GEHECHTHEID EN VERSLAVING Hans Korteweg ___________________________________________________________________________ Goeden avond. Vanavond wil ik het graag hebben over een taboe-onderwerp, namelijk over gehechtheid en verslaving en hoe dat ons betreft. Dat is een taboe. We willen nog wel praten over het alcoholprobleem in Nederland of het gebruik van heroïne binnen bepaalde kringen, maar om aandacht te geven aan de mogelijkheid dat verslaving en gehechtheid een algemeen menselijk probleem is, ligt vaak wat moeilijker. Want dan moet je naar binnen kijken en je iets over jezelf gaan afvragen. Je moet je iets fundamenteels over jezelf afvragen, namelijk: doe ik bepaalde dingen of denk ik bepaalde gedachten omdat ik ze wil doen of dat ik ze wil denken, of omdat ze steeds weer door mij gedaan willen worden en steeds weer door mij gedacht willen worden. Als je je dat echt afvraagt kan het een nare vraag zijn omdat je merkt dat er bepaalde gebieden in je leven zijn waarin je onvrij bent. Smartelijk en gekweld onvrij bent zonder dat je daar direct een oplossing voor weet. Daarover wil ik praten en ik hoop daar meer duidelijkheid over te scheppen. Ik hoop aan te kunnen geven wat wegen zijn om tot een grotere vrijheid te komen en wat voor belemmeringen en problemen je kunt tegenkomen als je die weg gaat. Eerst wil ik iets zeggen over wat ik een heel belangrijk punt vind. In Nederland zijn we erg besmet – niet alleen in Nederland overigens – met het zondebesef, het principe van zonde. Het zit er diep in dat zonde slecht is. Dat wat slecht is moet eigenlijk geheim blijven en het is vaak al alleen om die reden heel erg moeilijk om het onderwerp dat ik wil bespreken onder ogen te zien en nader te onderzoeken. Wat mij trof toen ik Hebreeuws begon te leren – ik studeer nu 20 jaar Hebreeuws en Hebreeuwse geschriften - was dat het woord dat meestal door „zonde‟ wordt vertaald, net als in het Grieks, op de keeper beschouwd „ernaast zitten‟ betekent. Dat is iets heel anders dan falen of zondigen. Het wordt wel vergeleken met de pijl en de roos waar een boogschutter op schiet, als de boogschutter niet goed oplet of niet gedreven genoeg is komt de pijl net naast de roos trillend vast te zitten. Het is dat beeld dat wij kennen als wij het over misslag of misstap hebben en feitelijk zou er in veel vertalingen veel beter misslag of misstap kunnen staan dan zonde. En dan vind ik het heel leuk om te zien hoe er in het traditionele Jodendom over zonde en over misstap wordt gedacht. Ik ga ervan uit dat wat wij een verslaving noemen of een diepgaande gehechtheid, altijd begonnen is met een eerste keer en dat het altijd begon vanuit een positief iets. Ik ga ervan uit dat een heroïnegebruiker ook een ontdekkingsreiziger is en dat er om te beginnen een bepaalde vreugde is beleefd. Er is iets nieuws ontdekt, er is iets groots dat wachtte. Het hart popelt altijd, het wil meer en meer. Zo zitten wij mensen in elkaar. Zeker wanneer wij jong zijn maakt het popelende hart heel erg de dienst uit. Ik ga ervan uit dat steeds waar dat gebeurt, we alles willen weten. We willen alles ontdekken. Als je kinderen hebt weet je hoe je je zorgen kunt maken om het feit dat ze alles willen ontdekken. En je weet dat je het ze moet laten ontdekken en je hoopt dat je ze kunt beschermen voordat ze vast komen te zitten maar je weet dat het altijd riskant is en dat de kans dat ze op hun ontdekkingsreis ergens in vast komen te zitten, een grote en gevaarlijke kans is. Wat zegt nu het Jodendom? Een misstap die je voor de eerste keer zet is als een spinrag. Als je hem voor de tweede keer doet, wordt hij als garen en doe je hem voor de derde en vierde keer is het een scheepskabel en lig je eraan vast. Zo wordt het in de midrasj, een toelichtende tekst, 1
geschreven. Dat geeft weer hoe weinig slecht het eigenlijk is en hoe snel je kunt komen vast te zitten, iedereen kan dat gebeuren. Een andere uitspraak is: eerst haal je hem binnen als bezoeker, dan wordt hij een vaste gast en na een tijd blijkt dat hij de heer des huizes is geworden. Dat staat ook in de midrasj. Alles wat je de eerste keer doet is ontdekking en in die ontdekking kun je uitglijden. Er zit in die eerste ontdekking ook zoveel lustbevrediging en avonturenantwoord dat je het daarna zeker toch een tweede keer wilt doen en daarna wil je het nog wel een derde keer. Het gekke is dat de lustbevrediging eruit gaat en het avontuur sleur wordt en de handeling of het gedachtesysteem het over nemen en nemen jou op sleeptouw nemen. En dan zit je in de kabel. Ik werk nu ongeveer veertig jaar met mensen die verslaafd zijn in allerlei vormen. Officieel begon ik te werken in de Jellinek kliniek in Amsterdam. Met ernstige junks. En ik ben daar mee gestopt. Maar altijd weer ben ik in mijn werk met mensen gericht gebleven op het feit dat mensen iets doen en vastzitten aan iets dat ze eigenlijk niet willen en dat ze daarin gedeformeerd zijn. Ik ben me blijven verbazen over de kracht die een gehechtheid over ons mensen heeft. En dat kan zich op heel veel manieren uiten. Een groot deel van de bevolking is verslaafd aan alcohol. Misschien niet helemaal verslaafd maar er wel zo aan gehecht dat het leven er meer door bepaald wordt dan men eigenlijk zou wensen. Dat kun je ook zeggen over sigaretten, de nicotine. Je kunt het zeggen over koffie, over eten, over televisie kijken, over vormen van seks, het denken van kwade gedachten, roddelen. Er zijn ontzettend veel zaken die als putten zijn waar je vanzelf in glijdt en je de leiding in je eigen bestaan afnemen, waar je in ieder geval niet meer vrij bent. Ik ga er dus vanuit dat alles begonnen is vanuit iets heel positiefs. Ik ga er ook van uit dat in die verslaving, in die gehechtheid een rijkdom opgesloten ligt die vrij komt op het moment dat een mens ermee stopt. Ik zal het nog toelichten. In mijn werken met junkies zeiden de junkies heel vaak: „de ervaringen die ik krijg als ik heroïne of amfetamine gebruik zijn zeer diepgaand en essentieel, ik beleef zoveel, dat beleef ik nooit als ik stop met gebruiken‟. Ik had daarop een standaardantwoord en dat heb ik nog steeds: „Dat is niet waar, je hebt geen ervaring als je gebruikt. Je denkt dat je ervaringen hebt, maar je hebt ze niet‟. Het kenmerk van gebruiken is dat je niet beleeft. Er is wel een film die steeds wordt afgespeeld maar er is geen beleving. Het lijkt in de film of er steeds iets nieuws gebeurt maar de werkelijkheid is dat steeds hetzelfde liedje zich herhaalt. Alsof je een toptien hit hebt gehoord en die hoort nadreunen in je hoofd, zo is de ervaring. Ik zei ook, en daar sta ik ook nog steeds achter: Op het moment dat je stopt met gebruiken merk je opeens dat je in al die tijd ervoor heel erg veel hebt ervaren. Op het moment dat je stopt met gebruiken komt al die ervaring vrij. Wonderlijk genoeg niet alleen voor jezelf maar ook voor de mensen om je heen, voor de mensheid. En dan blijkt opeens dat alles dat je ervaren hebt in de tijd van verslaving dat dat creatief materiaal is. Nu maak ik een sprongetje naar mijn lieve moeder die al heel lang dood is maar ze blijft mijn lieve moeder. Ik heb veel van mijn moeder geleerd, onwillekeurig. Van mijn vader heb ik willekeurig veel geleerd, bijvoorbeeld hoe ik treinkaartjes moest kopen en hoe ik op het bord in het station de trein moest vinden en in de goede trein moest stappen. Hij leerde me manieren, met mes en vork eten en al dat soort zaken. Hij leerde me rekenen, hij was goed met me helpen met huiswerk. Mijn moeder leerde me dat soort dingen nooit. Ze leerde me door zoals ze was, onwillekeurig. Misschien is dat wel echt iets van een moeder om zo te leren. Mijn moeder ging elke middag een slaapje doen. Dan lag ze voor de kachel en toen ik klein was ging ik naast haar liggen. Toen ik groter werd en uit school thuis kwam werd ze wakker uit haar slaapje voor de kachel en vertelde ze wat ze gedroomd had. Elke middag. Zo heeft ze me onwillekeurig geleerd om van dromen te houden en met dromen te werken. Ze heeft nooit verteld “een droom betekent iets”. Ze vertelde de dromen met veel liefde, ze was een goede vertelster, ik wilde altijd weten wat ze had gedroomd. Ik vraag nog steeds aan mijn vrouw, aan mijn kinderen, aan mijn
2
leerlingen: „wat heb je gedroomd?‟ Dat heeft mijn moeder me gegeven, onwillekeurig. Wat ze me ook heeft gegeven is dat ze toen ze van mij in verwachting was in 1942 en 1943, een enorme trek en honger kreeg in sprookjes. Sprookjesboek na sprookjesboek werd gekocht door mijn vader als cadeau voor haar en daaruit las zij me voor. Ik ben opgegroeid met sprookjesboeken en nog steeds lees ik ze. En voor mij zijn ze net als de bijbel mijn alfabet. Er gebeurt iets en ik denk aan een sprookje. Dat komt door mijn moeder. Dus ik ga een lezing geven over patronen van gehechtheid en verslaving en ik denk meteen aan de gouden gans. Logisch zo werkt het: dank je wel mama Er was eens een man die drie zonen had. De jongste heette Domme Dat horen we vaak, de jongste was de domme, een domoor of een onnozelaar, dan weten we: die is goed. Er wordt gedaan of de onnozelaar slecht is maar we weten dat het gaat over degene die niet mee doet in het economisch verkeer, de slaperige, de onnozele. We weten het alleen heel vaak niet meer overdag als we aan het werk zijn. Maar diep van binnen weten we: die domoor, dáár gaat het over. De domoor werd veracht en bespot en bij elke gelegenheid achtergesteld. Op een dag wilde de oudste zoon het bos in om hout te hakken. Voor hij ging gaf zijn moeder hem nog een mooie lekkere eierkoek en een fles wijn mee zodat hij geen honger en dorst hoefde te lijden. In het bos kwam hij een oud grijs mannetje tegen dat hem vroeg ‘ geef me toch een stuk koek uit je tas en laat me een slokje van je wijn drinken want ik heb zo’n honger en zo’n dorst.’ De slimme zoon antwoordde: ‘als ik jou een stuk koek een slok wijn geef, heb ik zelf niets. Maak dat je wegkomt.’ Hij liet het mannetje staan en liep door. Toen hij in een boom begon te hakken duurde het niet lang of hij sloeg mis en de bijl sloeg in zijn arm zodat hij naar huis moest om zich te laten verbinden. Maar dat was het werk van het grijze mannetje geweest Dat begrijpen we allemaal. Misschien begrijpen we het overdag niet helemaal maar als je het zo hoort begrijpt elk kind dat. Als je met grijze mannetjes je eten niet deelt, als je met een vreemdeling je eten niet deelt loopt het slecht met je af. Dus als je het onbekende buiten laat staan en niet voedt en alles voor jezelf houdt, ikke ikke ikke, dan volgt de bijl in de arm. Dan gaat het mis. Dat heet karma. Eigenlijk kun je zeggen dat daar, op dat punt verslaving begint. Daar waar je gierig bent. Waar je zegt ikke ikke ikke en de rest kan stikke. Je begrijpt dat er nog een zoon is, er is een tweede zoon die ook overkomt wat de eerste overkwam. De overweldigende meerderheid van de mensen zijn oudste zonen en tweede zonen. En dan is er een zoon die iets anders doet. Die ene zoon is om het maar eens bijbels te zeggen het zout in de pap. Toen zei domoor ‘ vader laat mij eens naar het bos gaan om hout te hakken.’ ‘Dat is je broers slecht bekomen’ antwoordde vader, ‘hou jij je er maar buiten, jij brengt er toch niets van terecht.’ Maar domoor bleef net zolang aandringen tot hij zei ‘ ga dan maar, door schade en schande word je wijs’. Zijn moeder gaf hem een koek die met water in de as was gebakken en daarbij een fles zuur bier. In het bos kwam ook hij het grijze mannetje tegen hij sprak hem aan en zei ‘geef mij een stukje van je koek en een slokje uit je fles, want ik heb zo’n honger en dorst.’ Domoor zei’ ik heb alleen maar koek die in de as is gebakken en zuur bier, als je daarmee genoegen neemt, kunnen we gaan zitten en samen wat eten.’ Ze gingen zitten en toen domoor zijn koek tevoorschijn haalde bleek het een eierkoek te zijn en het bier bleek heerlijke wijn. Ze aten en dronken en daarna zei het mannetje ‘ omdat je zo’n goed hart hebt en uitdeelt wat je hebt, zal ik geluk schenken. Daar staat een oude boom hak die om en je zult iets vinden tussen de wortels.’ Daarna nam het mannetje afscheid. Dit is natuurlijk een oerthema: wie goed doet, goed ontmoet. Het is niet alleen dat, het is doordat je gevend leeft in plaats van herhalend jezelf probeert te bevredigen. Door de instelling van
3
gevend leven komt van het oude mannetje in het bos hulp. En in dit geval is dat een gouden vogel die in die boom blijkt te zitten. Een gouden gans. In andere sprookjes heet hij de zwaan. Stel je het allermooiste voor dat je je kunt voorstellen en dat geen bezit is, dat is de gouden gans. De hartenwens zou je kunnen zeggen. Datgene dat je het allerliefste bent. Als je zo bent ben je helemaal vrij. Dus niet om er beter van te worden of om een ander te laten zien hoe geweldig je bent maar dat je zo bènt, puur. Dat is de gouden gans. Maar het wonderlijke is dat als jij zo bent, dat daaromheen andere mensen iets anders zien. Daar waar licht is beginnen mensen eromheen van alles te zien, dat zie je in alle geschiedenissen. Bij de Boeddha en bij Jezus Christus, zie je dat mensen eromheen steeds iets van hen maakten, iets van hen verlangden en van hen wensten. Terwijl de grote gestaltes Jezus, Boeddha, en er zijn er meer, zich onttrokken aan het bindende en aan het begeerte- en afkeersysteem van de mensen in hun omgeving. Maar toch riepen er steeds mensen hosanna en ook kruisig hem, in die volgorde al naar gelang de projectiegolven oplaaiden. Dat zie je hier ook gebeuren. Deze naïeve jonge man die geen enkele wereldse belangstelling heeft, die is wat hij is, dat is namelijk dom. Je bent dom als je bent wat je bent zonder te kijken naar wat de ander van je wil en wat jij van de ander kunt gebruiken. Als je de ander goed inschat en ziet wat je bij de ander te weeg kunt brengen, dat is slim. Dom is als je daar helemaal niet mee bezig bent. Dom is als je bent als een kind. Dom is als je bent als een kind van acht jaar, glunderend omdat Sinterklaas langs kwam. Zo dom zijn wij eigenlijk allemaal in ons hart en we verlangen er allemaal erg naar om zo dom te kunnen zijn. En wat zie je nu? Deze domoor loopt met de gouden gans, hij is verlicht in mijn taal en dan doet zich het volgende voor: hij komt bij een herberg aan en daar zijn drie dochters en een van de dochters denkt: „ah, goud! Daar wil ik een veer van hebben‟ en ze loopt naar de gans, pakt de gans bij de staart en wil hem aan de staart trekken en ze zit vast aan de gans. Daar spreken we over gehechtheid. De jongen is vrij, hij kan de gans elk moment neerzetten en oppakken. Maar zij is door begeerte bezeten en ze zit vast aan de gans. Zij moet nu achter die gans aan lopen. Haar zus ziet het en die denkt „hé, wat rent die achter die jongen aan, ze heeft een oogje op die jongen‟ en ze rent naar haar toe en raakt haar zus aan en ze zit vast aan haar zus. En de derde zus denkt „o ze gaan weer spelen zonder mij, waarom kan ik niet meedoen, wacht even‟ en ze rent achter hen aan en pakt ze beet en ze zit vast. En dan komt mijnheer pastoor er aan en hij zegt „wat is dit, al die meisjes achter die jongen aan, wat een schande‟ en hij loopt er naar toe en hij zit vast. En dan komt de koster, die ziet mijnheer pastoor…... En zo ontstaat er een grote stoet mensen die achter die gouden gans en de jongen aanloopt en de jongen weet van niks. Die is onnozel, hij loopt de stad in. In de stad is een koning met een prinses. En die prinses lacht nooit. Ze lacht nooit omdat ze het hele spel van al die slimme mensen zo verdrietig vindt. Daar kan ze helemaal niet om lachen. Ze ziet in de hofhouding alleen maar mensen die bezig zijn met krijgen, met aanzien en ze wil daar niet aan meedoen. De koning vindt het vreselijk dat ze nooit lacht, ze is daardoor in zijn ogen ook niet charmant. Hij heeft gezegd „wie haar laat lachen, mag met haar trouwen.‟ De prinses zit in haar toren en ze ziet hoe iedereen weer bezig is met iets onbelangrijks en niemand is bezig met het ware en dan plots ziet ze die jongen aankomen met die gans en een enorme stoet mensen die er krijsend achter aan loopt. En ze ziet opeens in werkelijkheid wat ze haar hele leven al gezien heeft en ze begint te lachen en wordt ontzettend blij. Ze ziet iemand die ziet wat zij ziet en zo vinden die twee elkaar en worden ze man en vrouw. En hij wordt de nieuwe koning. Het is een lief sprookje. Herkenbaar ook in wat we allemaal kennen: wie ben je nou, de jongen met de gans, of wie er achter aan komt, of ben je het alle twee en ben je ook de prinses, die het altijd al wist. Vanaf dat je ik begon te zeggen heb je steeds weer gezien hoe mensen bezig zijn met trucs en maniertjes om dingen voor elkaar te krijgen terwijl je weet dat ze het nooit voor elkaar kunnen krijgen. En het volgende moment zie je jezelf erachter aan rennen en doe je het zelf. En
4
dan word je heel erg wakker in de herfst en je kijkt om je heen en je denkt „ wat is dit mooi‟. Dan ben je vrij en helemaal niet achter iets aan rennend en je denkt ‟ja, zo is het werkelijk en zo zal het altijd zijn.‟ En tien minuten later ben je het vergeten. Dat alles door elkaar. Daar gaat het sprookje over. Het gaat over gehechtheid. In de taal van zoals ik het net zei begint gehechtheid met iets wat heel erg mooi is, met de gouden gans, met wat een en al licht is, een en al creativiteit. Je kunt ook zeggen „gehechtheid begint met pure eenvoud.‟ Daar waar pure eenvoud is, wordt de eenvoud gevuld met een begeerte. Er is pure eenvoud. Je bent 17 en je komt op een feestje. Er is een meisje dat je heel erg leuk vindt en je verheugt je erop, je komt binnen en je botst en zegt „heb je een sigaret voor me?‟. Je hebt nog nooit gerookt maar de spanning van de pure eenvoud wordt teveel en je denkt als ik nu een sigaret in mijn handen heb zoals alle anderen dan heb ik greep op de situatie. Maar het begin was eenvoud, de ontzettende spanning van de pure eenvoud. Niets is zo spannend als eenvoud zoals niets zo spannend is als liefde. Als je van iemand houdt dan kun je niet jezelf blijven. Als je echt van iemand houdt, en denkt „oeh nu gaat het gebeuren‟ ja wat dan. Je kunt dan beter een beetje ruzie maken met de persoon waar je van houdt. Dan kun je het goedmaken. Maar gewoon houden van, dat is pure eenvoud en dat is heel lastig. Dan kun je beter wat conflictjes maken en weer oplossen en weer nieuwe conflictjes maken enzovoorts. Zo kun je op een vlot van conflictjes de oceaan over komen en al die tijd ligt de pure eenvoud te wachten. Onder ons zijn veel dichters, schilders en beeldhouwers. Kijk maar hoeveel kinderen tekenen, zingen, huppelen en dansen. Dat zijn we allemaal. Maar het is eng als je dat bent . Dus wat doe je dan, je gaat je vergelijken met een ander. Maar weinig mensen weten van de pure eenvoud, de enorme creativiteit in hun bestaan. Van de steeds weer aan te boren bron. En toch ligt dat daar van ons allemaal. We beheersen liever. En hoe beheersen we liever? Door te hechten want door te hechten is het leven schijnbaar hanteerbaar. Er is een intens verlangen naar vrijheid, naar er in liefde te zijn en tegelijk is er een machtig baken: ik ga op mijn vierkante meter iets doen wat ik steeds weer moet doen waardoor ik het ene, het allergevaarlijkste niet hoef te doen. En dan komt het punt dat ik heel belangrijk vind. Dat wat ik nu beschrijf kan heel erg lang duren. Dat het knaagt. In de ochtenduren, om een uur of vier word je wakker en je denkt „nee, ik red het niet, straks ga ik dood‟. Die dingen zijn waar. En je voelt je schuldig om wat je hebt gedaan. De vroege ochtend is een goede tijd voor die gedachten. En dan val je weer in slaap en dan komt het mechanisme van de dag waarin dat niet meer zo met die naakte scherpte als die van de nacht beleefd hoeft te worden. Of als die van wanneer je in contact met iemand bent, al die knaagpunten blijven doorknagen. En er is een weten onder het niet weten, onder het niet willen weten. Er is een weten: ik kan zo rijk zijn als ik ben. Als ik ben zoals ik ben is dat is de grootste rijkdom. Dit, zoals ik ben, is het geschenk dat ik van God heb gekregen. Neem ik dat aan? En dat knaagt door. Er zijn mensen die tot besef komen, soms zijn ze dertig, soms zeventig, dat maakt niet uit. Dan gaan ze beseffen wat eigenlijk is en wat oneigenlijk is. Oneigenlijk is datgene dat je doet voor de anderen, wat je doet in de ogen van de anderen om te beantwoorden aan een beeld hoe je moet zijn, hoe je denkt dat je vader en moeder willen dat je bent. Dan komt het besef; ik wil daarmee stoppen want ik wil vrij zijn. En wanneer dat komt wordt er altijd een offer gevraagd. We zijn allemaal uniek, we hebben stuk voor stuk een andere bestemming en een andere constellatie maar er zijn algemeen menselijke wetten en een algemeen menselijke wet is dat als je op weg gaat en beseft dat je ten volle aanwezig wilt zijn je een offer moet brengen. Zonder dat gaat het niet en wat moet je offeren? Het offer is om te beginnen niet geld . Het is oud gedrag dat je in de weg zit en waar je zeer lange tijd ik tegen heb gezegd en dat je met hand en tand hebt verdedigd. Juist dat zul je moeten loslaten en offeren. En dat is altijd een verslaving. Altijd!.
5
Er is een sprookje over Abu Kassem, het is te vergelijken met het sprookje van de gouden gans. Het is een Arabisch sprookje uit dezelfde tijd als de sprookjes uit duizend en een nacht. Abu Kassem was een rijke handelaar. Een zeer gierig man. Daar hebben we het weer, steeds wordt aangegeven dat gierigheid de hoofd falingsneiging is, waardoor mensen zichzelf in de problemen brengen. Gierigheid is de dingen voor jezelf houden, niet gevend zijn. Je kan ook zeggen zonder expressie zijn. Niet laten merken wat er in je omgaat. Dat is ook gierig zijn. Maar ook de ander niet laten meedelen van wat je bent. En Abu Kassem is erg gierig, hij heeft net een partij flesjes voor een habbekrats op de kop getikt. Hij heeft de ander uitgeknepen tot hij ze bijna voor niks had. En van weer een ander heeft hij een fles rozenolie ook bijna voor niks gekregen. En hij heeft een voorstelling: ik ga de rozenolie in de flesjes doen en de flesjes verkoop ik en voor elk flesje vraag ik de prijs die ik voor alle flesjes en de olie samen heb betaald. Al die tijd loopt Abu op slippers met een puntkrul van voren. Het zijn de meest smerige slippers die je kunt voorstellen want hij is zo gierig dat hij ook geen nieuwe slippers voor zich zelf koopt. De slippers zien er niet uit. Abu gaat naar het badhuis en daar komt hij een vriend tegen en die vriend zegt Abu, je moet die slippers eens wegdoen en nieuwe kopen, je hebt zo ontzettend veel geld. En Abu zegt van zijn levensdagen niet en hij gaat het badhuis in. Als hij terug komt ziet hij prachtige slippers met goudbrokaat en edelstenen. En hij begrijpt dat zijn vriend voor hem die slippers heeft gekocht, hij trekt ze aan en loopt weg. Even later komt de opperrechter uit het badhuis en die zoekt zijn slippers en vindt ze niet. Hij roept zijn bedienden en vraagt waar zijn slippers zijn, zij gaan op zoek en vinden de oude slippers van Abu Kassem. Iedereen weet dat dat de de slippers van Abu Kassem zijn. De opperrechter roept Abu Kassem en zegt „jij hebt mijn slippers gestolen‟ en Abu Kassem gaat het cachot in en krijgt een zeer grote boete. Dit is het eerste moment van inzicht. Je kunt zeggen dit is de eerste plaag die de farao van Egypte bereikt wanneer hij de opdracht krijgt om het volk Israel te laten gaan en dat niet doet. Dit is de eerste keer dat het gebeurt. Abu Kassem zegt als hij uit de gevangenis komt „ik wil van mijn slippers af.‟ En wat doet hij, hij gooit zijn slippers weg. Ze komen in een put terecht en komen ze in het irrigatiekanaal. Twee dagen later stromen de riolen over en Bagdad raakt overstroomd. Na onderzoek wordt ergens in het irrigatiekanaal een prop gevonden en iedereen herkent het: dat zijn de slippers van Abu Kassem . Weer wordt hij bij de rechter geroepen en weer …. Je begrijpt hoe het gaat: hij raakt zijn slippers niet kwijt. Hij probeert er op allerlei manieren van af te komen maar ze komen steeds op een buitengewoon vervelende manier terug en steeds kost het hem geld. Totdat hij tenslotte geheel berooid is en weer voor de rechter staat. „O heer rechter alstublieft, bevrijd mij van die slippers, wilt u verklaren dat die slippers niet meer van mij zijn?‟ En de rechter zegt „Abu, van nu af aan zijn de slippers niet meer van jou, ze zijn bezit van de stad en worden plechtig verbrand.‟ Daarmee is het verhaal voorbij. Ook in dit eenvoudig verhaal wordt aangegeven dat datgene dat je in werking hebt gesteld als een molen is. De gevolgen van gierigheid maar je kunt ook zeggen de gevolgen van begeerte, van gulzigheid, van haat, van wrok, dat is als een molen. Die slippers hebben effect niet alleen op jouw bestaan maar op de wereld om je heen. En die los je niet op door te zeggen „nu stop ik ermee.‟ Want dan komen ze terug. Je kunt niet zeggen „dit is voorbij.‟ Je kunt dat pas zeggen als je helemaal gek bent geworden van datgene dat het is. Dus als het helemaal tot je doordringt hoe vervelend het is wat je gedaan hebt en doet. De slippers gaan pas weg als je echt berouw hebt. Berouw is als tot je doordringt dat je met een bepaalde handeling of met een reeks aan gedachten schade hebt berokkend zowel aan jezelf als aan de ander. En dat dat tot je doordringt zonder dat er toedekkende argumenten zijn. Zonder verklaringen ook. Dat je zegt „het komt ook omdat mijn moeder toen ik drie jaar was de andere kant opkeek toen ik haar mijn tekening wilde laten zien. Daarom heb ik sindsdien nooit meer getekend‟ of vergelijkbare argumenten. Nee, er zijn geen argumenten voor een misstap, er is geen reden voor een misstap. Een misstap is gewoon iets wat iemand doet. En weer doet en nog eens doet. Het kan best zijn dat je te weinig moedermelk hebt gehad, maar dat betekent niet dat je marsrepen moet stelen bij Albert Heijn. Daar is geen causale
6
reden voor. Het is een argument dat je aanvoert „Mijn moeder omhelsde me niet genoeg en daarom moet ik nu chocola eten.‟ Dat is geen reden. Het is zoals het boeddhisme ook zegt „het is opgerezen en vervolgens beaamd.‟ Het is een keer gebeurd en toen heb je het een tweede keer gedaan en een derde keer. Zo is er ook geen enkele reden om er niet mee te stoppen. Alleen, en dan komt er een belangrijk punt, dan ben je de slippers niet gelijk kwijt. Berouw is begin van het nieuwe. Tesjoewa wordt het genoemd in het Jodendom, ommekeer. Maar met berouw kom je er niet, want dan komen de afkickverschijnselen. Berouw is het licht dat gaat schijnen, wat je handelen bepaalt en doet beseffen hoe vrij je in wezen bent. Maar dan zijn er de gewoontes die er zijn ingeslopen. Het bestaan dat je gebouwd hebt op bepaald handelen, dat bestaan grijpt je naar de keel en wil dat je zo blijft handelen. Dat zijn de afkick verschijnselen en dat betekent dat zo gauw je berouw voelt en de diepe wens hebt om dat offer te brengen, en je dat offer ook gaat brengen, je geconfronteerd wordt met afkickverschijnselen. Afkickverschijnselen zijn sluw. Iedereen is wel eens ergens van afgekickt al was het maar voor korte tijd. Als je ergens mee stopt wat oneigenlijk is dient de honger zich bij je aan. En die zegt dit hou je niet vol. De honger doet alsof het een oneindig brede muur van honger is, of het nu met sigaretten, met alcohol, met roddelen is, het maakt niet uit, er is een brede muur van honger. Maar het gekke is dat wanneer je die muur ingaat je op hetzelfde moment aan de andere kant staat. De muur is niet zo dik als hij je voorspiegelt. De afkickverschijnselen doen altijd of ze groter zijn dan jij. Terwijl jij altijd groter bent dan de afkickverschijnselen. Op het moment dat je dat begint te ontdekken, dat licht van het besef van liefde en van licht voelt loop je door als je het afkickverschijnsel ontmoet, dan is het afkickverschijnsel weg. En dan komt hij weer terug. En de taoïst zegt „en dan moet er geademd worden.‟ De taoïst zegt „ga niet denken‟ maar als je merkt dat de fluistering die van de afkickverschijnselen is, haal dan adem en draag in de adem de zwaarte zodat de zwaarte licht wordt. Ga nooit argumenteren met je tegenstander, je tegenstander is van een volledig ander kaliber dan je dacht. Dat is de grote regel van afkicken en mensen die die regel eenmaal doorhebben, die zwemmen in plaats dat ze worstelen. Ze leren in het klimaat van afkicken de weerstand te gebruiken om zich door de tijd te bewegen in plaats dat ze steeds weer hinkend gaan. Dat is de grote kunst. Behalve dat is er nog een andere en dat is vergetelheid. Afkicken is naar, zeker als je zware afkickverschijnselen hebt, je weet het de hele tijd, dat is heel moeilijk. Maar het is makkelijker dan niet weten. Vergetelheid is dat je wegzakt in een half neuriënde zompigheid en dat je het niet meer weet. Voor dat je het weet zit je weer voor de tv. En voor je het weet heb je de sigaret uit je zak gehaald, want je bent namelijk in vergetelheid. Mijn grootvader was een grote alcoholist, een van de grotere in Den Haag. Hij was fietsenmaker, hij heeft twee keer de staatsloterij gewonnen en alle kroegen waren hem daar dankbaar voor. Op een bepaald moment werd mijn grootvader van de blauwe knoop. Mijn moeder beschreef dat als een groot feest, ook al werd hij wat norser. Voor het eerst kon ze met hem spelen in plaats dat hij naar spinazie rook, zo ruiken voor kinderen dronken mensen vaak. Hij had een fietsenzaak en op een dag in de zomer kwam er een leuke vrouw een fiets kopen. Het was rond 1920 en in die tijd was het gewoonte dat de fietsenmaker ook fietsles gaf. Dus mijn grootvader rende achter die mooie vrouw aan, net zo lang tot ze zelf kon fietsen. En toen zei ze „fietsenmaker wilt u misschien een glaasje bier ?‟ „Ja‟ zei mijn opa. Vergetelheid. Die leuke vrouw. En daarna is hij nooit meer van de blauwe knoop geweest. Er waren helemaal geen afkickverschijnselen meer. Nee, er was zompigheid ingetreden, een „ach laat maar‟ en daarin gebeurde het. Dat is vergetelheid. Een hele moeilijke voor ons allemaal. Omdat we in de vergetelheid schijnbaar als een baby worden. Schijnbaar worden we onschuldig maar het is niet onschuldig, het is willoos. In de onschuld is een wil. Echte onschuld doet niet iets gemeens. Echte onschuld is liefdevol.
7
Een heel verhaal ontvouwt zich. Ik wist natuurlijk dat ik iets zou gaan vertellen maar het is altijd grappig dat een verhaal zich ontvouwt in relatie met aanwezigen en dat zijn jullie in dit geval. Dus het is niet zo dat mijn koker iets uitspuugt wat klaar is, nee ik weet wat ik wil zeggen maar het vindt plaats in een responderende setting dus het is mijn verhaal maar ook jullie verhaal. En in het geval het niet jullie verhaal of als je vragen hebt dan wil ik na de pauze daar op ingaan zodat we de puntjes op de i kunnen zetten. Voor het moment mijn hartelijke dank voor jullie aanwezigheid.
****** Waarom moet je niet argumenteren maar ademen als er afkickverschijnselen komen? Een uitspraak van Jezus is „wedersta de boze niet‟, dat is een goede uitspraak. En een andere uitspraak is van de dichter Leopold als ik me niet vergis: „wie zal de golven van de zee weerstaan. De poging zelf doet weer een golf ontstaan?‟ Die uitspraken gaan over hetzelfde. Afkickverschijnselen zijn een irrationaliteit. Het is een biologisch signaal. Het lichaam en de psyche hunkeren naar een bepaalde stof en krijgen die niet en het heeft geen enkele zin om daarmee te gaan communiceren want hoe je ook communiceert, die stof wordt niet gegeven. Zo gauw je gaat communiceren ga je je begeven op het vlak van het afkickverschijnsel. Terwijl jouw vlak een ander vlak is. Je bent namelijk begonnen vanuit een geestelijk vlak. Vanuit inzicht, liefde en besef. En dan moet je op dat vlak blijven. Jouw kracht ligt op het geestelijk vlak en niet op het biologische en psychologische vlak. En als je dat toch doet raak je heel snel in de welles nietes sfeer en ga je onderhandelen. En dan zeg je een trekje kan toch wel of twee glazen per dag. Maar voor iemand die echt verslaafd is, bestaan geen twee glazen per dag. Antwoord op onverstaanbare vraag: Wat ik probeer te zeggen is dat in elke verslaving een circulering is. De circulering is honger bevrediging – honger - bevrediging en in de bevrediging wordt een kick, groter of kleiner, gegeven. Wij mensen kunnen kunstmatige honger maken, het is geen echte honger naar voedsel of zuurstof, of dorst of seksualiteit. Dat is echte honger maar wij kunnen ook honger maken. Dat is een talent. En we kunnen die zelfgemaakte honger bevredigen. Daarin vindt een pseudo lustspel plaats. Daar gebeurt van alles in, want als er niets gebeurde en het was saai dan zou je het niet meer doen. In diepste zin, in geestelijke zin, in de zin waar je de meeste behoefte aan hebt, gebeurt er niets. Pas als je ermee stopt merk je dat er al die tijd wel iets is gebeurd. Dat er een ervaringswerkelijkheid is waar je wat over kunt vertellen en dat die periode een verrijking is. Mensen zeggen vaak: o dan heb ik mijn leven dus vergooid. Ik hoor dat nu ook vaak van mensen in het ontslavingsproject: het is moeilijk om ermee te stoppen want dan moet ik tot me laten doordringen dat ik mijn leven heb vergooid. Maar pas als je stopt bemerk je dat het zinvol is geweest. Dat is een andere manier om te zeggen dat er niets vergooid is. Ik vind het zelf wonderbaarlijk dat genade zo ontzettend groot is dat op het moment dat je je omkeert opeens alles wat mislukking leek te zijn een unieke weg blijkt te zijn. Kun je wat zeggen over vergetelheid Vergetelheid is een grote demon, die is erger dan geagiteerd of hatend zijn, dat voel je. Jaloezie daar lig je van wakker, maar vergetelheid is niets. In mijn werken met mensen is het mooi als ik begin te merken dat ze de staat van vergetelheid helemaal niet prettig vinden. Dat ze dat weeïg
8
vinden, terwijl ze het een tijdlang heel verkieslijk vonden. Als je in een staat van regressie bent, verkeer je vaak in vergetelheid en ben je als een baby. Als je merkt dat je er eigenlijk wee van wordt is dat een bepaald bewustzijnsniveau, je merkt dat je niet wakker bent, dat je niet aanwezig bent. Op het moment dat dat besef er is wordt het een kwestie van meditatie. Dat je zegt ik heb een diep verlangen om aanwezig te zijn en ik begin te onderkennen dat wat ik hiervoor prettig en deinend vond eigenlijk niet prettig vind en er een beetje zeeziek van word. Opeens ontstaat er dan heel vaag iets wat een negatieve prikkel geeft. Als je je echt op vergetelheid gaat richten zul je merken dat vergetelheid alleen maar die dikke pluche gordijnen zijn die jij voor iets anders houdt. Je merkt op dat daarachter heel andere emoties en gevoelens werkzaam zijn. Dat noem ik meditatie om zo aanwezig te zijn. Eigenlijk zeg je dan: mijn diepste wens is om hier te zijn. Dat is mediteren en vaak is dat een langdurig proces. Vanaf het moment van besef vraagt het wel een paar jaar om dat echt te gaan merken. Dan merk je dat er bepaalde mensen zijn waar dat meer mee is dan bij anderen. Dat je clubjes van vergetelheid hebt. De televisie is natuurlijk een heel groot anti-meditatiemiddel. Van wat ons via de televisie wordt aangereikt is 90 tot 95% puur vergetelheid. Dat je de volgende dag niet meer weet waar je twee uur lang naar gekeken hebt, hoe kan dat? Vergetelheid! Vraag over zondebesef Ik heb met zondebesef willen aangeven hoe ik daarnaar kijk en wat dat voor mij betekent. Wat ik er wel en niet juist aan vind. Uw vraag is of ik het zondebegrip heb verruild voor compleet en incompleet. Ik zou dat zo niet zeggen. Mijn mededogen is in de loop van de jaren aanzienlijk toegenomen. Aanvankelijk was ik een veel veroordelender mens maar gaandeweg ben ik gaan zien en beseffen hoe gebrekkig wij mensen zijn en tegelijkertijd ook hoe creatief wij mensen zijn. En als de gebrekkigheid en de creativiteit op een punt in elkaar komen, kun je een tijd in iets vast komen te zitten. Op onze levensreis zijn er steeds schijnbaar punten waarop we vast komen te zitten en die vervolgens weer deel van het avontuur blijken uit te maken. Ik zie het als mijn taak, ook in mijn leerlingengroep, dat daar waar benauwende gehechtheid is ontstaan weer avontuur en creativiteit kan komen. Niet dat mensen zonder zonde worden om het maar zo te zeggen. Wat mij betreft blijven mensen ontdekken. En in de ontdekking kunnen ook fouten worden gemaakt. Maar dat die fout zich niet vastdraait daar wil ik mensen mee helpen. Vraag over het verslavingsproject Ik ben de afgelopen jaren zoveel mensen tegengekomen voor wie het nodig is een bepaald offer te brengen om vrij te worden van dat wat hun belemmert in hun geefkracht. Daarom ben ik met mijn leerlingen een ontslavingsproject gestart. Het afgelopen jaar hebben we 16 mensen begeleid die aan allerlei verschillende vormen verslaafd waren van alcohol tot slaapmiddelen, cocaïne, bepaalde gedragingen, en die daarmee wilden stoppen. Niet alleen omdat ze er last van hadden maar ook omdat ze merkten dat het hun geefkracht belemmerde. Van de 16 hebben we er 10 werkelijk geholpen. Fantastisch! En we zeiden dit jaar gaan we het weer doen. We geven met begeleiders groepsbijeenkomsten, persoonlijke gesprekken en er is een internetforum. De mensen worden een jaar begeleid zodat mensen zo God het wil, vrij kunnen komen. Dat is het ontslavingsproject. Wat hierbij aansluit: mijn vrouw en ik zijn net terug uit Duitsland waar we een paar weken vakantie hebben gevierd. Daar is een klein dorp aan een riviertje en de huizen zijn beschilderd met woorden. Een geweldig idee om je huis als boek te zien. Op die huizen staan boodschappen, voor een deel mystiek, voor een deel magisch. Een van de boodschappen was: als de mens zich geen raad meer weet, treedt Gods hulp in. Dat vond ik een mooie boodschap die direct aansluit bij waar we het over hebben. Als je niet meer je eigen trucs en je eigen raad gelooft, wanneer dat bolwerk breekt, ben je radeloos. Dat is
9
verschrikkelijk en angstig omdat er geen referentie meer is maar toch, wanneer je het niet meer weet kan die Ene waar je het diepste naar verlangt hoorbaar worden. En dat noem ik genade. Dat die hulp er steeds is als we geen zelfbestendige monologen meer houden. Daar houd ik het bij. Ik dank u hartelijk.
10