rp
gemeente Eind hoven
Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer
Raadsnummer OQ.R43Q.OOI inboeknummer oaQoo36x8 Beslisdatum Bikw aS maart 2003 Dossiernummer Sr3.ySr
Raadsvoorstel inzake de nota weistandsbeleid "De toetsing gestuurd" 1 Inleiding Het concept van de nota welstandsbeleid "De toetsing gestuurd" is onderwerp geweest van inspraak. De nota heeft ter inzage gelegen van 19 augustus t/m 20 september 2002. De reacties treft u hierbij aan.
2 Probleemstelling Op 1 januari 2003 is de Woningwet 2003 van kracht geworden. Een van de meest opvallende veranderingen in deze wet betreft de welstandszorg. Een deel van de voorgestelde maatregelen vloeit voort uit maatschappelijke kritiek op het welstandstoezicht. Juist omdat de wetgever het bestaansrecht van het welstandstoezicht als over-
heidstaak onderschrijft, poogt zij binnen het kader van de Woningwet het welstandstoezicht te vernieuwen middels de volgende wijzigingsvoorstellen: aanscherping van de politieke verantwoordelijkheid van het lokale bestuur voor het welstandstoezicht; vaststellen van een welstandsnota door de gemeenteraad, waarin welstandscriteria worden opgenomen. Zonder deze nota heeft de welstandscommissie geen adviesbevoegdheid en zijn bouwactiviteiten welstandsvrij; betrokkenheid van belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van de welstandsnota; verbetering van de kwaliteit en het transparant maken van de welstandsadvisering via jaarverslagen door burgemeester en wethouders en welstandscommissie, openbaarheid vergaderingen en vastleggen maximale zittingstermijnen van voorzitter en leden van de commissie.
Bovengenoemde punten zullen alle een plek vinden in de voor u liggende nota. Deze nota vindt zijn wettelijke basis in artikel 12, eerste lid van de Woningwet 2002. Hierin zal naast de procedurele en organisatorische componenten een belangrijke plaats moeten worden ingeruimd voor de welstandscriteria, waarvoor de wetgever een object- en gebiedsgerichte aanpak voorstelt. Deze criteria waaraan een bouwplan moet worden getoetst moeten zo concreet mogelijk zijn. Zonder criteria mag geen welstandstoets meer plaatsvinden. Zij hangen uiteraard zeer nauw samen met de bestaande en de na te streven ruimtelijke en architectonische kwaliteit van de te onderscheiden gebieden. Dit houdt in dat het welstandsbeleid niet is los te zien van het architectuurbeleid, het reclame-
vk
Raadanummer Og.R4QQ.OOI
beleid en het monumentenbeleid. Al deze beleidsvelden zullen dan ook een plaats krijgen onder de koepel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid: "Van Dakkapel tot Lichttoren".
In de Woningwet 2003 is ten aanzien van het welstandstoezicht een tweedeling te bespeuren. Enerzijds wordt getracht de welstandstoetsing te sturen door middel van het procedurele en organisatorische aspect van het werkveld, met als belangrijkste nieuwe element de verplichting tot openbaarheid van vergaderen. Deze kant van de welstandszorg dient te worden geeffectueerd op 1 januari 2003, de datum van inwerkingtreding van de wet.
Anderzijds wordt gestuurd via de inhoudelijke kant, de object- en gebiedsgerichte criteria. Daarvoor heeft de wetgever de gemeenten een overgangstermijn van 18 maanden gegeven. Door nu beide aspecten op te nemen in een welstandsnota, valt deze daarmee uiteen in twee delen, namelijk de toetsing en het stuur, die elk een uiterste datum van goedkeuring door de raad kennen, te weten 1 januari 2003 respectievelijk 1 juli 2004.
Voor u ligt het eerste deel waarin de procedurele en organisatorisch aspecten van het welstandstoezicht in Eindhoven zijn beschreven.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes In het onderzoek "Welstand op een nieuwe leest" (Sdu uitgevers, 1999) werd geconcludeerd dat de procedures in veel gevallen introvert zijn en niet gericht op openbaarheid en publieke verantwoording. Een van de gevolgen daarvan is een breed geconstateerd "achterkamertjesgevoel". Het voorliggende deel van de nota geeft gedetailleerd weer hoe de welstandscommissie is samengesteld en functioneert, hoe zal worden omgegaan met de openbaarheid van vergaderen en hoe de procedures zijn ten aanzien van de advisering. Nu dergelijke zaken voor het eerst uitputtend zijn beschreven en - na inspraak- vastgesteld door de gemeenteraad, en bovendien voorzien is in meer openheid, mag meer betrokkenheid bij en een beter maatschappelijk begrip en draagvlak voor het werk van de welstandscommissie worden verwacht. Het aantal klachten over de procedurele (niet over de inhoudelijke!) kant van de welstandsadvisering, kan als meetpunt worden gehanteerd.
3a Milieutoets Niet van toepassing.
4 Wijze van aanpak/oplossingsrichting Na de inleiding waarin de context van de nota wordt beschreven en een evaluatie wordt gegeven van de vorige welstandsnota "Van toetsen naar sturen" uit 1991, volgt een beschrijving van de wettelijke basis van het welstandstoezicht, zoals deze in de Woningwet 2003 zal worden vastgelegd.
+ga
Raadsnummer OQ.R433.OOI
Alvorens over te kunnen gaan tot de beschrijving van de organisatorische en procedurele aspecten van het welstandstoezicht dient vervolgens eerst de afweging te worden gemaakt tussen het aanstellen van een welstandscommissie of een stadsbouwmeester als substituut daarvan, nu de Woningwet de gemeenten daarin expliciet de keuze laat. Zoals beschreven in hoofdstuk 3.2 van de conceptnota speelt in deze afweging een rol dat de herziening van het welstandstoezicht mede is gestoeld op de maatschappelijke en professionele kritiek op de welstandspraktijk. Daarbij werden termen gehanteerd als "subjectiviteit", "schijn van willekeur" en : "achterkamertjesgevoel". Ook het ontbreken van een debat over architectuur en steden-
bouw binnen veel commissies zou een adequate reactie op vakinhoudelijke ontwikkelingen belemmeren. Het aanstellen van een stadsbouwmeester in plaats van een welstandscommissie lijkt op geen van de bovengenoemde kritiekpunten een antwoord te geven. Niet alleen een reductie van subjectiviteit lijkt ver weg in het geval van de individuele beoordeling door een stadsbouwmeester. Ook door het ontbreken van de verplichting tot openbaar vergaderen bij deze constructie is het inzicht in de totstandkoming van het welstandsadvies zeer minimaal. De figuur van een stadsbouwmeester doet dan ook geen recht aan de motieven die ten grondslag hebben gelegen aan het veranderingsproces van het welstandstoezicht.
Tenslotte wordt puntsgewijs de samenstelling en werkwijze van de welstandscommissie beschreven. Deze is gebaseerd op de huidige gang van zaken en waar nodig aangepast op basis van ervaringsgegevens of gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe wettelijke bepalingen ten aanzien van openbaarheid. Conform het gestelde in de Woningwet dient de gemeente bij de voorbereiding van de welstandsnota de gelegenheid tot inspraak te bieden. Dat geldt met name voor het hart van de welstandsnota, de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria, maar om echter niet het risico te lopen dat de nota als onzorgvuldig voorbereid kan worden beschouwd, is de gelegenheid tot inspraak ook voor dit eerste deel geboden (van 19 augustus t/m 20 september 2002.
5 Financiele gevolgen en risico’ s Met name door het feit dat de vergaderingen van de grote commissie openbaar worden, dienen andere eisen te worden gesteld aan de vergaderruimte. Daarin zullen voorzieningen moeten worden getroffen om de openbaarheid ook effectief te laten zijn. Bezoekers van deze vergadering moeten immers enerzijds kunnen volgen waarover de commissie beraadslaagt en anderzijds voldoende afstand bewaren om de commissie niet te hinderen bij haar werkzaamheden. De aanpassingen aan de vergaderruimte zijn gelegen in extra audiovisuele hulpmiddelen, die overigens niet exclusief voor de welstandscommissie zullen hoeven zijn, maar ook breder kunnen worden ingezet.
Raadsnummer OQ.R433.OOI
Daarnaast zullen de vergaderingen van de grote commissie door hun openbaarheid een andere stijl van vergaderen verlangen. Dit heeft tot gevolg dat deze vergaderingen langer zullen duren. Omdat anderzijds overgegaan kan worden tot een zekere mate van ambtelijke toetsing van plannen is vooralsnog niet duidelijk of het budget voor de vacatiegelden voor de leden van de welstandscommissie zal moeten worden verhoogd. Daarom zal in eerste instantie met het bestaande budget kunnen worden volstaan. Mocht dit niet toereikend blijken te zijn dan zal daarvoor in de toekomst middels een afzonderlijk dossier een voorstel worden gedaan.
Sa Bestuurlijke kaders Het vergaderen in openbaarheid en het stellen van heldere toetsingscriteria past in de filosofie Samen Stad.
6 Overige gevolgen van de aanpak Gelet op de bepalingen in de Woningwet, zullen de in het voorliggende deel van de welstandsnota besproken zaken ook moeten worden verwerkt in de desbetreffende artikelen van de Bouwverordening.
7 Resultaten van overleg / inspraak Het eerste deel van de welstandsnota, dat de organisatorische en procedurele kanten van het welstandswerk beschrijft, heeft om te voldoen aan het gestelde in artikel 12a, tweede lid van de herziene Woningwet, ter visie gelegen van 19 augustus t/m 20 september 2002. Daarnaast is het toegezonden aan een aantal van belang zijnde natuurlijke en rechtspersonen, met het verzoek om te reageren. Er is een reactie ontvangen van: de BNA Kring Zuidoost-Brabant; Woningstichting SWS; Woningstichting Hertog Hendrik van Lotharingen; de monumentencommissie. Ook is de conceptnota om advies voorgelegd aan de welstandscommissie. Ook haar reactie kunt u hieronder aantreffen. Alle reacties zullen hieronder afzonderlijk worden besproken. Bestuur van de Kring Zuidoost-Brabant van de Bond Nederlandse Architecten (verder te noemen BNA).
Naast een aantal opmerkingen die betrekking hebben op de volgende, nog te verschijnen, delen van de welstandsnota en waarop hier verder niet zal worden ingegaan, komt de BNA met de volgende bemerkingen: Zij is van mening dat enkele leden van de commissie reeds langer dan drie jaar zitting hebben in de commissie en derhalve niet nog eens voor drie jaar - tot 1 januari 2006kunnen worden herbenoemd.
Raadsnummer 03.R433.OOI
Reactie.
De BNA gaat in haar reactie voorbij aan het overgangsrecht, zoals dat is verwoord in artikel Vl, lid 6 van de Woningwet, waarin staat dat de zittingstermijn van zittende leden aanvangt op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet en dat het lidmaatschap van leden die op dat moment reeds drie jaar in de commissie zitting hebben drie jaar na inwerkingtreding vervalt. Met andere woorden: de zittingstermijn voor alle zittende leden is drie jaar na inwerkingtreding van de wet, met een herbenoe-
mingmogelijkheid voor die leden die nog geen drie jaar in de commissie zitting hadden genomen op het tijdstip van inwerkingtreding. Ook wordt door de BNA de vraag gesteld hoe wordt voorkomen dat leden van de welstandscommissie eigen werk of werk van hun eigen bureau moeten beoordelen. Reactie.
In paragraaf 2.3.2 "Onafhankelijkheid" wordt gesteld dat leden geen eigen werk mogen beoordelen. In de praktijk komt het er op neer dat het secretariaat geen plannen agendeert voor de vergaderingen waarin de desbetreffende architect aanwezig is. Is dat niet mogelijk, omdat het plan behandeld dient te worden in de grote commissie, waarbij dus alle leden aanwezig zijn, dan zal het betreffende commissielid bij de behandeling van dit plan de vergadering verlaten. Dit zal ook steeds in de notulen van de vergadering worden opgenomen. Het is aan te bevelen om de tekst van de desbetreffende paragraaf in deze zin aan te vullen. Daarnaast is de BNA van oordeel dat het mandateren van adviestaken aan de secretaris strijdig is met het onafhankelijke karakter van de welstandscommissie, zoals dat in de conceptnota is omschreven. Reactie.
De BNA gaat in haar reactie voorbij aan het feit dat de wetgever, door het verplicht stellen van het ontwikkelen van objectgerichte criteria, impliciet is uitgegaan van mandatering aan een ambtenaar. In de stukken van de Tweede Kamer en in de nota
van toelichting bij het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken wordt dan ook veelzeggend gesproken over "loketcriteria". In hoofdstuk 3.5 van de conceptnota lijkt dit voldoende omschreven. Ten aanzien van de openbaarheid van vergaderen merkt de BNA op dat wellicht een verhevigd "achterkamertjeseffect" zal optreden nu de vergaderingen van halve en kleine commissie niet openbaar zijn. Zij voegt in dit verband daar de suggestie aan toe dat, zo de wet dit toelaat, het misschien toch verstandiger is om de vergaderingen alleen toegankelijk te maken voor opdrachtgevers en ontwerpers.
vi
Raadsnummer 03.R4$3.00I
Reactie.
De BNA lijkt met dit laatste te suggereren om het openbare karakter van de grote commissies te beperken tot belanghebbenden. Dit lijkt echter in tegenspraak met haar eerste bemerking en is bovendien in strijd met de wet. Zij geeft ook niet aan waarom een eventueel "achterkamertjeseffect" zou worden vergroot als een deel van de vergaderingen openbaar zou worden en het andere deel niet. Voorts is de BNA van oordeel dat in paragraaf 3.7 "supervisor" een zo mogelijk vol-
ledige opsomming gegeven dient te worden van zwaarwegende redenen die kunnen leiden tot een andere rolverdeling tussen supervisor en welstandscommissie dan omschreven. Dit zou in haar ogen "achterkamertjeseffect" en willekeur tegen kunnen gaan. Als voorbeeld van een andere rolverdeling wordt daarbij genoemd dat een supervisor voor een bepaald deelgebied fungeert als stadsarchitect die de welstandscommissie vervangt. Reactie.
Hieromtrent kan een tweetal opmerkingen worden gemaakt. In de eerste plaats lijkt het een met het ander in strijd. Immers een supervisor die fungeert als stadsarchitect en daarmee de welstandscommissie vervangt, onttrekt zich geheel aan de relatieve openbaarheid, zoals die nu wettelijk voor de vergaderingen van de welstandscommissie is voorgeschreven. Dit, gepaard aan het solistisch optreden van zo’n supervisor is dus allerminst een oplossing ter voorkoming van "achterkamertjeseffect" en willekeur. Dit is juist de achterliggende redenatie geweest om niet over te gaan tot het instellen van de functie van stadsarchitect, zoals die is bedoeld in de Woningwet. In de tweede plaats kan verwezen worden naar het verslag van het symposium over de rolverdeling tussen supervisor en welstandscommissie dat de Eindhovense welstandscommissie samen met de TUE heeft georganiseerd op 24 april 1998. Een van de conclusies die daaruit getrokken kan worden is juist dat de rollen van beiden strikt gescheiden dienen te worden zonder dat sprake moet zijn van concurrentie. Een andere dan de voorgestelde rolverdeling is dus niet te prefereren. Indien dit in de toekomst echter, om zwaarwegende redenen die nu nog niet zijn te voorzien, noodzakelijk wordt geacht, is in de nota, om starheid te voorkomen, de mogelijkheid ingebouwd om gemotiveerd van deze rolverdeling af te wijken. Vervolgens acht de BNA het principieel onjuist dat in paragraaf 3.8 "motiveren van het advies", wordt aangegeven dat in voorkomende gevallen de welstandscommissie een aanwijzing kan geven om een ontwerp te verbeteren. Volgens de BNA moet de ontwerper aan het advies voldoende hebben om het plan aan te passen. Reactie.
In beginsel is dit juist. De welstandscommissie dient slechts aan te geven of een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand en in het geval dat niet zo is, omkleedt zij dat met redenen. In de concepttekst is echter voldoende omschreven om wat voor
rp
Raadsnummer 03.R433.OOI
soort gevallen het gaat en dat zijn niet dezelfde als de BNA bedoelt. Ook het niet-ver-
plichtende karakter van de aanwijzingen is voldoende duidelijk gemaakt. Gelet hierop wordt voorgesteld hieromtrent niets in de tekst te wijzigen. De BNA is vervolgens van oordeel dat in paragraaf 3.13 de status van de second opinion op verzoek van de aanvrager helder moet worden geformuleerd in die zin dat het college en de aanvrager zich conformeren aan de uitspraak. Reactie.
Dit is onjuist. Immers, indien een aanvrager een second opion nodig heeft is er al sprake van een collegebesluit over dat bouwplan en is er blijkbaar door de aanvrager bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Een second opinion kan voor de aanvrager een extra argument betekenen in deze procedure. Het kan niet zo zijn dat burgemeester en wethouders in een bezwarenprocedure reeds bij voorbaat zich aan deze uitspraak zullen conformeren. Net zoals dat het geval is ten aanzien van het advies van de Eindhovense commissie, zal het college zich daar een zelfstandig oordeel over vormen.
Ten aanzien van dit punt wordt voorgesteld om de concepttekst niet te wijzigen. In dit verband is de BNA tevens van oordeel dat de kosten van de second opinion dienen te worden verhaald op de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Reactie.
In eerste instantie zullen kosten moeten worden gemaakt voor de second opinion op verzoek van de aanvrager. Hij is niet verplicht dit te doen via de gemeente en kan ook zelf elders een advies laten opstellen. Ook daarvoor zal hij moeten betalen. Mocht nu aan het einde van de procedure blijken dat aanvrager in het gelijk wordt gesteld, dan staat het hem vrij om een schadeclaim bij de gemeente in te dienen. Dat echter is een procedure die juridisch gezien los staat van het welstandsbeleid en daarom hoort een overweging hieromtrent niet thuis in deze nota. Woningstichting SWS (verder te noemen SWS).
Afgezien van enkele opmerkingen die betrekking hebben op nog te verschijnen delen inzake object- en gebiedsgerichte welstandscriteria, gaat de SWS in haar reactie in op het feit dat slechts formeel beroep kan worden aangetekend tegen een negatief welstandsoordeel nadat de bouwvergunning is geweigerd. De SWS stelt dat, in het grote belang van continuÃŕteit in de voorbereidingsfase van complexe regionale projecten en de grote maatschappelijke gevolgen van vertraging hierin bij onder andere herstructureringsprojecten, het wenselijk lijkt om dit formele beroep in een eerder stadium mogelijk te maken.
Raadsnummer OQ.R43Q.OOI
Âńfa Reactie.
Hieromtrent kan worden opgemerkt dat projecten waar de SWS op doelt in alle gevallen onderwerp zijn van vooroverleg in de vorm van een principeverzoek of schetsplan Dit is dus de fase voor de aanvraag om bouwvergunning. Dit is de fase waarin alle van belangzijnde aspecten van een bouwinitiatief, waaronder het welstandsaspect, worden onderzocht. Mocht een van deze aspecten niet voldoen aan de wette-
lijke eisen, dan heeft de aanvrager de keuze tussen aanpassen van het plan of ongewijzigd doorzetten en daarmee een negatieve beslissing uitlokkend van burgemeester en wethouders. De ervaring leert dat in het geval van de hierboven genoemde majeure plannen het welstandsaspect lang niet de meest tijdsbepalende factor in het planproces blijkt te zijn en bovendien dat de opdrachtgever in alle gevallen door middel van een wijziging van het plan tot een positief welstandsadvies lijkt te willen komen. Daarmee is een zeer vroege beroepsmogelijkheid dus niet aan de orde. Indien nu de SWS daar in de toekomst anders mee om wenst te gaan en het welstandsoordeel eerst bestuurlijk zou willen toetsten, dan dient dit voor alle aspecten van het bouwplan te gelden, van bouwbesluit tot brandveiligheidseisen en van bestemmingsplan tot de Wet geluidhinder. Het kan echter niet zo zijn dat het college voor elk van deze deeladviezen aparte besluiten zal kunnen nemen, te meer niet omdat
het een samenhangt met het ander. De wetgever heeft hierop trouwens wel enigszins geanticipeerd door in artikel 56a van de nieuwe Woningwet de fasegewijze bouwvergunning mogelijk te maken. Dit houdt in dat reeds na zes in plaats van twaalf weken na indiening van de bouwvergunning een beroepsgevoelige beslissing genomen kan worden.
6elet hierop wordt voorgesteld hieromtrent geen wijzigingen op te nemen in paragraaff 3.10 "Beslissing".
Woningstichting Hertog Hendrik van Lotharingen.
De Woningstichting beperkt haar reactie tot de constatering dat voor haar belangrijke aspecten als de mogelijkheid tot toelichting van een plan en de betrokkenheid van de welstandscommissie bij de vaststelling van bestemmingsplannen, voldoende in de conceptnota zijn verankerd.
De welstandscommissie. In haar brief van 18 september 2002 stelt de commissie dat zij in grote lijnen kan instemmen met de concepttekst. Zij plaatst daarbij enkele kanttekeningen die niet het welstandsbeleid maar het architectuurbeleid betreffen. Deze zullen dan ook in over-
weging worden genomen bij het opstellen van dat deel van "Van dakkapel tot Lichttoren" dat het architectuurbeleid zal beschrijven.
Inzake de onderhavige nota betreffende het welstandsbeleid zou de commissie graag zien dat hierin expliciet een missie zou worden omschreven. Zelf formuleert zij deze in haar brief als volgt: "De vvelstandscommissieis er niet om te straffen, maar om bouvvplannen te begeleiden en te verbeteren".
Raadsnummer OQ.R4$3.OOI
Reactie.
Voorop staat dat de onderhavige nota een beleidskader vormt dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld en waarbinnen de welstandscommissie zal opereren. Dit houdt in dat een eventuele missie slechts in de nota zal kunnen worden opgenomen indien deze door de raad wordt gedragen. Wat de commissie in de hierboven geformuleerde missie aan de orde stelt gaat in zijn algemeenheid verder dan wat de Woningwet beoogt. Immers, een plan begeleiden en verbeteren kan voor een aantal plannen meer betekenen dan een advies formuleren waarom dat plan al dan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Met andere woorden: begeleiden en verbeteren kan ook inhouden dat de commissie veranderingen voorstelt aan een plan dat reeds voldoet aan de in de Woningwet bedoelde ondergrens van redelijke eisen van welstand. De vraag is daarom of de gemeente Eindhoven de ambitie heeft om veranderingen of toevoegingen aan het stadsbeeld zodanig te begeleiden dat een beter resultaat zal worden bereikt dan het minimum van de redelijke eisen van welstand. In feite behoort deze vraag tot het domein van het architectuurbeleid en niet het welstandsbeleid. Daarom wordt voorgesteld niet op de suggestie van de commissie in te gaan.
Daarnaast doet de commissie de aanbeveling om de rol van de ambtelijk adviseurs van de sectoren Strategie en Planontwikkeling (van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer) in de nota op te nemen. Reactie.
Om het beeld van de ambtelijke ondersteuning van de welstandscommissie te completeren is het inderdaad raadzaam om hierover een aparte paragraaf 2.3.6 op te nemen met daarin de volgende tekst:
2.3.6 Ambtelijke ondersteuning vanuit de sectoren Strategie en Planontwikkeling. "De commissie wordt tijdens de plenaire vergaderingen, naast de secretaris, bijgestaan door twee ambtelijke adviseurs. Het hoofd van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van de sector Strategie is aanwezig om de commissie te informeren over de kaderstellende randvoorwaarden die deze sector heeft geformuleerd ten aanzien van de voorliggende bouwinitiatieven. Daarnaast is de vakgroepcoordinator Stedenbouw van de sector Planontwikkeling aanwezig om de commissie informatie te verschaffen over de stedenbouwkundige uitwerking binnen de strategische kaders. Voor zeer specifieke gevallen kan de commissie zich ad hoc laten bijstaan door specialisten op dit terrein.
De beide adviseurs houden de commissie tevens op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen hun sectoren, voorzover dat voor het functioneren van de commissie van belang is".
Raadsnummer 03.R4QQ.OOI
Voorts stelt de welstandscommissie in haar reactie van oordeel te zijn dat in paragraaf 3. 2 "Grote commissie", explicieter zou moeten worden omschreven welke
gemeentelijke plannen aan de commissie zullen worden voorgelegd en op welk tijdstip. Ook de status van het welstandsadvies en de verantwoordelijkheden zouden daarbij helder moeten worden gemaakt. Reactie.
Deze aanbeveling is de commissie waarschijnlijk ingegeven doordat de ervaring haar leert dat er tot op heden, hoewel een kentering merkbaar is, nog steeds gerneentelijke plannen of bouwinitiatieven zijn, waarvoor reeds randvoorwaarden zijn geformuleerd door de sector Strategie of de sector Planontwikkeling die pas in een laat stadium aan de commissie ter informatie dan wel consultatie zijn voorgelegd. Om onduidelijkheid hieromtrent te vermijden is het inderdaad raadzaam hierover het volgende op te nemen in paragraaf 3.2.
De afdeling Stedelijke Ontwikkeling maakt gebiedsgerichte visies op drie abstractieniveaus: strategische visies (bijvoorbeeld Westcorridor); ontwikkelingsvisies (bijvoorbeeld Strijp S en Stationsdistrict), ook voor integrale Wijkvernieuwing (bijvoorbeeld Philipsdorp, Kruidenbuurt); kaders gebiedsontwikkeling (bijvoorbeeld Dommeltuin-Kantongerecht).
In principe is de fasering van dergelijke plannen identiek: startnotitie; opstellen conceptvisie;
informeel vooroverleg externe partijen, portefeuillehouder, intern ambtelijk; afronding conceptvisie, aanbieding aan burgemeester en wethouders, vrijgave formele inspraak; verwerking inspraak, opstellen definitieve nota; aanbieding burgemeester en wethouders/raad. De welstandscommissie zal geraadpleegd worden ten tijde van het informeel vooroverleg. Het college van burgemeester en wethouders kan dan bij de besluitvorming zien wat de mening van de Welstand was en in hoeverre deze mening verwerkt is in het definitieve voorstel aan het college voor vrijgave voor inspraak. Het is aannemelijk te veronderstellen dat de mening van Welstand zwaarder weegt, naarmate het plan concreter wordt. Tenslotte komt het steeds dichter bij een formele bouwaanvraag. Vervolgens is de commissie van oordeel dat in paragraaf 3.9 "Toelichting op de afgegeven adviezen" zou moeten worden toegevoegd dat tijdens het spreekuur van de secretarissen geen nieuwe welstandsadviezen of -suggesties zullen worden gedaan.
Raadsnummer Og. R4$$.OOI
Reactie.
Dit is correct, maar weliswaar slechts geldend voor die plannen die niet aan de secretarissen zijn gemandateerd.
Derhalve zou de volgende tekst in deze paragraaf kunnen worden ingevoegd: "Het spreekuur is expliciet bedoeld om toelichting te geven op het geformuleerde welstandsadvies. Dit houdt in dat de secretaris tijdens dit spreekuur geen nieuwe welstandsadviezen of -suggesties zal (kunnen) doen, tenzij het een aan hem gemandateerd plan betreft". Tenslotte geeft de commissie, naast enkele kleine redactionele opmerkingen, aan dat de houdbaarheid van paragraaf 2.3.3 "zittingstermijn" kan worden verlengd door de namenlijst te laten vervallen en dat de leesbaarheid van paragraaf 1.1 zou kunnen worden verbeterd door te beginnen met de aanleiding tot de nota in plaats van met het huidige juridische kader. Reactie.
Deze opmerkingen zijn terecht en kunnen eenvoudig in de tekst worden ingepast. De monumentencommissie. Ook de monumentencommissie gaat in haar reactie in op de late inschakeling van de welstandscommissie in het bouwproces. Zij voegt daaraan toe dat de betrokkenheid van beide commissies bij de kaderstelling voor gebiedsontwikkeling ook structureel zou moeten worden verankerd in het voor de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer opgestelde estafettemodel. Reactie.
De eerste opmerking is terecht en ook door de welstandscommissie in haar reactie opgemerkt. Bij de bespreking daarvan is aangegeven hoe de welstandsnota ten aanzien van dit punt is aangepast. De tweede zin valt buiten het kader van deze nota. Voorts geeft de monumentencommissie in haar reactie aan dat de commissie zoda-
nig zou moeten zijn samengesteld dat adequaat kan worden gereageerd op plannen die zijn gelegen in een gebied waar het beleid is gericht op het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling. Reactie.
Hoewel niet expliciet uitgesproken, kan dit worden opgevat als een pleidooi voor het opnemen in de commissie van een deskundige op het gebied van de architectuurhistorie. Omdat dit aspect al langer werd onderkend, is dit gedurende de afgelopen 10 jaar reeds het geval. Het is echter nimmer geformaliseerd.
w$a
Raadsnummer 03.R433.OOI
Het is een goede gelegenheid om dit nu alsnog formeel vast te leggen door paragraaf 2.3 "Samenstelling van de commissie" te openen met de volgende zin:
De commissie bestaat uit zeven leden die allen voldoen aan de hierna beschreven profielschets, met dien verstande dat minimaal een lid deskundig is op het gebied van de architectuurhistorie. Vervolgens vraagt de commissie zich af wat de geldigheid is van de adviezen van halve en kleine commissie als deze niet worden beschouwd als een reguliere vergadering van de welstandscommissie. Reactie.
Het antwoord daarop is dat deze adviezen dezelfde rechtsgeldigheid hebben als die van de grote commissie. Uit jurisprudentie is gebleken dat mandatering van adviestaken, mits dat goed is omschreven, is toegestaan en ook in het kader van de totstandkoming van de vernieuwde Woningwet uitdrukkelijk erkend. Zo heeft de regering, blijkens de stukken van de Tweede Kamer bij de totstandkoming van de wet, de verwachting uitgesproken dat deze werkwijze, na inwerkingtreding van de wet, steeds meer gemeengoed zal gaan worden. Nu in de desbetreffende paragrafen in de onderhavige nota is omschreven welke plannen in welke commissie zullen worden behandeld is een en ander voldoende juridisch afgedekt.
De monumentencommissie pleit er in haar reactie voor om stedenbouwkundige plannen in het openbare deel van de plenaire vergaderingen te behandelen, tenzij daardoor private belangen zouden worden geschaad. Reactie.
Op zich is dit een correcte bemerking en zal in de praktijk ook zo worden benaderd. Er is soms echter sprake van een strategische ontwikkeling die aan de welstandscommissie zal worden voorgelegd nog voor het tijdstip dat dit initiatief aan het college zal worden aangeboden. Er is in zo’n geval nog sprake van een fase voor de formele en openbare besluitvorming. Openbare behandeling daarvan zou in enkele gevallen niet alleen het private belang van de gemeente als rechtspersoon kunnen schaden, maar ook zelfs het publieke belang. Paragraaf 3.2 geeft, als de aanpassingen zijn doorgevoerd, zoals voorgesteld naar aanleiding van de reactie van de welstandscommissie, voldoende helder weer wanneer een stedenbouwkundige ontwikkeling aan de commissie zal worden voorgelegd en of dat gebeurt in openbaarheid dan wel beslotenheid.
Tenslotte beveelt de monumentencommissie aan om in de nota in te gaan op de verhouding tussen de adviezen van beide commissies in geval van aanvragen die betrekking hebben op monumenten. Daarbij is de monumentencommissie van
Raadsnummer Og.R4QQ.OOI
oordeel dat voor wat de toelaatbaarheid van ingrepen die betrekking hebben op monumenten het advies van de monumentencommissie dient te prevaleren. Reactie.
Hoewel het ontbreken van een formele taakafbakening tot op heden niet voor problemen heeft gezorgd en er in gevallen als Piazza, Admirant en 18 Septemberplein zelfs sprake is van een gezamenlijk optreden, is het met het oog op duidelijkheid en transparantie wellicht raadzaam hierover in een aparte paragraaf 3.15 op te nemen met de volgende tekst: 3.15 Relatie tussen welstandscommissie en monumentencommissie.
"Indien een plan aan de welstandscommissie wordt voorgelegd dat betrekking heeft op een monument, dan wordt pas een oordeel geformuleerd nadat zij kennis heeft kunnen nemen van het standpunt van de monumentencommissie. Zij conformeert zich aan het advies van de monumentencommissie voorzover dat de aantasting van het monument betreft. Daarnaast vormt zij haar eigen oordeel over de esthetische aspecten van het plan, niet alleen voor wat betreft eventuele toevoegingen, maar ook voor wat betreft de aanpassingen aan het monument zelf. Om de adviezen van de commissies goed op elkaar af te stemmen, vindt niet alleen overleg plaats tussen de secretarissen, maar is een lid van de welstandscommissie eveneens lid van de monumentencommissie".
8 Communicatie Na vaststelling van de nota zal deze grafisch worden vormgegeven en voor belanghebbenden verkrijgbaar zijn. Ook zal de nota via internet raadpleegbaar zijn.
9 Ter inzage gelegde stukken Nota "De toetsing gestuurd", concept welstandsnota deel I, december 2002.
10 Referendabiliteit Het voorstel is niet referendabel in het kader van de Tijdelijke Referendumwet.
Een ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
R. Welschen, burgemeester.
C. Tetteroo, secretaris.
Raadsnummer Og.R4QQ.OOI
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 maart 2003; besluit:
het eerste deel van de welstandsnota, "De toetsing gestuurd", vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 juni 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, griffier,
8602028631
gemeente Eindhoven
Griffie gemeenteraad Commissiesecretariaat
Retouradres Postbus gozgo, S6oo RB Eindhoven
Aan de leden van de raad
van de gemeente Eindhoven.
Raadsnummer 03.R433.002 Behandeld door M. Honing Telefoon (o4o) 238 24 88 Ons kenmerk griffie Verzenddatum g mei 2003
Commissieadvies Betreft cie Rp: Raadsvoorstel inzake de nota welstandsbeleid "De toetsing gestuurd". De commissie Ruimtelijke pijler heeft in haar vergadering van7 mei 2003 beraadslaagd over het bovengenoemde onderwerp. De commissie heeft als volgt geadviseerd (raadsnummer 03.R433.002): ’leefbaar eindhoven’: Akkoord; CDA:
PvdA: VVD: SP:
GroenLinks: D66:
OuderenAppel: De Stadspartij:
Akkoord; Akkoord; Akkoord; Akkoord; Akkoord; Akkoord; Akkoord; Akkoord (schriftelijk advies).
De wethouder zal het raadsvoorstel (en de concept-nota) aanpassen op het punt van openbaarheid van vergaderingen van de halve commissie en de kleine commissie, een en ander conform het unanieme advies (De Stadspartij niet aanwezig) van de commissie.
De wethouder zal nagaan welke de meest praktische wijze is om de gebieds- en objectgerichte criteria ter behandeling aan de raad voor te leggen (in delen of in een keer).
De wethouder zal zorgdragen voor een deugdelijke evaluatie per 1 juli 2005 en deze aan de commissie voorleggen.
Bezoekadres Stadhuisplein zo Eindhoven Openingstijden
Postadres Postbus gozso S6oo RB Eindhoven
ma t/m vr g.oo-x6.oo uur
Telefonisch bereikbaar