gekozen is voor
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
4
de toepassing van een dwarskap. Hiermee worden de doorzichten vanaf de Rodenrijseweg richting de achtergelegen woonwijk zoveel mogelijk behouden. De goothoogte van de nieuwe woning bedraagt circa 3 meter, de bouwhoogte 9 meter.
Afbeelding 2.2: toekomstige situatie (Bron: JB Bouwtek).
2.3.2 Ontsluiting en parkeren Ontsluiting De beoogde woningen worden in de toekomstige situatie via het bestaande pad ontsloten op de Anjerdreef. De Anjerdreef is aan te merken als een erftoegangsweg, die dient als ontsluiting van de wijk en aantakt op de Rodenrijseweg. Beide wegen garanderen de bereikbaarheid van de woningen. De capaciteit van de hiervoor genoemde wegen is meer dan voldoende om het beperkte aantal extra verkeersbewegingen op te vangen. Parkeren Parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost. Ten aanzien van het parkeren is in het visiedocument “Verkeer en Vervoer 2009-2020” vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen en de aanbevelingen in de ASVV 2012. De ASVV 2012 bevat ervaringscijfers voor de benodigde parkeerplaatsen bij woningen, winkels en bedrijven. Deze zijn uitgewerkt in de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen van de gemeente Lansingerland. Voor twee-aaneengebouwde woningen in de koopsector geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning, hetgeen neerkomt op 3 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte dient op het eigen terrein te worden opgelost. Conform de gemeentelijke nota parkeernormen geldt een ‘oprit’ slechts als één parkeerplaats, dit vanwege het daadwerkelijke gebruik. Vanwege het ontbreken van officiële parkeerplaatsen in de openbare ruimte en het feit dat het perceel aan alle zijden door bebouwing wordt omringd, mag er verwacht worden dat de bewoners hun eventuele tweede auto en hun bezoek op eigen terrein parkeren. De restrictie dat een lange oprit als minder wordt gerekend kan hierdoor komen te vervallen, mits er een keermogelijkheid is of er twee parkeerplaatsen naast elkaar zijn.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
5
2.4.
Juridische aspecten
2.4.1. Inleiding Het voorliggende wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” geeft gestalte aan een bestemmingswijziging ter plaatse van de gronden ten noorden van de Anjerdreef 31. De regels (voorschriften) van het vigerende bestemmingsplan “Lint-Zuid” zijn opgesteld onder vigeur van de oude Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Inmiddels zijn gemeenten verplicht om te voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en het coderingssysteem Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het voorliggende wijzigingsplan is – in afwijking van het vigerende bestemmingsplan ‘Lint-Zuid’ - opgesteld conform SVBP2012 en de meest recente versie van de modelplanregels van de gemeente Lansingerland. 2.4.2. Planmethodiek Bestemmingsmethodiek In het voorliggende wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” is gekozen voor een gedetailleerde wijze van bestemmen, op grond waarvan direct een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de regels en verbeelding van voorliggend plan zijn opgebouwd. 2.4.3. Regels De regels bestaan uit vier hoofdstukken: Inleidende regels (hoofdstuk 1); Bestemmingsregels (hoofdstuk 2); Algemene regels (hoofdstuk 3); Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4). De regels zijn in overeenstemming met de gemeentelijke standaard. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 1 Inleidende regels In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn - waar mogelijk - flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Onder de bestemmingsomschrijving is aangegeven voor welke functies de gronden bestemd zijn. In het vervolg van deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
6
Tuin De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorend bij de aangrenzende woningen. Om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is bepaald dat tenminste drie parkeerplaatsen per perceel dienen te worden gerealiseerd en in stand gehouden. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van erkers en/of entreeportalen. Verkeer De ontsluitingsweg naar het perceel is voorzien van de bestemming “Verkeer”. Deze bestemming wordt in Lansingerland doorgaans opgenomen voor wegen met een buurtontsluitingsfunctie, zoals woonstraten, -erven en pleinen. Binnen deze bestemming zijn de gronden tevens bestemd voor paden, groen, water, speelvoorzieningen en overige verhardingen. Ook zijn er binnen de bestemming ‘Verkeer’ parkeervoorzieningen mogelijk. Wonen Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde nieuwe woningen in het plangebied. Daarbij is gekozen voor een gedetailleerde bestemming. Voor de woningen is een bouwvlak aangegeven. Middels een aanduiding op de verbeelding is bepaald dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 meter. Daarnaast is de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ opgenomen, waarmee is bepaald dat er maximaal twee nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd. Op het perceelsgedeelte buiten het bouwvlak is erfbebouwing in de vorm van aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen toegestaan, voor zover niet de bestemming ‘Tuin’ is opgenomen. Voor de erfbebouwingsregeling is aansluiting gezocht bij de erfbebouwingsregeling zoals opgenomen in andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Lansingerland. Daarnaast zijn mogelijkheden opgenomen voor beroeps- of bedrijfsmatige werkruimten in of bij de woning. Waarde – Archeologie 3 Op basis van de Monumentenwet 1988 moeten gronden met een archeologische verwachtingswaarde een planologische bescherming hebben. Dit gebeurt door het bouwen afhankelijk te stellen van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning en het opnemen van een stelsel dat ziet op het verkrijgen van een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Zodoende is voor een groot gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 3” opgenomen. Grondwerkzaamheden met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en/of werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, zijn vrijgesteld van verder onderzoek. Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, zullen de consequenties voor de archeologische waarden in kaart moeten worden gebracht, eventueel door voorafgaand archeologisch onderzoek. Bij de regeling is voorzien in een advies door een terzake deskundige. Indien uit nader onderzoek blijkt dat er sprake is van te beschermen archeologische waarden, kunnen voorwaarden worden gesteld aan de ontwikkelingen. Archeologische waarden worden bij voorkeur in situ bewaard. Indien blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel deze waarden door middel van onderzoek (bijvoorbeeld een opgraving) veilig gesteld kunnen worden, kan de dubbelbestemming worden geschrapt na toepassing van een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
7
Waterstaat – Waterkering Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de gronden die een waterkerende functie hebben. Voor de bestemming is sprake van een zogenoemde dubbelbestemming waarbij de waterkerende functie primair is gesteld ten opzichte van de andere aangegeven bestemmingen. Op deze gronden is tevens de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing. Ontwikkelingen binnen de bestemming zijn slechts toelaatbaar, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de secundaire bestemmingen is afhankelijk gesteld van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor afwijken. Alvorens bij omgevingsvergunning afwijking te verlenen wordt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap. Naast de bepalingen van het bestemmingsplan zal, op grond van de keurbepalingen, bij het oprichten van bebouwing dan wel het uitvoeren van een aantal werken en/of werkzaamheden tevens een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig zijn. Hoofdstuk 3 Algemene regels In hoofdstuk 3 worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Ook worden algemene gebruiksregels gegeven en wordt gesteld dat bestaande bouwwerken, die niet voldoen aan de regels in het plan, als toelaatbaar mogen worden beschouwd. Daarnaast worden enkele algemene afwijkings- en wijzigingsregels gegeven die de flexibiliteit van het plan vergroten. Ook is een voorwaardelijke bepaling opgenomen betreffende parkeren. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid. Thans is het gemeentelijk parkeerbeleid vastgelegd in de ‘Nota parkeren Gemeente Lansingerland’. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan het laatste gemeentelijke parkeerbeleid. Voor de functies die niet zijn benoemd in het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid, worden de meest recente parkeerkencijfers van het CROW toegepast. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan worden aangehaald. 2.4.4. Geometrische plaatsbepaling / verbeelding Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
8
toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar. De gegevens zijn digitaal raadpleegbaar. Via de digitale portal waarop het plan wordt gepubliceerd kan, door te klikken op een bepaalde locatie, de bijbehorende bestemmingsregeling worden opgeroepen.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
9
3
Beleidskader
3.1.
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, Barro Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
3.2.
Provinciaal beleid Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Mobiliteit, Programma Ruimte en Verordening Ruimte Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus in werking getreden. De Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte vervangen de huidige Structuurvisie en Verordening van Zuid-Holland. Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio’s verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd: 1. beter benutten van wat er is 2. vergroten van de agglomeratiekracht 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving. In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Ladder voor duurzame verstedelijking In het Programma Ruimte is het voorliggende plangebied aangeduid als bestaande bebouwde ruimte. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
10
behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Afbeelding 3.1: uitsnede Programma Ruimte (Kaart 1), het plangebied is zwart omcirkeld.
Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen: a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd; b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die: i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. Ad. a. Het voorliggende wijzigingsplan maakt de bouw van twee nieuwe woningen aan de Anjerdreef mogelijk. Woningbouw op het betreffende perceel past binnen de gedachte om het bestaand stedelijk gebied verder te verdichten. Omdat de voorliggende ontwikkeling voorziet in een lokale behoefte en slechts een zeer geringe invloed heeft op de regionale woningmarkt, is een positief en gemotiveerd advies van de regio niet benodigd. Gelet hierop wordt het bouwplan passend geacht binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking. Ad. b. De beoogde ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor sprake is van een intensivering van de bestaande ruimte. Derhalve kan worden voldaan aan punt b van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
11
Ad c. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied, waarmee de voorwaarden van punt c niet aan de orde zijn. Conclusie De ontwikkeling van twee woningen aan de Anjerdreef in Berkel en Rodenrijs past binnen de provinciale doelstelling waarbij sprake is van intensivering van de bestaande ruimte. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het beleid van de provincie ZuidHolland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling. 3.3.
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Lansingerland 2025 Op 18 februari 2010 is de Structuurvisie Lansingerland vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland. Lansingerland wil 'aantrekkelijk wonen, werken, recreëren en leven' sturen met een eigen visie. Binnen de gemeente staat een groot aantal ontwikkelingen op stapel wat betreft woningbouw, bedrijventerreinen en maatschappelijke voorzieningen. Om deze en andere ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijk beleid te verankeren, heeft de gemeente een structuurvisie opgesteld, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De gemeente voldoet hiermee aan de verplichting uit de Wro om voor haar grondgebied een structuurvisie op te stellen. De koers voor de gemeente Lansingerland is: aantrekkelijk suburbaan wonen; leefbaar, zorgzaam en met eigen identiteit; ontspannen groene en recreatieve gemeente; een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en het verder ontwikkelen van de greenport. Duurzaamheid en een goede ontsluitingsstructuur zijn daarbij randvoorwaarden. Lansingerland is een essentieel onderdeel van de Zuidvleugel van de Randstad en bovendien centraal gelegen. De Randstad behoort tot de vijf belangrijkste stedelijke gebieden van Noordwest-Europa. Als schakel in de Zuidvleugel is de toekomst van Lansingerland sterk vervlochten met die van de Randstad. Lansingerland is duidelijk onderdeel van een groter geheel.
Afbeelding 3.2: Uitsnede structuurvisie Lansingerland 2025
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
12
Het voorliggende plangebied is bestemd voor de kwaliteitsverbetering van bestaand stedelijk gebied. Bij inbreiding wordt gewaakt voor te veel verdichting, om het landelijke groene (suburbane) karakter van de gemeente te behouden. Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zijn reeds diverse schuren en andere opstallen verwijderd, waardoor er ruimte is ontstaan voor de bouw van twee woningen. Door de toepassing van een dwarskap worden de doorzichten vanaf de Rodenrijseweg richting de achtergelegen woonwijk zoveel mogelijk behouden. De voorliggende ontwikkeling voorziet daarmee in inbreiding, zonder dat dit ten koste gaat van het landelijke en groen karakter van de kern. Bovendien is de beoogde ontwikkeling opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan ‘Lint-Zuid’. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling niet in strijd met de structuurvisie Lansingerland. Woonvisie Lansingerland 2015 – 2020 Op 9 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Woonvisie 2015 - 2020 vastgesteld. De woonvisie is sterk gebaseerd op de visie en ambities welke geformuleerd zijn als toekomstbeeld voor de gemeente Lansingerland, verwoord in het document ‘Lansingerland op weg naar 2040’. De gemeente Lansingerland wil samen met haar partners investeren in een groene en duurzame leefomgeving, waar alle inwoners veilig en prettig kunnen wonen, werken en recreëren, met een gevarieerd woningaanbod, passend bij de sociale en demografische opbouw van de samenleving, met behoud van historische en culturele waarden. Deze missie is vertaald naar drie beleidsdoelen: het vergroten van keuzevrijheid en een gevarieerd woningaanbod; het bieden van gevarieerde en veilige woonmilieus en het versterken van een duurzame woon- en leefomgeving. Binnen het doel ‘vergroten van de keuzevrijheid en een gevarieerd woningaanbod’ is het de bedoeling extra aandacht te creëren voor ouderen, (koop)starters, huishoudens met een laag inkomen en bijzondere doelgroepen. Ook wenst de gemeente in te spelen op de toekomstige woonwensen van gezinnen die in de VINEX-periode in Lansingerland zijn komen wonen en binnenkort als emptynesters op de woningmarkt opnieuw een keuze maken. Binnen het doel ‘bieden van gevarieerde en veilige woonmilieus’ is het de bedoeling om iedereen van een passende woning en woonomgeving te voorzien. De gemeente wil daarbij uitblinken in het aanbod van woonmilieus met een dorps en landelijk karakter. Prettig wonen wordt daarbij extra gediend door een veilige omgeving. Binnen het doel ‘versterken van een duurzame woon- en leefomgeving’ wordt aandacht besteed aan het terugdringen van het energieverbruik en het toepassen van duurzame materialen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er aandacht voor de aanwezigheid van voldoende groen binnen de diverse wijken in verband met klimaatadaptie. Mobiliteitsplan Lansingerland beweegt Gemeente Lansingerland heeft in het mobiliteitsplan “Lansingerland beweegt” op hoofdlijnen het verkeers- en vervoerbeleid tot 2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan bestaat uit een visiedocument en een maatregelenpakket. Het visiedocument is op 28 mei 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. In het visiedocument wordt de huidige situatie beschreven, de belangrijkste knelpunten geanalyseerd en er worden oplossingsrichtingen naar voren gebracht. Daarnaast is er een kader voor uitwerkingsnota’s opgenomen. Uitwerkingen van het beleid moeten passen binnen de oplossingsrichtingen die in het mobiliteitsplan zijn vastgelegd.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
13
De beoogde woningen worden in de toekomstige situatie ontsloten op de Anjerdreef. Ten aanzien van deze weg worden er geen specifieke uitspraken gedaan in het Mobiliteitsplan ‘Lansingerland beweegt’. Ter aanvulling op het mobiliteitsplan heeft de gemeente Lansingerland in 2014 de ‘Nota Parkeren Lansingerland’ vastgesteld. In deze nota zijn de hoofdlijnen voor het auto- en fietsparkeerbeleid voor de periode 2013 – 2020 vastgelegd. Ten aanzien van het parkeren is bepaald dat bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan de aanbevelingen in de ASVV 2012. De ASVV 2012 bevat ervaringscijfers voor de benodigde parkeerplaatsen bij woningen, winkels en bedrijven. Deze cijfers zijn uitgewerkt in de parkeernormen zoals opgenomen in de separate ‘Nota Parkeernormen 2014’ van de gemeente Lansingerland. Klimaatagenda De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om in 2025 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Duurzaamheid maakt bij de gemeente Lansingerland onderdeel uit van de ambities uit het collegeprogramma en wordt gehanteerd als leidend principe, of het nu gaat om energiegebruik, woningbouw of sociale structuren. Welstandsnota Het welstandsbeleid dat in de welstandsnota (vastgesteld d.d. 26 april 2012) wordt uiteengezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te behouden en te stimuleren. Elk bouwplan moet, zowel op zichzelf, als in relatie tot zijn omgeving voldoen aan de redelijke eisen van welstand, volgens criteria die zijn vastgesteld in de gemeentelijke welstandsnota. Bovendien mogen bestaande bouwwerken niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, ook weer volgens de criteria in de welstandsnota. Alleen als de gemeenteraad een gebied of een object als ‘welstandsvrij’ aanwijst, vervalt de preventieve welstandsbepaling. In Lansingerland wil de gemeente echter bij een deel van de vrije gebieden een vangnet behouden in de vorm van een paar summiere criteria om excessen te voorkomen. Gesproken wordt daarom van ‘vrij met excessenregeling’. Het welstandsbeleid van Lansingerland is uitgewerkt op basis van vier welstandsniveaus: welstandsvrij; vrij met excessenregeling; licht; bijzonder. Het plangebied is gelegen in een gebied met een licht welstandsregime (zie afbeelding 3.3). Bij dit welstandsniveau is de preventieve welstandsbeoordeling primair gericht op het bewaren van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang. Het voorliggende bouwplan wordt in het kader van de omgevingsvergunning procedure ter beoordeling aan de welstandscommissie voorgelegd.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
14
Afbeelding 3.3: uitsnede kaart welstandsniveaus (plangebied zwart omcirkeld)
3.4.
Conclusie Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van twee nieuwe woningen nabij het perceel Anjerdreef 31. De ontwikkeling past binnen de beleidskaders van het Rijk. Op basis van de provinciale verordening is het plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Omdat de voorliggende ontwikkeling voorziet in een lokale behoefte en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In de Structuurvisie Lansingerland is het plangebied aangewezen voor de kwaliteitsverbetering van bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in de subtiele inpassing van twee woningen, waarbij het groene en landelijke karakter van de kern gewaarborgd wordt. Gelet op het voorgaande wordt het voorliggende wijzigingsplan passend geacht binnen de kaders van het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
15
4
Natuur en landschap
4.1
Kader Soortenbescherming De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen huismuis, bruine en zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Ffw gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en / of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarnaast het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën. Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het verantwoordelijke ministerie. Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast sprake is van één van de volgende belangen: o de bescherming van flora en fauna; o de volksgezondheid of openbare veiligheid; o dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Dit is het gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in januari 20092. Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang
2
Zie ABRS 21 januari 2009, zaak nr. 200802863/1
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
16
zijn volgens rechtspraak van de ABRS geen reden om ontheffing te verlenen3. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn. Voor soorten van tabel 2 Ffw en/of tabel 3 Ffw geldt dat een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is indien: de functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven), en: de voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen binnen of buiten het plangebied niet verstoord worden. Hetzelfde geldt voor de bestaande voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaats van vogels, met als extra toets dat aangetoond moet worden dat verstoring niet van wezenlijke invloed is op de populatie van de betreffende soort. Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht (ook bekend als de algemene zorgplicht uit artikel 2 Ffw). Dit houdt in dat ‘voldoende zorg’ in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Gebiedsbescherming Het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV; het huidige Ministerie van Economische Zaken) heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats middels de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). Daaronder vallen de volgende typen gebieden: Natura2000-gebieden (VR- en HR-gebieden); Beschermde Natuurmonumenten; Wetlands. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen beschermde natuurgebieden, en tevens voor ontwikkelingen buiten beschermde natuurgebieden die van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.
3
Zie ABRS 13 mei 2009, zaak nr. 200802624/1
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
17
4.2
Onderzoek Soortenbescherming In het kader van de voorliggende ontwikkeling is door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum een veldonderzoek4 naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Vleermuizen Omdat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn binnen het plangebied, er ook geen sprake is van een belangrijke vliegroute en omdat er in de directe omgeving voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is (onder andere in de vorm van de tuinen van omliggende woningen), zullen er als gevolg van de voorgenomen plannen geen nadelige effecten op vleermuizen en hun verblijfplaatsen plaatsvinden en bestaan er geen verdere verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet. Vogels met een vaste verblijfplaats Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen nesten van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats aangetroffen. Ook zijn geen sporen gevonden waaruit blijkt dat het plangebied een essentieel onderdeel is van de functionele leefomgeving van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats. Om deze reden zullen de voorgenomen plannen geen nadelig effect hebben op jaarrond beschermde nesten en hun functionele leefomgeving. Hieruit volgt dat er geen verdere verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet bestaan. Wel dienen de te kappen bomen buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli) gekapt/verwijderd te worden om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden of er broedgevallen in deze bomen aanwezig zijn. De bomen waarin broedgevallen zijn vastgesteld, mogen pas gekapt/verwijderd worden wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn. Vissen Er zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen binnen het plangebied. Vanwege de slechte waterkwaliteit wordt de aanwezigheid van beschermde vissoorten ook uitgesloten. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van deze soortgroep, geen verdere verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn een ontheffing of maatregelen niet nodig. Amfibieën Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de strikt beschermde Rugstreeppad. Aanwezigheid van deze soort kan daarom uitgesloten worden. Aanvullende maatregelen of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet zijn, ten aanzien van deze soortgroep, niet nodig. Watergebonden ongewervelden De strikt beschermde Platte schijfhoren is niet aanwezig binnen het plangebied. Ten aanzien van deze soortgroep bestaan er daarom geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en een ontheffing of maatregelen zijn niet nodig. 4
Flora- en faunaonderzoek in het kader van nieuwbouw aan de Anjerdreef in Berkel en Rodenrijs, NWC, rapportnr. W1066/P15-116, d.d. oktober 2015
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
18
Vaatplanten Er zijn geen strikt beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het plangebied. Ook beschikt het plangebied niet over geschikt biotoop voor dergelijke plantensoorten, waardoor aanwezigheid uitgesloten kan worden. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vaatplanten. Zorgplicht Tenslotte geldt altijd de in artikel 2 voorgeschreven zorgplicht: deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel die zich op het werkterrein bevindt te verplaatsen voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig). Gebiedsbescherming Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied of van een ander natuurgebied dat onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt. Hierdoor zullen de voorgenomen plannen geen nadelige effecten met zich meebrengen voor beschermde natuurgebieden en is geen toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van een Nationaal Landschap en/of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan EHS-gebied verloren gaat, is er geen toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent de EHS nodig. 4.3
Conclusie De aanwezigheid van beschermde soorten kan worden uitgesloten. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van de EHS. Het plangebied is evenmin onderdeel van een Natura2000-gebied. Er gelden derhalve geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
19
5.
Water
5.1
Kader Er is een groot aantal beleidsstukken dat betrekking heeft op de waterhuishouding. Hieronder wordt één en ander uiteengezet.
5.1.1 Europees en Rijksbeleid Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld. Waterwet De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel) In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
20
waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Kaderrichtlijn water Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn. Waterbeheer 21e eeuw (WB21) In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd. 5.1.2 Provinciaal beleid Provinciaal Waterplan Op 1 januari 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 in werking getreden. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: 1. waarborgen waterveiligheid; 2. zorgen voor mooi en schoon water; 3. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening; 4. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. In de Verordening Ruimte (2010) is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
21
5.1.3. Beleid waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfland Delfland investeert de komende jaren in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. De ontwikkelingen in de waterwereld volgen elkaar in hoog tempo op en vragen om het maken van keuzes. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied. Het hoogheemraadschap hanteert in nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden het standstillbeginsel, waarbij getoetst wordt aan de provinciale normen voor wateroverlast. Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Keuzes maken en kansen benutten’ In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap van Delfland gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren. Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin. Waterbeheer en watertoets De ‘Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast’ bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. De belangrijkste doelstelling van dit beleidskader is op hoofdlijnen aan te geven op welke manier Delfland invulling geeft aan de wettelijke taak op het gebied van het waterkwantiteitsbeheer, specifiek voor het aspect wateroverlast. De basis voor het beleid beperken en voorkomen wateroverlast wordt gevormd door zes algemene uitgangspunten, die zowel voor het op orde brengen als voor het op orde houden van het watersysteem gelden: 1. Norm als ijkpunt; 2. Effectgericht: functioneren van het hele watersysteem staat centraal; 3. Stand-still beginsel; 4. Gebiedsgericht: samen met het gebied; 5. Marktgericht: hoogste maatschappelijke rendement tegen de laagste kosten; 6. Alle oplossingen meewegend.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
22
Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen. Deze normen zijn geformuleerd als overstromingskans vanuit het oppervlaktewater, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. 5.1.4. Gemeentelijk beleid Waterplan Lansingerland Op 29 april 2010 is het Waterplan Lansingerland vastgesteld. Het doel van het Waterplan is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn: a. een samenhangende beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en (water)problemen; b. een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering; c. een concreet maatregelenpakket voor de realisatie van maatregelen. De doelgroep van het stedelijk Waterplan bestaat uit bestuurders (van de gemeente en de hoogheemraadschappen), bewoners, beleidsmakers en beheerders. Het Waterplan heeft geen wettelijke status, maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen gemeente en hoogheemraadschappen. Op 30 juni 2011 is de eindrapportage van het Waterplan vastgesteld. Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. De ambities voor de huidige planperiode concentreren zich met name op het in stand houden van het systeem, het vernieuwen van de basisrioleringsplannen (BRP’s) en het uitbouwen van kennis over het functioneren van het systeem door meten en monitoren. Ook wordt de samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen Lansingerland, de twee hoogheemraadschappen en andere gemeenten in de regio voortgezet en versterkt. Waar in de voorgaande planperiode de focus lag op maatregelen ter verbetering van het rioolstelsel zullen in deze planperiode nieuwe inzichten worden vergaard waar vervolgens weer nieuwe maatregelen uit zullen volgen. We hechten verder als gemeente belang aan duurzaam verwerken van hemelwater, zoals het scheiden van schone en vuile waterstromen (daar waar kansen zijn) en het op locatie vasthouden/verwerken van hemelwater. Maar wel vanuit een realistisch oogpunt, waarbij ook de kosten die het met zich mee brengt worden meegewogen. 5.2.
Onderzoek Bodem en grondwater Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -4,6 m.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
23
Waterkwantiteit In de provinciale Waterverordening zijn per type landgebruik normen vastgelegd betreffende de beschermingsniveaus voor inundatie vanuit het oppervlaktewater. In onderstaand overzicht zijn deze normen weergegeven. Landgebruik
Beschermingsniveaus
Maaiveldcriterium
Stedelijk gebied
1 x per 100 jaar
0 % laagste maaiveld
Overig stedelijk gebied*
1 x per 100 jaar
1 % laagste maaiveld
Glastuinbouw
1 x per 50 jaar
1 % laagste maaiveld
Hoogwaardige land- en tuinbouw
1 x per 50 jaar
1 % laagste maaiveld
Akkerbouw
1 x per 25 jaar
1 % laagste maaiveld
Volkstuinen
1 x per 25 jaar
1 % laagste maaiveld
Grasland
1 x per 10 jaar
5 % laagste maaiveld
Natuur
1 x per 10 jaar
5 % laagste maaiveld
*Overige gebied is in ieder geval openbaar groen en sportvelden en eventueel volkstuinen
Het voorliggende plangebied ligt in de deelpolder Westpolder, die is gelegen binnen de Polder Berkel. Het peil van de Westpolder bedraagt NAP -5,92. Het voorliggende plangebied is na de sloop van de diverse opstallen grotendeels onverhard. Tot voor kort was het plangebied echter voor een groot deel bebouwd. Aan de achterzijde van het perceel is een secundaire watergang gelegen. In het kader van dit wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de onderhoudsstroken van deze watergang. Dit is geregeld in de Keur van het Hoogheemraadschap.
Afbeelding 5.1: uitsnede Legger Wateren Hoogheemraadschap van Delfland.
Waterkwaliteit In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig. Wel is de Rodenrijse Vaart, direct ten oosten van het plangebied, aangewezen als KRW-waterlichaam.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
24
Veiligheid en waterkeringen Direct ten oosten van het plangebied, parallel aan de Rodenrijse Vaart, bevindt zich een boezemwaterkering. De beschermingszone van deze waterkering overlapt het plangebied deels. Omdat de beoogde nieuwe woningen deels binnen de beschermingszone zijn gepositioneerd, dient hiervoor een watervergunning te worden aangevraagd (zie afbeelding 5.2). Om de instandhouding van de beschermingszone te waarborgen is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is bouwen niet zonder meer toegestaan.
Afbeelding 5.2: Legger waterkeringen
Afvalwaterketen en riolering Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Toekomstige situatie Waterkwantiteit Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de bouw van twee nieuwe woningen op het perceel nabij Anjerdreef 31. In de oorspronkelijke situatie was het plangebied grotendeels verhard, onder meer door de aanwezigheid van diverse opstallen. Deze zijn inmiddels voor een groot deel gesloopt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Niettemin dient de oorspronkelij-
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
25
ke situatie als uitgangspunt voor deze watertoets. Gelet op het feit dat het perceel tot voor kort grotendeels verhard was en in de toekomstige situatie slechts deels bebouwd wordt, zal het verhard oppervlak niet of nauwelijks toenemen, waardoor watercompensatie niet aan de orde is. In de praktijk zal echter sprake zijn van een verbetering. De beoogde nieuwe woningen beschikken over een forse tuin, waardoor de waterhuishouding vermoedelijk positief beïnvloed zal worden. Bovendien biedt de voorgenomen ontwikkeling kansen om een betere afkoppeling van het regenwater te realiseren, waardoor een verbetering ontstaat ten opzichte van de huidige situatie. Waterkwaliteit De waterkwaliteit van het afstromend hemelwater van het plangebied zal in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. Op het plangebied vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit en het afstromend water van schone dakverhardingen zal naar verwachting een positief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit hebben. Beheer en onderhoud Het onderhoud van de watergangen in het plangebied blijft in handen van de eigenaren van de watergang. Het onderhoud zal met klein materieel worden uitgevoerd. Verzocht wordt rekening te houden met een onderhoudsstrook conform de ‘Beleidsregels dempen en graven’. Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud. Veiligheid en waterkeringen Het plangebied ligt deels binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Voor bouwwerkzaamheden in de beschermingszone moet een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland. Hiervoor is de beschermingszone opgenomen op de verbeelding van het wijzigingsplan is een regeling gekoppeld waarin is geregeld dat pas na overleg met het Hoogheemraadschap kan worden gebouwd. Afvalwaterketen en riolering Het huishoudelijk afvalwater (droogweerafvoer; DWA) wordt aangesloten op bestaande DWAriolering. Het hemelwater (HWA) moet worden afgekoppeld. Hemelwater dat op daken en verharding van het perceel valt wordt afgekoppeld van DWA en afgevoerd naar oppervlaktewater grenzend aan het perceel en niet afgevoerd naar een gemeentelijk HWA-riool. Omdat het perceel grenst aan oppervlaktewater is het eenvoudig te realiseren om zo zelf het hemelwater te verwerken. De afvoermogelijkheden in het plangebied voor het verwerken van hemelwater in voorkeursvolgorde zijn: hemelwater vasthouden voor benutting;
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
26
(in-)filtratie (bodempassage) van afstromend hemelwater; afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater. De lozer dient er voor te zorgen dat het hemelwater bij de afstroming niet onnodig vervuild en waar nodig maatregelen treffen om dit te voorkomen. Water en Waterstaat in het bestemmingsplan Binnen het voorliggende wijzigingsplan zijn geen watergangen gelegen. Wel zijn de gronden gelegen binnen de beschermingszone van de aanwezige waterkering voorzien van een dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Aan deze dubbelbestemming is een beschermende regeling gekoppeld. 5.3.
Conclusie Het concept-ontwerpwijzigingsplan wordt, conform het gestelde in artikel ex 3.1.1. van het Bro, aan het Hoogheemraadschap van Delfland voorgelegd, waarna een formeel advies kan worden afgegeven.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
27
6.
Archeologie en cultuurhistorie
6.1.
Archeologie
6.1.1. Kader Wet op de archeologische monumentenzorg In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid. Gemeentelijk archeologiebeleid De gemeente Lansingerland beschikt over eigen archeologiebeleid. Op basis van dit archeologiebeleid kan worden bepaald wat de verwachtingswaarde van een bepaald gebied is. De gemeentelijke ‘Beleidsnota archeologie’ en de bijbehorende verwachtingenkaart zijn vastgesteld op 28 maart 2013. Onder 6.1.2 wordt hier nader op in gegaan. 6.1.2. Onderzoek en conclusie Zoals afbeelding 6.1 laat zien is het voorliggende plangebied gedeeltelijk gelegen binnen een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat een maximaal verstoringsoppervlak van 100 m2 en een maximale verstoringsdiepte van 0,5 meter beneden maaiveld. De werkzaamheden als gevolg van de voorliggende ontwikkeling beslaan weliswaar een groter oppervlak dan 100 m2, maar reiken niet dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld. Dit komt met name doordat het perceel recentelijk met circa 1 meter is opgehoogd. Omdat de nieuwe woningen niet van kelders worden voorzien, zal het oorspronkelijke bodemarchief met zekerheid niet geroerd worden. Derhalve is in overleg met de gemeentelijke archeologe bepaald dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
28
benodigd is. Om eventuele archeologische waarden te beschermen is voor de gronden gelegen binnen zone III de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ opgenomen. Voor deze gronden bedraagt de maximale verstoring 100 m2 en 1,5 meter beneden maaiveld (normaliter geldt een verstoringsdiepte van 0,5 meter. Omdat het perceel met 1 meter is opgehoogd, is de verstoringsdiepte bijgesteld tot 1,5 meter). In de dubbelbestemming is bepaald dat voor verstorende werkzaamheden in de bodem - die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden - een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden verschillende criteria voor wanneer een (omgevings)vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden.
Afbeelding 6.1: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lansingerland. Het plangebied is zwart omlijnd.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
29
6.2.
Cultuurhistorie
6.2.1. Kader Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang. In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat. Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren: 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten; 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren; 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp; 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie; 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk. Regioprofielen Cultuurhistorie De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie. Uit de provinciale culturele verwachtingskaart blijkt dat er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig zijn. Nota Cultuurhistorie Plus - Lansingerland De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om uit te groeien tot een aantrekkelijke parkstad waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Om die ambitie te verwezenlijken voert de gemeente een uitgesproken ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Als onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is de Nota Cultuurhistorie Plus (vastgesteld d.d. 26 april 2012) opgesteld. Waar mogelijk moeten de uitgangspunten uit de Nota worden vertaald in een juridische regeling in het bestemmingsplan.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
30
Afbeelding 6.2: Uitsnede uit de gebiedenkaart van de Nota Cultuurhistorie Plus. De witte cirkel duidt het plangebied aan.
6.2.2. Onderzoek en conclusie In de gebiedenkaart (afbeelding 6.2) behorende bij de Nota Cultuurhistorie Plus is het plangebied aangemerkt als ‘historisch polderlint’ De polderlinten bestaan altijd uit een weg met boezemvaart erlangs en met bebouwing aan één of twee kanten. Weg, vaart en bebouwing liggen meters hoger dan het omringende land. Buitengewoon kenmerkend voor de linten is het asymmetrische dwarsprofiel, dat over vrijwel de hele lengte aanwezig is. Weliswaar staat aan beide kanten van de vaart bebouwing, slechts aan één kant ligt een doorgaande weg. De bebouwing is aan die kant direct op de weg georiënteerd, de bebouwing aan de overzijde takt op de weg aan door middel van bruggen over de vaart. De oudste bebouwing staat aan de doorgaande weg, het bebouwingslint aan de overkant is later tot stand gekomen. Op enkele plekken is het lint niet tweezijdig, maar staat slechts aan één kant bebouwing. Van een duidelijke rooilijn is geen sprake. Oudere panden staan vaak dicht langs de weg, nieuwere zijn verder naar achteren gebouwd. In het buitengebied bestaan de linten uit verspreid gelegen bebouwing, met erf en tuin rondom. Boerderijen hebben een veel groter bijbehorend terrein. Naar de kernen toe staan de panden steeds dichter opeen. Tussen de bebouwing door is het achterland te zien, dat bestaat uit polderland, kassen, bedrijventerreinen of nieuwbouwwijken. Ligt de vaart tussen de weg en de bebouwing, dan zijn de woningen via een bruggetje bereikbaar. Deze bruggen zijn bepalend voor het beeld. De bebouwing is uiterst divers. Wel volgt de meeste bebouwing de richting van de kavelsloten, waardoor de panden met de voorgevel op de weg zijn georiënteerd. Typerend is dat er meestal pand voor pand is gebouwd, door of in opdracht van de eigenaren zelf. Daardoor zijn de panden onderling heel verschillend. Ze dateren uit verschillende tijden, zijn in verschillende stijlen gebouwd, de grootte verschilt en de dakcontour verspringt. Ook de kaprichting varieert, zowel parallel aan als haaks op de weg komt voor. Het gaat om boerderijen, tuinderswoningen, allerlei soorten woonhuizen en bedrijfsgebouwen. Ook materiaal- en kleurgebruik kan per pand verschillen. Diversiteit is daarmee karakteristiek voor dit gebiedstype. Op kleine schaal komt ook wel (vooral recent gerealiseerde) seriebebouwing voor. De - vaak kleine - huizen zijn vergroot door op- en aanbouwen en forse dakkapellen. Vertaling in wijzigingsplan Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in twee nieuwe woningen in de tweedelijns bebouwing langs de Rodenrijse Vaart. Binnen het plangebied zijn geen noemenswaardige cultuurhistorische elementen aanwezig. De nieuw te bouwen woningen sluiten in maat, schaal en korrel aan
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
31
bij de bestaande bebouwing aan het lint en worden uitgevoerd in één laag met kap. Door de kap haaks op het lint te positioneren (dwarskap), blijft het zicht op de achterliggende bebouwing grotendeels behouden. Derhalve worden de nieuwe woningen passend geacht binnen de bestaande ruimtelijke structuur.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
32
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
33
7.
Milieu
7.1.
Algemeen In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden vanuit diverse milieuaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig moet een vertaling plaatsvinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
7.2.
Bodemkwaliteit
7.2.1 Kader Wet bodembescherming De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (landof water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd. Besluit bodemkwaliteit Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Gemeentelijk bodembeleid De gemeente Lansingerland beschikt over een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Op de bodemkwaliteitskaart zijn zones aangegeven met vergelijkbare bodemkwaliteit. De meeste zones zijn, conform de Handreiking Basisniveau Bodemkwaliteitskaarten, te karakteriseren als type B. Dit zijn licht belaste zones, met een lage tot hoge variabiliteit waarvan over het algemeen gesteld kan worden dat de kwaliteit schoon tot licht verontreinigd is. 7.2.2 Onderzoek Het voorliggende plangebied is op grond van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart geheel gelegen binnen zone 1 ‘lintbebouwing vóór 1930’. Deze zone wordt gekenmerkt door de oude lintbebouwing in Lansingerland. De menselijke activiteiten concentreerden zich tot circa 1930 in deze gebieden. Het gebied wordt gekenmerkt door een 'willekeurige' afwisseling tussen woonbebouwing en bedrijvigheid. Het gebied is nooit integraal opgehoogd. Als gevolg van de langdurige menselijke activiteiten komen matig verhoogde gehalten van metalen voor. Deze
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
34
zone kenmerkt zich door een hoge variabiliteit in gehalten (34% respectievelijk 27% in bovenen ondergrond).
Afbeelding 7.1: uitsnede gemeentelijke bodemkwaliteitskaart (zowel bovengronds als ondergronds)
Verkennend bodemonderzoek Om eventuele bodemverontreinigingen uit te sluiten, is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek5 uitgevoerd. De belangrijkste conclusies worden hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd: Algemene bodemkwaliteit In de bovengrond van de locatie is een lichte verontreiniging met PAK geconstateerd. Zintuiglijk is geringe bijmenging van sporen puin waargenomen in de bovengrond. In de ondergrond van de locatie zijn lichte verontreinigingen met lood, zink en PAK aangetroffen. Zintuiglijk is zwakke bijmenging van puinresten en sporen grind waargenomen. In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is een lichte verontreiniging met molybdeen aangetroffen, en is een licht verhoogde concentratie barium gemeten, welke vermoedelijk (mede) kan worden beschouwd als een verhoogde achtergrondwaarde. Voormalige bovengrondse dieselolietank In de boven- en ondergrond op het terreindeel bij de voormalige bovengrondse dieselolietank is, zowel zintuiglijk als analytisch, geen verontreiniging met minerale olie geconstateerd. In het grondwater bij de voormalige bovengrondse dieselolietank is geen verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen. Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten bestaat, conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek. De verkregen resultaten geven geen milieutechnische bezwaren voor het afgeven van een omgevingsvergunning en voor het gebruik van het plangebied als woonperceel.
5
Verkennend bodemonderzoek Rodenrijseweg B9106, 9107 te Berkel en Rodenrijs, Lawijn, rapportnr. 14.2061-A1, d.d. november 2014.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
35
Asbest Bij de sloop van de voormalige schuren in het plangebied heeft asbestsanering plaatsgevonden. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door een gespecialiseerd bedrijf. Nadien is het perceel onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Bij deze visuele inspectie is niets aangetroffen, zoals blijkt uit het ‘Certificaat Visuele inspectie na asbest sanering conform NEN 2990’. Het certificaat is als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen. Ook op de thans nog aanwezige schuur is geen asbest aanwezig. De schuur is in het verleden voorzien van nieuwe dakbedekking. 7.2.3 Conclusie Op basis van de Wet bodembescherming vormen de resultaten van het verkennend bodemonderzoek milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de realisatie van twee nieuwe woningen. Er gelden vanuit het aspect bodem dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. 7.3.
Akoestische aspecten
7.3.1 Kader De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Het voornemen is om twee nieuwe woningen mogelijk te maken met dit wijzigingsplan. Het bouwvlak voor deze woningen is niet gelegen in de zone van een weg, maar bevindt zich wel op de rand van de zone van de HSL. Om die reden is voor het aspect railverkeerslawaai een akoestische beschouwing opgenomen op basis van eerder uitgevoerde akoestisch onderzoeken. Op basis van jurisprudentie is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidbelasting berekend als gevolg van het verkeer op de omliggende 30 km/uur-wegen, te weten de Rodenrijseweg en de Anjerdreef. 7.3.2 Onderzoek Railverkeerslawaai Voor het HSL-tracé zijn diverse akoestische berekeningen uitgevoerd. In opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is in 2004 ter hoogte van de kernen Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek een nieuw alignement ten opzichte van het Tracébesluit voor de HSL vastgesteld. Voor deze wijziging is een akoestisch onderzoek opgesteld dat is verwoord in het rapport ‘Akoestisch onderzoek nieuw alignement HVOB HSL-Zuid, Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek, km 7.8-11.4’ (d.d. 17 december 2004). Op dit moment dient het akoestisch onderzoek te worden gebaseerd op railverkeersgegevens die zijn opgenomen in het emissieregister spoor. In het emissieregister zijn de railverkeersgegevens voor de HSL met alignementwijzigingen opgenomen. In het akoestisch onderzoek uit 2004 zijn ter plaatse van representatieve bestaande woningen de geluidbelastingen door het railverkeer op de HSL met alignementwijzigingen opgenomen. Van alle beschouwde adressen is het adres Rodenrijseweg 199 het meest nabij de onderhavige locatie gelegen. De geluidsbelasting bedraagt op dit adres maximaal 51 dB zodat de voorkeurswaarde van 55 dB niet wordt overschreden.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
36
De afstand van het adres Rodenrijseweg 199 tot aan de HSL bedraagt circa 320 meter. De afstand van het bouwvlak van dit wijzigingsplan tot de HSL bedraagt ongeveer 500 meter. Om deze reden kan aangenomen worden dat de voorkeurswaarde eveneens niet wordt overschreden ter plaatse van dit wijzigingsplan. Het vaststellen van hogere waarden is zodoende niet benodigd. Wegverkeerslawaai Voor de bepaling van de geluidsbelastingen door het wegverkeer zijn berekeningen uitgevoerd met Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Op basis van de GBKN-ondergrond is het rekenmodel ontwikkeld. In het rekenmodel zijn de bronnen (weg), bodemgebieden (akoestisch hard/zacht), objecten (gebouwen enz.) en toetspunten ingevoerd. In het opgestelde rekenmodel is ervoor gekozen de standaardbodemfactor als akoestisch zacht te beschouwen (Bf is 1). Daardoor zijn de gemodelleerde bodemgebieden als akoestisch hard (zoals wegen en trottoirs) te beschouwen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Geomilieu, versie 3.1. Door de gemeente Lansingerland zijn de verkeersgegevens aangeleverd voor de onderzochte wegen. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Regionale VerkeersMilieuKaart, versie 2.2 voor de stadsregio Rotterdam (RVMK 2.2) en betreffen het prognosejaar 2020. In dit onderzoek is het prognosejaar 2026 van belang, 10 jaar na vaststelling van dit wijzigingsplan. Voor de autonome groei van het wegverkeer is 1,5% per jaar aangehouden. Voor een overzicht van het opgestelde rekenmodel en de gehanteerde wegverkeersgegevens wordt verwezen naar bijlage 3 ‘Wegverkeerslawaai’. In bijlage 3 is ook een kaart opgenomen waarop de cumulatieve geluidbelasting is weergegeven vanwege het verkeer op de Rodenrijseweg en de Anjerdreef samen. Uit het onderzoek blijkt dat vanwege het verkeer op de Rodenrijseweg en de Anjerdreef samen, ter plaatse van het bouwvlak, een cumulatieve geluidbelasting optreedt variërend van 35 dB tot maximaal 38 dB. Op deze geluidbelastingen is rekening gehouden met het toepassen van de reductie van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Als deze geluidbelasting wordt vergeleken met de grenswaarden voor gezoneerde wegen blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting ruimschoots onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft. Om deze reden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. 7.3.3 Conclusie De aspecten rail- en wegverkeerslawaai leveren geen belemmering op voor dit wijzigingsplan. 7.4
Luchtkwaliteit
7.4.1 Kader Op grond van de Wet milieubeheer dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Wet luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling mag volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: - de ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsbeleid Luchtkwaliteit (NSL);
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
37
- de ontwikkeling wordt aangemerkt als een project dat Niet In Betekende Mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit; - de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden; - projectsaldering kan worden toegepast. Dit wijzigingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan ‘Lint-Zuid’. Om die reden wordt er teruggevallen op het luchtkwaliteitonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan. 7.4.2 Onderzoek De Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is in principe niet van toepassing op wijzigingsplannen. Niettemin is de voorliggende ontwikkeling aan te merken als een NIBM-project. Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorliggende ontwikkeling van 2 woningen in dit plan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Afbeelding 7.2: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool) In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het projectgebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In de afbeelding 7.2 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Rodenrijseweg en Anjerdreef weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit afbeelding 7.2 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter hoogte van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen maximaal 26,6 μg/m3 is. De jaargemiddelde
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
38
grenswaarde van 40 μg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 μg/m3 (voor PM2,5) wordt niet overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten. 7.4.3 Conclusie Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor dit wijzigingsplan. 7.5.
Milieuzonering
7.5.1 Kader Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en de functie wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Door het aanhouden van voldoende afstand kunnen milieuproblemen ten opzichte van gevoelige objecten voorkomen worden. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. 7.5.2 Onderzoek en conclusie In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die hinder kunnen veroorzaken richting de nieuwe woningen, dan wel in hun bedrijfsvoering worden beperkt als gevolg van de nieuwe woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt derhalve niet tot belemmeringen voor dit wijzigingsplan. 7.6.
Externe veiligheid
7.6.1. Kader Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
39
alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting. Besluit externe veiligheid inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen. Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat: a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of; b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en; c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden. d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
40
In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen. Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). 7.6.2 Onderzoek In het kader van het voorliggende wijzigingsplan zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied beschouwd. Daaruit blijkt dat er nabij het plangebied enkele risicobronnen zijn gelegen die relevant zijn ten aanzien van externe veiligheid. Het gaat om: -
Rotterdam The Hague Airport; aardgasleiding W-521-01.
Rotterdam The Hague Airport Rotterdam The Hague Airport is gelegen op circa 2.500 meter van het plangebied. De provincie Zuid-Holland heeft de beleidslijn “Beleidskader groepsrisico in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport” opgesteld. Hierin worden nieuwe contouren vermeld en wordt ingegaan op een nieuw verantwoordingsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het verantwoordingsgebied moet een berekening en een verantwoording worden gedaan. De beleidslijn wordt opgenomen in het provinciale beleid.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
41
Afbeelding 7.3: Contouren Rotterdam The Hague Airport
De PR 10-6 contour van Rotterdam The Hague Airport reikt niet tot het plangebied. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het verantwoordingsgebied (afbeelding 7.3). Vanuit deze risicobron gelden daarmee geen belemmeringen voor het plan. Aardgasleiding W-521-01 Deze aardgastransportleiding wordt geëxploiteerd door de Nederlandse Gasunie N.V. en is ten noorden van het plangebied gelegen. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 12,52 inch. Ter plaatse van de gasleiding is geen PR 10-6 contour aanwezig. Het invloedsgebied van de leiding bedraagt 140 meter. Dit invloedsgebied reikt niet tot het voorliggende plangebied. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet benodigd. Voor de volledigheid zijn hieronder de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid benoemd. Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding en beperking van rampen Het maatgevende scenario voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (is zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het GR ten gevolge van de aardgasleiding is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel. Voor het ontvluchten heeft het de voorkeur minimaal één (nood)uitgang van de leiding af te richten en alle nooduitgangen aan te laten sluiten op de infrastructuur in de omgeving. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Daartoe is in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan een bescher-
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
42
mende regeling opgenomen. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid De beoogde nieuwe woningen zijn niet specifiek bestemd voor personen met een beperkte zelfredzaamheid. Gebouwen die bestemd zijn voor niet of beperkte zelfredzame personen, huisvesten onder andere ouderen, gehandicapten, kinderen van 0 tot 4 jaar of gevangenen en komen in het plangebied niet voor. Het gaat in het plangebied bovendien om gebouwen met maximaal één bouwlaag met kap, die relatief makkelijk te ontvluchten zijn. De gebouwen worden ontsloten op de Anjerdreef. Deze weg is geschikt als vluchtroute in geval van een incident omdat deze in (zuid)oostelijke richting mogelijkheden biedt tot ontvluchting uit het invloedsgebied van de leiding A-521-01. 7.6.3 Conclusie Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen in het kader van het wijzigingsplan. 7.7.
Overige belemmeringen Inleidend Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. Luchthaven Rotterdam The Hague Airport Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland Ten zuidoosten van het plangebied ligt luchthaven “Rotterdam The Hague Airport”. Ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging van deze luchthaven zijn technische installaties en systemen op en in de omgeving van het luchtvaartterrein aanwezig. Deze zogenaamde Communicatie, Navigatie en Surveillance (CNS)-infrastructuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Obstakels, zowel vast (gebouwen, windmolens, et cetera) als mobiel (bouwkranen, heistellingen, et cetera) vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Verstoring van de apparatuur maakt de CNS apparatuur minder betrouwbaar of zelfs geheel onbruikbaar waardoor direct de veiligheid van het luchtverkeer wordt beïnvloed. Het is daarom in het belang van de veiligheid van de luchtvaart alles in het werk te stellen om de diverse systemen tegen verstorende obstakels te beschermen. Aan de hand van de internationale burgerluchtvaartcriteria dient beoordeeld te worden of de voorgenomen bouwplannen en werktuigen van invloed zijn op de correcte werking van CNS-hulpmiddelen. Binnen het plangebied bevindt zich één toetsingsvlak van de CNS-apparatuur (afbeelding 7.4.), namelijk die van 20 meter ten opzichte van NAP tot en met 30 meter ten opzichte van NAP. In het wijzigingsplan worden echter geen gebouwen of bouwwerken van die hoogtes mogelijk
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
43
gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk dat er voor de toetsingsvlakken een beschermende regeling in het plan wordt opgenomen. Akoestiek Bij de luchthaven “Rotterdam The Hague Airport” speelt ook het aspect ‘akoestiek’ een rol. De maatgevende contour, waarbinnen geen geluidgevoelige bebouwing (zoals woningen) mag worden gerealiseerd, is weergegeven middels de zogenaamde 35 KE-contour. Voorliggend plangebied is gelegen buiten de geluidszones van de luchthaven. Er gelden ten aanzien van geluidhinder als gevolg van de luchthaven binnen voorliggend plangebied dan ook geen restricties.
Afbeelding 7.4: toetsingsvlakken ILS 24. Het plangebied is zwart omcirkeld.
VOR/DME Het plangebied bevindt zich binnen het toetsingsvlak behorende bij de VOR/DME RTM (Rotterdam).Een VOR (VHF Omni-Directional Radiorange) geeft een vliegtuig koersinformatie en een DME (Distance Measuring Equipment) geeft een vliegtuig afstandsinformatie. Het toetsingsvlak van de VOR/DME kent een 600 m vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Binnen deze straal van 600 m geldt een toetsingshoogte van 0 m; elk op te richten object kan verstoring veroorzaken. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 47,66 m (NAP) op een afstand van 3 km. (zie onderstaande afbeelding 7.5).
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
44
Afbeelding 7.5.: toetsingsvlak VOR/DME. Het plangebied is in rood aangeduid.
Het plangebied is binnen het toetsingsvlak VOR/DME gelegen, namelijk die van 20 meter ten opzichte van NAP tot en met 30 meter ten opzichte van NAP. In het wijzigingsplan worden echter geen gebouwen of bouwwerken van die hoogtes mogelijk gemaakt. Er is om die reden ook geen vrijwaringszone opgenomen op de verbeelding. Invliegfunnel Bij de luchthaven “Rotterdam The Hague Airport” hoort een aanvliegroute (invliegfunnel). In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken. De toetsingshoogte ter plaatse van het plangebied bedraagt 45 meter boven NAP. In het wijzigingsplan worden echter geen gebouwen van die hoogte mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk dat er voor de invliegfunnel een beschermende regeling in het plan wordt opgenomen.
Afbeelding 7.6.: uitsnede kaart hoogtebeperkingen invliegfunnel Rotterdam The Hague Airport. Het plangebied is in rood aangegeven.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
45
7.8.
Duurzaamheid
7.8.1. Kader Nationaal klimaatbeleid Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. De korte termijn doelstelling voor Nederland is de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen in de periode van 2008 - 2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeel van twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (30% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). De Nederlandse overheid wil de helft van de nodige emissiereductie behalen met binnenlandse maatregelen en de andere helft uit het buitenland met behulp van de flexibele instrumenten uit het Kyotoprotocol. Het landelijke klimaatbeleid kent vier concrete doelstellingen die van toepassing zijn op de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied: in geval van nieuwbouw: het realiseren van een EPC (energieprestatiecoëfficiënt)verscherping van tien procent ten opzichte van het bouwbesluit; in geval van nieuwbouwprojecten > 250 woningen (of 25.000 m2 bedrijvigheid): het realiseren van een EPL (energieprestatie op locatie) van 7,2; in geval van herstructureringsopgaven > 250 woningen (of 25.000 m2 bedrijvigheid): het realiseren van een EPL van 6,5; het realiseren van vijf procent duurzaam opgewekt energiegebruik in gemeenten in 2010. Uit een energieonderzoek (of energievisie) met betrekking tot het te ontwikkelen gebied moet blijken in hoeverre de genoemde doelstellingen relevant en haalbaar zijn. Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Klimaatagenda gemeente Lansingerland De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om in 2025 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Duurzaamheid maakt bij de gemeente Lansingerland onderdeel uit van de ambities uit het collegeprogramma en wordt gehanteerd als leidend principe, of het nu gaat om energiegebruik, wateropvang, woningbouw of sociale structuren. In Lansingerland liggen goede kansen voor duurzaamheid met betrekking tot energie. Door bijvoorbeeld rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. Hierbij moet gedacht worden aan: zongericht verkavelen of bouwen: Het zodanig inrichten van een woongebied dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
46
door opwarming door de zon van het gebouw of actief. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warmwater. compact bouwen: Hierbij wordt gekozen voor een bouwvorm, waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn. warmtelevering door gebruik van restwarmte: een voorbeeld hiervan is het gebruik in woningen of bedrijven van restwarmte die vrijkomt bij elektriciteitscentrales, industrie en afvalverbranding. warmteopwekking door een kleinschalige warmtekrachtinstallatie. Dit betreft het gebruik maken van overige duurzame energiebronnen, bijvoorbeeld aardwarmte, koude- of warmteopslag in de bodem, zonne-energie, biomassacentrales en warmtepompen. Verder kunnen stedenbouwkundige eisen worden opgenomen, die tevens bijdragen aan een ‘energiebewust' plan. Hieronder staan enkele voorbeelden genoemd. Het is mogelijk om als randvoorwaarde vast te leggen dat de bebouwing, dakhelling, nokrichting in zuidelijke richting zijn georiënteerd. Dit kan bijvoorbeeld door de rooilijnen vast te leggen. Op deze manier kan passieve zonne-energie beter benut worden. De onderlinge oriëntatie van bebouwing kan zo worden vorm gegeven dat beschaduwing wordt vermeden. De bijgebouwenregeling kan het bouwen van serres (tot de hoogte van de woning) toelaten. Om dit soort maatregelen te benutten moet het energiethema in een vroeg stadium van de planontwikkeling worden meegenomen.
Materiaalgebruik Bij materiaalgebruik kan gestreefd worden naar vernieuwbare bronnen. De nadruk ligt daarbij op een verantwoorde productiewijze. Zo is voor het gebruik van hout het FSC-keurmerk ontwikkeld en moet het gebruik van uitloogbare metalen zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarnaast kunnen er milieuvriendelijkere alternatieven worden gebruikt. Bijvoorbeeld schapenwol in plaats van steenwol. Grondstoffen Grondstoffen zijn eindig of beperkt voorradig. Waterbesparing kan er voor zorgen dat er toch voldoende water voor iedereen beschikbaar is. Terwijl systeembouw leidt tot een optimaler gebruik van grondstoffen en minder productie van afval. Uitloogbare materialen Onder het toepassen van uitloogbare materialen worden materialen verstaan zoals zink, lood en koper. Onder invloed van weersomstandigheden treedt er corrosie op bij deze materialen. In Lansingerland wordt het hemelwater zoveel mogelijk losgekoppeld van de riolering en geloosd op het oppervlaktewater. Dit zou betekenen dat deze materialen uitspoelen in het oppervlakte water en neerslaan in het slib. Dit slib raakt dan verontreinigd. Hierdoor brengt het afvoeren van dit slib hoge kosten met zich mee. Er zijn de volgende alternatieven op de markt voor deze materialen: polyester, staal/hout met EPDM-folie (goot), gecoat staal, gecoat zink, PPC (polypropyleen copolymeer, PP (polypropeen), PVC met hergebruikgarantie, PE (polyetheen) en PA . FSC-hout FSC is het enige keurmerk voor bosbeheer dat echt onafhankelijk, internationaal en operationeel is. FSC is met haar 10 principes eenduidig in de definiëring van wat goed beheerd bos is. Een product dat het FSC-keurmerk draagt, is daarom gegarandeerd vervaardigd uit hout
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
47
afkomstig uit goed beheerd bos. FSC is de enige organisatie die een certificeringschema heeft opgesteld voor alle soorten bossen en plantages dat wereldwijd kan worden toegepast. De succesformule van het onafhankelijke FSC-keurmerk schuilt erin dat zowel alle grote milieu- en ontwikkelingsorganisaties in de wereld als het (internationale) bedrijfsleven zich achter het FSCkeurmerk scharen. Actieprogramma Realistisch Duurzaam Het actieprogramma is een uitwerking van de startnotitie Realistisch Duurzaam, die de gemeenteraad op 23 april 2015 vaststelde. Die notitie straalde ambitie uit: Lansingerland wil een energieneutrale, klimaatbestendige gemeente worden, waarin op een zo duurzaam mogelijke manier met grondstoffen wordt omgegaan. De notitie stelt ook dat het in de eerste plaats de mensen zijn die deze ambitie moeten waarmaken. Gemeente, bewoners en ondernemers in Lansingerland slaan de handen ineen om dit te bereiken. De gemeente geeft daarin niet alleen het goede voorbeeld, maar krijgt ook een nieuwe rol; als coproducent geeft de gemeente ruimte aan initiatieven van buitenaf, zetten ze in op kennisdeling en stellen ze waar nodig kaders. Het actieprogramma Realistisch Duurzaam bestaat uit drie programmalijnen: Programma 1: Aansluiten bij ontwikkelingen (buiten) Programma 2: Zelf actief meedoen (binnen) Programma 3: Nieuwe stromen (energietransitie) In de startnotitie zijn naast de drie programmalijnen ook inhoudelijke speerpunten benoemd: grondstoffen, energie en klimaatadaptatie. De realisatie van deze speerpunten komt in elke programmalijn en in de projecten daarbinnen terug. 7.8.2. Onderzoek en conclusie Bij nieuwbouw wordt in ieder geval toepassing gegeven aan de wettelijke verplichtingen op dit gebied. Daarnaast zal het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid bij het ontwerp van de woningen in acht worden genomen. Onder meer het gebruik van uitloogbare materialen wordt zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is de woning zodanig gepositioneerd dat één van de twee dakvlakken op het zuiden is georiënteerd, waardoor er is gekozen voor het actief benutten van zonne-energie middels zonnepanelen. Daarnaast zullen de nieuwe woningen voldoen aan de EPC-norm, worden er HR-verwarmingsketels geïnstalleerd en zal er gebruik worden gemaakt van LED-verlichting. Tevens worden er aan de achterzijde van de woningen diverse bomen aangeplant.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
48
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
49
8
Uitvoerbaarheid
8.1
Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld. Met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
8.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Met dit wijzigingsplan wordt voorzien in de bouw van twee woningen nabij het perceel Anjerdreef 31. De nieuwe bebouwing wordt op een gepaste wijze ingevoegd in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Tevens wordt de ontwikkeling passend geacht binnen de actuele beleidskaders van het Rijk, de provincie en gemeente. Daarnaast wordt in de wijzigingsprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 9 van deze toelichting). Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
8.3
Handhavingsaspecten Inleidend Het wijzigingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het wijzigingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
50
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels. Vertaling naar bestemmingsregeling Door middel van het opnemen van flexibiliteitsbepalingen (binnen de bestemmingen en door middel van (algemene) afwijkingsregels en algemene wijzigingen) wordt ingespeeld op de toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp
51
9
Procedure
9.1
Voorbereidingsfase Overleg Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het concept-ontwerpwijzigingsplan van 27 november 2015 tot en met 24 december 2015 beschikbaar gesteld aan diverse overlegpartners. Gedurende deze termijn zijn overlegreacties ontvangen van de DCMR, het Hoogheemraadschap van Delfland, Dunea, Gasunie, KPN en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR). Alle overlegpartners hebben ingestemd met het voorliggende wijzigingsplan. Wel is paragraaf 7.8 ‘Duurzaamheid’ op verzoek van de DCMR aangevuld.
9.2
Ontwerpfase Na afronding van het vooroverleg is de formele wijzigingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpwijzigingsplan, alsmede enkele ambtshalve wijzigingen. Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
9.3
Vaststellingsfase De eventuele aanpassingen die volgen uit de zienswijzen worden verwerkt in het wijzigingsplan. Ook kunnen er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen worden doorgevoerd. Burgemeester en wethouders stellen ten slotte het wijzigingsplan vast. Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De termijn om beroep in te dienen bij de ABRvS vangt aan met ingang van de dag nadat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.
Wijzigingsplan “Nabij Anjerdreef 31” Toelichting Ontwerp