Leonie van der Grinten
GEEN STREEPJES OP DE MUUR
Een onderzoek naar de wenselijkheid van de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang met betrekking tot de bezwaren omtrent de levenslange gevangenisstraf
1
Geen streepjes op de muur Een onderzoek naar de wenselijkheid van de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang met betrekking tot de bezwaren omtrent de levenslange gevangenisstraf
Afstudeerscriptie Naam: Leonie Hermanna van der Grinten Master I: Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht, Tilburg University Master II: Forensica, Criminologie & Rechtspleging, Maastricht University Studentnummers: S208349 en I6047328 Begeleiders: mr. S.R.B. Walther en prof. mr. J. Boksem Datum: mei 2013
2
3
I know not whether Laws be right or whether Laws be wrong All that we know who live in goal is that the wall is strong And that each day is like a year, a year whose days are long – Oscar Wilde (1854-1900) –
4
5
TEN GELEIDE
Geen streepjes op de muur. Ik kan geen enkele andere vaststelling bedenken die de uitzichtloosheid van de Nederlandse levenslange gevangenisstraf zo treffend verwoordt. Een levenslange gevangenisstraf in Nederland duurt – in tegenstelling tot wat veel niet-juristen denken – immers ook daadwerkelijk een leven lang. Dit gegeven laat mensen niet onberoerd, zo heb ik ondervonden. Zowel in mijn privéomgeving als op nationaal niveau is de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf een populair en actueel onderwerp van discussie. Het doel van deze scriptie is hier een bijdrage aan te leveren. Mijn passie voor het strafrecht is ontstaan op jonge leeftijd. Waar mijn vriendinnetjes ‘zuster’ of ‘moeder’ wilden worden, riep ik al op de basisschool dat ik later werkzaam wilde zijn als advocate. Ik heb de masters Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht, en Forensica, Criminologie & Rechtspleging dan ook met veel plezier gevolgd. Mede door het schrijven van deze dubbele masterscriptie en de opgedane ervaring tijdens mijn studentstage bij Spong Advocaten kan ik met grote zekerheid zeggen dat ik de juiste studiekeuze(s) heb gemaakt. In de toekomst hoop ik me dan ook verder in te kunnen zetten voor de belangen van (levenslang) gestraften.
Ik wil ieder die zijn of haar medewerking heeft verleend aan het voltooien van deze masterscriptie hartelijk danken. Het feit dat ik mijn standpunten flink heb moeten verdedigen op familie- en verjaardagsfeesten heeft er voor gezorgd dat ik steeds met een kritische pen ben blijven schrijven. In het bijzonder wil ik mijn begeleiders Sylvia Walther en Jan Boksem bedanken, die mij steeds weer voorzagen in nuttige feedback, positief kritisch waren, en actief meedachten. Ook richt ik mijn dankwoord graag aan mijn ouders, die altijd het volste vertrouwen in mij hebben getoond en mij door hun onvoorwaardelijke steun de mogelijkheid hebben gegeven een fantastische studententijd te beleven. Papa bedank ik daarnaast voor het keer op keer doorbikkelen van mijn stukken. Dank gaat voorts uit naar Alissa, die altijd voor mij klaar stond met een bemoedigend woord en mij meer dan eens op weg heeft geholpen. Last but not least wil ik Yuri bedanken voor zijn liefde en steun, en meer specifiek voor al die keren dat hij zich heeft moeten terugtrekken zodat ik thuis in alle rust kon doortypen.
Leonie van der Grinten Eindhoven, mei 2013
6
7
INHOUDSOPGAVE
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORT INGEN .......................................................... 11 1.
2.
INLEIDING ..................................................................................................................... 14 1.1
Aanleiding ................................................................................................................. 14
1.2
Probleemstelling en afbakening................................................................................. 18
1.3
Opbouw ..................................................................................................................... 19
LEVENSLANG IN NEDERLAND ............................................................................... 22 2.1
Inleiding ..................................................................................................................... 22
2.2
Het wettelijk kader en enige cijfers ........................................................................... 22
2.3
De historiek................................................................................................................ 24
2.3.1
Totstandkoming .................................................................................................. 24
2.3.2
Strafdoeleinden ................................................................................................... 26
2.4
Mogelijkheden tot verkorting van de straf ................................................................ 29
2.4.1
De gratieprocedure ............................................................................................. 29
2.4.1.1 Vóór 1986 ......................................................................................................... 30 2.4.1.2 Na 1986 ............................................................................................................ 32 2.4.2
3.
De civiele rechtsgang ......................................................................................... 34
2.5
De rechtspraak ........................................................................................................... 36
2.6
Conclusie ................................................................................................................... 38
LEVENSLANG GETOETST ........................................................................................ 41 3.1
Inleiding ..................................................................................................................... 41
3.2
De Europees mensenrechtelijke zienswijze ............................................................... 42
3.2.1
Artikel 3 EVRM ................................................................................................. 42
3.2.2
Artikel 5 EVRM ................................................................................................. 46
3.2.2.1 Eerste lid ........................................................................................................... 46 3.2.2.2 Vierde lid .......................................................................................................... 48 3.2.3 3.3
Betekenis voor Nederland .................................................................................. 49
Het resocialisatiebeginsel .......................................................................................... 52
3.3.1
Toepasbaarheid op levenslange gevangenisstraf ................................................ 53
3.3.2
Voorwaardelijke invrijheidsstelling ................................................................... 55
3.4
Psychische consequenties voor de veroordeelde ....................................................... 57
8
3.4.1
Literatuuruiteenzetting ....................................................................................... 57
3.4.2
Het huidige en toekomstige beleid ..................................................................... 62
3.4.2.1 Kritiek & aanbevelingen ................................................................................... 65
4.
3.5
Overige kanttekeningen ............................................................................................. 67
3.6
Conclusie ................................................................................................................... 69
PERIODIEKE RECHTERLIJKE TOETSING .......................................................... 73 4.1
Inleiding ..................................................................................................................... 73
4.2
Het advies van de RSJ ............................................................................................... 74
4.2.1
Achtergrond ........................................................................................................ 74
4.2.2
Inhoud ................................................................................................................. 76
4.2.2.1 Aanvullend advies ............................................................................................ 78 4.3
Het wetsvoorstel van het Forum Levenslang ............................................................ 80
4.3.1
Achtergrond ........................................................................................................ 80
4.3.2
Inhoud ................................................................................................................. 82
4.4
De wenselijkheid van een periodieke toetsing .......................................................... 86
4.4.1
Voordelen ........................................................................................................... 88
4.4.2
Nadelen............................................................................................................... 91
4.4.3
Afweging ............................................................................................................ 93
4.4.4
Invoering, aanscherping, of alternatief? ............................................................. 97
4.4.4.1 Duits model ...................................................................................................... 97 4.4.4.2 Engels model .................................................................................................. 100 4.5 5.
Conclusie ................................................................................................................. 101
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .................................................................... 105
BRONVERMELDING ........................................................................................................ 112 Literatuurlijst ...................................................................................................................... 112 Regelgeving en parlementaire documentatie ...................................................................... 119 Jurisprudentie...................................................................................................................... 121
9
10
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AA
Ars Aequi
ACtHR
Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens
ACRM
Amerikaanse Conventie voor de Rechten van de Mens
A-G
advocaat-generaal
art.
artikel
BVerfGE
Bundesverfassungsgericht
DBM
Detentie en Behandeling op Maat
DD
Delikt en Delinkwent
d.d.
de dato
diss.
academisch proefschrift
DJI
Dienst Justitiële Inrichtingen
e.a.
en anderen
e.e.a.
een en ander
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EU
Europese Unie
e.v.
en verder
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
Forum (Levenslang) Forum Humane Tenuitvoerlegging van de Levenslange Gevangenisstraf GG
Grundgesetz
GVG
Gerichtsverfassungsgezetz
GW
Grondwet
HR
Hoge Raad der Nederlanden
Id.
idem
IVBPR
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
jo.
juncto
LJN
landelijk jurisprudentienummer
MGW
Modernisering van het Gevangeniswezen
11
m.nt.
met noot van
MvA
Memorie van Antwoord
MvT
Memorie van Toelichting
NbSr
Nieuwsbrief Strafrecht
NJ
Nederlandse Jurisprudentie
NJB
Nederlands Juristenblad
NJCM
Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten
nr.
nummer
OM
Openbaar Ministerie
p.
pagina
PBW
Penitentiaire Beginselenwet
Rb.
rechtbank
R-C
rechter-commissaris
red.
redactie
RSJ
Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
Sr
Wetboek van Strafrecht
Stb.
Staatsblad
Stcrt.
Staatscourant
Sv
Wetboek van Strafvordering
t.a.v.
ten aanzien van
tbs
terbeschikkingstelling
StGB
Strafgesetzbuch
Wots
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
12
13
1.
1.1
INLEIDING
AANLEIDING
Op 24 september 1952 overlijdt Arnolda Opdam-Van Eyl, de vrouw van de Berkelse huisarts John Opdam. Waar de weduwnaar concludeerde dat het een hersentumor was die zijn vrouw het leven had gekost, dacht zijn collega, die het post-mortem uitvoerde, daar anders over. Uit het door hem geïnitieerde tweede autopsie-onderzoek bleek dat er cyaankali in haar lichaam zat. John Opdam werd al snel gezien als prime suspect van deze vergiftiging. Hij had op 22 september een gram cyaankali besteld, hij had haar het kopje thee aangereikt waar het gif in zat, en bovendien had hij een motief om zijn vrouw te doden. John Opdam, alias de Berkselse arts, dokter O., of de Gifmenger van Berkel, onderhield namelijk al langere tijd een geheime relatie met zijn dienstmeid en wilde met haar trouwen. Ondanks dat hij gedurende het gehele proces de beschuldiging bleef ontkennen, is hij om bovenstaande redenen uiteindelijk toch veroordeeld door het Gerechtshof Den Haag.1 Deze legde de voormalig huisarts bovendien niet de minste sanctie op: een levenslange gevangenisstraf. In de gevangenis van Leeuwarden mocht John Opdam – bij wijze van dienstverlening aan medegedetineerden – zijn huisartsenpraktijk voortzetten. Zijn bescheiden apotheekje leidde tot een tweede vergiftiging met cyaankali, dit maal op zijn medegedetineerde Adri Lodder die overigens eveneens vastzat wegens moord op zijn vrouw. Het feit dat er in Lodders cel een brief werd gevonden waarin hij de moord op John Opdams vrouw bekende, mocht niet baten. De Berkselse arts werd opnieuw veroordeeld tot levenslang 2 , en is daarmee de enige Nederlander ooit die voor twee verschillende moorden in totaal twee maal tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld.3 Ook in deze zaak heeft John Opdam geen schuld bekend.
In die tijd werd het resocialisatiebeginsel beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor een beschaafde tenuitvoerlegging van de straf. Levenslanggestraften – zo ook dokter O. – werden ‘gevolgd’ door ambtenaren van de Directie Gevangeniswezen en de hoofdafdeling Staats- en Strafrecht, met als doel om te beoordelen of de gevangene op enig moment voor
1
Hof ’s-Gravenhage 1 december 1954 (niet gepubliceerd), HR 3 mei 1955, NJ 1955, 684, m.nt. BVAR. Hof Leeuwarden 5 juni 1962 (niet gepubliceerd), HR 18 juni 1963, NJ 1962, 92. 3 Zie bijvoorbeeld Van der Horst 2006, p. 302-307. 2
14
kwijtschelding van zijn straf in aanmerking kwam.4 Na intensieve therapie van 16 jaar – toen John Opdam de moord op zijn vrouw eindelijk had bekend en hij zich bereid had getoond de therapie voort te zetten – werd er groen licht gegeven door de behandelaars en kon het resocialisatietraject worden ingeslagen. In 1975 kreeg John Opdam ‘voorwaardelijke gratie’ met een proeftijd van acht jaar, waarbij een van de voorwaarden het naleven betrof van het verbod om de artsenijkunst uit te voeren. Voor zover bekend zijn de acht jaren proeftijd zonder incidenten voorbijgegaan, waaruit aldus geconcludeerd kan worden dat zijn resocialisatie naar behoren is verlopen. In 1983 is hij een natuurlijke dood gestorven.5
Het destijds gehanteerde gratiebeleid staat in schril contrast met het gratiebeleid anno 2013. Nadat in 1986 gratie was verleend aan de vroegere seriemoordenaar van Utrecht, Hans van Zon, is er tot op heden geen enkel gratieverzoek meer gehonoreerd. 6 Het hedendaagse strafklimaat kenmerkt zich door een dergelijke verharding. Zo worden de strafmaxima hoger7, ligt het wetsvoorstel voor minimumstraffen bij de Tweede Kamer8, en mogen de ernstigste straffen niet meer verjaren 9 . De straffen worden kortom strenger. De toepassing en tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf fungeert daarbij als hét voorbeeld. Niet alleen is er namelijk een spectaculaire stijging waar te nemen in het aantal keren dat de straf onherroepelijk is opgelegd (respectievelijk 3, 7 en 23 keer in 1980-1990, 1990-2000, en 20002013) 10 , ook het gratie-instrument lijkt sinds 1986 aldus niet meer te zijn dan enkel een theoretische mogelijkheid. Mijns inziens is daarom ten eerste de vraag gerechtvaardigd of deze ontwikkeling vanuit juridisch perspectief wel toelaatbaar is. En daarnaast: wat zijn de gevolgen ervan voor zowel de gedetineerde als de rechtsstaat?
Het onderhavig onderzoek richt zich op de mogelijke bezwaren die ontstaan bij de huidige tenuitvoerlegging van de Nederlandse levenslange gevangenisstraf. Indien blijkt dat elk perspectief op invrijheidsstelling wordt ontnomen, zou er namelijk ten eerste sprake kunnen zijn van een inhumane of vernederende behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 en 4
Van Hattum 2012, p. 312. Van Hattum 2012, p. 313. 6 Anker 2011, p. 52. 7 Wet van 22 december 2005 (herijking wettelijke strafmaxima), Stb. 2006, 11 (Kamerstukken 28484). 8 ‘Wetsvoorstel minimumstraffen naar Tweede Kamer’, Nieuwsbericht Rijksoverheid.nl 24-01-2012, www.rijksoverheid.nl, zoek op wetsvoorstel minimumstraffen. Zie voor het wetsvoorstel Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 14. 9 Artikel 70 lid 2 Sr: 'In afwijking van het eerste lid verjaart het recht tot strafvordering niet voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld'. Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 (Kamerstukken 28 495). 10 Factsheet 2011, p. 21 en Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005. 5
15
van schending van het recht op vrijheid en veiligheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Volgens het Europees Hof moet er een reëel perspectief bestaan om ooit weer vrij te komen na oplegging van een levenslange gevangenisstraf, zo blijkt uit de arresten in de zaken Léger/Frankrijk 11 , Kafkaris/Cyprus 12 , en Wynne/Verenigd Koninkrijk
13
. Voorgaande
overwegingen geven dan ook aanleiding de Nederlandse gevangenisstraf en het Europees mensenrechtelijke kader nader te beschouwen.
Daarnaast zou een bezwaar kunnen liggen in het antwoord op de vraag of er voldaan wordt aan de resocialisatiegedachte zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet
(hierna:
PBW),
nu
de
kans
op
voorwaardelijke
of
vervroegde
invrijheidsstelling momenteel vrijwel nihil lijkt.14 Dit beginsel gaat ervan uit dat gedurende de detentie gewerkt moet worden aan de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving. Volgens Hol en Ten Voorde tast levenslange executie de resocialisatie in haar wezen aan, aangezien de veroordeelde ook daadwerkelijk zijn vrijheid moet kunnen ondergaan om resocialisatie te bewerkstelligen.15
Ten slotte kunnen er ernstige psychische consequenties ontstaan voor een tot levenslang veroordeelde. Naast het feit dat dit gegeven mijns inziens als een vanzelfsprekendheid mag worden betiteld blijkt ook bijvoorbeeld uit onderzoek van Rijksen dat na een straf van ongeveer vijf jaar de geest van de betrokkene ‘gedeformeerd’ zal zijn16. Wanneer de deur potdicht zit en niet – zoals bijvoorbeeld bij de tbs-longstay17 – op een kier staat, kan dit aldus een aanslag vormen op de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de veroordeelde.18 ‘Bajesmaf’ – het afgestompt zijn door de gevangenisstraf19 – is de term die in dit geval bij levens- en langgestraften van toepassing moet worden geacht.
11
EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk). EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 13 EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). 14 Hierboven bleek al dat het gratie-instrument sinds 1986 niet meer is toegepast. Daarnaast lijkt ook de andere optie voor vervroegde invrijheidsstelling – de civiele rechtsgang – slechts een theoretische mogelijkheid. Een en ander zal aan de orde komen in paragraaf 4 van hoofdstuk 2. 15 Hol & Ten Voorde 2001, p. 639. 16 Rijksen 1967, p. 139-143. 17 Volgens Anker zijn er vijf mogelijke routes om vanuit de longstay terug te keren in een behandelkliniek dan wel de samenleving. Zie Anker 2011, p. 53-54. 18 Van Hattum 2009, p. 328. 19 www.sofeer.nl/, zoek op bajesmaf. 12
16
Naast initiatieven van individuele auteurs20, komen ook verschillende instanties met adviezen en aanbevelingen om bovengenoemde bezwaren op te lossen. Zo pleit de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) in zijn ongevraagde advies21 van 1 december 2006 voor een rechterlijke toetsing na 15 jaren. De Raad acht de huidige Nederlandse situatie omtrent de levenslange gevangenisstraf ongewenst en wijst erop dat deze praktijk op gespannen voet staat met zowel internationale verdragen als de Europese strafrechtpraktijk. Het advies bestaat uit twee concrete aanbevelingen, namelijk aanpassing van de wet- en regelgeving met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf door invoering van een periodieke toetsing na 15 jaar, en het zinvoller invullen van de concrete detentieomstandigheden voor levenslanggestraften.22 De RSJ acht een aanpassing van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland ‘noodzakelijk en actueel’.
23
Daarnaast wordt vanuit het oogpunt van een humane
strafrechtstoepassing invoering van een reëel perspectief op mogelijke verandering van de detentiesituatie voor de veroordeelde ‘essentieel’ geacht.24
Een vergelijkbaar initiatief komt van het Forum Humane Tenuitvoerlegging van de Levenslange Gevangenisstraf (hierna: Forum Levenslang). Dit Forum bracht op 1 september 2011 het plan ‘Voorwaardelijke invrijheidsstelling voor levenslanggestraften’ naar buiten in de vorm van een wetsvoorstel.
25
Het Forum Levenslang pleit voor een humane
tenuitvoerlegging van de levenslange straf door rechterlijke beoordeling van de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidsstelling na minimaal twintig jaar. Hiermee zou er een einde komen aan de uitzonderingspositie die Nederland binnen Europa inneemt,26 en is er sprake van een ‘progressieve’ tenuitvoerlegging waarbij er op een gegeven moment naar wordt gestreefd de veroordeelde meer verantwoordelijkheden en vrijheden te verlenen.27 20
In de afgelopen vijftien jaar verschenen o.a. voorstellen van (in chronologische volgorde): Groenhuijsen 1999, p. 191-195; Leijten 2000, p. 1241; Hol & Ten Voorde 2001, p. 639-641; Ten Voorde 2002, p. 1294; Blekxtoon 2003, p. 1237-1238; Ten Voorde 2003, p. 270-283; Anker 2004, p. 300-303; Boone 2004, p. 372-378; Kelk 2004, p. 457-467; Van Hattum 2005, p. 231-259; Van de Sande 2007, p. 39-52; Van Hattum 2010, p. 27-30; Anker 2011, p. 51-52; Casier & De Hert 2012, p. 125-139. 21 RSJ 2006. 22 RSJ 2006, p. 3-4. 23 RSJ 2006, p. 12. 24 Id. 25 Wetsvoorstel 2011. 26 Van Hattum 2012, p. 315-316. In het wetgevingsoverleg van 21 maart 2010 beaamde de bewindsvrouwe deze uitzonderingspositie: ‘In Nederland nemen we wel een uitzonderingspositie in door er niet voor te kiezen om een levenslanggestrafte in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. (…) Doordat wij ook niet op vaste momenten toetsen (…) zitten we in een uitzonderingspositie.’ (Kamerstukken II 2009/10, 24587, nr. 377, p. 32). 27 Van Hattum 2012, p. 315.
17
1.2
PROBLEEMSTELLING EN AFBAKENING
Het huidige Nederlandse beleid omtrent de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is een onderwerp dat in het afgelopen decennium steeds meer in zowel de juridische schijnwerpers28 als de politieke schijnwerpers29 is komen te staan. Critici vragen zich publiekelijk af waarom er sprake is van een dergelijke (zie hierboven) explosieve toename in het aantal keren dat de straf is opgelegd, en wat dit betekent voor de veroordeelde dan wel de maatschappij. Vragen die mijns inziens een reactie verdienen en waar ik in dit kader aldus een antwoord op wil geven zijn onder meer: Welke bezwaren kleven aan de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf? Wat moet er gebeuren om die bezwaren weg te nemen? Welke initiatieven zijn daartoe geopperd? Doen deze initiatieven dat in voldoende mate? En zo niet, wat zou dan een alternatieve oplossing kunnen zijn?
Gezien de hiervoor gestelde vragen kan de probleemstelling van dit onderzoek als volgt geformuleerd worden:
Lossen de geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang de bezwaren omtrent de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in voldoende mate op?
Gelet op de beperkte omvang van de masterthesis zal het onderwerp als volgt worden afgebakend. Ten eerste richt het onderzoek zich enkel op de geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang, en zal het initiatieven van individuele auteurs buiten beschouwing laten. Ten tweede zal enkel Europese wet- en regelgeving worden behandeld met betrekking tot het onderzoek naar mogelijke strijdigheid met Nederland. Verdere internationale, buiten-Europese, wet- en regelgeving zal enkel zijdelings aan de orde komen. Ten derde en ten slotte zal de strafrechtelijke maatregel tbs-longstay – die in principe ook een leven lang kan duren – niet aan bod komen, omdat de aard van deze maatregel wezenlijk verschilt van die van de levenslange gevangenisstraf. Waar een celstraf in eerste instantie is gericht op vergelding, is tbs primair gericht op het beveiligen van de samenleving en het resocialiseren van de gedetineerde. 30 Het voortduren van deze maatregel kan voorts
28
Zie de literatuurlijst opgesomd in noot 20. Factsheet 2011, p. 33 e.v. 30 Anker 2011, p. 53-54. 29
18
opgeheven worden door het ministerie van Justitie of de RSJ, terwijl ons Wetboek van Strafrecht deze mogelijkheid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet kent.31
Het onderzoek zal uitgevoerd worden aan de hand van een studie en analyse van literatuur, parlementaire documentatie, Nederlandse en Europese regelgeving en nationale en internationale rechtspraak. 1.3
OPBOUW
In hoofdstuk 2 zal ik de levenslange gevangenisstraf in het Nederlandse strafstelsel behandelen. Hierbij zal de vraag centraal staan: ‘Hoe is de Nederlandse levenslange gevangenisstraf tot stand gekomen en hoe wordt deze anno 2013 ten uitvoer gelegd?’. In dit hoofdstuk zal ik ten eerste aandacht besteden aan het wettelijk kader van de levenslange gevangenisstraf en zal ik enige cijfers weergeven. Daarna zal in het kader van de historiek de totstandkoming van de levenslange gevangenisstraf aan de orde komen, en zal ik de strafdoeleinden bespreken. Voorts zal ik de twee mogelijkheden behandelen om de levenslange straf te verkorten: gratie en de civiele rechtsgang. Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de rechtspraak van de feitenrechter en de Hoge Raad en hun visie omtrent de huidige tenuitvoerlegging uiteenzetten. Het hoofdstuk zal ik afsluiten met een conclusie. In hoofdstuk 3 tracht ik een antwoord te vinden op de vraag: ‘Welke bezwaren kleven aan de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en wat moet er gebeuren om die bezwaren weg te nemen?’. Daartoe zal ik ten eerste de waarborgen uit het EVRM bespreken voor de levenslanggestrafte en bekijken in hoeverre de Nederlandse tenuitvoerlegging daar strijdig mee is. Hierbij zullen vooral artikel 3 (verbod op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling), artikel 5, eerste lid, sub a (verbod van willekeurige vrijheidsberoving), en artikel 5, vierde lid, (beoordeling van de rechtmatigheid van de detentie) van het EVRM een centrale rol innemen. Daarbij zal ik tevens relevante rechtspraak van het Europees Hof bespreken. Ten tweede zal ik gaan onderzoeken of er met de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie recht wordt gedaan aan het resocialisatiebeginsel van artikel 2, tweede lid, van de PBW en zo niet, welke verandering(en) in het Nederlands strafbestel doorgevoerd moeten worden om de mogelijke strijdigheid met het resocialisatiebeginsel weg te nemen. Ten derde zal bekeken worden wat de psychische 31
Anker 2011, p. 53-54.
19
consequenties zijn voor een tot levenslang veroordeelde en zal gezocht worden naar een mogelijke oplossing voor of voorkoming van deze problematiek. Ten vierde en ten slotte zullen enkele overige kanttekeningen worden behandeld, waarna het hoofdstuk afgesloten zal worden met een antwoord op de onderzoeksvraag.
Hoofdstuk 4 zal in het teken staan van de reeds geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang. De vraag die hierbij centraal zal staan is: ‘Waarom en op welke wijze beogen de RSJ en het Forum Levenslang tot een aanpassing van de huidige regeling van levenslang te komen en wegen de voordelen van die wijze op tegen de nadelen daarvan?’. In dit hoofdstuk zal ik bespreken wat de achtergrond is van het advies van de RSJ en het wetsvoorstel van het Forum Levenslang en wat de initiatieven concreet inhouden. Daarnaast zal ik onderzoeken welke voor- en nadelen genoemd kunnen worden van invoering van een rechterlijke periodieke toetsing en zal ik middels een analyse daarvan een oordeel geven over de wenselijkheid van invoering van een periodieke rechterlijke toetsing. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek zal ik vaststellen of de geopperde initiatieven ingevoerd zullen moeten worden, of deze daarbij wellicht aangescherpt moeten worden, of dat er juist een alternatief voor zal moeten worden gezocht. Ten slotte zal ik een antwoord geven op de onderzoeksvraag.
In hoofdstuk 5 zal ik een antwoord trachten te formuleren op de probleemstelling van dit onderzoek en zal ik aldus afsluiten met enkele conclusies. Ik zal hierbij tevens enkele aanbevelingen doen ten aanzien van de al dan niet te implementeren initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang.
20
21
2.
2.1
LEVENSLANG IN NEDERLAND
INLEIDING
“[De levenslange straf is] eene pijniging, die den mensch kan verlagen tot het peil van het redelooze dier, omdat alle hoop in de toekomst wordt ontnomen. (…) dat is pijniging zoo niet van het ligchaam, dan toch, veel erger, van de ziel.”32 Aldus de bedenkingen van Tweede Kamerlid De Brauw bij afschaffing van de doodstraf en invoering van de levenslange (toen nog) tuchthuisstraf in 1870.33 Hoewel de beschreven uitzichtloosheid bij de levenslange straf ook in het huidige tijdperk een maatschappelijk onderwerp van debat is, wordt deze zwaarste vrijheidsberovende straf nu vaker geëist en opgelegd dan ooit tevoren. 34 Wellicht kan een verklaring worden gevonden in de idee dat het zicht van de veroordeelde op de vrijheid wordt behouden door middel van het gratie-instrument en de civiele procedure. De toepassingspraktijk zal moeten uitwijzen of dit inderdaad het geval is.
Om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent het systeem van de levenslange gevangenisstraf in Nederland, zal ik in dit hoofdstuk een antwoord trachten te vinden op de vraag: Hoe is de Nederlandse levenslange gevangenisstraf tot stand gekomen en hoe wordt deze anno 2013 ten uitvoer gelegd? Daartoe zal ik in de tweede paragraaf ten eerste het wettelijk kader bespreken en enige cijfers met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf weergeven. In de derde paragraaf zal inzicht gegeven worden in de historiek van de levenslange gevangenisstraf, waarbij achtereenvolgend de totstandkoming en de strafdoeleinden aan de orde komen. Voorts zullen in de vierde paragraaf de mogelijkheden tot verkorting van de straf (respectievelijk de gratieprocedure en de civiele rechtsgang) worden besproken. In de vijfde paragraaf zal ik aandacht besteden aan de huidige rechtspraak, waarna ik in de zesde paragraaf het hoofdstuk afsluit met een conclusie. 2.2
HET WETTELIJK KADER EN ENIGE CIJFERS
Uit het eerste lid van artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijkt dat de gevangenisstraf tijdelijk is of levenslang. De maximale tijdelijk op te leggen gevangenisstraf 32
Handelingen II 1869/70, p. 1485. Bron: Bleichrodt 2006a, p. 1. Van Laanen 2003, p. 414. 34 Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005. 33
22
bedraagt 30 jaar (artikel 10 lid 3 juncto lid 4 Sr).35 In tegenstelling tot wat veel niet-juristen denken, is de levenslange gevangenisstraf dus geen tijdelijke gevangenisstraf. “(…) levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven.”, aldus voormalig minister van Justitie Donner.36 Wanneer een misdrijf zowel bedreigd is met een levenslange als met een tijdelijke gevangenisstraf, is de keuze aan de rechter.
De levenslange gevangenisstraf kan slechts opgelegd worden voor circa dertig zeer ernstige delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Het betreft hier onder meer moord (art. 289 Sr), gekwalificeerde doodslag (doodslag gepleegd onder verzwarende omstandigheden, art. 288 Sr), misdrijven tegen de veiligheid van de staat (art. 92 e.v. Sr) en tegen de Koninklijke waardigheid (art. 108 e.v. Sr), een aantal misdrijven tegen de algemene veiligheid van personen, zoals ‘het doen verongelukken van een (lucht)vaartuig (art. 168 Sr) en een aantal misdrijven met een terroristisch oogmerk, zoals ‘gijzeling met een terroristisch oogmerk’ (art. 282b Sr). Tevens kan de levenslange gevangenisstraf worden opgelegd voor een aantal misdrijven genoemd in de Wet internationale misdrijven van 2003 en het Besluit Buitengewoon Strafrecht van 1943.37 Per 1 januari 2013 38 bedraagt het totaal aantal onherroepelijk levenslanggestraften in Nederland 36 personen, waarvan 36 mannen en geen vrouwen, waarvan 4 overleden en waarvan 1 ontsnapt en onvindbaar. 39 Dat betekent dat het aantal levenslanggestraften in Nederlandse penitentiaire inrichtingen op dit moment 31 is. Dat er sprake is van een spectaculaire stijging kwam in hoofdstuk 1 al ter sprake. Zo blijkt uit gegevens van het Forum Levenslang dat het aantal onherroepelijke veroordelingen tot levenslange gevangenisstraf respectievelijk 3, 7 en 23 keer is in de jaren 1980-1990, 1990-2000, en 2000-2013. Ook in de 35
Dit is niet altijd zo geweest. Tot een aantal jaren geleden was de maximale tijdelijke gevangenisstraf 20 jaar. Sedert 1 februari 2006 is het ‘gat’ tussen een tijdelijke en een levenlange gevangenisstraf echter verkleind en werd het maximum van een tijdelijke gevangenisstraf verhoogd naar 30 jaar. Wet van 22 december 2005 (herijking wettelijke strafmaxima), Stb. 2006, 11 (Kamerstukken 28484). 36 Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. 37 Factsheet 2011, p. 2. 38 Op het moment van schrijven heeft de rechtbank Amsterdam nogmaals drie keer levenslang opgelegd, namelijk op 29 januari 2013 in de beruchte Amsterdamse liquidatiezaak Passage. Markant is dat de rechter in deze drie zaken slechts de keuze had tussen een tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaren en levenslang (vgl. voetnoot 4), zo blijkt uit een e-mailwisseling tussen de heer mr. W. Anker en onderstaande. In dat geval kun je concluderen dat de rechter al vrij snel op levenslang uitkomt indien de zaken zeer ernstig zijn en er bovendien sprake is van een geschokte rechtsorde. De escape van 30 jaren geldt alleen voor feiten gepleegd na 1 februari 2006, zoals bijvoorbeeld in de zaak van Fred R. het geval is. Met betrekking tot deze scriptie is besloten de Passagezaak verder buiten beschouwing te laten omdat de hierin opgelegde straffen nog niet definitief zijn. Zie verder: www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Amsterdam/Nieuws/Pages/Drie-keer-levenslang-inliquidatieproces-Passage.aspx. 39 Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005, p. 21.
23
decennia daarvoor (de oudste cijfers stammen uit 188940) is de levenslange gevangenisstraf niet vaker opgelegd dan 7 keer. Tussen 1970 en 1980 is de straf zelfs helemaal niet opgelegd. De jongste veroordeelde was bij oplegging 23 jaar, de oudste veroordeelde 61 jaar. De gemiddelde leeftijd bij oplegging is circa 38 jaar.41 2.3
DE HISTORIEK
2.3.1 TOTSTANDKOMING In het jaar 1811 werd de levenslange vrijheidsstraf voor het eerst geïntroduceerd in het Nederlandse strafstelsel. De invoering daarvan kan gezien worden als direct uitvloeisel van het feit dat het Koninkrijk Holland werd ingelijfd bij het Franse Keizerrijk in 1810. 42 De Franse Code Pénal – die vanaf dat moment van overeenkomstige toepassing werd verklaard – kende namelijk zowel de levenslange vrijheidsstraf in de vorm van eeuwige ballingschap als die van eeuwige dwangarbeid.43 Twee jaar later, toen de Fransen waren overwonnen, werden deze vormen van de levenslange vrijheidsstraf weer afgeschaft.44 In de considerans van het Vorstelijk Besluit van 1813 valt te lezen ‘dat de Strafbepalingen, in het tot nog toe in vigueur zijnde Wetboek van het Strafregt voorkomende, voor dit Land ongeschikt, en alzoo geheel ondoelmatig zijn’. In plaats daarvan traden – naast de nooit afgeschafte doodstraf – de lijfstraf en de opsluiting voor maximaal twintig jaar in werking.45
Enkele decennia later werd opnieuw gepoogd de levenslange vrijheidsstraf op te nemen in een wettekst. Het betreft hier het nooit in werking getreden ontwerpboek van 1847 dat voorzag in een zogenaamde levenslange tuchthuisstraf.46 De regering sprak destijds van de poena morti proxima, wat betekende dat de levenslange tuchthuisstraf naast de doodstraf zou komen te bestaan.47 Later dat jaar – bij gelegenheid van het ontwerpen van een nieuw Wetboek van Strafrecht – werd bij nader inzien toch besloten van dit voorstel af te zien.48
40
Ellenbroek 2009. Factsheet 2011, p. 3. 42 Van Laanen 200, p. 413. 43 Art. 7 sub 2 en art. 7 sub 3 jo. art. 17 Code Pénal (Wetboek van het Strafregt) van 1811. Zie voor de tekst: Bilderdijk 1811, p. 4-5. 44 Art. 7 van het Besluit van 11 december 1813 (houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke Regtsoefening in de Vereenigde Nederlanden), Stb. 1813, 10. 45 Ten Voorde 2003, p. 271. 46 Art. I.II.1.1 sub 2 jo. art. 13 Ontwerp 1847. Zie voor de tekst: Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 40, p. 1. 47 Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 33, p. 323-324. 48 Van Laanen 2003, p. 414. 41
24
De invoering van de huidige levenslange gevangenisstraf ging gepaard met de afschaffing van de doodstraf in 1870. 49 Volgnes Franke is de reden voor deze vervanging tweeledig. Ten eerste was de doodstraf volgens velen niet meer dan een dode letter in het Wetboek van Strafrecht, omdat er sinds 1860 een moratorium op rustte.50 Aan ter dood veroordeelden werd automatisch gratie verleend, wat in concreto betekende dat de opgelegde sanctie werd omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaar. Ten tweede waren er grote principiële twijfels gerezen omtrent het bestaan van deze sanctie.
51
De levenslange
gevangenisstraf werd op deze manier gezien als een middel om de ‘barbaarse’ doodstraf af schaffen.52 Het draagvlak voor de levenslange gevangenisstraf was bij invoering niet groot. 53 Door tegenstanders werd onder meer betoogd dat deze straf onrechtvaardig zou zijn omdat deze niet voor iedere veroordeelde dezelfde gevolgen zou hebben.54 Daarnaast waren velen van mening dat de straf een te zware sanctie was; een geciviliseerde samenleving niet waardig. 55 Voorts paste de straf niet in het concept ‘zedelijke verbetering’, en kan de straf het gedrag van de veroordeelde ongunstig beïnvloeden. 56 Omdat er ‘niets meer te verliezen is’, heeft de sanctie(dreiging) immers geen gunstig effect meer op het gedrag. Tevens waren er stemmen opgegaan om de doodstraf niet te vervangen door een levenslange vrijheidsstraf maar door een alternatief in de vorm van deportatie naar een ‘strafkolonie’. 57 Ten slotte werd nog ingebracht dat door de mogelijkheid van gratie de afschrikwekkendheid van de straf teniet werd gedaan.
58
Voorstanders van de levenslange gevangenisstraf (veelal liberale
tegenstanders van de doodstraf) pleitten dat deze straf de doodstraf het dichtst benaderde en daarom de beste vervanger zou zijn. Zij zagen in het bestaan van de mogelijkheid van gratie een manier om juist tot die ‘zedelijke verbetering’ van de veroordeelde te komen. Daarnaast werd de straf niet opgelegd in het belang van de levenslanggestrafte, maar ‘in het belang der maatschappij’.59 Uiteindelijk werd het voorstel met een krappe meerderheid aangenomen (48
49
Art. 3 van de Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. Franke 1990, p. 186-188. 51 Van Laanen 2003, p. 415. 52 Ten Voorde 2003, p. 272. 53 Ten Voorde 2003, p. 271 e.v. 54 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p. 4. 55 Zie bijvoorbeeld de minister van Justitie Van Maanen in Verslag Handelingen II 1828/29, deel I, p. 60. 56 Ten Voorde, p. 272. 57 Hier zouden echter te hoge kosten mee gepaard gaan. Zie Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p. 4. 58 Ten Voorde 2003, p. 272-273. 59 Smidt 1891, p. 156. 50
25
tegen 30 stemmen in de Tweede Kamer en 20 tegen 18 stemmen in de Eerste Kamer). 60 De regering stelde dat “de levenslange gevangenisstraf geen pijniging maar wel een geduchte straf is, die ook in de executie niet aan gestrengheid onder mag doen”.61
Bij de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer van de inwerkingtreding van het Wetboek van Strafrecht in 1886 kwam de levenslange straf wederom ter sprake. Toenmalig minister van Justitie Modderman – eerder fervent voorstander van handhaving van de doodstraf62 – pleitte nu “met een bloedend hart, want in beginsel deugt zij niet” voor het behouden van de levenslange gevangenisstraf.63 Aangezien het afschaffen van deze sanctie de roep om herinvoering van de doodstraf sterker zou maken (iets wat nóg minder wenselijk zou zijn), stelt Ten Voorde dat Modderman uit pragmatische overwegingen op dergelijke wijze redeneert.64 Het instrument van de gratie zou bij acceptatie van de sanctie gelden als helende pleister op de zere wond. Na een lang en roerig proces met nauwelijks daadwerkelijke voorstanders bleef de levenslange gevangenisstraf in 1886 dan ook behouden in het nieuwe Wetboek van Strafrecht. Zij verwierf daarmee definitief een plaats in het Nederlandse sanctiebestel.65 2.3.2 STRAFDOELEINDEN In 2002 betoogde Ten Voorde dat het bij de levenslange gevangenisstraf gaat om ‘een negentiende-eeuwse farce, die beter uit ons strafarsenaal kan worden gehaald’, omdat de doelstellingen van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf achterhaald zouden zijn.66 Zo zou er geen preventieve werking uitgaan van ‘een straf (…) die in feite niet bestaat’, aangezien een levenslange gevangenisstraf zelden een levenslange executie zou betekenen.67 Daarnaast zou tevens het vergeldingsdoel ontbreken, omdat er geen sprake kan zijn van ‘een behoorlijke vergelding (…) als men niet weet hoe lang die vergelding kan duren’. Of de redenering van Ten Voorde ook heden ten dage op gaat, valt te bediscussiëren. Zoals later in dit hoofdstuk zal blijken, is sedert 1945 namelijk slechts in een tweetal strafzaken gratie
60
Bertram 2012, p. 71. Handelingen II, 1869/70, p. 1487-1488. Zie voor het standpunt van de toenmalige minister van Justitie Van Lilaar: Factsheet 2011, p. 33. 62 Handelingen II 1880/81, p. 120-125. 63 Smidt 1891, p. 31. 64 Ten Voorde 2003, p. 274-275. 65 Ten Voorde 2003, p. 271-275. 66 Ten Voorde 2002, p. 1294-1295. 67 Zie hierover paragraaf 4 van dit hoofdstuk. 61
26
verleend en zijn de veroordeelden ‘op jaren gesteld’.68 Wel kunnen uit zijn redenering een aantal doeleinden van de levenslange gevangenisstraf worden gedestilleerd.
Ten eerste sprak Ten Voorde over de afwezige generaal-preventieve werking van de sanctie, waarmee bedoeld wordt dat het gedrag van de bevolking of althans bepaalde risicogroepen door middel van strafoplegging wordt beïnvloed. 69 Of de levenslange gevangenisstraf een dergelijke werking heeft, valt ook volgens Van Laanen te betwijfelen.70 Zo stelt hij dat met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf geen groter effect wordt bereikt dan met het opleggen van een langdurige tijdelijke gevangenisstraf, en ook zou het generaal-preventieve effect van de levenslange gevangenisstraf afhankelijk zijn van de kenmerken van de delicten en de daders in kwestie. Aangezien een en ander welhaast onmeetbaar is, laat het zich daarom slecht beredeneren, aldus Van Laanen. Mijns inziens gaat er echter wel degelijk een generaalpreventieve werking uit van de levenslange gevangenisstraf, omdat de idee dat er van een tijdelijke gevangenisstraf tevens een generaal-preventieve werking uit gaat, niet hoeft te betekenen dat daarmee de werking van de levenslange gevangenisstraf wordt verminderd of zelfs teniet wordt gedaan. Het opleggen van straffen in zijn algemeenheid heeft naar mijn mening een zeker generaal-preventief effect, zo ook oplegging van de levenslange sanctie.
Ten tweede zou de levenslange gevangenisstraf geen speciaal-preventieve werking hebben, aldus Ten Voorde. Hij stelde dat het vaak gaat om gebrekkig ontwikkelde gestraften, die de inhoud van de aan hen opgelegde straf vaak niet goed kunnen doorgronden. De gedachte dat de delinquent door de straf weerhouden kan worden van toekomstige strafbare gedragingen (recidive), waarmee tevens de beveiliging van de maatschappij als doel in het oog wordt gehouden,71 was zijns inziens aldus niet van toepassing op de werking van de levenslange gevangenisstraf. Bij de afschaffing van de doodstraf en invoering van de levenslange gevangenisstraf was dit – optimale beveiliging van de samenleving – echter wel het belangrijkste strafdoel dat de negentiende-eeuwse wetgever voor ogen had.72 Bij de invoering
68
Het betreft de zaken van dokter O. en Hans van Zon. Zie hoofdstuk 1 en paragraaf 4.1 van dit hoofdstuk. Van Laanen 2003, p. 418 (noot 43). 70 Van Laanen 2003, p. 418. Van Hattum is het op dit punt met hem eens: “Het afschrikkend effect van de straf is immers zeer beperkt.”, zie Van Hattum 2005, p. 234. 71 Aldus volgens Van Laanen de definitie van speciale preventie, zie Van Laanen 2003, p. 420. 72 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p. 796: “Er zijn misdaden zoo afschuwelijk en voor de algemeene rust en veiligheid zoo gevaarlijk, dat de openbare orde vordert hen, die zich daaraan schuldig maken, voortdurend uit de burgerlijke samenleving te verwijderen, zonder dat deze straf, hoe verschrikkelijk ook, als eene te zware en daardoor onregtvaardige kastijding kan worden aangemerkt.” 69
27
van het thans vigerende Wetboek van Strafrecht werd dit uitgangspunt nogmaals herhaald.73 Mijns inziens is de levenslange gevangenisstraf – ervan uitgaande dat deze straf in beginsel ook levenslange tenuitvoerlegging met zich meebrengt – het middel bij uitstek om te voorkomen dat de veroordeelde ooit nog een strafbaar feit zal plegen in de samenleving. Echter sluit ik wel aan bij de gedachtegang van Van Laanen, die stelt dat de levenslange gevangenisstraf vanuit speciaal-preventief perspectief slechts beperkt gerechtvaardigd is. 74 Het belang van de beveiligingsgedachte moet zijns inziens worden gerelativeerd, nu uit Duits empirisch onderzoek blijkt dat recidive onder wegens levensdelicten veroordeelden in zijn algemeenheid uiterst beperkt is. Daarnaast moet met betrekking tot de verbeteringsgedachte worden opgemerkt dat het moeilijk valt vast te stellen of er een causaal verband bestaat tussen de levenslange gevangenisstraf en het gedrag na invrijheidsstelling, zo stelt hij. Desalniettemin moet er – zijns inziens en mijns inziens – rechtens een mogelijkheid bestaan een persoon uit de samenleving weg te houden, wanneer die persoon een gevaar blijkt te zijn voor de samenleving.75
Ten derde en ten slotte bracht Ten Voorde het strafdoel vergelding naar voren. Van oudsher is de vergeldingstheorie een van de meest vooraanstaande strafrechtstheorieën; het talio-beginsel (‘oog om oog, tand om tand’) leeft in de harten van velen.76 Ook oud-minister Hirsch Ballin ziet vergelding als een van de belangrijkste doelen van de levenslange gevangenisstraf.77 Dat Ten Voorde stelde dat de onbepaaldheid van de levenslange gevangenisstraf elke maat uit de vergelding haalt waardoor deze straf dit strafdoel niet zou kunnen dienen, getuigt mijns inziens van een misvatting.78 Ik sluit mij aan bij Van Laanen, die de rechter portretteert als een spreekbuis van de maatschappij die wenst dat van de veroordeelde voor eeuwig het rechtsgoed wordt weggenomen dat hij van het slachtoffer heeft weggenomen, namelijk zijn recht op een ‘wereldlijk leven’ in de samenleving.79 Sinds het afschaffen van de doodstraf kent ons rechtstelsel daartoe slechts een mogelijkheid: de levenslange gevangenisstraf. Vergelding is naar mijn mening dan ook een zeer belangrijk strafdoeleinde van deze sanctie,
73
Door de regering: Smidt 1891, p. 208; door de Commissie van Rapporteurs: Smidt 1891, p. 213. Van Laanen 2003, p. 422. 75 Van Laanen 2003, p. 423. 76 Van Laanen 2003, p. 424. 77 Hij noemt daarbij tevens ‘onschadelijkmaking’ als een belangrijk doel, wat te vergelijken is met de in deze paragraaf genoemde doelen generale- en speciale preventie. Zie Hirsch Ballin 2010, p. 81. 78 Dat Ten Voorde zelf ook niet volledig achter dit standpunt staat blijkt uit zijn opmerking dat de levenslange gevangenisstraf in zekere zin de ultieme vergelding is. Zie Ten Voorde 2002, p. 1294. 79 Van Laanen 2003, p. 426. 74
28
zeker in de huidige politieke tendens waarin het strafklimaat punitiever is geworden en er meer aandacht is voor het slachtoffer.80 2.4
MOGELIJKHEDEN TOT VERKORTING VAN DE STRAF
2.4.1 DE GRATIEPROCEDURE Gratie is ‘de vermindering of opheffing van de gevolgen van een rechterlijk vonnis voor wat betreft de straf’ en kan enkel worden verleend bij Koninklijk Besluit. 81 Het verlenen van gratie is gebaseerd op artikel 122 lid 1 van de Grondwet, en is geregeld in de op 1 januari 1988 in werking getreden Gratiewet82 en in de artikelen 558 tot en met 560b van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend a) ‘op grond van een omstandigheid, waarmee de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan’, en b) ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend’ (de zogeheten doelmatigheidsgrond83). Uit de Memorie van Toelichting bij deze tweede grond volgt dat ‘met name bij langere vrijheidsstraffen
[zich]
een
situatie
[kan]
ontwikkelen
waarin
met
de
verdere
tenuitvoerlegging van de straf geen enkel in ons strafrecht erkend doel in redelijkheid meer wordt gediend, zodat verkorting van de straf door middel van gratie verantwoord wordt geacht’. 84 Dat deze tweede grond aldus voor levenslanggestraften het meest relevant moet worden geacht, blijkt tevens uit de overwegingen van Fokkens bij HR 14 maart 2006. 85 Hij concludeert bij dit arrest dat met de levenslange gevangenisstraf niet de definitieve opsluiting van de samenleving wordt nagestreefd, maar dat beoogd wordt die mogelijk te maken voor zover en zolang daarmee een met de strafrechtstoepassing na te streven doel wordt gediend. De doelen die met de voortzetting van de levenslange gevangenisstraf zijn gediend, moeten na 80
Van Hattum 2012, p. 315, en de Wet van 17 december 2009 (ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces), Stb. 2010, 1 (Kamerstukken 30 143). 81 Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3, p. 23-24 (MvT) 82 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 april 2005, Stb. 2005, 194 (Kamerstukken 29 413). 83 Factsheet 2011, p. 6. 84 Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3, p. 15. 85 HR 14 maart 2006, LJN AU5496.
29
verloop van een groot aantal jaren aldus worden afgewogen tegen de verschillende (nieuwe) feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de leeftijd van de veroordeelde of zijn verslechterde medische en/of psychische gesteldheid, die een grond zouden kunnen vormen voor vervroegde invrijheidsstelling. Zeker bij een levenslanggestrafte is dit volgens de voormalige minister geen gemakkelijke afweging.86
Hoewel sedert de inwerkingtreding van de Gratiewet in 1988 pas een wettelijke grondslag bestaat voor de gratiemogelijkheid in Nederland, heeft gratieverlening ook voor die tijd plaatsgevonden. Er kan grofweg een onderscheid gemaakt worden in twee perioden: de periode vóór 1986 en de periode na 1986. 2.4.1.1
VÓÓR 1986
Het destijds heersende gratiebeleid wordt in 1957 treffend verwoord door Schravendijk, die in zijn nota met kapitale letters concludeert dat ‘een levenslange gevangenisstraf NOG NIMMER tot einde toe is uitgeboet’.87 Schravendijk, hoofd van de Hoofdafdeling Gratie van het ministerie van Justitie, schreef deze nota op verzoek van de Minister van Justitie die vroeg naar de gratiepraktijk onder vigeur van het bestaande wetboek.88 Zijn literatuuronderzoek laat zien dat vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw sprake was van beleid van een onderzoek naar de mogelijkheid van gratie na circa 15 jaar.89 Op dezelfde dag dat minister Samkalden de Nota gebruikte om de Kamer te antwoorden, lanceerde hij een regeling om het mogelijk te maken dat veroordeelden met een straf van 6 jaar of meer na een derde van de straf in aanmerking kwamen voor (voorwaardelijke) gratie.90 Het instrument van de gratie werd in deze ‘Samkaldenregeling 91 ’ gebruikt ‘ter voorkoming van de verstoring van reclasseringskansen’. 92 Deze grond werd geïntroduceerd naast de reeds bestaande beoordelingscriteria: ‘goed bedrag, betoond berouw, de mogelijkheid van reclassering, lichamelijke en geestelijk toestand van de veroordeelde, dreigend gevaar van krankzinnigheid en “vergelijking met de straf opgelegd aan de mededader”’. 93 Na een werkelijke straftijd van 10 jaar kon een
86
Hirsch Ballin 2010, p. 81-82. Schravendijk 1957, p. 194-200. 88 Van Hattum 2009, p. 330. 89 Schravendijk 1957, p. 194-200. 90 Van Hattum 2009, p. 331. 91 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2308. 92 Van Hattum 2012, p. 312. Deze grond heeft ten doel voor lang- en levenslanggestraften reïntegratie in de samenleving mogelijk te maken, voordat de duur van de detentie te grote schade heeft toegebracht, Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307-2308. 93 Schravendijk 1957, p. 197. 87
30
gratieverzoek van een levenslanggestrafte op vervanging in een tijdelijke straf worden beoordeeld. 94 De termijn die in de gevangenis moest worden doorgebracht voordat de procedure mogelijk in gang kon worden gezet, was aldus vóór de oorlog 15 jaar, na de oorlog 12,5 jaar, en onder Samkalden 10 jaar.95 Vanaf 1978 wordt de Samkaldenregeling voortgezet in de zogenoemde ‘Volgprocedure langgestraften’, die zowel voor lang- als voor levenslanggestraften gold.96 Het doel van deze procedure betrof het structureel ‘volgen’ van de lang- of levenslanggestrafte om te beoordelen of er op enig moment al dan niet een reden bestond om ambtshalve gratie te verlenen. Gedetineerden met een straf van 6 jaar of meer kwamen na een derde van hun straf te hebben uitgezeten in aanmerking om door het Penitentiair Selectie Centrum klinisch te worden onderzocht om te beoordelen op welke wijze de verdere tenuitvoerlegging van de straf kon worden gerealiseerd. 97 Wegens praktische redenen is de Volgprocedure in 1998 ter ziele gegaan.98 Het eindigen van de procedure kan volgens Van de Sande worden toegeschreven aan onder meer de hoge werkbelasting van inrichtingspsychologen, de grote toename van het aantal langgestraften en het steeds verder verdwijnen van mogelijkheden om de detentie in te vullen.99 De Volgprocedure, en daarmee de Samkaldenregeling, heeft echter wel zijn sporen achtergelaten in de huidige wetgeving, namelijk in de in 1988 in werking getreden Gratiewet en de in artikel 2 daarvan verankerde doelmatigheidsgrond. 100 Dat er overigens nooit een wetswijziging is ontstaan ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling – zoals een aantal ministers van Justitie hebben bepleit101 – is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat een nieuwe regeling in de jaren zeventig politiek gevoelig lag wegens de discussie omtrent de Drie van Breda 102 en dat de behoefte minder aanwezig was doordat door middel van gratieverleningen reeds een actief vrijlatingsbeleid was ontstaan. 94
Van Hattum 2009, p. 331. Van Hattum 2012, p. 312. 96 Circulaire d.d. 7 juni 1978, nr. 133/378 PI 1980, 79. 97 Van de Sande 2007, p. 40-41. 98 Bij art. 35 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, Stcrt. 12 september 2000, nr. 176, p. 9 is deze regeling ingetrokken. 99 Van de Sande 2007, p. 42. 100 Van Hattum 2009, p. 332. 101 Het eerste voorstel kwam van de Commissie-Pompe, ingesteld door oud-minister van Justitie Mulderije. Het advies, Herziening van de wettelijke bepalingen betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, is in de vorm van een Voorontwerp van wet uitgebracht op 28 januari 1952. Oud-minister van Justitie Van Agt geeft enkele jaren later aan dat er behoefte bestaat aan voorwaardelijke invrijheiddstelling als aanvulling op gratie, zie Kamerstukken II 1972/73, 11 714, nr. 3 (MvA). Hij pakt hiermee het punt op van de eerdere minister van Justitie Polak. Deze uitspraak leidt uiteindelijk niet tot een wetsvoorstel. 102 De minister van Justitie Polak wilde van de drie oorlogsmisdadigers af zonder gratie te moeten verlenen. Voorwaardelijke invrijheidsstelling zou een ‘neutrale’ oplossing zijn om van het morele dilemma af te komen. 95
31
Samengevat blijkt gratie in de periode vóór 1986 aldus stelselmatig te zijn toegekend. Tussen 1889 en 1970 werd in totaal 40 keer aan 48 levenslanggestraften gratie verleend. In de overige acht gevallen zou een verkorting van de straf eveneens van toepassing kunnen zijn, echter zijn zeven daarvan na een korte detentieperiode overleden en is de laatste uit het krankzinnigengesticht ontsnapt. 103 Door Rijksen was in 1967 berekend dat de opgelegde levenslange gevangenisstraffen voor en na de oorlog gemiddeld na 15,7 jaar werden omgezet in tijdelijke gevangenisstraffen.104 Zoals hiervoor uiteengezet komt dit overeen met wat de minister van Justitie Samkalden in 1950 als zijn beleid uitdroeg. In de jaren zestig 105 en zeventig 106 is het uitgangspunt ‘dat levenslang geen levenslang is’, door de verschillende ministers van Justitie nogmaals herhaald. Dat “executie van de levenslange gevangenisstraf ‘tot de dood erop volgt’ onverenigbaar is met de beginselen waarvan wij moeten uitgaan om de strafrechtstoepassing inderdaad toepassing van recht te doen blijven”, werd door Van Agt in 1972 als reden daarvoor opgegeven.107 2.4.1.2
NA 1986
Na de gratiëring van de Utrechtse seriemoordenaar Hans van Zon in 1986 is (bijna 108) geen gratie meer verleend en is het lange tijd stil rond de levenslange gevangenisstraf en het verlenen van gratie aan de daartoe veroordeelden.109 Een verklaring zou volgens Van Hattum gezocht kunnen worden in het feit dat pas in de jaren tachtig weer nieuwe levenslange straffen werden opgelegd.
110
Aangezien er aldus een gebrek was aan – langdurig –
levenslanggestraften, verdween (de discussie omtrent) het gratiebeleid naar de achtergrond.111 Daarnaast veranderde ook het politieke standpunt omtrent het beleidsuitgangspunt. In antwoord op de vraag of de rechter een minimumduur van de levenslange gevangenisstraf kan bepalen, schreef toenmalig minister Donner in 2004 aan de Tweede Kamer dat dit niet kan “omdat levenslang in beginsel levenslang duurt”. 112 In datzelfde jaar werd door dezelfde
De maatschappelijke onrust over de vrijlating van het drietal zorgde er echter voor dat de minister uiteindelijk van zijn voorstel af zag. Zie Van Hattum 2005, p. 238. 103 Factsheet 2011, p. 16-17. 104 Rijksen 1967, p. 122-123. 105 Minister van Justitie Samkalden, Handelingen II 1966/67, p. 100. 106 Minister van Justitie Van Agt, Handelingen II 1971/72, 11714, nr. 3, brief van 25 februari 1972. 107 Kamerstukken II 1971/72, 11 714, nr. 3, p. 2. 108 De gratieverlening in 2009 werkt ‘vertroebelend’, aldus Anker. Zie pag. 33. 109 Van Hattum 2005, p. 239. 110 Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005. 111 Van Hattum 2005, p. 239. 112 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972.
32
Minister tevens gesteld dat “(…) levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven.”113 Vier jaar later werd het standpunt van minister Donner door toenmalig staatssecretaris van Justitie Albayrak herhaald: “Levenslang is in beginsel levenslang”. 114 Middels schrijven van een brief aan de Tweede Kamer opperden de verantwoordelijke bewindslieden (minister van Justitie Hirsch Ballin en staatssecretaris van Justitie Albayrak) in 2009 om een procedure te creëren die gelijkwaardig is aan de vroegere Volgprocedure. 115 Zij kiezen hierbij voor een ‘individuele’ benadering, waarbij ‘geen standaardbeleid [kan] worden voorgeschreven’. 116 Het voorstel heeft er echter niet toe geleid dat een dergelijke procedure is ingevoerd; in 2011 heeft staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven nogmaals bevestigd dat hieraan geen behoefte bestaat.117
Frappant aan het huidige beleid is derhalve dat er sinds er een wettelijk kader bestaat voor het instrument van de gratie, er paradoxaal genoeg in de praktijk weinig gebruik meer van wordt gemaakt. De kans om gegratieerd te worden lijkt vrijwel nihil. 118 Verwijzend naar een gratieverlening in 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie desalniettemin aangegeven dat gratieverlening niet onmogelijk is. 119 Volgens Anker werkt deze gratieverlening echter ‘vertroebelend’, omdat de beslissing om gratie te verlenen gebaseerd is op humanitaire gronden en derhalve geen verband houdt met de doelmatigheidsgrond die in de Gratiewet is opgenomen. 120 Betreffende gedetineerde werd niet gegratieerd omdat hij dusdanig was geresocialiseerd maar omdat hij terminaal ziek was en op deze wijze de gelegenheid kreeg om thuis te sterven. Een beslissing tot strafonderbreking was zuiverder geweest, aldus Anker.
Samengevat valt na 1986 aldus een kentering in het beleid te constateren. Waar vóór 1986 gratie in beginsel het uitgangspunt was en levenslange tenuitvoerlegging de uitzondering, lijkt dit standpunt nu 180 graden gedraaid te zijn. Gratie is (weer) een gunst en geen recht. Het is afhankelijk van het advies van de rechter, van de inschatting van het recidivegevaar, maar ook
113
Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. RSJ 2008a, p. 4. 115 Brief van 16 oktober 2009, Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10, p. 3. 116 Factsheet 2011, p. 23. 117 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, 832, p. 4. 118 Zie bijvoorbeeld Ten Voorde 2003, p. 281 (“De kans op gratie is (…) verminderd, maar zeker niet volledig uitgesloten.”) en meer recent Anker 2011, p. 52 (“[De levenslange gevangenisstraf heeft] het karakter van een fopspeen”, en “Er is in Nederland derhalve geen reëel perspectief om ooit weer vrij te komen na oplegging van een levenslange gevangenisstraf.”). 119 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10, p. 4. 120 Anker 2011, p. 52. 114
33
van de publieke opinie c.q. de te verwachten commotie.121 Tevens speelt het politieke klimaat een omvangrijke rol.122 Een mogelijke oorzaak voor deze kentering is ten eerste het feit dat in 1998 de Volgprocedure langgestraften is ingetrokken. Volgens Van de Sande beoogde deze intrekking geen inhoudelijke maar slechts een organisatorische verandering met betrekking tot de bejegening van langgestrafte gedetineerden.123 Desalniettemin is met het verdwijnen van deze ambtshalve toetsing een belangrijk onderdeel van het tot dan toe vigerende gratiebeleid weggevallen. Ten tweede heeft het Nederlandse strafstelsel in de periode tussen 1969 (waarin Hans van Zon onherroepelijk werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf) en de jaren tachtig van de vorige eeuw (waarin voor het eerst na laatstgenoemde veroordeelde weer een levenslange sanctie werd opgelegd) 124 een aantal ontwikkelingen ondergaan. Zo is het strafklimaat punitiever van aard geworden, en is er meer aandacht voor het slachtoffer in het strafproces.125 Het oude gratiebeleid lijkt met de tijd te zijn vergeten, dan wel bewust te zijn genegeerd. Voormalig minister van Justitie Donner heeft volgens Van Hattum zelfs de indruk proberen te wekken dat het aloude gratiebeleid nooit heeft bestaan. 126 Dat er echter wel degelijk sprake is van een omslag in dat beleid, moge duidelijk zijn.127 2.4.2 DE CIVIELE RECHTSGANG De tweede mogelijkheid voor een levenslanggestrafte om de levenslange gevangenisstraf trachten te verkorten is via de civiele aansprakelijkheidsprocedure tegen de overheid. In een dergelijke procedure stelt de gedetineerde dat er door voortzetting van de straf sprake is van een onrechtmatige daad van de overheid zoals bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Toewijzing van een dergelijke vordering is volgens voormalig minister Donner pas aan de orde “indien de rechter vaststelt dat bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf dan wel bij de tenuitvoerlegging daarvan dermate fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet langer als rechtmatig kan worden beschouwd.”128 Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een ernstige schending
121
Van Hattum 2006, p. 771. Zie ook hoofdstuk 1, p. 2. 123 Van de Sande 2007, p. 39-52. 124 Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005. 125 Aldus voormalig staatssecretaris Albayrak. Zie Kamerstukken II 2010/11, 24 587, nr. 377, p. 31. Zie ook Van Hattum, p. 315 en de Wet van 17 december 2009 (ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces), Stb. 2010, 1 (Kamerstukken 30 143). 126 Van Hattum 2009, p. 347. 127 De oplettende (juridische) lezer zal zich afvragen wat dit voor gevolgen heeft met betrekking tot het resocialisatiebeginsel dat is neergelegd in artikel 2 lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik hem/haar naar paragraaf 3 van hoofdstuk 3. 128 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 41. 122
34
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Opmerkelijk is dat in Nederland nog nooit een levenslange gevangenisstraf is beëindigd door een civiele rechter. 129 Een zaak waarin geprobeerd is langs deze weg invrijheidsstelling te bewerkstelligen, is de zaak betreffende de wegens oorlogsmisdrijven ter dood veroordeelde Duitser Kotälla (een van de ‘Drie van Breda’).130 Zijn opgelegde doodstraf werd bij wege van gratie omgezet in een levenslange gevangenisstraf, waardoor hij ten tijde van het arrest in 1977 reeds 32 jaar in Nederlandse gevangenschap verblijft. Aangezien hij in 1973 een zeer ernstige hersenbloeding heeft gekregen die zijn gezondheid ernstig deed verslechteren, diende hij een klacht in wegens schending van artikel 3 en/of 5 van het EVRM. Zijns inziens kon gezien zijn situatie geen enkel doel (meer) worden bereikt met de voortzetting van zijn detentie. De Hoge Raad kwam uiteindelijk tot het oordeel dat het gevangen houden van Kotälla geen blijk geeft van een onrechtmatige daad, en ook zijn klacht werd door de Europese Commissie niet-ontvankelijk verklaard.131
Ondanks de uitkomst in bovenstaande zaak lijkt de Hoge Raad de civiele procedure wel als een reële mogelijkheid te zien om de sanctie te verkorten. Zo stelt advocaat-generaal Jörg in zijn conclusie bij het arrest van 9 maart 1999 dat de veroordeelde te allen tijde de mogelijkheid heeft om de burgerlijke rechter te adiëren indien deze de mening is toegedaan dat de executie van de levenslange gevangenisstraf niet langer als rechtmatig kan worden beoordeeld.132 Deze uitspraak wordt door de Hoge Raad in 2009 herhaald.133 Echter lijkt door een gebrek aan geslaagde procedures dat aan de civiele rechtsgang weinig reëel perspectief op vrijlating kan worden ontleend. Anker stelt dan ook dat de civiele procedure het karakter heeft van een ‘fopspeen’. 134 Daarenboven erkende voormalig minister Donner dat een vrijlating door de civiele rechter tot nu toe ‘louter theoretisch’ is gebleken,135 en gaf ook voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak aan dat gratie ‘de enige weg’ is.136 De conclusie lijkt aldus gerechtvaardigd dat de civiele rechtsgang in de praktijk niet tot vrijlating zal leiden.
129
Factsheet 2011, p. 5. HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255. 131 EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77 (Kotälla/Netherlands). 132 HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435, conclusie A-G Jörg onder r.o. 23. 133 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.10. 134 Anker 2011, p. 52. 135 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 41. 136 Kamerstukken II 2009/10, nr. 24 587, nr. 377, p. 32. 130
35
2.5
DE RECHTSPRAAK
De wetgever heeft de oplegging van de levenslange gevangenisstraf als ultimum remedium gerubriceerd.137 De taak voor de feitenrechter is dan ook om de straf slechts spaarzaam op te leggen; een kritische toetsing van de strafmotivering is daarbij geboden.
138
Dat er van
spaarzaamheid minder sprake lijkt te zijn dan enkele decennia geleden, kwam hiervoor al ter sprake. Daarenboven lijkt motivering van de strafoplegging door de rechter aan ‘fluctuering’ onderhevig te zijn. Enerzijds lijkt de rechterlijke macht de levenslange gevangenisstraf steeds meer te zien als een permanente verwijdering uit de maatschappij. Zo wordt bij het opleggen van de straf regelmatig de overweging gebruikt dat “ter wille van een zo lang mogelijk durende beveiliging van de maatschappij het hof een sanctie die niet anders kan zijn dan een vrijheidsbenemende straf, die een definitieve verwijdering van de verdachte uit de maatschappij betekent, geboden acht.”139 Anderzijds wordt in sommige uitspraken zo zwaar geleund op de gratie als correctiemiddel dat daaraan wellicht verwachtingen kunnen worden ontleend.140 De Hoge Raad wees in 1999 bijvoorbeeld nog nadrukkelijk op de mogelijkheid van gratieverlening in het kader van de vergelijking van de daadwerkelijke duur van de levenslange gevangenisstraf naar Duits en Nederlands recht.141 Deze dubbelzinnige houding wordt door Van Hattum ook wel aangeduid als ‘het irrationele van de levenslange straf’.142
Aan de Hoge Raad is tot nu toe nog geen zaak voorgelegd waarin daadwerkelijk beoordeeld moest worden of binnen het huidige beleid elk perspectief op terugkeer in de samenleving van de veroordeelde ontbreekt. Dit hangt samen met het feit dat er anno 2013 slechts drie levenslanggestraften langer dan twintig jaar zijn gedetineerd. 143 Wel zijn er uitspraken beschikbaar, waaruit blijkt dat de rechter op voorhand lijkt te willen uitsluiten dat de veroordeelde ooit nog terugkeert in de maatschappij, zelfs niet door middel van gratie. 144 Dit is een zonder voorbehoud geformuleerde weergave van het beginsel ‘levenslang is 137
Bleichrodt 2006a, p. 9. De Hoge Raad lijkt aan deze eis tegemoet te willen komen in HR 28 februari 2006, LJN AU9381. Het hof had in deze Antilliaanse zaak een levenslange gevangenisstraf opgelegd aan een volgens het hof niet behandelbare verstandelijk gehandicapte man van 53 jaar met een IQ van 60. De Hoge Raad floot het hof terug en oordeelde de strafmotivering op verschillende gronden ontoereikend. 139 Groenhuijsen 1999, p. 194. Andere voorbeelden zijn o.a. Hof ’s-Hertogenbosch 30 juli 2002, LJN AE5920 en Hof ’s-Hertogenbosch 14 juli 2005, LJN AT9335. 140 Zie bijvoorbeeld HR 9 november 1999, NJ 2000, 334, HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435 (Wintirituelen) en HR 26 juni 2001, LJN ZD2880. 141 HR 9 november 1999, NJ 2000, 334. 142 Van Hattum 2005, p. 241. 143 Van Hattum 2012, p. 315. 144 Het meest bekende voorbeeld is de uitspraak inzake Lucy de B., Hof ’s-Gravenhage, 18 juni 2004, LJN AP284. 138
36
levenslang’, zoals in 2004 door minister Donner als standpunt werd ingenomen.145 Volgens Van Hattum146 en Bleichrodt147 treedt de rechter daarmee buiten zijn bevoegdheid, aangezien gratie een prerogatief van de Kroon is. Daarnaast is het onmogelijk om de duur van de levenslange gevangenisstraf bij voorbaat vast te stellen, zo menen zij. De levenslange gevangenisstraf bestaat immers uit een punitief (vergeldend) en een beveiligend deel. Volgens Van Hattum kan het punitieve deel kan in beginsel worden bemeten en zou daarmee dus eindig zijn. Bleichrodt stelt echter dat het verstrijken van de tijd eveneens betekenis heeft voor de vergeldingsbehoefte. De behoefte tot straffen zou in het algemeen afnemen naarmate de tijd
verstrijkt,
wat
door
Bleichrodt
wordt
aangeduid
als
het
“verjarings-
of
verblekingsprincipe”. In dat licht bezien kan een rechterlijk vonnis, dat een momentopname is, zijns inziens niet het laatste woord zijn over de duur van de straf. Met betrekking tot de noodzaak ter beveiliging van de samenleving stellen zij beiden dat dit deel van de straf niet bij voorbaat vast te stellen is omdat deze naar zijn aard afhankelijk is van factoren die aan verandering onderhevig zijn. Door uitspraken waarin de rechter de levenslange straf daadwerkelijk levenslang wil laten ten uitvoer leggen, miskent hij dat het beveiligingsdeel niet bepaalbaar is en loopt hij vooruit op onzekere toekomstige ontwikkelingen zoals nieuwe behandelmethoden of een gewijzigde gezondheidstoestand, aldus Van Hattum. Dergelijke omstandigheden kunnen de gevaarlijkheid van de veroordeelde immers beïnvloeden. Beter zou het zijn wanneer de rechter met beide functies van de straf bij het opleggen daarvan rekening zou kunnen houden.148
Dat oplegging van de levenslange gevangenisstraf voor de meeste feitenrechters aldus gelijk staat aan levenslange executie, wordt ook wel eens gebruikt als argument om de straf juist af te wijzen. 149 Zo oordeelde het hof in de zaak betreffende Monique B. in 2011 “dat het opleggen van levenslange gevangenisstraf moet worden bezien als een uiterst middel aangezien daardoor voor de verdachte – in beginsel – geen uitzicht meer bestaat op terugkeer in de maatschappij.”150 Haar door de rechtbank ‘s-Gravenhage151 in eerste aanleg opgelegde 145
Bleichrodt 2006a, p. 5. Van Hattum 2005, p. 243. 147 Bleichrodt 2006a, p. 10-12. 148 Ook door de rechter zelf wordt dit als een gemis ervaren, zie Hof ’s-Gravenhage, 18 juni 2003 (Lucy de B.), r.o. 15.21: “Ons recht biedt de rechter geen mogelijkheid om de minimumduur van de levenslange gevangenisstraf te bepalen.” 149 Zie bijvoorbeeld Rechtbank ‘s-Gravenhage 12 februari 2003, LJN AF4440, Hof ’s-Gravenhage 13 mei 2008, LJN BD0707, Rechtbank Haarlem 20 januari 2009, LJN BH0323, Rechtbank Utrecht 28 april 2010, LJN BM2730, Hof ’s-Gravenhage 3 maart 2011, LJN BP6640, en Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, LJN BP8649 (Monique B.). 150 Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, LJN BP8649 (Monique B.). 146
37
levenslange gevangenisstraf, werd aldus omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf van 16 jaren. In datzelfde kader oordeelde de rechtbank Haarlem in 2009 al “dat veroordeelden tot gevangenisstraf als het enigszins mogelijk is uit humanitaire overwegingen het uitzicht op terugkeer en reïntegratie in de samenleving moeten behouden.” 152 Verdachte Mehmed Y. werd met deze onderbouwing veroordeeld tot 20 jaren gevangenisstraf in plaats van levenslange gevangenisstraf.
153
Of er derhalve een tijdelijke of een levenslange
gevangenisstraf door de rechter wordt opgelegd, hangt af van diens opvatting over (de toepassing van) de levenslange gevangenisstraf. Uit onderzoek van De Keijser blijkt dat rechters ‘substantieel van elkaar verschillen in voorkeuren van strafdoelen en beslissingen over straffen’.154 Een andere rechter of een andere samenstelling van de kamer van het hof kan bijgevolg verschil maken voor de verdere levensloop van de veroordeelde. Het hangt dus af van verschillende toevalsfactoren of een levenslange straf wordt opgelegd. 155 Het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel in beschouwing nemende, is dit mijns inziens een zorgwekkende ontwikkeling. 2.6
CONCLUSIE
In dit hoofdstuk heb ik getracht een antwoord te formuleren op de vraag: Hoe is de Nederlandse levenslange gevangenisstraf tot stand gekomen en hoe wordt deze anno 2013 ten uitvoer gelegd?. Gebleken is dat de invoering van de levenslange gevangenisstraf niet zonder slag of stoot is verlopen. Sedert de eerste introductie in 1811 heeft de sanctie afwisselend al dan niet een plaats gekend in het Wetboek van Strafrecht, welke discussie in 1870 werd beslecht met de toekenning van een definitieve plaats voor de levenslange gevangenisstraf in het Wetboek van Strafrecht ten gevolge van de afschaffing van de doodstraf. Het draagvlak voor de levenslange gevangenisstraf was bij invoering niet groot; tegenstanders waren er in grote mate en voorstanders bestonden voornamelijk uit liberale tegenstanders van de doodstraf. Aangezien een hernieuwde discussie over de doodstraf nóg minder wenselijk was én er een mogelijkheid bestond ten aanzien van vervroegde invrijheidsstelling met behulp van de gratieprocedure, besluit toenmalig minister Modderman de levenslange gevangenisstraf bij de inwerkingtreding van het Wetboek van Strafrecht in 1886 echter toch te behouden, zij het ‘met bloedend hart’. 151
Rechtbank ‘s-Gravenhage 2 februari 2010, LJN BL1698. Rechtbank Haarlem 20 januari 2009, LJN BH0323. 153 Een straf die door het hof zelfs werd verkort naar 15 jaren, Hof Amsterdam 8 juli 2011, LJN BR1197. 154 De Keijser 2000, p. 187. 155 Van Hattum 2006, p. 755-776. 152
38
Anno 2013 is het diezelfde gratieprocedure die de discussie omtrent de levenslange gevangenisstraf weer heeft doen oplaaien. Waar vóór 1986 sprake was van beleid van een onderzoek naar de mogelijkheid van gratie na circa 15 jaar, lijkt er na 1986 een kentering in dat beleid plaats te hebben gevonden. De kans om gegratieerd te worden lijkt sinds de gratieverlening aan Hans van Zon in dat jaar namelijk vrijwel nihil. Een mogelijke oorzaak voor deze kentering ligt in de veranderde aard van het strafklimaat, dat heden ten dage punitiever is geworden en meer aandacht heeft voor het slachtoffer. Daarnaast is in 1996 de Volgprocedure langgestraften ingetrokken, waardoor een belangrijk onderdeel van het tot dan toe vigerende gratiebeleid is weggevallen. De tweede mogelijkheid voor een levenslang gestrafte om vervroegde invrijheidsstelling trachten te bewerkstellingen – de civiele rechtsgang – lijkt slechts een theoretische mogelijkheid aangezien deze weg tot op heden nog nooit geleid heeft tot verkorting van de straf.
Het kabinet heeft in het afgelopen decennium meerdere malen aangegeven dat levenslang in beginsel levenslang is. Daarnaast lijkt ook de rechterlijke macht de levenslange gevangenisstraf steeds meer te zien als een permanente verwijdering uit de maatschappij. Door het gebrek aan reële mogelijkheden om de straf te verkorten lijkt aldus geconcludeerd te kunnen worden dat in Nederland de levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk ten uitvoer kan worden gelegd tot de dood erop volgt. De vraag die daarbij aan de orde moet worden gesteld is welke bezwaren aan deze huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf kleven en wat er moet gebeuren om die bezwaren weg te nemen. In het volgende hoofdstuk zal op die vraag een antwoord gevonden trachten te worden.
39
40
3.
3.1
LEVENSLANG GETOETST
INLEIDING
In het vorige hoofdstuk is reeds gebleken dat er vóór en sedert de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870 veel discussie is geweest omtrent het bestaansrecht van deze sanctie.
156
Met name de duur van de straf en de uitzichtloosheid voor de
levenslanggestrafte waren veelgehoorde tegenargumenten en werden ook wel gebruikt om de straf als inhumaan te bestempelen.157 Afgezien van het gratiemiddel – dat in Nederland voor de laatste keer is toegepast in 1986 – is er tevens in het huidige tijdsbestek voor de gedetineerde in beginsel geen hoop meer om ooit weer in de samenleving terug te keren. 158 Het is dan ook niet verwonderlijk dat anno 2013 nog steeds verschillende kanttekeningen geplaatst (kunnen) worden bij deze straf. Een aantal daarvan is te relateren aan de gronden voor het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Zo bleek in het vorige hoofdstuk al dat met betrekking tot de grond vergelding de vraag te rechtvaardigen is of niet zou moeten worden onderkend dat zich in de loop der tijd veranderingen ten aanzien van de vergeldingsbehoefte kunnen voordoen. Een
rechterlijk
oordeel,
wat
immers
een
momentopname is, kan geen rekening houden met toekomstige ontwikkelingen zoals een veranderd inzicht aan de kant van zowel de veroordeelde als (nabestaanden van) het slachtoffer. Diezelfde vraag kan worden opgeworpen met betrekking tot de grond beveiliging van de maatschappij. Het gevaar dat de veroordeelde vormt voor de samenleving kan in de loop der tijd immers veranderen en zelfs ophouden te bestaan. De levenslanggestrafte kan gedurende zijn straf namelijk tot inkeer komen, en daarenboven is het denkbaar dat een dader wegens fysieke gebreken niet langer een gevaar vormt of dat een psychische behandeling het gevaar heeft doen verminderen of wegnemen.159
Om meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de verdere kanttekeningen en bezwaren die geplaatst kunnen worden bij de levenslange gevangenisstraf, zal ik in dit hoofdstuk een antwoord trachten te vinden op de vraag: Welke bezwaren kleven aan de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en wat moet er gebeuren om die 156
Zie paragraaf 3 en 4 van hoofdstuk 2. Ten Voorde 2003, p. 270-283. 158 Zie paragraaf 4 van hoofdstuk 2. 159 Zie paragraaf 5 van hoofdstuk 2. 157
41
bezwaren weg te nemen? In de tweede paragraaf zal ik daartoe ten eerste de Nederlandse tenuitvoerlegging van de straf toetsen aan de Europees mensenrechtelijke zienswijze. Voorts zal ik in de derde paragraaf het resocialisatiebeginsel behandelen en toetsen of de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf daarmee in strijd is. Vervolgens zal ik in de vierde paragraaf de psychische consequenties voor een levenslanggestrafte bespreken alsmede het beleid daaromtrent, waarna in de vijfde paragraaf enkele overige kanttekeningen worden behandeld. Het hoofdstuk zal ik middels de zesde paragraaf afsluiten met een conclusie waarin een antwoord op de onderzoeksvraag wordt geformuleerd. 3.2
DE EUROPEES MENSENRECHTELIJKE ZIENSWIJZE
Een meerderheid van de lidstaten van de Raad van Europa heeft wetgeving die voorziet in de mogelijkheid van oplegging van een levenslange straf. 160 Dergelijke wetgeving impliceert echter niet zonder meer dat de straf ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd tot de dood erop volgt. Verreweg de meeste landen kennen een regeling voor verkorting van de straf met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidsstelling, een enkel land laat de straf geheel buiten toepassing (IJsland) of kent een verplichte invrijheidsstelling (Zweden), een aantal landen kent een (zeer) lange tijdelijke gevangenisstraf in plaats van een levenslange straf (bijvoorbeeld Spanje en Portugal), en weer anderen kennen enkel de mogelijkheid van gratie om de levenslange gevangenisstraf voortijdig te beëindigen (bijvoorbeeld Finland en Cyprus).161 Binnen Europa neemt Nederland in deze aldus een uitzonderingspositie in, omdat er geen vooruitzicht is op voorwaardelijke invrijheidsstelling, er geen sprake is van detentiefasering en er geen aantoonbaar de facto-gratiebeleid bestaat.
162
Of deze
uitzonderingspositie volgens het Europees Hof toelaatbaar wordt geacht, zal hieronder aan de hand van de toepasselijke artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) worden besproken. 3.2.1 ARTIKEL 3 EVRM Artikel 3 van het EVRM stelt dat “niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”. Indien toegepast op de 160
Zie voor een overzicht van de nationale regelingen in de landen onder meer Factsheet 2011, p. 43-44 en EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk) en EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Konkrijk). 161 Factsheet 2011, p. 43-44. 162 Zie paragraaf 4 van hoofdstuk 2. Dat Nederland inderdaad een unieke plaats inneemt werd in het wetgevingsoverleg van 21 maart 2010 beaamd door de bewindsvrouwe, Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 377, p. 32.
42
levenslange gevangenisstraf is de vraag aldus aan de orde of deze sanctie een dergelijke onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing inhoudt. Het Europees Hof heeft zich reeds in 1987 uitgesproken over deze vraag toen zij in de zaak Weeks/Verenigd Koninkrijk bepaalde dat de levenslange gevangenisstraf op zich geen schending met artikel 3 van het EVRM hoeft op te leveren.163 Dertien jaren later heeft zij hier echter aan toegevoegd dat indien de straf niet ‘verkortbaar’ (‘irreducible’ c.q. ‘incompressible’) is, dit wel strijd kan opleveren met artikel 3 van het EVRM.164 Om te bepalen of de levenslange gevangenisstraf moet worden beschouwd als irreducible, dient dus te worden nagegaan of de gestrafte in casu enig perspectief heeft op verkorting van de straf.
De eerste zaak waarin het Europees Hof zich uitvoerig heeft uitgelaten over dit vraagstuk speelde in 2006. Op basis van het feit dat de tot levenslang veroordeelde klager Léger na 15 jaar gevangenschap met enige regelmaat heeft kunnen laten toetsen of zijn detentie moest worden voortgezet, oordeelde het Europees Hof dat hij daardoor enig uitzicht op vrijlating heeft gehad en er dus geen sprake is van een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het Hof oordeelde verder dat doordat er een toetsing plaatsvindt, de straf niet geheel in het teken staat van vergelding, maar ook een beveiligend aspect in zich heeft. Daarnaast zijn de negatieve gevolgen ten aanzien van de detentie niet van dien aard dat een ‘minimum level of severity’ kon worden bereikt, hetgeen volgens het Europees Hof noodzakelijk was om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Het Europees Hof stelde dat gevoelens van angst en onzekerheid een dusdanig onderdeel van de detentie uitmaken dat strijd met artikel 3 van het EVRM in deze niet van toepassing is. Meer algemeen stelde het Europees Hof ten slotte dat de wijze waarop een lidstaat zijn strafrechtelijk systeem inricht in beginsel niet ter beoordeling van het EHRM staat, mits het gekozen systeem niet in strijd is met de waarborgen zoals uiteengezet in het EVRM.165
In 2008 sprak het Europees Hof zich wederom uit ten aanzien van deze problematiek. Geheel in de lijn van de zaak Léger/Frankrijk stelde het Hof dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf tot de dood erop volgt niet per definitie inhumaan is, maar dat er 163
EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks/Verenigd Koninkrijk). EHRM 14 december 2000, nr. 44190/98 (Nivette/Frankrijk). Zie ook EHRM 16 oktober 2001, nr. 71555/01 (Einhorn/Frankrijk). Hierbij benadruk ik het feit dat niet gesteld wordt dat een straf die irreducible is strijdig is met art. 3 EVRM. De stellingname van het EHRM bevestigt enkel dat een straf die reducible is vrijwel nooit strijd oplevert met art. 3 EVRM. Dit neemt echter niet weg dat een dergelijke toets van belang is met het oog op (strijd met) art. 3 EVRM en ook vaak doorslaggevend zal zijn. E.e.a. wordt nadrukkelijk onderstreept in rechtsoverweging 99 van EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 165 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk). 164
43
wel een mogelijkheid moet zijn om de straf te verkorten. Voorts stelde het Europees Hof dat deze mogelijkheid zowel wettelijk (de iure) als feitelijk (de facto) moet bestaan. Indien deze mogelijkheden ontbreken moet de straf als irreducible worden gekwalificeerd en kan er sprake zijn van schending van artikel 3 van het EVRM. Een dergelijke voorziening ter verkorting van de levenslange straf hoeft dus niet noodzakelijkerwijs te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter, aldus het Europees Hof. Daarnaast overwoog het Hof dat een levenslange straf niet irreducible wordt door het enkele feit dat een dergelijke straf in de praktijk in het geheel wordt uitgezeten. In casu had klager Kafkaris de mogelijkheid om een gratieverzoek in te dienen en is er bijgevolg zowel de iure als de facto een mogelijkheid om te straf te verkorten. Het Europees Hof oordeelde dan ook dat er geen sprake was van strijd met artikel 3 van het EVRM.166
De derde belangrijke zaak waarin het Europees Hof zich heeft uitgesproken over de vraag of een levenslange gevangenisstraf strijd kan opleveren met artikel 3 van het EVRM is de zaak Iorgov/Bulgarije II. Het Europees Hof kwam ten eerste tot de conclusie dat er geen sprake kon zijn van een straf die de iure als irreducible kon worden bestempeld, omdat de wet in Bulgarije zowel een mogelijkheid tot verkorting van de straf kent als een gratieprocedure. Daarnaast werd het enkele feit dat er tot op dat moment nog nooit gratie was verleend door het Europees Hof niet toereikend genoeg geacht om te stellen dat gratie de facto niet wordt verleend. In zijn overwegingen benadrukte het Europees Hof dat het overduidelijk (´beyond reasonable doubt’) moet zijn dat een feitelijk gratiebeleid ontbreekt alvorens gesteld kan worden dat er strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hieruit kan mijns inziens geconcludeerd worden dat de regel dat er zowel de iure als de facto een mogelijkheid moet bestaan om de straf te verkorten in het vervolg strenger moet worden gehandhaafd.167 Na een zaak die slechts een bevestiging van de zaak Kafkaris/Cyprus is gebleken168, was in 2012 het laatste recente belangrijke arrest betreffende de levenslange gevangenisstraf bij het Europees Hof gewezen. Klagers (een drietal tot levenslang veroordeelde Engelse mannen) waren van mening dat de levenslange straf in hun situatie niet te verkorten zou zijn en bijgevolg bestempeld zou moeten worden als inhumaan. Het High Court – de in het Verenigd Koninkrijk enige bevoegde rechtbank die hun whole life order zou kunnen laten vervallen –
166
EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 (Iorgov/Bulgarije II). 168 EHRM 5 april 2011, nr. 4413/06 (Törköly/Hongarije). 167
44
had immers geoordeeld dat zij niet voor vervroegde invrijheidsstelling in aanmerking kwamen. Vervroegde invrijheidsstelling kon immers enkel worden verleend op basis van humaniteit (‘compassionate grounds’), en hier was slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van. Het Europees Hof ging mee met de redeneringen van het Verenigd Koninkrijk en stelde dat ten aanzien van artikel 3 van het EVRM twee gronden aanwezig moeten zijn om te kunnen spreken van een inhumane behandeling of bestraffing. Allereerst zou daarvan sprake zijn indien de straf onproportioneel is en geen enkel penologisch doel meer dient, en ten tweede moet blijken dat de straf niet de iure noch de facto kan worden verkort. Alle drie de gedetineerden zaten op het moment dat de zaak diende te kort in detentie om van een van deze gronden te kunnen spreken, en ook in deze zaak nam het Europees Hof aldus geen schending aan van artikel 3 van het EVRM. Ten opzichte van de eerdere zaken is het van belang twee nieuwe wegen uit te lichten die door het Europees Hof werden ingeslagen. Ten eerste oordeelde het EHRM expliciet dat het vrijlaten op puur humanitaire gronden, bijvoorbeeld om de gedetineerde thuis te laten sterven, niet als vrijlating gezien kan worden. Ten tweede bepaalde het Hof – in tegenstelling tot het eerder bepaalde in de zaak Léger/Frankrijk – dat indien er unieke omstandigheden met betrekking tot het strafrechtelijke systeem in een lidstaat aanwezig zijn, het Europees Hof deze wijze van sanctioneren toch mag toetsen. Op 28 november 2012 heeft de behandeling voor de Grote Kamer gediend. De dag van de uitspraak is nog niet bekend.169
Samengevat zorgt uitzicht op vrijlating er in beginsel dus voor dat een levenslange straf niet strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Omgekeerd levert geen uitzicht op vrijlating (vooralsnog) niet direct een schending op van artikel 3 van het EVRM. De mogelijkheid van invrijheidsstelling is dan ook geen recht dat volgens het Europees Hof aan de veroordeelde toekomt, al is het wel een zeer relevante toetssteen voor een mogelijk inhumane behandeling of bestraffing. Bij afwezigheid van enig reëel perspectief op vrijheid kan dan ook strijd met artikel 3 van het EVRM worden aangenomen. Volgens een aantal rechters had dit in bepaalde zaken ook moeten gebeuren. Zo achtten twee rechters in de zaak Léger/Frankrijk artikel 3 van het EVRM wel degelijk geschonden. De kern van hun dissenting opinions bestond uit de overweging dat de overredende kracht van de argumenten inzake de generale en individuele preventie en inzake vergelding zwakker wordt naarmate de tijd verstrijkt.170 Een vergelijkbare
169
EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk). Dissenting opinions van Judges Mularoni en FuraSandström. 170
45
overweging is afkomstig van een rechter in de zaak Kafkaris/Cyprus, die hoewel hij de meerderheid steunde, stelde dat de tijd was gekomen voor het Hof om duidelijk te bevestigen dat de oplegging van een straf die irreducible is in principe in strijd is met artikel 3 van het EVRM.171 Zijn collega-rechters in dezelfde zaak bevestigden deze gedachtegang, en stelden dat er in casu wel degelijk sprake was van een straf die als irreducible moest worden gekwalificeerd. 172 Ten slotte stelden ook drie van de zeven rechters in de zaak Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk zich op het standpunt dat er door het gebrek aan een vaste toetsingsmogelijkheid geen sprake was van een reëel perspectief op vrijlating waardoor huns inziens een schending van artikel 3 van het EVRM aangenomen had moeten worden. 173 De afwijkende meningen van verschillende rechters in bovengenoemde recente zaken zouden mijns inziens wellicht kunnen wijzen op een veranderend inzicht ten opzichte van een niet te reduceren levenslange gevangenisstraf. In ieder geval kan uit de tegenstrijdige opinies worden opgemaakt dat deze problematiek een pijnpunt lijkt te zijn binnen het Europees Hof. 3.2.2 ARTIKEL 5 EVRM Artikel 5 van het EVRM garandeert het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. Met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf zijn vooral het eerste en het vierde lid van dit artikel van belang. 3.2.2.1
EERSTE LID
Artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM luidt: “Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve (…) indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.”. Er moet met andere woorden een oorzakelijk verband bestaan tussen de vrijheidsontneming en de veroordeling, waarbij het voortduren van die vrijheidontneming gegrond moet blijven in de oorspronkelijke beslissing van het veroordelende gerecht. Met betrekking tot het vergeldende element van de levenslange straf zou dit aldus geen problemen moeten opleveren. Indien dit gedeelte echter is uitgediend, moet tevens worden gekeken naar de aanwezige mate van gevaarlijkheid van de veroordeelde. Aangezien dit recidivegevaar volgens het Europees Hof ‘susceptible to change’ is, zou het causale verband na verloop van 171
EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). Concurring opinion van Judge Bratza. EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). Partly dissenting opinions van Judges Tulkens, Babral Barreto, Fura-Sandström en Spielman. 173 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). Joint partly dissenting opinions van Judges Garlicki, David Thor Björgvinsson en Nicolaou. 172
46
tijd afwezig kunnen zijn en er dus strijd met artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM geconstateerd kunnen worden.174
De eerste zaak waarin het Europees Hof zich heeft uitgelaten over deze kwestie is de zaak Wynne/Verenigd Koninkrijk.175 Met betrekking tot het in het Verenigd Koninkrijk gehanteerde systeem is het van belang dat een onderscheid wordt gemaakt tussen een mandatory life sentence en een discretionary life sentence. 176 In het eerste geval wordt een levenslange gevangenisstraf verplicht voorgeschreven en doet de recidivegevaarlijkheid van de gestrafte niet ter zake. In het tweede geval is de keuze voor de levenslange gevangenisstraf echter aan de rechter gelaten en wordt bij de oplegging daarvan een minimaal vergeldend gedeelte (de tariff) vastgesteld, waarbij na afloop daarvan door de Secretary of State discretionair moet worden beslist of het voortduren van de detentie met het oog op bescherming van de maatschappij nog steeds noodzakelijk is. Het Europees Hof oordeelde dat er een ‘substantial gap’ waar te nemen is tussen beide sanctiemodaliteiten, maar respecteerde het door de Engelsen gemaakte onderscheid.177 Daarnaast stelde het Hof dat de toepasbaarheid van artikel 5 van het EVRM afhankelijk is van het karakter van de straf. In het geval van de mandatory life sentence rechtvaardigt de ernst van het feit de oplegging van de sanctie, waardoor het karakter en het doel daarvan slechts punitief van aard zijn. Het causale verband kan aldus niet door tijdsverloop komen te vervallen. In het geval van de discretionary life sentence ligt dit echter anders, omdat de periode na de tariff afhankelijk is van de gevaarlijkheid van de levenslanggestrafte. Het causale verband kan dus komen te vervallen omdat de recidivegevaarlijkheid susceptible to change is, aldus het Europees Hof. Aangezien Wynne gedetineerd was op grond van een mandatory life sentence werd in casu geen schending van artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM aangenomen.
Een twaalftal jaar later kwam het Europees Hof in de zaak Stafford/Verenigd Koninkrijk echter gedeeltelijk terug op hetgeen het eerder had geoordeeld. 178 De reden hiervoor was mogelijk gelegen in het feit dat de Engelse rechtspraktijk in de tussentijd een aantal veranderingen had ondergaan. Zo was het onderscheid tussen de twee verschillende vormen van de levenslange gevangenisstraf niet langer meer aanwezig. De tariff was in beide sancties 174
EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks/Verenigd Koninkrijk), EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk) en EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk). 175 EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). 176 Zie Van Hattum 2005, p. 244-246. 177 EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). 178 EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk).
47
onderdeel geworden van de straftoemeting en dus was de gedachte dat de mandatory life sentence een levenslange straf zou moeten inhouden inmiddels verlaten. 179 Volgens het Europees Hof vloeide hieruit voort dat ook bij de mandatory life sentence het rechtmatig voortduren van de detentie dus afhangt van de gevaarlijkheid van de gestrafte en dat deze sanctie derhalve kan worden getoetst aan artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM. In casu achtte het Europees Hof een (voldoende) causaal verband tussen de feitelijke detentie en de oorspronkelijk straf afwezig, wat aldus resulteerde in schending van bovengenoemd artikel. Daarnaast, zo oordeelde het Hof, is tevens artikel 5, vierde lid, van het EVRM van toepassing.180 3.2.2.2
VIERDE LID
Artikel 5, vierde lid, van het EVRM luidt: “Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.” Inderdaad heeft het Europees Hof geheel in deze lijn in de zaak Winterwerp/Nederland erkend dat de aard en strekking van artikel 5, vierde lid, van het EVRM impliceert dat indien de oorspronkelijke vrijheidsberoving gebaseerd is op een rechterlijke beslissing die berust op gronden die na verloop van tijd kunnen ophouden te bestaan, de detentie is onderworpen aan verdere controle op rechtmatigheid.181 Vergelijkbaar was het oordeel van het Europees Hof in de zaak X/Verenigd Koninkrijk, waarin het Hof bepaalde dat indien het betreffende rechtssysteem niet voorziet in een automatische periodieke toetsing met een juridisch karakter, in elk geval het recht moet bestaan om met regelmaat de rechtmatigheid van de detentie door een rechter te kunnen laten toetsen.182
Met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf is ten eerste de eerdergenoemde zaak Wynne/Verenigd Koninkrijk van belang.183 Het Europees Hof oordeelde dat het ontbreken van een rechtmatigheidstoets ten aanzien van de mandatory life sentence geen reden was om schending aan te nemen van artikel 5, vierde lid, van het EVRM, gezien het feit dat vergelding destijds het enige doel was van deze sanctie. Bij een discretionary life sentence, die na afloop van de tariff immers is gericht op bescherming van de samenleving, achtte het 179
Van Hattum 2005, p. 249. EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 181 EHRM 24 oktober 1979, nr. 6301/73 (Winterwerp/Nederland). 182 EHRM 5 november 1981, nr. 7215/75 (X/Verenigd Koninkrijk). 183 EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). 180
48
Europees Hof het wel van belang dat er na verloop van tijd een dergelijke toets plaats vindt. Hiermee wordt echter niet uitgesloten dat het punitieve gedeelte van de straf levenslang kan duren. Anders oordeelde het Europees Hof in de zaak Stafford/Verenigd Koninkrijk.184 Door het vervallen onderscheid tussen beide sanctiemodaliteiten in het Verenigd Koninkrijk moet naar het oordeel van het Hof ook een hernieuwde toets plaatsvinden naar de rechtmatigheid van voortzetting van de mandatory life sentence, mits het vergeldende deel reeds is uitgezeten. Aangezien de detentie in casu in het teken stond van beveiliging, had de klager na afloop van de tariff aldus de mogelijkheid moeten krijgen de rechtmatigheid van zijn detentie te laten toetsen door een onafhankelijke instantie. 185 Weer anders was het oordeel van het Europees Hof in de meer recente zaak Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk.186 In deze uitspraak leek het Hof te willen stellen dat niet vereist is dat er een regelmatige toetsing plaatsvindt naar de rechtmatigheid van de voortzetting van detentie, maar dat van belang is dat er op enig moment überhaupt een toetsing plaatsvindt. In casu bleek het karakter van vergelding echter reeds uit de ‘whole life order´, zodat het Europees Hof van mening was dat de straf (nog) niet in het teken stond van beveiliging. Een hernieuwde toets achtte het EHRM daarom vooralsnog niet noodzakelijk. 3.2.3 BETEKENIS VOOR NEDERLAND De Hoge Raad heeft zich laatstelijk in 2009 uitgesproken over het karakter van de levenslange straf ten aanzien van de Europees mensenrechtelijke kijk.187 Met betrekking tot artikel 3 van het EVRM zocht de Hoge Raad aansluiting bij de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Kafkaris/Cyprus.188 Het karakter van de levenslange straf zou zijns inziens niet absoluut zijn, omdat de civiele rechtsgang en het instrument van gratie een integraal onderdeel vormen van de tenuitvoerlegging van de sanctie.189 Indien echter zou blijken dat gratie de facto niet wordt verleend, kan oplegging van de levenslange gevangenisstraf strijd opleveren met artikel 3 van het EVRM, aldus de Hoge Raad. Of dit het geval is in onderhavige zaak heeft de Hoge Raad op basis van het aan hem voorgelegde, abstracte, materiaal niet kunnen vaststellen. In zijn oordeel over een mogelijke schending van artikel 5 van het EVRM besliste de Hoge Raad dat de mogelijkheid om een gratieverzoek in te dienen en een civiele procedure te starten 184
EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). Zie ook Gaarthuis 2007, p. 68 e.v. 186 EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 187 HR 16 juni 2009, LJN BF3741. 188 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 189 Zie ook HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435. Het oordeel van de Hoge Raad is sedert dit arrest dus onveranderd gebleven. 185
49
afdoende mogelijkheden zijn om voorziening te vragen, zoals door lid 4 van dat artikel wordt voorgeschreven. Volgens de Hoge Raad voldoet Nederland dus thans aan de eis van een periodieke toetsing die door het Europees Hof werd gesteld in de zaken Wynne/Verenigd Koninkrijk190 en Stafford/Verenigd Koninkrijk191.
Mijns inziens is het maar zeer de vraag of het Europees Hof zou meegaan (of anders gezegd: zal blijven meegaan) met Nederland indien het inhoudelijk een oordeel zou moeten vellen over de Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Anno 2013 zijn er nog geen zaken voor het Europees Hof verschenen waarin een dergelijk oordeel van haar gevraagd werd. Wel heeft zij in 2010 uitspraak gedaan in de Nederlandse zaken D.S. 192 en F.B.193, waar beide betrokkenen niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun klacht. Volgens Anker is het daarom op dit moment zinloos om levenslangzaken kort na oplegging door een Nederlandse rechter aan het Europees Hof voor te leggen. 194 Er kan echter wel worden gepoogd de Nederlandse praktijk binnen het geschetste Europese kader te plaatsen.
Met betrekking tot een humane behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM is het volgens het Europees Hof van belang dat er zowel de iure als de facto een kans op vrijlating bestaat.195 Nu het aldus tevens moet gaan om een feitelijke kans op vrijlating is de enkele vaststelling dat er een wettelijke procedure bestaat niet voldoende. Ingediende gratieverzoeken moeten een daadwerkelijke heroverweging van de straf inhouden en een reëel vooruitzicht op herziening, kwijtschelding, beëindiging of voorwaardelijke vrijlating bieden om aan de maatstaf van het Europees Hof te voldoen. Volgens Knigge in zijn conclusie bij bovengenoemd arrest van de Hoge Raad is er in Nederland vooralsnog geen sprake van een straf die als irreducible moet worden gekwalificeerd, omdat niet met zekerheid te zeggen is dat een beleidswijziging ten aanzien van de gratieverlening reeds is ingevoerd.196 Daarnaast is het zijns inziens van belang hoe de Staat zich tegenover de klacht zal opstellen.197 Naar mijn mening ligt het daarom in de lijn der verwachting dat hoe langer Nederland consequent
190
EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 192 EHRM 29 juni 2010, nr. 55872/08 (Sowerby/Nederland). Zie ook HR 8 juli 2008, S07/11328. 193 EHRM 16 november 2010, nr. 66746/09 (Boons/Nederland II). 194 Anker 2011, p. 52-53. 195 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus), EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 (Iorgov/Bulgarije II) en EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 196 HR 16 juni 2009, LJN BF3741, Conclusie A-G Knigge. 197 Zie ook EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 191
50
gratieverzoeken blijft afwijzen, des te meer de Nederlandse levenslange gevangenisstraf in de richting van een irreducible sentence gaat schuiven en des te groter de kans op schending wordt van artikel 3 van het EVRM.198
Zoals bleek uit de zaken Wynne/Verenigd Koninkrijk en Stafford/Verenigd Koninkrijk wordt er volgens het Europees Hof alleen in het geval van een volledig punitieve straf voldaan aan het causale verband tussen de strafoplegging en de feitelijke detentie vereist door artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM.199 In Nederland geven de meeste strafmotiveringen bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf blijk van zowel een punitief als een beveiligend element 200 , wat volgens Van Hattum onder meer betekent dat het punitieve gedeelte in beginsel eindig is.201 Indien de redengeving voor de vrijheidsbeneming vervolgens niet meer aansluit bij de strafdoelen die bij de oorspronkelijke strafoplegging aan de orde waren kan dit mogelijk leiden tot willekeur en onrechtmatigheid van detentie, oftewel strijd met artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM.202 Of het Europees Hof oordeelt dat hiervan sprake is zal mijns inziens steeds afhangen van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de motivering van en bejegening door de rechter, de ernst van de zaak en de persoon van de dader. Het aannemen van willekeurigheid wordt voor het Europees Hof moeilijker indien de voortdurende detentie aan rechtmatigheidstoetsing onderhevig is, zoals gesteld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Uit de zaak Léger/Frankrijk volgt dat dit toetsingskader ook van toepassing is als de minimumduur van het punitieve gedeelte van de straf niet vaststaat.203 Om strijd met artikel 5 van het EVRM te voorkomen moet dus een groot gewicht worden toegekend aan de gratieprocedure. Middels deze procedure kan immers een toetsing worden gegarandeerd en tevens wordt daarmee de voortdurende detentie gelegitimeerd. Mijns inziens lijkt het Nederlandse systeem
door het streng gehanteerde
198
Gelet op de uitspraak in de zaak Iorgov/Bulgarije II kan eventueel worden geconcludeerd dat de kans bestaat dat het Europees Hof de gratieprocedure in Nederland als toereikend beoordeeld. In Bulgarije is het feit dat nog nooit gratie was verleend echter te wijten aan het gegeven dat geen van de gedetineerden meer dan 20 jaar in detentie verbleef. Het oordeel van het Europees Hof dat uit het feit dat nog nooit gratie is verleend niet de conclusie kan worden getrokken dat de levenslange straf de facto niet reduceerbaar is, kan aldus niet zonder meer worden toegepast op Nederland aangezien hier wel levenslanggestraften qua detentieduur in aanmerking komen voor gratieverlening. 199 EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk) en EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 200 Ook de wetgever zelf heeft erkend dat vergelding alleen niet een afdoende grond vormt voor onverkorte tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, zie de MvT betreffende de goedkeuring van Protocol nr. 13 bij het EVRM. 201 Van Hattum 2005, p. 243 en Van Hattum 2007, p. 223. Zie voor een vergelijking met het Engelse stelsel Gaarthuis 2007, p. 69. 202 EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks/Verenigd Koninkrijk). 203 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk).
51
gratiebeleid niet te voldoen aan de norm zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Redenen hiervoor zijn gelegen in de afwezigheid van een tussentijdse toets van de detentie, de onmogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidsstelling en het ontbreken van beleid omtrent ambtshalve gratiëring.
Samengevat lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het Europees Hof waarschijnlijk (nog) geen schending aan zal nemen van artikel 3 en artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM, maar mogelijk wel strijd met artikel 5, vierde lid, van het EVRM zal constateren. Vermoedelijk ligt een schending van artikel 3 van het EVRM in de toekomst wel in het verschiet, aangezien er bij behoud van eenzelfde non-actief gratiebeleid dan een bepaalde periode is verstreken waarna het redelijk is om te stellen dat er ‘beyond reasonable doubt’ geen de facto kans op vrijlating meer bestaat.204 Een exceptioneel lange detentieduur is dan waarschijnlijk niet langer te rechtvaardigen omdat er in Nederland geen periodieke tussentijdse toetsing plaatsvindt zoals bijvoorbeeld in de zaak Léger/Frankrijk wel het geval was. De politieke opvatting ‘levenslang is levenslang’205 zal aldus wel eens de reden kunnen zijn voor het Europees Hof om Nederland terug te fluiten. Het (alsnog) invoeren van een rechtmatigheidstoets zou dit kunnen voorkomen. 3.3
HET RESOCIALISATIEBEGINSEL
In artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (hierna: PBW) is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Het in dit artikel neergelegde resocialisatiebeginsel gaat er aldus van uit dat gedurende de detentie gewerkt moet worden aan de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving.206 Het begrip maakt al geruime tijd onderdeel uit van het detentiebeleid in Nederland. Zo werd het resocialisatiebeginsel reeds in 1947 in de oude Beginselenwet Gevangeniswezen 1886 opgenomen (toenmalig artikel 4a), en 204
De huidige levenslanggestraften zijn allen na 1980 veroordeeld en dus is het redelijk te stellen dat er nog een penologisch doel wordt gediend met de detentie. Over bijvoorbeeld tien jaar zou dit anders kunnen zijn en zou het doel bescherming van de maatschappij naar de voorgrond kunnen treden (volgens Bleichrodt is dit al na 25 jaar het geval, zie Bleichrodt 2006b, p. 1103). In dat geval is er een periode van maar liefst 37 jaar verstreken waarin geen gratie is verleend. Zie ook HR 16 juni 2009, LJN BF3741, Conclusie A-G Knigge. Uit de jurisprudentie van het Hof valt helaas niet af te leiden na welke periode beyond reasonable doubt vast te stellen is dat beleid omtrent vervroegde invrijheidsstelling ontbreekt. 205 O.a. zo verwoord door voormalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak op het Congres van de RSJ ‘De jaren tellen’ in 2008, en voormalig Minister van Justitie Hirsch Ballin in Hirsch Ballin 2010, p. 80. 206 Hol & Ten Voorde 2001, p. 639.
52
werd het gehandhaafd in de nieuwe Beginselenwet van 1953, nu in artikel 26. 207 Bij de behandeling van het Wetsontwerp Penitentiaire Beginselenwet heeft de toenmalige minister van Justitie een aantal keren gesteld dat resocialisatie nog steeds een ‘belangrijke grondslag van het gevangeniswezen’ behoort te blijven. 208 Het resocialisatiebeginsel kan aldus nog steeds worden gezien als een gewichtig uitgangspunt van detentiebeleid.209 3.3.1 TOEPASBAARHEID OP LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF Aangezien in de penitentiaire regelgeving geen aandacht wordt besteed aan de levenslange gevangenisstraf en levenslanggestraften geen aparte categorie vormen, kan geconcludeerd worden dat hetgeen in artikel 2, tweede lid, van de PBW is bepaald tevens geldt voor de tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie. 210 Sterker nog, gedurende de parlementaire behandeling van de PBW kwam het woord ‘levenslang’ niet eens voor. 211 Ook de wetsgeschiedenis geeft dus geen aanleiding een onderscheid tussen levenslange en tijdelijk gestraften te veronderstellen. Mijns inziens getuigt de opmerking van voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak dat de tenuitvoerlegging van de levenslange detentie ‘uiteraard’ niet gericht is op een terugkeer in de samenleving dan ook van strijdigheid met het resocialisatiebeginsel. 212 Vergelijkbaar is het antwoord van staatssecretaris van Justitie Teeven op de vraag van Tweede Kamerlid Schouw hoe het resocialisatiebeginsel zich verhoudt tot de levenslange gevangenisstraf. Hij stelt dat zowel uit het zinsdeel ‘met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf’ als uit het zinsdeel ‘zo veel mogelijk’ afgeleid moet worden dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is.213 Met andere woorden: hij meent aldus dat het karakter van de levenslange gevangenisstraf zich niet of althans minder leent voor vereniging met het resocialisatiebeginsel. Mijns inziens getuigt dit antwoord van een misvatting nu bij het eerder gehanteerde gratiebeleid – waar levenslanggestraften werden gevolgd om te beoordelen of zij op enig moment in aanmerking kwamen voor kwijtschelding van hun straf214 – wel degelijk uitvoering werd gegeven aan het resocialisatiebeginsel. Gelet op de schaarsheid waarmee 207
Hol & Ten Voorde 2001, p. 640. Vis 1999, pp. 59 en 151. 209 Hol & Ten Voorde 2001, p. 641. 210 Van Hattum 2010, p. 28. 211 Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3 (MvT). 212 RSJ 2008a, p. 4. 213 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p. 2. 214 Van Hattum 2012, p. 312. Zie ook de zaak van Dokter O. in paragraaf 1 van hoofdstuk 1 en tevens paragraaf 4 van hoofdstuk 2. 208
53
levenslanggestraften tegenwoordig worden gegratieerd is hiervan echter geen sprake meer, terwijl dit wel mogelijk zou zijn gezien het feit dat zich geen wetssystematische wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van de gratieprocedure.215 Aangezien de grondgedachte van het resocialisatiebeginsel daarenboven altijd dezelfde is gebleven (de gedetineerde dient door middel van een goede, zinvolle executie terug te kunnen keren in de samenleving) 216, moet de door Teeven geuite opvatting dat levenslanggestraften in beginsel niet voor vervroegde vrijlating in aanmerking komen mijns inziens dus als incorrect worden bestempeld. 217 Daarnaast kan door toepassing van de tweede gratiegrond van artikel 2 van de Gratiewet resocialisatie voor levenslanggestraften worden bewerkstelligd en kan daaruit worden geconcludeerd dat het resocialisatiebeginsel tevens geldt voor levenslanggestraften. Hoewel in de politiek aldus een andere visie wordt geuit en levenslang daadwerkelijk als een leven lang wordt uitgelegd, lijkt dit moeilijk te verenigen te zijn met de in het Nederlandse sanctiestelsel gehandhaafde resocialisatiegedachte. Om met de woorden van Hol en Ten Voorde te spreken, de levenslange executie tast de resocialisatie in haar wezen aan.218
Naast het feit dat het recht op resocialisatie uit nationale regelgeving valt te destilleren, heeft het resocialisatiebeginsel ook op Europees en internationaal niveau erkenning gekregen. Zo bleek uit de artikelen 9, 12 en 15 van Resolutie (76) 2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa219 al dat gedetineerden recht hebben op voorwaardelijke invrijheidsstelling en dat een toetsing (eventueel met vaste intervallen te herhalen) moest uitwijzen wanneer dit recht uitgevoerd kon worden. Artikel 11 van de Resolutie verklaart bovengenoemde artikelen tevens van toepassing op levenslanggestraften. De Resolutie uit 1976 is in 2003 bovendien aangevuld met Aanbeveling (2003) 22 waarin nog eens onomwonden staat te lezen: ‘In order to reduce the harmful effects of imprisonment and to promote the resettlement of prisoners under conditions that seek to guarantee safety of the outside community, the law should make conditional release available to all sentenced prisoners, including life-sentence prisoners.’220 De aanpassing bestaat aldus uit een oproep om een veilige regeling voor voorwaardelijke invrijheidsstelling van (levens)langgestraften in het leven te roepen. Met betrekking tot 215
Zie paragraaf 4 van hoofdstuk 2 voor een uiteenzetting m.b.t. het huidige gratiebeleid. Hol & Ten Voorde 2001, p. 639. 217 Waarschijnlijk baseert hij zich op de redactie van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en art. 15 lid 2 Sr, zie paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk. 218 Hol & Ten Voorde 2001, p. 641. 219 Raad van Europa, Comité van Ministers, Resolution (76) 2: On the treatment of longterm prisoners, 17 February 1976. 220 Raad van Europa, Comité van Ministers, Recommendation 2003 (22) on conditional release (parole), 24 September 2003, artikel 4.a. 216
54
internationale regelgeving is voorts artikel 10, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR) van belang. Deze bepaling stelt dat het gevangenisstelsel dient te voorzien in een behandeling van gevangenen die in de eerste plaats gericht is op heropvoeding en reclassering. Daarnaast is eenzelfde positief geformuleerde bepaling te vinden in de Amerikaanse Conventie voor de Rechten van de Mens (hierna: ACRM). Artikel 5, zesde lid, van de ACRM luidt immers: ‘Bestraffing die vrijheidsberoving inhoudt, heeft als essentieel doel de hervorming en sociale revalidatie van gedetineerden.’. De Inter-Amerikaanse Mensenrechten Commissie bepaalde volgens het Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Castillo Petruzzi et al./Peru dat een levenslange gevangenisstraf zonder enig resocialisatieprogramma niet te verenigen is met het doel van de conventie, namelijk resocialisatie. 221 Een dergelijke straf zou enkel voor onomkeerbare achteruitgang zorgen bij de gedetineerde en zou daarom moeilijk te rijmen zijn met de ACRM. Uit bovenstaande Europese en internationale regelgeving valt aldus te concluderen dat al zou het resocialisatiebeginsel niet in artikel 2, tweede lid, van de PBW en in artikel 2 van de Gratiewet zijn opgenomen, dit beginsel alsnog kan worden afgeleid uit meer algemene mensenrechtenverdragen. Dat de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf daarmee in strijd lijkt te zijn, is mijns inziens een ontwikkeling die dan ook als precair en ongunstig moet worden gezien. 3.3.2 VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING Een belangrijke interventie die gericht is op resocialisatie van gedetineerden is de in 2008 in werking getreden regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. 222 Met de vervanging van de vervroegde invrijheidsstelling wilde de minister terug naar het oude concept van resocialisatie door begeleiding, sturing en bestraffing.223 Waar voorheen veroordeelden na het uitzitten van twee derde van hun straf onvoorwaardelijk in aanmerking kwamen voor vervroegde vrijlating, wordt de invrijheidsstelling door middel van deze regeling aan bepaalde algemene en eventueel ook bijzondere voorwaarden gebonden. Bij overtreding daarvan binnen een bepaalde proeftijd wordt de invrijheidsstelling teruggedraaid en moet alsnog (een deel van) het strafrestant volgen. 224 De voorwaardelijke invrijheidsstelling biedt volgens
221
ACtHR 30 May 1999, Ser. C No. 52 (Castillo Petruzzi et al/Peru). Wet van 6 december 2007 (tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidsstelling in een voorwaardelijke invrijheidsstelling), Stb. 2007, 500. 223 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1302. 224 Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3, p. 2. 222
55
Elzinga & Van Hattum aldus de steun én de stok om de veroordeelde in het gareel te houden zolang de proeftijd loopt.225
Uit de redactie van de regeling en artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat de toepassing van voorwaardelijke invrijheidsstelling beperkt is tot tijdelijke gevangenisstraffen en zich dus niet uitstrekt tot de levenslange gevangenisstraf. 226 Uit de memorie van toelichting volgt niet dat hieraan een bewuste keuze ten grondslag heeft gelegen. De levenslange gevangenisstraf heeft in de memorie van toelichting zelfs in het geheel geen aandacht gekregen.227 Dat dit onderwerp niet is belicht is volgens Elzinga & Van Hattum een gemiste kans.228 Wanneer er sprake kan zijn van invrijheidsstelling van levenslanggestraften ligt huns inziens de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ten aanzien van het laten resocialiseren van deze gedetineerden het meest voor de hand.229 Ten eerste geven zij aan dat het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling een wijze van tenuitvoerlegging van het vonnis is en niet – zoals bij gratieverlening – een aantasting daarvan.230 Daarnaast stellen zij dat de tenuitvoerlegging van de straf vanuit dat uitgangspunt meer in overeenstemming wordt gebracht met artikel 2, tweede lid, van de PBW.231 Een dergelijke regeling zou het Nederlandse strafstelsel in het algemeen een humaner gezicht geven, zou alle partijen meer duidelijkheid verschaffen, zou voorkomen dat de gestrafte een speelbal wordt van het publieke debat, en zou het strafstelsel ten slotte in beter evenwicht brengen met dat van Nederland omringende landen.
232
Ook niet geheel onbelangrijk: voorwaardelijke
invrijheidsstelling is goedkoper dan het ten uitvoer leggen van de gehele sanctie, zo stellen zij.233 Vergelijkbaar zijn de opvattingen van Bleichrodt. Naar zijn mening is het onwenselijk dat
levenslanggestraften
een
concreet
en
realiseerbaar
perspectief
op
eerdere
invrijheidsstelling wordt onthouden.234 Ten eerste zou Nederland dreigen daarmee uit de pas te lopen met de haar omringende landen, ten tweede zou het instrument van gratie om verschillende redenen niet geschikt voorkomen als middel om een reguliere bekorting van levenslange gevangenisstraffen te realiseren, en ten derde zou de huidige regeling van de
225
Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1302. Bleichrodt 2006b, p. 1101. 227 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1303. 228 Id. 229 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1306. 230 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1305-1306. 231 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1303. 232 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1306-1307. 233 Elzinga & Van Hattum 2006, p. 1307. 234 Bleichrodt 2006b, p. 1101. 226
56
voorwaardelijke invrijheidsstelling in schril contrast staan met internationale regelgeving betreffende deze problematiek, zo stelt hij.235 Volgens Bleichrodt is het dan ook wenselijk een op de levenslange gevangenisstraf geënte regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de wet te incorporeren.236
Concluderend kan het standpunt dat het huidige beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met het resocialisatiebeginsel in mijn optiek goed worden verdedigd. Met betrekking tot een mogelijke oplossing voor deze problematiek pleit ik in navolging van bovengenoemde auteurs voor een aanpassing van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Door middel van het doorvoeren van enkele aanpassingen waardoor betreffende regeling tevens van toepassing wordt gemaakt op levenslanggestraften kan recht worden gedaan aan het resocialisatiebeginsel zoals neergelegd in zowel nationale als internationale regelgeving. 3.4
PSYCHISCHE CONSEQUENTIES VOOR DE VEROORDEELDE
Dat (levens)lange vrijheidsbeneming de lichamelijke en psychische gezondheid van de gedetineerde sterk kan beïnvloeden, mag een feit van algemene bekendheid worden genoemd. Zo sprak de Memorie van Toelichting bij het oude artikel 10, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht al geruime tijd geleden klare taal: “Men mag aannemen dat personen van welken leeftijd ook, die meer dan twintig achtereenvolgende jaren in een gevangenis hebben doorgebragt, geheel onbekwaam en ongeschikt zijn om in het vrije leven terug te keeren.”237 Dergelijke consequenties van vrijheidsbeneming zijn echter niet te voorkomen aangezien zij door de doelen van diezelfde vrijheidsbeneming – generale en speciale preventie, vergelding, bescherming van de samenleving238 – worden gelegitimeerd.239 Wel kan er getracht worden inzicht te krijgen in het welzijn van de gedetineerden, om de negatieve neveneffecten van de (levens)lange detentie zoveel mogelijk te verminderen. 3.4.1 LITERATUURUITEENZETTING Verschillende auteurs uit diverse expertisegebieden hebben zich uitgelaten over de psychische gevolgen van een (levenslange) gevangenisstraf. In het algemeen kan gesteld worden dat een 235
Bleichrodt 2006b, p. 1101. Bleichrodt 2006b, p. 1102. 237 Noyon-Langemeijer 1954, p. 102. 238 Zie paragraaf 3.2 van hoofdstuk 2. 239 Raes 2009, p. 297. 236
57
vrijheidsstraf veel dieper ingrijpt in het leven van de betreffende persoon naarmate de straf langduriger is. De mogelijkheid voor de gedetineerde om zich te distantiëren van het gevangenisregime en ‘zichzelf te blijven’ is daarom sterk gerelateerd aan de duur van het verblijf in dat systeem.240 In dat kader kwam de socioloog Goffman in 1961 reeds met het begrip van de ‘total institution’.241 Deze theorie kwam er op neer dat een omgeving waarin alles sterk gestructureerd en hiërarchisch is opgezet de keuzevrijheid van degenen die erbinnen moeten functioneren – dus tevens personeel – beperkt.242 Een totale institutie omvat het leven van bepaalde burgers en is in staat om deze helemaal naar zijn wens te sturen. Een dergelijke organisatie 243 heeft daarmee invloed op het gedrag van de ‘bewoners’ en uiteindelijk zelfs op hun identiteit, aldus Goffman.244 Een vergelijkbare sociologische studie komt van de hand van Cohen & Taylor.245 In 1972 brachten zij een boek uit met daarin hun bevindingen van een gedragsonderzoek in de extra beveiligde inrichting van Durham Prison. Zij concludeerden dat het gedrag van de lang- en levenslanggestraften het best geïnterpreteerd kon worden als ‘attempts to survive’, waarbij het door hen gerapporteerde vertroebelde beeld van tijdsperceptie gezien moest worden als een gevolg van die pogingen om te overleven als ook een consequentie van hun strikte en geroutineerde omgeving. 246 Hoewel beide studies dateren van geruime tijd geleden, hebben zij volgens Raes niets aan actualiteit ingeboet.247 Ook Raes zelf stelt immers dat de levenslanggestrafte de toekomst verloren heeft en dat het hier en nu voor hem geen betekenis meer heeft.248
Zich baserende op zijn ervaringen in de Psychiatrische Observatie Kliniek schrijft ook psychiater Baan in 1957 een artikel over de gevolgen van lange gevangenisstraffen. 249 Hij ziet ‘een diepe contactstoornis als gevolg van een steeds dieper wordende gevoelsvereenzaming’ als centraal fenomeen. Tijdens de detentie treedt, zo stelt hij, een verandering van waarden op. Triviale dingen krijgen een overwaardige betekenis, de tijdsbeleving verandert, en er is sprake van een afnemend affect (denk aan affectlabiliteit, verdrongen seksualiteit, antisocialiteit,
240
Van de Sande 2007, p. 43. Goffman 1961. Zie Goffman 1975 voor een Nederlandse vertaling van een deel daarvan. 242 Van de Sande 2007, p. 43. 243 Denk naast gevangenissen ook bijvoorbeeld aan bejaardenhuizen, psychiatrische instellingen, maar ook internaten, legerkampen of kloosters. 244 Van de Sande 2007, p. 43. 245 Cohen & Taylor 1972. 246 Cohen & Taylor 1972, p. 9. Zie over de tijdsperceptie van gedetineerden tevens Raes 2009. 247 Raes 2009, p. 298. 248 Raes 2009, p. 301. 249 Baan 1957. 241
58
egocentriciteit, vervreemding, en infantilisering).250 Daarnaast leidt de detentieomgeving tot ongevraagd tutoyeren en beperkingen in wilsuitingen en verantwoordelijkheden, zo blijkt uit zijn onderzoek. De gevangene leeft niet meer maar wordt geleefd. Baan pleit voor een uitermate zorgvuldig onderzoek van daders alvorens zij een lange gevangenisstraf krijgen opgelegd. 251 Onverwerkte psychische conflicten met betrekking tot het delict worden zijns inziens namelijk weggestopt, waardoor de gevaarlijkheid van de gedetineerde alleen maar toeneemt. Daarnaast zou de levenslange gevangenisstraf de ontstane misvormingen dieper doen inslijpen dan een tijdelijke gevangenisstraf, vooral omdat het moment waarop nog wel succesvol ingegrepen zou kunnen worden voorbijgaat.252
Voorts zijn de werken van criminoloog Rijksen belangwekkend, niet in de laatste plaats omdat zijn onderzoeken – zeker in de tijd waarin hij ze publiceerde – een baanbrekend karakter hadden. Het meest prominente voorbeeld op de lijst is zijn boek Meningen van gedetineerden, waarbij de focus van het onderzoek naar de werking van de gevangenisstraf voor het eerst bij de gestrafte zelf kwam te liggen.253 Die noodzaak vloeit, zo stelde Rijksen in het voorwoord van zijn boek, voort ‘uit het gevaar dat wij het strafrecht eenzijdig zien, namelijk vanuit het gezichtspunt van de autoriteiten en functionarissen wier taak het is het strafrecht te realiseren’. Dat uitgangspunt leidde tot een onderzoek waarbij 901 gedetineerden hun ervaringen omtrent verschillende stadia van de strafrechtsketen op schrift stelden. Deze citaten – en ook niets meer dan dat – werden door Rijksen gebundeld in een boek, dat vanwege zijn omslag ook wel bekend is geworden als ‘het groene boekje’.254 De afwezigheid van wetenschappelijke analyse moest Rijksen bekopen met ongezouten kritiek. Zo meenden enkele advocaten-generaal dat dit onderzoek geen waarde had omdat de juistheid van de gegevens niet was getoetst.255 Kempe en Rijksen schreven in hun begeleidende brief bij het onderzoek echter dat ondanks het gegeven dat de belevingen inderdaad eenzijdig en subjectief zijn, deze desalniettemin van waarde zijn omdat het voor de betrokkenen realiteiten zijn die aan het bereiken van de doelen van de strafrechtspleging in de weg staan.256 Opvallend is dat terwijl er in het boek overwegend negatieve en kritische uitlatingen van gedetineerden staan,
250
Raes 2009, p. 298. Baan 1957. 252 Raes 2009, p. 298-299. 253 Rijksen 1958. 254 Weerman, De Keijser & Huisman 2009, p. 50. 255 Moerings, Boone, & Franken 2008, p. 3-7. 256 Rijksen 1958. 251
59
er toch ook regelmatig neutrale en zelfs positieve waarderingen neergeschreven zijn.257 Een en ander blijkt tevens uit de herhaling van de exercitie van Rijksen die vijftig jaar later is uitgevoerd door een zestal criminologiestudenten onder toeziend oog van Moerings, Boone & Franken.258 Ondanks het feit dat er door de auteurs aldus geen algemene conclusies worden getrokken, geven beide boeken desondanks een indringend beeld van de beleving van de gevangenisstraf door gedetineerden. Een tweede door Rijksen uitgevoerd onderzoek dat genoemd moet worden dateert uit 1967. 259 Door verslag te doen van systematische interviews met langgestraften in de gevangenis van Breda was het ditmaal wel mogelijk algemene conclusies te trekken met betrekking tot de gevolgen van detentie. Rijksen stelde voorop dat de subjectieve beleving van de langgestraften mede wordt bepaald door hun persoonlijkheidskenmerken. Daarnaast spelen ook persoonlijke gevolgen voor de persoon van de langgestrafte een rol, zoals bijvoorbeeld het hebben van een gezin, zijn maatschappelijke positie, en de wijze van contact met het gevangenispersoneel. Desalniettemin, zo stelde hij, zijn er ook gemeenschappelijke kenmerken in de onderzochte groep aan te treffen. Zo bleken veel van de geïnterviewde gedetineerden in hun visie op het door hen gepleegde misdrijf de werkelijkheid daarvan te vertekenen, en hadden zij het gevoel dat hen geen recht wordt gedaan en het verblijf in detentie zinloos is. Ook kon worden geconcludeerd dat de tijdsbeleving van langgestraften ernstig verstoord raakt, zowel met betrekking tot het verleden als met betrekking tot angst voor de toekomst.260 De algemene conclusie die Rijksen hieruit trok luidde dat na een straf van ongeveer vijf jaar de geest van de betrokkenen ‘gedeformeerd’ zal zijn, zodat een beduidend langere detentie als onmenselijk moet worden beschouwd.261
Ten slotte wijs ik op de theorie van psychologe Van de Sande, die meent dat het mogelijk is vanuit de praktijk een proces te beschrijven met vier fasen die de meeste levenslanggestraften doorlopen.262 Deze fasen, zo stelt zij, zijn deels gekoppeld aan vaste ijkpunten in de detentie maar vloeien deels ook simpelweg voort uit het verstrijken van de tijd. De eerste fase 263 wordt vrijwel altijd bepaald door het strafproces en kenmerkt zich door het vasthouden aan de hoop 257
Weerman, De Keijser & Huisman 2009, p. 51. Moerings, Boone, & Franken 2008. 259 Rijksen 1967. 260 Raes 2009, p. 299. 261 Rijksen 1967, p. 139-143. 262 Van de Sande 2007, p. 43. 263 Van de Sande 2007, p. 44-45. 258
60
op een gunstiger vonnis. Het alledaags functioneren wordt beïnvloed door onzekerheid en de gedetineerde leeft van de ene juridische (strafprocessuele) stap naar de volgende. Vaak is er sprake van boosheid, strijdlust tegen ervaren onrecht en een weigering (of onvermogen) om verder vooruit te denken dan een zittingsdatum. Het begin van de tweede fase 264 wordt gemarkeerd door het onherroepelijk worden van het vonnis en het aldus opdringen van de realiteit. Enerzijds ontstaat aldus de confrontatie met het gebrek aan perspectief en het besef dat het verblijf in detentie zeer langdurig zal zijn (levenslang), maar anderzijds zijn er ook prettige bijkomstigheden zoals het geleidelijk verminderen van media-aandacht en de mogelijkheid om de zaak en het delict los te laten. De gedetineerde zal zoeken naar de mogelijkheden die er zijn binnen het gevangeniswezen om een eerste evenwicht te vinden. Daarnaast kan ook hoop op gratie in de toekomst ontstaan. De derde fase265 omvat de periode waarin de sleur en herhaling hun tol gaan eisen. Enerzijds is een situatie denkbaar waarin gedetineerde en personeel ‘op elkaar uitgekeken raken’ waardoor irritaties zullen ontstaan, maar anderzijds kan ook een situatie ontstaan waarbij de gedetineerde ‘vergroeit’ met een afdeling waardoor de grenzen tussen gedetineerde en personeel juist vervagen. Daarnaast is er vrij algemeen een neiging om zo min mogelijk stil te staan bij de realiteit van het levenslange vonnis. Het ‘vacuüm’ waarin de gedetineerde zich dan bevindt heeft doorgaans ook zijn weerslag op het sociale netwerk. Na verloop van tijd ontstaat er immers onvermijdelijk een vervreemding van de buitenwereld en vice versa. De rol binnen het sociale systeem verzwakt, wat leidt tot gevoelens van frustratie en machteloosheid bij de gedetineerde. De vierde fase266 is de onvermijdelijke slotfase waarin hospitalisatie en vervlakking zal optreden. De buitenwereld verdwijnt steeds meer naar de achtergrond en de gedetineerde raakt vergroeid met (de voorspelbaarheid van) de inrichting. Het verdwijnen van toekomstperspectief leidt tot vragen op het gebied van zingeving en vaak houdt de gedetineerde zich enkel vast aan een of meerdere vertrouwenspersonen binnen de inrichting. De balans in het dagelijks leven moet worden opgemaakt tussen korte termijn doelen (bijvoorbeeld een feestdag) en de voortdurende uitzichtloosheid op lange termijn. De gedetineerde is extra gevoelig voor veranderingen in zijn omgeving, aangezien daarmee de kwetsbare balans wordt verstoord. Een paradoxaal effect van de hospitalisatie en aanpassing van de gedetineerde is volgens Van de Sande dat de levenslanggestrafte daarmee als het ware uit het beeld verdwijnt. 267 De stabiele en rustige houding wekt de indruk dat er weinig aan de hand is, wat er toe leidt dat 264
Van de Sande 2007, p. 45-46. Van de Sande 2007, p. 46-47. 266 Van de Sande 2007, p. 47-48. 267 Van de Sande 2007, p. 49. 265
61
door het personeel meer aandacht wordt besteed aan de acute problematiek. De levenslanggestrafte wordt dankzij zijn aanpassing aldus min of meer verwaarloosd. Overigens stelt Van de Sande dat er, afgezien van bovenstaande overeenkomsten, dusdanig grote verschillen zijn tussen de verschillende levenslanggestraften dat een geïndividualiseerde aanpak op zijn plaats is.268 Uit diverse Canadese onderzoeken zou zelfs blijken dat er geen algemene reacties op een (lange) detentie te onderscheiden zijn zonder te corrigeren voor dergelijke individuele karakteristieken.269 Samengevat en concluderend blijkt vanuit alle invalshoeken de dimensie ‘tijd’ een belangrijke rol te spelen voor levenslanggestraften. Zoals door Raes treffend verwoord: ‘Aan de (levens)langgestrafte is de tijd ontnomen. Betekenisgeving aan zijn verleden wordt sterk bepaald door het onherroepelijke vonnis. Zijn toekomst is ontdaan van verlangens en verwachtingen.’270 Sociologen baseren zich daarbij vooral op het effect dat de geroutineerde omgeving op de gedetineerde heeft (‘total institution’), terwijl de psychiatrische hoek zich richt op een verandering van waarden en de idee dat psychische conflicten weg worden gestopt waardoor een contactstoornis ontstaat. De criminologische expertise meent dat een gemeenschappelijk kenmerk – naast het feit dat de tijdsbeleving zou veranderen – kan worden gehaald uit het feit dat langgestraften de werkelijkheid omtrent het delict verdraaien, maar dat desalniettemin de subjectieve beleving af zal hangen van de persoon van de gestrafte en zijn omstandigheden. Psychologe Van de Sande ten slotte meent dat diverse fasen zijn te onderscheiden in het detentieproces, maar stelt dat gezien de grote verschillen een geïndividualiseerde aanpak op zijn plaats is. Aangezien tevens Canadees onderzoek wijst op het bestaan van individuele karakteristieken ben ik net als Van de Sande van mening dat ondanks het gegeven dat enkele algemene psychische gevolgen – zoals een verminderd tijdsbesef – uit de subjectieve beleving van gedetineerden kunnen worden gedestilleerd, een individuele benadering noodzakelijk is. Elke gedetineerde beleeft zijn detentieperiode op een andere manier; idealiter zou het gevangenisbeleid bij die vaststelling moeten aansluiten. 3.4.2 HET HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE BELEID Zoals gebleken is er een uitgebreide literatuurlijst voorhanden waarin verschillende auteurs zich uitlaten over de problematiek omtrent de psychische gevolgen van de levenslange 268
Van de Sande 2007, p. 50. Voor een overzicht van enkele van zulke studies zie onder meer ‘The Effects of Long Term Incarceration’, een publicatie van de John Howard Society van Alberta in 1999. 270 Raes 2009, p. 301. 269
62
gevangenisstraf. Naar mijn mening is het dan ook verwonderlijk dat met uitzondering van het in paragraaf 3 beschreven resocialisatiebeginsel in wet- en regelgeving geen aandacht wordt besteed aan de effecten van (langdurige) vrijheidsbeneming op de gestrafte.271 Wel wordt er beleid gevoerd dat gericht is op een humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en worden er vanuit gedragskundig oogpunt adviezen geformuleerd. 272 Zo introduceerde voormalig minister van Justitie Donner in 2006 het programma Detentie en Behandeling op Maat (hierna: DBM), dat de nadere uitwerking betrof van het project De Nieuwe Inrichting.
273
Middels dit project moest de gehele organisatie van het
gevangeniswezen grondig worden herzien en wilde de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) de sanctietoepassing moderniseren. Gedetineerden zouden globaal ingedeeld worden in vier domeinen: preventief gehechten, kort verblijvenden, lang verblijvenden en de zogenaamde Bijzondere Groepen. 274 In het kader van DBM werd ernaar gestreefd om de detentieomstandigheden van zeer lang of levenslanggestraften beter te laten aansluiten op de individuele mogelijkheden van de gedetineerden, aangezien grote individuele verschillen met betrekking tot problematiek, leeftijd en karakter het lastig maken om een algemeen beleid op te stellen voor deze groep. 275 De levenslang gedetineerde zou op deze manier geplaatst kunnen worden in een regime dat het best zou aansluiten bij zijn individuele zorg- of beveiligingsbehoefte.276
In 2007 werd er echter voor gekozen om de veranderingsoperatie in het gevangeniswezen op een andere manier te implementeren dan met DBM was voorzien. Redenen hiervoor waren gelegen in het negatieve advies van de medezeggenschap en de motie Weekers c.s. 277 , waarvan de kritiek onder meer gericht was op de omvang van de operatie, het grote aantal veranderingen in een te korte tijd, en het besluit om grote veranderingen niet eerst in de praktijk te testen door middel van pilots.278 In het nieuwe programma, Modernisering van het Gevangeniswezen (hierna: MGW) genoemd, staat de persoonsgerichte aanpak gericht op het terugdringen van recidive centraal. 279 Kernbegrippen bij de bijstelling van de plannen zijn 271
Zo blijkt uit Raes 2009, p. 297. Van de Sande 2007, p. 40. 273 Zie Kamerstukken II 2002/03 VI, nr. 8, Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VI, nr. 167 en Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 147. 274 Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 147. 275 RSJ 2006, p. 18. 276 Ook Van de Sande wijst op de noodzaak daartoe. Zie Van de Sande 2007, p. 50-51. 277 Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VI, nr. 7. 278 Kamerstukken II 2007/08, 24 587-31 200 VI, nr. 236. 279 Het programma is te raadplegen via www.rsj.nl, zoek op modernisering gevangeniswezen. Zie tevens het Masterplan Gevangeniswezen dat in het verlengde van MGW door de DJI is opgesteld. Dit plan is gericht op de 272
63
draagvlak, uitvoerbaarheid en fasering.280 Ten aanzien van levenslanggestraften is ten eerste van belang dat volgens het uitgangspunt van het nieuwe beleid het samenplaatsen van deze groep de voorkeur heeft. 281 Het leefklimaat op de te creëren afdelingen zal beter op het langdurig verblijf zijn afgestemd dan het leefklimaat op de reguliere afdelingen binnen het gevangeniswezen,
waar
veelal
kortgestraften
verblijven.
282
Daarnaast
geldt
de
persoonsgerichte benadering ook voor levenslanggestraften, wat betekent dat voor ieder van hen een persoonlijk detentieplan wordt opgesteld.
283
Daarin wordt ingegaan op de
persoonlijke behoefte van de levenslanggestrafte, onder meer door te zorgen voor een zinvolle dagbesteding. In plaats van detentiefasering, verloven of andere op terugkeer gerichte programma’s wordt voor deze groep gedacht aan ‘extra momenten luchten, sport, onderwijs en arbeid’, alsook het ontvangen van bezoek. De persoonlijke interesses en ontwikkeling dienen aldus als leidraad bij de invulling van het persoonsgerichte onderdeel van het dagprogramma.284
Specifiek met betrekking tot levenslanggestraften schrijven voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak en voormalig minister van Justitie Hirsch Ballin in hun brief van 16 oktober 2009 dat een beoordeling van het welbevinden van deze groep (naast het reguliere Psycho Medisch Overleg) in MGW wordt gemist.285 Zij zijn dan ook voornemens om een procedure, gelijk aan de vroegere volgprocedure286, in het leven te roepen, waarbij ‘minimaal één keer in de vijf jaar aan een levenslanggestrafte de gelegenheid wordt aangeboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie’. Op basis van dit onderzoek wordt een advies uitgebracht, dewelke zich onder meer richt op de verdere tenuitvoerlegging van de straf en die de levenslanggestrafte tevens kan gebruiken voor het indienen van een gratieverzoek.287 Op deze manier zou tegemoet gekomen kunnen worden aan het feit dat een regelmatige controle van belang is omdat lange gevangenisstraffen de lichamelijke en psychische gezondheid van de gedetineerde kunnen beïnvloeden, zo stellen zij.288 Het voorstel
periode 2009-2014 en betreft een nieuwe visie op capaciteitsmanagement en personeelsbeleid. Te raadplegen via www.commissievantoezicht.nl, zoek op masterplan gevangeniswezen. 280 Kamerstukken II 2007/08, 24 587-31 200 VI, nr. 236. 281 Sinds februari 2013 zou het zover moeten zijn. Zie Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 473. 282 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, 464. 283 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 284 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, 464. 285 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 286 Zie paragraaf 2.4.4.1 van hoofdstuk 2. 287 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 288 Een vergelijkbaar voorstel is ingediend door het Forum Levenslang, zie het advies ‘Zorg, behandeling en perspectief, de volgprocedure levenslanggestraften’, te raadplegen via www.forumlevenslang.nl.
64
heeft echter niet geleid tot invoering van een dergelijke procedure. Op 1 december 2011 heeft staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven het aangekondigde beleid verworpen, omdat ten behoeve van zijn voornemen (levens)langgestraften samen te plaatsen reeds een zorgvuldig advies wordt opgesteld waarbij zowel de zorgbehoefte als het noodzakelijke beveiligingsniveau van iedere levenslanggestrafte in kaart wordt gebracht en gemonitord.289 3.4.2.1
KRITIEK & AANBEVELINGEN
Ondanks het feit dat MGW een aanzet tot verbetering van de inrichting en de kwaliteit van de detentie vormt, is er ten aanzien van de levenslang gedetineerden mijns inziens nog een aantal verbeterpunten door te voeren. Zo wijs ik in de eerste plaats op het uitgangspunt van het programma: een persoonsgerichte aanpak gericht op het terugdringen van recidive. Aangezien de gratieprocedure in de praktijk is verworden tot een systeem dat feitelijk vooral valse hoop biedt290 lijkt dit uitgangspunt niet van toepassing te zijn op levenslanggestraften, daar een noodzakelijke voorwaarde voor recidive in de eerste plaats invrijheidsstelling is. De Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) wijst vooral op een succesvolle resocialisatie dat als doel aan MGW ten grondslag zou liggen. 291 Omdat van terugkeer in de samenleving in principe geen sprake is, komen tot levenslang veroordeelden echter ook niet in aanmerking voor interventies die zijn gericht op resocialisatie. Dit zou aldus betekenen dat er voor deze groep geen enkel aanbod is buiten het reguliere dagprogramma.292 Te concluderen valt in ieder geval dat behoudens de idee dat er voor elke gedetineerde een geïndividualiseerd detentieplan moet worden opgezet, er met de groep levenslanggestraften an sich in MGW weinig tot geen rekening wordt gehouden.
Ik pleit op basis van het bovenstaande en vanwege de aanwezigheid van ernstige psychische consequenties voor de levenslanggestrafte voor een apart gevangenisregime voor deze groep. Een belangrijke eerste stap moet de erkenning zijn dat levenslang een bijzondere straf is en dat derhalve bijzondere aandacht geschonken moet worden aan tot levenslang veroordeelden. Zo dient er verandering te komen in het feit dat er in het programma MGW amper wordt gesproken over de levenslanggestraften293, terwijl deze groep mijns inziens juist een aparte 289
Aanhangsel Handelingen II 2011/12, 832, p. 4. Zie paragraaf 4 van hoofdstuk 2. 291 RSJ 2006. Zie ook de brief van de RSJ aan voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak, d.d. 19 januari 2009, te raadplegen via www.rsj.nl, zoek op modernisering gevangeniswezen. 292 RSJ 2006, p. 17. 293 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2007/08, 24 587-31 200 VI, nr. 236 en Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 367. 290
65
categorie zou dienen te vormen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een onderverdeling in het domein ‘langgestraften’, waarbij de afdeling ‘levenslang’ zich kenmerkt door een maximale bescherming naar buiten en een optimale vrijheid naar binnen.294 Daarnaast is uit het bovenstaande gebleken dat het voor levenslang gedetineerden vooral van belang is dat er ruimte is voor een individuele benadering en individuele uitzonderingen, en dat er binnen het systeem enige keuzevrijheid en perspectief geboden wordt. Door middel van overplaatsing naar een andere inrichting of afdeling of samenplaatsing met andere levenslanggestraften zou bijvoorbeeld invulling gegeven kunnen worden aan een individuele behandeling, aangezien op dergelijke wijze tegemoet gekomen kan worden aan een verkleinde geografische afstand tot hun relaties of het verkrijgen van bepaalde werkzaamheden binnen de inrichting. Zingeving van zowel het leven als detentie kan gerealiseerd worden door het mogelijk maken van arbeid, zelfstudie of andere activiteiten, waarbij op den duur – uiteraard geïndividualiseerd en met aandacht voor de doelen van de levenslange gevangenisstraf – toegewerkt kan worden naar detentiefasering 295 en zelfs eventueel beperkte (externe) vrijheden. Dergelijke arbeid moet in deze niet gericht zijn op resocialisatie of het terugdringen van recidive maar op de mentale ontwikkeling, de weerbaarheid van de gedetineerde en op het contact met de buitenwereld. De Raad296 en Van de Sande297 overwegen in dit kader een vorm van aansluiting bij de long stay-voorziening in de TBS. Met hen ben ik van mening dat met name de aspecten van periodieke toetsing op delictgevaarlijkheid en een opener leefklimaat dat is ingericht op een lang verblijf van gedetineerden tegemoet zouden kunnen komen aan de huidige problematiek omtrent levenslanggestraften. Aangezien een grondige aanpassing van wetgeving nodig is om een dergelijke beleidsaanpassing te realiseren, pleit ik nochtans allereerst voor meer onderzoek op dit gebied. In het algemeen en tot slot zou het bieden van perspectief mijns inziens een goed uitgangspunt zijn om een oplossing te creëren voor de verwarde tijdsbeleving van gedetineerden. In het huidige beleid wordt immers slechts voorzien in het monitoren van de detentiegeschiktheid van de gedetineerden en van de veiligheid in de inrichtingen maar niet in mogelijkheden om de terugkeer van levenslanggestraften in de samenleving te peilen. Door middel van vaste toetsingsmomenten kan de detentie zinvoller ingevuld worden, en kunnen de psychische consequenties voor een levenslanggestrafte zoveel mogelijk worden verminderd. Mits de initiatieven met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf (beter) uitgewerkt worden, er meer aandacht wordt besteed 294
Vergelijk Van de Sande 2007, p. 50. Hierop wijst ook de Raad, zie RSJ 2006, p. 17. 296 RSJ 2006, p. 22. 297 Van de Sande 2007, p. 51. 295
66
aan de psycho-medische begeleiding van deze gedetineerden én er een (periodiek) toetsingsmoment wordt ingevoerd, is het programma MGW naar mijn mening desalniettemin een stap in de goede richting. 3.5
OVERIGE KANTTEKENINGEN
Behoudens bovengenoemde bezwaren zijn er nog enkele andere kanttekeningen die mijns inziens aangestipt moeten worden. Ten eerste kan het feit dat de levenslange gevangenisstraf nu vaker wordt opgelegd dan vroeger tevens (ernstige) gevolgen hebben voor de maatschappij an sich. De geestelijke vader van het klassieke strafrecht, Cesare Beccaria, stelde in 1764 al: ‘hoe zwaarder de straffen worden, des te ongevoeliger wordt het menselijk gemoed en des te minder zullen derhalve generaal preventieve effecten worden bereikt. En juist hierin is waarschijnlijk de belangrijkste functie van het strafrecht gelegen.’298 Met andere woorden zou een bezwaar naar zijn mening aldus kunnen liggen in de idee dat met het verhogen van straffen juist een tegenovergesteld doel wordt bereikt dan in eerste instantie de bedoeling was – namelijk het afschrikken van potentiële wetsovertreders. In datzelfde kader sprak meer recent ook Erik van den Emster, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, zich uit op het najaarscongres van de Jongerenorganisatie Vrijheid en Democratie. 299 Samengevat stelde hij dat het beeld dat nu bestaat over de preventieve en vergeldende werking van strenger straffen niet aansluit bij de feiten. Zo zou de ‘opbrengst in termen van criminaliteitsreductie minder zijn dan je intuïtief zou denken’, terwijl er ‘aan strenger straffen wel een behoorlijk prijskaartje hangt’. Dat laatste blijkt onder meer uit onderzoek van het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum: een gemiddeld dagje cel kost € 217,- per plaats per cel. 300 Dat er sprake is van een toename in de oplegging van het aantal levenslange gevangenisstraffen301 kost het Rijk dus niet alleen veel geld, maar legitimeert tevens de vraag of deze ontwikkeling wel gunstig is met betrekking tot generale preventieve effecten. Een oplossing voor deze problematiek zou simpelweg kunnen liggen in het minder vaak opleggen van de levenslange gevangenisstraf, het creëren van een mogelijkheid voor het verkorten daarvan, of het versoberen van het gevangenisregime waardoor er wellicht een grotere afschrikkende werking van uit gaat. 298
In: Dei delitti e delle pene (Over misdaden en straffen), 1764. Bron: Kelk 2010, p. 95. Zijn integrale voordracht alsmede bijbehorende factsheets betreffende dit onderwerp zijn te raadplegen via www.rechtspraak.nl, zoek op strenger straffen?. 300 Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010, p. 263. Zie voor een compleet onderzoek van de kosten van criminaliteit Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010, p. 241-270. 301 Zie paragraaf 1 van hoofdstuk 1. 299
67
Ten tweede kleven ook vanuit pragmatisch oogpunt bezwaren aan het opleggen van een levenslange gevangenisstraf. Zo wijzen Hamer & De Bont op het feit dat het corrigeren van vormverzuimen bij oplegging van de levenslange sanctie niet mogelijk is middels het aanpassen van de strafmaat.302 De enige andere optie die de rechter immers rest zal dan het opleggen zijn van een tijdelijke gevangenisstraf, waar de rechter hoogstwaarschijnlijk niet toe zal over gaan gezien de zwaarte van het delict waar hij in casu over moet oordelen. Anders gezegd: het verschil tussen een tijdelijke en een levenslange gevangenisstraf wordt dermate groot geacht, dat verdiscontering van vormverzuimen op die manier als disproportioneel wordt aangemerkt. 303 Mijns inziens kunnen aldus vragen in het kader van rechtsgelijkheid worden opgeworpen, aangezien vormverzuimen bij oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf wel op een dergelijke manier worden gecorrigeerd. Overigens kan meer algemeen worden opgemerkt dat de levenslange gevangenisstraf wellicht sowieso al getuigt van rechtsongelijkheid gezien het feit dat een tenuitvoerlegging ‘tot het levenseinde’ als effect heeft dat de duur van de straf ongelijk is als gevolg van de leeftijd waarop iemand gestraft wordt en waarop iemand het leven laat.304 Daarnaast is een tweede pragmatisch bezwaar dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in feite resulteert in (beperkte) immuniteit met betrekking tot de sanctionering van andere strafrechtelijke delicten, aldus nog steeds Hamer & De Bont.305 Enerzijds heeft de levenslanggestrafte niets meer te verliezen – een zwaardere straf bestaat immers niet – en zal dit consequenties kunnen hebben voor bijvoorbeeld zijn gedrag binnen de gevangenismuren.306 Anderzijds heeft de rechter geen stok meer achter de deur bij het opleggen van bijvoorbeeld een schadevergoedingsmaatregel of geldboete. De vervangende hechtenis die normaliter de betaling zou moeten bewerkstelligen moet immers sowieso al door de levenslanggestrafte worden uitgezeten. Volgens Hamer & De Bont kan het opleggen van andere strafmodaliteiten door het opleggen van de levenslange sanctie aldus ‘illusoir’ worden.307 Met betrekking tot een oplossing voor deze problematiek kan mijns inziens bijvoorbeeld gedacht worden aan het creëren van meer vrijheden of gunsten bínnen de levenslange gevangenisstraf. Op deze manier kan tegemoet gekomen worden aan het verdisconteren van vormverzuimen, en kan tevens een stok achter de deur geplaatst worden bij het opleggen van andere sancties naast de levenslange gevangenisstraf.
302
Hamer & De Bont 2005, p. 4. Zie bijvoorbeeld de conclusie van A-G Jörg bij HR 22 maart 2005, LJN AS5881. 304 Factsheet 2011, p. 81. 305 Hamer & De Bont 2005, p. 4-5. 306 Vergelijk HR 19 april 2005, LJN AS5556 en art. 59 Sr. 307 Hamer & De Bont 2005, p. 5. 303
68
3.6
CONCLUSIE
In dit hoofdstuk heb ik getracht een antwoord te vinden op de vraag: Welke bezwaren kleven aan de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en wat moet er gebeuren om die bezwaren weg te nemen?. Gebleken is dat dergelijke bezwaren ten eerste te relateren zijn aan het opleggen van de levenslange gevangenisstraf, aangezien de rechter ten tijde van het uitspreken van het vonnis geen inzicht heeft in toekomstige ontwikkelingen die de gronden van die oplegging te niet zouden doen. Zo is het denkbaar dat zich in de loop der tijd veranderingen ten aanzien van de vergeldingsbehoefte kunnen voordoen, alsmede dat het gevaar dat de veroordeelde voor de samenleving vormt vermindert of zelfs verdwijnt.
Ten tweede lijkt een bezwaar te liggen in het gegeven dat de Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is of in de toekomst in strijd komt met het EVRM. Met betrekking tot deze problematiek heb ik geconcludeerd dat het Europees Hof waarschijnlijk geen schending aan zal nemen van artikel 5, eerste lid, sub a, van het EVRM, maar mogelijk wel strijd met artikel 5, vierde lid, van het EVRM zal constateren. Daarnaast ligt een schending van artikel 3 van het EVRM in de toekomst vermoedelijk in het verschiet indien Nederland eenzelfde non-actief gratiebeleid blijft behouden. Het (alsnog) invoeren van een rechtmatigheidstoets zou dit kunnen voorkomen en deze bezwaren aldus weg kunnen nemen.
Een derde bezwaar is te relateren aan het resocialisatiebeginsel dat is neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de PBW als ook in meer algemene mensenrechtenverdragen. Volgens dit resocialisatiebeginsel moet met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging daarvan zo veel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij.
Aangezien
er
geen
redenen
zijn om
te
veronderstellen
dat
het
resocialisatiebeginsel niet van toepassing moet worden geacht op levenslanggestraften en dat bovendien levenslang in de politiek wordt gezien als ‘een leven lang’, kan de stelling dat de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met het resocialisatiebeginsel goed worden verdedigd. Een mogelijke oplossing zou een aanpassing van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn.
69
Ten vierde is uit een uitgebreid literatuuronderzoek gebleken dat de levenslange gevangenisstraf ernstige psychische gevolgen kan hebben voor de levenslanggestrafte. Zo bleek uit diverse invalshoeken dat aan de dimensie ‘tijd’ enige betekenisgeving wordt ontnomen, wat kan resulteren in verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Na ongeveer vijf jaar zou de geest van de betrokkenen ‘gedeformeerd’ zijn, waardoor volgens Rijksen een langere detentie als onmenselijk moet worden beschouwd. Wel blijkt uit diverse onderzoeken dat gecorrigeerd moet worden voor individuele karakteristieken; elke gedetineerde beleeft zijn detentieperiode op een andere manier. Een oplossing zou gevonden kunnen worden in een apart gevangenisregime voor deze groep, waarin aandacht wordt besteed aan hun specifieke problematiek en een periodiek toetsingsmoment wordt ingevoerd. Mits de initiatieven met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf (beter) uitgewerkt worden is het programma MGW daartoe een stap in de goede richting.
Ten slotte heb ik gewezen op enkele overige kanttekeningen. Ten eerste kleven aan de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf enkele bezwaren voor de maatschappij, aangezien van de levenslange gevangenisstraf niet de preventieve werking uit gaat die wordt verwacht en er tevens een flink prijskaartje hangt aan de uitvoering van deze straf. Een oplossing voor deze problematiek zou kunnen liggen in het simpelweg minder vaak opleggen van deze sanctie, het creëren van een mogelijkheid voor het verkorten van de straf of het versoberen van het gevangenisregime. Ten tweede moet ook aandacht besteed worden aan pragmatische bezwaren. Het corrigeren van vormverzuimen bij oplegging van de levenslange sanctie is immers niet mogelijk middels het aanpassen van de strafmaat, en daarnaast resulteert het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in feite in (beperkte) immuniteit met betrekking tot de sanctionering van andere strafrechtelijke delicten. Deze bezwaren kunnen bijvoorbeeld weggenomen worden door het creëren van meer vrijheden of gunsten bínnen de levenslange gevangenisstraf, waardoor tegemoet gekomen kan worden aan het verdisconteren van vormverzuimen of juist het plaatsen van een stok achter de deur bij het opleggen van andere sancties naast de levenslange gevangenisstraf.
Mijns inziens is de conclusie gerechtvaardigd dat er sprake is van een aantal (zeer ernstige) bezwaren omtrent de Nederlandse huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Aangezien er – het liefst zo snel mogelijk – een manier gevonden moet worden om deze bezwaren weg te nemen is de vraag aan de orde of het advies van de RSJ dan wel het wetsvoorstel van het Forum Levenslang in voldoende mate uitkomst kan bieden. In
70
het volgende hoofdstuk zal daarom worden bezien wat de geopperde initiatieven inhoudelijk behelzen, en of zij overeenkomen met hetgeen moet gebeuren om de problematiek omtrent de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf te doen verdwijnen.
71
72
4.
4.1
PERIODIEKE RECHTERLIJKE TOETSING
INLEIDING
De Europese landen Estland, Litouwen, Italië, Polen, Slowakije, Moldavië, Tsjechië, Roemenië en Turkije hebben met elkaar gemeen dat zij bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf allen een langdurige (respectievelijk tussen de 30 en 20 jaar) verplichte detentie kennen, waarna (voorwaardelijke) invrijheidsstelling mogelijk is indien een tussentijdse toets uitwijst dat de gronden voor de levenslange sanctie niet langer meer aanwezig zijn. De lijst met landen waarbij voorwaardelijke invrijheidsstelling al mogelijk is na kortere duur (na 10 tot 15 jaar of bepaald door de rechter) is zelfs nog langer: België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Zwitserland, Engeland en Wales, Denemarken, Ierland en Schotland. 308 Nederland neemt met haar wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf binnen Europa
309
derhalve een uitzonderingspositie in.
310
Dat veel
Nederlandse organisaties en juristen plei(t)ten voor een vergelijkbaar model van voorwaardelijke invrijheidsstelling en een tussentijdse toetsing van de noodzakelijkheid van voortzetting van de straf is mijns inziens dan ook niet verrassend. Zo beargumenteerden het Centraal College voor de Reclassering, de Regenten en de Directeur van de gevangenis Leeuwarden reeds in de jaren dertig van de vorige eeuw de noodzaak van invoering van een dergelijke wettelijke regeling met het oog op een grotere gelijkheid binnen levenslang gedetineerden en vanwege het effect van de straf op hun psychische en lichamelijke gezondheid. 311 Naast verschillende voorstellen van vooraanstaande juristen 312 kwamen recentelijk ook de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) en het Forum Humane Tenuitvoerlegging van de Levenslange Gevangenisstraf (hierna: Forum Levenslang) met een advies313 en een wetsvoorstel314 om een periodieke rechterlijke toetsing van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland in te voeren.
Om de standpunten van beide instanties op overzichtelijke wijze uiteen te zetten, zal ik in dit hoofdstuk een antwoord trachten te vinden op de vraag: Waarom en op welke wijze beogen de 308
Factsheet 2011, p. 43. Maar ook buiten Europa, zie Factsheet 2011, p. 44. 310 Zie paragraaf 2 van hoofdstuk 3. 311 Factsheet 2011, p. 9. 312 Zie paragraaf 1 van hoofdstuk 1. 313 RSJ 2006. 314 Wetsvoorstel 2011. 309
73
RSJ en het Forum Levenslang tot een aanpassing van de huidige regeling van levenslang te komen en wegen de voordelen van die wijze op tegen de nadelen daarvan? Daartoe zullen in de tweede paragraaf achtereenvolgend de achtergrond en de inhoud van het advies van de RSJ aan de orde komen, waarna in de derde paragraaf hetzelfde behandeld zal worden met betrekking tot het wetsvoorstel van het Forum Levenslang. Daarnaast zal in de vierde paragraaf de wenselijkheid van een periodieke toetsing worden onderzocht, waarbij zowel de voor- als nadelen daarvan aan bod zullen komen. Middels een analyse zullen deze vervolgens tegen elkaar worden afgewogen, waarna bekeken zal worden of de voordelen van invoering van een rechterlijke periodieke toetsing zwaarder wegen dan de nadelen, de initiatieven aangescherpt moeten worden, of dat er juist een alternatief voor de geopperde initiatieven moet worden gezocht. Het hoofdstuk zal ik in de vijfde paragraaf afsluiten met een conclusie waarin een antwoord geformuleerd wordt op de onderzoeksvraag. 4.2
HET ADVIES VAN DE RSJ
4.2.1 ACHTERGROND Op de website van de RSJ valt te lezen dat de Raad er door middel van rechtspraak en advies op onafhankelijke wijze op toeziet dat de overheid in de beleidsontwikkeling en de uitvoering van de door haar opgelegde vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende sancties en jeugdbeschermingsmaatregelen ‘op een juridisch correcte wijze en in overeenstemming met beginselen van goede bejegening te werk gaat’.315 De Raad adviseert onder meer de ministers van Veiligheid en Justitie gevraagd en ongevraagd over de uitvoering van beleid en het toepassen van regels op het gebied van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Veel van de adviezen zijn gericht op verbetering van de uitvoeringspraktijk, maar daarnaast laat de RSJ zich ook regelmatig horen over meer principiële zaken of onderwerpen waarover beleid nog in ontwikkeling is.316
Het advies Levenslang, perspectief op verandering van 1 december 2006 is tot stand gekomen tegen de achtergrond van een vijftal ontwikkelingen.317 Zo vormde ten eerste de toename van het aantal levenslanggestraften een aanleiding voor het advies. Waar er begin jaren negentig gemiddeld één keer per jaar levenslang werd geëist en opgelegd, gebeurde dat begin deze 315
www.rjs.nl. www.rsj.nl/over_de_raad/advies/. 317 RSJ 2006, p. 5. 316
74
eeuw drie tot vier keer per jaar. Ook steeg het totale aantal levenslanggestraften; 20 van de op dat moment van schrijven 32 tot levenslang veroordeelden waren veroordeeld na het jaar 2000.
318
Ten tweede was er sprake van een aantal actuele ontwikkelingen in het
gevangeniswezen.319 Om te beginnen had de versobering van het gevangeniswezen tot gevolg dat alleen gemotiveerde en kansrijke gedetineerden in aanmerking kwamen voor activiteiten en interventies. Daarnaast was het beleid in het kader van De Nieuwe Inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen
320
niet gericht op de ontwikkeling van algemeen beleid voor
levenslanggestraften. Ook werden de geringe mogelijkheden om concrete aanbevelingen van het psychomedisch overleg of het Penitentiair Selectie Centrum ten aanzien van de controle op de fysieke en geestelijke gezondheid binnen de detentie te realiseren als een knelpunt beschouwd. En ten slotte viel met het afschaffen van de Volgprocedure langgestraften het periodieke onderzoek weg waarin tevens werd getoetst op het bestaan van gronden voor het ambtshalve verlenen van gratie. De derde aanleiding voor het advies was de Nederlandse situatie vergeleken met internationale wet- en regelgeving. Waar de meeste Europese landen werken met een periodieke toetsing en voorwaardelijke invrijheidsstelling, kan in Nederland beëindiging van de levenslange straf immers enkel worden gerealiseerd door gratiëring. Aangezien dit beleid afhankelijk is van politieke steun en deze heden ten dage weggevallen lijkt te zijn, wordt de levenslange straf momenteel ingevuld als detentie ‘tot de dood erop volgt’ en loopt Nederland aldus niet in de pas met de haar omringende landen.321 Ten vierde kwam het advies tot stand tegen de achtergrond van het wetsvoorstel voorwaardelijke invrijheidstelling.
Omdat
de
delictgevaarlijkheid
van
de
gedetineerde
en
de
vergeldingsbehoefte in de maatschappij geen statische begrippen zijn, achtte de Raad het van belang dat voor de levenslanggestraften bijzondere voorzieningen worden opgenomen in desbetreffend wetsvoorstel.322 Tot slot wees de RSJ op ontwikkelingen binnen de tbs en de longstay-afdelingen. Het toenemende aantal patiënten op longstay-afdelingen wordt wel aangemerkt als ‘de verborgen groep levenslang gedetineerden’, wat als onwenselijk wordt gezien temeer omdat deze groep letterlijk het gevangeniswezen binnenkomt als gevolg van de inrichting van longstay-afdelingen in gevangenissen en dit een zeer kostbare vorm van ‘levenslang’ betreft.323
318
RSJ 2006, p. 5-6. RSJ 2006, p. 6-8. 320 Zie ook paragraaf 4.2 van hoofdstuk 3. 321 RSJ 2006, p. 8-10. 322 RSJ 2006, p. 10-11. 323 RSJ 2006, p. 11-12. 319
75
Om bovenstaande redenen achtte de RSJ een aanpassing van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland ‘noodzakelijk en actueel’. De Raad was van mening dat, zowel wat betreft de wet- en regelgeving als wat betreft de invulling van de concrete detentieomstandigheden, de Nederlandse situatie voor verbetering vatbaar is. Een advies lag daarom in de rede.324 4.2.2 INHOUD Het advies streeft twee concrete doelen na, namelijk enerzijds wijziging van de huidige bejegening van de levenslanggestrafte binnen de tenuitvoerlegging van zijn straf en anderzijds het realiseren van uitzicht voor de gedetineerde op verandering in die tenuitvoerlegging.325 Met betrekking tot het tweede doel acht de Raad, uit het oogpunt van humane strafrechtstoepassing, invoering van een reëel perspectief op mogelijke verandering van de detentiesituatie en eventuele terugkeer in de samenleving voor levenslanggestraften ‘essentieel’. 326 Aan deze opvatting liggen verschillende overwegingen ten grondslag. Ten eerste stelt de RSJ dat het delictgevaar af kan nemen doordat de veroordeelde na een aantal jaren een bepaalde ontwikkeling heeft doorgemaakt. 327 De Raad denkt hierbij bijvoorbeeld aan een in detentie ondergane behandeling of simpelweg een ontwikkeling die samenhangt met het ouder worden. Voorts kan na het verstrijken van een lange tijd de vergeldingsbehoefte in de maatschappij afnemen. 328 De RSJ overweegt zelfs dat wanneer ook de veroordeelde ouder en zwakker is geworden, de vraag vanuit de samenleving kan opkomen of voortzetting van de straf nog wel als wenselijk en noodzakelijk dient te worden beschouwd. Ten derde vraagt de Raad zich af of er nog sprake is van een menswaardig bestaan in detentie indien enig reëel perspectief op mogelijke verandering ontbreekt. 329 Hoop, zo meent de Raad, is een belangrijke factor binnen de levenslange detentie. Het zou dan ook in de lijn der verwachting liggen dat het detentieklimaat en de beheersbaarheid positief worden beïnvloed indien tot levenslang veroordeelden een reëel perspectief hebben op een mogelijk einde van hun detentie. Ten vierde en ten slotte overweegt de RSJ dat het raadzaam is om de delictgevaarlijkheid van de gedetineerde te toetsen op het moment dat de behoefte aan
324
RSJ 2006, p. 12. RSJ 2006, p. 3-4. Aangezien met betrekking tot een periodieke toetsing enkel het tweede doel van belang is, zal ik de aanbevelingen ten aanzien van de detentieomstandigheden van levenslanggestraften in dit hoofdstuk achterwege laten. 326 RSJ 2006, p. 12. 327 Id. 328 RSJ 2006, p. 12-13. 329 RSJ 2006, p. 13. 325
76
vergelding is afgenomen, en de uitkomst daarvan af te wegen tegen andere doelen die met de verdere tenuitvoerlegging van de straf gediend zijn.330
De Raad is aldus van mening dat voortzetting van de levenslange detentie na een groot aantal jaren niet meer vanzelfsprekend als legitiem wordt ervaren en dat vanaf dat moment een periodieke beoordeling van de noodzaak tot voortgezette detentie gewenst is. De Raad doet daarom een concrete aanbeveling: invoering van een periodieke toetsing. Daarbij is het perspectief op mogelijke vrijlating volgens de Raad even belangrijk als het perspectief met betrekking tot invulling van de detentie en mogelijke detentiefasering. 331 Gelet op het feit dat periodiek onderzoek volgens het advies met grote zorgvuldigheid dient te worden omgeven, geeft de Raad drie voorwaarden. Ten eerste moeten adviezen die voortkomen uit het onderzoek ook daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd, ten tweede moet van toetsing kunnen worden afgezien indien de situatie van de gedetineerde dit vereist, en ten derde mag de toetsing met het oog op mogelijke invrijheidsstelling de aandacht niet afleiden van inspanningen ter verbetering van de detentiesituatie van levenslanggestraften.332 Het periodiek onderzoek van levenslanggestraften dient aldus te zijn ingebed in een beleid dat uitvoering van deze adviezen mogelijk maakt. Mits aan deze randvoorwaarden wordt voldaan acht de Raad invoering van een dergelijke periodieke toetsing voor levenslanggestraften gewenst.333 Het belang daarvan, aldus nog steeds de RSJ, ligt in het feit dat die toetsing wordt onderkend als onderdeel van legitieme oplegging en tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie. Met betrekking tot de vraag of een dergelijke toetsing moet worden ingebed in het gratiebeleid of in een juridische procedure prefereert de Raad toetsing door een rechter. Redenen hiervoor zijn onder meer gelegen in de overweging dat toetsing door de rechter een recht genereert terwijl gratie het karakter van een gunst houdt, het feit dat toetsing door een rechter beter aansluit bij internationale wet- en regelgeving, en het gegeven dat procedures die gekoppeld zijn aan het gratiebeleid kwetsbaar zijn omdat zij kunnen veranderen door politieke druk. 334 Wel voegt de Raad hier expliciet aan toe dat de voorkeur voor een rechterlijke toets uiteraard niet impliceert dat de mogelijkheid tot het indienen van individuele gratieverzoeken kan vervallen.335
330
Id. RSJ 2006, p. 13-14. 332 RSJ 2006, p. 14. 333 Id. 334 RSJ 2006, p. 15. 335 RSJ 2006, p. 16. 331
77
Ten aanzien van het tijdstip van de eerste toetsing stelt de RSJ zich op het standpunt dat een toetsing na 15 jaar om verschillende redenen de voorkeur verdient. In het vroegere gratiebeleid werd immers ook na 15 jaar de mogelijkheid tot gratie overwogen, tot voor kort heerste in het Nederlands strafrecht het idee dat na een detentieperiode van 20 jaar resocialisatie nauwelijks nog mogelijk is, en daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat de eventuele terugkeer van langgestraften in de samenleving een gedegen en soms langdurige voorbereiding nodig heeft, aldus de Raad.336 Waar een toetsing na 20 jaar wellicht meer voor de hand zou liggen omdat dit overeenkomt met tweederde van de maximale tijdelijke straf van 30 jaar, betekent een toetsing na 15 jaar dus niet automatisch dat de veroordeelde in kwestie dan ook meteen in vrijheid wordt gesteld. Het feit dat zijn straf op jaren wordt gesteld en er in de resterende tijd naar zijn terugkeer in de samenleving wordt gewerkt betekent volgens de RSJ evenmin dat er afbreuk wordt gedaan aan de idee dat de levenslange gevangenisstraf een zwaardere straf moet zijn dan de maximale tijdelijke straf. Ten eerste geeft toetsing allerminst een garantie op vrijlating en ten tweede wordt de straf door het ontbreken van een vaste einddatum in de eerste 15 jaar van de detentie aanmerkelijk verzwaard. Op grond van deze overwegingen meent de Raad aldus dat een eerste toetsing na 15 jaar met periodiek heronderzoek in de periode daarna de voorkeur verdient.337 4.2.2.1
AANVULLEND ADVIES
Naar aanleiding van het door de Raad georganiseerde congres ‘De Jaren Tellen’ op 6 maart 2008 bracht de Raad op 29 april 2008 opnieuw een advies uit. 338 Dit advies vormde een aanvulling op het eerdere advies van 1 december 2006, wat samen met het advies Longstay van 1 februari 2008 onderwerp van bespreking vormde op het genoemde congres.339 In het aanvullend advies wordt ten eerste nader ingegaan op de reactie van toenmalig staatssecretaris van Justitie Albayrak op het primaire Raadsadvies, die middels een brief op 27 april 2007 aankondigde een beleidsverkenning te gaan uitvoeren. 340 Dit beleidsonderzoek zou onder meer een antwoord moeten geven op de vraag of de huidige gratieprocedure voldoet, waar levenslanggestraften op dit moment verblijven, en hoe de invulling van detentie er voor levenslanggestraften dient uit te zien. De vraag naar het invoeren van een rechterlijke toets op het voortduren van de tenuitvoerlegging werd niet bij deze verkenning betrokken, omdat het 336
Id. RSJ 2006, p. 16. 338 RSJ 2008b. 339 RSJ 2008b, p. 2. 340 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 337
78
ter discussie stellen daarvan een uiterst principieel karakter heeft, aldus nog steeds Albayrak. De Raad leidt in het advies uit deze reactie af dat de staatssecretaris een discussie over een rechterlijke toets niet afwijst, maar het ‘niet vindt passen bij het zoeken naar oplossingen in de praktijk van de tenuitvoerlegging’.341 Hoewel de RSJ zich in deze gedachtegang kon vinden, stelde de staatssecretaris op het Congres echter alsnog expliciet dat zij gelet op de mogelijkheid van gratieverlening geen dringende noodzaak ziet voor het introduceren van een periodieke toetsing. 342 Wel herhaalde zij dat zal worden onderzocht of het gratiebeleid voldoet. Of de Raad zich in deze gedachtegang ook kan vinden, waag ik naar aanleiding van beide adviezen te betwijfelen. In het aanvullend advies overweegt de RSJ immers nogmaals dat indien daarmee het laatste woord is gezegd de situatie blijft bestaan dat er geen tussentijdse toets plaatsvindt, noch in het kader van een ambtshalve gratie, noch door de rechter. Hiermee loopt Nederland uit de pas met wat in andere landen in Europa gebruikelijk is, zo stelt de RSJ.343
In het algemeen heeft de Raad ervaren dat er veel steun bestaat voor de aanbevelingen uit het advies Levenslang, zo blijkt uit het aanvullend advies. Onder de deelnemers van het Congres bestond veel instemming met betrekking tot de idee dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet mag worden bepaald door het uitgangspunt dat terugkeer nooit meer zal geschieden en dus iedere notie van resocialisatie geheel wordt genegeerd, en ook hadden de deelnemers net als de Raad een voorkeur voor een tussentijdse toets door de rechter in plaats van een enigszins stelselmatig systeem van gratiëring. De Raad wijst er op dat in de reactie van de staatssecretaris geheel voorbij wordt gegaan aan het feit dat de huidige situatie in feite de meest minimaal denkbare is: er is noch een tussentijdse toets noch beleid in de richting van ambtshalve gratiëring noch zijn activiteiten gericht op resocialisatie aanwezig. De RSJ dringt er dan ook ‘met klem’ op aan om deze drie-eenheid te doorbreken. Het bieden van perspectief behoort volgens de Raad immers enerzijds onlosmakelijk verbonden te zijn met de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, en anderzijds lijkt Europese regelgeving daar ook toe te dwingen.344
341
RSJ 2008b, p. 3. RSJ 2008a, p. 4. 343 RSJ 2008b, p. 3. 344 RSJ 2008b, p. 4. 342
79
4.3
HET WETSVOORSTEL VAN HET FORUM LEVENSLANG
4.3.1 ACHTERGROND Naast de RSJ is de discussie omtrent een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf tevens aangezwengeld door het in juni 2008 opgerichte Forum Levenslang. Waar een veertigtal juristen, medici, gedragswetenschappers en pastoraal werkers – allen betrokken bij de strafrechtstoepassing in Nederland – sinds de oprichting bij het Forum zijn aangesloten, is het aantal deelnemers inmiddels gegroeid tot negentig.345 Het Forum bestaat uit een bestuur, een comité van aanbeveling, een kerngroep, deelnemers en werkgroepen, en daarnaast is het mogelijk om sympathisant en donateur te worden. 346 Voorzitter van het Forum is mevrouw mr. W.F. (Wiene) van Hattum.347 Op de website is te lezen dat het Forum zich inzet voor een meer humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, waarbij het zowel gaat om het voorkomen van detentieschade als het bieden van een perspectief.348 Aanleiding voor de oprichting van de stichting was dan ook bezorgdheid ten aanzien van de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie.349 Die bezorgdheid was onder meer te wijten aan de forse stijging van het aantal opleggingen van de levenslange gevangenisstraf alsmede de wijziging van het beleid rond de tenuitvoerlegging.350 Door die wijziging, zo overweegt het Forum, veranderde de levenslange sanctie van een straf die kon eindigen door voorwaardelijke invrijheidsstelling in een straf die in beginsel daadwerkelijk levenslang zou moeten duren. Deze nieuwe koers roept vragen op van feitelijke, juridische, medische en levensbeschouwelijke aard, waar het Forum Levenslang een antwoord op tracht te geven.351
Het wetsvoorstel Wijziging van het wetboek van strafrecht en de wet op de rechterlijke organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslanggestraften van juli 2011 ziet op het creëren van een vorm van tussentijdse toetsing met uitzicht op een mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de levenslang gedetineerde. Het wetsvoorstel, inclusief memorie van
345
Zie voor de namen en functies van de deelnemers Factsheet 2011, p. 71-75 en de website. Factsheet 2011, p. 79. Voor meer informatie met betrekking tot doneren verwijs ik de lezer naar de website van het Forum (www.forumlevenslang.nl), zoek op donateur worden. 347 Van Hattum is tevens als universitair docent verbonden aan de Rijksuniversiteit te Groningen. 348 www.forumlevenslang.nl, zoek op doelstelling. 349 Factsheet 2011, p. 77. 350 www.forumlevenslang.nl 351 Factsheet 2011, p. III. 346
80
toelichting, is voorgelegd aan de politieke partijen en zou bij implementatie een einde maken aan de uitzonderingspositie die Nederland binnen Europa inneemt.352 Het wetsvoorstel is tot stand gekomen tegen de achtergrond van verschillende door het Forum Levenslang aangedragen argumenten.353 In het algemeen is het Forum van mening dat toepassing van het huidige instrumentarium niet in voldoende mate kan waarborgen dat in de praktijk van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf steeds aan de eisen van de artikelen 3 en 5 van het EVRM wordt voldaan.
354
Een mogelijkheid tot voorwaardelijke
invrijheidsstelling dient daarom te worden ingevoerd naast de al bestaande mogelijkheid van gratie, aldus het Forum. Het Forum beoogt door middel van het wetsvoorstel een mogelijke veroordeling van Nederland door het Europees Hof wegens niet-naleving van de eis van ‘reducibility’ te voorkomen.355 Daarnaast tracht het Forum door invoering van dit plan meer duidelijkheid te creëren omtrent de rechtspositie van de levenslanggestrafte, die immers voor wat betreft een mogelijke invrijheidsstelling momenteel geheel afhankelijk is van de minister van Justitie en daarmee van de politieke en publieke opinie. 356 Door de invoering van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt voor de veroordeelde het recht verankerd om (de gronden van) zijn vrijheidsbeneming door een onafhankelijke rechter te laten toetsen. 357 Voorts voldoet volgens het Forum de mogelijkheid van gratie vanuit internationaalrechtelijk perspectief an sich niet. Het gevolg van zowel het Kaderbesluit inzake het Europese arrestatiebevel als het Kaderbesluit wederzijdse erkenning van strafvonnissen is immers dat lidstaten hun medewerking aan overlevering van een levenslanggestrafte afhankelijk kunnen maken van de vraag of het betreffende land een regeling van voorwaardelijke
invrijheidsstelling
heeft
geïmplementeerd.
358
Aangezien
verdere
ontwikkelingen in de rechtspraak volgens het Forum Levenslang daarbij niet kunnen worden afgewacht, zou de wetgever zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en het wetsvoorstel in moeten voeren. Met betrekking tot herinvoering van een volgprocedure voor levenslanggestraften stelt het Forum daarenboven dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling al gauw illusoir wordt indien de mogelijkheid daartoe niet is verdisconteerd in het voortraject. 359 Het doel van het Forum met het implementeren van de volgprocedure is dan ook het voorkomen van detentieschade of het in ieder geval beperken daarvan. Daarnaast is de 352
Van Hattum 2012, p. 316. Zie voor die argumenten Factsheet 2011, p. 80-81. 354 Wetsvoorstel 2011, p. 14. 355 Wetsvoorstel 2011, p. 14. Zie voor de eis van ‘reducibility’ paragraaf 2.1 van hoofdstuk 3. 356 Wetsvoorstel 2011, p. 14 en Factsheet 2011, p. 81. 357 Wetsvoorstel 2011, p. 15. 358 Wetsvoorstel 2011, p. 14. 359 Wetsvoorstel 2011, p. 15. 353
81
procedure volgens het Forum van belang voor het tijdig in gang zetten en bewaken van het resocialisatietraject op het moment dat de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling is vastgesteld. Aangezien resocialisatie tevens plaats kan vinden binnen de bestaande regelingen, dient deze volgens het Forum niet alleen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling een rol te spelen, maar tevens bij de gratieprocedure. 360 Concluderend kan aldus alleen door invoering van het wetsvoorstel worden voorkomen dat Nederland op de vingers wordt getikt door Europa, zo lijkt het Forum Levenslang te willen stellen. 4.3.2 INHOUD Het conceptwetsvoorstel van het Forum Levenslang strekt tot wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling zodat, anders dan nu het geval is, ook veroordeelden tot een levenslange gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld. 361 Het voorstel dient mijns inziens echter eerder te worden gezien als een aanvulling op de reeds bestaande regeling in plaats van een wijziging daartoe, aangezien het voorstel in grote lijnen aansluit op de regeling voor voorwaardelijke invrijheidsstelling zoals die reeds bestaat voor tijdelijk gestraften.
De eerste aanvulling betreft het na artikel 15l van het Wetboek van Strafrecht toe te voegen artikel 15m. 362 Het eerste lid van dit artikel stelt dat een veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf op verzoek van de veroordeelde of op verzoek van het openbaar ministerie voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd. Dat deze periode bewust is vastgesteld op twintig jaren blijkt uit de memorie van toelichting bij het betreffende artikel.363 Deze termijn is immers gelijk aan het moment waarop een veroordeelde tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld, en ook is deze termijn in lijn met de perioden die gangbaar zijn in andere Europese landen. Het nieuwe artikel 15m van het Wetboek van Strafrecht zal verder regelen dat een verzoek of vordering tot voorwaardelijke invrijheidsstelling op zijn vroegst na achttien jaren detentie kan plaatsvinden 364 en dat een levenslanggestrafte geen verzoek tot invrijheidsstelling mag indienen indien dit verzoekschrift is voorafgegaan door een eerder verzoekschrift of vordering waarop binnen drie jaar voor de 360
Wetsvoorstel 2011, p. 15. Wetsvoorstel 2011, p. 5. 362 Wetsvoorstel 2011, p. 1. 363 Wetsvoorstel 2011, p. 16. 364 Zie lid 3 van het nieuwe artikel, Wetsvoorstel 2011, p. 1. 361
82
indiening van het volgende verzoekschrift is beslist. 365 Verzoeken die niet aan deze voorwaarden voldoen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.366
Een volgende belangrijke aanvulling betreft het nieuw voorgestelde artikel 15n van het Wetboek van Strafrecht.367 Dit artikel bepaalt dat een verzoek dient te worden ingediend bij het gerechtshof te Arnhem. Ook aan dit voorstel ligt een weloverwogen keuze ten grondslag, zo blijkt uit de memorie van toelichting. 368 Volgens het Forum zou het bijvoorbeeld ook mogelijk zijn om de beslissing toe te delen aan de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit en de verdachte vervolgens heeft veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Aangezien het echter onwaarschijnlijk is dat deze rechtbank na twintig jaar nog dezelfde samenstelling heeft, komt de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidsstelling in andere handen te liggen dan de rechtbank die over de strafoplegging heeft besloten. Het Forum Levenslang acht deze situatie ongewenst en aldus lijkt het haar niet zinvol de rechtbank hierover te laten beslissen.369 Een tweede mogelijkheid is het toedelen van de beslissing aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof te Arnhem. 370 Het eerste voordeel daarvan is dat deze kamer naast drie beroepsrechters is samengesteld uit twee raden, te weten een psychiater en een psycholoog. Omdat uit het nieuwe artikel 15o van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat pas van een mogelijke invrijheidsstelling sprake kan zijn als twee gedragsdeskundigen daartoe positief hebben geadviseerd 371 , kan het onderzoek naar de levenslang gedetineerde aldus in de penitentiaire kamer zelf plaatsvinden. Volgens het Forum is het tweede voordeel dat de penitentiaire kamer veel ervaring heeft met zaken waarin sprake is van veroordeelden met psychische en/of psychiatrische problematiek.372 Ten derde en ten slotte wijst het Forum nog op het feit dat de populatie levenslanggestraften relatief klein is.373 Het concentreren van de beslissingen over de voorwaardelijke invrijheidsstelling in deze zaken zorgt er volgens het Forum dan ook voor dat er een eenduidig beleid kan worden gevoerd. Tevens is in dit kader van belang het nieuw toe te voegen artikel 15v van het Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt dat tegen de beslissing van het gerechtshof of op de
365
Zie lid 4 van het nieuwe artikel, Wetsvoorstel 2011, p. 1. Wetsvoorstel 2011, p. 16. 367 Wetsvoorstel 2011, p. 1. 368 Wetsvoorstel 2011, p. 16-17. 369 Wetsvoorstel 2011, p. 16. 370 Wetsvoorstel 2011, p. 17. 371 Wetsvoorstel 2011, p. 1-2. 372 Wetsvoorstel 2011, p. 17. 373 Id. 366
83
vordering of het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling geen rechtsmiddel open staat.374
Voorts is een belangrijke aanvulling het nieuw voorgestelde artikel 15o van het Wetboek van Strafrecht.375 Naast het hierboven reeds weergegeven voorstel van lid 2 dat het gerechtshof zich moet laten adviseren door twee gedragsdeskundigen, wordt in lid 3 een gewichtige rol toebedeeld aan het slachtoffer of diens nabestaanden. Deze kan of kunnen volgens het voorstel op de zitting een verklaring afleggen over de gevolgen van de strafbare feiten waarvoor de levenslange straf opgelegd is, omdat het volgens het Forum gelet op de aard van het delict waarvoor doorgaans een dergelijke sanctie wordt opgelegd van belang is dat hij of zij word(t)(en) gehoord. Dit betekent een uitbreiding van het spreekrecht van het slachtoffer van het onderzoek ter terechtzitting naar de fase van de tenuitvoerlegging.376
In het nieuwe artikel 15p van het Wetboek van Strafrecht zijn de voorwaarden en de proeftijd opgenomen die voor deze voorwaardelijke invrijheidsstelling gelden.377 In lid 1 is bepaald dat de proeftijd in gaat op de dag van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Van belang is dat de proeftijd van de algemene voorwaarde – het niet plegen van een strafbaar feit na de invrijheidsstelling 378 – gelijk wordt gesteld aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend: levenslang. 379 Het gerechtshof kan voor elke bijzondere voorwaarde een proeftijd vaststellen voor bepaalde of onbepaalde duur, zo blijkt uit het derde lid van het artikel. 380 Aan de bijzondere voorwaarden kan dus ook een kortere proeftijd worden verbonden dan die van de algemene voorwaarde. 381 Volgens het Forum kan wat betreft de inhoud van de bijzondere voorwaarden worden aangesloten bij de huidige regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling zoals die reeds is vastgelegd in artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht.382 Ten eerste dient er aldus voor te worden gewaakt dat de bijzondere 374
Wetsvoorstel 2011, p. 3. Wetsvoorstel 2011, p. 1. 376 Wetsvoorstel 2011, p. 17. 377 Wetsvoorstel 2011, p. 2. 378 Wetsvoorstel 2011, p. 18. 379 Zie lid 2 van het artikel, Wetsvoorstel 2011, p. 2. 380 Wetsvoorstel 2011, p. 2. 381 Wetsvoorstel 2011, p. 19. 382 Wetsvoorstel 2011, p. 18. Ik wijs hierbij op het feit dat de bijzondere voorwaarden recentelijk zijn uitgebreid, zie Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 2 en 3. Mijns inziens ligt het in de lijn der verwachting dat het nieuwe artikel 15a Sr tevens van toepassing wordt geacht op levenslanggestraften indien het wetsvoorstel van het Forum wordt geïmplementeerd, omdat ik geen reden zie waarom deze groep gedetineerden – die immers meermaals onderwerp van politieke discussie is geweest (zie hoofdstuk 2) – een voorkeurspositie zou verkrijgen. Daarnaast lijken de voorwaarden goed aan te sluiten op de resocialisatie van levenslanggestraften omdat de meeste 375
84
voorwaarden zulke ingrijpende beperkingen aan de betrokkenen opleggen dat van invrijheidsstelling nauwelijks meer sprake is, en ten tweede dienen de voorwaarden zoveel mogelijk aan te sluiten op het voorafgaande detentietraject. Een groot verschil is echter dat waar het openbaar ministerie de beslissing neemt over het stellen van bijzondere voorwaarden bij tijdelijk gestraften 383 , deze beslissing bij levenslanggestraften wordt toebedeeld aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem. Het Forum vindt daartoe aanleiding in verband met het bijzondere karakter van de levenslange gevangenisstraf en de niet automatische beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde. 384 De penitentiaire kamer kan op grond van het vijfde lid van artikel 15p van het Wetboek van Strafrecht de bijzondere voorwaarden op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie tevens aanvullen, wijzigen of opheffen dan wel de proeftijd van de bijzondere voorwaarden verkorten of verlengen. Evenzo kan het gerechtshof de proeftijd van de algemene voorwaarden onder bepaalde omstandigheden beëindigen, zo blijkt uit het vierde lid. Tegen deze beslissingen staat volgens artikel 15v van het Wetboek van Strafrecht geen rechtsmiddel open.385
Wanneer (een van) de voorwaarden niet word(t)(en) nageleefd kan de invrijheidsstelling worden herroepen, zo stelt het nieuw voorgestelde artikel 15r van het Wetboek van Strafrecht.386 Hiermee wordt aangesloten bij het reeds bestaande artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht. Toewijzing van de vordering tot herroeping is pas mogelijk na veroordeling voor het nieuwe strafbare feit, maar niet elke overtreding van de voorwaarden vormt een reden om de levenslange gevangenisstraf te hervatten, zo stelt het Forum. 387 Uit Europese rechtspraak blijkt immers dat er een verband moet bestaan tussen de reden voor de oplegging en die voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. 388 Artikel 15t van het Wetboek van Strafrecht biedt het openbaar ministerie de mogelijkheid een vordering in te dienen bij het gerechtshof indien de voorwaarden niet zijn nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling volgens het openbaar ministerie aldus geboden is.389 Op grond van artikel 15u van het Wetboek van Strafrecht gelast de penitentiaire voorwaarden gericht zijn op het gedragspatroon van gedetineerden en recidive daardoor gemakkelijker te voorkomen is. 383 Zo blijkt uit artikel 15a lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. 384 Wetsvoorstel 2011, p. 18. 385 Wetsvoorstel 2011, p. 3. 386 Wetsvoorstel 2011, p. 2. 387 Wetsvoorstel 2011, p. 20. 388 EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 389 Wetsvoorstel 2011, p. 3.
85
kamer van het gerechtshof Arnhem de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, indien zij de vordering van het openbaar ministerie geheel of gedeeltelijk toewijst.390 De tenuitvoerlegging bij herroeping wordt, na schorsing volgens artikel 15s van het Wetboek van Strafrecht, geacht te zijn hervat op de dag van aanhouding, zo stelt lid 4 van artikel 15u van het Wetboek van Strafrecht.391 Tegen de beslissing inzake de vordering tot herroeping staat volgens artikel 15v van het Wetboek van Strafrecht geen rechtsmiddel open. Wel staat het de veroordeelde niettemin vrij om opnieuw een verzoek tot invrijheidsstelling in te dienen, mits hij of zij zich daarbij uiteraard houdt aan de termijn genoemd in artikel 15m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Volledigheidshalve wil ik ten slotte wijzen op het feit dat in de nieuw voorgestelde artikelen 15m tot en met 15w van het Wetboek van Strafrecht met geen woord wordt gerept over de volgprocedure, terwijl het Forum blijkens de memorie van toelichting wel degelijk voorstander is van herinvoering daarvan. 392 In het kader van een dergelijke procedure kan immers worden beoordeeld of de levenslanggestrafte in aanmerking komt voor gratie of voorwaardelijke invrijheidsstelling, en daarnaast is de procedure van belang voor het tijdig in gang zetten en bewaken van het resocialisatietraject op het moment dat de datum van invrijheidsstelling bepaald is. Aangezien het wetsvoorstel zich enkel richt op de voorwaardelijke invrijheidsstelling, is in genoemde artikelen echter geen ruimte om de elementen van de volgprocedure nader uit te werken en toe te lichten. Het Forum heeft er daarom voor gekozen zulks te doen in een ander voorstel, dat is genaamd ‘Zorg, behandeling en perspectief, de Volgprocedure levenslanggestraften’.393 4.4
DE WENSELIJKHEID VAN EEN PERIODIEKE TOETSING
In de politiek heeft invoering van een periodieke rechterlijke toetsing tot dusver geen warm onthaal mogen genieten. Zo wezen voormalig minister van Justitie Hirsch Ballin en voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak bij brief reeds in 2009 een tussentijdse toetsing van de levenslange gevangenisstraf van de hand.394 In hun ogen is de gratieprocedure een afdoende toetsingsmogelijkheid en wijst ook de rechtspraak van de Hoge Raad er op dat het huidige beleid veroordeelden een voldoende perspectief op vrijlating biedt. Zij voegden daar voorts 390
Wetsvoorstel 2011, p. 3. Wetsvoorstel 2011, p. 20. 392 Wetsvoorstel 2011, p. 15. 393 Te vinden via www.forumlevenslang.nl. 394 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 391
86
aan toe dat herziening of voorwaardelijke invrijheidsstelling op een vast moment ‘geen recht doet’ aan het individuele geval van de levenslanggestrafte. Aangezien het volgens hen van belang is dat elk gratieverzoek van een levenslanggestrafte per individueel geval wordt bekeken, kan er geen standaard beleid worden voorgeschreven en zou het instrument van de gratie bruikbaarder zijn. Tijdens het overleg met de bewindsvrouwe Albayrak in 2010 naar aanleiding van deze brief bleek dat er ook in de Tweede Kamer niet veel enthousiasme kon worden opgebracht voor dit idee.
395
De meeste politieke partijen onderschreven het
voornemen van Albayrak om de gratieprocedure voor levenslanggestraften in stand te houden en zagen niets in het invoeren van een tussentijdse toetsing. Zo stelde het CDA dat de individuele beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van de gedetineerden niet past in een standaardbeleid, vroeg de VVD zich openlijk af waarom er een onderzoek met betrekking tot risicotaxatie eenmaal in de vijf jaar moet plaatsvinden als het gaat om die levenslanggestraften, en stelde de SGP zelfs dat zij de levenslange gevangenisstraf geen inhumane straf vindt.396 Desalniettemin waren er ook andere geluiden te horen. Het Kamerlid Pechtold heeft op 5 november 2008 een motie ingediend waarin hij de voormalig bewindsman opriep onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het invoeren van een tussentijdse toets.397 De motie werd gesteund door D66, de Partij voor de Dieren en Verdonk.398 Daarnaast stelde de ChristenUnie dat zij een toelichting van de staatssecretaris wenste op onder meer de vraag of de gratieprocedure inderdaad een voldoende juridisch én feitelijk perspectief op vrijlating biedt in het kader van het standpunt van het Europees Hof. 399 GroenLinks voegde hier vervolgens de vraag aan toe of het gratiebeleid de facto wel een gratiebeleid is, en ook de Partij van de Arbeid stelde dat zij graag in een volgend debat verder over het onderwerp wilde doorpraten alvorens tot een besluit te komen. 400 Volgens dagblad Trouw lijkt de politieke situatie anno 2011 nog niet erg veranderd te zijn. 401 Alleen de ChristenUnie zou zich grotendeels kunnen vinden in het wetsvoorstel van het Forum Levenslang, maar ‘wij willen het na dertig jaar en alleen als daders in hun opstelling en gedrag, vooral naar de slachtoffers en hun nabestaanden toe, overtuigend kunnen aantonen dat zij anders in het leven zijn komen
395
Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 377. Factsheet 2011, p. 59-60. 397 Kamerstukken II 2009/10, 31 700 VI, nr. 62. De motie werd op 11 november 2008 echter verworpen, zie Handelingen II 2008/09, 22, p. 1727-1729. 398 Factsheet 2011, p. 61. 399 Factsheet 2011, p. 59-60. 400 Factsheet 2011, p. 60. 401 ‘Alleen ChristenUnie ziet wat in vrijlating levenslang gestraften’, Nieuwsbericht Trouw 08-09-2011, www.trouw.nl, zoek op levenslang gestraften. 396
87
te staan’, aldus Kamerlid Schouten. Overige Kamerleden van links tot rechts reageren afwijzend, aldus het krantenartikel.
Heden ten dage lijkt het aldus lastig om politieke steun te verkrijgen voor het advies van de RSJ en het wetsvoorstel van het Forum Levenslang. Naar mijn mening is invoering van een periodieke toetsing echter niet altijd op steekhoudende argumenten afgewezen en zijn er ook vele winsten te behalen uit invoering van een dergelijke toets. Hieronder zullen daarom de voordelen van invoering van een periodieke rechterlijke toetsing worden afgezet tegen de nadelen, en zal vervolgens middels een afweging worden bezien of de eerste zwaarder wegen dan de laatste of dat er juist een alternatief voor de geopperde initiatieven moet worden gezocht. 4.4.1 VOORDELEN Mijns inziens zijn er op diverse niveaus verschillende voordelen te benoemen uit de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang. Vanuit het oogpunt van de levenslanggestrafte en zijn familieleden is het belangrijkste voordeel van invoering van een periodieke rechterlijke toetsing logischerwijs dat de gedetineerde een groter perspectief op invrijheidsstelling krijgt en daarmee op terugkeer in de maatschappij dan bij de huidige gratieprocedure het geval is. Zoals door het Forum Levenslang zo treffend verwoord werkt het ontbreken van een dergelijk perspectief ‘demoraliserend en ziekmakend’ op de gedetineerde en heeft een zodanige tenuitvoerlegging daarnaast een ‘demoraliserend en ontwrichtend effect’ op familieleden van levenslanggestraften alsmede hun vrienden en kennissen. 402 In het verlengde hiervan ligt het voordeel dat verwacht kan worden dat de psychische toestand van de levenslanggestrafte niet zal verslechteren wegens het vooruitzicht dat hij waarschijnlijk nooit meer buiten zal komen. Indien reële hoop op voorwaardelijke invrijheidsstelling zal bestaan, zal de gedetineerde gemotiveerd blijven en wellicht beter gedrag vertonen dan indien hij ‘toch niets meer te verliezen heeft’. 403 Dit zal tevens de sfeer binnen het gevangeniswezen ten goede komen en bijdragen aan de relatie tussen het personeel en de levenslang gedetineerden.404
402
Factsheet 2011, p. 81. Zie paragraaf 4.1 van hoofdstuk 3. 404 RSJ 2006, p. 13. 403
88
Op het niveau van de veroordeelde is voorts van belang dat eenieder wordt berecht op grond van het gelijkheidsbeginsel. In dit kader is ten eerste een belangrijk voordeel dat met een tussentijdse toetsing een oplossing wordt gevonden voor het feit dat de duur van de levenslange gevangenisstraf momenteel ongelijk is als gevolg van de leeftijd waarop iemand gestraft wordt en de leeftijd waarop iemand het leven laat.405 Indien iemand op jonge leeftijd veroordeeld wordt tot een levenslange sanctie, duurt zijn straf immers hoogstwaarschijnlijk langer dan iemand die pas op latere leeftijd een delict pleegt waarvoor een dergelijke straf opgelegd wordt. Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid is het ten tweede van belang dat eenieder volgens dezelfde regeling wordt beoordeeld, in plaats van volgens een regeling die onderhevig is aan politieke invloeden.406 Gratie is uiteindelijk een besluit van de minister van Justitie die daarvoor politiek verantwoordelijk is en ook met de politieke en publieke opinie te maken heeft. Indien de beslissing tot eventuele invrijheidsstelling bij een rechter wordt gelegd hoeft de gedetineerde niet – of althans minder – te vrezen dat deze beslissing beïnvloed is door de in die tijd heersende politieke moraal.407 Doordat de beslissing over de invrijheidsstelling bij een rechter wordt gelegd ontstaat immers een vaste lijn die een houvast kan bieden voor levenslanggestraften. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel moet ten slotte het voordeel genoemd worden dat bij invoering van een dergelijke toets een einde wordt gemaakt aan het feit dat in Nederland op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: Wots) twee categorieën levenslanggestraften bestaan. Aangezien gedetineerden die zijn veroordeeld in een Wots-procedure aanspraak kunnen maken op de regelgeving in het land van veroordeling, ontstaat er immers een verschil met levenslanggestraften die in Nederland veroordeeld zijn en die dus daadwerkelijk een leven lang hun straf moeten uitzitten.408
Op het niveau van de rechtsstaat is een belangrijk voordeel van invoering van periodieke rechterlijke toetsing dat de kans daarmee aanzienlijk wordt verkleind dat het Europees Hof de Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf als inhumaan zal bestempelen. Indien immers zowel juridisch als feitelijk een perspectief op invrijheidsstelling wordt geboden, zal minder snel sprake zijn van een inhumane behandeling in de zin van
405
Factsheet 2011, p. 81. RSJ 2006, p. 10. 407 Ook het Europees Hof is van mening dat beslissingen over de vrijlating van gedetineerden niet alleen door een politiek instrument genomen zouden moeten worden, zie EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 408 Zie Van Hattum 2010, p. 30. 406
89
artikel 3 van het EVRM. 409 Daarnaast wordt het aannemen van willekeurigheid voor het Europees Hof moeilijker indien de voortdurende detentie aan rechtmatigheidstoetsing onderhevig is, zoals gesteld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Het eerste lid onder a van artikel 5 van het EVRM stelt namelijk dat er een causaal verband moet bestaan tussen de strafoplegging en de feitelijke detentie, en dit is niet langer het geval indien het vergeldende deel is afgelopen en de straf wordt voortgezet in een beveiligend deel. 410 Eerder stelde ik al dat het Nederlandse systeem door het streng gehanteerde gratiebeleid niet voldoet aan de norm zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, van het EVRM.411 Met de invoering van een periodieke rechterlijke toetsing zou een einde kunnen worden gemaakt aan deze problematiek, en daarnaast is een bijkomend voordeel dat Nederland dan niet langer in een uitzonderingspositie verkeert ten opzicht van andere Europese landen. 412 Met het oog op artikel 5, tweede lid, van het Kaderbesluit Europees Arrestatiebevel – op grond waarvan partijen een voorbehoud kunnen maken als het strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft bedreigd wordt met een levenslange gevangenisstraf en er geen mogelijkheid tot herziening bestaat – wordt met invoering van een periodieke rechterlijke toetsing ten slotte tevens een einde gemaakt aan de moeilijke positie van Nederland in het kader van de internationale rechtshulp.
Ten slotte is met invoering van een periodieke rechterlijke toetsing een groot voordeel te onderscheiden op wetssystematisch niveau, aangezien daarmee de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf weer in overeenstemming wordt gebracht met het resocialisatiebeginsel van artikel 2 van de Penitentiaire Beginselenwet en de tweede gratiegrond van artikel 2 van de Gratiewet. Op basis van deze wetsartikelen moet de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie zo veel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij en moet gratie worden verleend ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend’.413 Indien de veroordeelde toe kan werken naar zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling is niet langer sprake meer van strijd met het resocialisatiebeginsel dan wel de Gratiewet. 409
Zie paragraaf 2.1 van hoofdstuk 3. Zie paragraaf 2.3 van hoofdstuk 3. 411 Paragraaf 2.3 van hoofdstuk 3. 412 Zie ook Factsheet 2011, p. 81. 413 Zie paragraaf 3van hoofdstuk 3 en Factsheet 2011, p. 82. 410
90
4.4.2 NADELEN Op het niveau van de rechtsstaat heeft invoering van een rechterlijke periodieke toetsing anno 2013 als grootste nadeel dat dit indruist tegen de heersende maatschappelijke en politieke moraal. Gewezen is reeds op het feit dat de samenleving op dit moment meer waarde lijkt te hechten aan vergelding en strenge straffen dan aan het welzijn en resocialiseren van gedetineerden.414 Dat de regering ook daadwerkelijk uiting geeft aan deze roep blijkt onder meer uit het feit dat de Nederlandse politiek het standpunt uitdraagt dat levenslang in beginsel ook levenslang is.415 Het credo is simpelweg hard straffen. De huidige situatie is dan ook problematisch te noemen voor wat betreft invoering van een periodieke rechterlijke toets omdat zonder politieke steun elk voorstel ter verbetering van de positie van levenslanggestraften immers gedoemd is te mislukken. Het pragmatische nadeel van invoering van één van de geopperde initiatieven is aldus dat dit niet ‘past’ binnen de huidige strafrechtelijke tendens. Daarnaast is een nadeel op het niveau van de rechtsstaat dat invoering van een periodieke rechterlijke toetsing niet à la minute noodzakelijk is, omdat het bieden van perspectief reeds is ondergebracht bij het instrument van de gratie. Weliswaar is er sinds 1986 geen gratie meer verleend, maar dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat het grootste deel van de levenslange vonnissen van betrekkelijk recente datum is (na 2000).416 Aangezien er goede redenen kunnen zijn om een gratieverzoek te weigeren – bijvoorbeeld omdat de gedetineerde in kwestie nog steeds een groot gevaar vormt voor de samenleving – hoeft dit dus niet te betekenen dat gratie helemaal niet meer verleend wordt. Dat Nederland vooralsnog niet op de vingers is getikt door het Europees Hof én dat er slechts drie levenslanggestraften de afgelopen tien jaar in aanmerking kwamen voor gratie417, kan er mijns inziens aldus op duiden dat de huidige gratieprocedure met voldoende waarborgen omkleed is en invoering van een periodieke rechterlijke toets simpelweg niet nodig is.
Op het niveau van het slachtoffer is een nadeel van invoering van een periodieke rechterlijke toets dat het voorwaardelijk in vrijheid stellen van de levenslanggestrafte wellicht geen recht doet aan de positie van het slachtoffer of diens nabestaanden, of in ieder geval dat veel wordt gevergd van hun inlevingsvermogen en begrip. Een levenslange gevangenisstraf wordt
414
Zie paragraaf 1 van hoofdstuk 1. Zie paragraaf 4.1.2 van hoofdstuk 2. 416 Scheepmaker 2013, p. 6. 417 Ik ga ervan uit dat twintig jaar een termijn is waarna een gratieverzoek redelijk lijkt en kans maakt, aangezien deze termijn overeen komt met het vroegste moment waarop een persoon, veroordeeld tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar, in vrijheid kan worden gesteld. 415
91
immers alleen opgelegd indien er sprake is van zeer ernstige delicten die zeer veel leed aan de slachtoffers en nabestaanden toebrengen en een diepe indruk op de maatschappij achterlaten. 418 Uit onderzoek blijkt dan ook niet alleen dat slachtoffers in het kader van rechtvaardigheid behoefte hebben aan bestraffing van de dader419, maar ook dat zij er weinig begrip voor kunnen opbrengen indien verlof wordt verleend aan de levenslanggestrafte. 420 Daarnaast past invoering van een periodieke rechterlijke toetsing mogelijk niet bij de huidige maatschappelijke en politieke moraal waarin juist méér aandacht wordt gevraagd voor de positie van het slachtoffer. Zo bepaalt het nieuw ingevoerde artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering dat de officier van justitie zorg moet dragen voor een correcte bejegening van het slachtoffer en dat hij het slachtoffer, onder meer bij misdrijven waarvoor levenslange gevangenisstraf is opgelegd, desgevraagd moet informeren over de invrijheidsstelling van een veroordeelde.421 Op grond van het nieuwe artikel 51d van het Wetboek van Strafvordering gelden deze bepalingen ook jegens nabestaanden.
Een derde en laatste mogelijke nadeel van invoering van een periodieke rechterlijke toets is een consequentie van het feit dat de levenslange gevangenisstraf in haar aard – dus op wetssystematisch niveau – wordt aangetast. Geredeneerd kan namelijk worden dat rechters bij invoering van het wetsvoorstel gemakkelijker een levenslange gevangenisstraf gaan opleggen. Levenslang krijgt dan immers een andere betekenis; het is in beginsel niet langer meer levenslang. Zo stelde Verpalen reeds dat rechters zo nu en dan een levenslange straf opleggen onder het motto ‘gratiëring kan altijd nog’. 422 Aangezien aldus reeds op dergelijke wijze wordt geredeneerd terwijl er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de gratieprocedure ligt het in de lijn der verwachting dat deze redenering zeker zal opgaan indien een verplichte periodieke rechterlijke toetsing wordt ingevoerd. Vergelijkbaar is het standpunt van Boone, die met betrekking tot het Engelse stelsel meent dat de opgelegde levenslange gevangenisstraf als het ware niet serieus genomen wordt maar pas wordt bepaald als definitief is beslist hoe lang de veroordeelde daadwerkelijk in detentie moet blijven.423 Wanneer Nederland ervoor opteert een vergelijkbaar model van voorwaardelijke invrijheidsstelling in te voeren ligt het 418
Zie paragraaf 2 van hoofdstuk 2. Boom, Kuypers & Moene 2008, p. 55. 420 ‘Slachter jaren op verlof’, Nieuwsbericht Telegraaf 25-08-2009, en ‘Had hij mij ook maar doodgeschoten’, Nieuwsbericht Telegraaf 26-08-2009, www.telegraaf.nl, zoek op slachtofferonderzoek. Zie ook Van Dijk 2009, p. 20-39. 421 Ingevoerd bij Wet van 17 december 2009 (ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces), Stb. 2010, 1 (Kamerstukken 30 143). 422 Verpalen 2004, p. 67-70. 423 Boone 2004, p. 376-377. 419
92
aldus voor de hand dat eenzelfde gevaar om de hoek komt kijken. Vanuit het oogpunt van de gemoedstoestand van de gedetineerde moet het namelijk niet zo zijn dat hij ervan uit gaat dat hij automatisch na vijftien of twintig jaar voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Indien vervolgens blijkt dat dit (nog) niet het geval is kan de levenslanggestrafte immers een terugval krijgen en alsnog alle hoop en perspectief verliezen, met alle gevolgen van dien.424 4.4.3 AFWEGING Op individueel niveau staat het belang van de levenslanggestrafte bij het al dan niet invoeren van een periodieke rechterlijke toetsing recht tegenover dat van het slachtoffer of diens nabestaanden. Waar invoering aan de kant van de levenslanggestrafte hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot meer levensvreugde, kan de levensvreugde aan de kant van het slachtoffer wellicht juist verminderen. Ten opzichte van de huidige gratieprocedure betekent dit voor de levenslang gedetineerde immers een groter perspectief op invrijheidsstelling (wat er mede voor kan zorgen dat zijn gemoedstoestand positief verbeterd alsook de sfeer binnen het gevangeniswezen), terwijl het slachtoffer zich juist onbegrepen kan voelen en kan menen dat er geen recht wordt gedaan aan zijn of haar positie. Daarenboven bleek uit het voorgaande dat invoering van een rechterlijke periodieke toetsing niet past binnen de huidige tendens waarin juist meer aandacht wordt besteed aan het slachtoffer in plaats van aan de gedetineerde. Ten aanzien van deze problematiek wil ik echter een aantal kanttekeningen plaatsen. Zo is het ten eerste niet vanzelfsprekend dat bij invoering van een periodieke rechterlijke toets elke levenslanggestrafte ook daadwerkelijk in vrijheid wordt gesteld. Zowel de RSJ als het Forum Levenslang zijn immers van mening dat in sommige gevallen oplegging en tenuitvoerlegging van een ‘levenslange’ levenslange gevangenisstraf uit het oogpunt van vergelding en maatschappijbeveiliging een passende reactie kan zijn. Ten tweede is elk slachtoffer verschillend en zijn er ook geluiden te horen die wijzen op een tegenovergestelde visie dan die hierboven weergegeven. Mevrouw Hank Heijn-Engel – weduwe van de in 1987 ontvoerde en vermoorde Ahold-topman Gerrit-Jan Heijn – is toegetreden tot het Comité van aanbeveling van het Forum Levenslang en is hier aldus bij uitstek het voorbeeld van.425 Ten slotte wil ik wijzen op het standpunt van Van Hattum, die stelt dat niet is gebleken dat onder het vroeger gevoerde beleid waarin tot levenslang veroordeelden wel voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld de belangen van slachtoffers en nabestaanden uit het oog zijn verloren. Het argument
424
Zie paragraaf 4 van hoofdstuk 3. Zie voor haar standpunten ‘Humaner strafrecht is in ieders belang’, Nieuwsbericht Trouw 07-09-2011, te raadplegen via www.forumlevenslang.nl. 425
93
dat een tenuitvoerlegging met meer individuele aandacht voor de gestrafte en de mogelijkheid van zijn invrijheidsstelling het lijden van nabestaanden zou vergroten, is volgens Van Hattum aldus niet gestaafd.
426
Ten aanzien van de afweging op individueel niveau hoeft een
verbeterde positie voor de levenslanggestrafte aldus niet per se te leiden tot een verminderde positie voor het slachtoffer, wat een argument is voor invoering van een periodieke rechterlijke
toetsing.
Daarenboven
is
gebleken
dat
er
met
betrekking
tot
het
gelijkheidsbeginsel nog twee voordelen te benoemen zijn op het niveau van de veroordeelde, namelijk dat invoering van een periodieke rechterlijke toetsing automatisch betekent dat het zicht op voorwaardelijke invrijheidsstelling gelijkgesteld wordt voor alle levenslang gedetineerden, en dat er door overname van Wots-vonnissen geen sprake meer kan zijn van een (groot) verschil in de duur van de levenslange sanctie binnen Nederland. De balans lijkt op individueel niveau mijns inziens aldus door te slaan naar invoering van een periodieke rechterlijke toetsing.
Op het niveau van de rechtsstaat bestaat de afweging voor het al dan niet invoeren van een periodieke rechterlijke toets vooral uit de voordelen die worden verkregen op internationaal niveau ten opzichte van de nadelen op nationaal niveau. Enerzijds wordt bij invoering van een periodieke rechterlijke toetsing namelijk 1) de kans verkleind dat Nederland op de vingers wordt getikt door het Europees Hof, 2) een einde gemaakt aan de uitzonderingspositie die Nederland inneemt, en 3) de lastige positie beëindigd waarin Nederland verkeerd op grond van het Kaderbesluit Europees Arrestatiebevel, terwijl anderzijds is gebleken dat invoering indruist tegen de nationaal heersende maatschappelijke en politieke moraal. Heden ten dage wil de samenleving veroordeelden vooral zo hard mogelijk gestraft zien worden en daarbij past niet de invoering van één van de geopperde initiatieven. Wil het wetsvoorstel van het Forum Levenslang enige kans van slagen hebben, dan moet er aldus een cultuuromslag plaatsvinden in de maatschappij en daarmee in de politiek. De samenleving zal met behulp van de media moeten leren oordelen op basis van kennis in plaats van op basis van emoties, burgers moeten beter geïnformeerd worden over het feit dat een harde aanpak leidt tot meer criminaliteit, de maatschappij moet leren beseffen dat hoe langer de straf duurt, hoe groter en onomkeerbaarder de schade is - kortom het accent zal weer427 meer moeten gaan liggen op resocialisatie dan op vergelding. 428 Zolang deze cultuurverschuiving niet plaatsvindt zal de
426
Van Hattum 2009, p. 340. Dit was immers al ooit de normale gang van zaken, zie paragraaf 4.1.1 van hoofdstuk 2. 428 Zie over dit onderwerp bijvoorbeeld Van der Zee 2012. 427
94
politiek blijven vasthouden aan de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en zal een periodieke rechterlijke toets – ondanks de vele en tevens belangrijke te verkrijgen voordelen op Europees niveau – om deze pragmatische reden mijns inziens niet (snel) ingevoerd gaan worden.429
Daarenboven is invoering van een periodieke rechterlijke toetsing wellicht helemaal niet zo noodzakelijk als wel wordt beweerd door de RSJ en het Forum. De gratieprocedure is immers nog altijd van kracht, en het feit dat er in de afgelopen tien jaar enkel drie veroordeelden in aanmerking kwamen voor gratie en deze niet hebben gekregen betekent niet automatisch dat gratie helemaal niet meer wordt verleend. Echter kan uit de standpunten van de politiek mijns inziens worden opgemaakt dat er wel degelijk sprake is van een fundamentele breuk met het in het verleden gevoerde beleid. Zo heeft voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak aangegeven dat het verblijf van levenslanggestraften uiteraard niet gericht is op terugkeer in de samenleving 430 , antwoordde oud-minister Donner op Kamervragen dat de Nederlandse rechter geen minimumduur kan bepalen voor levenslang omdat deze straf immers levenslang duurt431 , en gaf voormalig minister van Justitie Teeven aan dat hij graag zou zien dat de (toenmalig) staatssecretaris bij haar standpunt zou blijven dat levenslang in Nederland ook daadwerkelijk levenslang is en dat er tussentijds geen experimenten plaats moeten vinden.432 Uit deze standpunten valt aldus te concluderen dat levenslang daadwerkelijk levenslang is en dat invoering van een periodieke toetsing bij behoud van eenzelfde opvatting derhalve in de toekomst wél noodzakelijk is. Binnen afzienbare tijd zullen namelijk gedetineerden die veroordeeld zijn in de jaren 90 zo’n twintig jaar in detentie hebben doorgebracht, en indien Nederland consequent gratieverzoeken blijft afwijzen zal dit op enig moment een botsing opleveren met het Europees Hof.433 Om strijd met artikel 3 en artikel 5 van het EVRM te voorkomen zouden ingediende gratieverzoeken namelijk een daadwerkelijke heroverweging van de straf moeten inhouden en een reëel vooruitzicht op herziening, kwijtschelding, beëindiging of voorwaardelijke vrijlating bieden, en hier lijkt nu geen sprake (meer) van te zijn. Daarnaast is gratie een instrument dat aan politieke invloeden onderhevig is. Op grond van het gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel wordt bij invoering van een periodieke 429
Hierbij wijs ik echter op het feit dat indien een dergelijke cultuurverschuiving plaatsvindt en de visie van de politiek t.a.v. de levenslange gevangenisstraf verandert, de gratieprocedure waarschijnlijk ook weer zijn vruchten gaat afwerpen en de noodzaak van invoering van een rechterlijke periodieke toetsing zal verminderen. 430 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 431 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972. 432 Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 377. 433 Zie ook Scheepmaker 2013, p. 7-8.
95
rechterlijke toetsing aldus tevens tegemoet gekomen aan een voordeel op het niveau van de veroordeelde. Volgens Hamer & De Bont is het gratiemiddel immers niet bedoeld als een wettelijke waarborg op grond waarvan verplicht een rechterlijke toetsing plaatsvindt, omdat gratie een gunst is en niet het karakter heeft van een recht. 434 Gratie is, zo stelt ook de Kamer, een daad van barmhartigheid en rechtvaardigheid.435 Daarnaast is het instrument van de gratie vooralsnog een beslissing van de minister en niet van de rechter, terwijl het Europees Hof van mening is dat beslissingen over de vrijlating van levenslanggestraften niet alleen door een politiek instrument genomen zouden moeten worden.436 Afschaffing van de gratieprocedure en invoering van een rechterlijke periodieke toetsing lijkt op het niveau van de rechtsstaat ondanks het feit dat dit indruist tegen de heersende maatschappelijke en politieke moraal vooralsnog aldus de voorkeur te verdienen. Echter lijkt dit voorlopig – zoals hierboven uiteengezet – niet realiseerbaar.
Op wetssystematisch niveau moet er bij het al dan niet invoeren van een periodieke rechterlijke toets een afweging worden gemaakt tussen het voordeel dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf dan niet meer op gespannen voet staat met het resocialisatiebeginsel en het nadeel dat de levenslange gevangenisstraf daardoor in haar aard wordt aangetast. Ironisch genoeg zou invoering van een van de geopperde initiatieven namelijk juist als neveneffect kunnen hebben dat de levenslange sanctie ‘minder serieus’ genomen wordt en juist vaker wordt opgelegd. Mijns inziens is het echter maar de vraag of dit nadeel wel als nadeel moet worden bestempeld. Bij de huidige regeling wordt de rechter gedwongen een oordeel met eeuwigheidswaarde te geven waarbij slechts in beperkte mate ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen.437 Volgens De Bont & Meijer wordt de keuze tussen het wel en niet opleggen van een levenslange gevangenisstraf en tussen vergelding en beveiliging enerzijds en proportionaliteit anderzijds daarmee onnodig op scherp gezet. 438 Invoering van een periodieke rechterlijke toetsing zou die scherpte kunnen wegnemen, omdat de rechter ten tijde van de oplegging nog geen definitief oordeel hoeft te vellen over de vergelding en het recidivegevaar. Gebleken is dat rechters in een aantal gevallen geen levenslang hebben opgelegd omdat deze straf naar hun mening te weinig perspectief bood.439 Invoering van een periodieke rechterlijke toets kan dit aldus voorkomen. Mede gezien het feit 434
Hamer & De Bont 2005, p. 9. Kamerstukken I 1987/88, 19 075, nr. 22a. 436 EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). 437 Zie paragraaf 1 van hoofdstuk 3. 438 De Bont & Meijer 2013, p. 135. 439 Zie paragraaf 5 van hoofdstuk 2. 435
96
dat levenslanggestraften dan ook weer in aanmerking komen om te participeren in resocialisatieprogramma’s zoals voortvloeit uit het resocialisatiebeginsel van artikel 2 van de Penitentiaire Beginselenwet en artikel 2 van de Gratiewet moet mijns inziens leiden tot de vaststelling dat ook op wetssystematisch niveau de balans door moet slaan naar het invoeren van een periodieke rechterlijke toets. 4.4.4 INVOERING, AANSCHERPING, OF ALTERNATIEF? Op grond van het bovenstaande mag mijns inziens geconcludeerd worden dat invoering van een periodieke rechterlijke toetsing zoals voorgesteld door de RSJ en het Forum Levenslang de voorkeur verdient boven het behouden van alleen de gratieprocedure. Met betrekking tot het wetsvoorstel van het Forum moet desalniettemin worden opgemerkt dat dit slechts als eerste opzet moet worden beschouwd en dus eventueel kan worden aangepast. De invulling van de rechterlijke toets zal volgens het wetsvoorstel immers aan de rechtspraktijk overgelaten moeten worden.
440
De wijze waarop andere landen de oplegging en
tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf hebben ingevuld, kan wellicht een inspiratiebron zijn om de regeling aan te scherpen. Mijns inziens gaat de voorkeur daarbij uit naar het Duitse of Engelse model, aangezien deze landen qua structuur van de levenslange gevangenisstraf gelijkenis vertonen met Nederland. Zo kennen Duitsland en Engeland een levenslange sanctie die bestaat uit een vergeldend en beveiligend deel, en moet ook de Nederlandse straf (ondanks het gegeven dat deze geen tariff kent) op dergelijke wijze worden gezien. 441 Daarnaast staat de levenslange gevangenisstraf in Duitsland en Engeland in het teken van behandeling en resocialisatie, en kan de Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange straf daar wellicht een voorbeeld aan nemen bij invoering van een periodieke rechterlijke toetsing. 4.4.4.1
DUITS MODEL
Evenals in Nederland kan in Duitsland gratie worden verleend aan levenslanggestraften.442 Anders dan het Nederlandse strafrecht kent Duitsland sinds 1982 bij invoering van de paragrafen 57a en 57b van het Strafgesetzbuch (hierna: StGB) daarnaast nog de mogelijkheid van een rechterlijke beoordeling van de noodzaak en wenselijkheid van het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De reden voor invoering was gelegen 440
Wetsvoorstel 2011, p. 20. Zie paragraaf 3.2 van hoofdstuk 2. Zie ook Van Hattum 2005, p. 251-252. 442 Factsheet 2011, p. 47. 441
97
in een uitspraak van het Bundesverfassungsgericht (hierna: BVerfGE), dat in 1977 oordeelde dat ook een levenslanggestrafte recht heeft op resocialisatie en in beginsel een kans behoort te behouden om op een bepaald moment in vrijheid te worden gesteld.443 Het gerecht meende dat wegens de onvoorspelbaarheid van het gratiebeleid de mogelijkheid van gratie alleen aan de veroordeelde onvoldoende rechtszekerheid en rechtsbescherming bood. Om te verzekeren dat de toepassing van de levenslange gevangenisstraf binnen de geborgde onaantastbaarheid van de menselijke waardigheid van artikel 1, eerste lid, van de Grundgesetz (hierna: GG) bleef, verlangde het BVerfGE dat de wetgever regels zou formuleren met betrekking tot de voorwaarden waaronder de tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie kan worden geschorst en met betrekking tot de procedure op basis waarvan beslissingen ter zake worden genomen.444 Middels de regeling die is neergelegd in paragraaf 57a StGB heeft de wetgever getracht uitvoering te geven aan deze wens en bovengenoemde voorwaarden een wettelijke basis gegeven.
Paragraaf 57 StGB bepaalt dat het gerecht een levenslanggestrafte voorwaardelijk in vrijheid stelt, indien (1) 15 jaren van de sanctie zijn uitgezeten, (2) de bijzondere zwaarte van de schuld van de veroordeelde de verdere tenuitvoerlegging niet gebiedt, (3) de algemene veiligheid daarmee niet wordt geschaad, en (4) de veroordeelde daarmee instemt. Bij deze beslissing spelen factoren, zoals de persoonlijkheid van de veroordeelde, het gedrag van de veroordeelde ten tijde van de detentie, zijn omstandigheden en de effecten die vervroegde vrijlating op hem of haar zullen hebben, een rol. 445 In eerste aanleg wordt op basis van paragraaf 57a StGB juncto paragraaf 78b van het Gerichtsverfassungsgezetz (hierna: GVG) na het verstrijken van 15 jaren door de Strafvollstreckungskammer beoordeeld of de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. De kamer – bestaande uit drie rechters inclusief de voorzitter – is bij het vaststellen van de bijzondere zwaarte van de schuld gebonden aan het oordeel van de feitenrechter (het Landgericht in eerste aanleg en het Oberlandesgericht in hoger beroep). 446 Indien negatief wordt beslist op het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling, dient de kamer aan te geven op welk moment wel tot een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden overgegaan.
447
Tegen de uiteindelijke
443
BverfGE 21 juni 1977, 1 BvL 14/76. Factsheet 2011, p. 47. 445 Factsheet 2011, p. 47. 446 BVerfGE 3 juni 1992, 2 BvR 1041/88 – 2 BvR 78/89. 447 Zie noot van Swart bij HR 22 november 1999, NJ 2000, 334. 444
98
beslissing van de Strafvollstreckungskammer staat krachtens paragraaf 116 en 121 GVG hoger beroep open bij de Strafsenat van het Oberlandesgericht.
Op 8 november 2006 deed het BVerfGE een uitspraak die duidelijk aangeeft waar de levenslange gevangenisstraf aan moet voldoen.448 Ten eerste wordt door het gerecht erkend dat ook voor levenslanggestraften belangrijke ‘menselijke’ waarborgen moeten gelden. In dat kader moet de levenslanggestrafte perspectief op vrijlating hebben en bovendien op een toekomst buiten de gevangenismuren worden voorbereid. Daarnaast moet bij de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidsstelling rekening worden gehouden met de vrijheid van persoon zoals gegarandeerd in artikel 2 GG. Volgens het BVerfGE is de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange straf wegens recidivegevaar nadat de bijzondere zwaarte van de schuld dit niet meer vereist, slechts toegestaan zolang de beveiliging van de maatschappij dit daadwerkelijk vereist. Bij deze beslissing weegt de rechter het algemene belang van beveiliging van de maatschappij af tegen het individuele recht op vrijheid van de veroordeelde en speelt de gevaarlijkheidsprognose in dit onderzoek aldus een belangrijke rol.449
Ondanks het feit dat er volgens het BVerfGE regelmatig een heroverweging dient plaats te vinden van de verdere voortzetting van de levenslange gevangenisstraf, kent Duitsland geen wettelijke regeling die een regelmatige toetsing waarborgt. 450 De onduidelijkheid van het toetsingsmoment is volgens het BVerfGE echter een noodzakelijk gevolg van de veroordeling tot een in beginsel niet-tijdelijke gevangenisstraf. Doordat tijdens de tenuitvoerlegging reeds wordt aangevangen met het toewerken naar resocialisatie, worden de onzekerheden die gepaard gaan met voornoemde onduidelijkheid deels opgeheven. De veroordeelde behoudt immers te allen tijde perspectief op vrijlating.451 Daarnaast voorziet de Duitse wetgever niet in een regeling waarin van ambtswege regelmatig wordt overwogen of de vrijheidsstraf moet worden voortgezet. Zowel de veroordeelde als het openbaar ministerie kunnen echter op elk moment om vervroegde vrijlating verzoeken, mits tussen twee aanvragen hoogstens een periode van twee jaren zit.452 Indien de veroordeelde na het verstrijken van die periode nog geen nieuwe aanvraag heeft ingediend en er aanwijzingen zijn dat deze daartoe niet in de 448
BVerfGE 8 november 2006, 2 BvR 578/02 – 2 BvR 796/02. Factsheet 2011, p. 49. 450 BVerfGE 8 november 2006, 2 BvR 578/02 – 2 BvR 796/02. 451 Factsheet 2011, p. 50. 452 Paragraaf 57a StGB. 449
99
gelegenheid is, dan moet volgens het BVerfGE zonodig ambtshalve de toets worden ingeroepen.453
Concluderend lijkt te kunnen worden gesteld dat het Duitse model voldoet aan de eisen van het Europees Hof en daardoor een geschikt model kan zijn om de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang aan te scherpen. Doordat er naast de gratieprocedure tevens een tweede wettelijke mogelijkheid tot vrijlating bestaat lijkt immers een met voldoende waarborgen omkleed toetsingsmechanisme aanwezig te zijn waarbij zowel de iure als de facto voor de veroordeelde een mogelijkheid bestaat om in vrijheid te worden gesteld. Opmerking verdient dat er twee (nuance)verschillen zijn met de Nederlandse initiatieven. Ten eerste stelt het Forum de termijn voor invrijheidsstelling op minimaal twintig jaar, en ten tweede lijken de RSJ en het Forum een meer open toetsing voor ogen te hebben dan die van het Duitse model. Waar onze oosterburen de veroordeelde in vrijheid lijken te willen stellen tenzij het niet anders kan, lijken de RSJ en het Forum namelijk een toetsing te willen creëren waarbij wordt gekeken of er gronden zijn om de verdere tenuitvoerlegging van de straf te schorsen. Het achterliggende doel – het creëren van perspectief door een wettelijke termijn waarna wordt bekeken of voorwaardelijke invrijheidsstelling mogelijk is – blijft echter precies hetzelfde. 4.4.4.2
ENGELS MODEL
Zoals reeds aan de orde is gekomen454 wordt in het Verenigd Koninkrijk sinds de afschaffing van de doodstraf in 1965 een onderscheid gemaakt tussen de mandatory life sentence en de discretionary life sentence. 455 Van de eerste variant is sprake wanneer een levenslange gevangenisstraf dwingend wordt voorgeschreven en de recidivegevaarlijkheid van de gestrafte niet ter zake doet. Deze straf is gebaseerd op het life for a life-principle; de ernst van het feit rechtvaardigt de oplegging van de straf.456 Het karakter en het doel van de mandatory life sentence zijn dus enkel punitief van aard. Bij de tweede variant is de keuze voor de levenslange gevangenisstraf echter aan de rechter gelaten en bestaat de sanctie uit twee delen. Het eerste deel (de tariff) dient ter vergelding en afschrikking en wordt bij oplegging reeds vastgesteld. Na afloop daarvan moet door de Secretary of State discretionair worden beslist of het voortduren van de detentie met het oog op bescherming van de maatschappij nog steeds noodzakelijk is en het tweede gedeelte van de straf al dan niet moet ingaan. Wanneer het 453
BVerfGE 8 november 2006, 2 BvR 578/02 – 2 BvR 796/02. Zie paragraaf 2.2 van hoofdstuk 3. 455 Van Hattum 2005, p. 244. 456 Van Hattum 2005, p. 245. 454
100
risico voor de samenleving aanvaardbaar wordt geacht zal de veroordeelde in vrijheid worden gesteld en zal zijn life license gaan lopen. Daarmee wordt bedoeld dat de veroordeelde weliswaar in vrijheid wordt gesteld, maar dat deze invrijheidsstelling herroepen kan worden ‘indien dit noodzakelijk wordt geacht’. De veroordeelde krijgt dus niet zijn volledige vrijheid terug, zoals bij gratie – eveneens een mogelijkheid in het Engelse strafrecht – wel het geval is.457
In 1993 heeft de House of Lords in haar hoedanigheid van hoogste nationale rechtscollege bepaald dat beide varianten van de levenslange gevangenisstraf uit een tariff en een post-tariff bestaan.458 Het onderscheid tussen de twee verschillende levenslange gevangenisstraffen met betrekking tot het zogenaamde tariff-fixing is derhalve niet langer aanwezig, en ook een mandatory life sentence hoeft heden ten dage aldus geen levenslange straf meer in te houden.459 Net als bij de discretionary life sentence hangt het voortduren van de mandatory life sentence daarom af van de gevaarlijkheid van de veroordeelde die door tijdsverloop aan veranderingen onderhevig kan zijn en moet met betrekking tot deze straf het voortduren daarvan tussentijds worden getoetst.
Het Engelse model verschilt niet wezenlijk van het Duitse model en kan daarom tevens gezien worden als een geschikt model om de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang aan te scherpen. Beide landen kennen immers een verplicht uit te zitten periode van vergelding alvorens kan worden overgegaan tot een toetsing van de delictgevaarlijkheid van de veroordeelde en de beveiliging van de maatschappij. Een verschil is echter dat waar in Duitsland de termijn van het eerste gedeelte van de straf vastgesteld is door de wet, het in Engeland de rechter is die hierover bevoegd is te beslissen. Het advies van de RSJ en het wetsvoorstel van het Forum lijken aldus het meest aan te sluiten bij het Duitse model. 4.5
CONCLUSIE
Middels dit hoofdstuk heb ik getracht een antwoord te formuleren op de vraag: Waarom en op welke wijze beogen de RSJ en het Forum Levenslang tot een aanpassing van de huidige regeling van levenslang te komen en wegen de voordelen van die wijze op tegen de nadelen daarvan?. Ten eerste is gebleken dat het advies van de RSJ genaamd Levenslang, perspectief 457
Van Hattum 2005, p. 245 en Gaarthuis 2007, p. 64-66. Doody vs. Secretary of State of the Home Department (1994) 1 AC 531. 459 Van Hattum 2005, p. 249. 458
101
op verandering van 1 december 2006 uit twee concrete doelen bestaat, namelijk wijziging van de huidige bejegening van de levenslanggestrafte binnen de tenuitvoerlegging van zijn straf en het realiseren van uitzicht voor de gedetineerde op verandering in die tenuitvoerlegging. Met betrekking tot het tweede doel acht de Raad, uit het oogpunt van humane strafrechtstoepassing, invoering van een reëel perspectief op mogelijke verandering van de detentiesituatie en eventuele terugkeer in de samenleving voor levenslanggestraften ‘essentieel’. De Raad doet daarom een concrete aanbeveling: invoering van een periodieke toetsing. Bij voorkeur zou deze toetsing moeten geschieden door een rechter, en zou het eerste toetsingsmoment plaats moeten vinden na een periode van vijftien jaren. De voorkeur voor een rechterlijke toets impliceert volgens de RSJ uiteraard niet dat de mogelijkheid tot het indienen van individuele gratieverzoeken kan vervallen. Uit het aanvullend advies van 6 maart 2008 is gebleken dat er veel steun bestaat voor de aanbevelingen uit het advies Levenslang en dat ook voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak een discussie over een rechterlijke toetst niet afwijst.
Het wetsvoorstel van het in juni 2008 opgerichte Forum Levenslang genaamd Wijziging van het wetboek van strafrecht en de wet op de rechterlijke organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslanggestraften van juli 2011 ziet op het creëren van een vorm van tussentijdse toetsing met uitzicht op een mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de levenslang gedetineerde. Middels invoering van de artikelen 15m tot en met 15w na het reeds bestaande artikel 15l van het Wetboek van Strafrecht stelt het Forum voor dat voorwaardelijke invrijheidsstelling mogelijk wordt na minimaal 20 jaar detentie en dat een aanvraag daartoe na 18 jaar detentie kan worden ingediend. Het verzoek daartoe kan worden ingediend door de veroordeelde of het openbaar ministerie en wordt behandeld door de penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem, bestaande uit drie raadsheren en twee gedragsdeskundigen. Er staat geen beroep open tegen de beslissing van dit college. Om de geleidelijke terugkeer naar de vrije samenleving op den duur mogelijk te maken zal mede een zogenaamde volgprocedure moeten worden (her)ingevoerd.
Gebleken is voorts dat invoering van een rechterlijke periodieke toets geen warm onthaal heeft mogen genieten in de politiek. Desalniettemin heb ik op drie niveaus vastgesteld dat de voordelen van implementatie van één van de geopperde initiatieven opwegen tegen de nadelen daarvan. Op individueel niveau staat het belang van de levenslanggestrafte recht
102
tegenover dat van het slachtoffer of diens nabestaanden. Echter is het ten eerste niet vanzelfsprekend
dat
bij
invoering
van
een
periodieke
rechterlijke
toets
elke
levenslanggestrafte ook daadwerkelijk in vrijheid wordt gesteld, ten tweede zijn er vanuit de kant van het slachtoffer ook tegengestelde geluiden te horen, en ten derde is niet gebleken dat onder het vroeger gevoerde beleid de belangen van slachtoffers en nabestaanden uit het oog zijn verloren. Op het niveau van de rechtsstaat is duidelijk geworden dat mits er geen cultuuromslag plaatsvindt binnen de Nederlandse maatschappij en politiek, implementatie van één van de geopperde initiatieven niet realiseerbaar lijkt. Echter lijkt dit gezien het feit dat levenslang volgens de politiek ook als levenslang wordt bestempeld in de toekomst wel noodzakelijk. Wanneer Nederland consequent gratieverzoeken zal blijven afwijzen zal dit op enig moment namelijk een botsing opleveren met het Europees Hof wegens strijd met artikel 3 en artikel 5 van het EVRM. Daarnaast geldt dat gratie een instrument is dat aan politieke invloeden onderhevig is, en dat daarom een rechterlijke toets de voorkeur verdient. Ten slotte heb ik op wetssystematisch niveau aangetoond dat het ‘nadeel’ dat de levenslange gevangenisstraf in haar aard wordt aangetast niet kan opwegen tegen het voordeel dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf dan niet meer op gespannen voet staat met het resocialisatiebeginsel. Dit nadeel behoeft mijns inziens immers niet per se als nadeel te worden gekwalificeerd, gezien het feit dat invoering van een periodieke toetsing de scherpte zou kunnen wegnemen van de keuze tussen vergelding en beveiliging enerzijds en proportionaliteit anderzijds. Bovenstaande redenen hebben aldus geleid tot de vaststelling dat de balans door moet slaan naar het invoeren van een periodieke rechterlijke toets.
Duitsland en Engeland blijken eventueel een inspiratiebron te kunnen zijn voor nieuwe Nederlandse regelgeving omtrent invoering van een periodieke rechterlijke toetsing. Beide landen hebben hun systeem ingericht volgens de eisen van het Europees Hof en kunnen mede gezien het feit dat hun structuur van de levenslange gevangenisstraf overeenkomt met die van Nederland worden gezien als geschikte modellen om de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang aan te scherpen. Aangezien de invulling van de toetsingsgronden in het wetsvoorstel van het Forum aan de rechtspraktijk overgelaten moet worden, is het voor Nederland aldus wellicht raadzaam over de grens te kijken mocht zij besluiten over te gaan tot invoering van een periodieke rechterlijke toetsing.
103
104
5.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Het doel van onderhavig onderzoek was om een bijdrage te leveren aan de actuele discussie omtrent de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De vraag die hierbij centraal stond is: Lossen de geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang de bezwaren omtrent de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in voldoende mate op? Middels dit laatste hoofdstuk zal ik een antwoord formuleren op deze vraag.
De huidige tenuitvoerlegging? Sedert de introductie in 1811 heeft de levenslange gevangenisstraf geen gemakkelijk bestaan gekend. Ten eerste is de sanctie vanaf dat moment afwisselend wel en niet opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, en ten tweede heeft de uiteindelijke invoering in 1870 tot een felle discussie geleid tussen voor- en tegenstanders daarvan. Bovendien lijkt de discussie anno 2013 – maar liefst 143 jaar later – nog steeds niet beklonken. De gratieprocedure (die gelijktijdig met de levenslange sanctie is ingevoerd als pleister op de wond) is inmiddels aan fundamentele wijzigingen onderworpen, en niet iedereen lijkt het daarmee eens te zijn. Waar vóór 1986 sprake was van automatische gratieverlening na een positieve uitkomst van een onderzoek na circa 15 jaar, lijkt de kans om gegratieerd te worden sinds de gratieverlening aan Hans van Zon in dat jaar namelijk vrijwel nihil. Zowel de politiek als de rechterlijke macht lijken de levenslange gevangenisstraf heden ten dage steeds meer te zien als een permanente verwijdering uit de maatschappij. De levenslange sanctie is daarom in de afgelopen dertig jaar van een sluimerend instituut tot een levende realiteit verworden.
De bezwaren? De wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf hebben geleid tot verschillende bezwaren uit diverse invalshoeken. Ten eerste zijn er kanttekeningen te plaatsen bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf, aangezien de rechter op dat moment geen inzicht heeft in toekomstige ontwikkelingen die de gronden van die oplegging – vergelding dan wel beveiliging – te niet zouden kunnen doen. Ten tweede lijkt de Nederlandse levenslange gevangenisstraf in strijd te zijn met artikel 5, vierde lid, van het EVRM en ligt een schending van artikel 3 van het EVRM in de toekomst vermoedelijk in het verschiet. Nederland neemt met haar wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange
105
gevangenisstraf dan ook een uitzonderingspositie in binnen Europa. Een derde bezwaar is dat de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange sanctie in strijd is met het resocialisatiebeginsel, omdat deze tenuitvoerlegging niet zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Ten vierde kan de levenslange gevangenisstraf ernstige psychische gevolgen hebben voor de levenslanggestrafte. Desalniettemin blijkt uit diverse onderzoeken wel dat daarbij gecorrigeerd moet worden voor individuele karakteristieken. Ten slotte kleven aan de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf enkele overige bezwaren, namelijk 1) dat van de levenslange gevangenisstraf niet de preventieve werking uitgaat die wordt verwacht, 2) dat er een flink prijskaartje hangt aan de uitvoering daarvan, 3) dat het corrigeren van vormverzuimen bij oplegging van de levenslange sanctie niet mogelijk is middels het aanpassen van de strafmaat, en 4) dat het opleggen van de levenslange gevangenisstraf resulteert in (beperkte) immuniteit met betrekking tot de sanctionering van andere strafrechtelijke delicten.
De geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang? Gezien het niet geringe aantal bezwaren dat te relateren is aan de levenslange gevangenisstraf is het niet verwonderlijk dat door zowel juristen als Nederlandse organisaties verschillende aanpassingen worden voorgesteld. De RSJ acht, vanuit het oogpunt van een humane strafrechtstoepassing, invoering van een reëel perspectief op mogelijke verandering van de detentiesituatie en eventuele terugkeer in de samenleving voor levenslanggestraften ‘essentieel’. De Raad adviseert daarom invoering van een rechterlijke toetsing na 15 jaar met een periodieke toetsing in de periode daarna. Het wetsvoorstel van het Forum Levenslang ziet eveneens op het creëren van een vorm van tussentijdse toetsing met uitzicht op een mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het Forum stelt voor dat een rechterlijke toetsing plaatsvindt na 20 jaar en dat er tevens een volgprocedure wordt (her)ingevoerd. Ondanks het feit dat invoering van een dergelijke rechterlijke periodieke toets geen warm onthaal heeft mogen genieten in de politiek, heb ik op zowel individueel, rechtsstatelijk als wetssystematisch niveau vastgesteld dat de voordelen van invoering van een dergelijke toets opwegen tegen de nadelen daarvan. Bij implementatie van het wetsvoorstel zou ter aanscherping daarvan eventueel inspiratie opgedaan kunnen worden uit de Duitse en Engelse regelgeving omtrent de levenslange gevangenisstraf.
106
Oplossing? Invoering van een periodieke rechterlijke toets biedt ten eerste een oplossing voor de bezwaren die te relateren zijn aan de gronden voor het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Wanneer immers na 15 of 20 jaar opnieuw wordt getoetst of de gronden voor de levenslange gevangenisstraf nog steeds aanwezig zijn, wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar dat de rechter ten tijde van het uitspreken van het vonnis geen rekening kan houden met toekomstige ontwikkelingen. Zo is het denkbaar dat zich in de loop der tijd veranderingen ten aanzien van de vergeldingsbehoefte kunnen voordoen, alsmede dat het gevaar dat de veroordeelde voor de samenleving vormt vermindert of zelfs verdwijnt. In dat licht bezien zou een rechterlijk vonnis, dat een momentopname is, niet het laatste woord moeten zijn over de duur van de straf. Door middel van een periodieke rechterlijke toets kan na verloop van tijd opnieuw een oordeel worden geveld over de vergeldingsbehoefte en/of de noodzaak tot beveiliging van de samenleving en kan deze problematiek aldus opgelost worden.
Ten tweede biedt invoering van een periodieke rechterlijke toets een oplossing voor het bezwaar dat de Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is of in de toekomst in strijd komt met het EVRM. Volgens artikel 5, vierde lid, van het EVRM moet de voortdurende detentie aan rechtmatigheidstoetsing onderhevig zijn. Het Nederlandse systeem lijkt door het momenteel streng gehanteerde gratiebeleid niet te voldoen aan deze norm, gezien de afwezigheid van een tussentijdse toets van de detentie, de onmogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidsstelling en het ontbreken van beleid omtrent ambtshalve gratiëring. Om strijd met artikel 5, vierde lid, van het EVRM te voorkomen, biedt invoering van een periodieke rechterlijke toetsing aldus een oplossing. Daarnaast lijkt ook strijd met artikel 3 van het EVRM in de toekomst een reëel bezwaar. Om van een humane behandeling te kunnen spreken is het volgens het Europees Hof van belang dat er zowel de iure als de facto een kans op vrijlating bestaat. Vooralsnog is er in Nederland nog geen sprake van een levenslange gevangenisstraf die als irreducible moet worden gekwalificeerd, omdat niet met zekerheid te zeggen is dat er een beleidswijziging met betrekking tot de gratieprocedure is ingevoerd. Hoe langer Nederland echter gratieverzoeken blijft afwijzen, des te meer schuift de levenslange gevangenisstraf in deze richting en des te groter wordt de kans op schending van artikel 3 van het EVRM. Invoering van een periodieke rechterlijke toets biedt een oplossing voor deze problematiek, omdat er dan zowel een juridische als een feitelijke mogelijkheid bestaat om de straf te verkorten en het Europees Hof de levenslange sanctie dan niet snel als een onmenselijke behandeling zal kwalificeren.
107
Invoering van een periodieke rechterlijke toetsing biedt ten derde eveneens een oplossing voor het bezwaar dat de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met het resocialisatiebeginsel. Aangezien levenslang heden ten dage lijkt te worden gezien als ‘een leven lang’, wordt gedurende de detentie niet gewerkt aan de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving. De tenuitvoerlegging van die straf is dan immers niet gericht op het laten resocialiseren van de levenslanggestrafte. Indien echter een op de levenslange gevangenisstraf geënte regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de wet wordt geïncorporeerd, kan wél recht worden gedaan aan het resocialisatiebeginsel zoals neergelegd in nationale en internationale regelgeving. Door middel van invoering van een periodieke rechterlijke toets waarbij een concreet en realiseerbaar perspectief op voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt geboden kan deze problematiek aldus opgelost worden.
Of invoering van een periodieke rechterlijke toets ten vierde ook een oplossing biedt voor het feit dat de levenslange gevangenisstraf psychische consequenties kan hebben voor de levenslanggestrafte
is
lastig
vast
te
stellen.
Dat
naast
levenslange
ook
lange
vrijheidsbeneming (waar wel een reëel uitzicht op vrijlating bestaat) de lichamelijke en psychische gezondheid van de gedetineerde sterk kan beïnvloeden, mag immers een feit van algemene bekendheid worden genoemd. Wel kan in het algemeen gesteld worden dat een vrijheidsstraf dieper ingrijpt in het leven van de betreffende persoon naarmate de straf langduriger is. (Ernstige) psychische consequenties voor de gestrafte behoren echter altijd tot de mogelijkheid, aangezien elke gedetineerde zijn detentieperiode op een andere manier beleeft en er daarom gecorrigeerd moet worden voor individuele karakteristieken. Desalniettemin zou het bieden van perspectief in de vorm van een periodieke rechterlijke toets een oplossing kunnen zijn voor het terugdringen van psychische gevolgen voor de levenslanggestrafte. Een hernieuwde betekenis van de dimensie ‘tijd’ en zingeving van zowel het leven als detentie kan volgens onderzoek immers gerealiseerd worden door het mogelijk maken van arbeid, zelfstudie of andere activiteiten, waarbij op den duur toegewerkt wordt naar
detentiefasering
en
vrijheden.
Door
middel
van
het
invoeren
van
vaste
toetsingsmomenten kan de detentie kortom zinvoller ingevuld worden. Indien daarnaast de initiatieven met betrekking tot een apart gevangenisregime voor deze groep (beter) uitgewerkt worden en er meer aandacht wordt besteed aan de psycho-medische begeleiding van de gedetineerde zou het programma MGW een eerste stap in de richting van dit beleid kunnen zijn.
108
Ten slotte biedt invoering van een periodieke rechterlijke toetsing een oplossing voor enkele van de overige bezwaren die aan de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf kleven. De vraag of de invoering van een dergelijke toets de preventieve werking van de levenslange gevangenisstraf zou verhogen is echter niet te beantwoorden. Inderdaad lijkt het zo te zijn dat de opbrengst in criminaliteitsreductie bij strenger straffen minder is dan gedacht wordt, maar dit hoeft niet automatisch te betekenen dat de preventieve werking wordt verhoogd indien de straf minder zwaar wordt gemaakt. Daarenboven is het maar zeer de vraag of een periodieke rechterlijke toetsing de zwaarte van de straf logischerwijs vermindert. Wel zorgt invoering van een dergelijke toets voor een kleiner prijskaartje. Voorwaardelijke invrijheidsstelling is immers goedkoper dan het ten uitvoer leggen van de gehele levenslange sanctie. Met betrekking tot de gevolgen voor de maatschappij en het Rijk valt dan ook te concluderen dat invoering van een periodieke rechterlijke toets in ieder geval één van de twee bezwaren oplost, en mogelijk zelfs allebei. Ten aanzien van de pragmatische bezwaren zou invoering van een dergelijke toets ten derde eventueel het bezwaar op kunnen lossen dat het corrigeren van vormverzuimen bij oplegging van de levenslange sanctie niet mogelijk is middels het aanpassen van de strafmaat. Wanneer er bijvoorbeeld voor wordt geopteerd dat het eerste toetsingsmoment bij het verdisconteren van vormverzuimen een bepaalde periode wordt opgeschoven, kan deze problematiek worden opgelost. Eenzelfde oplossing kan aldus geboden worden bij het bezwaar dat het opleggen van de levenslange gevangenisstraf momenteel resulteert in (beperkte) immuniteit met betrekking tot de sanctionering van andere strafrechtelijke delicten. Door middel van het kunnen opschuiven van het eerste toetsingsmoment heeft de rechter dan immers een stok achter de deur bij het opleggen van bijvoorbeeld een schadevergoedingsmaatregel of geldboete. Desalniettemin lijkt mij deze oplossing wellicht niet realiseerbaar. Een dergelijke grote aanpassing van de regeling van de periodieke rechterlijke toetsing moet mijns inziens namelijk disproportioneel worden geacht ten opzichte van het uiteindelijk te dienen doel daarvan. Een meer realistische en bovendien gemakkelijkere oplossing lijkt mij het creëren van meer vrijheden of gunsten bínnen de levenslange sanctie.
In voldoende mate? “In voldoende mate” betekent mijns inziens dat er na implementatie van een van de geopperde initiatieven sprake moet zijn van een rechtvaardige levenslange gevangenisstraf. Uiteraard hoeft het niet zo te zijn dat een periodieke rechterlijke toetsing een oplossing biedt voor álle bezwaren, omdat de levenslange gevangenisstraf immers een straf is die zwaar
109
behoort te zijn. Dat het ondergaan van een levenslange gevangenisstraf daarom een negatieve impact kan hebben op de gemoedstoestand van de betrokkene(n), is mijns inziens een niet te voorkomen consequentie van de vergeldende werking van die straf. De levenslange sanctie moet desalniettemin wel als een proportionele en humane straf kunnen worden gekwalificeerd. Buiten genoemde kanttekening biedt invoering van een periodieke rechterlijke toetsing een oplossing voor bijna alle bezwaren omtrent de huidige tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat de geopperde initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang de bezwaren omtrent de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in voldoende mate oplossen. De onderzoeksvraag moet positief beantwoord worden.
Aanbevelingen Nu gebleken is dat invoering van een periodieke rechterlijke toetsing de bezwaren tegen de huidige Nederlandse tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in voldoende mate wegneemt, kan ik slechts aanbevelen dat Nederland het advies van de RSJ ter harte neemt en/of over gaat tot implementatie van het wetsvoorstel van het Forum Levenslang. Aangezien de invulling van de toetsingsgronden in het wetsvoorstel aan de rechtspraktijk overgelaten moet worden, is het voor Nederland wellicht raadzaam om over de grens te kijken. Het Duitse model lijkt mij het meest geschikt als inspiratiebron om het wetsvoorstel aan te scherpen. Duitsland heeft haar systeem ingericht volgens de eisen van het Europees Hof, de structuur van de levenslange gevangenisstraf komt overeen met die van Nederland (Duitsland heeft tevens een goedwerkend gratiemechanisme), en het punitieve gedeelte van de straf is vastgesteld door de wet (in tegenstelling tot Engeland waar de rechter daartoe bevoegd is). Het Duitse model lijkt aldus het meeste aan te sluiten bij het advies van de RSJ en het wetsvoorstel van het Forum Levenslang en zou daarom het beste kunnen dienen als inspiratiebron om de Nederlandse regeling aan te vullen dan wel aan te scherpen.
Summa summarum Nelson Mandela – een in mijn ogen zeer bewonderenswaardige man – heeft de crux van onderhavig onderzoek prachtig verwoord: “It is said that no one truly knows a nation until one has been inside its jails. A nation should not be judged by how it treats its highest citizens, but its lowest ones.” Het lijkt mij daarom wijs dat Nederland zich met betrekking tot het al dan niet invoeren van een periodieke rechterlijke toets over deze woorden gaat beraden. Wellicht dat er dan in de toekomst wél weer streepjes op de muur geschreven kunnen worden.
110
111
BRONVERMELDING
LITERATUURLIJST BOEKEN Bilderdijk 1811 W. Bilderdijk, Code Pénal, Édition officielle | Wetboek van het Strafrecht. Officiele uitgave, Amsterdam/Rotterdam: Joh. Allart en Immerzeel en Comp. 1811.
Cohen & Taylor 1972 S. Cohen & L. Taylor, Psychological Survival. The Experience of Long-Term Imprisonment, Harmondsworth: Penguin 1972.
Franke 1990 H. Franke, Twee eeuwen gevangen, misdaad en straf in Nederland, Utrecht: Het Spectrum 1990.
Goffman 1961 E. Goffman, Asylums, essays on the social situation of mental patients and other inmates, New York: Doubleday 1961.
Goffman 1975 E. Goffman, Totale instituties, Rotterdam: Universitaire Pers Rotterdam 1975.
Moerings, Boone & Franken 2008 M. Moerings, M. Boone, A.A. Franken, Meningen van gedetineerden. Vijftig jaar later, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008.
Noyon-Langemeijer 1954 Noyon-Langemeijer, Het Wetboek van Strafrecht, Gouda: Quint 1954.
Rijksen 1958
112
R. Rijksen, Meningen van gedetineerden over de strafrechtspleging, Assen: Van Gorcum 1958 en begeleidende brief prof. dr. G.Th. Kempe en dr. R. Rijksen, Criminologisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, januari 1959.
Rijksen 1967 R. Rijksen, Vijf jaar tot levenslang. Langgestraften in de gevangenis te Breda, Alphen aan de Rijn: Samson 1967.
Smidt 1891 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht: volledige verzameling van regeeringsontwerpen, gewisselde stukken,gevoerde beraadslagingen, enz., Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891.
Vis 1999 M.J. Vis (red.), Dossierkennis 24263, Penitentiaire Beginselenwet, Deventer: Kluwer 1999.
Van der Zee 2012 S. van der Zee, Het Staatshotel. De bajes, stortplaats van de samenleving, Breda: Uitgeverij De Geus 2012.
ARTIKELEN Anker 2004 H. Anker, ‘Levenslange gevangenisstraf in de schijnwerpers’, Nieuwsbrief Strafrecht 2004, 4.
Anker 2011 W. Anker, ‘Levenslang. Enige feiten en ontwikkelingen op het gebied van de levenslange gevangenisstraf’, Strafblad 2011, 1.
Baan 1957 P.A.H. Baan, ‘Het gevaar voor psychische misvorming’, in: R. Rijksen e.a., De lange gevangenisstraf, Assen: Van Gorcum 1957.
Bertram 2012
113
L. Bertram, ‘Imprisonment as an alternative to the death penalty: Historical observations complementary to an emerging discussion’, in: H. Nelen & J. Claessen (red.), Beyond the Death Penalty: Reflections on Punishment, Antwerpen: Intersentia 2012.
Bleichrodt 2006a F.W. Bleichrodt, Een leven lang. De levenslange gevangenisstraf en de longstay in het kader van de terbeschikkingstelling in onderlinge samenhang bezien (oratie Groningen), Deventer: Kluwer 2006
Bleichrodt 2006b F.W. Bleichrodt, ‘De voorwaardelijke invrijheidstelling in ere hersteld’, DD 2006, 10.
Blekxtoon 2003 R. Blekxtoon, ‘Levenslang. (Een kijkje bij de buren).’, NJB 2003, 24.
De Bont & Meijer 2013 T. de Bont & S. Meijer, ‘Perspectief voor levenslanggestraften?’, Justitiële Verkenningen 2013, 39-2.
Boone 2004 M. Boone, ‘Het minimum van levenslang’, NJCM-Bulletin 2004, 3.
Casier & De Hert 2012 I. Casier & P. de Hert, ‘De levenslange gevangenisstraf: geen evident mensenrechtelijk alternatief voor de doodstraf’, Panopticon 2012, 2.
Van Dijk 2009 J.J.M. van Dijk, ‘De komende emancipatie van het slachtoffer. Naar een verbeterde rechtspositie voor gedupeerden van misdrijven’, Tijdschrift voor herstelrecht 2009, 9.
Ellenbroek 2009 Ellis Ellenbroek, ‘Voor de rest van het leven?’, Nieuwsbericht Trouw 02-05-2009.
Elzinga & Van Hattum 2006
114
H.K. Elzinga & W.F. van Hattum, ‘Het wetsontwerp voorwaardelijke invrijheidstelling en de levenslange gevangenisstraf’, NJB 2006, 24.
Gaarthuis 2007 R.S.T. Gaarthuis, ‘De levenslange gevangenisstraf in Engeland en Wales: een reconstructie, Ontmoetingen. Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch gezelschap 2007, 13.
Groenhuijsen 1999 M.S. Groenhuijsen, ‘Levenslange gevangenisstraf in Nederland’, DD 1999, 29.
Hamer & De Bont 2005 G.P. Hamer & T. de Bont, ‘Levenslang getoetst’, NJB 2005, 43.
Van Hattum 2005 W.F. van Hattum, ‘Het irrationele van de levenslange straf. De levenslange gevangenisstraf in Nederland in het licht van de rechtspraak van het EHRM en andere Europese ontwikkelingen’, in: A. Harteveld, D.H. de Jong & E.F. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling (Kniggebundel), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005.
Van Hattum 2006 W.F. van Hattum, ‘De levenslange gevangenisstraf en de toevalsfactor’, DD 2006, 52.
Van Hattum 2007 W.F. van Hattum, ‘Perspectief op verandering’, Sancties 2007, 1.
Van Hattum 2009 W.F. van Hattum, ‘In de daad een mens. De gratieprocedure levenslanggestraften: departementaal beleid en magistratelijk toezicht, vroeger en nu’, DD 2009, 24.
Van Hattum 2010 W.F. van Hattum ‘De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Levenslange gevangenisstraf behoort in beginsel tijdelijk te zijn’, Rechtsgeleerd magazijn THEMIS 2010, 1.
115
Van Hattum 2012 W.F. van Hattum, ‘Het Forum Humane tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf, AA 2012, 4.
Hirsch Ballin 2010 E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Van twee kanten. De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De duur van de levenslange gevangenisstraf’, Rechtsgeleerdheid Magazijn THEMIS 2010, 2.
Hol & Ten Voorde 2001 C. Hol & J.M. ten Voorde, ‘Levenslange executie in Nederland, aanvaardbare executie?’, AA 2001, 9.
Van der Horst 2006 M. van der Horst, ‘De Vindplaats’, Trema, 2006-7.
De Keijser 2000 J.W. de Keijser, Punishment and purpose. From moral Theory to Punishment in Action (diss. Leiden), Amsterdam: Thela Thesis 2000.
Kelk 2004 C. Kelk, ‘Tussen tijdelijk en levenslang: alleen een strafgat?, DD 2004, 33.
Kelk 2010 C. Kelk, ‘Straffen: hoe zwaarder hoe beter?’, AA 2010, 2.
Van Laanen 2003 F. van Laanen, ‘Levenslange gevangenisstraf in het sanctiestelsel van de eenentwintigste eeuw’, in: M.S. Groenhuijsen & J.B.H.M. Simmelink (red.), Glijdende schalen (De Hullubundel), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003.
Leijten 2000 J. Leijten, ‘Tussen twintig jaar en levenslang’, NJB 2000, 25.
116
Raes 2009 B.C.M. Raes, ‘Er is geen tijd of er is niets dan tijd? Een korte beschouwing over de tijdsbeleving van levenslanggestraften’, in: F.A.M.M. Koenraadt, I. Weijers (red.), Vrijheid en Verlangen (Mooijbundel), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009.
Van de Sande 2007 L. van de Sande, ‘De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, een paradoxale taak. Een beschouwing vanuit de praktijk van het Nederlandse gevangeniswezen’, Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, 2007, 13.
Scheepmaker 2013 M. Scheepmaker, ‘Voorwoord’, Justitiële Verkenningen 2013, 39-2.
Schravendijk 1957 O.E. Schravendijk, 'Praktijk der levenslange gevangenisstraf. Enige gegevens omtrent het verloop sinds 1886 van de aan commune delinquenten opgelegde levenslange gevangenisstraf', Maandschrift voor het gevangeniswezen 1957, p. 194-200.
Verpalen 2004 M.J.M. Verpalen, ‘De ruimte tussen zeer lang en levenslang’, Sancties 2004, 2.
Ten Voorde 2002 J.M. ten Voorde, ‘Weer die levenslange gevangenisstraf’, NJB 2002, 27.
Ten Voorde 2003 J.M. ten Voorde, ‘Het ontstaan en de ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf in Nederland’, Sancties 2003, 5.
Weerman, De Keijser & Huisman 2009 F.M. Weerman, J.W. de Keijser & W. Huisman, ‘Criminologie’, DD 2009, 6.
117
RAPPORTEN, ONDERZOEKEN & AANBEVELINGEN Anker & Anker Strafrechtadvocaten 2005 Anker & Anker Strafrechtadvocaten, Overzicht levenslang gestraften in Nederland, 2005 (bijgewerkt tot 29-01-2013).
Boom, Kuypers & Moene 2008 A. ten Boom, K.F. Kuypers & M.H. Moene, Behoeften van slachtoffers van delicten. Een systematische literatuurstudie naar behoeften zoals door slachtoffers zelf geuit, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008.
Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010 WODC, Criminaliteit en rechtshandhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. (Te raadplegen via www.cbs.nl, zoek op criminaliteit en rechtshandhaving 2010)
Factsheet 2011 Stichting Forum Levenslang, Factsheet. Feitelijke gegevens over de levenslange gevangenisstraf, Groningen: Stichting Forum Levenslang 2011. (Te raadplegen via www.forumlevenslang.nl/factsheet.pdf)
RSJ 2006 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Levenslang, perspectief op verandering, advies van 1 december 2006. (Te raadplegen via www.rsj.nl, zoek op levenslang).
RSJ 2008a Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Nieuwsbrief Congres ‘De jaren tellen’, 6 maart 2008. (Te raadplegen via www.rsj.nl, zoek op levenslang).
RSJ 2008b Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Levenslang, aanvulling op het advies Levenslang d.d. 1 december 2006, advies van 29 april 2008.
118
(Te raadplegen via www.rsj.nl, zoek op levenslang).
Wetsvoorstel 2011 Stichting Forum Levenslang, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de Rechterlijke Organisatie in verband met de aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling voor levenslanggestraften, Groningen: Stichting Forum Levenslang 2011. (Te raadplegen via www.forumlevenslang.nl). ELEKTRONISCHE BRONNEN www.cbs.nl www.commissievantoezicht.nl www.forumlevenslang.nl www.rechtspraak.nl www.rijksoverheid.nl www.rsj.nl www.sofeer.nl www.telegraaf.nl www.trouw.nl
REGELGEVING EN PARLEMENTAIRE DOCUMENTATIE WETTEN, BESLUITEN, REGELINGEN EN VERDRAGEN Raad van Europa, Comité van Ministers, Resolution (76) 2: On the treatment of longterm prisoners, 17 February 1976. Raad van Europa, Comité van Ministers, Recommendation 2003 (22) on conditional release (parole), 24 September 2003.
Besluit van 11 december 1813 (houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke Regtsoefening in de Vereenigde Nederlanden), Stb. 1813, 10. Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, Stcrt. 12 september 2000, nr. 176. Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. Wet van 7 april 2005, Stb. 2005, 194 (Kamerstukken 29 413).
119
Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 (Kamerstukken 28 495). Wet van 22 december 2005 (herijking wettelijke strafmaxima), Stb. 2006, 11 (Kamerstukken 28 484). Wet van 6 december 2007 (tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidsstelling in een voorwaardelijke invrijheidsstelling), Stb. 2007, 500. Wet van 17 december 2009 (ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces), Stb. 2010, 1 (Kamerstukken 30 143). PARLEMENTAIRE STUKKEN Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972. Aanhangsel Handelingen II 2011/12, 832. Circulaire d.d. 7 juni 1978, nr. 133/378 PI 1980, 79. Handelingen II 1828/29, I, p. 60. Handelingen II 1869/70, p. 1483-1488. Handelingen II 1880/81, p. 120-125. Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307-2308. Handelingen II 1966/67, p. 100. Handelingen II 1971/72, 11 714, nr. 3. Handelingen II 2008/09, 22, p. 1727-1729. Kamerstukken I 1987/88, 19 075, nr. 22a. Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 33. Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 40. Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3-4. Kamerstukken II 1972/73, 11 714, nr. 3. Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3. Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3. Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3. Kamerstukken II 2002/03 VI, nr. 8. Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34. Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VI, nr. 167. Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 147. Kamerstukken II 2005/06, 30 513, nr. 3. Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VI, nr. 7.
120
Kamerstukken II 2007/08, 24 587-31 200 VI, nr. 236. Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 377. Kamerstukken II 2009/10, 31 700 VI, nr. 62. Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 2 en 3. Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 14. Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464 en 473. JURISPRUDENTIE Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens ACtHR 30 May 1999, Ser. C No. 52 (Castillo Petruzzi et al/Peru).
Bundesverfassungsgericht BverfGE 21 juni 1977, 1 BvL 14/76. BVerfGE 3 juni 1992, 2 BvR 1041/88 – 2 BvR 78/89. BVerfGE 8 november 2006, 2 BvR 578/02 – 2 BvR 796/02.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77 (Kotälla/Nederland). EHRM 24 oktober 1979, nr. 6301/73 (Winterwerp/Nederland). EHRM 5 november 1981, nr. 7215/75 (X/Verenigd Koninkrijk). EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks/Verenigd Koninkrijk). EHRM 18 juli 1994, nr. 15484/89 (Wynne/Verenigd Koninkrijk). EHRM 14 december 2000, nr. 44190/98 (Nivette/Frankrijk). EHRM 16 oktober 2001, nr. 71555/01 (Einhorn/Frankrijk). EHRM 28 mei 2002, nr. 46295/99 (Stafford/Verenigd Koninkrijk). EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk). EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). EHRM 29 juni 2010, nr. 55872/08 (Sowerby/Nederland). EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 (Iorgov/Bulgarije II). EHRM 16 november 2010, nr. 66746/09 (Boons/Nederland II). EHRM 5 april 2011, nr. 4413/06 (Törköly/Hongarije).
121
EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).
Hoge Raad HR 3 mei 1955, NJ 1955, 684, m.nt. BVAR. HR 18 juni 1963, NJ 1962, 92. HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255. HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435. HR 9 november 1999, NJ 2000, 334. HR 22 november 1999, NJ 2000, 334. HR 26 juni 2001, LJN ZD2880. HR 22 maart 2005, LJN AS5881. HR 19 april 2005, LJN AS5556. HR 28 februari 2006, LJN AU9381. HR 14 maart 2006, LJN AU5496. HR 8 juli 2008, S07/11328. HR 16 juni 2009, LJN BF374, NJ 2009, 602.
Gerechtshoven Hof Amsterdam 8 juli 2011, LJN BR1197. Hof ’s-Gravenhage 1 december 1954 (niet gepubliceerd). Hof ’s-Gravenhage, 18 juni 2004, LJN AP284. Hof ’s-Gravenhage 13 mei 2008, LJN BD0707. Hof ’s-Gravenhage 3 maart 2011, LJN BP6640. Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, LJN BP8649. Hof ’s-Hertogenbosch 30 juli 2002, LJN AE5920. Hof ’s-Hertogenbosch 14 juli 2005, LJN AT9335. Hof Leeuwarden 5 juni 1962 (niet gepubliceerd).
Rechtbanken Rechtbank ‘s-Gravenhage 12 februari 2003, LJN AF4440. Rechtbank ‘s-Gravenhage 2 februari 2010, LJN BL1698. Rechtbank Haarlem 20 januari 2009, LJN BH0323. Rechtbank Utrecht 28 april 2010, LJN BM2730.
122