GEM Waalsprong ,
Archief exemplaar \
-
Milieueffectrapport Waalsprong 2003 J
-\ i
l l
Deel 21 van 24 Bijlage Windturbines
Milieueffectrapport Waalsprong zoo3 Gemeente Nijmeg-..
Bijlage Windturbines
I
r4
L
Bijlage Windturbines In de bijlage die nu voor u ligt, beschrijven we de verschillende aspecten van windenergie. We willen een goed beeld krijgen van de effecten en bekijken daarom twee opstellingsvarianten. Het gaat om de windturbines uit de Voorgenomen activiteit (vijf molens) en om een variant hierop met elf in plaats van vijf windturbines. Samen met het zogeheten nul-alternatief - de situatie zonder molens - zijn dit de drie bouwstenen. We beoordelen deze bouwstenen onder meer op energieopbrengst, landschappelijke inpassing en hinderaspecten. In hoofdstuk l schetsen we de achtergronden van windenergie. We geven aan waarom we willen kiezen voor windenergie. Daarnaast informeren we u over de verschillende keuzes tussen types, soorten en posities van windturbines die we voor dit onderzoek hebben gemaakt.
In hoofdstuk 2 onderzoeken we de impact van windturbines op het landschap. We beschrijven de beide opstellingen en beoordelen die. Tot slot trekken we conclusies en doen we een aantal aanbevelingen. Als kader voor de landschappelijke beoordeling hebben we eerst een analyse uitgevoerd van het plangebied. We houden een onderverdeling aan in regionale landschappelijke context en lokale landschappelijke situatie. Deze onderverdeling houden we ook aan bij de beoordeling van de beide opstellingen. In hoofdstuk 3 toetsen we de plaatsing van windturbines op het bedrijfsterrein De Grift aan de geldende risicocriteria. We kijken met conservatieve uitgangspunten of de veiligheidscriteria niet worden overschreden. Hoofdstuk 4 gaat in op de gevolgen van de plaatsing van windturbines voor de omwonenden en de vogels. Geluidhinder is een belangrijke factor om rekening mee te houden, net zoals de slagschaduw die de windturbines werpen. Ook de overlast van de windturbines voor de vogels wegen we mee in het onderzoek. In hoofdstuk 5 toetsen we de windturbines aan de criteria die we in deze bijlage formuleerden (in hoofdstuk 2 , 3 en 4). We toetsen de overige bouwstenen vervolgens aan de toepassing van windturbines. We sluiten het hoofdstuk af met conclusies over de mogelijkheden om windturbines in de Waalsprong in te passen.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Inhoud Windenergie ................................................................................................................... 3 Waarom windenergie ................................................................................................. 3 l .1 1.2 Waarom windturbines in de Waalsprong ................................................................... 3 1.3 Overeenkomst Energievoorziening Waalsprong ........................................................ 4 1.4 Uitgangspunten voor het onde:rzoek........................................................................... 4 2 Effect op het landschap ....................................................................................................... 9 2.1 Beoordelingscriteria .................................................................................................... 9 2.2 Globale analyse ........................................................................................................ 12 .. 2.3 Beschrijving van de varianten .................................................................................. 15 .. 2.4 Landschappelijke beoordeling.................................................................................. 16 2.5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 19 3 Risico's en veiligheid ....................................................................................................... 21 3.1 Bebouwing ............................................................................................................... 22 3.2 Wegen ........................................................................................................................ 25 3.3 Spoorwegen ............................................................................................................... 26 3.4 Industrie ..................................................................................................................... 27 .. 3.5 Hoogspanningslijnen................................................................................................. 28 3.6 Ondergrondse kabels en leidingen ........................................................................... 29 3.7 Straalpaden .............................................................................................................. 2 9 4 Gevolgen voor geluid, slagschaduw en vogels ................................................................ 31 4.1 Geluidhinder .............................................................................................................. 31 4.2 Hinder door slagschaduw ......................................................................................... 33 4.3 Effecten voor vogels .................................................................................................. 35 5 Bouwstenen en conclusies................................................................................................. 37 Milieueffecten van windturbines............................................................................. 37 5.1 Afweging overige bouwstenen ............................................................................... 38 5.2 5.3 Conclusies ................................................................................................................. 39 Literatuur ...............................................................................................................................41 1
Bijlage Windturbines . MER Waalsprong . juli 2003
l
Windenergie
In dit hoofdstuk schetsen we de achtergronden van windenergie. We geven aan waarom we willen kiezen voor windenergie. Daarnaast informeren we u over de verschillende keuzes tussen types, soorten en posities van windturbines die we voor dit onderzoek hebben gemaakt. 1.1
Waarom windenergie
Windenergie is een belangrijke vorm van duurzame energie omdat het schoon en hernieuwbaar is. Uit de bijlage Energie blijkt dat windenergie de belangrijkste optie is om het aandeel duurzame energie in het energiegebruik van de Waalsprong te verhogen. Molens hebben een technische ontwikkeling doorgemaakt. Hierdoor kunnen we momenteel ook in het binnenland op een economisch rendabele manier windenergie realiseren. De gemeente Nijmegen wil een bijdrage leveren aan de toepassing van duurzame energie, door het goede voorbeeld te geven en zelf een grote windturbine of een klein windpark op te richten en te exploiteren [l]. Sindsdien zoekt de gemeente naar mogelijkheden om bij te dragen aan de realisering van windenergieprojecten. Door lokale knelpunten stagneert de landelijke ontwikkeling van windvermogen. Enige jaren geleden overwoog de minister van Economische Zaken nog verplichtstelling aan gemeenten. De knelpunten zijn nog niet opgelost, zoals staat in het Energierapport van maart 2002 [2].
In het Nijmeegse Milieubeleidsplan 2002-2006 staat dat windturbines een gezichtsbepalend beeld zullen vormen. Ook in het Collegeakkoord 2002-2006 [3] is er aandacht voor windenergie. De gemeente neemt zich voor in deze vier jaar haar bijdrage te leveren aan de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) [4]. Zij wil minimaal 10 megawatt zonne-energie en windenergie opwekken. Het Rijk stelt dat in het jaar 2010 5 procent van de energiebehoefte moet worden gedekt met duurzame energiebronnen en in het jaar 2020 10 procent [5]. Deze bijdrage moet vooral van biomassa en windenergie komen. De gemeente Nijmegen ondertekende in 2002 een intentieverklaring om samen met omringende gemeenten en de provincie na te gaan hoe we doelstellingen voor windenergie kunnen realiseren [6]. 1.2
Waarom windturbines in de Waals~ronq
In 1999 heeft gemeente Nijmegen een windscan laten uitvoeren [7]. Dit leverde een lijst op met vijf geschikte locaties om windturbines op te richten. Deze locaties bevinden zich allemaal aan de randen van de gemeentegrens van Nijmegen. De kern van de gemeente is met woningen bebouwd en langs de Waal en in natuurgebieden mogen we geen windturbines opstellen. Naar aanleiding van deze windscan besloot het college van B&W alle geschikte locaties nader te onderzoeken en daarvoor een plan op te stellen dat de gemeenteraad kan beoordelen [8]. Twee van de geschikte locaties bevinden zich in de Waalsprong: langs de A15 en langs de Prins Mauritssingel (A325).
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
De locatie langs de A15 stond al langer in de belangstelling omdat daar een uitbreiding van het bedrijfsterrein De Grift is gepland eri omdat deze ligt tegen andere infrastructurele lijnen: de A15, de Betuwelijn en het 380 kilovcdt- hoogspanningsnet van TENNET. Ook de Gelderse Milieu Federatie en de provincie Gelderland hebben dit gebied als zoeklocatie voor windenergie benoemd [9]. De andere locatie uit de windscan is langs de A325 (de toekomstige Prins Mauritssingel), ter hoogte van het toekomstige Oosterhoutse en Lentse Plas tot aan de noordelijke gemeentegrens. 1.3
Overeenkomst Energievoorziening Wa;-
Begin 2000 kwamen we met GEM Waalsprong B.V. en NUON een principeovereenkomst voor de energievoorziening van de Waalsprong overeen [lol. Windenergie maakt hiervan deel uit. NUON realiseert circa 5 windturbines op het toekomstige bedrijfsterrein De Grift met een vermogen van circa 10 megawatt windenergie. NUON investeert en exploiteert het windpark en verzorgt de netaansluiting. De gemeente maakt dit alles ruimtelijk mogelijk (voorzover de wet het toelaat). Bovendien onderzoeken we of NUON de voorzieningen voor windenergie langs de Prins Mauritssingel (A325) ter hoogte van de Oosterhoutse en Lentse Plas kan realiseren. De gemeente Nijmegen spant zich in om aanvullend windvermogen binnen de Waalsprong tot een totaalverrnogen van minimaal 20 megawatt te realiseren. Windenergie als aanvulling op de warmitevoorziening is de beste optie voor de Waalsprong om de energieprestatie te verbeteren. Anidere vormen van duurzame energie leveren minder op of zijn minder geschikt voor de Waalsprong (zie de bijlage Energie). Grofweg kunnen we stellen dat we met 5 windturbines, met e:en ashoogte van 100 meter en een rotordiameter van circa 80 meter de helft van de huishoudens in de Waalsprong van duurzame elektriciteit kunnen voorzien. Met windvermogen wordt de CO2-reductievoor de Waalsprong belangrijk hoger. Dit heeft positieve gevolgen voor het klimaat. Over deze gevolgen leest u meer in de bijlage Energie. 1.4
Uitgangspunten voor het onderzoek
Type windturbines Om de hoogte van windturbines aan te geven worden zowel de begrippen ashoogte als toprotorhoogte gebruikt. De ashoogte is het hoogste statische punt van een windturbine. Op deze hoogte bevindt zich de gondel en de as van de rotorbladen. De toprotorhoogte is de maximale hoogte die de rotorbladen al draaiend kunnen bereiken. Deze toprotorhoogte is gelijk aan de halve rotordiameter plus de ashoogte.
In de tweede helft van de jaren negentig heeft de technische ontwikkeling van windturbines grote voortgang gemaakt. De opbrengst is aanzienlijk groter geworden en de geluidsproductie is sterk afgenomen. Om in het binnenland windturbines te exploiteren, moeten deze een groot rotoroppervlak en een hoge mast hebben. Zo kunnen ze voldoende wind vangen en de (hogere) gemiddelde windsnelheid aan de kust compenseren. Vanwege het grotere rotoroppervlak krijgen de molens drie rotorbladen. Bovendien is het toerental lager. Dit geeft een rustiger draaibeeld dan tweebladige molens zoals bijvoorbeeld die bij Dodewaard. Bijiage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
4
De moderne windturbine is een relatief rank en strak verticaal element in het landschap, met draaiende rotorbladen die een transparant draaivlak vormen. Hoe rustiger de rotors draaien, hoe minder verstorend de windturbines zijn. De tweebladige rotor werkt visueel onrustiger dan de driebladige rotor, die als uitgangspunt dient. De windscan uit 1999 [7] gaat uit van molens van 600 tot 1500 kilowatt. 100 kilowatt staat gelijk aan 1 megawatt. Vanaf dat moment zijn ook molens van 1,65 megawatt in beeld. Vanaf 2000 is sprake van molens van 2 megawatt. Daarvan passen er vijf langs de A15 op Nijmeegs grondgebied, gezien de minimaal vereiste onderlinge afstand. Voor dit onderzoek namen we als uitgangspunt molens die nu leverbaar zijn. Het gaat om molens met een rotordiameter van 80 meter en een vermogen van 2 megawatt. Deze molens staan op een mast van 80 of 100 meter. De opbrengst, geluidsproductie en slagschaduweffecten van de nu leverbare molens zitten alle in dezelfde orde van grootte. De ontwikkeling van molens gaat door. Momenteel worden molens getest van meer dan 3 megawatt met rotordiameters van 126 meter en masten van 120 meter hoog. Omdat niet alle benodigde specificaties beschikbaar zijn hebben we deze typen niet in dit onderzoek betrokken. Soorten windturbines Om u een beeld te geven van molens die momenteel beschikbaar zijn, beschrijven we hieronder twee typen windturbines. We kiezen voor deze typen omdat zij al langer in de belangstelling staan. Dat betekent niet dat we al een definitieve keuze hebben gemaakt. Er zijn andere vergelijkbare typen op de markt.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Tabel 1.1.
Twee typen windturbines
ïandwieloverhrenging Geluid (bron )L, Omwentelingssneiheid ïipsnelhsid Cut-in snelheid Nominale snelheid Cut-out snelheid Rem
I
1 planeet
+ 2 traps parsllel
105 regelbaar tot 101 9-19 4 15 25 Bladen in vaanstand + Schhem
I
Geen 100 10 - 22
35-76 2.5 12.5 28 - 34 Bladhoekverstelling onaniankeNfk voor 3 bladen
Bij de nadere onderzoeken naar energieopbrengst, landschap, geluid, veiligheid, enzovoort hebben we bij de Voorgenomen activiteit als uitgangspunt gekozen voor vijf molens in lijnopstelhg met een ashoogte van 100 meter en een rotordiameter van 80 meter. Als variant hierop kozen we voor elf molens in parkopstelling met een ashoogte van 80 meter en een rotordiarneter van eveneens 80 meter. De reden voor de lagere ashoogte is de vereiste minimale afstand tot de (nieuwe) woonbebouwing. Energieopbrengst Tabel 1.2.
Energieopbrengst
Opbrengst van S n molen In iijn. .of parkopstelling Ashoogtc 78 / 85 m Ashoogte 98 m
Vestas VSO-2.0 MW
Enercon E66 18.70
4.263 4.657
3.494 3.691
Eenheid Mwh Mwh
Bij een gemiddeld huishoudelijk elektriciteitsgebruikvan 3.500 kilowattuur per jaar kunnen deze molens voor 1.000 tot ruim 1300 huishoudens duurzame elektriciteit opwekken. Voor de verdere opbrengstbepaling van de lijnopstelling hebben we de Vestasmolen met een ashoogte van 98 meter als uitgangspunt gekozen. Voor variant parkopstelling kozen we de
B i j k c Windturbines- MER Waq@rong -juli 2003
Vestasmolen met een ashoogte van 78 meter als uitgangspunt. We streven naar optimale energieopbrengst. Inpassing van 11 molens op een mast van 100 meter is niet haalbaar. De molens in de Voorgenomen activiteit leveren voor ongeveer de helft van de nieuwe huishoudens in de Waalsprong duurzame elektriciteit. De variant (elf molens) levert voor ongeveer alle huishoudens elektriciteit. In de bijlage Energie leest u hierover meer.
Positie van de molens
Voorgenomen activiteit: vijf windturbines In het algemeen blijkt dat opstellingen van windturbines langs bestaande infrastructurele werken landschappelijk de voorkeur hebben. Wanneer we grootschalige windturbines gebruiken met een rotordiameter van 70 tot 80 meter, passen in de strook langs de A15 vijf molens. Door de vereiste onderlinge afstand (zodat molens elkaar niet hinderen) is dat het maximale aantal. De molens staan zo dicht mogelijk als toegestaan tegen de weg. Dat wil zeggen dat de tip van de rotor net niet boven de rand van het asfalt komt (zie hoofdstuk 3). Op deze manier kan bedrijfsterrein De Grift zo veel mogelijk andere functies krijgen. Variant: elf windturbines De tweede locatie is langs de Prins Mauritssingel (A325) ter hoogte van de toekomstige Oosterhoutse en Lentse Plas tot aan de noordelijke gemeentegrens. Na 2000 bleek dat de woonbebouwing dicht langs en zelfs in de Oosterhoutse Plas gepland was. De afstanden van woonbebouwing tot eventuele molens maken grootschalige molens heel lastig. Lagere molens kunnen op hun beurt weer hinder voor vogels veroorzaken [l l]. Begin 2002 kozen we ervoor de locatie langs de A325 aan te laten sluiten bij de locatie langs de A15. Hierbij is de onderlinge afstand van de locatie langs de A15 maatgevend. Daarnaast lijkt opstelling langs de Griftdijk optimaal, gezien het verloop van de gemeentegrens. Er passen dan twee keer drie molens in lijnen evenwijdig aan de molenopstelling langs de A15. Het totaal komt dan op elf molens. Met dit aantal komt het vermogen op ongeveer 20 megawatt. Beide opstellingen zijn te zien op kaart 3 Lokale landschappelijke situatie.
Keuzes voor het onderzoek Voor de deelonderzoeken energieopbrengst, landschap, geluid, schaduw en veiligheid is het belangrijk een concrete opstelling te kunnen beoordelen. Daarom kozen we voor de opstellingen die we hierboven omschreven. De posities van de molens liggen daarmee voor deze deelonderzoeken vast. Bij de Voorgenomen activiteit is het uitgangspunt 5 molens met een ashoogte van 100 meter, een rotordiameter van 80 meter en een bronvermogen (L,)van 105 decibel (A). Bij de variant is het uitgangspunt elf molens met een ashoogte van 80 meter, een rotordiameter van 80 meter en een bronvermogen (L,)van 100 decibel (A).
e 0
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Deze opstellingen dienen voor het onderzoek en zijn geen definitieve plannen. Bij de uiteindelijke planvorming kunnen de poisities nog enigszins verschuiven om een optimale invulling te verkrijgen.
0
e
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
2
Effect op het landschap
In dit hoofdstuk onderzoeken we de impact van windturbines op het landschap. We beschrijven de beide opstellingen en beoordelen die. Tot slot trekken we conclusies en doen we een aantal aanbevelingen. Als kader voor de landschappelijke beoordeling hebben we eerst een analyse uitgevoerd van het plangebied. We houden een onderverdeling aan in regionale landschappelijke context en lokale landschappelijke situatie. Deze onderverdeling houden we ook aan bij de beoordeling van de beide opstellingen. 2.1
Beoordelingscriteria
We maken vanuit verschillende perspectieven eerst visualisaties van de twee opstellingen. De standpunten zijn karakteristiek voor de belangrijkste belevingslijnen in het landschap. Het is belangrijk dat u zich realiseert dat een opstelling vrijwel altijd wordt beleefd terwijl men zich verplaatst per fiets, auto of te voet. De visualisaties vormen hier slechts een momentopname in die verplaatsing. Daarna beoordelen we de opstellingen in hun regionale landschappelijke context en hun lokale landschappelijke situatie. Onder regionaal landschap verstaan we het toekomstig stedelijk gebied van de Waalsprong en het landschap van de Overbetuwe. De regionale belevingslijnen spelen hierbij een belangrijke rol. Met het lokale landschap bedoelen we het landschap in de directe omgeving van de opstelling. We spreken van het 'plangebied'. Dat is het gebied in de directe omgeving van de opstellingen ofwel het toekomstige bedrijfsterrein De Grift langs de A15.
Beleving van windturbines
De beleving van hoge elementen zoals windturbines in het landschap is deels een subjectief gegeven. w e kunnen niet per definitie zeggen dat een opstelling als h o o i of lelijk wordt ervaren. De Universiteit van Amsterdam heeft een belevingsonderzoek uitgevoerd naar windturbines [12]. Daaruit komt het volgende naar voren. Windenergie kan in het algemeen rekenen op grote sympathie in Nederland. - Bij concrete situaties neemt de waardering af, zeker als er sprake is van negatieve publiciteit. - Bij positieve publiciteit neemt de waardering toe. - Landschappelijk 'logische' plekken scoren hoger in waardering dan landschappelijke'discutabele' plekken.
-
- Op lange termijn neemt de waardering altijd toe, mede door gewenning. De impact van molens met een toprotorhoogte van 120 meter op het landschap is onmiskenbaar. Door
gewenning gaan de molens deel uitmaken van het landschap en worden ze in sommige gevallen positief ervaren als herkenningspunt in het landschap. Ze zijn daarmee
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
vergelijkbaar met een grote fabrieksschoorsteen, opvallend gebouw of kunstwerk langs een route. Er zijn nog enkele andere aspecten die we redelijk objectief kunnen beschrijven, zo blijkt uit dit belevingsonderzoek.
- Over het algemeen blijkt dat bij een verhouding tussen de ashoogte en de rotordiameter
van 1,2 : 1 de molen als 'mooi' ervaren wordt. De molen oogt bij deze verhouding rank. De windturbines in de lijnopstelling bij het bedrijfsterrein De Grift hebben een hoogte van 100 meter en een rotordiameter van 80 meter, en voldoen hiermee aan deze verhouding. De windturbines in de parkopstelling hebben een ashoogte van 80 meter en een rotordiameter van eveneens 80 meter en zullen daarom als minder rank ervaren worden. - Verder kunnen we stellen dat in een grootschalig landschap de beleving van windturbines
eerder als passend ervaren kan worden door de vergelijkbare maat en schaal dan in een kleinschalig landschap. Dit is afhankelijk van het ontwerp van de opstelling. De beleving van elementen van grote hoogte is gekoppeld aan referentiepunten. In een stad wordt een boom bijvoorbeeld niet als hoog ervaren wanneer er flatgebouwen omheen staan. In het open landschap is diezelfde boom echter een hoog element. Bij windturbines gaat het om elementen van zeer grote hoogte die niet meer aan een gebouw of een boom zijn te relateren. In het studiegebied kunnen we de hoogte van de molens slechts relateren aan de hoogspanningsmasten (circa 60 meter). Theoretisch gezien, rekening houdend niet de kromming van de aarde, is een hoger element vanuit meer posities te zien dan een minder hoog element. Bij heiig weer op een afstand van 10 kilometer zijn beide molentypes (80 meter en 100 meter ashoogte) nog net te onderscheiden. Bij heel helder weer kunnen we zowel de molens met 100 meter ashoogte als de molens met 80 meter ashoogte tot zeker van een afstand van 30 kilometer duidelijk als windturbines herkennen.
Versterking van regionale en lokale context Windturbines hebben, zeker in grote aantallen, een grote invloed op de beleving van het landschap. De impact op het landschap van molens met een ashoogte van 80 tot 100 meter is onmiskenbaar. Die invloed kan zowel positief als negatief zijn. De windturbines kunnen de landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten namelijk ook versterken. De keuze om óf een geheel nieuwe (heldere) structuur toe te voegen aan het landschap óf juist de aanwezige structuren (infrastructuur, dijken) te begeleiden en daarmee te benadrukken, is hier van belang. Windturbines lenen zich door hun grote maat makkelijker voor het versterken van grootschalige lijnen en patronen, dan voor het versterken van kleinschaligere patronen zoals kronkelige dijken en bebouwingslinten.
Omdat windturbines van verre zichtbaar zijn, kunnen zij prima fungeren als herkenningspunt. Zo kunnen bepaalde opstellingen van windturbines de nabijheid van een rivier of een stedelijk
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
of infrastructureel knooppunt aankondigen. Zij kunnen een bestaande lijn markeren of nieuwe lijnen of vlakken aan het landschap toevoegen en daarmee de regionale context versterken. Algemeen kan gesteld worden dat in de praktijk gewenning aan het vernieuwde landschapsbeeld blijkt op te treden. De molens gaan onderdeel vormen van het landschap. Op lokaal niveau moeten we rekening houden met lokale elementen als dijken, bedrijfsterreinen, perceelsloten en bosschages. In de meeste gevallen mag de opstelling geen afbreuk doen aan lokale structuren. Slechts in een enkel geval is er een meerwaarde. Zo is het denkbaar dat op lokaal niveau windturbines een specifieke plek markeren zoals de entree of poort van een stad of een zichtlocatie van een bedrijfsterrein, zoals bedrijfsterrein De Grift.
Schaal en maat Op regionaal niveau steken windturbines met kop en schouders boven het landschap uit. Hoe groter de schaal van een landschap is, hoe eenvoudiger het is om grootschalige elementen op een zorgvuldige wijze te plaatsen. Zo wordt in een grootschalig landschap de beleving van windturbines eerder als passend ervaren door de vergelijkbare maat en schaal dan in een kleinschalig landschap, al is dat wel afhankelijk van het ontwerp van de opstelling. Op lokaal niveau hebben we te maken met de 'voeten' van de windturbines. De voorkeur gaat in het algemeen uit naar zichtbare voeten. In een meervoudige opstelling gaat de voorkeur bovendien uit naar 'dezelfde voeten'. Door zichtbaarheid van de voet van de molens is de opstelling herkenbaar en sluit deze aan bij de maat van het landschap. De beoordeling is negatief wanneer de samenhang van de verschillende voeten niet beleefbaar is.
Eenduidig ruimtelijk beeld Het is belangrijk dat een opstelling van een afstand herkenbaar is. Als een opstelling als eenheid herkenbaar is, dan wordt het gehele landschap eenvoudiger leesbaar. De beleving als eenheid op regionaal niveau hangt samen met belevingslijnen en andere verticale elementen. Op lokaal niveau streven we naar een zo groot mogelijke herkenbaarheid van de opstelling. Voor een zo harmonieus mogelijke opstelling bevelen we een zo sober en eenvoudig mogelijke kleurstelling aan. Als hoge elementen zo onopvallend mogelijk moeten zijn, is het aan te raden de windturbines in een grijze tot witte egale, niet schitterende kleur uit te voeren. Met deze kleuren zullen de molens tegen de overwegende grijze Nederlandse luchten zo onopvallend mogelijk zijn.
In enkele gevallen kan kleurgebruik ook een meerwaarde opleveren. Er zijn diverse voorbeelden bekend van subtiel kleurverloop in pasteltinten tot felgekleurde molens [13].
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Kwaliteit van de opstelling Vervolgens beoordelen we de kwaliteit van de opstelling en de impact op het landschap in haar directe omgeving. Het volgende bepaalt onder meer de kwaliteit van de opstelling [12], [14]: - voldoende afstand tussen verschillende opstellingen en juiste ligging van verschillende opstellingen ten opzichte van elkaar: - gelijke tussenafstand in een opstellirig; - ontbreken van hiaten in een opstellirig; - strakke lijnvoering; - kleurstellingen die zijn aangepast aan de opstelling en de landschappelijke context; - gelijkheid in type molen (hoogte, rotordiameter en draairichting). Om de eenheid, rust en herkenbaarheid van een opstelling zo groot mogelijk te maken is het gebruik van hetzelfde type molen met dezelfde hoogte van het grootste belang. 2.2
Globale analvse
Regionale landschappelijke context Geschiedenis van de regionale landschappelijke structuur Het plangebied ligt ten noorden van de Waal, in het oorspronkelijke Rijndal dat tussen de stuwwallen van de Oost-Veluwe en die van Nijmegen-Kleef en Montferland doorloopt. Tijdens de voorlaatste ijstijd zaten deze stuwwallen nog aan elkaar. Het landijs zorgde ervoor dat de Rijn en de Maas aan de zuidwest;cijde van Nijmegen een breed oerstroomdal in noordwestelijke richting vormde. In de laatste ijstijd erodeerden de vlechtende rivieren door de stuwwallen heen.
In het - nog steeds voortdurende - tijdvak na de laatste ijstijd (het Holoceen, vanaf zo'n 10.000jaar geleden) begon de zeespiegel gestaag te stijgen waardoor het verhang van de rivieren afnam. De woest vlechtende rivieren veranderden in kalm, meanderende rivieren, die zich in relatief stabiele stroomgordels concentreerden. De bijbehorende afzettingen bestaan uit oeverwallen, afgezet bij hoge waterstanden, en uit de opvulling van verlaten beddingen. De stroomgordels liggen ten opzichte van de kommen relatief hoog in het landschap. Door de verandering in de rivierlopen veranderde ook de plaats van de kommen in de Overbetuwe. Lagere delen van niet meer actieve gordels (relatief hoger gelegen) konden als kom gaan functioneren van hoger opgeslibde latere stroomgordels.
De invloed van de mens De huidige Waalstroomgordel dateert ui t de late IJzertijdRomeinse tijd. Verlaten stroomgordels zijn altijd zeer in trek geweest bij mensen vanwege de vruchtbare en relatief makkelijk te bewerken gronden. Bewoningssporen zijn vanaf deze periode te vinden. De meeste huidige nederzettingen dateren uit de vroege Middeleeuwen. Vanaf de veertiende eeuw legt de mens de rivier aan banden. De bandijken worden collectief onderhouden en beschermen de bewoners tegen overstromingen. De kommen stromen niet meer over en krijgen een agrarische functie. Klink doet het maaiveld dalen. Rivierafzettingen
Bijlage Windturbines - MER CVaalsprong -juli 2003
kunnen zich slechts nog in de uiterwaarden neerzetten, wat voor dikke kleipakketten zorgt. Aan het eind van de negentiende eeuw worden deze pakketten dankbaar afgeticheld en in steenfabrieken tot bakstenen voor de stedelijke groei omgevormd.
Het landschap van de Overbetuwe Het resultaat komt rond 1900 tot stand en is een afwisselend landschap. De weidse, vlakke en overwegend met graslanden bedekte komgebieden hebben veelal langgerekte regelmatige kavels en zijn nauwelijks bebouwd. De stroomgordels en oeverwallen zijn kleinschaliger en besloten van karakter en hebben een vrij dicht netwerk van kronkelige, meestal beplante wegen en bebouwingslinten. De grond is veelal in gebruik als akker, weide of boomgaard. In de uiterwaarden domineert grasland, in onregelmatige percelen, soms omzoomd door doornhagen. De bandijken tussen uiterwaard en stroomgordel vormen een scherpe grens tussen beide en zijn zelf ook zeer opvallend in het landschap aanwezig. Doordat in de Overbetuwe stroomgordels de reeks van komgebieden doorsnijden, krijgt het geheel een enigszins onoverzichtelijk karakter. In noordelijke richting zien we de beboste stuwwallen van de Veluwe, waardoor het landschap zich laat ervaren als één brede vallei, met de stuwwal van Nijmegen in het zuiden.
Landschapsnivellering In de jaren vijftig van de vorige eeuw onderging het landelijke gebied ingrijpende veranderingen. Bij ruilverkavelingen en herinrichting zijn de kenmerken aangetast en 'gladgestreken'. Dat gebeurde onder meer door vergroting van kavels, rationalisering van kavel- en wegenpatronen, egalisatie van het microreliëf en het rooien van vele kilometers begroeiing. Vrij recent is de toename van de glastuinbouw op de stroomgordels en oeverwallen. Verstedelijking Het landschap van de Overbetuwe vertoont vandaag twee gezichten of lagen: de laag van het 'oude' cultuurlandschap en de meer recente laag van het verstedelijkte landschap van het knooppunt Arnhem-Nijmegen. De Nijmeegse elektriciteitscentrale is prominent in het landschap aanwezig aan de zuidoever van de Waal en de stadsuitbreidingen van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen beperken zich tot op heden nog. Binnenkort ontstaat de Waalsprong en neemt de stad ook in de Overbetuwe grote delen van het landelijke gebied intensief in gebruik. Infrastructurele lijnen De aanleg van grootschalige infrastructuur (autosnelwegen, hoogspanningsleidingen) heeft ook een flinke invloed gehad op de structuur en het beeld van het huidige landschap. De huidige A15 en de (toekomstige) Betuwelijn lopen evenwijdig aan het oude landschapspatroon dat gevormd werd door de rivieren. De spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de A325 staan juist loodrecht op de stroomrichting van de Waal. Relatie molens en andere hoog opgaande elementen De stelregel is dat hoogopgaande elementen die meer dan 4 kilometer van elkaar verwijderd zijn, elkaar niet visueel beconcurreren. Ten noorden van de A15 loopt een 380 kilovolt hoogspanningsmastenreeks. De masten zijn 55 meter hoog en staan op 350 meter uit elkaar
Bolage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
evenwijdig aan de A15 en dus evenwijd-igaan het plangebied. Zij vormen een autonome lijn in het landschap en zijn goed zichtbaar vanuit het plangebied. Daarnaast is er nog een iets minder opvallende autonome lijn. Deze bestaat uit 44 meter hoge op 350 meter uit elkaar staande 150 kilovolt-masten. Zij lopen in zuidwestelijke richting en raken aan de westzijde van het plangebied. De gemeente Nijmegen wil deze hoogspanningskabels ter hoogte van woonpark Oosterhout ondergronds brengen. Verder valt de 163 meter hoge energiecentrale van Nijmegen net binnen de vierkilometerzone en kan deze zodoende visueel gaan interfereren met nieuw aan te leggen hoge elementen zoals windturbines.
In de directe omgeving bevinden zich geen windparken van formaat. De ontwikkeling van een windpark in het plangebied zal dus niet interfereren met andere windturbines. We moeten wel rekening houden met de hoogspanningsmasten ten noorden en ten westen van het plangebied. Bovendien ligt het stadsfront van Nijmegen op de vierkilometergrens. Dat stadsfront is echter van geringe hoogte. Door de grote afstand zullen de molens hiermee niet storend interfereren. [Kaart 1 Het onderzoeksgebied rond het jaar 1850 en in het jaar 20001 [Kaart 2 Lijnen en hoogopgaande elementen in de buurt]
Lokale landschappelijke situatie Ligging van het gebied Het plangebied ligt ten zuiden van de A 15 en loopt van de Rietgraaf in het westen nabij afrit 38 tot aan het spoor Arnhem-Nijmegen in het oosten. De nog aan te leggen Dorpensingel vormt de zuidelijke begrenzing. Loodrecht op de A15 loopt het historische lint, de Griftdijk. Ten oosten van deze weg ligt het bedrijfsterrein De Grift. Dat dankt zijn naam aan het kanaal De Grift dat ooit vanaf Lent richting Eld!en is gegraven - loodrecht op de Waal, evenwijdig aan de Griftdijk. De Stationswegl-straat loopt evenwijdig aan de A15 door het deelgebied en ontsluit diverse bedrijven en woningen. In het deelgebied is de oude watergang Verloren Zeeg in het veld herkenbaar aan de knotwilgen die ernaast staan. Het grondgebruik in het deelgebied bestaat uit bedrijven, woningen, enkele boomgaarden, weides en bosschages. [Kaart 3 Lokale landschappelijke situatile]
Het landschap Doordat in de Overbetuwe stroomgorde:ls de reeks van komgebieden doorsnijden heeft het geheel een enigszins onoverzichtelijk köirakter. Het landschap heeft door ruilverkavelingen en de aanleg van de A15 de afgelopen decennia aan oorspronkelijkheid ingeboet. Het is meer en meer een infrastructureel, verstedelijkt 1.andschapgeworden. DeAl5 De A15 ligt vanaf knooppunt Valburg op maaiveld. Om op hoogte over het spoor ArnhemNijmegen heen te kunnen, stijgt zij vanalf Verloren Zeeg tot een hoogte van 8 meter boven maaiveld. Vervolgens blijft zij op hoogte om pas na knooppunt Ressen weer tot maaiveld af te dalen. Zowel knooppunt Valburg als knooppunt Ressen zijn ingeplant met bomen. Zij zijn
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003'
14
van verre in dit relatief open landschap goed herkenbaar. Ook afrit 38, daar waar de Griftdijk met een viaduct over de A15 gaat, is ingeplant met hoge bomen en van verre herkenbaar.
De Betuwelijn De (toekomstige) Betuwelijn ligt ten noorden van de A15. Voor deze bundeling van infrastructuur en het zo onopvallend mogelijk inpassen van de Betuwelijn is bewust gekozen. Zij kruist knooppunt Valburg ondergronds om vervolgens op maaiveld het plangebied binnen te komen. Vanaf de Wolfhoeksestraat gaat zij omhoog om de spoorlijn Arnhem-Nijmegen op 8 meter hoogte te kruisen. Vervolgens buigt zij, op hoogte, iets naar het noorden om knooppunt Ressen heen. Ten oosten van de A52 daalt zij weer af naar het maaiveld. Hoogspanningsmasten Tussen de A1 5 en de Betuwelijn loopt een 380 kilovolt-hoogspanningsleiding bovengronds via 55 meter hoge in het oog springende hoogspanningsmasten. Deze staan ongeveer 350 meter uit elkaar in een rechte lijn en zijn duidelijk als een lijn herkenbaar in het landschap. De 44 meter hoge 150 kilovolt-hoogspanningslijn loopt evenwijdig aan de Griftdijk en kruist de 380 kilovolt-lijn precies ten westen van afrit 38. Andere ontwikkelingen De ontwikkeling van de Waalsprong is van groot belang voor de beeldvorming over windturbines. Er zijn meer ontwikkelingen op deze locatie. Al deze ontwikkelingen spelen zich ten zuiden van de A15 af. Ten noorden van de A15 ligt een zoekgebied voor bedrijven. Vanwege de onduidelijke status hebben we deze ontwikkeling niet in de beoordeling meegenomen. Ruimtelijke belemmeringen Windturbines verhouden zich het beste tot het bestaande landschap als ze vrij in de ruimte staan en niet interfereren met andere hoogopgaande verticale elementen. Ruimtelijke belemmeringen zijn onder meer: - de ingeplante afritten en knooppunten aan de A15; - de Betuwelijn; - de hoogspanningsmasten ten noorden en westen van het plangebied; - de plannen om het bedrijfsterrein De Grift te ontwikkelen.
2.3
Beschrijving van de varianten
We bekijken in dit milieueffectrapport twee opstellingen. Alle windturbines in de beoordeelde opstellingen hebben driebladige rotors die met een lage omwentelingssnelheid roteren.
Voorgenomen activiteit: lijnopstelling langs A15 In dit geval staan de molens met een ashoogte van 100 meter en een rotordiameter van 80 meter aan de zuidzijde van de A15. Evenwijdig aan de A15 staan vijf molens op een gelijke onderlinge afstand van 450 meter van elkaar. Omdat de A15 hier recht loopt, staan de vijf molens in een rechte lijn. Dit breidt de infrastructurele bundel bestaande uit de A15, de Betuwelijn en de 380 kilovolt-hoogspanningsleiding uit met nog een extra lijn.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Energieleverende industriële elementen begeleiden in de toekomst aan weerszijden de A15. De automobilist rijdt dus tussen de elektriciteitsmasten en windturbines door. De eerste molen staat ten westen van de afrit 38 op zo'n 100 meter voor een 150 kilovolthoogspanningsmast. De tweede molen staat in de bosschage aan de oostzijde van afrit 38. Molen 3 staat in het vrije veld, maar kornt met de uitvoering van de Waalsprong tussen kantoren of bedrijven te staan. Molen 4 ;staat aan het eind van het rijtje knotwilgen aan de waterloop Verloren Zeeg. De bebouwing in de toekomst zal ook molen 4 omgeven. De vijfde en laatste molen staat pal westelijk van liet spoor Arnhem-Nijmegen, waar de A15 op 8 meter hoogte deze spoorlijn kruist.
Variant: parkopstelling op het bedrijfsterrein Deze opstelling gaat uit van elf molens met een ashoogte van 80 meter en een rotordiameter van 80 meter. De noordelijkste vijf molens staan hetzelfde als in de lijnopstelling maar hebben een ashoogte van 80 meter in plaats van 100 meter. Voor de eerste rij molens geldt dezelfde beschrijving als voor de lijnopstelling.
In de parkopstelling staan achter de vijf molens uit de lijnopstelling nog twee rijen van drie molens. Deze beide rijen staan iets scheef ten opzichte van elkaar. De zes extra molens komen alle temidden van een bedrijfsterrein te staan. Alle molens zijn gelijk van hoogte en vorm en staan op een onderlinge afstand van 450 meter. Tezamen vormen de elf molens een ruit bestaande uit negen molens met aan weerszijden, langs de A15, een extra molen. 2.4
Landschavveliike beoordeling
Vanwege de relatief kleine schaal en ma.at van het stroomgordellandschap met zijn onoverzichtelijk karakter zijn de stroomgordels en oeverwallen waar het bedrijfsterrein De Grift ligt matig geschikt om windturbines te plaatsen. De komgronden ten noorden van dit gebied zouden gezien hun schaal beter geschikt zijn om grote elementen te plaatsen. Het grootschalige infrastructurele landschap van de A15 en de Betuwelijn daarentegen is qua maat en schaal wel geschikt voor het plaatsen van windturbines. [Kaart 4 Opnamepunten voor de visualisaties]
Landschappelijke beoordeling: lijnopstelling Visualisatie Uit de visualisaties blijkt dat de lijnopst~=lling samen met het lijnvormige element dat de hoogspanningsmasten en lijnen aan de nioordzijde van de A15 vormen, de A15 extra zal markeren. Met name de evenwijdigheid van de A15 en de hoogspanningmasten aan de opstellingslijn van de molens, maakt de combinatie van deze drie lijnen, gezien vanaf de A15, sterk.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Zie ook kaart 5 Visualisatie opstelling: - beeld 1 kijkt vanaf de A15 richting bedrijfsterrein De Grift; - beeld 2 kijkt van de Griftdijk, ten noorden van de Betuwelijn, terug naar het zuiden; - beeld 3 is genomen vanaf de Mermse Brug, kijkend naar het zuidwesten. [Kaart 5 Visualisatie opstelling]
Wanneer we op een andere manier kijken dan evenwijdig aan de A15, zullen de vijf windturbines door hun onderling gelijke afstand en plaatsing in een rechte lijn als een herkenbare en rustige eenheid ervaren worden. De windturbines zullen als verticaal element de in het platte vlak liggende A15 en de Betuwelijn markeren. Als belangrijkste hoogtereferentie staan hier de hoogspanningsmasten aan de noordzijde van de A15 met een hoogte van 55 meter. De toprotorhoogte van de molens bedraagt 140 meter en is daarmee ongeveer twee of drie keer zo hoog als de hoogste elementen in de omgeving. De molens steken duidelijk als hoogste element boven hun omgeving uit en zijn zodoende vanuit een weidse omgeving zichtbaar, afhankelijk van het weer. Zie ook kaart 6 Visualisatie opstelling: - beeld 4 kijkt oostelijk van knooppunt Ressen naar het westen; - beeld 5 geeft het beeld vanaf de nieuwbouwwijk aan de Groene Straat; - beeld 6 is vanaf de Balverenlaan kijkend naar het oosten genomen. [Kaart 6 Visualisatie opstelling] Vanuit het bedrijfsterrein De Grift bekeken zullen de molens in de berm van de A15 als lijn herkenbaar zijn en bij de A15 horen. Vanaf verder gelegen punten zullen de molens tezamen met de zeer nabij gelegen hoogspanningsmasten een drukker totaalbeeld opleveren. Molens markeren ~ 1 5 ~ ~ , e t u w een l i jgrens n -W Regionale landschappelijke context Lijnvormige elementen evenwijdig aan de belangrijkste dragers van dit landschap - de Waal en de A15 - vormen landschappelijk gezien aanleiding om molens te plaatsen. De impact van molens op het landschap is van een schaal die enerzijds aansluit bij de nationale infrastructurele bundel van de A15, Betuwelijn en hoogspanningmasten, maar anderzijds het lokale kleinschalige landschap met onder andere lintbebouwing langs de Griftdijk overstijgt. De vijf molens staan in een rechte lijn evenwijdig aan de A15 en de hoogspanningsmasten en worden als een eenheid ervaren. Deze lijn zal dit deel van de A15 extra markeren, samen met de lijn die de hoogspanningsmasten aan de noordzijde van de A15 vormen. Bekeken vanuit de oeverwallen en vlakke komgronden die noordelijk van het bedrijfsterrein De Grift liggen, vormen deze molens, als hoogste elementen in de omgeving, ruimtelijk gezien een afronding van de Waalsprong. Een duidelijke grens tussen de stad en de vlakke weilanden en velden van de Overbetuwe. Een verticaal herkenningspunt in een verstedelijkt landschap. Dit landschap is niet eenduidig door de vele infrastructurele doorsnijdingen en aanwezige hoogspanningsmasten. Ruimtelijk gezien kan deze duidelijke lijn van windturbines het
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
landschap op regionaal niveau structureren. De lijn markeert de noordgrens van de stad en tevens de van oost naar west lopende infrastructuurbundel.
Lokale landschappelijke situatie Vanuit het westen staat de eerste molen zo dicht op een hoogspanningsmast dat de twee masten visueel met elkaar zullen interfereren. Molen 2 staat in een bestaande opgaande beplanting, nabij het talud van afrit 38, en staat zodoende niet vrij in de ruimte. Bovendien komen de molens 2 tot en met 5 in de nabije toekomst dicht op bebouwing te staan, wat de herkenbaarheid van de lijn molens als eenheid niet ten goede zal komen. Op regionaal niveau versterkt deze opstelling de infrastructurele oost-westbundel van de A15. Op lokaal niveau voegt zij weinig aan beeldkwaliteit toe, door de vele hoogopgaande elementen die al aanwezig zijn.
Landschappelijke beoordeling: parkopstelling Vkualisaties Uit de visualisaties blijkt dat de parkopstelling nadrukkelijk in het landschap aanwezig is. Bovendien levert zij samen met de hoogspanningsleidingen en -masten op zowel regionaal als lokaal niveau een rommelig beeld op. De lijnopstelling is ruimtelijk verbonden met de A15. De parkopstelling ligt op het bedrijfsterrein. Omdat de eerste vijf molens vlak bij de A15 liggen, komt de parkopstelling ruimtelijlk niet los van de A15. [Kaart 7 Visualisatie opstelling] [Kaart 8 Visualisatie opstelling]
Regionale landschappelijke context De lijnopstelling versterkte de infrastructurele bundel van de A15. De parkopstelling daarentegen is slechts een extra element in de ruimte, gelegen aan de A15. We kunnen het park zien als een ruimtelijke afronding van de Waalsprong, maar door zijn niet eenduidige opbouw is het moeilijk als eenheid te herkennen. De molens hebben een toprotorhoogte van 120 meter en zijn ongeveer twee- of driemaal zo hoog als de hoogste nabijgelegen elementen. Zij zijn duidelijk als hoogste in het landschap aanwezig. Op grotere afstand zal de opstelling als rommelig worden ervaren, omdat de molens met elkaar en de omliggende hologspanningsmasten gaan interfereren.
Lokale landschappelijke situatie Het feit dat we hier gebruikmaken van elf gelijkvormige molens van gelijke hoogte draagt positief bij aan de mogelijkheid de parkopstelling als eenheid te ervaren. Door de plaatsing van de afzonderlijke molens is het cluster als totaliteit niet eenduidig herkenbaar. Bovendien ligt het cluster vrij dicht bij de A15, waardoor het zich daar ruimtelijk niet van losmaakt. Wil het cluster autonoom in een landschap herkenbaar zijn, dan moet er voldoende ruimte zitten tussen het cluster en dominante lijnelementen zoals de A15.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Deze opstelling maakt geen duidelijke keuze de A15 te begeleiden of een autonoom cluster in het landschap te plaatsen. De A15 begeleiden kon bijvoorbeeld door twee rijen van zes of een lange rij van elf molens evenwijdig aan de A15 te plaatsen. Een autonoom cluster was met drie rijen van drie molens te realiseren. De masten komen in de nabije toekomst dicht bij bebouwing te staan en niet vrij in de ruimte. Bovendien interfereren ze vanaf een wijdere omgeving met elkaar en met de omliggende hoogspanningsmasten, wat een onrustig beeld oplevert. Het hoogteverschil met de 20 meter hogere molens uit de lijnopstelling zal nauwelijks waarneembaar zijn. Ook deze molens zijn ongeveer twee- of driemaal zo groot als de hoogspanningsmasten. Ook deze molens steken duidelijk als hoogste element boven de omgeving uit.
2.5
Conclusies en aanbevelingen
Wanneer de landschappelijke beoordeling uit het vorige hoofdstuk wordt samengevat in een tabel komt dat op het volgende neer:
Tabel 2.1.
Vergelijking beoordelingscriteria lijn- en parkopstelling
BEOORDELINGSCRITERIA Regionaal Versterking van regionale context
Voorgenomen activiteit Lijnopstelling
Variant Parkopstelling
+
Schaal en maat regionaal 0.a- werking als Iandmark
+
Eenduidig landschappelijk beeld
+
+/-
Lokaal Versterking lokale landschappelijle situatie Eenduidig ruimtelijke beeld (o.a. afhankelijk v& beeldkwaliteitplan) Kwaliteit van de opstelling Lijnvoering van de opstelling Andere kwaiiteitscriteria
+I
-
+ +
+
Beide opstellingen hebben een grote invloed op de beleving van het landschap. Door de veelheid aan bestaande hoogopgaande elementen zoals de hoogspanningsmasten en lijnen, is interferentie met andere elementen niet te voorkomen. Een belangrijk landschappelijk beoordelingscriterium is het streven naar een zo rustig en eenduidig mogelijk landschapsbeeld. Dit geldt vooral op regionaal niveau. Logica en helderheid op lokaal schaalniveau zijn echter van minstens even groot belang.
~gg-geg] De lijnopstelling combineert het streven naar een rustig en eenduidig beeld het best met de kansen die windturbines bieden voor het versterken van de landschappelijke context. De belangrijkste punten zijn:
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Op regionaal niveau begeleidt en versterkt de opstelling de A15, de Betuwelijn en de hoogspanningsmasten. Indirect verwijst zij naar de hoofdstructuurdrager van dit landschap, de Waal. De combinatie van de 5 molens aan de zuidzijde van de A15 en de vijf 380 kilovolthoogspanningsmasten aan de noordzijde van de A15 vormt een accentuering en tevens afronding van de Waalsprong en het bedrijfsterrein De Grift. De molens werken als herkennings- en oriëntatiepunten in het landschap. De rechte lijnopstelling, zonder hiaten, van gelijke molens op regelmatige afstand van elkaar, wordt als rustig en eenduidig ervaren. De opstelling is herkenbaar als lijn ter begeleiding van de A 15. Ondanks het feit dat de lijnopstelling een beperkte bijdrage kan leveren aan het versterken van de lokale context, voegt zij door de hoogte van de molens een van verre zichtbaar herkenningspunt toe op regionaal niveaii. Een herkenningspunt dat zowel de Waalsprong als de infrastructurele bundel van de A15 en de Betuwelijn accentueert. Bij de parkopstelling is het niet duidelijk of zij de A1 5 begeleidt of als autonoom cluster in het landschap staat. De masten komen in de nabije toekomst dicht bij bebouwing te staan en niet vrij in de ruimte. Bovendien interfereren ze vanaf een wijdere omgeving met elkaar en met de omliggende hoogspanningsmasten, wat een onrustig beeld oplevert. Dit is vanuit een zo rustig mogelijke landschapsbeleving ongewenst.
Aanbevelingen
De uitwerking van de opstelling moet tegelijk gebeuren met de ontwikkeling van het bedrijfsterrein. ~ i e r d o &kunnen we de potentiële kwaliteiten ten volle benutten. De lijnopstelling aan de A15 kan aan kwali1:eit winnen doordat we bij het ontwikkelen van het bedrijfsterrein De Grift een brede strook:evenwijdig aan de A15 vrijhouden van bebouwing. In deze strook zou de waterberging van het bedrijfsterrein kunnen plaatsvinden. De molens kunnen met vrije voeten in of aan het water staan, zodat ze vanaf de A15 tot op het maaiveld als eenheid te beleven zullen zijn. De m'olens met hun eigen kwaliteit krijgen zo een eigen plek. -
-
-
Bij de uitwerking van het bedrijfsterrein moeten we rekening houden met de plaatsing van de molens tussen en voor de bedrijven; dit door bijvoorbeeld het kleurgebruik van de bedrijven af te stemmen op de kleur van de molens. Door de molens in een rechte lijn niet geheel evenwijdig, maar gerend, aan de A15 te plaatsen, zou een interessant perspectief' kunnen ontstaan voor de bewegende waarnemer. Daarnaast zou doortrekking van de rij rriolens tot in het knooppunt Ressen de beëindiging van de snelweg kunnen markeren. [Kaart 9 Aanbevelingen opstellingsvarianten windturbines]
Bijlage Windturbines - A4ER Waalsprong -juli 2003
3
Risico's en veiligheid
In dit hoofdstuk toetsen we de plaatsing van windturbines op het bedrijfsterrein De Grift aan de geldende risicocriteria. We kijken met conservatieve uitgangspunten of de veiligheidscriteria niet worden overschreden. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 dient hierbij als leidraad. Techniek en veiligheid
We gaan ervan uit dat de geplande windturbines in technisch opzicht voldoen aan het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer [16]. Molens die aan deze eisen voldoen, zijn ontworpen voor een levensduur van ten minste twintig jaar. De eisen hebben betrekking op vermoeiing van het materiaal, vochtinwerking, corrosie, verbindingstechnieken, et cetera. De veiligheidssystemen zijn zo ontworpen dat de molen onder alle weerscondities veilig gedreven kan worden. Bij storingen aan de molen zorgen de veiligheidssystemen er eveneens voor dat de molen stil wordt gezet. Verder gelden de eisen voor het elektrisch systeem, de arbeidsveiligheid en de onderhoudsprocedures. Ondanks alle veiligheidsmiddelen en -procedures kunnen windturbines falen en een risico voor hun omgeving opleveren. De locatie van een molen ten opzichte van andere activiteiten of installaties zijn dan bepalend voor de omgevingsrisico's. In tabel 3.1 vindt u een overzicht van mogelijke ongevalsscenario's en de bijbehorende kansen.
Tabel 3.1.
Overzicht scenario's en faalkansen voor risicoanalyses
I scenario Breuk geheel blad, onder te verdelen in de volgende drie scenario's: Bladbreuk bij nominaal toerental Bladbreuk bij mechanisch remmen (1,25 x nominaal toerental) Overtoeren (2 x nominaal toerental) Omvallen van de molen door mastbreuk
I Faalfrequentie per molen per jaar 8,4 x 1 0 . ~ 4,2 x 10.~ 4,2 x ]o-4 5,0 x 3,2 x l u 4
Nnnr h e n d e n vallen van hele onndel enlnf rotor
1.7 x 1o.4
Naar beneden vallen van: kleine onderdelen bladdelen nadat een blad de toren heeft geraakt stukken ijs tijdens stilstand
kwalitatief beschouwen
Kwetsbare objecten en activiteiten Eerst gaan we na welke kwetsbare objecten en activiteiten zich in de nabijheid van de windturbines bevinden en tot welke afstand we deze objecten nog moeten betrekken bij de verdere uitwerking van de risicoanalyses. Als richtlijn gelden voor driebladige windturbines van 1500 tot 2000 kilowatt de maximale werpafstanden van afbrekende bladen (zie tabel 3.2).
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Tabel 3.2.
Afstanden en risicozonering windturbines
379 meter 139 meter 38 meter
392 meter 144 meter 39 meter
In tabel 3.2 staan ook de afstanden waarlbinnen een bepaald plaatsgebonden risico geldt (PR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval wanneer hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Deze afstanden en contouren worden gerekend vanaf de mast en zijn afkomstig uit het Handboek Risicozonering Windturbines [ 151. Dit handboek gaat ervan uit dat de windturbines voldoen aan ten minste de volgende specificaties: - driebladig, met een vermogen tot 20130 kilowatt; gecertificeerd volgens de in Europa geldige veiligheidsnormen voor windturbines, bijvoorbeeld [17]; - geoptimaliseerd voor het windklimaat dat van toepassing is voor vele locaties in Nederland, oftewel windklasse 2 - we onderscheiden vier windklassen, die overeenkomen met het windklimaat in het binnenland (klasse 4) tot en met het windklimaat aan de kust of offshore (klasse 1) [17]; - vermogensregeling via bladhoekverstelling (dus geen overtrekregeling met remtippen). We gaan ervan uit dat de geplande windturbines op het bedrijfsterrein De Grift voldoen aan deze specificaties. Binnen de maximale werpafstanden kunnen zich diverse objecten bevinden. Deze brengen we onder in de volgende hoofdcategorieën: - bebouwing, wegen, - spoorwegen, - industrie, - hoogspanningslijnen, - ondergrondse kabels en leidingen, - straalpaden.
In de rest van dit hoofdstuk behandelen .we deze categorieën en geven we eventuele knelpunten per molen aan. 3.1
Bebouwing
De categorie bebouwing bestaat uit een groot aantal verschillende objecten. Momenteel is er over risico en veiligheid voor deze objecten geen eenduidige richtlijn voor het plaatsen van windturbines. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 hanteert het concept-Besluit Kwaliteitseisen Externe Veiligheid [18]. Daarin staat een lijst met kwetsbare en minder kwetsbare objecten, onderscheiden naar:
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
-
het totaal aantal aanwezigen binnen een en dezelfde kwetsbare functie (denk aan hotels en kantoren met meer dan vijftig personen); de aard van de functie (denk aan onderscheid tussen bedrijvigheid en wonen); de aanwezigheidsduur (denk aan recreatieterreinen).
We geven een overzicht van objecten die als kwetsbaar en beperkt kwetsbaar worden beschouwd. Kwetsbare objecten: a) woningen, met uitzondering van: 1. vrijstaande woningen, voorzover deze verspreid liggen in een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; 2. dienst- en bedrijfswoningen die binnen een inrichting zijn gelegen; 3. lintbebouwing, voorzover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht op de risicocontouren van een inrichting is gelegen. b) woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet; c) ligplaatsen als bedoeld in de Huisvestingswet; d) gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt; e) gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling; f) ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen; g) andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf - al dan niet gedurende een gedeelte van de dag - van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten. Beperkt kwetsbare objecten: woningen, voorzover deze niet tot de kwetsbare objecten behoren; hotels, penitentiaire inrichtingen en asielzoekerscentra; gebouwen of terreinen waar arbeid wordt verricht, of die daartoe bestemd zijn, met uitzondering van inrichtingen; winkels, restaurants en cafés; gebouwen voor het belijden van godsdienst of levensovertuiging; sport-, kampeer- en recreatieterreinen; andere objecten en terreinen die met de onder a tot en met f genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, voorzover zij niet tot categorie 1 behoren; objecten met een hoge infrastructurele waarde, voorzover die wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen.
In hoofdlijnen worden kwetsbare en beperkte kwetsbare functies in de bestaande beleidsstukken als volgt ingedeeld als het gaat om de risicocontouren van de windturbines [15]: - Binnen de 1 0 - contour ~ (39 meter) worden geen (beperkt) kwetsbare functies, anders dan infrastructuur (weg, rails, water) toegestaan. - Tussen 1 0 - ~ en 1 0 - ~(39 t/m 144 meter) worden in beginsel geen kwetsbare functies toegestaan. Een uitzondering wordt in principe gemaakt voor beperkt kwetsbare functies, mits het groepsrisico (GR) hierbij geen rol gaat spelen. Dat is mogelijk wanneer opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals butaan en propaan. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte komt te overlijden door een ongeval binnen de inrichting of een andere risicodragende activiteit. - Een kantoor kan zonder bezwaar binnen de contour van 1 0 - (144) ~ meter geplaatst worden wanneer het GR niet overschreden wordt: de personen in het kantoor zijn zodanig
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
-
verspreid dat een rotorblad te klein i!; om bij één incident ten minste tien slachtoffers te maken. Buiten de 1 0 - contour ~ (144 meter) zijn in principe alle functies toegestaan, behalve de gevallen waarbij tevens het groepsrisico (GR) een rol speelt.
De risicocontouren die we in dit onderzoek aanhouden, gelden voor windturbines van 2000 kilowatt. Bij molens met een kleiner asvermogen zijn de risicozoneringen kleiner.
Overige plaatsingscriteria Voor het plaatsen van windturbines in de gebouwde omgeving moet voldaan zijn aan de voorschriften in de AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) genoemd in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer [19]. Hierin staan onder andere eisen over maximaal geluidsniveau en slagschaduw. Verder stelt de AMvB dat molens niet mogen draaien wanneer er ijs op de bladen zit.
Conclusies bebouwing
In tabel 3.3 vindt u een overzicht van de molens die zich binnen de afstanden van de risicocontouren van objecten bevinden. Tabel 3.3.
Overzicht (minder) kwetsbare objecten Kwetsbaar object
Alternatief: 11 molens
Voorgenomen activiteit: 5 molens
molen 6 molen 7 molen 8 molen 9 molen 10 molen 11
Minder kwetsbaar object
x
molen 2
xx
x xx xx
xx X
xx
xx
x = 1 object; xx = meerdere objecten De Voorgenomen activiteit betreft de opstelling van vijf molens. Daarbij zorgt alleen molen 2 voor een potentieel conflict met een woning die zich binnen een afstand van 144 meter van de molen bevindt. Dit leidt volgens de huid.ige richtlijnen niet tot heroverweging van de locatie van de molen. De variant hierop is een opstelling van e.lf molens. Daarbij zorgt de plaatsing van een aantal molens voor een conflict met de bestaande situatie. Per geval moet een aanvullende risicoanalyse uitwijzen of een andere locatie van de molen overwogen moet worden. De nieuwe inrichting van het bedrijfstenein De Grift biedt mogelijkheden om deze conflictsituaties op te lossen.
Bijlage Windturbines- MER Waalsprong -juli 2003
Kaart 10 toont waar deze conflicten kunnen optreden bij nieuwe bebouwing. Nieuw te bouwen inrichtingen die vallen onder de categorie industrie vormen geen belemmering (zie paragraaf 3.4). [Kaart 10 Risicozonering windturbines bij bebouwing] 3.2
Wegen
Als het gaat om veiligheid en risico's valt de categorie wegen uiteen in twee subcategorieën: - Personenvervoer - Hieronder vallen alle personen die zich verplaatsen over de weg zoals fietsers, voetgangers, auto's met inzittenden, touringcars en bestuurders van vrachtauto's met ongevaarlijke goederen. - Vervoer van gevaarlijke stoffen - dit betreft bijvoorbeeld tankauto's met gas, diesel, chloor, benzine et cetera.
Personenvervoer Windturbines geplaatst op eigendommen van Rijkswaterstaat (rijkswegen) vallen onder de beleidsregel van Rijkswaterstaat die ook zelf de vergunningverlener is. Langs deze wegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste een halve rotordiameter (40 meter) uit de rand van de verharding. Op de wegen die eigendom zijn van provincie of gemeente zijn geen algemene externe veiligheidsnormen van toepassing. In het verleden is gebleken dat het bevoegd gezag toch een risicoanalyse wilde bij nieuw te ontwikkelen windturbineprojecten naast de wegen. Daarom toetsen wij bij de risicoanalyse rond deze wegen ook aan de beleidsrichtlijn van Rijkswaterstaat.
Vervoer van gevaarlijke stoffen Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen moeten we nagaan of plaatsing van de windturbines niet leidt tot een onaanvaardbaar verhoogd risico. Volgens het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 moet de vergunningverlener erop toezien dat het groepsrisico van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook na de plaatsing van de windturbine aan de normen voldoet van de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen [21]. Voor ons onderzoek hebben wij dat standpunt als uitgangspunt genomen. [Kaart l l Risicozonering windturbines bij wegen]
Conclusies wegen Molens 2 , 3 , 6 , 7 en 8 bevinden zich binnen een afstand van 40 meter van een gemeentelijke weg. Alleen molen 6 lijkt langs een weg te staan waar een hogere verkeersintensiteit geldt.
Bijlage Wndturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Met een kleine aanpassing van de locatie komt deze molen op een afstand die voldoet aan de norm van Rijkswaterstaat. Gemeente, provincie en Rijk moeten erop toezien dat de kennis over transportroutes van gevaarlijke stoffen meeweegt in de beslissing over het uitvoeren van een QRA. De geplande windturbines langs de A15 voldoen aan de beleidsrichtlijnen van Rijkswaterstaat. De risico's voor gevaarlijke transporten zijn daardoor als verwaarloosbaar klein te beschouwen. 3.3
Spoorwegen
De spoorweg valt onder de verantwoordelijkheid van Prorail (voormalig Railinfrabeheer). Wanneer windturbines in de nabijheid van een spoorweg worden gebouwd, maar buiten het beheersgebied van Prorail, is toestemmiing van Prorail wel noodzakelijk. Prorail beschouwt een afstand tot ongeveer 100 meter als 'in de nabijheid'. Voor de spoorwegveiligheid moeten in elk geval bij ieder verzoek tot plaatsing twee zaken worden beoordeeld: - de afstand tot de spoorweg (deze is voor een 2000 kilowatt-molen ruim 50 meter); - het veiligheidsrisico. [Kaart 12 Risicozonering windturbines bij spoorwegen]
Prorail kan een analyse van het veiligheidsrisico eisen. Dit kan bijvoorbeeld als een windturbine in de nabijheid van een spolorweg maar buiten het beheersgebied wordt geplaatst. Voor het aspect veiligheid verdelen we de categorie spoorwegen in twee categorieën: - personenvervoer; - vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor personenvervoer moet het risico voor passanten voldoen aan het individueel passantenrisico ( P R ) en het maatschappelijk risico (MR) [22]. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen moeten we nagaan of plaatsing van de windturbines niet leidt tot een onaanvaardbaar verhoogd risico. De vergunningverlener kan erop toezien dat het groepsrisico van transportroutes voor het vervoer gevaarlijke stoffen ook na de plaatsing van de windturbine aan de normen voldoet van de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoflen [2 l ] . De windturbines mogen niet substantieel bijdragen aan een hogere bezwijkkans van het transport. De maximaal toelaatbare toename is afhankelijk van het traject en wordt door het bevoegd gezag vastgesteld. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 beschouwt een toename van 1 procent in de meeste gevallen als maximum, maar dat is geen regel. Bij een substantiële toename kan het bevoegd gezag besluiten om alsnog een volledige QRA uit te laten voeren voor het transport. Het PR en het GRT voor gevaarlijk transport mogen echter niet worden overschreden. (GRTis het groepsrisico voor transportroutes: de kans dat per jaar in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte komt te overlijden door een ongeval. Deze kans geldt per jaar per kilometer transportroute.)
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 200.7
Conclusies spoorwegen Windturbine nummer 5 komt in aanmerking voor het uitvoeren van nader onderzoek. De uitkomst hiervan kan aanleiding geven tot het aanpassen van de exacte plaats. Het nader onderzoek kan ook uitsluitsel geven over het risico van vervoer van gevaarlijke stoffen. Windturbine nummer 11 bevindt zich op minder dan 100 meter afstand van de spoorweg en komt in aanmerking voor een aanvullende risicoanalyse. Het is onwaarschijnlijk dat deze analyse tot een negatief plaatsingsadvies leidt. 3.4
Industrie
In het doelgebied komen alleen inrichtingen voor die onder generieke regels vallen. Daarnaast is er nog de categorie 'lichte industrie', zoals werkplaatsen en kantoren, waar niet in continudienst gewerkt wordt en waar geen of slechts kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Voor de risicoanalyses hebben we deze categorie als 'minder kwetsbare objecten' beschouwd en behandeld volgens de richtlijnen 'bebouwing'. Inrichtingen: generieke regels Voor de inrichtingen die onder de generieke regels vallen kan een veel zwaarder risicoprofiel gelden dan gebruikelijk wanneer we rekening moeten houden met een ongeluk door een blad, mast of gondel. Dit soort inrichtingen - voorheen als nagenoeg risicoloos beschouwd worden door de bouw van windturbines risicovoller. Een voorbeeld is het bovengrondse gasstation in de nabijheid van molen 11. De huidig geldende veiligheidsafstanden voor dit gasstation zijn niet gebaseerd op het falen van de inrichting door een treffer van een molenonderdeel. Deze inrichting kan dus kwetsbaar blijken voor windturbines. Daarnaast is er nog een tankstation met een LPG-opslag op ongeveer 175 meter van molen 6. Daarbij komt nog het transport van gevaarlijke stoffen voor dit tankstation. Het is waarschijnlijk dat hiervoor een aanvullend onderzoek nodig is. Verder gaan we ervan uit dat er geen bedrijven in het gebied zijn en komen die vallen onder het Besluit Risico Gevaarlijke Stoffen (zie hiervoor de bijlage Externe veiligheid). De windturbine mag niet substantieel bijdragen aan een hogere risico van falen (hogere faalfrequentie) van de inrichting. De maximaal toelaatbare toename is afhankelijk van de inrichting en wordt door het bevoegd gezag vastgesteld. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 beschouwt een toename van 1 procent meestal als maximum, maar dat is geen regel. Wanneer de toename van het risico groter is, kan een QRA noodzakelijk zijn.
Conclusies industrie Wanneer de vestigingsbeperkingen van nieuwe bedrijvigheid in acht worden genomen, zijn er geen risico- en veiligheidsbezwaren voor de plaatsing van de windturbines. Nieuw te vestigen
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
inrichtingen waarbij een risicoanalyse vereist is of die vallen onder de zogenaamde generieke regels moeten de windturbines in hun arialyse mee laten wegen. Voor het bovengrondse gasstation bij molen 11 en het tankstation met LPG-opslag is aanvullend risico-onderzoek nodig om na te gaan of de inrichting kwetsbaar is voor windturbines. Naast het risico voor de volksgezondheid is er nog een economisch risico. Dat risico moet de projectontwikkelaar van het windenergieproject beschouwen, in overleg met de beheerder of eigenaar. We verwachten hierbij geen problemen. 3.5
Hoo.gspanningsliinen
Wanneer afbrekende windturbineonderd.elen een hoogspanningslijn treffen, is het onwaarschijnlijk dat er (direct of indirec:t) slachtoffers ontstaan. Wel kan het bezwijken van hoogspanningslijnen tot grote maatschappelijke ontwrichting leiden. Daarom beschouwen we de hoogspanningslijnen apart.
Risicocriteria en -toetsing Criteria voor de veiligheid van hoogspanningslijnen zijn er niet. We moeten bekijken of de kans op bezwijken door plaatsing van windturbines hoger wordt. Windturbines mogen niet substantieel bijdragen aan een hogere kans op falen van de leiding. De maximaal toelaatbare toename hangt af van de hoogspanningslijn en wordt per geval door het bevoegd gezag en de eigenaar van de inrichting vastgesteld. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 beschouwt een toename van 1 procent veelal als aanvaardbare toename van het risico. De afstanden tussen onder spanning staande delen en de windturbine moeten ten minste gelijk zijn aan de normen van de NEN 1060 Bovengrondse Hoogspanningslijnen [23]. Er is ook een economisch risico. Dat risico moet de projectontwikkelaar van het windenergieproject beschouwen, in overleg met de beheerder of eigenaar van de hoogspanningslijnen (Tennet en Nuon). We verwachten ook hierbij geen problemen. In kaart 13 staat de risicozonering van PR = 10-~.
[Kaart 13 Risicozonering windturbines bij hoogspanningslijnen]
Conclusies hoogspanningslijnen Molen l bevindt zich op een afstand van 100 meter van een hoogspanningslijn. Bij plaatsing van deze molen moet de projectontwikkelaar contact opnemen met de lokale netwerkbeheerder Nuon. De hoogspanni.ngs1ijn ten noorden van de A15 is in beheer van Tennet. Deze hoogspanningslijn levert in principe geen belemmering op voor het windturbinepark.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
3.6
Ondergrondse kabels en leidingen
Ondergrondse kabels en leidingen kunnen door afbrekende molenonderdelen worden beschadigd. Leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd kunnen na beschadiging lek raken, wat kan leiden tot slachtoffers. Met de beheerder van de transportleidingen moet worden afgestemd of de gebruikelijke faalfrequenties voor de specifieke situatie van toepassing zijn. De windturbine mag niet substantieel bijdragen aan een hogere faalfrequentie van de inrichting. De maximaal toelaatbare toename is afhankelijk van de inrichting en wordt door het bevoegd gezag vastgesteld. Het Handboek Risicozonering Windturbines [l51 beschouwt een toename van 1 procent meestal als maximum, maar dat is geen regel. Wanneer de toename van het risico groter is, kan een QRA noodzakelijk zijn. Kabels en leidingen waardoor ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, hoeven niet te worden beschouwd. [Kaart 14 Risicozonering windturbines bij ondergrondse leidingen]
Conclusies ondergrondse kabels en leidingen Twee windturbines bevinden zich binnen een straal van 40 meter van een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie: molen 4 en 5. Het is mogelijk dat het bevoegd gezag (en de beheerder van de gasleiding) hiervoor een aanvullende risicoanalyse in de vorm van een QRA eist. 3.7
Straalinaden
Het transport van spraak, data en radio- en tv-signalen verloopt via verschillende kanalen, zoals glasvezelkabels en zogenaamde straalpaden. Voor de toepassing van windenergie is het straalpad - een denkbeeldige rechte lijn tussen een zender en een ontvanger - van belang. Installaties die in of nabij een straalpad staan, kunnen de signaaloverdracht verstoren of verzwakken. Voor dit onderzoek maken wij onderscheid tussen straalpaden die in beheer zijn van KPN Telecom Netwerkdiensten en van het Ministerie van Defensie. Bij straalpaden van KPN Telecom wordt geëist dat de molens op een afstand van ten minste een halve rotordiameter vanuit de hartlijn van het straalpad geplaatst zijn. In ons geval is dat een afstand van minimaal 40 meter. Navraag bij KPN leerde dat er zich rond het bedrijfsterrein De Grift geen straalpaden bevinden. Van het Ministerie van Defensie is bekend dat er een straalverbinding over het bedrijfsterrein De Grift loopt die een belemmering op kan leveren. De opstelling van de molens is dusdanig dat de straalverbinding niet gehinderd wordt.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Tabel 3.4.
Overzicht objecten en riisicozonering
X
= kleine kans op bezwaar edof a.anvullend onderzoek
xx
= grotere kans op bezwaar edof aanvullend onderzoek
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
4
Gevolgen voor geluid, slagschaduw en vogels
In dit hoofdstuk gaan we in op de gevolgen van de plaatsing van windturbines voor de omwonenden en de vogels. Geluidhinder is een belangrijkefactor om rekening mee te houden, net zoals de slagschaduw die de windturbines werpen. Ook de overlast van de windturbines voor de vogels wegen we mee in het onderzoek. 4.1
Geluidhinder
Een nadelig effect van windturbines is de geluidsproductie. Deze is afhankelijk van de windsnelheid. Als het windstil is, produceert de molen geen geluid. Bij storm overstemt het geluid van de achtergrond - de storm - het molengeluid. Het Besluit Voorzieningen en Installaties [ l 61 geeft duidelijkheid over de manier waarop de geluidsbelasting bepaald moet worden. We hebben het akoestisch ruimtebeslag van de geplande windturbines in kaart gebracht in de vorm van geluidscontouren (etmaalwaarde). Dat deden we voor de volgende opstellingen: - 5 molens met een ashoogte van 100 meter, in lijnopstelling langs de A15, met een bronvermogen (L,)van 105 decibel (A); - 11 molens met een ashoogte van 80 meter, in parkopstelling op het bedrijfsterrein De Grift, met een bronvermogen (L,)van 100 decibel (A); - 5 molens met een ashoogte van 80 meter, in lijnopstelling langs de A15, met een bronvermogen (L,) van 100 decibel (A). De geluidberekeningen hebben plaatsgevonden conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999 (HMRI-1999) van het Ministerie van VROM [24]. Voor de berekeningen hebben we gebruikgemaakt van door DGMR ontwikkelde software (IL v6.3).
Uitgangspunten
Bodem Bij de berekeningen zijn we uitgegaan van een bodemfactor van 0.5, dat is de maat voor de verhouding tussen de akoestisch harde en zachte bodem in de omgeving. De berekeningen zijn uitgevoerd in een zogenaamd 'plat vlak', waarbij verschillen in terreinhoogte en afscherming door gebouwen en dergelijke niet meegenomen zijn. Het gaat dus om een worst case-benadering zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek. Bronvermogens van de windturbines We zijn bij het bronvermogen van de windturbines uitgegaan van geluidsmetingen die zijn gedaan aan windturbines met een vergelijkbare omvang [25]. Dit overzicht geeft informatie over alle op de actueel grootste windenergiemarkt verkrijgbare molentypes in de vorm van technische en financiële gegevens. Voor de lijnopstelling (ashoogte 100 meter, vermogen circa 2 MW) zijn we uitgegaan van een bronvermogen van 105 decibel (A). Voor de parkopstelling (ashoogte 80 meter, vermogen circa 1,8 megawatt) zijn we uitgegaan van een bronvermogen van 100 decibel (A). Uit de berekeningen volgt dat vooral het bronvermogen - en niet de ashoogte - relevant is en bepalend voor de geluidscontour.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Windsnelheid bij het vaststellen van het bronvermogen Het (ge1uids)bronvermogen van een windturbine is afhankelijk van de windsnelheid. Het geluid van de windturbines wordt verooiaaakt door de bewegende delen (mechanisch geluid) en de rotorbladen (aërodynamisch geluid). Bij geringe windsnelheden is het bronvermogen lager dan bij hogere windsnelheden. De windsnelheid waarbij in het huidige onderzoek is uitgegaan bedraagt 7 meter per seconde (op 10 meter boven maaiveld). Deze windsnelheid sluit ook aan bij de snelheid waarbij volgens de HMRI 1999 de metingen uitgevoerd moeten worden [24]. Resultaten geluidhinder We berekenden de etmaalwaardecontoui:en van 45 decibel (A) tot en met 60 decibel (A), in stappen van 5 dB(A). De contouren zijn voor de verschillende opstellingsvarianten geprojecteerd op een digitale ondergrond (zie kaart 15 tot en met kaart 17). Deze contouren zijn bepaald alsof de oprichting van windturbines de enige activiteit is op het bedrijfsterrein De Grift. [Kaart 15 Lijnopstelling met 100 meter ashoogte; bronvermogen (L,)105 decibel (A)] [Kaart 16 Parkopstelling met 80 meter ashoogte; bronvermogen (L,) 100 decibel (A)] [Kaart 17 Lijnopstelling met 80 meter ashoogte; bronvermogen (L,)100 decibel (A)] Het is van belang om vooral het cumulatieve effect te beschouwen in samenhang met andere bedrij fsactiviteiten.
In alle gevallen wordt een deel van de beschikbare geluidsruimte op het bedrijfsterrein De Grift voor de windturbines ingezet. Hierdoor wordt de ruimte voor nieuw te vestigen bedrijven beperkt. Hoe groot deze ruimte is leest u in de bijlage Geluid. De consequenties voor de vestigingsmogelijkheden van be:drijven op het terrein vindt u in de bijlage Werken. Conclusies geluidhinder Zoals te verwachten is de invloed van de parkopstelling het grootst. Deze opstelling belemmert het ontwikkelen van woningen in de Institutenzone en Knoop Lent. Daarnaast levert ze een overschrijding van de 45 decibel (A) contour in het noordelijk deel van het reeds gerealiseerde woonpark Oosterhout. Deze contour geeft de grens van het in woonpark Oosterhout gehanteerde maximumgeluitlsniveau voor een 'rustige woonwijk' weer. Realisatie van de parkopstelling zou dus restricties voor de verdere planontwikkeling van het noordelijk deel van de Waalsprong hebben en alleen mogelijk zijn indien de geluidscontour over woonpark Oosterhout verder teruggedrongen zou worden. Voor de lijnopstelling zijn een minimunivariant en een maximumvariant berekend. Beide varianten zijn realiseerbaar zonder dat huidige of toekomstige functies onmogelijk gemaakt worden. Wel geldt bij de maximumvariant dat de verspreide bestaande woonbebouwing langs
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 200.3
32
de Stationsstraat en het noordelijk deel van de Griftdijk binnen de 50 decibel (A) contour komt. Hiervoor is het in principe mogelijk om een ontheffing aan te vragen. 4.2
Hinder door slagschaduw
De draaiende rotorbladen van windturbines werpen een bewegende schaduw op de omgeving. Deze slagschaduw kan onder bepaalde omstandigheden hinderlijk zijn voor de mens doordat ze ervaren wordt als flikkering. De mate van hinder voor de blootgestelde persoon wordt onder meer bepaald door de frequentie, de intensiteit van de flikkering (afhankelijk van lichtsterkte) en de blootstellingsduur. Of op een locatie slagschaduw valt, hangt af van de afstand tot de molen, de afmetingen van de molen en de stand van de zon.
Uit onderzoek blijkt dat bij een voldoende lange blootstelling een flikkerfrequentie tussen de 2,5 en 14 hertz bij mensen tot gezondheidsschade kan leiden [26]. De moderne molens hebben door hun lage omwentelingsgetal per minuut een slagschaduwfrequentie van circa 1 hertz, duidelijk onder de kritieke frequentie van 2,5 hertz ligt.
Toelaatbaar We hebben voor dit milieueffectrapport geen onderzoek gedaan naar de toelaatbare blootstellingsduur. De literatuur geeft aan dat een hinderduur van maximaal 30 uur per jaar en maximaal 30 minuten per dag een aanvaardbare dosis is [27]. Het gaat dan alleen om het aantal uren dat personen daadwerkelijk aan de slagschaduw worden blootgesteld.
In Nordrhein-Westfalen (Duitsland) werken overheden met een getal van 30 uur daadwerkelijke slagschaduw per jaar op een woning, zonder te definiëren hoe de berekening moet worden uitgevoerd [28]. In Nederland bestaat jurisprudentie die stelt dat de nulhinder niet als uitgangspunt genomen hoeft te worden (volgens het 'alara-beginsel' van de Wet milieubeheer): 'Er kan van worden uitgegaan dat een maximaal (potentieel) optredende slagschaduwduur van 20 minuten gedurende gemiddeld 17 en maximaal 64 dagen per jaar nog te accepteren is' [29]. Berekeningen slagschaduw De berekeningen geven het aantal uren of dagen slagschaduw per jaar. Deze kunnen betrekking hebben op concrete objecten (bijvoorbeeld vensters) of op een heel gebied. Bij de berekeningen voor concrete objecten bepalen we duur en tijdstip van mogelijke hinder. Voor hele gebieden bepalen we isolijnen van te verwachten slagschaduwduur die op een gedefinieerde hoogte boven de grond worden gelegd.
Belangrijk is dat het duidelijk is welke vorm van slagschaduwberekening wordt uitgevoerd. Er kan bij de bepaling van slagschaduw een verschil worden gemaakt tussen de astronomische slagschaduwduur, (we noemen dat worst case) en de meteorologische slagschaduwduur (we noemen dat real case).
Bvlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
De astronomische slagschaduwduur (worst case) wordt berekend op basis van de geometrie tussen zon, de locatie op de aardbol en dle afmetingen van de windturbines. Uitgangspunten hierbij zijn dat: - de kans op zon 100 procent is (slagschaduw kan alleen ontstaan als de zon schijnt); - de stand van de rotor ten opzichte van de zon altijd loodrecht is (zon en windrichting zijn identiek); - er altijd voldoende wind waait om de molens te laten draaien. De meteorologische slagschaduwduur (seal case) houdt rekening met de reëel te verwachten kans van deze drie factoren. Hiervoor gebruiken we statistische gegevens over windsnelheden, zon en de correlaties damtussen. De berekeningsmogelijkheden en daarmee de nauwkeurigheid van de berekening zijn afhankelijk van het detailniveau van de beschikbare gegevens en de mogelijkheden deze op een geautomatiseerde manier te verwerken. Er is geen norm voor de uitvoering van deze berekeningen. Meestal zijn zulke gegevens niet voorhanden en moet gebruik worden gemaakt van algemenere databestanden. De berekening van de meteorologische slagschaduwduur is daarom een indicatie voor de werkelijk te verwachten slagschaduwduur.
Resultaten hinder door slagschaduw
Worst case De berekening van de astronomische slags~haduwduurresulteert in lijnen van gelijke schaduwduur (isolijnen) per jaar. Op alle punten op deze lijn valt eenzelfde aantal uren per jaar slagschaduw. Dit zegt niets over de verdeling van deze uren over het jaar. Als randvoorwaarde hebben we de hoogte van de isolijnen op nul meter boven grond gekozen. We namen geen beperking aan, door eventuele bouwwerken (zoals het talud van de Betuwelijn) of door begroeiing met bomen. De slagschaduwcontouren worden hierdoor maximaal groot. In kaart 18 en 19 vindt u de resultaten van de worst case-berekening. In de worst case-figuren is de lijn voor 30 uur per jaar breder weergegeven.
[Kaart 18 Worst case-slagschaduwcontouren lijnopstelling met 100 meter ashoogte]
Wanneer de ashoogte van 100 meter naar 80 meter wordt verlaagd (in de lijnopstelling) zorgt dat voor verbetering van de situatie, al i:$dit een geringe. Een afbeelding van die variant hebben we daarom niet opgenomen. [Kaart 19 Worst case-slagschaduwcontouren parkopstelling met 80 meter ashoogte]
Real case Voor de berekeningen van de meteorolo~gischeslagschaduwduur hebben we langjarige windgegevens van een meetstation in Eindhoven uit de Europese Windatlas (op circa 50 km vogelvluchtafstand van de onderzochte locatie) gebruikt, samen met de gegevens over kans
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
34
op zonneschijn per maand van het KNMI en de bodemruwheid ter plaatse (die de windverdeling beïnvloedt). We hebben ook de vermindering van de bedrijfsuren van de windturbines door te lage of te hoge windsnelheden en gegevens over bewolking in de berekeningen verwerkt. Het resultaat staat in de vorm van isolijnen op de kaart van het betreffende gebied (zie kaart 20 en 2 1).
In de real case-figuren is de lijn voor 10 uur per jaar breder weergegeven. [Kaart 20 Real case-slagschaduwcontouren lijnopstelling met 100 meter ashoogte] [Kaart 21 Real case-slagschaduwcontouren parkopstelling met 80 meter ashoogte]
Wanneer de ashoogte van 100 meter naar 80 meter wordt verlaagd (in de lijnopstelling) zorgt dat voor verbetering van de situatie, al is dit een geringe. Een afbeelding van die variant hebben we daarom niet opgenomen.
Conclusies hinder door slagschaduw In het worst case-scenario ligt het bedrijfsterrein binnen de contour van 30 uur en daarmee rond de aanvaardbare grens. In het real case-scenario ligt het bedrijfsterrein binnen de contour van 10 uur en daarmee ruim binnen de aanvaardbare grens (30 uurljaar). Bij de twee varianten van de lijnopstelling (met 80 en met 100 meter ashoogte) is dat alleen aan de oostzijde en westzijde het geval. Bij alle varianten bedekken de contouren de A15 en de Betuweroute. Bij de uiteindelijke inrichting van het terrein moeten we rekening houden met het optreden van slagschaduw, met name bij het oprichten van een cluster molens. De hinder door slagschaduw kan bij de bouw van bedrijfspanden door een goed gekozen architectuur en afstemming met de ontwikkelende partijen worden geminimaliseerd. Voor de reeds bestaande bebouwing kunnen we per gebouw en venster onderzoeken hoe groot de exacte potentiële en reële hinder is. Op basis van bekende vensterafmetingen en ligging kunnen we per te onderzoeken object een berekening uitvoeren die ook tijdstip en duur van de hinder bepaalt. Het is ook mogelijk hinder te voorkomen door de molens automatisch uit te schakelen. De eventuele opbrengstvermindering hierdoor kunnen we goed bepalen. Verder zijn er nog vele andere mogelijkheden om de hinder van slagschaduw te beperken of te voorkomen. 4.3
Effecten voor vogels
De invloed van windturbines op vogels kan tweeledig zijn [30]: - Aanvaring: een vogel vliegt tegen de mast of rotor of wordt door wervelingen naar de grond geslagen.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
-
Verstoring: door beweging of geluid wordt de omgeving van de molens gemeden waardoor inperking van de leefruimte ontstaat.
Deze invloeden kunnen spelen in de broedtijd, in de trektijd of in de overwinteringsperiode. De risico's voor aanvaringen zijn het grootst bij slecht zicht ('s nachts) en bij situaties waar verdichting van vogelbewegingen plaatsvindt; vooral bij de nachttrek van kleinere vogels. Verstoring vindt vooral plaats voor pleisterende vogels in open gebied (water en agrarisch gebied). Over de ligging van slaapplaatsen van vogels in en rond het plangebied is weinig bekend. Met name de slaaptrek van meeuwen en ganzen van en naar de Bijland bij Lobith kan waargenomen worden langs de rivier of op grotere hoogte over land. Deze slaaptrek valt buiten de locatie voor de molens. Mogelijk is er wel slaaptrek van kraaiachtigen en spreeuwen. Vogeltrek van kleine zangvogels gedurende de nachtelijke uren vindt in het binnenland op voldoende hoogte plaats en is veelal diffuus, zodat we hiervoor weinig hinder verwachten. In de omgeving van de molens zullen weinig vogels van open terrein verblijven, gezien de landschapsstructuur van het plangebied. Foeragerende ganzen en meeuwen zullen in oostelijke richting wegvliegen om te overnachten in de Bijland. Wanneer in de Landschapszone grotere wateren worden gerealiseerd, kunnen nieuwe vogelbewegingen ontstaan tussen de plassen en het bedrijfsterrein De Grift. Met name meeuwen slapen en rusten graag op platte daken van grote gebouwen, vooral als deze een aaneengesloten complex vormen zoals op een industrieterrein. De drie windturbines die aan de zuidzijde van het bedrijfsterrein De Grift zijn gedacht, kunnen dan nadelig werken. Met name van de middelste molen kan een zekere barrièrewerking uitgaan. Over het algemeen kennen vogels die dergelijke lokale bewegingen ondernemen de lokale situatie echter zeer goed.
Conclusie effecten voor vogels Er zijn geen aanwijzingen voor onaanva.ardba~-e risico's voor vogels en verstoring van hun leefwijze door de plaatsing van windturbines.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
5
Bouwstenen en conclusies
In dit hoofdstuk toetsen we de windturbines aan de criteria die we in deze bijlage formuleerden (zie hoofdstuk 2, 3 en 4). We toetsen de overige bouwstenen vervolgens aan de toepassing van windturbines. We sluiten het hoofdstuk af met conclusies over de mogelijkheden van inpassing van windturbines in de Waalsprong. 5.1
Milieueffecten van windturbines
We beoordeelden de samenhang tussen de betreffende bouwstenen en de milieueffecten van de toepassing van windturbines aan de hand van tabel 5.1.
++ + O -
--
Tabel 5.1.
er is een groot positief effect; er is een beperkt positief effect; er is geen effect; er is een beperkt negatief effect; er is een groot negatief effect.
Samenhang bouwstenen en milieueffecten Bouwsteen
Windturbines
Nulalternatief: geen windturbines Voorgenomen activiteit: 5 windturbines Alternatief: 11 windturbines
Toelichting: Energieopbrengst:
Uitgangspunt is dat vijf windturbines onderdeel zijn van de Voorgenomen activiteit.
Landschap:
Het bij de Voorgenomen activiteit weergegeven gemiddelde van lokaal effect respectievelijk regionaal effect.
Slagschaduw:
Uitgangspunt is dat er voldoende mogelijkheden zijn om dit effect tegen te gaan.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Veiligheid:
Bij het alternatief met elf molens ontstaat een conflict met de bestaande woningen.
Effect voor vogels:
Bij het alternatief met elf molens ontstaat interactie met andere bouwstenen. Bij een groot oppervlak van plassen ontstaan nieuwe vogelbewegingen tussen plassen en bedrijfsterrein. Met name meeuwen slapen en rusten graag op grote platte daken. Van enkele molens zou een barrièrewerking uit kunnen gaan.
5.2
Afweging overige bouwstenen
In de bijlage Energie concluderen we da.t eigenlijk alleen windturbines een wezenlijke verbetering van de energieprestatie kunnen opleveren. Daarom nemen we hier de mate van toepassing van windturbines als criteriu:m om alle andere bouwstenen te toetsen. We beoordeelden de samenhang tussen de overige bouwstenen en de milieueffecten van de toepassing van windturbines aan de hanld van tabel 5.2. ++ realisatie wordt uiterst positief beïnvloed; + realisatie wordt positief beïnvloed; de bouwsteen heeft geen effect op de realisatie; O realisatie wordt belemmerd; -realisatie is niet haalbaar
Tabel 5.2.
Beoordeling overige bouwstenen
Bouwstenen I e Grift
Bouwsteen
3estaande woningen tussen stationsstraat en snelweg
Overal handhaven
Bestaande bedrijven Bouwstenen Institutenzone
Geen woonfunctie meer aan oostzijde Griftdijk Overal woonfunctie opheffen Geen ingrepen Herstructureren Bouwsteen
Wonen
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2001:
Bouwstenen knoop De Grift
500 woningen (vnl. laagbouw, 25 wonha) Bouwsteen
--
O
V)
-aOl C
E
0 C
8 Geen aanbod 500 woningen (vnl hoogbouw, 47 woningenha)
Wonen
5.3
O O
V)
C
E 0
0
z
-E
m
+
I
++ --
Conclusies
-
Windturbines leveren een belangrijke bijdrage aan duurzame energie. De Voorgenomen activiteit levert voor ongeveer de helft van de nieuwe huishoudens in de Waalsprong duurzame elektriciteit. De variant met elf molens levert zelfs voor nagenoeg alle huishoudens duurzame elektriciteit (zie de Bijlage Energie).
-
De landschappelijke inpassing van de Voorgenomen activiteit kan slechts een beperkte bijdrage leveren aan de lokale context. Regionaal daarentegen levert het een accent op de infrastructurele bundel van de A15, de Betuwelijn en de hoogspanningsleidingen en zal daarom als herkenningspunt fungeren. De variant met elf molens levert een overwegend negatieve bijdrage aan het landschap.
-
Er wordt geen hinder voor vogels verwacht als gevolg van plaatsing van windturbines in lijnopstelling en beperkt in parkopstelling.
-
De geluidsbelasting van de parkopstelling belemmert het ontwikkelen van woningen in de Institutenzone en Knoop Lent. Daarnaast zorgt het voor een overschrijding van de 45 decibel (A)-contour in het noordelijk deel van het reeds gerealiseerde woonpark Oosterhout. Deze contour geeft de grens van het in woonpark Oosterhout gehanteerde maximumgeluidsniveau voor een 'rustige woonwijk' weer.
-
Voor de lijnopstelling hebben we een rninimumvariant en een maximumvariant van de geluidsbelasting berekend. Beide varianten zijn realiseerbaar zonder dat huidige of toekomstige functies onmogelijk gemaakt worden. Wel geldt bij de maximumvariant dat de verspreide bestaande woonbebouwing langs de Stationsstraat en het noordelijk deel van de Griftdijk binnen de 50 decibel (A)-contour komt. Het is in principe mogelijk om hiervoor een ontheffing aan te vragen.
-
Met name op het bedrijfsterrein is hinder van slagschaduw te verwachten maar die blijft waarschijnlijk onder de norm. Nader onderzoek leert welke objecten precies, hoeveel en wanneer gehinderd worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om slagschaduwhinder te beperken of helemaal tegen te gaan.
-
Voor enkele molens uit de Voorgenomen activiteit (vijf windturbines) moet in verband met veiligheidsrisico's (mogelijk) een aanvullende risicoanalyse worden gemaakt. Dit vanwege de afstand tot de 150 kilovolt-hoogspanningsleiding, de ondergrondse Gasunieleiding of de spoorlijn. Dit kan aanleiding vormen de molen bij de spoorlijn enigszins te
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
verschuiven. Voor realisatie van de vijf molens verwachten we geen veiligheidsproblemen. -
Voor de veiligheidsrisico's van de variant met elf molens geldt hetzelfde als voor de Voorgenomen activiteit. Er moeten aanvullende onderzoeken uitgevoerd worden voor het tankstation met LPG-opslag en een bovengronds gasstation. Enkele molens zouden de bestaande woningen in de weg komen te staan.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
a a a
Literatuur [l] Gemeente Nijmegen (1997). Energiebeleidsplan 1997 gemeente Nijmegen. [Z] Ministerie van Economische Zaken (2002). Investeren in Energie, keuzes voor de toekomst. Energierapport 2002. [3] Gemeente Nijmegen (2002). Sterke wijken, sociale stad. Collegeakkoord 2002-2006 gemeente Nijmegen. [4] Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (2001). Gezamenlijke overeenkomst van P O en VNG en de Ministeries van Economische Zaken, VROM, LNV, V&W en Defensie. [5] Ministerie van Economische Zaken (1996). Derde Energienota. [6] Provincie Gelderland (2002). Intentieverklaring tot afstemming van beleid en besluitvorming ten behoeve van realisatie van windturbineparken in het gebied van de gemeenten Overbetuwe, Bemmel, Beuningen en Nijmegen. [7] WEOM (1999). Wind in Nijmegen. Quickscan naar de mogelijkheden van windenergie in Nijmegen. [S] Gemeente Nijmegen (1999). Windenergie in Nijmegen. Collegebesluit 9- 11- 1999. [9] Gelderlandse Milieufederatie (1999). Een frisse Wind door Gelderland. [l01 Gemeente Nijmegen, GEM Waalsprong en NUON (2000). Principeovereenkomst Masterplan Energievoorziening Waalsprong. [ l l ] Vogelwerkgroep Rijk van Nijmegen en omstreken (2001). Advies vogelaspecten windmolens. [l21 N A M (2002). Onderzoek naar beleving van windmolens. Universiteit van Amsterdam. [l31 Bouwmeester, H. & H. Pattist (1999). Atlas van Windenergie in Nederland. Doetinchem. [l41 Novem (2001). Ruimte voor windenergie. Windenergie en ruimtelijk beleid, een handreiking. [is]Novem (2002). Handboek Risicozonering Windturbines. [l61 Ministerie van VROM (2001). Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer. [l71 Nederlands Normalisatie-instituut (1999). NKV 11400-0. Windturbines - Deel O Voorschriften voor type speczjicatie - Technische eisen. [l81 Ministerie van VROM (2002). Milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor Inrichtingen. Concept AMvB. [l91 Ministeries van VROM, LNV en V&W (1993). Wet Milieubeheer. [ZO] Ministerie van V&W (2002). Beleidsregel voor het plaatsen van winturbines op, of in rijkswaterstaats werken. [Z11 Ministerie van V&W (1996). Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. [Z21 Rijkswaterstaat & NS Railinfrabeheer (1999). Windturbines langs auto-, spoor- en vaarwegen. Beoordeling van veiligheidsrisico S. [23] Nederlands normalisatie-instituut. NEN 1060: Bovengrondse Hoogspanningslijnen. [24] Ministerie van VROM (1999). Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999. (HMRI-1999). [25] Bundesverband WindEnergie (2002). Windenergie 2002 Marktubersicht. Osnabrück. [26] InfoMil(2002). Informatieblad Windturbines. Besluit voorzieningen en installaties. Publicatienr. R 19. Den Haag. [27] Pohl, J. e.a. (2002). Belastigung durch periodischen Schattenwurf von Windenergieanlagen. Institut fur Psychologie der Christian Albers Universitat, Kiel, 31.07.1999 und 15.05.2000. In: Hinweise zur Beurteilung der optischen Immisionen von Windenergieanlagen. Landerausschuss fur Irnmisionsschutz, Mai 2002. [28] Neue Energie (2003). nr. 1.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
[29] Ministerie van VROM (2001). Besl'uit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer. [30] Spaans, A., L.v.d.Bergh, S. Dirkseri & J.v.d.Winden (1998). Windturbines en vogels; hoe hiermee om te gaan? In: De Levende Natuur 99, pp. 1 15-12 1.
Bijlage Windturbines - MER Waalsprong -juli 2003
Kaarti Het ondermekqebred mnd het jaari$o en in ket jaarzono
Kaart2 Lijnen en hoog opgaande elementenindebuurt
Kaart) Lokdeen Iandschappelilkasituatie
Kaart4 Opnamepunten voor de viruallraties
Kaart5 Vlsualiratie opstelling
Kaart 6 Vlrualirailcopstelllng
Kaart 8 Visualisatie opstelling
Kaart g Aanbevelingoprtellings~ariantenwindturbines
Kaart i o Riri~mnedngwindturbinesbij babouwing
Kaartii RIstcownMmgwlndturblner bij bebouwing
Kaartii Riricozoneringwindturbinerbij spoorwagen
Kaart 13 Risicozoneringwindturbines bij hoogpannlngrlljnen
Kaart14 Risicozaneringwindturbines bij ondergrondre leidingen
Ujnopstsllingrnet1oom arhoogte;
bronvermogen (L)iq decibel (A)
45 dB(A)
contour
20 dB(A) contour 55 dB(A) contour 60 dB(A) contour
Parkopnalllngmet80m arhoogte; bronvernogen (L,)rao
I
45 dB(A) mntour 50 dB(A) contour 55 dB(A) contour 6o dB (A) contour
decibel (A)
Lljnaprtelling met 8om arhoogte; bronvernogen (L,)ioo
godB(A) contour dB(AJ contour 60 dB (A) contour
decibel (Al
Worn care-slagschaduwcontouren liinopstelling metioom ashoogte
Worst are-slagr&aduww>ntouren parkaprtelling met 8 o r n a r h m p
Kaart 20
Kaart ai