Universiteit Gent 2013-2014
Gedachtegoed en realiteit van een heilige oorlog: Karl Mannheim toegepast op Imperiaal Japan en Indonesië.
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, vakgroep Talen en culturen van Zuid- en Oost-Azie, door Brijs Annelies voor het behalen van de academische graad van Master in de Oosterse talen en culturen.
INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING ............................................................................................................................ 3 1.1. BESPREKING VAN DE VRAAGSTELLING EN OPBOUW VAN DE PAPER. ........................................ 4 1.2. METHODOLOGISCHE BENADERING. .......................................................................................... 6 1.3. DEFINIËRING VAN CONCEPTEN. ................................................................................................ 7 1.3.1. Imperialisme en kolonisatie ............................................................................................... 7 1.3.2. Propaganda, gedachtegoed en ideologie ......................................................................... 11 ü ü
Propaganda ......................................................................................................................................................... 11 Ideologie ............................................................................................................................................................ 13
1.3.3. Staats-shintō, keizer en kokutai ........................................................................................ 13 2. IDEOLOGIE EN UTOPIA: THEORIE EN CONCEPTEN ................................................. 16 2.1. UITEENZETTING METHODOLOGIE. .......................................................................................... 16 ü ü ü
Kennissociologie ................................................................................................................................................ 16 Ideologie ............................................................................................................................................................ 20 Utopia ................................................................................................................................................................. 22
2.2. KRITIEK EN REACTIE. .............................................................................................................. 24 3. IDEOLOGIE EN UTOPIA IN DE JAPANSE SAMENLEVING: CONTEXT .................... 25 3.1. HEILIGE OORLOG: JAPAN ALS UITVERKOREN LAND. ............................................................... 26 3.1.1. De werking van de staat ................................................................................................... 27 ü ü ü
De creatie van de Meiji-staat .............................................................................................................................. 27 De aanloop naar de oorlogsjaren ........................................................................................................................ 31 Inburgering van het gedachtegoed (onderwijs, repressie, media- systemen en instellingen) ............................. 35
ü ü
Intellectuele voorlopers ...................................................................................................................................... 41 Aspecten van de Japanse ideologie .................................................................................................................... 46
3.1.2. Creatie van een gedachtegoed. ........................................................................................ 40 3.2. JAPAN BINNEN OF BUITEN HET WERELDSYSTEEM? DE GLOBALE CONTEXT. ........................... 52 4. IDEOLOGIE EN UTOPIA IN DE REALITEIT: INDONESIË 1942-1945 .......................... 57 4.1. VAN UTOPISCHE IDEALEN NAAR IDEOLOGISCHE REALITEIT: KOLONISATIE. ........................... 57 4.1.1. De aanloop naar bezetting ............................................................................................... 58 4.1.2. De Japanse administratie in Indonesië. ........................................................................... 61 4.2. UTOPIA EN IDEOLOGIE NA DE REVOLUTIE: AANWENDING GEDACHTEGOED. .......................... 65 4.2.1. Nationalisten, militairen en totale mobilisatie. ................................................................ 66 ü ü ü
Triple A .............................................................................................................................................................. 66 Putera ................................................................................................................................................................. 69 Jawa Hokokai ..................................................................................................................................................... 70
ü ü
Propaganda op Java ............................................................................................................................................ 72 Perceptie en realiteit ........................................................................................................................................... 74
4.2.2. Ideologie in werking: Beheersing van het gedachtegoed. ................................................ 71 4.3. INTERNERINGSKAMPEN : ‘VERGETEN’ REALITEIT ? ............................................................... 78 5. BESLUIT : VAN UTOPIE NAAR IDEOLOGIE, EEN PARADOXALE REALITEIT? ..... 82 ü
Opmerkingen voor verder onderzoek ................................................................................................................. 82
BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................... 84
2
1. Inleiding De verhouding van de situatie in de bezette gebieden van wat hedendaags Indonesië wordt genoemd en het gedachtegoed in vooroorlogs imperiaal Japan, is een relatief open veld. Weinig onderzoek is gebeurd naar precies deze relatie, desalniettemin is het een aantrekkelijke sociologische studiegebied met veel mogelijkheden. In deze paper zal ik onderzoek verrichten naar de studie van Karl Mannheim rond politieke theorie in relatie met groepsdenken en pogen deze theorie toe te passen op de omstandigheden van de Tweede Wereldoorlog in relatie tot Japan. Om het onderzoek op te bouwen zal ik zowel de vooroorlogse situatie in Japan als de bezetting van Nederlands Indië door Japan bespreken. Deze twee onderdelen zijn van belang om de door Mannheim gedefinieerde utopische mentaliteit en ideologische mentaliteit uit te werken en in relatie tot elkaar te plaatsten. In deze context krijgt de interpretatie van de oorlog die Japan voerde een revolutionaire inslag waarbij Japan als onderdrukte maatschappij zich verenigde tegen de heersende macht, de als Westers aangeduide staten Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De situatie van Indonesië wordt besproken om de realiteit na de revolutie te schetsten en de evolutie van utopische mentaliteit naar ideologische mentaliteit duidelijk te maken. Ik zal met andere woorden de evolutie bespreken van het Keizerrijk Japan (大日本帝國 Dai Nippon Teikoku) van een onderworpen positie naar een heersende positie. Daarnaast draait het onderzoek rond collectief denken en bij extensie collectieve actie want: Strictly speaking it is incorrect to say that the single individual thinks. Rather it is more correct to insist that he participates in thinking further what other men have thought before him. He finds himself in an inherited situation with patterns of thought which are appropriate to this situation and attempts to elaborate further the inherited modes of response or to substitute others for them in order to deal more adequately with the new challenges which have arisen out of the shifts and changes in his situation. 1 Zo stelt Mannheim dat het denken van het individu functioneert in termen van de context die zich overal rond hem manifesteert in de vorm van de samenleving en de individuen die vóór hem dachten. Er ontstaan dan twee mogelijkheden, men zet zich af tegen wat eerder gedacht werd in een poging een beter alternatief te creëren of men conformeert en incorporeert wat 1
Mannheim 1936, 3.
3
voordien gedacht werd. In dit verband zal ik het gedachtegoed van het Japanse keizerrijk in beknopte versie bespreken, in een poging deze overgeërfde context te schetsen.
1.1. Bespreking van de vraagstelling en opbouw van de paper. Het onderzoek in deze paper wil ik richten op de relatie tussen gedachtegoed en realiteit, hoe gedachtegoed kan ingezet worden door heersende groepen om een machtspositie te bekomen en te behouden2. Om een analyse te maken van de evolutie van gedachtegoed in relatie tot de positie van een maatschappij in de globale context pas ik een theorie toe die een visie biedt op politiek discours als veruitwending van de sociale situatie. Anders gezegd, volgens Mannheim beïnvloedt de context van de ervaringen van de groep het politiek denken. Met deze doelstellingen in het achterhoofd beland ik aan bij de hoofdvraag van deze paper. Deze vraag handelt over de toepasbaarheid van de theorie rond utopia en ideologie zoals voorgesteld door Karl Mannheim, meer specifiek hoe kan deze theorie toe gepast worden op het gedachtegoed van het Japanse keizerrijk voor en tijdens Wereldoorlog Twee? Om tot een conclusie te komen zal ik mij eerst afvragen wat deze theorie over utopia en ideologie inhoudt en hoe Mannheim deze opbouwt. Verder is het in dit kader belangrijk om de vraag te stellen welk gedachtegoed door de maatschappij werd geproduceerd alsook wat de belangrijkste aspecten waren van de theorieën. Een laatste minder voor de hand liggend vraag betreft hoe de realiteit zich verhoud tot de theorieën rond het officiële gedachtegoed in imperiaal Japan en hoe deze terugkeren in de realiteit van de bezetting. Verder bouwend op de vraagstelling is het noodzakelijk om beide concepten, utopia en ideologie, te exploreren in de gekozen context. Om dit te bewerkstelligen bestudeer ik eerst, in functie van de utopische mentaliteit, de ontwikkeling van het gedachtegoed van het Japanse Keizerrijk. Daarbij komt de vraag hoe het gedachtegoed evolueerde sinds de Meiji-Wetgeving en welke rol deze wetgeving speelde in de ontwikkeling van het officiële gedachtegoed in functie van de oorlog. Bij de ontwikkeling van gedachtegoed hoort inburgering, wat het tot een officieel, staatsgebonden gedachtegoed maakt.3 Onderwijs en propaganda zijn belangrijke factoren voor inburgering en ontwikkeling, maar daartegenover is ook repressie van officieuze ideeën een belangrijk element. Naast de werking van de staat wil ik ook focussen in 2
“’Power’ (Macht) is the probability that one actor within a social relationship will be in a position to carry out his own will despite resistance, regardless of the basis on which this probability rests.” Aldus de definitie van macht volgens Weber (1947, 153). Op deze manier kunnen we macht duiden in context van de relatie tussen het Japanse keizerrijk en het toenmalig Nederlands Indië. 3 “Action, especially social action which involves social relationships, may be oriented by the actors to a belief (Vorstellung) in the existence of a legitimate order. The probability that action will actually empirically be so oriented will be called the validity (Geltung) of the order in question.” De legitieme orde (Ordnung) zorgt voor een set van regels en overeenkomsten die verplichtingen vormen voor een lid van de orde. Weber (1947, 124126) bespreekt in zijn werk de legitimiteit en de heersende orde zowel als macht.
4
dit onderzoek op het gedachtegoed zelf. Wat waren de belangrijkste theorieën die sinds de Meiji-Wetgeving (1890) van kracht gingen en de Japanse intellectuelen bezighielden? Hiervoor volgen we hoofdzakelijk het werk van Walter Skya4 dat focust op de ontwikkeling van radicaal shintō-ultrantionalisme. Daarnaast maak ik in dit onderdeel ook gebruik van het pamflet Kokutai no Hongi (国体の本義 – De ware betekenis van de nationale entiteit), uitgegeven in 1937 door het Japans Ministerie van Onderwijs, daar het een duidelijk beeld geeft van de waarden die de regering aan het volk wou meegeven. Aan de hand van Kokutai no Hongi bespreek ik ook kort het principe Hakkō Ichiu (八紘一宇 – acht richtingen onder één dak) dat van groot belang werd in de globale context. Als volgend punt in het onderdeel over het Japanse gedachtegoed, behandel ik de positie van Japan in de globale context. Daarvoor hanteer ik Immanuel Wallerstein en zijn wereldsysteem analyse.5 Het laatste onderdeel van mijn onderzoek handelt over de situering van gedachtegoed in de realiteit en de overgang van de utopische mentaliteit, besproken in deel 3, naar een ideologische mentaliteit. Om de analyse van de realiteit te bewerkstelligen delen we het laatste onderdeel op in drie thema’s. Eerst wil ik een beeld scheppen van hoe de bezetting van Indonesië in zijn werk ging. Vervolgens stel ik mij de vraag hoe het officiële Japanse gedachtegoed werd aangewend in de context van het bezette Indonesië. De vraag naar Indonesische afhankelijkheid vormt hierin een belangrijk punt, net zoals de indoctrinatie van de inheemse bevolking. Als allerlaatste punt in het onderzoek, haal ik kort de interneringskampen voor Nederlandse Burgers aan, een realiteit waar schaars onderzoek naar is gedaan. Dit punt behandel ik om de houding van de Japanse militairen tegenover Westerlingen te illustreren. Via deze opbouw wil ik in deze scriptie tot een consistent besluit komen met betrekking tot de relevantie van de theorie over utopisch en ideologisch denken volgens Mannheim voor de gekozen relatie Japan-Indonesië. Het doel is met andere woorden om een antwoord te formuleren op de hoofdvraag “Hoe utopische en ideologische mentaliteit toe passen op de relatie Japan-Indonesië tijdens de Tweede Wereldoorlog?”. Daarnaast ook enkele observaties te vermelden, alsook een korte speculatie over verder onderzoek.
4 5
Skya 2009. Wallerstein 2005.
5
1.2. Methodologische benadering. Ik heb specifiek voor Mannheim gekozen om verscheidene redenen. Ten eerste kan er aangehaald worden dat de kennissociologie een gepaste methode aanreikt om gedachtegoed te bestuderen. Er wordt namelijk gestreefd naar een link tussen kennis (ideeën) en sociologie (realiteit en de belevingswereld van sociale groepen) en dit is precies waar ik in deze paper aandacht aan wil besteden. Ten tweede is er gekozen voor Ideology and Utopia, precies omdat dit werk een verhandeling biedt over de twee concepten, ideologie als het heersende gedachtegoed en utopia als het revolutionaire. Daarbij biedt Ideology and Utopia een mogelijkheid om de relatie tussen de theorie en de realiteit te analyseren. Ten derde kunnen we ook nog aanhalen dat het werk van Mannheim stamt uit de vooroorlogse jaren en de periode van de ontwikkeling van een aantal belangrijke sociologische theorieën. Het werk kadert aldus in dezelfde tijdsgeest als de propaganda machine van het Japanse keizerrijk. Naast Mannheim komen verschillende andere theoretici aan bod om deze paper een methodologische ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld Immanuel Wallerstein als basis voor de globale context. In onderdeel 1.3 zullen een aantal voor het onderzoek belangrijke concepten uiteengezet worden aan de hand van eerdere studies en encyclopedische vermeldingen. Imperialisme is een eerste belangrijke term in het onderzoek naar het Japan van 1868 tot 1945, en vooral vanwege de relatie met Indonesië die in deze paper wordt uiteengezet. Propaganda gedachtegoed en ideologie zijn in deze paper uiterst belangrijk omdat mijn onderzoek handelt over ideeën en idealen die het beleid van de Japanse natie ondersteunen. Deze termen zijn ook belangrijk voor het thema van het onderzoek naar de toepasbaarheid van situationeel transcendente ideeën op de realiteit. Als laatste belangrijke termen heb ik gekozen voor staatsshintō en het Japanse concept kokutai, twee belangrijke noties voor het gedachtegoed dat zich ontwikkelde in de periode 1868-1945. Deze drie onderdelen van definiëring zijn bepalend voor het verdere onderzoek in deze paper en zullen dus grondig worden besproken. Verder zijn er nog enkel opmerkingen omtrent methodologie en vertalingen. Doorgaans worden Japanse termen voorzien van karakters en vertaling, of waar vertaald, voorzien van de originele Japanse versie en karakters, dit enkel bij de eerste vermelding. Japanse persoonsnamen worden vermeld in de gangbare Japanse volgorde, met het patroniem gevolgd door de eigennaam. Betreffende Engelse gangbare vertaalde termen zal ik deze één maal vertalen naar het Nederlands en voorzien van de Japanse versie, daarna zal ik doorgaans de Engelse gangbare term gebruiken. De term “utopia” wordt overgenomen van de studie van
6
Karl Mannheim naar ideologie en utopia en zal ik daarom ook in de originele vorm gebruiken (niet als utopie of Utopia, die beiden voortkomen uit andere theorieën).
1.3. Definiëring van concepten. 1.3.1. Imperialisme en kolonisatie Wanneer we spreken over Japan tijdens de tweede wereldoorlog dan wordt het regime vaak beschreven met de term “imperialisme”. Ook in deze paper zal ik ingaan op de theorie van deze beleidsvorm. Deze paper betreft een studie over de ideologische uitwerking van het imperialistische beleid van het Japanse keizerrijk aan de hand van een gevalstudie van één van de veroverde gebieden: Indonesië. Het beeld van Japan als imperialistische natie betekent daarnaast ook een positionering van de natie in de internationale gemeenschap. Hoe de internationale machten het Japanse imperialisme beïnvloedden en hoe die positie kan geanalyseerd worden is het onderwerp van deel 3.2 van de paper. Imperialisme is bijgevolg één van de belangrijkste concepten in dit onderzoek en heeft daarom een stevige theoretische basisverklaring van de term nodig. Om deze verklaring uiteen te zetten maken we gebruiken van de Encyclopedia Britannica. Volgens de Encyclopedia Britannica is imperialisme […] een staatsbeleid dat de uitvoering van of pleidooi voor het uitbreiden van macht en heerschappij aanhangt, vooral door directe territoriale bemachtiging of door het verkrijgen van politiek of economische controle van gebieden. Imperialisme houdt altijd het gebruik van macht in, het kan zowel militaire dwang zijn of een subtielere vorm. Hierdoor wordt imperialisme vaak als moreel verwerpelijk gezien en de term wordt gebruikt in internationaal propaganda om het buitenlands beleid van een tegenstander in diskrediet te brengen.6 Aan de hand van deze definitie kunnen we Japan aanduiden als een imperialistische natie omdat het de eigen heerschappij en macht poogde uit te breiden over het gebied Azië. Het Japanse militaire regime deed dit door de verovering van nieuwe territoria en maakte duidelijk gebruik van militaire dwang. William Beasley bespreekt in zijn werk7 de evolutie van het imperialisme in Japan en geeft aan dat imperialisme niet noodzakelijk als een statisch concept kan worden aangeduid. Japans imperialisme dateert volgens Beasley uit de periode rond de Sino-Japanse oorlog (1894-1895) 6 7
http://www.britannica.com/EBchecked/topic/283988/imperialism, 12/05/14 – 09:28. Beasley 1987.
7
en wordt typisch benoemd met de term economisch imperialisme. Beasley spreekt over Westerse voorbeelden voor de vergelijking met Japans imperialisme, maar bij het bestuderen van imperialisme in Japan moet er zeker rekening gehouden worden met de verschillen in historische ervaring tussen Japan en het Westen 8 . De ontstaansvoorwaarden van beide imperialistische archetypes waren immers zeer verschillend. Het imperialisme uitgeoefend door Japan was hoofdzakelijk gericht op handel en het verwerven van bronnen voor grondstoffen. Dit was in tegenstelling tot het verwerven van kapitaal, wat vooral de motivatie achter Westers kapitalisme was. In deze situatie komt de rivaliteit tussen Japan en het Westen op de voorgrond, in de zin dat de bedreiging van het internationaal kapitalisme de Japanse natie na 1853 aanspoorde om het imperialistisch systeem te gaan aanpassen aan de eigen situatie9. Zo houdt ook de Kokutai no Hongi 国体の本義 zich bezig met het bepalen van de mate van internaliseren van het occidentale gedachtegoed (seiyō shisō 西洋思想 – zoals in Kokutai no Hongi 1937, p. 144).10 Imperialisme is verder te onderscheiden van kolonialisme. Kolonialisme is eerder de toepassing van imperialisme ter plaatste, en wordt door de Oxford Dictionary of Social Sciences gedefinieerd als […] a system of control, exploitation, and occupation of one territory or country by another. While often used interchangeably with imperialism, colonialism differs in 8
Het concept “het Westen” staat voor: “The countries and peoples associated with Europe by geographical location, ancestral relation, or political alliance in contrast with other world regions or civilizations. It is therefore also a synonym for the wealthier and politically powerful countries of the world aligned with the USA. The use of this cardinal direction to describe a portion of humanity probably dates back to the division of the Roman Empire between Rome and Byzantium in the 7th century ad. Later it was deployed in contrast with the Orient, Asia, or the East (Orientalism), and associated with Christendom, the region dominated by Christian rulers. During the Cold War the main referent shifted to the USSR and the West embraced those parts of the world colonized and settled by Europeans (e.g. Australia) as well as political allies (e.g. Japan) alongside North America. After the end of the Cold War, commentators who subscribed to the view that humanity could be divided into civilizations often contrasted the West with either Islam or ‘the Rest’ ( The Clash of Civilizations).” Deze definitie uit A Dictionary of Human Geography (Oxford University Press, 2013) haalt verschillende stadia van het gebruik van de term “Het Westen” aan. Vanaf de 19de eeuw kreeg het directionele concept “het westen” een tijdsdimensie en een politieke connotatie. Daarbij ontstond er ook een polarisatie met concepten, zoals in het geval van deze paper, “het Oosten” en het oriëntalisme. Lewis en Wigen (1997, 48.) schrijven dat; “de mythe van Oost en West suggereert dat de wereldbol verdeeld is in fundamentele en ultiem vergelijkbare groepen van de mensheid. En zoals met de verdeling Azië-Europa, waarop Oost-West uiteindelijk is gebaseerd, speelt er een Europese uitzonderlijkheid. Dit versterkt een onhoudbaar onderscheid tussen Europa en Azië, zonder iets te doen aan het onevenwicht tussen de twee.” Andere Belangrijke bijdragen in de discussie rond “het Westen” zijn David Gress, Heinrich Winkler, Oswald Spengler, Arnold Toynbee, Max Weber en recenter Samuel Huntington. (Bavaj: “The West”: A Conceptual Exploration. 2011). In deze paper zal hoofdzakelijk de visie van de Japanse natie op “het Westen” en de “Occident” gebruikt worden zoals onder andere gebruikt in Kokutai no Hongi (1937, p. 154). Japanse intellectuelen in het begin van de twintigste eeuw namen algemeen de notie aan van een Oriënt dat zich uitstrekte van de Levant tot Japan.(Lewis en Wigen, 1997) 9 Beasley 1987, 1-‐9. 10 Kokutai no Hongi 1949, 175.
8
emphasis: since the ancient Roman colonia, or “estate,” colonial rule has usually been associated with settlement of a dominated territory, whereas imperialism simply connotes rule per se. […] Colonial practices varied widely, from plunder, to elaborate extractive bureaucracies, to the displacement and/or destruction of the original inhabitants and imitation of the mother country, to attempted integration with the mother country.11 Alle bezette gebieden onder het Japanse rijk kunnen dus kolonies van het Japanse keizerrijk genoemd worden. In de Japanse kolonies zoals Korea (reeds ingelijfd sinds 1910), Mantsjoerije, Taiwan alsook Indonesië werd er geplunderd en waren er pogingen om de oorspronkelijke bevolking the integreren in het Groot Keizerrijk Japan (Dainippon Teikoku 大 日本帝國). Japan werd aldus een kolonisator toen de traditionele kolonialistische periode op zijn einde liep. Na de verduidelijking van het verschil tussen imperialisme en kolonialisme als term keren we terug op de aspecten van imperialisme. De Encyclopedia Britannica duidt de oorzaak en impact van het imperialisme aan de hand van verschillende argumenten. Deze argumenten betreffen economische en sociologische redenen evenals militaire doeleinden, en morele bedoelingen. In de moderne discussie over imperialisme worden de argumenten opgedeeld in vier hoofdgroepen. De eerste groep betreft economische argumenten en draait rond de vraag of imperialisme opbrengt. Diegene die argumenteren dat veroveringen wel degelijk opbrengen voor het imperium halen de humane en materiële winst aan, zowel in de vorm van afzetgebieden voor goederen en kapitaal als bevolkingssurplus. De tegenstanders van de economische argumenten, waaronder Adam Smith, David Ricardo en J.A. Hobson, geven toe dat imperialisme wel voordelen meebrengt maar zij wijzen erop dat slechts een kleine groep deze voordelen ondervindt. Marxistische theoretici, waaronder Lenin 12 en N.I. Bukharin, interpreteren imperialisme als een laat stadium van kapitalisme waarbij de nationale kapitalistische economie een monopolie is geworden en daardoor gedwongen wordt om nieuwe afzetmarkten te veroveren voor de overproductie en surplus kapitaal. Lenin karakteriseert met andere woorden imperialisme in functie van kapitalisme. Kritiek op deze 11
Oxford Dictionary of Social Sciences. Imperialism […] it follows that we must define it as capitalism in transition, or, more precisely, as moribund capitalism. (Lenin, Imperialisme, the Highest stage of Capitalism, Hoofdstuk 10 via http://www.marxists.org/archive/lenin/works/1916/imp-‐hsc/index.htm#ch10) 12
9
visie wordt geleverd vanuit historisch bewijsmateriaal dat volgens critici geen ondersteuning biedt, aangezien prekapitalistisch- en communistisch imperialisme er niet door kan worden verklaard. Een tweede groep argumenten relateert imperialisme aan de menselijke natuur en menselijke groepen. Veel verschillende persoonlijkheden en leiders die allen op diverse manieren redeneerden kwamen tot gelijkaardige conclusies. Imperialisme is een deel van de strijd om te overleven, en zij met superieure kwaliteiten zijn bestemd om over anderen te regeren volgens de imperialist. Volgens de officiële ideologie had Japan superieure kwaliteiten en was dus voorbestemd om over anderen te regeren. Goddelijke afstamming zou de Japanse keizer tot de gerechtigde heerser van de wereld maken. Kokutai no Hongi spreekt over het verspreiden van de glorie en macht van de Staat naar de vele staten van het buitenland als één van de belangrijkste taken van de keizer13. De derde groep betreft strategie en veiligheid. Naties moeten basissen, strategisch materiaal, bufferstaten, natuurlijke grenzen en controle over communicatielijnen bemachtigen om veiligheidsredenen, of om te vermijden dat andere staten deze in handen krijgen. Een tegenargument is dat veiligheid niet kan worden bereikt. Expansie zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot frictie en daardoor ook onzekerheid, door de uiteindelijke onvermijdelijke overlapping van de imperialistische invloedssferen. Strategische situering en veiligheid waren een hoge prioriteit onder de motivaties van de Japanse staat om nieuwe gebieden te bezetten. Na verloop van tijd kwam inderdaad de invloed van het Westen in het gedrang met die van Japan. Mantsjoerije werd ingenomen, onder meer als bescherming tegen Rusland, en Korea had een overlappende invloedssfeer met China, dat snel verslagen werd om van Korea een Japanse kolonie te maken. Ook Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië vormden een bedreiging in de Chinese grensgebieden, en ook de Verenigde Staten kwam steeds dichter via de Stille Oceaan.14 De laatste groep argumenten is gebaseerd op morele gronden, soms met sterke missionarisondertonen. Imperialisme wordt gerechtvaardigd als manier om een volk te bevrijden van tirannieke overheersing of het brengen van de superieure levenswijze naar de bezette gebieden. Ook hier vinden we motivaties van het Japanse keizerrijk terug, propaganda verkondigdt de bevrijding van Azië van Westerse overheersing alsook het brengen van de superieure Japanse levenswijze naar de nieuw veroverde gebieden. De veroverde Aziatische 13
[ …]外は萬國に國威を輝かさんとし給うた深い叡慮と强い御決心とが拜せられる。yoso ha mangoku ni kokui kagayakasan toshi tamauta fukai eiryo to tsuyoi gokesshint to ga haiserareru. (Kokutai no Hongi 1937, 81) 14 Jansen 2000, 436-441.
10
volkeren moesten worden ingezet in het ultieme doel van de Greater East-Asia Co-Prosperity Sphere (大東亜共栄圏 Daitōa Kyōeiken), en in officiële documenten15 die een uitlijning bevatte voor de beleidsvoering in deze nieuwe gebieden werd de morele missie van Japan uiteengezet.16 Deze vier argumenten lopen in elkaar over en allerlei verschillende motivaties officieel zowel als verborgen verbinden de overkoepelende delen. Superioriteit ondersteunt de moraliteit van de missie, door een superieure afkomst is het moreel verantwoord om nieuwe gebieden in te nemen. Militaire veiligstelling was nodig om de tirannieke oude bezetters buiten te houden en er waren grondstoffen nodig om deze missie tot een goed einde te brengen. Ideologie en propaganda werden opgesteld in functie van het Japanse imperialisme. 1.3.2. Propaganda, gedachtegoed en ideologie ü Propaganda Propaganda was een belangrijke factor in de Japanse beleidsvoering in de periode voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en was een goede publieke vertegenwoordiger van het gedachtegoed dat de staat aanhing. Persuasive mass communication that filters and frames the issues of the day in a way that strongly favours particular interests; usually those of a government or corporation. Also, the intentional manipulation of public opinion through lies, half-truths, and the selective re-telling of history.17 Uit deze definitie blijkt dat er twee verschillende interpretaties van propaganda mogelijk zijn; de versie van propaganda die als ‘onschuldig’ wordt gepercipieerd, enkel steunend op overtuigingskracht van campagnes om de massa te overtuigen van een bepaald idee, voorkeur of interesse. Dan is er ook de ‘valse’ vorm van propaganda die door leugens en bedrog wordt overeind gehouden. Jacques Ellul duidt de tweede vorm aan als propaganda van agitatie, de eerste vorm noemt hij propaganda van integratie.18 Propaganda van integratie zou gebruikt 15
o.a. The Draft of the Basic Plan for the Establishment of the Greater East Asia Co-Prosperity Sphere via Tsunoda 1965, 294-298. 16 Sato 1994, 12-17. 17 A Dictionary of Media and Communication. 18 Ellul zet in zijn boek “Propaganda: The formation of men’s attitudes”(1973) een hele analyse op van propaganda als ideologische beïnvloeding van personen en de samenleving. Om dit te bewerkstelligen definieert hij de karakteristieken van propaganda, de categorieën waaronder propaganda kan verschijnen. Ook de toestand voor propaganda worden geanalyseerd en de effecten. Hij benadrukt dat propaganda niet kan werken zonder onderwijs. We zullen in deze paper niet dieper op het fenomeen ingaan, het gebruik van propaganda zal in deze uiteenzetting beperkt worden tot een hulpmiddel voor de verspreiding van een ideologie.
11
worden om steun voor een bepaald systeem te werven, en in tegenstelling tot propaganda van agitatie gaat deze vorm van propaganda uit van een gerespecteerde en invloedrijke politieke machten in de samenleving. Er wordt gebruik gemaakt van kranten, televisie, film, schoolboeken, politieke speeches etc. De beïnvloedende en overtuigende werking van de propaganda is niet altijd duidelijk omdat ze gebaseerd is op idealen die geaccepteerd zijn door het grootste deel van de samenleving.19 Propaganda, which entails much more than communications delivered with the conscious intent of manipulation, has become an important and pervasive factor in modern sociopolitical systems. 20 Aangezien propaganda de verspreiding van ideologie inhoudt is de nood om propaganda te duiden verbonden met het hoofddoel van deze paper, het analyseren van ideologieën. Onder punt 2 zullen we een specifieke vorm van ideologie uiteenzetten, het concept zoals Karl Mannheim het in gedachten had. Voor we echter deze zeer specifieke definitie bekijken halen we eerst een algemene definiëring aan zodat er de mogelijkheid bestaat om een breder beeld te krijgen over de verschillende duidingen van de term ideologie. Verder in de paper zal deze vorm van ideologie steeds als “gedachtegoed” worden aangeduid om verwarring met het concept volgens Mannheim te vermijden. De Oxford Companion to Politics of the World bespreekt de hedendaagse opvattings van ideologie die op de voorgrond komen. Er is een wijd onderscheid tussen de twee verschillende opvattings van ideologie die tegenwoordig overheersen in de literatuur. De eerste, algemene, neutrale opvatting van ideologie wordt gebruikt om te verwijzen naar een systeem van ideeën of geloven dat betrekking heeft op sociale of politieke actie. Volgens deze definitie zijn ideologieën discrete en relatief coherente systemen van ideeën of geloof. Politieke regimes of partijen zijn afhankelijk van vernieuwende ideologische systemen voor hun legitimiteit. De tweede opvatting van ideologie is een kritische versie, er wordt geïmpliceerd dat fenomenen van ideologie misleidend, illusionair en eenzijdig zijn. Deze interpretatie draagt in zich kritiek en veroordeling. Er is echter geen eenduidigheid in de literatuur over hoe juist de kritische opvatting van ideologie zou moeten worden begrepen. Sommige theoretici zien ideologieën als een set van ideeën over de sociale wereld die in een bepaalde zin vals of illusionair zijn. Andere theoretici verkiezen een gedachtegang in termen van verwevenheid tussen symbolisme en macht. Een voordeel van deze kritische invulling is dat ze het domein 19 20
Silverstein, 1987, 50. Silverstein 1987, 49
12
van analyse verbreedt. Er is ook onderzoek gedaan naar het belang van ideologie in het vormen van het individu. 21 Deze meest recente discussie over de connotatie van de term “ideologie” is relevant voor dit onderzoek aangezien Karl Mannheim de eerdere historische definiëringen letterlijk afwees in zijn eigen studie22. Een historische studie van de evolutie van ideologie tot de definitie van Karl Marx als klassenbewustzijn23 wordt gegeven door Emmet Kennedy. ü Ideologie Het concept ideologie is een zeer betwiste notie en tot op vandaag is er nog geen algemene consensus betreffende de gepaste manier om de term te definiëren. Theoretici zijn echter wel overeengekomen dat de studie van ideologie een onmisbaar deel is van sociale en politieke analyse. Politieke systemen, sociale en politieke bewegingen en machtsrelaties zijn altijd verwikkeld met ideeën, overtuigingen en symbolische vormen. Macht wordt zelden uitgeoefend zonder een vorm van symbolische attributie of ondersteuning. Dit aspect van macht en van sociaal en politiek beleid in het algemeen, onderscheidt nu het gebied van de studie van de ideologie. 24 Ideologie slaat met andere woorden op de achtergrond van ideeën die een politieke en sociale machtsclaim ondersteunen, de ideeën die een hele natie in zijn grip leken te houden en de basis vormden van overzeese veroveringen. Om verwarring met de specifieke terminologie van Karl Mannheim te vermijden zal deze interpretatie van ideologie verder als “gedachtegoed” worden beschreven, tenzij anders bepaald. De definiëring van ideologie in verband met utopia zoals opgebouwd door Mannheim zal in een apart onderdeel van de paper worden uiteengezet. 1.3.3. Staats-shintō, keizer en kokutai Uit onderzoek van studies over shintō blijkt duidelijk dat staats-shintō een belangrijk element was van de Japanse ideologie tijdens de oorlogsjaren. Daarom is het nodig om staatsshintō kort te definiëren en te differentiëren van shintō voor de Meiji-Restauratie en shintō beoefend na de Tweede Wereld Oorlog. Helen Hardacre bespreekt in haar studie over shintō en de staat sinds 1968 het patronage van de staat met betrekking tot de staat. Staats-shintō was een nieuwe vorm geëvolueerd uit de shintō levensbeschouwing, volledig aangepast aan de noden van de nieuwe Meiji-staat 21
The Oxford Companion to Politics of the World (2 ed.) Mannheim 1936, 49. 23 Door de adoptie van de term door Napoleon en politieke connotaties kreeg “ideologie”, oorspronkelijk bedoeld door Destutt de Tracy als een wetenschappelijk alternatief dat metafysica moest verdringen, een pejoratieve betekenis. (Kennedy 1979) 24 The Oxford Companion to Politics of the World (2 ed.) 22
13
Nowhere else in modern history do we find so pronounced an example of state sponsorship of a religion – in some respects the state can be said to have created shintō as its official “tradition,” but in the process shintō was irrevocably changed […] In the end, shintō, as adopted by the modern Japanese state, was largely an invented tradition. The term State shintō, as used here, designates the relationship of state patronage and advocacy existing between the Japanese state and the religious practice known as shintō between 1868 and 1945. The present study limits the term to the period 1868 to 1945 because active state patronage, as opposed to covert sponsorship concealed from the populace, was confined to those years. This was a period in which the power, authority, and prestige of the Japanese state greatly expanded, and in which its direct influence over many aspects of the lives of the populace increased markedly.25 Het Meiji-regime begon met het opzetten van een nieuwe staatsreligie die de legitimiteit en capaciteiten van het regime moest ondersteunen, een heruitvinding van shintō. Er vonden echter verschillende versmeltingen van zowel Westerse als Japanse elementen plaats alvorens te komen tot Staats shintō. De staat nam veel elementen over van Kokugaku (国学— “national learning”) zoals het verbreken van de banden met Boeddhisme, terwijl de banden tussen de keizer en de zonnegodin Amaterasu werden aangehaald en nieuwe rites werden verzonnen om het nationale systeem van rituelen en schrijnen te verbinden aan het volk. It was in prewar Japan that most of them [men and women of Japan] had learned to recognize the overwhelming importance of the household, the great debt they owed its ancestors, and by extension the requirement of loyalty to the emperor that transcended all other obligations. These were the Japanese who had been taught to believe that they were all children of the emperor, and therefore that they were all related, sharing in descent from the gods of remote antiquity. In their schools had been enshrined the portraits of the emperor and the empress, and on innumerable special occasions they had all stood in the schoolyard or auditorium to hear the Imperial Rescript on Education read aloud.26 Verschillende complicaties traden echter op in de eerste fase van het staatspatronage en er moesten verschillende nieuwe ontwikkelingen ingevoerd worden om de administratieve capaciteiten te verhogen en legitimiteit van de internationale gemeenschap te verkrijgen. De 25 26
Hardacre 1989, 4. Smith 1974, 36.
14
slogan voor deze fase van ontwikkeling binnen het staats-shintō was “Japanse Geest, Westerse Technologie” ook zichtbaar in bunmei kaika 文明開化27 van 1871. De drie grote principes van de staats-shintō leer waren nog steeds gelinkt aan de keizer en waren: respect voor de goden en liefde voor het land, de principes van de Hemel en de Weg van de Mensen, eerbied voor de keizer en gehoorzaamheid aan de wil van het hof. 28 Shintō werd geïnternaliseerd en gepopulariseerd aan de hand van het kokutai (国体) idee. Volgens Gluck werd de mythe van kokutai gebruikt om shintō, moreel onderricht, patriotisme, nationalisme en imperialisme te ondersteunen. Kokutai als ononderbroken voorouderlijk traditie van de keizerlijke lijn, was tegen het einde van de Meiji periode een symbool geworden dat stond voor de Japanse natie. De precieze definitie deed er minder toe dan de ideologische rol die het concept moest vervullen. Fukuzawa benoemde kokutai in 1875 als “in Westerse talen nationaliteit wordt genoemd.” Hozumi Yatsuka introduceerde het concept in het domein van de wet, het verwijst naar de eigendom van een staatsnationaliteit.29 Het concept werd veel gebruikt in politieke debatten van de jaren 1880 om te benadrukken dat het politieke systeem wel kon veranderen maar de kokutai niet. […] and kokutai, whether expressed in terms of indigenous customs or imperial continuity, was the standard against which to define he acceptable limits of domestic change.30 Uiteindelijk evolueerde de betekenis van kokutai in de late jaren 1880 naar een meer imperialistisch concept, “het unieke principe van de natie”. Aan deze definiëring werd de “lange” ononderbroken Japanse geschiedenis verbonden en tegen de tijd van de eeuwwisseling was kokutai een ambigu en profetisch concept dat gebruikt werd om de natie te identificeren en “hen” van “ons” te scheiden.31
27
Japan's Westernization movement during the Meiji-era. Cultuur en verlichting (beschaving) Fukase-Indergaard en Indergaard 2008, 29 Tominaga 2005, 77. 30 Gluck 1985, 144. 31 Gluck 1985, 143-146. 28
15
2. Ideologie en utopia: theorie en concepten 2.1. Uiteenzetting methodologie. In deze paper wordt ernaar gestreefd om het gedachtegoed van de Japanse maatschappij tijdens de tweede wereldoorlog in verband met de realiteit toe te lichten. Voor we dit verband bestuderen is het nodig om de theorie voor te stellen waarmee ik zal trachten het Japanse gedachtegoed tijdens en vlak voor de Tweede Wereldoorlog te verduidelijken. Om dit gedachtegoed the analyseren en te duiden wordt er hier gebruik gemaakt van een methodologie gebaseerd op kennissociologie, meer specifiek op ideologische en utopische mentaliteit zoals besproken door Karl Mannheim. Voor het opbouwen van deze methodologie wordt het werk ‘Ideology and Utopia: an Introduction to the Sociology of Knowledge’ (Karl Mannheim) bestudeerd. Dit werk was belangrijk voor de vestiging van de kennissociologie, dat een poging is tot het relateren van het denken met de omringende gebeurtenissen. Mannheim’s werk werd echter niet met algemene aanvaarding onthaald.32 ü Kennissociologie Voor we specifiek focussen op de theorie van ideologie en utopia is het aangewezen om de definitie van kennissociologie te bekijken en toe te lichten met betrekking tot het onderwerp van de Heilige Oorlog in Japan: The study of the social factors surrounding the emergence of entire systems of belief, or the modifications of such systems by means of changes of theory, experiments, and the acceptance of different paradigms of explanation. The things to explain will include the shifts in popularity of lines of enquiry, and the mechanisms aiding the rise of some theories at the expense of others. The factors cited may include the social situation and ambitions of particular enquirers. The study blends with the more general history of ideas. It becomes more controversial than it need be, if it is assumed that such explanations are necessarily sceptical and relativistic, and compete with the explanation of scientific progress in terms of the ongoing discovery of truth.33 In deze definitie zijn er een aantal punten aanwezig die belangrijk zijn voor ons onderzoek naar het Japanse gedachtegoed dat het ten oorlog gaan ondersteunde. Bijvoorbeeld het zinsdeel: “het ontstaan van een volledig geloofssysteem of de modificatie ervan”, in het geval dat in deze paper besproken wordt kunnen we staats-shintō benoemen als het geloofssysteem. 32 33
The Oxford Dictionary of Philosophy Ibid
16
Het ontstaan en de modificatie ervan situeert zich in de jaren voor Japan zich in de oorlog stortte, vanaf de oprichting van de Meiji-staat doorheen de decennia die volgden. In deze paper kiezen we het opstellen van de Meiji-grondwet als beginpunt voor het nieuwe geloofssysteem. Doorheen de jaren evolueerde het geloofssysteem tot het de vorm kreeg die de legitimatie werd voor oorlogsvoering en imperialisme. Verder stelt de definitie dat kennissociologie gaat om het identificeren van sociale factoren, waaronder verschuiving in populariteit en de mechanismen die de opkomst van gedachtegoed ondersteunen. Hierbij verwijzen we naar twee aspecten: allereerst is er de sociale situatie in Japan zelf, de economische, politieke en sociale situaties van het thuisland beïnvloedden in hoge mate de opkomst en popularisering van het ideaal van de “oorlog tegen het Westen”. Ten tweede zal er ook aandacht besteed worden aan een specifieke situatie in een gekoloniseerd land en de uitwerking van het gedachtegoed op de bevolking aldaar. Hiervoor zullen we de sociale situatie in Indonesië bekijken In onderdeel 4 van de paper zal er meer gefocust worden op de invoering van ideologie in de realiteit en de uitwerking van een ideaal in een context die verschilt van de context van creatie. Nu de algemene definitie van kennissociologie aan bod is gekomen kan er verder ingegaan worden op de specifieke theorie van ideologie en utopia die Karl Mannheim uiteenzette in zijn boek. Het werk werd voor het eerst gepubliceerd in het Duits (1929, Ideologie und Utopia), en lokte onmiddellijk reacties uit omtrent de verhouding kennis-realiteit en kennissociologie. De papers die gepubliceerd werden als antwoord op Ideologie und Utopia bespraken het ofwel als een goede nieuwe verwoording van de materialistische opvatting op geschiedenis of zagen het als verraad van het Marxisme. De Engelsetalige, uitgebreidere versie (Ideology and Utopia: An Introduction to the Sociology of Knowledge vertaling door Louis Wirth en Edward Shils) verscheen in 1936 en is de versie die in deze paper wordt gebruikt.34 De Engelstalige versie, Ideology and Utopia, bestaat uit vijf hoofdstukken, het eerste werd geschreven met als specifiek doel het Angelsaksische publiek en wil vooral een inleiding voor het onderwerp van het verdere werk geven. De vraagstelling, sociologische aanpak en belangrijke concepten worden voorgesteld. Het tweede, derde en vierde deel focussen op de uitwerking van de theorieën rond “ideologie” en “utopia”, en het tweede deel betreft de definiëring van concepten en termen in de lijn van de twee hoofdconcepten. Het derde deel werkt verder rond politiek in relatie met sociale theorieën. Het vierde deel focust op specifiek de utopische mentaliteit en de verschillende vormen van utopia. Het vijfde deel, 34
Meja en Stehr: 1990, preface.
17
dat niet aanwezig was in de Duitse versie, Ideologie und Utopia, betreft een artikel over de kennissociologie bedoeld voor een encyclopedie. Om verder te kunnen gaan met de analyse van het gedachtegoed en realiteit van het Japanse keizerrijk, aan de hand van de kennissociologie en Mannheim’s opvatting van ideologie en utopia, is het aangewezen om eerst Mannheim’s theorie uiteen te zetten. In deze korte samenvatting laten we eerst Mannheim zelf aan het woord, die het volgende te zeggen heeft over de kennissociologie: […]as theory it seeks to analyze the relationship between knowledge and existence; as historical-sociological research it seeks to trace the forms which this relationship has taken in the intellectual development of mankind. […] On the one hand, it aims at discovering workable criteria for determining the interrelations between thought and action. On the other hand, […] it hopes to develop a theory, […] concerning the significance of the non-theoretical conditioning factors in knowledge.35 In de kennissociologie volgens Mannheim wordt er dus naar gestreefd om de relatie tussen kennis en bestaan te analyseren en werkbare criteria op te maken die de relatie gedachte – actie determineren. Dit is ook de eerste doelstelling van deze paper, met name op zoek te gaan naar wat nu precies de relatie was tussen het wijdverspreide gedachtegoed onder de Japanse bevolking en de acties van het Japanse leger. Hierbij moet er ook de vraag gesteld worden of die relatie zomaar aangenomen mag worden. De focus ligt zowel bij Mannheim als bij deze thesis niet op de opkomst en ondergang van gedachtegoed. De aandacht zal in deze paper vooral gericht worden op de beïnvloeding van een samenleving door een gedachtegoed dat gepropageerd wordt, en tot welke mate die beïnvloeding geldig is. De hoofdvraag die in Ideology and Utopia gesteld wordt is te identificeren als “hoe functioneert het denken in het publieke leven en de politiek als instrument van collectieve actie”. Het onderwerp dat op die manier wordt bestudeerd is de sociale kennis en de methode om deze kennis toe te lichten noemen we “kennissociologie” (wissenssoziologie). De belangrijkste stelling in deze kennissociologie is dat er modi van het denken zijn die niet adequaat begrepen kunnen worden zolang de sociale oorsprong verborgen blijft.36 Mannheim argumenteert dat het individu inderdaad als enige in staat is tot denken, maar dat niet elke gedachte voortkomt uit enkel het individu. Er is geen groepsgeest die boven alle individuen denkt, het individu reproduceert niet zomaar deze groepsgeest, maar de groep determineert 35
Mannheim 1936, 237. Mannheim 1936, 1-2.
36
18
wel in grote mate de richting van de gedachten en ideeën van het individu. Een bepaalde groep gaat een typische stijl van gedachtegang creëren en die wordt door de mens als individu aangehangen. In de kennissociologie vertrekt men vanuit een onderzoek naar het historischsociologisch kader dat belangrijk is voor het begrijpen van het individuele denken, want het denken van het individu vloeit voort uit datzelfde kader. In de kennissociologie wordt ook nooit de concrete denkwijze afgescheurd van de context van collectieve actie waardoor we de wereld percipiëren. Verder bespreekt Mannheim de ontwikkeling van de bewustwording van collectieve motivaties die de gedachtegang altijd hadden geleid. Hij haalt aan dat het in de politieke strijd was dat men zich hier voor het eerst bewust werd van het onbewuste. Het was tijdens de industriële revolutie dat er heel wat veranderde in de intellectuele en organisatorische samenhang van samenlevingen. Waarom net deze politieke partijen in een industriële samenleving? De politieke partijen boden rationele en wetenschappelijke systemen van gedachtegoed aan, tegenover de kerk die vooral waarde hechtte aan irrationele geloofsartikelen37. De noden van een industriële samenleving waren in overeenstemming met een rationeel systeem van ideeën dat de collectieve acties rechtvaardigde. Het was politieke discussie die kon doordringen in de basis van het denken, omdat in tegenstelling tot academische discussies, het in de politiek niet alleen belangrijk was om gelijk te hebben maar ook om volledig de intellectuele en sociale basis van de tegenstander af te breken. Zo werd door politieke discussie duidelijk dat er onbewuste collectieve motivaties aan de basis van het gedrag lagen. Toen men dit constateerde ging men deze sociale-situationele bron van het denken ontmaskeren. Hier is Mannheim aanbeland bij de twee hoofdconcepten van het boek. Hij verklaart ideologie als de reflectie van de ontdekking die uit het politieke conflict verder vloeide en dit vat hij als volgt samen: groepen aan de macht kunnen in hun denken zo intens gericht zijn op de eigen belangen in een situatie dat ze uiteindelijk niet meer in staat zijn om feiten te zien die hun dominantie zouden kunnen ondermijnen. Hierdoor wordt de echte toestand van de samenleving vaak verborgen en zo ook gestabiliseerd. Het concept van het 37
Merk op dat de situatie in Japan hier niet kan ingepast worden want volgens Maruyama Masao (2006) werd het private domein van de samenleving nooit gescheiden van het publieke domein in de Japanse samenleving, waardoor een samensmelting van geloof en politiek optrad. De christelijke context van kerk versus staat kan hier dus niet van toepassing zijn. We zien wel de stimulans veroorzaakt door de invoer van nieuwe Westerse wetenschappen en politieke structuren, waardoor politieke strijd en discussie ontstaat op het niveau van de staat. De discussie over de legitimatie van de staat en het nieuwe staatssysteem zorgt hier voor een impuls tot de creatie van ideologieën en later tot het omverwerpen van een onderdrukkende orde. Deze motivatie werd geïnspireerd door sociaalhistorische gebeurtenissen die Japan collectief onderging. Deze paper wenst geen vergelijking tussen de verschillende geloofssystemen maar een uiteenzetting van het Japanse geloofssysteem dat de “Heilige Oorlog” ondersteunde, en het verband met de toepassing in de realiteit.
19
utopisch denken vertegenwoordigt het tegenovergestelde: bepaalde onderdrukte groepen zijn zo sterk gericht op de vernietiging en transformatie van een bepaald deel van de samenleving dat ze enkel nog gefocust zijn op de veranderingen en zich niet bekommeren om wat feitelijk is. Hun denken is een ingeving voor actie, geen diagnose. De belangrijkste punten om te onthouden voor de verdere tekst zijn de rol van de groep bij de sturing van ideeën en gedachtegoed, de context van de groep vormt het sociaalhistorisch kader dat het individueel denken beïnvloedt. De definiëring van ideologische groepen tegenover utopische groepen maakt het andere belangrijke onderdeel uit. De perceptie van onderdrukking door de internationale gemeenschap wordt zeer sterk opgevoerd in het gedachtegoed dat evolueert sinds de Meiji-periode. Het denken blijkt inderdaad een ingeving tot actie te zijn wanneer de verschillende veroveringen in Azië sinds 1941 plaatsvinden. Belangrijk om op te merken is het feit dat deze utopische mentaliteit uiteindelijk omslaat naar een ideologische mentaliteit en de Japanse natie evolueert van de onderdrukte groep naar de dominante groep. Uiteindelijk worden er bepaalde aspecten van de samenleving als niet belangrijk geacht en onderdrukt, en dit is de invoering in de realiteit. ü Ideologie Mannheim gaat vervolgens verder met de uiteenzetting van de term ideologie, die we in deze context niet exclusief mogen linken aan de marxistische versie want, zoals Mannheim aanhaalt, gaan het woord en zijn betekenis verder in de geschiedenis dan Karl Marx38 en ook sindsdien zijn er nog nieuwe betekenissen ontstaan. Mannheim definieert ideologische mentaliteit in zijn werk als: onderwerpen waar men zich naar richt maar die vreemd zijn aan de realiteit en de eigenlijke realiteit overstijgen, terwijl men zich nog steeds bezighoud met het onderhoud van de bestaande orde (bv. Christelijke broederlijkeliefde).39 Ideologieën zijn dus situationeel transcendent. Volgens Mannheim’s Ideology and Utopia zijn er twee afzonderlijke opvattingen van ideologie, de particuliere en de totale. De particuliere opvatting van ideologie heeft betrekking op slechts een deel van de beweringen van de tegenpartij en is van toepassing wanneer we sceptisch zijn tegenover de ideeën van een tegenstander. Analyses van ideeën gebeuren op puur psychologisch niveau en 38
Emmet Kennedy (1979, 353-368) bespreekt de evolutie van het woord “ideologie” zoals voorgesteld door Destutt de Tracy (in 1796) als synoniem voor “wetenschap van ideeën” naar de betekenis “vals klasse bewustzijn” (Marxisme). Tracy koos de benaming voor de duidelijkheid, want het betrof een afleiding van het Grieks voor “wetenschap van ideeën”, de doel van de discipline ideologie was kennis van effecten en de praktische gevolgen, een theorie van de morele en politieke wetenscha De extensie van de betekenis van “ideologie” leidde uiteindelijk tot een pejoratief gebruik van het woord. 39
Mannheim 1936, 173.
20
beide opponenten zouden nog gezamenlijke criteria van geldigheid delen. Er is een focus op verschillende belangen die functioneert via een psychologie van interesses. Omdat er niet verder gegaan wordt dan het psychologische niveau is het referentiepunt van de ideologische analyse van de opponent, waar steeds naar terug verwezen wordt, het individu. Totale ideologie is dan de ideologie van een groep in de tijd of van een sociaalhistorische groep. De totale opvatting van ideologie stelt de wereldvisie van de tegenpartij in vraag en doet een poging tot het verstaan van de concepten als voortkomend uit het collectieve leven. De verschillende partijen in de ideologische discussie zitten op een totaal verschillende golflengte en hebben een ander denkpatroon, ervaringsmodus en interpretatie van het probleem. De eigenlijke fundamenten van het denken verschillen. De totale opvatting vindt plaats op het noölogische of theoretische niveau. Er zijn verschillen in de manier van kennisneming op zich40. Het referentiepunt dat voor de ideologische analyse genomen wordt is de theoretische basis en niet het individu. Historisch gezien wil Mannheim geen overzicht bieden van de ontwikkelingen doorheen de tijd van ideologieën maar eerder een algemene stelling opmaken uit verschillend bewijsmateriaal. Zo wil hij komen tot het proces dat de twee verschillende vormen van ideologie tot uiting brengt. Mannheim concludeert dat wantrouwen en verdachtmaking naar de tegenstander in alle stadia van de historische ontwikkeling aanwezig is en kenmerkend zijn voor de particuliere opvatting van ideologie. De overgang tot de totale opvatting van ideologie situeert zich in het moment dat het individu niet meer persoonlijk verantwoordelijk wordt gesteld maar een sociale factor. Het “slechte” dat door de tegenstander wordt ondernomen aanzien we niet meer als veroorzaakt door persoonlijke kwaadaardigheid. Hier moeten we bij opmerken dat het ene het andere niet uitsluit, beide percepties moeten in acht genomen worden wanneer we gebeurtenissen bestuderen. 41 Vervolgens zal ik hier kort de overgang van particuliere naar totale ideologie en hoe het bewustzijn evolueerde via verschillende wetenschappelijke vaststellingen parafraseren. Wat waren aldus de stappen in de geschiedenis van ideeën die de weg vrijmaakten voor de totale opvatting van ideologie? Volgens Mannheim was de eerste stap filosofie van het bewustzijn, de wereld wordt gezien als een structurele eenheid. De tweede stap naar een totale opvatting van ideologie is historisch perspectief (een verwezenlijking van Hegel en de Historische School). Vanuit de wereld als structurele eenheid bekijkt men de historische transformatie van samenlevingen en constateert men Volksgeist. De laatste en belangrijkste stap in de creatie 40
Mannheim 1936, 49-53. Ibid, 54.
41
21
van de totale opvatting van ideologie kwam voort uit het historisch-sociale proces. Er is eenvormigheid van het bewustzijn, deze eenheid is dynamisch en in constante interactie met de ontwikkelingen in de samenleving. Er zijn twee belangrijke gevolgen van de ontwikkeling van deze opvatting van het bewustzijn. Ten eerste kunnen menselijke aangelegenheden niet verstaan worden als men de delen isoleert en apart van elkaar analyseert. Ten tweede varieert het systeem van betekenisgeving in al zijn delen en in zijn totaliteit afhankelijk van de historische periode waarin ze in werking treedt. Met andere woorden; wanneer we een geheel probleem wil bestuderen moeten we de delen analyseren in relatie tot het geheel en dient er te allen tijde rekening te worden gehouden met de tijdsgeest of historische periode. In de analyse van het Japanse imperialistische systeem tijdens de tweede wereldoorlog zullen zowel verschillende sociale onderdelen als het historische tijdskader bestudeerd worden om een consistent beeld te verkrijgen en ons terug te leiden naar de vraag hoe een ideologie in zijn totale opvatting de realiteit en individuele acties kan beïnvloeden. Zodoende gaan we in op Mannheim’s groepsgeest die eerder werd vermeld, een groep die een typische stijl van gedachtegang gaat creëren die door de mens als individu wordt gevolgd. Deze groepsgeest wordt evenwel niet zomaar gereproduceerd, het is een vorm van beïnvloeding op de eigen ontwikkelingen. Aldus krijgen we geen pure Nature of Nurture theorie maar een interactie tussen de twee. ü Utopia Om het idee van ideologie uit te breiden introduceert Karl Mannheim zijn eigen versie van het concept utopia, afwijkend van eerder definities zoals bij Thomas More. A state of mind is utopian when it is incongruous with the state of reality within which it occurs. […] However, we should not regard as utopian every state of mind which is incongruous with and transcends the immediate situation. Only those orientations transcending reality will be referred to by us as utopian which, when they pass over into conduct, tend to shatter, either partially or wholly, the order of things prevailing at the time. 42 Bij utopia gaat het dus om het in realiteit omzetten van een idee dat onverenigbaar lijkt met de heersende situatie, er vindt als het ware een revolutie plaats. Wanneer ideeën die de realiteit overschrijden zorgen dat de bestaande orde verworpen wordt en er een nieuwe orde aangesteld wordt kan men deze situationeel transcendente ideeën aanduiden als utopia. Hoe 42
Mannheim 1936, 173.
22
weten we welke ideeën revolutionair zijn en welke niet? Dit kan eigenlijk pas als we naar het verleden kijken en zo duidelijk kunnen afbakenen wat een utopia is en wat een ideologie. Want pas na verloop van tijd blijkt of de visie de grenzen van de bestaande orde kon verbreken, of dat ze enkel de realiteit verdoezelde. De verhouding tussen de bestaande orde en utopia is dialectisch, elk tijdperk maakt de opkomst mogelijk van idealen die ongerealiseerd zijn. Deze ideeën worden dan het revolutionaire materiaal dat de bestaande orde afbreekt. De bestaande orde zorgt voor het ontstaan van utopia die dan weer de grenzen doorbreken van deze orde waardoor zich weer een nieuwe orde kan ontwikkelen. De utopia van de opkomende klassen, zijn tot op grote hoogte doordrongen met ideologische elementen. Dit is ook belangrijk om te onthouden voor de analyse van het Japanse gedachtegoed. Mannheim brengt de utopische mentaliteit in verband met wensvervulling. Wanneer er geen voldoening wordt gevonden in de bestaande realiteit, zoekt de geest vaak toevlucht in wenselijke plaatsen en periodes. Bijvoorbeeld mythes, sprookjes, buitenwereldse beloften in religie, etc. zijn uitdrukkingen van wat ontbreekt in het echte leven. Hier kunnen we verwijzen naar de rol die mythische keizer Jinmu en de zonnegodin Amaterasu vervullen in de vereniging van het Japanse volk als één familie en de verderzetting van de “verheven taak”.43 Wensvervulling kan ook geprojecteerd worden in de tijd, Mannheim benoemt dit met de term chiliasme, of naar plaats gedefinieerd worden, dit duidt Mannheim aan als utopia. Dus probeert hij hier te duiden wanneer situationele transcendente ideeën acties worden die leiden tot de transformatie van de bestaande realiteit. Het zijn echter niet steeds dezelfde elementen, aangezien deze constant veranderen. Het utopische element in ons denken kan veranderen wat betreft inhoud en vorm. We zetten ideologie en utopia even naast elkaar om een duiding te geven. Alle ideeën die niet in de huidige orde van dingen passen zijn “situationeel transcendent” of onwerkelijk. Daartegenover staan ideeën die corresponderen met de concreet bestaande orde, deze worden geduid als “adequaat” en “situationeel congruent”. Deze laatste zijn relatief zeldzaam. ideologieën en utopia zijn beiden categorieën van ideeën die de situatie overstijgen. Ideologieën slagen nooit in de werkelijke uitvoer van de projecten die voor ogen worden gehouden. Het is altijd de dominante groep die in volle overeenstemming is met de bestaande orde die beslist wat beschouwd word als utopia, terwijl de groep die in conflict is met de orde zoals die bestaat beslist wat ideologisch is. Het idee wordt als utopisch gelabeld door de 43
Kokutai no Hongi 59-68. 歷代天皇の大御業となつて榮えゆくのである 21.
23
actuele orde of als ideologisch en illusionair geïdentificeerd door een orde die nog bezig is aan zijn opkomst.
2.2. Kritiek en reactie. Na de eerste uitgave van Ideologie und Utopia in 1929 ontstond er een debat over de kennissociologie onder Duitse sociale wetenschappers. De Duitse sociologie werd geconfronteerd met methodologische en epistemologische problemen, en het boek Ideologie und Utopia werd het middelpunt van deze discussie, meer dan 30 belangrijke papers werden gepubliceerd als antwoord op de tekst. Het grootste deel van de reacties kwam van Marxistische of socialistische intellectuelen met variërende oriëntaties, onder andere Karl Wittfogel, Max Horkheimer, Hannah Arendt. Sommigen zagen de kennissociologie als een geraffineerde herformulering van de materialistische opvatting van geschiedenis, anderen vonden het verraad aan het Marxisme. Daaruit volgde dat de meest gestelde vraag rond het kennissociologie debat was tot in welke mate Mannheim beïnvloed was door Marx en het historisch materialisme. Ongeacht de kritiek op de theorie, stemden allen in met het feit dat Mannheim essentiële agendapunten had aangehaald en zo was niemand bereid om hem af te schrijven als een bourgeois tegenstander van het wetenschappelijk Marxisme. Zo ook waren het vooral linkse intellectuelen die interesse toonden voor de theorie van Mannheim. 44 Volgens John Heeren zag Mannheim in de Europese intelligentsia een manier om linkse en rechtse politieke strekkingen te verenigen. Maar doorheen de jaren werd hij over dit aspect steeds pessimistischer. In het thema van het kennissociologie-debat zouden deze intelligentsia een vereniging kunnen bieden tussen denken en sociologie.45 Richard Ashcraft argumenteert in zijn paper dat Ideology and Utopia, op een verkeerde manier onthaalt is geweest door de Marxistische critici. De focus van de kritiek lag volgens Ashcraft op de verkeerde aspecten van het werk, daarom wil hij in zijn artikel dan ook een nieuwe analyse maken van het werk. Zijn argument is dat de theorie van Mannheim aangewend kan worden om Marxisme te ontdoen van methodologische belemmeringen. De contradicties die in Ideology and Utopia naar voor zouden komen mogen geen argument zijn om de theorie af te wijzen, het belangrijke punt in dit werk is net dat Mannheim de zoektocht onderneemt naar een relatie tussen
sociologie en kennis. Op deze manier zou het kunnen bijdragen tot de
evolutie naar een bevredigende relatie. 46 De focus van het kennissociologiedebat lag vooral op de relatie tussen kennis en politiek. Dit 44
Meja en Stehr 1990, 3-9. Heeren 1974, 1-2. 46 Ashcraft 1981, 1-3 en 41. 45
24
is dan ook de fundamentele probleemstelling van de kennissociologie; Hoe fundamenteel verschillenden en autonome gebieden met elkaar te laten interageren? De belangrijkste taak binnen het veld van de kennissociologie is dan de analyse van sociale processen zowel als psychische en metawetenschappelijke gegevens en zo objectieve kennis wil bekomen.47 In deze paper wil niet onmiddellijk ingaan op dit algemeen probleem van de kennissociologie, maar bestudeer ik meer specifiek de theorie van de verhouding van ideologische en utopische mentaliteit. Aan de hand van één bepaald geval wil ik de invloed bestuderen van een idee op de realiteit. Dit idee betreft in deze studie de elementen die belangrijk waren voor de legitimatie van de acties van de Japanse staat.
3. Ideologie en utopia in de Japanse samenleving: context In dit derde deel willen we de theorie van Mannheim toepassen in de gekozen context; keizerlijk Japan (1868-1945). De utopische mentaliteit werd gecreëerd en aangepast in de periode 1868 tot 1941 en bij het begin van de oorlog vindt het revolutionaire stadium plaats. Tijdens de periode van de Tweede Wereldoorlog evolueerde de utopische mentaliteit naar ideologische mentaliteit. Hier vraag ik me af hoe de creatie van het gedachtegoed plaatsvond en hoe deze evolueerde over de tijd. Volgens Mannheim zijn er vele sociale processen die de theorieën en het gedachtegoed van een samenleving vormen, hij vernoemt er een aantal ook in de Japanse situatie terug te vinden zijn. Deze gebeurtenissen die aan de basis van theoretische uitingen liggen zijn niet van individuele aard maar hebben eerder plaatsgevonden op collectief niveau en ondersteunen dus de doeleinden van een sociale groep. De sociale processen die Mannheim oplijst zijn; competitie, groepsgeest, impulsen van tegenstanders, de relatie tussen verschillende generaties, scholastische achtergrond. Competitie betreft alle soorten competitie op economisch, politiek en sociaal vlak. Er kan competitie zijn omtrent de interpretatie van de wereld, dit beeldt de strijd af tussen verschillende intellectuele groepen die aan de macht willen komen. Groepsgeest beschrijft collectieve historische ervaringen, verschillende verwachtingen, doelen en impulsen komen verder uit ervaring. Verbonden aan deze groepsgeest kunnen impulsen van tegenstanders de theoretisering leiden en beïnvloeden. De relatie tussen generaties en de scholastische of pedagogische achtergrond spreken voor zich. Deze sociale processen zien we terugkeren in de context, tijdens de creatie van het officiële Japanse gedachtegoed. In dit deel wil ik vooral kijken naar de politieke en intellectuele ontwikkelingen die geleid hebben naar de vestiging van dit gedachtegoed. 47
Meja en Stehr 1990, 267.
25
3.1. Heilige oorlog: Japan als uitverkoren land. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat het precieze duiden van de Japanse ideologie van het imperiale Japan in de jaren voor en tijdens de oorlog redelijk problematisch is. Doorheen de decennia na de overgave van Japan zijn er zeer vele theorieën en verklaringen aangeboden door intellectuelen uit zowel Japan als andere delen van de wereld. Een groot aantal verschillende theoretici en discours worden aangehaald om de uitlijning van het heersende gedachtegoed
te
ondersteunen.
Skya
bijvoorbeeld
spreekt
over
radicale
shintō-
ultranationalisten en doorloopt een discours waar tot op heden weinig aandacht aan is besteed. Hij bespreekt intellectuelen die niet zijn vertaald en waar weinig onderzoek over gebeurt zoals Uesugi Shinkichi (上杉愼吉). Maruyama Masao (丸山眞男) focust zijn studie dan weer op het legislatieve systeem en het gebrek aan scheiding tussen het publieke en het private leven. Robert Bellah beschrijft Tokugawa religie en cultuur als de oorsprong van de modernisatie in de Meiji-periode. Volgens Bellah zorgde confucianisme als de promotor van sociale discipline en nationalisme voor politieke rationalisatie. Sato Shigeru bespreekt kort de Kyōtoschool als de intellectuelen die de theoretische rechtvaardiging van het Japanse expansionisme leverden. Carol Gluck duidt de Meiji-regering aan als de scheppers van een staatsorthodoxie die draaide rond de figuur van de keizer.48 Slechts één of zelfs enkele theoretici en factoren aanduiden als origine van het oorlogsgedachtegoed voldoet niet. Wanneer we het staatssysteem, ideologische theorieën en de sociale structuur bestuderen kunnen we concluderen dat het Japanse utopia voortvloeide uit al deze factoren en invloeden. Alle sociaalhistorische processen gezamenlijk ervaren door de natie die zichzelf identificeerde als Japan, beïnvloedden de ontvankelijkheid van deze bevolkingsgroep. Daarom poog ik in onderdeel 3.2 van deze paper om een aantal belangrijke aspecten van de heersende ideeënsfeer uiteen te zetten. Zowel terugkerende geloofs-aspecten, als de politieke omgeving, tonen een discours van legitimatie door goddelijke afstamming. Daarom koos ik de titel heilige oorlog, het belangrijkste aspect van de ontwikkeling van het utopisch gedachtegoed in het keizerrijk Japan betreft de heiligheid van de nationale missie. Het draait hier om een langzame ontwikkeling van een situationeel transcendent ideaal tegenover de realiteit van het imperiale, koloniserende “Westen” tot de revolutie tegen de Westerse hegemonie en de verdrijving van Westerse machten uit Azië. In de volgende jaren vond de ontwikkeling van de Co-Prosperity Sphere plaats, de creatie van een nieuwe orde waarbij de perceptie dat Japan de bevrijder van was de norm werd. 48
Zie: Fukase-Indergaard 2008, 344; Gluck 1985, 3-4; Maruyama 2006 ; Sato 1994, 14; Skya 2009, 9-12.
26
3.1.1. De werking van de staat ü De creatie van de Meiji-staat Bij het onderzoek naar de sociaalhistorische achtergrond van imperiaal Japan is de opstelling van de Meiji-grondwet een belangrijk keerpunt in de Japanse politieke, economische en sociale ontwikkelingen. In deze paper wordt gefocust op de politieke, sociale en intellectuele punten in de evolutie naar de ideologie van de “Heilige Oorlog”, en hoewel alle factoren op elkaar inwerkten was het uiteindelijk voor een groot deel de politieke noodzaak die zorgde voor de duiding van het officiële gedachtegoed. Bij de constructie van de Meiji-staat was één van de hoogste prioriteiten dat Japan zou worden geaccepteerd door en kon wedijveren met de internationale machten49. De effecten van Westerse kolonisatie waren duidelijk zichtbaar in de omringende Aziatische landen dus moest Japan zich wapenen tegen deze koloniserende machten teneinde niet hetzelfde lot te ondergaan. Vele theoretici van staat trokken naar Europa om de Westerse politiek te bestuderen en een gepaste Meiji-staatsvorm te creëren. Er was zelfs een punt in het Vijf-Punten Handvest van 1868 (五箇条の御誓文gokajō no goseimon) dat “kennis over de hele wereld zal worden gezocht om het keizerrijk te stimuleren” (智識ヲ世界ニ求メ大ニ皇基ヲ振起スベシ- Chishiki wo sekai ni motome dainisumeragi wo shinki subeshi50). Er werd weinig discussie gevoerd over de vorm die de nieuwe Japanse staat moest aannemen, het zou een constitutionele monarchie worden. De vanzelfsprekendheid van de vorm “monarchie” was te wijten aan het feit dat het bestaan van de keizer steeds als motivatie was aangegeven voor correctheid van het afzetten van de shōgun (将軍) en het shogunaat volledig af te schaffen 51 . Hierin vinden we de factor “groepsgeest” van Mannheim terug, de geschiedenis maakt het volk tot één samenhorende groep. De openstelling van de grenzen, de burgeroorlog tussen de shōgun-loyalisten en de imperiale hervormers, gevolgd door de overwinning van de modernisten rond de keizer, waren gebeurtenissen die de groepsgeest deden veranderen. Vervolgens werd de Meijiregering gevestigd en er werden aanstalten gemaakt om een grondwet op te stellen. Deze grondwet en het parlement dat daarbij hoorde waren een noodzaak om twee redenen. Ten eerste wilden de oligarchen de bevolking voor zich winnen, het volk verwachtte namelijk inspraak in de regering dus was een vorm van democratie noodzakelijk. Een tweede rede was aanvaarding door de internationale gemeenschap, opgenomen worden door de Westerse 49
Jansen 2000, 335 zowel als Skya 2009, 36. http://kindai.ndl.go.jp/info:ndljp/pid/787614/39?contentNo=39&itemId=info%3Andljp%2Fpid%2F787614&_ _lang=en (document van het originele handvest) 51 Skya 2009, 35. 50
27
machten. 52 Zodoende kreeg Japan in de Meiji-grondwet van 1889 een constitutionele monarchie toegewezen. Op elf februari 1889 stelde de keizer zelf deze grondwet voor aan het volk, gepresenteerd als een cadeau van de keizer aan zijn onderdanen. Omdat de grondwet op deze manier werd voorgesteld kreeg de hele natie een duidelijk signaal dat de keizer het middelpunt van de Japanse natie was als verpersoonlijking van de staat en de moraal. Dit was in principe het punt waar duidelijk werd dat de twee staatsvormen die zouden moet verenigd zijn, dit niet waren. Skya haalt Robert Scalapino aan die vaststelde dat: “De Meiji-grondwet in feite een poging was om twee concepten te verenigen die als men ze in abstracte zin bekeek niet verenigbaar waren: Imperiaal absolutisme en democratie.”53 Irokawa Daikichi (色川 大 吉 ) verwijst naar de benaming tennōsei ( 天 皇 制 - keizer systeem), wat naast het constitutionele kader ook economische, politieke en onderwijs regulaties bevat. Het is een benaming voor het bestuurssysteem dat het volk beheerste tot na de overgave in 1945.54 We mogen echter niet vergeten dat dit bestuurssysteem opmerkelijke veranderingen doorliep van 1868 tot 1945, en niet constant en onveranderd bleef. De Meiji-wetgeving bleef geldig maar de vormgeving van de staat veranderde over de jaren naargelang de behoefte van de natie en de machthebbers. Een aantal dingen bleven opmerkelijk naar de voorgrond komen; de keizer en de voorbestemming van het Japanse volk. Ook bij de bekendmaking van de grondwet was dit een punt dat uitgespeeld werd; mythologie was aanwezig in de beginparagraaf van de grondwet: Having, by virtue of the glories of Our Ancestors, ascended the Throne of a lineal succession unbroken for ages eternal; desiring to promote the welfare of, and to give development to the moral and intellectual faculties of Our beloved subjects, the very same that have been favored with the benevolent care and affectionate vigilance of Our Ancestors, and hoping to maintain the prosperity of the State, in concert with Our people and with their support, We hereby promulgate, in pursuance of Our Imperial Rescript a fundamental law of the State, to exhibit the principles, by which We are guided in Our conduct, and to point out to what Our descendant and Our subjects and their descendants are forever to conform.55 Een staatsvorm aangepast om binnen het kader van de Westerse wereld te passen en verbreiding van de heilige afstamming van de keizer en het Japanse volk, dit zijn de twee 52
Skya 2009, 35-36. Ibid, 40. 54 Irokawa (ed. Marius B. Jansen) 1985, 254. 55 Jansen 2000, 395. 53
28
hoofdpunten van de Meiji-wetgeving die in deze paper aan bod komen. Reeds bij het opstellen van de grondwet hadden de twee factoren die later zo belangrijk zouden zijn in het nationale gedachtegoed dus al een belangrijke rol; de keizer en de rol van de internationale gemeenschap. De keizer kreeg de belangrijkste officiële functie toegewezen op basis van autoriteit. Deze functie als ultieme besluitnemer was eerder theoretisch, want er stond steeds een heel korps adviseurs te zijner beschikking die de besluiten beïnvloedden en stuurden. Volgens de grondwet zijn zowel de uitvoerende als de wetgevende macht geconcentreerd in de uitvoerende afdeling, deze bestond uit de keizer, de Ministers van Staat (國務大臣 – kokumudaijin) en de “Privy Council”56 (枢密院 – sūmitsuin). De leden van de Privy Council waren de persoonlijke adviseurs die de beslissingen stuurden. Enkel de keizer had in theorie het recht de Ministers van Staat aan te stellen en te ontslaan. Naast de Ministers van Staat en de Sūmitsuin was er het parlement (国会 – kokkai) met Kizokuin (貴族院 – House of Peers, de hofadel en daimyō) en Shugiin (衆議院 – House of Representatives, verkozen uit het volk). Volgens artikel 1 tot en met 17 heeft de keizer de ultieme macht, neemt hij de uiteindelijke besluiten en heeft hij het hoogste zeggenschap. De parlementairen functioneerden als functionarissen van de keizer die bijdroegen aan de vlotte werking van de staat. De verantwoordelijkheid van het parlement was vooral het goedkeuren van wetten en het jaarlijks budget. Zodoende was de enige mogelijkheid tot onderhandeling die ze hadden het veto stellen op dit budget. Aldus waren het eigenlijk de oligarchen die de keizer adviseerden die de macht in handen hadden, de keizer was eerder een façade van autoriteit waarachter de oligarchen de echte macht in handen hielden. Daarenboven was het leger onafhankelijk van de regering en stond onder rechtstreeks bevel van de keizer als opperbevelhebber.57 Het problematische punt in de situatie was dat de keizer, wettelijk, niet in verantwoording kon worden gesteld voor de beslissingen die hij nam, want hij was goddelijk. 第三條 天皇ハ神聖ニシテ侵スへカラス - Artikel 3: De keizer is heilig en onaanraakbaar.58 Er ontstond zo een vacuüm in het proces van besluitname in de Japanse regering, het uiteindelijke besluit werd beïnvloed door de raadgevers van de keizer waardoor deze ook
56
Geen bestaande Nederlandse vertaling. Skya 2009, 41-44. Alsook Dainihon teikokukenpō 大日本帝国憲法 (1889) (http://www.digital.archives.go.jp/gallery/view/detail/detailArchives/0000000005 op 25/05/14 10:51). 58 Dainihonteikokukenpō 1889. 57
29
onaanraakbaar werden.59 De keizer moest niet noodzakelijk instemmen met de genomen beslissingen om ze te laten doorgaan, een voorbeeld van onwilligheid van de keizer vond plaats tijdens de oorlog tegen China (1894-1895), een conflict om Korea te bevrijden van een “achterlijke” overheersing. The government was highly successful in using the war to raise the aura of the emperor, but Mutsuhito himself seems to have had little enthusiasm for the conflict. It was later revealed that he grumbled that it had not been his idea, and rejected the suggestion that he report to the ancestors at the Ise shrine.60 Omdat de macht besloten lag in de keizer die een goddelijke status had, kon er geen moreel foute beslissing genomen worden. De status van de keizer hield in zich het moreel juiste, aangezien de keizer als de belichaming van totale waarden en het hoogtepunt van het ware, het goede en het mooie doorheen de tijd en plaats werd aanzien. Daar de keizer de verpersoonlijking is van de natie, is de Japanse natie per definitie goed en niet in staat om slecht te doen vanuit zijn essentie en dus waren alle daden, gesteld in de naam van het keizerrijk moreel juist volgens de grondwet.61 De echte besluitnemers achter de keizer stonden buiten de wetgeving op grond van twee punten: allereerst waren zij grondwettelijk niet diegenen bij wie het uiteindelijke besluit lag en ten tweede was de keizer, bij wie het besluit wel lag, onaanraakbaar door zijn goddelijke status. Dit vacuüm was een opstelling die automatisch naar misbruik leidde en verantwoordelijk was voor veel wanpraktijken. Het was een vreemd soort pluralisme waaraan velen deelnamen maar waar niemand uiteindelijk verantwoordelijk werd gesteld voor daden of beslissingen.62 Hierbij moet opgemerkt worden dat niet zomaar alle verantwoordelijkheid naar het systeem als zodanig kan worden teruggeleid. Het was geen toevallige fout die in de grondwet was geslopen maar een bewuste opstelling. De oligarchen die de wetgeving hadden geschreven wisten wel degelijk waar ze mee bezig waren. Itō Hirobumi en de andere opstellers hadden voor ogen om de macht bij zich te houden terwijl de parlementaire oppositie de regering meer gericht op het parlement wou maken.63 Door de opzetting van de wetgeving waren de oligarchen echter de eigenlijke leiders. Aldus gingen intellectuelen op zoek naar oplossingen voor de impasse in het leiderschap. Drie belangrijke opties kwamen naar voren, 59
Skya 2009, 45-46. Jansen 2000 , 434. 61 Maruyama toegepast op de grondwet; 17-18. 62 Jansen 2000, 496. 63 Sky 2009, 42. 60
30
waarvan twee geïnspireerd door de dubieuze formulering van de Meiji-wetgeving. Ofwel een staat gecentraliseerd rond de keizer in wie alle macht huist, een absolute monarchie zonder parlementaire tussenkomst, ofwel een “emperor as organ” systeem zoals opgesteld door Uesugi Shinkichi.64 Een derde oplossing leek socialisme te zijn, een sociale democratie. Over deze reacties meer in het volgende onderdeel. Na de politieke en constitutionele organisatie vonden de Meiji-leiders dat enkel instituties niet genoeg waren om de natie veilig te stellen en het enthousiasme van het volk te verzekeren. Naast het centraliseren van het beleid, het ontwikkelen van de economie, het herorganiseren van sociale klassen en het nastreven van internationale erkenning moest het volk ook beïnvloed worden, hun hart en geest verenigd. De staat poogde op veel verschillende manieren het volk tot universeel nationaal sentiment te bewegen, net zoals de oppositie dit probeerde.65 In 1869 werden staatsmissies het land ingezonden om shintō te propageren als de Grote Weg naar een nieuw tijdperk. In 1881 gaven bureaucraten voorrang aan de Chinese en Duitse discours als inspiratie om nationale gedachtegoed te bewerkstelligen. In de jaren 1880 en 1890 werd vooral gespeculeerd over imperiale loyaliteit en filiale piëteit, waar anderen het vooral hadden over de Japanse esthetische traditie en nog anderen beriepen zich op sociologie. Dit alles diende om een nationale beweging op touw te zetten. In de vroege jaren 1900 waren vooral agrarische waarden voor het thuisland en imperiale macht in het buitenland de inspiratie.66 Deze evolutie doorheen de tijd en de verschillende pogingen om een nationaal gedachtegoed tot stand the brengen zijn het onderwerp van de volgende pagina’s. Om een beeld te scheppen van de ideeën die de Japanse natie tijdens de oorlogsjaren bezighielden bespreken we eerst de vooroorlogse jaren en de ontwikkeling van het geloof van de natie. Ook de verspreiding en inburgering vormen samen een belangrijk punt in het ontstaan van het staatsideaal. Vervolgens bespreken we in punt 3.1.2 de intellectuele evoluties en de belangrijkste elementen in de staats ideologie. ü De aanloop naar de oorlogsjaren De aanloop naar de Tweede Wereldoorlog in Japan situeert zich over verschillende decennia en kwam in een stroomversnelling in de jaren 1930. Na de invoer van een nieuw staatssysteem bewerkstelligd te hebben begon het Japanse keizerrijk steeds meer uitbreidingsdrang te vertonen. Het was reeds in de jaren 1870 dat er pogingen ondernomen 64
Tominaga (2005) biedt een discussie omtrent het idee van kokutai en het “emperor as organ” model en of “emperor as organ” tegen het kokutai idee werkt. 65 Alternatieve theoretici voor staatsvorm worden later kort aangehaald. 66 Gluck 1985, 3-4.
31
werden om de grenzen te verleggen naar Rusland en Korea toe, en er ontstonden ook strubbelingen met China over Korea. Beide onenigheden draaiden uiteindelijk uit op oorlog om Korea met China (1894-1895) zowel als Rusland (1904-1905). Korea werd uiteindelijk de eerste Japanse kolonie, in 1905 werd Korea officieel een Japanse protectoraat. Er kwam weinig internationale reactie op deze annexatie, wel werden er verschillende overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Rusland. Door deze overeenkomsten werd Japan nu gelijkgesteld met de internationale machten.67 Na de Russisch-Japanse oorlog werd Japan de grootste machthebber in Azië, en in de twee volgende decennia nam deze macht nog toe waarop imperiaal Japan één van de vijf Grote Machten met een permanente plaats in de League of Nations werd. De evolutie van Japan in slechts enkele decennia was opmerkelijk, zelf ooit beperkt door de imperialistische machten werd de natie nu een kolonisator van andere Aziatische landen. Ook de perceptie van andere Aziatische gebieden tegenover Japan nam een wending. Zoals Ethan Mark in zijn paper duidelijk naar voren haalt was de visie van een verenigd Azië enorm populair onder de voordien overheerste volkeren van het Aziatische continent. Er was één gemeenschappelijk ideaal gedeeld door de Aziatische naties, het bewerkstelligen van een alternatief voor de “Westerse modernisering”.68 Sommigen Japanse denkers waren van mening dat Japan als een nieuw model moest dienen voor een Aziatische reformatie en reconstructie, anderen vonden dat het Westen een model moest blijven. De opbouw van de staat was grotendeels gesteund op Westerse theorieën (vooral Europese), maar de Meiji-leiders die de studiereizen naar Europa hadden gemaakt werden ouder en hun theorieën leken dan ook verouderd. 69 Door veranderingen in het wereldsysteem werd dit gevoel nog versterkt en zochten de Japanse machthebbers naar nieuwe manieren om de internationale uitdagingen aan te gaan. In het algemeen ontstond er een tweestrijd tussen de liberale kant van het beleid en de autoritaire neigingen van het regime, het vacuüm dat eerder werd besproken. In de jaren 1880 kwam het autoritaire beleid op de voorgrond als een reactie van de Meiji-staat op de liberale uitdagingen die ontstonden vanuit andere richtingen, zoals de Beweging voor Volksrechten70. Irokawa stelt dat het concept van de familie-staat uitgevonden is om het keizer-systeem te versterken tegen het opkomende liberaal gedachtegoed. Dit familie-systeem werd pas in de late Meiji-periode enorm gepromoot door intellectuelen zoals Hozumi Yatsuka, Katō Hiroyuki (加藤 弘之) en Inoue 67
Jansen 2000, 414-494. Mark 2006. Het artikel betreft een uiteenzetting over een grensoverschrijdend ideaal dat niet-Westerse Aziatische naties verenigde in de periode voor en tijdens de oorlog en hoe dit gedachtegoed het imperialisme van Japan ondersteunde. Mark haalt ook een definiëring aan van de term Azië en alle afgeleide woorden 69 Jansen 2000, 511-512. 70 Opgericht door een aantal afvalligen van de Meiji-oligarchie tijdens de machtsstrijd in 1873. 68
32
Tetsujirō (井上 哲次郎), wat een verschuiving betekende van vroeg Meiji-gedachtegoed. In het begin van de Meiji-periode was de oligarchie relatief liberaal ingesteld. In 1873 echter vond er een afscheiding plaats door onenigheid over wel of niet Korea binnen te vallen en hier waren het de liberalen die zich terugtrokken uit de regering.71 Aangezien het grootste deel van de Meiji-oligarchen liberalisme vooral belangrijk vonden voor de staatsopbouw of een manier om het Westen tevreden te stellen, bleef er steeds een autoritaire onderstroom aanwezig die duidelijker naar de voorgrond kwam en uiteindelijk de belangrijkste ministeriële posten bezetten. De focus van de Meiji-regering lag op het opbouwen van een Japanse staat die kon wedijveren met de internationale orde, dit was reeds geïnitieerd in de Meiji-hervormingen maar kwam tijdens het interbellum duidelijker naar voren. Omdat Japan zich tijdens de Meijijaren had opengesteld voor de rest van de wereld vonden er op grote schaal veranderingen in de samenleving plaats. De Japanse natie werd nu internationalistisch en kosmopolitisch. Intellectuelen in het interbellum waren echter meer parochiaal ingesteld dan hun Meijivoorlopers omdat hen reeds voorgegaan was in Westerse studies en het eenvoudiger was geworden om het Westen te leren kennen vanuit Japanse termen. Ze moesten niet meer tegemoetkomen aan de Westerse theorieën of zelf inspanningen doen. 72 Veel van de ontwikkelingen in de jaren 1930 zouden onmogelijk zijn geweest zonder de ontwikkeling van massacultuur en inspraak in de voorgaande decennia. De druk op de regeringsleiders om het volk te betrekken in de politiek werd steeds groter. Het volk werd steeds mondiger en de machthebbers probeerden op allerlei manieren de massa te kalmeren, een ideologie werd gecreëerd om het volk te verbinden met de keizer en zo loyaliteit af te dwingen. Alle soorten verbonden werden aangegaan om agressieve uitingen te kunnen hooghouden en de massamedia predikte expansie en oorlog. Ook de uitbouw van het leger had sterke wortels in het institutionele patroon van de Meiji-staat. Er was geen eenvormig en geconsolideerd leger, noch een uniform pacifistische civiele regering dat zich ertegen verzette.73 1932 was een keerpunt voor de internationale politiek, na een internationaal onderzoek op Japanse en Chinese bodem werd Japan terechtgewezen over de zaak Mantsjoerije tijdens een vergadering van de League of Nations in Geneve. Matsuoka Yōsuke (松岡 洋右), hoofddelegaat van Japan in de League, tolereerde echter geen kritiek op het Japanse beleid en gaf een toespraak waarin hij Japan vergeleek met Jezus Christus, gekruisigd door de wereldopinie. Hij voorspelde dat de wereld hun visie nog zou moeten bijstellen net zoals bij 71
Skya 2009, 34. Jansen 2000, 574-575. 73 Ibid, 576-577. 72
33
Christus was gebeurd.74 Op deze manier trok Japan zich terug uit de League of Nations en gaven ze een positie op waar ze sinds 1868 zo naar hadden gestreefd.75 Wanneer Matsuoka deze vergelijking maakte legde hij de nadruk op het gevoel van visering, een zaak van “wij tegen hen” waarin de Westerse machten Japan tegenstonden. Dit gevoel van tegenstand versterkt het groepsgevoel van de Japanse natie en zo ook het idee van een goddelijke missie. Door zijn woorden en daden was Matsuoka de verpersoonlijking van het nationale trauma en de schizofrenie die heerste in het Japanse keizerrijk. Professioneel was dit een groot verlies voor hem zowel als de Japanse natie. Het streefdoel van samenwerking met Engeland en de Verenigde Staten waar al die jaren naartoe gewerkt was ging in die enkele momenten verloren. Matsuoka zat dan ook in tweestrijd want om de Japanse eer te behouden zouden ze zich moeten terugtrekken uit de League, wat dan ook gebeurde. De publieke opinie in Japan zelf werd beïnvloed naar pro-terugtrekking door propaganda. De militaire factiestrijd had veel te maken met het probleem in de Japanse politiek rond de vraag of Japan zich nu moest terugtrekken van de League of niet. Na zijn toespraak werd Matsuoka een nationale held, de tekst van de toespraak zelf werd bijvoorbeeld gebruikt als lesmateriaal in scholen. Het internationale publiek was echter niet gecharmeerd. Achter de schermen vonden de echte onderhandelingen plaats en het was daar dat Matsuoka voor lange tijd nog probeerde om de internationale relaties te behouden maar hij moest uiteindelijk toch opgeven om de Japanse eer hoog te houden. 76 In dit voorval zien we het begin van de regressie van internationale relaties tussen imperiaal Japan en de Westerse naties. Nu ze uit de League of Nations waren gestapt moesten er nieuwe allianties gesloten worden. Uiteindelijk werd de alliantie tussen Japan en Duitsland en Italië gesloten in 1940 als een verzekering tegen internationale tussenkomst van Engeland en de Verenigde Staten. Aangezien er niet meer kon gerekend worden op steun van deze laatsten in de bezetting van internationale territoria evenals import en export moest er wel teruggevallen worden op opponerende regimes. Er waren geen concrete plannen om gezamenlijke actie te ondernemen met de nazi’s. 77 In de jaren 1930 leken alle problemen in de Japanse maatschappij samen te komen; de 74
De toespraak ging als volgt: “Humanity crucified Jesus of Nazareth two thousand years ago. And today? Can any of you assure me that the so-called world opinion can make no mistake? We Japanese feel that we are now put on trial. Some of the people in Europe and America may wish even to crucify Japan in the twentieth century. Gentleman, Japan stands ready to be crucified! But we do believe, and firmly believe, that in a very few years, world opinion will be changed and that we also shall be understood by the world as Jesus of Nazareth was.” (Lu 2002, 85.) 75 Jansen 2000, 585. 76 Lu 2002, 77-92. 77 Jansen 2000, 633-634.
34
Japanse agressie tegen China, politieke problemen, de moordaanslagen van het leger en de fractiestrijd onder militairen alsook de roep om hervormingen vonden allemaal plaatst tijdens de grote depressie. Het internationaal handelssysteem stortte in elkaar als gevolg van het economisch nationalisme. De internationale kapitalistische orde leek in elkaar gestuikt, protectionisme en bankcrisissen vierde hoogtij78. Door al deze problemen kregen speculaties over alternatieve systemen een boost, want het leek duidelijk te zijn dat het huidige systeem niet meer diende. Het waren de militaire facties en de absolute monarchie die uiteindelijk een vereniging van het Japanse volk zouden bewerkstelligen. Hiervoor was het nodig om het gecreëerde gedachtegoed in te burgeren en zo de hele Japanse natie te verenigen. ü Inburgering van het gedachtegoed (onderwijs, repressie, media- systemen en instellingen) Een belangrijk aspect betreffende de werking van de staat in verband met het gedachtegoed is de verspreiding en inburgering. Dit gebeurde aan de hand van onderwijs, mediapropaganda alsook repressie van de oppositie, wat vooral de linkse beweging betrof. Deze bespreking handelt vooral over de late jaren 1930 en de oorlogsperiode zelf, wanneer het officiële discours van imperiaal Japan de bovenhand had gehaald. Hier vinden we terug hoe een utopische mentaliteit, geëvolueerd sinds de Meiji-revolutie en gekristalliseerd in het officiële gedachtegoed van de Kokutai no Hongi, de natie beheerste sinds 1937. Dit tennōseigedachtegoed was een dwingend systeem dat de hele Japanse bevolking leek te beheersen, Irokawa Daikichi beschrijft het als een zwarte doos waar elk lid van de bevolking onbewust instapte terwijl deze doos het onmogelijk maakte om te zien wat hen nu precies omringde. Maruyama Masao beschrijft een groot aantal onzichtbare netten (十重二十重の見えざる網 – toehatae no miezaru ami) dat de bevolking “vervloekte”. Volgens beiden begrepen noch intellectuelen, noch militairen, noch het gewone volk de illusie die hen in haar greep had. 79 In dit onderdeel willen we kort bestuderen hoe deze illusie ingeplant werd bij de grote massa “onwetenden”, de vraag is waar deze illusie vandaan kwam. Reeds in 1890 werd het Keizerlijke Onderwijsedict (教育ニ関スル勅語 Kyōiku ni Kansuru Chokugo)80 uitgebracht, wat van groot belang was voor de beïnvloeding van het gedachtegoed van de massa. Het edict bevestigde de absolute morele status van de keizer en bleef belangrijk voor het staatsgedachtegoed tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de periode van oorlog werd het gebruikt om indoctrinatie, repressie en militarisme te bewerkstelligen. 78
Ibid, 605. Irokawa 1985, 245-246. Maruyama 2006. 80 Dit edict kan geraadpleegd worden op http://dl.ndl.go.jp/info:ndljp/pid/2945456 (25/05/2014 - 12:07) 79
35
Het edict stelde dat het geldig was voor alle tijden en plaatsen omdat het de heiligheid van de ononderbroken imperiale lijn verkondigde. Aan één kant werden confucianistische zeden van familierelaties als ideaal gesteld en aan de andere kant was de moraal van de moderne natie belangrijk met zijn publieke voordelen, publieke plichten, een nationale grondwet en nationale wetgeving. De moralen van de familie en de natie werden geïntegreerd in de opoffering van het individu in dienst van de imperiale staat. Op het niveau van onderwijs werd er vooral nadruk gelegd op moreel onderwijs en de unieke karakteristieken van Japan. Het edict werd op elke school vanbuiten geleerd en hing aan de muur met het portret van de keizer. De visie was dat het onderwijs niet de taak van het individu (bijvoorbeeld ouders) maar van de staat was.81 […] And while they filled us with this (Japan as a family state) at school our parents, on this subject anyway, held their tongues.82 Uit dit citaat van Irokawa Daikichi kunnen we twee belangrijke gegevens over de periode van de oorlog halen; allereerst vermeld hij dat er in het onderwijs moeite gedaan werd om het idee van de Japanse staat als familiesysteem in te prenten bij de jonge Japanse bevolking. Ten tweede haalt hij aan dat hun ouders, de volwassenen, zich niet uitspraken over dergelijk gedachtegoed. Iedereen die onderwijs genoot werd aangeleerd dat de keizer van Japan een goddelijk persoon was, en de Japanse natie één grote familie met een morele missie. Onderzoek op de universiteiten kreeg restricties van de regering opgelegd, in de late jaren 1920 werden verschillende marxistische intellectuelen verdreven uit de universiteiten. Tegen de jaren 1930, onder invloed van de beweringen over de Japanse deugden, werden andere naties als moreel inferieur aanzien.83 Dit is een belangrijk punt in de utopische mentaliteit die aanleiding zou geven tot de uiteindelijk oorlog: de inferioriteit van de toenmalige internationale machten die de heersende orde vormden. Kokutai no Hongi (1937) wijdt een hoofdstuk aan het onderwerp onderwijs, het draait in het onderwijzen vooral om het bewust maken van het volk van de juiste weg en die dan ook te bewandelen. Kennis en praktijk moeten als één geheel behandeld worden, kennis zonder praktische uitvoering is in strijd met het nationale doel betreffende onderwijs. Er wordt een grote rol toegespeeld aan shintō, Japanse klassieken, confucianisme, boeddhisme en morele geleerden. Onderwijs is volledig gebaseerd op de nationale entiteit van Japan en het is zo 81
Nolte 1983, 285. Okano en Tsuchiya 1999, 18. Irokawa 1985, 280. 83 Nolte 1983, 285. 82
36
doorgegeven sinds de stichting van het rijk (keizer Jinmu).84 Tijdens de oorlogsjaren werd scholing effectief ingezet om politieke doelen te bereiken en het volk te mobiliseren voor militaire expansie. Staatscontrole van het gedachtegoed was zowel binnen- als buitenschools belangrijk, en vorming speelde hierin een cruciale rol. Militaire dril werd zeer belangrijk in scholen, tegen het jaar 1941 waren militaire drillen verplicht voor de basisschool en de universiteit. In maart 1941 vervingen nationale scholen de gewone basisscholen. Het doel van deze nationale scholen was het voorzien van algemene vorming en basistraining in overeenstemming met de imperiale weg van de staat. Vooral het nationale gedachtegoed was van belang, de tekstboeken stonden vol patriottisme en de nood aan nationale veiligheid. Belangrijk bij al deze opsommingen is vooral het gevolg dat het verhinderde dat het merendeel van de jeugd hun onenigheid zouden uitdrukken.85 Er ontstond weerstand tegen deze totale, imperialistische beleidsvoering zowel in het onderwijs als elders, maar de onderdrukking van dit verzet was echter relatief succesvol. Censuurwetten en repressie kwam voort uit de angst die de regering had voor radicalisme vanuit het volk. De Publieke Orde Wet (治安警察法 Chiankeisatsuhō)86 van 1900 was ontworpen om radicale organisaties en de verspreiding van radicaal gedachtegoed te verhinderen. Zeer vele radicale socialisten, intellectuelen en schrijvers werden geviseerd en vaak opgepakt door de politie, boeken en kranten werden gecensureerd. Ōsugi Sakae schrijft over een incident waar hij werd opgepakt enkel en alleen op grond van het spreken over socialisme: “The gentleman was talking socialism, aren’t you?” I am. So what?” I challenged him back. “It’s socialism, so you’re under arrest. Come with me.” Het hoogtepunt van repressie in het Keizerrijk Japan vond plaats met de invoering van de Peace Preservation Law (治安維持法 Chianijihō) van 1925. Iedereen die de kokutai of regering wou veranderen kon wettelijk gearresteerd en veroordeeld worden tot gevangenschap, mogelijk met dwangarbeid. Drie jaar daarna kon men al de doodstraf krijgen voor het in vraag stellen van het imperiaal systeem. Een formele executie werd echter maar één enkele keer uitgevoerd. 87 84
Kokutai no Hongi 1937, 153-157. Okano en Tsuchiya 1999, 25-26. 86 Deze wet was een onderdeel van een reeks wetten over het behoud van publieke vrede, ontworpen om politieke tegenstand te onderdrukken. 87 Jansen 2000, 504-507. 85
37
De pers publiceerde enkel goed nieuws, en in de eerst zes maanden was er meer dan genoeg goed nieuws om bekend te maken dus werd euforie en de superioriteit van de Japanse natie in deze periode wijd verspreid in de media. De pers en officiële berichtgeving hadden meer dan een decennium gespendeerd aan het creëren van een onderhuids gevoel van verongelijking tegenover de internationale gemeenschap. Volgens deze gecreëerde perceptie was Japan op het internationale toneel gesleept tegen de wil in, daar aangekomen waren de kaarten reeds uitgedeeld en werd Japan benadeeld en het moest vechten voor een respectabele internationale positie.88 Volgens notities van Kiyosawa Kiyoshi in 1943 verschenen er in de kranten nieuwe woorden om te refereren naar de Britten en Amerikanen, de Britten werden aangeduid met het ideogram Anguro, afgeleid van Anglo maar wat in het Japans hen bestempelde als “donkerdom-dwaas”. Voor het woord Amerikaan werd Meiriken (‘merican) gebruikt wat dan weer stond voor “misleide hond”. In afbeeldingen draaide de opvatting vooral rond het pure zelf en de demonische andere, iets dat reeds lang in de Japanse geschiedenis was meegedragen om de vijand te karakteriseren. De vijand werd in cartoons vaak als demon afgebeeld.89 Schrijvers waren een belangrijk onderdeel van de propagandamachine en velen van hen bleven trouw aan het nationaal belang ook toen de Japanse veroveringen minder succesvol begonnen te verlopen. Literairen verenigden zich bijna allemaal achter de militaristen bij het uitbreken van de oorlog, een aantal linkse schrijvers werden opgepakt onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog maar ze werden niet geëxecuteerd of aan hun lot overgelaten in de gevangenis. De meesten die in december 1941 werden opgepakt werden snel weer vrijgelaten na een belofte dat ze hun politieke overtuigingen hadden veranderd.90 Dit brengt ons bij organisatie van Tenkō (転向 - bekering): de bekering van links die massaal plaatsvond in Japan. In de jaren 1920 werd Marxistische analyse enorm populair in de studie van sociale problemen en politieke economie. Er vonden dan ook grootschalige arrestaties plaats van linkse radicalen uit vrees dat ze een bedreiging vormden voor de huidige staat. Deze arrestaties zorgden voor een grootschalige onderdrukking van de arbeidersbeweging en de ondergrondse communistische partij. Grote leiders van de linkse beweging maakten hun afvalligheid bekend na hun vrijlating en veroorzaakten daardoor een golf van afvalligen onder diegenen die nog in hechtenis zaten. Een werkboek werd opgesteld voor de ondervragers om
88
Keene 2010: verschillende dagboek fragmenten getuigen van het euforisch gevoel dat de natie beheerste in de eerste jaren van de oorlog. 89 Dower 1986, 234-261. 90 Keene 1964, 209.
38
de radicalen91, die meestal een goede opleiding hadden genoten, terug te brengen naar de waarden van het thuisland. De aanpak was opmerkelijk zacht, en draaide rond het herinneren aan de familie. De Tenkō-beweging, die in de vroege jaren 1930 begon, had een zeer grote invloed op marxistische theorie en socialisme. De discussie die plaatsvond ging om de vraag of Japan wel klaar was voor revolutie of niet. Binnen de Tenkō-beweging werd het communisme opgegeven en vervangen door een Japanse vorm van marxisme. De basisstelling van het kapitalisme als systeem van uitbuiting door de regerende klasse bleef stand houden maar Japan was geen land waar de bourgeoisie het proletariaat uitbuitte. Japan was een ander geval, het was een “proletarisch” land, geëxploiteerd door het internationale kapitalisme. Het imperialisme van Japan was gemotiveerd door tekort aan kapitaal in tegenstelling tot de Westerse machten die gedreven werden door een surplus aan kapitaal. Imperialisme was dus noodzakelijk voor het overleven van de natie. De Japanse dominantie over Korea, Taiwan en Mantsjoerije was een overgangsfase, opgedrongen door de internationale gemeenschap. 92 Hier vinden we een parallel terug met de interpretatie via Mannheim, utopische mentaliteit zorgde voor een focus op de onderdrukking van een groep door de heersende orde, hier de internationale gemeenschap. Nationalisme had zich vermengd met marxistische theorie om legitimatie te creëren voor het imperialisme van Japan en de oorlog die het voerde tegen het Westen. De bevolking onderging zijn lot in stilte, hetgeen opmerkelijk was, schreef Kiyosawa Kiyoshi (清沢 洌) 93, want de situatie in Japan was alarmerend. Er was tekort aan onder andere voedsel, textiel en doek. Militairen worden zo hard en sadistisch gedrild dat er zelfs een geval van verminking bekend was. Diefstal was ongebreideld. Controle van de staat werd alsmaar uitgebreider en organisaties werden samengevoegd om grote patriottische associaties te vormen. De regering verhoogde de controle op afscheidingen en repressie, een reden hiervoor was dat de invloed van de militaire politie aanzienlijk verhoogde tijdens de oorlogsjaren. In het begin controleerden zij enkel het militaire personeel tot ze iedereen controleerden die maar een beetje leek tussen te komen in de oorlogsinspanningen. Politieke partijen werden afgelast in 1940, het politieke leven werd verder geleid door het Imperial Rule Assistance
91
Aanhangers van het linkse gedachtegoed werden ‘radicalen’ genoemd door de Japanse regering daarom is hier dezelfde benaming toegepast. 92 Jansen 2000, 609-611. 93 Kiyosawa 1999.
39
Association (IRAA94). Het duurde nog tot 1945 voor er publiek getwijfeld werd aan de afloop van de oorlog in het voordeel van Japan. Opmerkelijk is het gebrek aan discussie en onderzoek van de vooropstellingen die de Japanse staatsinrichting en agressie fundeerden. Vrije meningsuiting werd onderdrukt door de bureaucraten die publieke kritiek wouden vermijden.95 Overgave was schande en schaamte, en werd daarom ook bijna nooit overwogen. Aan het eind van de oorlog was het grootste deel van de bevolking op zo’n manier geïndoctrineerd dat de eer van de natie soms belangrijker werd geacht dan het eigen leven. To fight and in doing so destroy the country? Or to yield and be smeared with eternal shame? This is a truly terrifying choice between life and death. It is by no means the kind of simple proposition one finds in novels. It is a battle between the instict top reserve one’s life and an actual desire for glory. It is a duel between the animal and the divine within the human body. Which will the Japanese choose?96
3.1.2. Creatie van een gedachtegoed. Het volgende onderdeel bespreekt het gedachtegoed, de utopische mentaliteit van imperiaal Japan. In het vorige deel bespraken we de achtergrond waartegen het gedachtegoed opgevoerd werd en de elementen waardoor het in stand gehouden werd, dit deel handelt vooral over de effectieve inhoud van datzelfde gedachtegoed. De utopische mentaliteit wordt vooral opgewekt door het idee van de “Heilige missie” van Japan. Deze missie gaat uit van de keizer en wordt geprojecteerd op de internationale gemeenschap. De visie van het Westen als de heersende orde die verdreven moet worden, ontwikkelde zich en groeide doorheen de decennia sinds de Meiji-revolutie. Om die reden bestuderen we eerst kort een aantal voorlopers van het officiële gedachtegoed van imperiaal Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens komt vooral de Kokutai no Hongi aan bod als belangrijkste bron voor dit officiële gedachtegoed.
94
Taisei Yokusankai 大政翼賛会, Konoe Fumimaro richtte deze dubbelzinnige associatie op en beweerde dat het geen politieke partij was maar een nationale organisatie die zich bezighield met de situatie van de oorlog. In de realiteit absorbeerde de IRAA de grote politieke partijen die eerder ontbonden waren samen met ander associaties. Alle parlementaire leden werden met dwang opgenomen in de Associatie. Twee jaar later werd er wel een politieke verkiezing opgezet door Tōjō Hideki waarin vooropgestelde en goedgekeurde kandidate wonnen zodat een regering kon opgezet worden die de parlementaire procedures kon blijven navolgen. Dit was slechts een façade voor de militaire autoriteiten. (Itoh 2003, 67-68.) 95 Jansen 2000, 613. 96 Yamada Futaro via Keene 2010, 68.
40
ü Intellectuele voorlopers Een intellectueel die veel bijdroeg tot het gedachtegoed van het staats-shintō is Hozumi Yatsuka (穂積 八束), die met zijn religieuze theorie van de Völkische Familie-staat aanhanger was van de absolute monarchie. Hozumi Yatsuka, als interpretator van de Japanse grondwet was één van de meest invloedrijke denkers van de Meiji-periode. Zijn theorieën waren een mix van confucianisme, shintō en Duitse theorieën betreffende de staat.97 Volgens hem konden er geen beperkingen zijn op de macht van de keizer want de wetgeving is besloten door de soeverein, en kan dus niet de wetgeving gebruikt worden om de soeverein te beperken. Hij verzette zich ook tegen socialisme vanwege hun “radicale” visie die “ver verwijderd is van alle moraliteit”. De ontwikkelingen van de regering na de invoering van de Japanse Grondwet beïnvloedden de evolutie van Hozumi’s ideeën naar een radicalere, religieus geïnspireerde visie. Waar zijn ideeën in het begin vooral gericht waren op conservatisme binnen het Westerse constitutionele kader, stelde hij zich in de jaren 1890 op tegen het idee om de politieke partijen controle te geven over de wetgeving zowel als administratie van de regering en ook tegen participatie van de bevolking. Hozumi werd dus een conservatieve/reactionaire shintō-ultranationalist.98 Wat was de essentie van Hozumi’s ideeën? Soevereiniteit zal altijd verblijven in de Keizer en de Japanse staat zal altijd één völkische99 staat zijn. Met andere woorden, de Japanse staat zal altijd geregeerd worden door een bloedlijn van keizers die een goddelijke afkomst heeft. Deze keizer is ook de vader van alle Japanners en de Japanse staat is een etnische staat. Etnisch bloedverwantschap is het enige dat een persoon tot “Japanner” maakt, en is dus het belangrijkste criterium om Japanner te zijn. Wie niet afstamde van de Japanse bloedlijn kon geen lid worden van de Japanse staat. Enkel culturele assimilatie volstond niet. Hozumi was voor een terugkeer naar de absolute monarchie geregeerd door de goddelijke monarch, de keizer van Japan, de rechtstreekse afstammeling van Amaterasu. Dit is volgens Hozumi kokutai, de vorm van de Japanse staat. Deze staat is inherent hiërarchisch omdat Amaterasu Ōmikami de autoriteit om te regeren aan haar afstammelingen gaf. Alle Japanners zijn volgens Hozumi’s redenering dus geboren onder de heerschappij van de keizer. De keizer was er voor de etnische natie (民族 - minzoku), daarenboven is de keizer de verpersoonlijking van de staat 100 . De successie van keizers is ononderbroken en daarom is ook de staat 97
Wakabayashi 1998, 126. Skya 2009, 56. 99 Het woord ‘völkisch’ is tot ver in de jaren 1900 een oud en vrij zeldzame afleiding van ‘Volk’, dat oorspronkelijk alle betekenis van het grondwoord had. Minzoku no dantai 100 Tominaga 2005, 75-76. 98
41
ononderbroken. Een derde belangrijk karakteristiek punt in de theorie van Hozumi is de familie-staat; de staat was één gigantische uitgebreide familie bestaande uit met elkaar verbonden families. “De familie is een kleine staat, de staat is één grote familie.” Deze familie-staat moest een patriarchale samenleving zijn. Volgens Hozumi was dit de natuurlijke gang van zaken. De sociale theorie van Hozumi bevat zijn visie op het individu gefocust op het individu in de samenleving, dit individu bestaat niet buiten de samenleving. Zodoende bestaan individu en samenleving voor en door elkaar. Totale assimilatie is het ideaal. Individualisme is een concept van het Westen en lag aan de basis van alle Occidentaal denken.101 Dit motief van het individu in de groep komt steeds sterk terug in de volgende jaren, aan het individu wordt voorbijgegaan voor het ‘grotere goed’ van de groep. In Kokutai no Hongi wordt de juiste weg voor onderdanen besproken, de juiste weg voor de onderdanen komt voort uit de keizer en bestaat uit de verenigde geest van het gehele volk. Natuur en mens zijn verenigd als één. In de inleiding en het besluit wordt ook letterlijk gesteld dat individualisme uit den boze is, iets dat voortkomt uit de Westerse cultuur en iedereen tegen elkaar opzet. Dit is fout.102 Met deze visie op individualisme kunnen we opnieuw een link leggen met Karl Mannheim, zijn theorie wil vooral het individu als onderdeel van de groep zien en groepsprocessen bestuderen. Door de focus van de Japanse maatschappij, zoals voorgeschreven door theoretici en de staat, op het algemeen belang van de groep is het in de eerste plaats belangrijk om dit algemene idee van de groep te bestuderen, alvorens naar individuele beslissingen te kijken. Wanneer we onze focus leggen op het bestuderen van de groep zien we het belang van de Japanse staat naar voren komen, ook de theorie van Hozumi over de geschiedenis legde grote nadruk op de Japanse eigenheid en superieure ontwikkeling van het volk, er was volgens hem namelijk geen gemeenschappelijke origine van alle volkeren. De monogenetische theorie van de oorsprong van de mens werd afgewezen. Japan was een etnische staat en de basis van deze staat was de voorouderreligie. Politieke en morele kracht brachten alles tezamen. Moraliteit en wetgeving zijn dus identiek want beide gaan uit van de autoriteit van de keizer en bij uitbreiding de goddelijke wil.103 Hozumi’s denken is representatief voor de religieuze ultranationalistische shintō-beweging van de late Meiji-periode. In zijn theorie werd er geen rekening gehouden met de groeiende massabewegingen die aan hun optocht begonnen in diezelfde periode. Dit zou later een 101
Skya 2009, 56-69. Kokutai no hongi 1937, 6-7. 103 Skya 2009, 68-69. 102
42
probleem blijken voor het winnen van de bevolking en werd daarom door latere theoretici die verder bouwden op de theorie van Hozumi aangepast. Kritiek op Hozumi werd vooral gericht op de tegenstelling tussen het Japanse buitenlands beleid van imperialisme en de isolationistische theorie van Hozumi. Hij was hoofd van een commissie van het ministerie van onderwijs in 1908 dat verantwoordelijk was voor de revisie van tekstboeken in het onderwijs. Zodoende werden conservatieve interpretaties van de wetgeving en het staatssysteem vlug opgenomen in het onderwijssysteem.104 Op deze manier werd gedachtegoed betreffende de voorouders geïncorporeerd in de lessen voor de schoolgaande jeugd. In deze tekstboeken werd besproken wat gepast gedrag tegenover de voorouders was, hoe er voor een gezin moest gezorgd worden en hoe men zelf een goede voorouder kon worden en de traditie kon verderzetten bij expansie naar bijvoorbeeld Mantsjoerije en Korea. Hozumi verbindt dus voorouderverering met de familie-staat.105 Uit de figuur van Hozumi Yatsuka kan er afgeleid worden dat het ideeën van absolute monarchie en staats-shintō aan invloed wonnen reeds in het begin van de negentiende eeuw. Dit was een periode waarin nog veel tegenstand bestond vanuit liberale en socialistische hoek, deze speculaties over de juiste staatsvorm werd pas in de jaren volledig onderdrukt. Tegenover de voorstanders van absolute monarchie zoals Hozumi Yatsuka, had men de liberale denkers die vooral wilden werken met het parlementaire aspect van de Meiji-regering. Skya spreekt over de secularisatie politiek van Minobe Tatsukichi (美濃部 達吉). Zijn interpretatie van de Japanse grondwet was gebaseerd op het Duitse Soevereine-Staat model, in het Japans kokkahōjinsetsu (国家法人説) genoemd. Deze theorie werd vaak bekritiseerd en uiteindelijk droeg het bij tot de creatie van de “emperor-as-organ” theorie(天皇機関説 - tennō kikansetsu).106 Deze theorie zag de staat als het hoogste bestuursorgaan waar zelfs de keizer ondergeschikt aan was. Skya argumenteert dat de kern van het debat over staat en soevereiniteit niet slechts de discussie of de keizer de staat was of enkel een onderdeel daarvan betrof, het was een clash tussen etnisch-religieus nationalisme en seculair nationalisme in de Westerse stijl. Alhoewel Hozumi Yatsuka en gelijkgezinden op zekere hoogte ook vertrokken vanuit Westerse concepten107 baseerde hij zich uiteindelijk voornamelijk op inherent etnische aspecten, terug te vinden in shintō om de absolute monarchie waar te maken, bijvoorbeeld de claim van goddelijke afstamming en de 104
Wakabayashi 1998, 127. Morioka 1977, 188-190. 106 Tominaga 2005, 75-77. 107 Alle theoretici vanaf de Meiji-periode waren op één of andere manier beïnvloed door Europees gedachtegoed aangezien dit de bron was voor modernisering na de sakoku (鎖国)periode. Dit staat in verband met het streven naar opname in de internationale gemeenschap zoals besproken hierboven (3.1). Skya bespreekt een aantal Westerse theorieën die Hozumi beïnvloeden en/of gelijkenissen vertoonden. 105
43
“Japanse bloedlijn”. De uiteindelijke perceptie van Hozumi en andere aanhangers van de absolute monarchie was dat zij zich baseerden op de Japanse essentie, wat echt “Japans” was, ze leken geen belang te hechten waar moderne staats-theorieën vandaan kwamen en het feit dat de “natiestaat” een Westerse opvatting was. Dit gebeurde nog veel vaker doorheen de imperiale periode van Japan, bijvoorbeeld bij het oprichten van kolonies en de bezetting van Zuid-Oost Azië, waarover verder meer. Kort gezegd hield het debat over seculiere staat versus absolute monarchie de gehele Japanse staat bezig. Deze discussie was ontstaan door de dubbelzinnige opstelling van de Meiji-grondwet zoals hierboven aangehaald. Het waren uiteindelijk de ultranationalistische beweging rond de absolute monarchie en de keizer als absolute macht die de bovenhand zouden halen als officieel ideeëngoed. Een derde belangrijk theoretisch discours was het linkse of socialistisch discours, hier is Kita Ikki (北 一輝 – echte naam Kita Terujirō (北 輝次郎)) de theoreticus van het nationaal socialisme. Hij was een furieus tegenstander van staats-shintō-gedachtegoed. Kita was bezorgd dat socialisme zou geabsorbeerd worden door staats-shintō, volgens hem moest socialisme niet worden gemodelleerd op de orthodoxe kokutai-idee. Hij was er van overtuigd dat het de taak van het socialisme was om deze kokutai te confronteren. Het probleem van Japanse socialisten was dat ze geen historisch bewustzijn hadden los van de Japanse staatsgedachtegoed.108 Volgens Kita was de Meiji-revolutie een belangrijk punt in de evolutie van kokutai, deze was doorheen de tijd steeds een patriarchale staatsvorm blijven aanhouden. Nu had door de revolutie een omschakeling plaatsgevonden naar de natiestaat en de bestuursvorm was niet langer aristocratisch maar democratisch. Het succes van de revolutie was te wijten aan het feit dat de keizer samenwerkte met het volk om deze te bewerkstelligen wat volgens Kita aantoonde dat de keizer en het volk gelijken waren. Kita beschuldigde dan ook niet de keizer maar de Meiji-oligarchen van het verduisteren van de echte aard van de staat. De oligarchen waren diegenen die de revolutie hadden gesaboteerd en de keizer een object van blinde devotie hadden gemaakt. Zodoende had het Japanse volk geen politieke en sociale gelijkheid verkregen en de ware essentie van de staat werd voor hen achtergehouden. Kita benoemde de Meiji-revolutie met de term Ishin Kakumei (維新革命 – reformatie revolutie), de geboorte van een sociale democratie. Familiale afstamming en piëteit tegenover de ouders zorgden volgens Kita voor sterke banden met de eigen clan, bloedlijn eerder dan banden met de keizer zoals Hozumi beweerde. Voor Kita mocht etniciteit geen essentieel element vormen van de 108
Kita Ikki via Skya 2009, 113.
44
nationale identiteit, hiermee reageerde hij tegen de essentie van de doctrine van shintō. Volgens Kita was Japan historisch nooit een etnisch homogene staat geweest en dat was het nog steeds niet. Er moest over de grenzen van etniciteit heen een staat gebouwd worden. Samengevat, waren Kita Ikki en zijn nationaal socialisme één van de belangrijkste aanvallers van het ultranationalisme en staats-shintō. Onder andere socialisme zorgde voor een geïntensifieerde mobilisatie van de bevolking en er ontstond er nood aan een nieuwe theorie die de massa van het volk bij de staat zou betrekken. Volgens Skya was de Taishō-periode het moment waarop er verandering kwam in het politiek bewustzijn en in de formulering van de staatsideologie. Omdat het volk steeds meer begaan was met de politieke gebeurtenissen en zich begon te mobiliseren moest er een manier gevonden worden om de massa te beheersen. Ook de socialistische bewegingen kregen steeds meer aanhang en mobiliseerden al maar meer mensen. Vanaf de latere Meiji-jaren en in de vroege Taishō ontstond een nieuwe trend rond politieke mobilisatie109. Het principe van het volk als het eindpunt van de regering, een volksgerichte staatsinrichting was een nieuw concept dat nodig bleek om de massa te beheersen. Skya argumenteert dat het concept minponshugi (民本主義- de regering van het volk, democratie) werd geïntroduceerd door Uesugi Shinkichi (opvolger van Hozumi Yatsuka) en overgenomen door Yoshinto Sakuzō (opvolger van Minobe Tatsukichi) die het verder uitwerkte en de term verder bekend maakte. Het betekende zoveel als het principe van het volk als het einde van de regering. Deze theorie werd gebruikt om de nadruk te kunnen leggen op het feit dat de keizer sympathie kende voor de noden en het welzijn van zijn volk. Het was tijdens de Taishō-jaren dat de militarisering en radicalisering van de Japanse massa plaatsvond. De ideeën van enkel intellectuelen verspreidden zich over de gehele natie en inspireerden zo het hele Japanse volk. 110 Het grote probleem van het Meiji-systeem was dat het zowel absolute monarchie als constitutionele monarchie in zich hield. Deze opstelling in de grondwet veroorzaakte een patstelling binnen de politiek, en er moesten keuzes gemaakt worden. Hozumi Yatsuka had een radicale absolute monarchie voorgesteld waarbij hij probeerde het parlementarisme te verwijderen uit het bestuur. Daartegenover waren er intellectuelen zoals Minobe Tatsukichi die net het omgekeerde probeerden en alle verantwoordelijkheid in de handen te plaatsten van het parlement. Volgens Uesugi Shinkichi was het probleem niet zo eenvoudig als het opsplitsen van de twee functies van de monarchie. Het grote probleem was de massa, die zoals eerder gesteld meer en meer betrokken raakte bij de politiek en een bedreiging vormde 109 110
Yoshinto Sakuzō via Skya 2009, 137. Skya 2009, 151.
45
voor de Meiji-oligarchie. Zodoende moest er gezocht worden naar een theorie die de massa kon mobiliseren om de keizerlijke macht te steunen. Uesugi zocht naar een manier om de gedachten van het volk te focussen op het verdedigen van de keizer. Hiervoor stelde hij de volgende punten op; ten eerste is het zelf slechts een deel van de grote totaliteit, een onderdeel van een samenleving bestaande uit morele wezens die streven naar perfectie. Ten tweede; de staat van ultieme moraliteit zou de totaliteit van het leven van een persoon omvatten. Ten derde is er een organisatorische wil die als morele kracht functioneert, geïnternaliseerd door elk individu waardoor dit individu weet hoe te functioneren in de maatschappij. De keizer is de bron van deze organisatorische wil. Gehoorzamen aan de wil van de keizer was de hoogste realisatie van het zelf, de realisatie van het “essentiële wezen” van een persoon. Dit is de essentie van de Japanse kokutai volgens Uesugi. De keizer was de bron van het morele goede, zodoende had de Japanse imperiale staat de taak om de soevereiniteit van de keizer te verspreiden over de hele wereld111. Hierbij aansluitend was Japan ook voorbestemd om de wereld te bevrijden van Westerse overheersing en een nieuwe wereldorde te stichten, geleid door de Japanse natie zelf112. Om te besluiten wil ik stellen dat in Uesugi’s staatstheorie de keizer volledig geïnternaliseerd werd, de keizer drong door in de essentie van het individu en beheerste zo de handelingen. Dit is de essentie van de functie van de groep in een mentale ontwikkeling, het individu in de samenleving geleid door het wezen van de keizer. Zodoende wordt de natie geïnternaliseerd. Dit is de basis van het utopisch model dat tot uiting kwam in de late jaren 1930 en de oorlogsjaren, het situationeel transcendent idee dat de focus werd van een natie die zichzelf als onderdrukt begon te zien. De legitimatie voor een totaal nieuwe orde werd verder gecreëerd, om in 1937 officieel uitgegeven te worden als Kokutai no Hongi. ü Aspecten van de Japanse ideologie Het vorige onderdeel doelde het ontstaan van het officiële gedachtegoed te duiden, de Meiji-grondwet maakte de weg vrij voor discussie over de staatsvorm, Hozumi Yatsuka en zijn tegenstanders kwamen naar voren met alternatieven. Uiteindelijk was het de theorie van Hozumi die de basis opstelde waarop Uesugi Shinkichi verder bouwde om een aan de tijd aangepaste staatsvorm te creëren. Hierop werd verder gebouwd om de staatsgedachtegoed officieel verder vorm te geven. Wanneer we de aspecten van het Japanse gedachtegoed tijdens de heilige oorlog van 1941 tot 1945 aanduiden, doelen we hier op drie belangrijke punten: de keizer en zijn verhouding tot Japan, de goddelijke afstamming en de vereniging van alle naties 111 112
Skya 2009, 181. Skya 2009, 163.
46
onder Japan. Op basis van deze drie punten werd de Kokutai no Hongi113 in 1937 uitgegeven door het ministerie van onderwijs, het functioneerde als een officiële ideologie en werd verkondigd via het onderwijs en de media. Ongeveer 300 000 exemplaren van de eerste druk werden verspreid in scholen en universiteiten, en tot maart 1943 waren er ongeveer 1 900 000 boekjes verkocht. Delen ervan werden afgedrukt in schoolboeken en gebruikt als lesmateriaal, er werd constant naar verwezen in openbare toespraken en tijdens officiële ceremonies.114 Araki Sadao (荒木 貞夫), een generaal die werd benoemd tot minister van onderwijs, maakte het zijn taak om elke Japanner het belangrijkste element van zijn identiteit als Japanner te laten inzien. Om dit te bereiken moest elke onderdaan, zowel kinderen als volwassenen, dankbaarheid en ontzag kennen voor de staatsvorm kokutai en de familiestaat. Deze devote houding was gesteund op mythische traditie en Japanse superioriteit op gebied van krijgskunst en moraliteit. In verschillende wetenschappelijke werken onderzocht in deze paper wordt aangenomen dat met deze ideologie de Japanse natie zich terugtrok van de Westerse invloed op cultureel en institutioneel gebied om zich opnieuw te richten op wat “Japans” was,115 aldus ook Marius Jansen. Bij deze stelling kan de opmerking gemaakt worden tot in welke mate er opnieuw moest gericht worden naar wat ‘Japans’ was en wat daarover in de officiële ideologie vermeld werd. Om hier achter te komen bestuderen we de Kokutai no Hongi zelf. De totale oorlog structuur van de Japanse natie werd gerechtvaardigd door een volledige sociale filosofie die de relatie tussen het rijk en de onderdanen duidde. Maruyama Masao vergelijkt deze relatie met een ketting, waar de keizer, als absolute waarde, het middelpunt is. De afstand tot de keizer staat in relatie met de belangrijkheid van die persoon , diegene die onder deze persoon staat, is zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de persoon hoger in rang. Diegenen die boven een bepaald persoon in de hiërarchie staan, dwingen gehoorzaamheid af. Door deze organisatie bestaat er geen vrij, ongereguleerd individu.116 Dit was inderdaad de ideologische opbouw van het systeem van geweld, waar de moraliteit van de natie alles goedmaakte. Japanse militairen, evenals het volk werden jarenlang geïndoctrineerd met idealen en ideeën die Japan als superieure natie stelden. De groepsgeest van Mannheim lijkt 113
Volgens Maruyama Masao was er in Japan tijdens de oorlogsjaren niets gelijkaardigs aan de Duitse wereldvisie die gedragen werd door boeken zoals Mein Kampf en The Myth of the Twentieth Century. Hij gaat hier echter nogal kort door de bocht aangezien er dus el degelijk een boekje bestond dat de Japanse wereldvisie uiteenzette, of toch de gewenste visie. Het is mogelijk dat de boeken literair en filosofisch zeer verschillen en dat de aanpak van deze wereldvisie anders werd benaderd maar om rechtuit te zeggen dat er een “opvallende contrast”(著しい 対照をないしていれば)was, is waarschijnlijk een wat beknopte analyse. 114 Editor’s Introduction van Kokutai no Hongi, Hall en Gauntlet 1949, 11. 115 Jansen 2000, 601. 116 Chōkokkashugi no Ronri to Shinri, Maruyama, 23.
47
ook hier te primeren op het individu. Groepsgeest en gedachtegoed staan in relatie tot elkaar, groepsgeest leidt tot creatie van gedachtegoed, maar er is evengoed gedachtegoed nodig om deze groepsgeest te onderhouden en versterken. De ideeën die werden verspreid door het ministerie van onderwijs in de vorm van Kokutai no Hongi, lieten de bevolking geloven dat individualisme niet de juiste weg was. Individualisme zou leiden tot sociale crisis. Deze afkeer van individualisme was reeds aanwezig in de theorieën van Hozumi Yatsuka die, net zoals Kokutai no Hongi, schreef over de verwerpelijkheid van het occidentale concept. Het alternatief voor deze verkeerde ideologie was de Japanse beleidsvoering, kokutai. In deze stand van zaken is het individu eigendom van de staat want het is een onderdeel van een levend geheel, de Japanse natie. 117 That is, it can be said that both in the Occident and in our country the deadlock of individualism has led alike to a season of ideological and social confusion and crisis. We shall leave aside for a while the question of finding a way out of the present deadlock, for, as far as it concerns our country, we must return to the standpoint peculiar to our country, clarify our immortal national entity, sweep aside everything in the way of adulation, bring into being our original condition, and at the same time rid ourselves of bigotry, and strive all the more to take in and sublimate Occidental culture; for we should give to basic things their proper place, giving due weight to minor things and should build up a sagacious and worthy Japan.118 Uit deze uiteenzetting, gegeven in de inleiding van Kokutai no Hongi, kunnen we twee belangrijke dingen afleiden, ten eerste de afwijzing van het inherent andere bestuurssysteem afkomstig uit het westen. Specifiek wordt dit systeem aangeduid als een “val”, een negatieve typering. Ten tweede wordt er zeer grote nadruk gelegd op het herstellen van de oorspronkelijke “Japanse” manier. Er moet gewerkt worden aan een waardige Japanse natie zoals het voorbestemd was. Deze voorbestemming is het eerste onderwerp dat wordt aangehaald in de opbouw van de kokutai, de ononderbroken keizerlijke lijn is de kern van de nationale entiteit. Voortbouwend op deze eeuwige nationale entiteit is de hele Japanse bevolking een veruitwendig van de Keizerlijke wil die de deugden van loyaliteit en filiale piëteit bevorderen. Deze entiteit is eeuwige en onveranderlijke basis van de Japanse natie en schijnt haar licht op de hele Japanse geschiedenis.119 Het hoofdstuk over de stichting van de 117
Sato 1994, 18. Vertaling van “Kokutai no Hongi” door J.O. Gauntlett (ed. R.K. Hall) 1949, 53. 119 Vertaling van “Kokutai no Hongi” door J.O. Gauntlett (ed. R.K. Hall) 1949, 59. 118
48
natie gaat verder met het aanhalen van de goddelijke afstamming en creatie van de Japanse eilanden, ter legitimatie beroept Kokutai no Hongi zich op de Kojiki (古事記) en Nihongi (日本紀) waarin de mythische creatie van de eilanden beschreven wordt. Het volgende hoofdstuk bespreekt de heilige deugden binnen het Japanse keizerrijk, waarvan de keizer de eerste en belangrijkste is want als afstammeling van Amaterasu vertegenwoordigt hij de goden. Verder worden piëteit, religieuze rites, administratie en onderwijs en liefde voor het volk besproken. Administratie en de religieuze riten, beiden uitgevoerd door de keizer worden gezien als één principe, ook onderwijs is hiermee verbonden. In de opstelling van de tekst van Kokutai no Hongi komt opnieuw duidelijk op de voorgrond dat in principe alle verantwoordelijkheid bij de keizer komt te liggen evenals als het feit dat hij een goddelijke en onaanraakbare status heeft. Deze stelling overtuigde een groot deel van de bevolking van de superioriteit van de Japanse natie en aansluitend ook van de verhevenheid van de Japanse missie.120 Patriottisme en geloof in deze missie namen nog het meeste toe bij het begin van de Japanse veroveringen in de Tweede Wereldoorlog. Zo schreef ook Kiyosawa Kiyoshi in zijn dagboek: The Japanese people have had faith in the war. Since the Sino-Japanese incident, even in the stratum of intellectuals in my circle, each and every one is a supporter of the war. This is so of Obama Toshie and Ōta Eifuku. Indeed, I think that those who are seriously opposed to it are only Ishibashi Tanzan and Baba Tsunego. More than anything else, the present war is probably a realistic education for such Japanese.121 Merk op hoe Kiyosawa spreekt over de oorlog als een vorm van onderwijs voor koppige Japanners. Zij die het niet eens zijn met de oorlog hebben niet het juiste begrip en zullen tot inzicht komen wanneer ze geconfronteerd worden met de oorlog die moreel juist is, want het is een oorlog om de juiste weg naar de rest van de wereld te brengen. Donald Keene schrijft dat de reactie van zowel intellectuelen als de laagopgeleiden opgetogen was, er heerste een feestelijke sfeer gedurende het eerste jaar dat het Japanse leger één voor één alle Westerse kolonies in Oost-Azië bezette. Ook linkse criticasters van het nationale
120
Bijvoorbeeld de dagboekfragmenten uit Keene (2010) en Ohnuki-Tierney (2006) tonen het geloof in deze superioriteit aan. 121 Kiyosawa 1999, 170.
49
beleid leken een plotse nationale trots te voelen bij het uitbreken van de oorlog, bijvoorbeeld Aono Suekichi (1890-1916), die een tijd in hechtenis was genomen, schreef:122 A Day so pellucidly clear it makes one want to say, ‘The waves of the four seas are at peace.’ Heaven and Earth seem to acclaim this New Year of victories. The feeling is strong that Japan is the land of the Gods.123 Hier zien we meteen waarom er geopteerd wordt voor de term “Heilige Oorlog” van Japan; de voorgestelde missie die de Japanse natie had was er één van goddelijke aard. De Japanse manier was de enige juiste manier volgens de ideologie weergegeven in propaganda en opvoeding. Zo stelt ook de Kokutai no Hongi dat onderwijs in het Japanse rijk volledig gebaseerd is op de nationale entiteit en is doorgegeven sinds de stichting van de natie. De missie van Japan, zo besluit Kokutai no Hongi, is het opbouwen van een nieuwe Japanse cultuur door het overnemen en verbeteren van de Westerse culturen met de nationale entiteit als de basis, en zo verder bij te dragen tot de vooruitgang van de wereld. Hierbij valt op te merken dat zowel Westerse culturele elementen als Oosterse elementen een rol spelen in de verbetering van de Japanse staat, en er worden een aantal pagina’s gewijd aan de ontwikkeling van Westerse (Occidentale) ideologieën en de geschiedenis van de opname van Oosters (Oriëntaalse) gedachtegoed. Eens de goede punten van de buitenlandse ideologieën opgenomen worden kunnen ze bijdragen aan de perfectionering van het Japanse keizerrijk en het verbeteren van de wereld.124 Desalniettemin kreeg deze culturele infiltratie van het Westen tegenstand en er werden vele theorieën geschreven die de culturele invloed van het Westen afwezen. Tegen de tijd dat Kokutai no Hongi uitgegeven werd waren Westerse instituties al diep doorgedrongen in de Japanse maatschappij. Sinds de openstelling van de Japanse grenzen voor buitenlanders was de hele natie veranderd. Economie, onderwijs, populaire cultuur evenals het leger en de overheid hadden een Westerse vorm gekregen. De Meiji-grondwet was deels gebaseerd op Westerse waarden, de militairen waren opgeleid naar Europees voorbeeld, intellectuelen bestudeerden Westerse wetenschappen en filosofieën. Toch was sprake over terugtrekking van de Japanse natie uit de armen van de Westerse cultuur en instituties. Het geloof in kokutai en de roep om een “terugkeer naar Japan” was het 122
Of hij tot inkeer gekomen was door de internering en behandeling die hij daar kreeg of door een eigen patriottische ingeving kunnen we in vraag stellen. Zulke problemen zal ik hier echter niet verder behandelen omdat dit de individuele ontwikkeling betreft en geen groepsgeest. 123 Aono Suekichi Nikki via Keene 2010, 12. 124 Vertaling van “Kokutai no Hongi” door J.O. Gauntlett (ed. R.K. Hall) 1949, 175-179.
50
hoogtepunt van een proces dat reeds aan de gang was sinds de jaren 1920. Volgens Jansen lagen agrarisch culturalisme en -etniciteit aan de basis van dit proces. Gondō Seikyō en Tachibana Kōzaburō worden aangehaald, zij spreken beiden over de valse goden van het kapitalisme die Japan wegleidden van de rurale oorsprong en de corruptie van de traditionele familiale samenstelling van de maatschappij. Vele Japanse intellectuelen steunden in hun theorieën op één of andere manier wel op etniciteit en de natie. Zo ook Kita Ikki die het nationaal socialisme opzette, zijn vorm van nationalisme was echter ver verwijderd van het agrarische aspect. Hij kwam op voor nationalisme, tegen het kapitalisme en het onderscheid in de Japanse samenleving tussen de keizer en het volk. Zijn geschriften werden om deze reden verboden en grotendeels gecensureerd. In 1936 werd hij geëxecuteerd omdat een groep opstandige jonge officieren zijn ideeën aanduiden als inspiratie voor hun opstand op zesentwintig februari 1936.125 In deze context spreekt Irokawa Daikichi van de radicale nationalisten op de universiteit, vlak voor de oorlog: Those men saw everything in black and white, and talked like fanatics. But they provided no data or evidence of any sort, and so I half believed and half doubted what they said.126 Seculaire denkers werd het zwijgen opgelegd door de staat in handen van de radicale shintōultranationalisten, die de opkomst en verspreiding van shintō-fundamentalisme verzekerden. Het denken van het grootste deel van de Japanse bevolking was gevormd door de theorieën van fanatieke gelovigen, gedreven door theologie.127 Zoals eerder besproken gebeurde de internalisatie van deze theorieën op basis van onderwijs en propaganda, de portrettering van het Japanse volk als superieur gebeurde hoofzakelijk op basis van staats-shintō en de rol van de keizer. Uit dit geloof kwam ook het doel van de vereniging van de wereld onder Japan, het concept van Hakkō Ichiu (八紘一宇– acht richtingen, één dak).128 Hakkō Ichiu was het politico-mythologisch concept dat de Japanse expansie rechtvaardigde. In de Nihongi is de volgende uitspraak van keizer Jinmu terug te vinden: Thereafter the capital may be extended so as to embrace all the six cardinal points, and the eight cords may be covered so as to form a roof.129 125
Jansen 2000, 601-603. Irokawa via Jansen 2000, 603. 127 Skya 2009, 308. 128 Dower 1986, 20. 129 Vertaling van Nihongi door W.G. Aston 1972, 131. 126
51
De visie van de shintō-ultranationalisten was dat Japan nooit was verslagen doorheen de geschiedenis en dat Japan ook nooit kon verslagen worden, dit te denken was blasfemie. Door de goddelijke afstamming van het Japanse volk en de natie moest er wel een goddelijke missie zijn voor het land. Het concept van Hakkō Ichiu werd overgenomen uit de Nihon Shoki in de vooroorlogse Japanse literatuur en werd gebruikt om de Groter Oostazië Oorlog te legitimeren. Het zou de eerste stap vormen van een nieuwe wereldorde geleid door de Japanse natie. Hier bereikt de utopische mentaliteit het revolutionaire aspect, de bevrijding van de huidige orde die als verkeerd wordt aanzien. Met dit gedachtegoed betreffende de Japanse heilige missie, revolteerde de onderdrukte Japanse natie tegen de onderdrukker van Azië, het Westen. Dit onderdeel van de paper wou een overzicht bieden van de ontwikkeling van een utopische mentaliteit in de het Japanse keizerrijk, de creatie en ondersteuning van het idee van goddelijkheid en een heilige missie voor het Japanse volk. De ontwikkeling van deze utopische mentaliteit begon reeds bij de opstelling van de Meiji-grondwet, waar de keizer als goddelijk wezen werd benoemd en het begin van een tweedracht in de Japanse politiek vormde. In de volgende jaren werd er rijkelijk gedebatteerd over democratie versus absolute monarchie. Ook shintō kreeg een belangrijke rol toebedeeld en werd geherdefinieerd tot staats-shintō ter ondersteuning van het goddelijke concept met als doel de vereniging van het Japanse volk. In de jaren 1930 werd uiteindelijk het officiële gedachtegoed van de staat gedefinieerd, en de missie die Japan toebedeeld kreeg kwam meer op de voorgrond. De verspreiding van het gedachtegoed gebeurde via scholing, en zowel kinderen als universitairen
kregen
een
duidelijk
gedefinieerde
opleiding.
Militaire
dril
was
alomtegenwoordig net zoals propaganda die het volk opriep tot het volgen van de kokutai. Het gedachtegoed werd in alle mogelijke toespraken en teksten verwerkt, en uitgegeven in Kokutai no Hongi. Dit was de stand van zaken in imperiaal Japan, dit alles houdt verband met de internationale positie en perceptie van de internationale gemeenschap. Deze internationale context wordt besproken in het volgende onderdeel.
3.2. Japan binnen of buiten het wereldsysteem? De globale context. Op wereldniveau was het Japanse gedachtegoed utopisch, de natie was namelijk niet tevreden met de regerende klasse (het Westen), en revolteerde om deze omver te werpen. Op deze manier kwam het Keizerrijk Japan in de positie van heersende orde te staan. Om deze evolutie op globaal vlak beter te begrijpen wil ik een korte synthese bieden van de Japanse staat binnen het wereldsysteem voor en tijdens de Wereldoorlog. Verder is het nodig voor dit onderzoek om Japan te kunnen plaatsten in relatie tot Indonesië en de ontwikkeling van de
52
oorlogsideologie te volgen. Voor dit doel heb ik gekozen om Immanuel Wallerstein en zijn wereldsysteemanalyse
aan
te
wenden.
Bij
de
analyse
van
wereldsystemen
is
multidisciplinariteit op macroschaal nodig, er wordt een totaalbeeld geleverd van wereldgeschiedenis en sociale veranderingen. Belangrijk in wereldsystemen is het verdwijnen van de lijnen tussen economische, politieke en socioculturele analyses. Dit is evenzeer van toepassing bij de ontwikkeling van gedachtegoed, alle factoren zijn van belang bij de creatie van een totale ideologie. Het gedachtegoed van een groep evolueert constant aan de hand van sociale veranderingen en interacties met de buitenwereld, op deze manier kunnen we ook Mannheim’s sociale processen interpreteren. Door contact met de omringende wereld verandert de groepsgeest en het gedachtegoed. Wereldsysteem-analyses bouwen ook verder op een tijd-ruimte dimensie die constant in verandering is. Dus is het belangrijk om te bekijken waar Japan staat in de wereld. Het moderne wereldsysteem ontstond in de zestiende eeuw en verspreidde zich vanuit een aantal gebieden over heel de wereld doorheen de tijd. In 1853 bereikte dit wereldsysteem Japan en begon een tijdperk van aanpassing. Dit wereldsysteem is een kapitalistische wereldeconomie. Een wereldeconomie is een grote geografische zone waar verdeling van arbeid bestaat en zodus ook een interne uitwisseling van basis- of essentiële goederen evenals stromen van kapitaal en arbeid. Er is politieke noch culturele homogeniteit in een wereldeconomie. Een kapitalistische wereldeconomie kent daarbij ook nog een eindeloze accumulatie van kapitaal. 130 Aan deze situatie poogde Japan zich aan te passen, bij het intreden in dit wereldsysteem bevond de Japanse natie zich in de periferie van de wereldeconomie. De axiale verdeling van arbeid in deze kapitalistische economie deelt producten op in een relationeel concept kern-periferie. Binnen dit concept worden kernproducten gecontroleerd door quasi-monopolies en concurrentie komt vanuit de perifere producten.131 Omdat quasi-monopolies afhangen van sterke staten zijn kernproducten meestal gelokaliseerd in zulke staten, wat voor kernstaten en perifere staten zorgt. Er bestaan ook semi-perifere staten die zowel perifere als kern producten bevatten.132 In 1853 was Japan een perifere staat omdat het geen centralisatie van quasi monopolies bezat. Na de Meiji-revolutie begon de Japanse economie zich meer aan te passen aan het arbeidsproces van een 130
Wallerstein 2005, 23-24. Bij deze uiteenzetting is Wallerstein schatplichtig aan het werk van Lenin. Het veroveren van kolonies ontstaat door het belang van het exporteren van kapitaal. Dit kapitaal wordt gedomineerd door monopolies. Buitenlands beleid van imperiale naties draait om de strijd voor economische en politieke divisie van de wereld, de divisie van kapitaal volgens lening omschrijft het kern-periferie concept en de monopolies die het systeem draaide houden. (http://www.marxists.org/archive/lenin/works/1916/imp-hsc/index.htm#ch06) 132 Wallerstein 2005, 23-41. 131
53
kapitalistisch systeem, een kapitalistisch systeem dat nood heeft aan arbeiders. Deze arbeiders zijn op een andere manier met elkaar gelinkt dan het geval was voor de Meiji-periode, het centraal systeem van verbintenis zijn huishoudens en niet langer de clan. Hieruit ontstond het probleem van mobilisatie van de bevolking, de massa arbeiders raakten steeds meer betrokken in het politieke systeem. Aanpassing aan de economische situatie had dus ook uitwerkingen op de politieke ontwikkelingen. Het tweede punten in wereldsysteem-analyse handelt over staten en hun relatie tot elkaar. De moderne staat is een soevereine staat in een interstaten-systeem. Soevereiniteit is zowel een interne als een externe aanspraak op autoriteit tegenover andere staten en baseert zich op grenzen. Binnen het territorium van een staat heeft een andere staat geen enkele aanspraak, noch juridisch, noch uitvoerend, noch legislatief, noch militair. Soevereiniteit is een wettelijke aanspraak met politieke gevolgen. In het interstaten systeem zijn er zwakke en sterke staten, de sterke staten zijn in staat om tussen te komen in te interne zaken van zwakkere staten. Zwakkere staten worden in de competitieve omgeving van het wereldsysteem onder druk gezet om te conformeren naar de wil van de sterkere staten. De zwakste staten zijn kolonies, sterke staten in de kern proberen nieuwe zones te incorporeren in het proces van het moderne wereldsysteem. Gebieden met een relatief zwak bestuur werden veroverd en koloniale regimes geïnstalleerd. Sterke systemen verhouden zich tot elkaar als rivalen.133 In 1853, bij het openen van de grenzen van Japan, was de verhouding van Japan met de Westerse staten (Verenigde Staten en Europese staten) er één van sterke staat en zwakke staat. Om monopolies te kunnen behouden moesten zwakke staten betrokken worden in het wereldsysteem.134 Er werden verschillende pogingen ondernomen door zowel de VS als Groot-Brittannië om Japan te betrekken in het kapitalistische wereldsysteem, en uiteindelijk dwongen verschillende verdragen Japan om sakoku (鎖国 – nationale isolatie) te beëindigen. Om geen zwakke staat te blijven of zelf te evolueren naar een kolonie moest het Japanse keizerrijk zich aanpassen aan het wereldsysteem en zelf een soevereine staat worden. De ultieme bevestiging van deze status als sterke soevereine staat was het hebben van kolonies; Korea, Mantsjoerije en Taiwan vormden deze bevestiging. Nu kwam Japan in een nieuwe verhouding met het Westen, namelijk sterke staat versus sterke staat, een rivaliserende positie.
133
Wallerstein 2005, 42-59. Volgens Lenin zijn het net de kolonies die een boost gaven aan de monopolies, en dus aan soevereine staten: “The interests pursued in exporting capital also give an impetus to the conquest of colonies, for in the colonial market it is easier to employ monopoly methods (and sometimes they are the only methods that can be employed) to eliminate competition, to ensure supplies, to secure the necessary “connections”, etc” 134
54
Een laatste belangrijk mechanisme in wereldsystemen is geocultuur, hetgeen bestaat uit normen en discours die algemeen geaccepteerd zijn als legitiem binnen het wereldsysteem in verband met geopolitiek. Geocultuur bestaat uit ideologie, anti-systematische bewegingen en sociale wetenschappen. Ideologie is een samenhangende strategie in het sociale veld met betrekking tot politiek. Er zijn verschillende groepen met elk een verschillende strategie over hoe om te gaan met verandering en wie de leiding hierin zou moeten nemen. In de evolutie van het wereldsysteem was nationalisme een belangrijk onderdeel van ideologie, nationalisme wordt verzekerd door vijandigheid tegenover de tegenstander. Deze vijandigheid wordt gelinkt aan “beschaving” en uitte zich in de negentiende eeuw in imperialisme. Imperiale veroveringen werden de passie van de natie. Deze ontwikkeling vond ook plaats in Japan toen veranderingen werden doorgevoerd in de Meiji-periode, het Japanse imperialisme kende een hoogtepunt tijdens Wereldoorlog Twee. Koloniale veroveringen werden de norm voor het Japanse keizerrijk in een tijdsperiode dat het kolonialisme van de Westerse naties juist begon af te nemen. Mede door de rivaliserende houding tegenover het Westen richtte Japan zich op de verovering van de Westerse kolonies zoals de Filipijnen en Indonesië. Zowel uitbreiding van grondgebied voor bevoorrading, de uitbouw van de Greater East-Asia Co-prosperity Sphere, als de bevrijding van Azië uit de handen van het Westen, Hakkō Ichiu vereniging onder Japan, kunnen in verband gebracht worden met deze rivaliserende houding. Binnen de geocultuur bestaan er ook anti-systematische bewegingen die het gevestigde systeem proberen te ondermijnen, wat net het omgekeerde bewerkstelligt en het systeem in feite versterkt. Deze organisaties werken vaak op zo een manier dat ze deels geïntegreerd worden in het politieke overtuigingssysteem waardoor de hele organisatie van de natie zich aanpast op eigen termen. Deze anti-systematische bewegingen kanaliseren zo de onlusten in de maatschappij. De sociale wetenschappen verschaften de intellectuele basis van de morele rechtvaardiging die gebruikt worden om het systeem in stand te houden.135 In imperiaal Japan kunnen we voorbeelden duiden voor zowel anti-systematische bewegingen als de sociale wetenschappen die steun voor het systeem bieden. Linkse groeperingen waren onder andere anti-systematische bewegingen zowel als Kitta Ikki’s nationalisme. Aan de universiteiten werden zeer veel sociale studies gedaan en werken geschreven over de Japanse missie, daar gebeurde ook de uitwerking van nationale theorieën. Als belangrijke opmerking die bij deze analyse van Japan in het wereldsysteem moeten we de afwijzing van dit systeem door imperiaal Japan aanhalen. Sinds de beëindiging van sakoku 135
Wallerstein 2005,67.
55
was er onenigheid onder intellectuelen of het voorbeeld van het Westen moest worden gevolgd in modernisering of Japan de “eigen” weg moest bewandelen. Bij de Meiji-revolutie kreeg het voorbeeld van het Westen de voorkeur en zoals eerder gesteld trokken de oprichters van de Meiji-staat naar Europa en de Verenigde Staten om over deze Westerse modernisering te leren. In de decennia na de Meiji-periode kwam het bestuderen van de eigen cultuur, van Japan opnieuw op de voorgrond. Hierboven werd uitgewerkt hoe de staat uiteindelijk voor het discours van de Japanse heilige natie koos en Westerse theorieën van kapitalisme en individualisme afwees. In deze context was het gedachtegoed van Lenin populair, die met zijn theorieën inging tegen het kapitalisme en een voorstander was van zelfbeschikkingsrecht van naties. Deze theorieën waren een goede ondersteuning voor het oprichten van een nieuwe orde tegen de dominantie van de Westerse imperiale machten. Zoals eerder besproken werden de nuttige elementen van het marxisme overgenomen door de tenkō-beweging in de jaren 1930, tegelijkertijd werden de lastige aspecten van Marxisme-Leninisme afgewezen en onderdrukt. Deze verdrukking moest niet alleen opstand van de eigen bevolking tegen het Japanse regime tegengaan maar ook, later, vermijden dat de bezette gebieden gingen revolteren.136 Zoals Ethan Mark137 argumenteert, was het gedachtegoed dat bezette gebieden verbond met Japan als bezetter, Asianisme, schatplichtig aan het Marixisme-Leninisme. Want het ene punt dat de gebieden in de Aziatische regio verenigde was het verzet tegen Westers kapitalisme en imperialisme. In het volgende deel gaan we verder in op de banden tussen een bezet gebied en Japan als bezetter en het gedachtegoed dat hiermee gepaard ging.
136
Mark 2006, 464 ; Ohnuki-Tierney 2006, 18. Mark (2006) bespreekt in zijn artikel het discours dat de verschillende Aziatische gebieden verenigde via de geschriften van Sanusi Pane. Zijn definitie van Azië en asianisme is gebaseerd op het werk van Lewis en Wigen (1997), die zowel een geografische als een culturele studie bieden van de creatie van de concepten WestenOosten en Occident-Oriënt. 137
56
4. Ideologie en utopia in de realiteit: Indonesië 1942-1945 In het vierde en laatste onderdeel van deze paper bespreken we de overgang van utopische mentaliteit naar een ideologische mentaliteit in het revolutionaire stadium. Volgens Mannheim is utopisch denken enkel gericht op het vernietigen en transformeren van een bepaald aspect van de samenleving. Deel drie besprak de ontwikkeling van dit utopisch denken en de uiteindelijke sterke gerichtheid op het creëren van een nieuwe orde onder leiding van het Japanse keizerrijk. Dit utopisch denken was sterk gefocust op de goddelijke status van het Japanse volk, en leidt hieruit de heilige missie af die Azië zou verenigen onder Japans heerschappij. Het is daar, in dat punt waar de overgang tussen utopia en ideologie naar voren komt. Bij de realisatie van de nieuwe orde, de verdrijving van het Westen uit Azië, werd Japan de nieuwe heersende orde die zich na de bevrijding ontpopte tot de bezetter en niet meer in staat was om bepaalde ondermijnende aspecten van het beleid te evalueren. Het concept ideologie impliceert, volgens de theorie van Mannheim, dat in bepaalde situaties het collectieve onderbewustzijn van bepaalde groepen de echte toestand van de samenleving verbergt voor henzelf zowel als voor anderen en op deze manier poogt de samenleving te stabiliseren. In dit onderdeel bespreken we de omstandigheden van de samenleving onder Japans beleid in Nederlands Indië, en bestuderen we hoe het ideologisch gedachtegoed zijn uitwerking had.
4.1. Van utopische idealen naar ideologische realiteit: kolonisatie. De tegenstelling tussen de vooropstelling van bevrijding en het uiteindelijke koloniaal beleid bleef het Japanse bestuur achtervolgen doorheen de oorlog en zowel de beleidsleiders als de uitvoerders ter plaatse waren zich bewust van de paradox in de beleidsvoering138. Desalniettemin werd de bezetting van de nieuw veroverde gebieden in Zuidoost Azië niet opgeven, de toestand ter plaatste werd eerder verborgen door middel van legitimatie door goddelijke voorbestemming. Legitimatie door goddelijke voorbestemming werd uitgelegd door de keizer en zijn goddelijke afstamming als uitgangspunt van moraliteit te kiezen. Alle daden uitgevoerd in functie van de heilige missie die voortvloeide uit de keizerlijke opvolging, werden als moreel juist benoemd, zoals ook Maruyama Masao argumenteerde.139 Ideologie en utopia ging hand in hand, het utopia was terug the vinden in het idee ‘bevrijding van Azië’ maar door het opbouwen van dat doel werd Japan de bezetter van Azië en het revolutionaire streven naar een vrij Azië veranderde hier in een ideologie van de regerende klasse. In de 138
Nakamura 1970, 3. Maruyama 1947, 21.
139
57
context van het wereldsysteem verandert Japan van een zwakke staat met perifere monopolies in een sterke staat die rivaliseert met een andere sterke macht, het Westen. 4.1.1. De aanloop naar bezetting Toen het tijdperk van de grote ontdekkingen (15de eeuw – 18de eeuw) aanbrak kwam Japan regelmatiger in contact met handelaars en reizigers afkomstig uit de westerse wereld. De regering besefte al snel dat relaties met de westerse machten ook riskant konden zijn, de verspreiding van het christendom bijvoorbeeld zorgde voor erg veel onlusten en opstanden. Uiteindelijk werd het besluit genomen om de grenzen te sluiten en de handel te beperken tot een aantal vaste havens, dit was de sakoku periode (1633-1853). Toen de Japanse isolatie opgeheven werd door de handelsmissie van Commodore Matthew Perry in het jaar 1853 ontwikkelde Japan zich snel tot één van de imperiale machten en het keizerrijk breidde zijn macht uit tot de buurlanden, beginnende bij Korea. De Indonesische eilanden140 bleven in de eerste decennia na Perry nog gevrijwaard van de koloniale ambities van Japan. De verovering van de Zuid-Aziatische regio’s was voor Japan noodzakelijk vanwege de olie gebruikt voor oorlogsvoering. Vanaf de zomer van 1940 begonnen de Japanse troepen dan ook zuidwaarts te trekken, met Frans Indochina als eerste inlijving. Tegen die tijd werd het officiële doel benoemd als “New Order in Greater East-Asia” (later New Order of Greater Asia, en uiteindelijk Greater East Asia Co-Prosperity Sphere). De regimes van Duitsland en Italië erkenden Japan als de leider van “Groter Oost-Azië” in het Tripartite Axis Verbond. Japans ambitie was zowel het bemachtiging van olie als de waarmaking van een Groter Oost-Azië, een politiek en economisch blok met Japanse hegemonie, een kernmonopolie binnen de soevereine staat Japan.141 Uit het volgende besluit van het Japanse kabinet (25 oktober 1940) blijkt de rol van Nederlands Indië binnen de toekomstige Co-Prosperity Sphere : Confirming the inevitability of the emergence of economic blocks as a result of the development of the new world order, as well as the supremacy of the Empire in the Netherlands Indies based upon the Tripartite Treaty, Japan shall endeavor to strengthen her economic relations with the Netherlands Indies to exploit the rich 140
De territoriale staat vandaag gekend als Indonesië werd territoriaal één gemaakt in 1900 onder het Nederlands koloniaal bestuur. De eerste Nederlandse nederzetting werd in 1619 opgebouwd door Jan Pieterszoon Coen, Batavia in de inheemse stad Jakarta op Java. Dit was het hoofdkwartier van de VOC, toen de compagnie in 1796 bankroet ging werden de gebieden onder invloed van de VOC overgenomen door de Nederlandse staat. Zo ontstond de kolonie Nederlands Indië. Legaal waren er drie groepen inwoners; Europeanen, “Inboorlingen” en Buitenlandse Oosterlingen (Chinezen, Arabieren, etc). Vanaf 1892 werden de afstammelingen van gemengde oorsprong erkend als Europeanen, en kregen de Europese nationaliteit. Deze kinderen van een Europese vader en Indonesische moeder werden Euraziaten of Indo-Europeanen genoemd. (De Jong 2002, 7-12) 141 Sato 1994, 6-7.
58
resources, and to make the Netherlands Indies an integral part of the Greater East Asia economic sphere centering around the Empire, in order to achieve the broader objective of co-existence and co-prosperity. For these purposes, policies shall be implemented
according
to
the
following
points:
1. To dissolve the current situation of the Netherlands Indies’ dependence on the EuroAmerican economic block and make it part of the Greater East Asian economy […] 3. To propose to the Netherlands Indies co-operative development of resources in order to secure important resources which the Empire needs from within the sphere of Greater East Asia, and thus to become independent, resource-wise, from the United States and Britain as soon as possible. To lease or purchase appropriate islands or areas if necessary.142 Als eerste wordt de bevrijding van Nederlands Indië aangehaald, alsmede diens onafhankelijkheid van de Euro-Amerikaanse invloedssfeer. We zien in dit document dat de verwachtingen vooral draaiden rond economische grondstoffen en het bewerkstelligen van een onafhankelijke economische sfeer gericht op Azië. Daarbij komt ook de verwijdering van Westerse invloed. Onderhandelingen die gaande waren tussen de Nederlandse en Japanse delegatie om het quota van olie export naar Japan te verhogen. Deze onderhandelingen liepen uiteindelijk vast omdat Nederland de hegemonie van Japan in “Groter Oostazië” niet wou erkennen. Dus besloot Japan uiteindelijk om de troepen uit te sturen en via Frans Indochina naderden ze de Nederlandse kolonie. Na de aanval op Pearl harbor in december 1941 onderwierpen de Japanse troepen in een paar maanden het grootste deel van de zuidelijke regio’s.143 Op 1 maart 1942 landde het Japanse leger op Java, en na acht dagen, op 9 maart 1942 gaven de Nederlandse troepen zich over. Deze verovering en overname door het Japanse leger kon zo vlot plaatsvinden door het geloof van de inheemse bevolking in de Japanse missie, Japan als bevrijder van Azië. Reeds sinds het begin van de oorlog werd er een legend verspreid over de bijna bovennatuurlijke superioriteit van het Japanse volk door de snelle en totale onderwerping van de geallieerden in Indonesië en op andere plaatsen in Zuid-Oost Azië. Weinig Indonesiërs gingen tegen de Japanse autoriteiten in, er werden ook geen subversieve
142
‘Tai Ran-in Keizai Hatten no tame no Shisaku’ Policies with regard to the Economic Development into the Netherlands Indies. Via Sato 1994, 7. 143 Ibid 1994, 7-8.
59
activiteiten uitgeoefend.144 Als we Nederlands Indië in het Japanse rijk bestuderen kunnen we vaststellen dat de bevolking van Nederlands Indië effectief vertrouwde op de bevrijdingspolitiek van Japan. Hier vermengden zich de Japanse legitimatie met de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, Japan werd gezien als de bevrijder van de Westerse imperiale politiek. In dit verband schreef Sanusi Pane, cultureel commentator van de krant Asia Raya, over het thema Oost versus West en de afstand van de twee culturen tegenover de nabijheid van Japan. De Japanse natie was volgens Pane het succesverhaal van Azië, het voorbeeld voor andere naties.145 Na de verovering van de nieuwe gebieden moest er een militaire administratie worden opgesteld om de gebieden te regelen. De gehele eilandengroep van Nederlands Indië werd verdeeld in drie administratieve regio’s volgens de legers die de gebieden hadden veroverd. Sumatra kwam onder leiding van de 25ste legereenheid, Java en Madura onder de 16de legereenheid, Kalimantan (Borneo) en Oost-Indonesië onder het bestuur van de marine. De 16de en 25ste legereenheid bevonden zich onder onmiddellijk bestuur van de 7de legereenheid met hoofdkwartieren in Singapore. Het beleid van de drie regio’s varieerde naar gelang de variatie van de gebieden. Java werd gezien als het meest politiek ontwikkeld maar het minst belangrijk economisch gezien, hier werd het Indonesisch nationalisme dus het meeste gestimuleerd. Sumatra was vooral belangrijk voor strategische hulpbronnen en werd pas op het laatste aangemoedigd in zijn nationalistische ideeën. Het gebied onder de marine werd gezien als politiek primitief maar als economisch essentieel voor Japan, het bestuur aldaar was het meest repressief.
146
Wanneer we zeggen dat het nationalisme in Java werd
aangemoedigd moeten we dit eerst en vooral loskoppelen van de onafhankelijkheidsbeweging van de Indonesische nationalisten. Onafhankelijkheid was namelijk niet het gewenste traject dat de Japanse regering wou doorlopen zolang de oorlog woedde. De bezette gebieden waren te essentieel voor oorlogsdoelen. Op het onderwerp onafhankelijkheid en nationale bewegingen gaan we verderop dieper in. De realiteit na de verovering van nieuwe gebieden was anders dan werd voorgesteld door het theoretische gedachtegoed van de Japanse missie. De Japanse natie veranderde van de bevrijder van Azië, een rol die de Japanse regering voor de natie had gecreëerd, naar de bezetter van Azië. Utopia overzetten op de realiteit bleek nefast, ideologie haalde de overhand 144
Nakamura 1970, 6. Mark 2006, 481. 146 Ricklefs 2001, 247. 145
60
en de nieuwe regerende groep, Japan als natie, was zo gefocust op het behouden van de eigen dominantie dat het eigenlijke opgezette doel uit het oog werd verloren. De kenmerken van onderdrukking van het Westen die ze hadden willen bestrijden begonnen ze nu zelf te vertonen. Deze kenmerken waren onder andere terug te vinden in de militaire administratie. 4.1.2. De Japanse administratie in Indonesië. Japan was zeer slecht voorbereid op het besturen van de veroverde gebieden, het proces van inlijving van Zuidoost Azië verliep vlot maar eens het leger zich had gevestigd moesten er oplossingen komen voor administratie van zeer uiteenlopende culturen en bevolkingen. In vergelijking met de gedetailleerde planning voor verwerving van grondstoffen was er amper een planning voor de militaire administratie van de nieuw veroverde landen. De vage richtlijnen luidden; maximaal gebruik maken van de bestaande administratieve structuren en een minimum aan tussenkomst in de sociale en nationale gebruiken. De infanterie-eenheden die verantwoordelijk waren voor Java (het 16de Leger) hadden zelfs niet meer richtlijnen gekregen dan het vermijden van aanleiding tot het ontstaan van bewegingen voor onafhankelijkheid. Het probleem hier was echter dat er geen ‘bestaande administratieve structuur’ aanwezig was. De drie en een half jaar durende militaire administratie (maart 1942 tot Augustus 1945) werd een proces van trial en error. 147 Naast vage richtlijnen was er ook geen eenduidigheid over de koers die het bestuur moest aannemen. Zowel politiek, cultureel als economisch was er verschil tussen het lange-termijnbeleid en het korte-termijnbeleid voor Indonesië. Op economisch vlak was er een tweestrijd tussen het leger dat alle mankracht, geld en materieel onmiddellijk wilde aanwenden voor de Japanse oorlogsmachine en de zakenlui die op lange termijn al deze hulpbronnen wouden behouden voor vredestijd148. Het leger kreeg hierin de hogere hand. Bij het gebrek aan administratieve organisatie kwam ook nog de onervarenheid betreffende de cultuur-historische werking van de samenleving. De productiemachine en historische organisatie van de Indonesische economie was niet geschikt voor de veranderingen van het Japanse beleidssysteem. Sato beschrijft bijvoorbeeld het dorpssysteem op Java en op welke manier het niet compatibel is met het herverdelingssysteem dat in Japan sinds jaar en dag gebruikt werd. Het concept “surplus” dat in Japan de basis vormt van de rijsttaks was niet gekend in de Javaanse dorpen waar de meeste dorpelingen geen rijst in hun bezit hadden.149 147
Sato 1994, 10 Thompson 1946, 200. 149 Zie Sato 1994, 83-114 voor een volledige bespreking van de werking van Javaanse dorpen voor het Japanse beleid effect nam en waarom het Japans agrarisch systeem niet compatibel was. 148
61
Deze her-organisatie van de rijstverdeling zorgde voor een enorme economische crisis en hongersnood. Ook import en export zorgden voor economische problemen, Japan kon niet alle export goederen uit Indonesië verwerken die onder het Nederlandse beleid werden uitgevoerd en bepaalde levensnoodzakelijke benodigdheden waren tekort en konden dus niet ingevoerd worden. Verder draaide culturele beleidsvoering in de oorlogsjaren vooral rond het indoctrineren van de Indonesische bevolking met Japans en het Hakkō Ichiu-principe. Er werden zeer veel taalscholen opgericht en spiritueel onderricht was van groot belang. Deze culturele beleidsvoering was een oplossing op korte termijn, het beleid was inconsistent en te veel gefocust op Japanse ideologie die soms het gedachtegoed van de islam tegenstonden150. De problemen met het bestuur van de Indonesische gebieden kwamen vaak voort uit een gebrek aan kennis, voorbereiding en ervaring van de militairen ter plekke. De Nederlandse administratie werd ontbonden met het doel om alle Westerse invloed weg te halen uit Azië. Omdat de Nederlandse ambtenaren werden ontzet uit hun ambt en zo enkel nog het inheemse deel van het administratieve personeel overbleef ontstond er een tekort aan ambtenaren. Het Japanse leger bracht wel een bestuurskader met zich mee, maar hun aantal was veel te klein om het oude systeem aan te houden. Door deze maatregelen bleef er niet veel over om mee te werken en het uiteindelijke beleid berustte op de Japanse wetgeving met een grote nadruk op propaganda, wat niet erg geschikt bleek te zijn voor een land zoals Indonesië. Het plan was uiteindelijk om met verminderd personeel een efficiënte structuur te creëren die kon leiden tot totale mobilisatie. De legeradministratie streefde naar de verticale verantwoordelijkheidslijn die ook in de Japanse samenleving terug te vinden is. De inheemse administratie, genaamd pangreh praja, werd opnieuw ingezet en kreeg ook meer verantwoordelijkheid. Het systeem werd zo georganiseerd dat de militaire administrator onmiddellijke supervisie had over de Japanse residenten en deze hadden dan op hun beurt weer supervisie over de Indonesische regenten. In het verleden had de pangreh praja geen effectieve macht, er werd steeds controle uitgeoefend vanuit het Nederlandse kader. Nu kregen ze opeens alle administratieve functies en verantwoordelijkheden in handen die ze voorheen nooit hadden mogen uitvoeren zonder enig advies en toezicht.151 De punten waar vooral aandacht aan besteed werd waren de integratie van de Indonesische bevolking als burgers van het Japanse keizerrijk, het vermijden van opstanden en oproer betreffende onafhankelijkheid en totale mobilisatie. Zelfs over deze punten bestond er geen 150 151
Thompson 1946, 201. Sato 1994, 10-28.
62
eensgezindheid over hoe de doelen moesten worden bewerkstelligd. Op gebied van de inlijving van de bevolking had de eerste leider van de militaire administratie, generaal Imamura Hitoshi (今村 均), een andere mening dan het beleidscentrum in Tōkyō. Imamura zei het volgende tijdens een persconferentie: As you have seen, the people welcomed us with hearty admiration and acclamation. The prime objective of the military administration is to let these obedient people bathe in the genuine Imperial graces… We must let them share happiness with the Japanese. It is wrong to regard them as an object to be exploited by the entire Japanese population. It is the Dutch exploitative policy that caused the total disaffection of the indigenous population…the natives happiness must be the core of our concern.152 Een paar dagen later verscheen er echter het volgende artikel in de Sekidoho153: It will require extraordinary efforts to make these Indonesians our cooperators in the construction of the Greater East Asia. They have been lazy coolies for the Dutch. From now on they must be made diligent workers for Japan and Asia. The reason why we are currently beating America, Britain, and the Netherlands is because we want to make these weak, pitiable Asian nations realize Japan’s great cause, and make them loyal cooperators under Japan’s leadership.154 Als we deze twee verklaringen naast elkaar bekijken zien we duidelijk dat er twee visies waren op de situatie in Indonesië. Waar het volk volgens Imamura’s toespraak moest kunnen genieten van de gunst van het Japanse keizerrijk zonder uitgebuit te worden, werd er volgens de Sekidoho verwacht dat ze zich actief inzetten voor het welzijn van het rijk. Om het heilige doel van Japan te ondersteunen moesten de “meelijwekkende” Aziatische naties hard werken onder het leiderschap van Japan. Deze laatste denkwijze zou uiteindelijk de overhand halen en leiden tot totale mobilisatie die in Java zowel als in andere veroverde gebieden later werd ingevoerd. Argumentatie voor de bezetting en totale mobilisatie werd voor een deel gehaald uit het concept Hakkō Ichiu, eerder reeds aangehaald. Dit idee van Hakkō Ichiu kan worden teruggevonden in zowel Imamura’s toespraak als het artikel uit de Sekidoho. Het was dan ook zeer invloedrijk en werd in officiële documenten gebruikt als legitimatie. 152
Sekidoho van 18 maart via Sato 1994, 12-13. Een nieuwsblad van het leger gericht naar Japanse lezers, dit extract verscheen in de eerste uitgave van de krant. 154 Sekidoho van 12 maart via Sato 1994, 13. 153
63
The Japanese empire is a manifestation of morality and its special characteristic is its propagation of the Imperial Way. It strives for achievement of Hakkō Ichiu… The ultimate aim in thought construction in east Asia is to make East Asiatic people revere the imperial influence by propagating the Imperial Way based on the spirit of construction and to establish the belief that uniting solely under this influence is the one and only way to the eternal growth and development of East Asia.155 Het concept Greater East Asia Co-Prosperity Sphere wordt dus ondersteund door een religieus geïnspireerd concept, op deze manier werden economische en militaire verovering moreel verdedigbaar. Er werd een soort kruistocht gehouden tegen de Westerse koloniale machten en een poging tot beïnvloeding via propaganda voor de zaak van Japan. Zoals we observeerden in de toespraak van Imamura156 hierboven kwam zijn beleid niet altijd overeen met de officiële beleidspunten uitgegeven door de hoofden van het leger in Tokyo. Hij kreeg dan ook regelmatig kritiek te verwerken en moest steeds opnieuw verdedigen waarom hij bepaalde zaken niet uitvoerde, bijvoorbeeld zijn beleid aangaande de Nederlanders (verder besproken in punt 4.3). Het beleid van Imamura werd door de autoriteiten in Tokyo gezien als “te zacht”. Zijn beleidspolitiek werd op deze manier beschreven omdat hij de welwillendheid van het Indonesische volk niet wou misbruiken157. Zij hadden namelijk het Japanse leger geholpen bij de verovering van Indonesië uit de handen van de Nederlanders en stelden zich ontvankelijk op tegenover de Japanse militairen. Hij interpreteerde Hakkō Ichiu als pan-familialisme, en vond repressieve tactieken overbodig. Daarmee ging hij deels in tegen orders die gegeven werden vanuit Tōkyō en het militaire hoofdkwartier in Singapore, die het nodig vonden om de Japanse macht duidelijk te maken door onderdrukking. Volgens Imamura was repressie echter niet nodig omdat ze de macht al bezaten en die dan ook op de nodige momenten konden gebruiken. De “milde” aanpak van Imamura’s politiek bestond uit het vooropstellen van economische reconstructie en het herstel van het normale civiele leven door het gebruik van Nederlandse expertise en Chinese economische organisatie, het opnieuw aanstellen van Indonesische ambtenaren en het opnieuw openen van Indonesische scholen. Er werd ook gewerkt aan propaganda die vriendschap en samenwerking tussen de Japanners en het Indonesische volk moest 155“
The draft of the basic plan for the establishment of the Greater East Asia Co-Prosperity Sphere” via Sato 1994, 14. 156 Generaal Imamura Hitoshi was de leidinggevende militair van het Zestiende Leger voor Java van de eerste aanval op de geallieerden in november 1941 tot februari 1943 wanneer hij overgeplaatst werd. (Nakamura 1970) 157 Nakamura 1970, 11.
64
promoten.158 Maar Imamura’s beleid had echter wel degelijk strenge maatregelen, congruent met de officiële beleidscentra in Tokyo en Singapore, zoals het onderdrukken van het Indonesisch nationalisme door politieke activiteiten en organisaties te verbieden, het bannen van de Indonesische vlag en het nationale lied “Indonesia Raja” en druk leggen op de kranten.159 Indonesisch nationalisme was overduidelijk niet gewenst omdat het onrust zou kunnen veroorzaken. Japan wilden de veroverde landen het liefst onder het algemene bestuur van de eigen natie houden voor zowel grondstoffen als uitvalsbasissen in de oorlog tegen het Westen. Deze korte uiteenzetting over generaal Imamura moet ons aantonen dat de realiteit van de organisatie van de veroverde gebieden niet altijd even eenvoudig en eenduidig was. Het vooropgestelde gedachtegoed was niet voldoende om een beleid op te zetten, eenmaal ter plaatste hing zeer veel af van de situatie en leidinggevende personen. Hoewel de ideologie rond het Japanse keizerrijk relatief exhaustief was op gebied van legitimatie en het Japanse volk kon verenigen was het niet voldoende om de landen en gebieden met andere geschiedenissen en culturele tradities te regelen. Deze toestand van de nieuw gecreëerde samenleving zou de dominantie van Japan kunnen ondermijnen en werd daarom verdoezeld zowel voor de Japanse natie als voor de bezette gebieden. Dit onderdeel over de militaire administratie wil dus vooral ingaan op de toestand van de samenleving na de revolutionaire overname van Zuid-Oost Azië en op welke manier het Japanse gedachtegoed aangewend werd om een administratie in de bezette gebieden op te stellen.
4.2. Utopia en Ideologie na de revolutie: aanwending gedachtegoed. Na de verovering van Aziatische gebieden op Europese en Amerikaanse machten was het nodig om de bezette gebieden te regelen. Met het beeld van Japan als bevrijder waren de Zuidoost Aziatische gebieden veroverd en het was ook voornamelijk met dit beeld dat het Indonesische volk te vriend werd gehouden. Het Japanse bestuur wist de Indonesische nationalisten en andere intellectuelen aan te wenden voor de mobilisatie van het volk. Asianisme als een alternatief voor het kapitalistische Westen evolueerde uit de utopische mentaliteit rond de heilige missie van Japan en werd het belangrijkste onderdeel van het ideologische gedachtegoed. Het is vooral in de campagnes rond het Indonesische nationalisme dat de ideologie van Japan werd verspreid.
158 159
Nakamura 1970, 12-13. Nakamura 1970, 11.
65
4.2.1. Nationalisten, militairen en totale mobilisatie. Tijdens de Japanse bezetting van de Indonesische eilanden werden er drie totale mobilisaties opgezet, waarvan twee vroegtijdig werden stopgezet vanwege de zichtbare mislukking van deze projecten. Bij deze mobilisaties was er een samenwerking met Indonesische nationalisten, de eerste twee campagnes, Triple A Movement (Pergerakan Tiga A) en Putera (afkorting van Pusat Tenaga Rakyat, Concentratie van de energie van het volk), werden ogenschijnlijk geleid door deze nationalisten. Vanwege de verschillende visies op de toekomst van Indonesië vertrouwden de Japanners de uitvoerende macht nooit volledig toe aan Indonesiërs zelf. Het Japanse expansionisme vond namelijk amper gelijkenissen met het Indonesische nationalisme. De enige overeenstemmende motivatie was de oppositie van het Westerse imperialisme, op deze grond bouwden de twee groepering dan ook hun samenwerking. Het doel van de Japanners hier was massamobilisatie van de inheemse bevolking voor oorlogsdoeleinden. Ze dachten dit te kunnen verwezenlijken met de steun van de nationalisten, maar de streefdoelen van beide groeperingen waren te verschillend en uiteindelijk ontbonden de Japanse ambtenaren de twee campagnes. In de plaats werd in 1943 een derde opgesteld waar de Indonesische nationalisten werden ingezet als adviseurs eerder dan als leiders van de mobilisatie. Deze laatste campagne was genaamd Jawa Hokokai (Java Public Service Association).160 ü Triple A De eerste campagne, Triple A, ving aan in dezelfde maand als de landing van het zestiende leger op Java in maart 1942. De leider van de campagne, Raden Samsudin, was lid van de politieke partij Parindra onder het Nederlandse bewind en was gedesillusioneerd met deze leiders en werd zo in de richting van het Japanse propaganda gestuurd dat de bevrijding van alle Aziaten promootte. In de periode na de overgave, op 9 maart 1942, werd de Triple A Movement opgericht door Samsudin en Shimizu Hitoshi, het propaganda hoofd van het korps161. Volgens Shimizu zou de inhuldiging van de Triple A Movement plaatsgenomen hebben op 20 maart 1942, maar er was nooit een openbare openingsceremonie. Het begin van de beweging kan obscuur genoemd worden omdat niemand zich echt bewust was van het ontstaan, zelfs Samudin zelf beschreef het als een “plots tevoorschijn komen uit de rook van de oorlog”. Duidelijke objectieven waren er niet en ook de slogans, zoals in de volgende voorbeelden geïllustreerd, werden niet van een verklaring of vertaling voorzien. In de twee dagen voor deze inhuldiging verscheen er voor het eerst een variant op de latere Triple A 160 161
Sato 1994, 36-37. Er is discussie of de AAA op voorhand gefabriceerd was door de Japanners, zie Sato, p39.
66
slogan in de Sekidoho162, “De Japanse vlag is het licht van Azië”, met daarboven de tekening van de Japanse vlag. Een dag later (19 maart 1942) was deze vlag opnieuw afgedrukt in de krant met deze keer het onderschrift “De Japanse Vlag is de leider van Azië”. Op 27 maart verscheen een set van slogans, opnieuw in de Sekidoho: Ajia no Botai Nippon
(アジャの母体日本 - Moeder van Azië, Japan)
Ajia no Kōmyō Nippon
(アジアの光明日本 - Licht van Azië, Japan)
Ajia no Shidō Nippon
(アジアの指導日本 - Leiderschap van Azië, Japan)
De uiteindelijke propagandaslogans van Triple A werden zowel in het Japans als in het Indonesisch verspreid en luidde als volgt: Nippon, Cahaya Asia
Nippon wa Ajia no Hikari
Nippon, Pelindung Asia
Nippon wa Ajia no Botai
Nippon, Pemimpin Asia
Nippon wa Ajia no Shidosha
Belangrijk om op te merken is het verschil in betekenis tussen het woord ‘Pelindung’ in het Indonesisch en het woord ‘Botai’ in het Japans. Het Indonesische woord komt overeen met het Nederlandse ‘beschermer’ maar het Japans daarentegen staat voor het moederlichaam (母 体) wat niet kan geïnterpreteerd worden als beschermer maar eerder in de lijn ligt van verwekker, diegene die Azië creëert. Dit kan in het kader geplaatst worden van de Japanse ideologie dat Japan Azië zou herschapen en richten naar het juiste systeem van samenleven.163 De echte betekenis werd in de vertaling achtergehouden, de Japanse opvatting stelde “Japanners” op een hoger niveau dan de veroverde naties. Het Japanse propaganda verwees naar de eigen natie als het leidende ras (shidō minzoku – 指導民族) 164. Daartegenover benadrukte Samsudi dat Japan het enige land was dat het Westen had kunnen verslaan en zo “Het Licht van Azië” was geworden. Hij vermeldde er echter niet bij dat Japan ook het enige land was dat kolonies had en ook probeerde om de Westerse machten te overtreffen. In deze context waren er waren Japanners die Indonesisch nationalisme expliciet afwezen als kleingeestig. Asano Akira, een lid van het propaganda korps schreef dat: 162
Een Japanse dagelijkse krant die werd uitgegeven in Indonesië tijdens de bezetting vanaf 9 april 1942. De krant kreeg twee maal een nieuwe naam, Unabara en Jawashinbun. 163 De analyse van de slogans is overgenomen van Sato 1994, 39 en 43. 164 Dower 1986, 203.
67
The revival of Asia under the leadership of Japan had little in common with selfdetermination of the peoples in the Western sense, and the purpose of the Japanese effort was to let the people bathe in the Imperial Graces. Zijn collega Shimizu Norio schreef een reeks artikelen onder de titel “Binnenlanders, Wees de onderdanen van de Keizer!” Voor het Japanse propagandakorps en andere Japanse ambtenaren was vooral aanzetting tot gehoorzaamheid aan de keizer een belangrijk punt. De afzonderlijke oprichting van naties deed er voor hen in principe weinig toe. De verovering van de nieuwe gebieden was reeds een feit, zelfs de oorlogspropaganda rond de bevrijding van Azië behoorde niet tot de oorspronkelijke doelen. De oorspronkelijke legitimatie gegeven voor het beginnen van de oorlog was dat Amerika, Groot-Brittannië, China en de Nederlanders, Japan afsneden van grondstoffen. “Zelf-bestaan” en “zelfverdediging” werden in het vroege stadium van de oorlog aangehaald als het doel tot het verklaren van de oorlog.165 Van het begin hadden de Japanse en Indonesische leiders van de Triple A Movement duidelijk verschillende ideeën en verwachtingen over de beweging. De Japanse autoriteiten wilden Indonesische anti-koloniale gevoelens aanwakkeren voor hun oorlogsplannen, ze waren
zich
echter
wel
bewust
van
het
feit
dat
deze
gevoelens
tot
een
onafhankelijkheidsbeweging kon leiden. Er waren massaorganisaties in zowel stedelijke als rurale
gebieden
die
behalve
politiek
gerichte
activiteiten
leken
op
de
totale
mobilisatiebewegingen in Japan en een brede waaier aan activiteiten betroffen. In Jakarta leidden Parindra-leden anti-Nederlandse campagnes en beledigden Europeanen. In Jakarta leidden Parindra leden anti-Nederlanders campagnes en beledigden Europeanen. Ook de etnische minderheden probeerden hun eigen zaak te promoten.166 Het is dus duidelijk dat het idee van een bevrijding van Azië in de zin van onafhankelijkheid niet meteen op het programma stond van de Japanse leiders. Het idee van bevrijding en onafhankelijkheid werd ondersteund door de propaganda die de inheemse groepering verspreidden. De Triple A Movement was geen succes en werd al stopgezet zes maanden na het begin. Volgens de Jawashinbun167 waren er vijf redenen voor het falen van de beweging. De eerste reden was de overname van het leiderschap in de beweging door leden van Parindra, dit veroorzaakte ongenoegen onder de leden van andere politieke groepen. Ten tweede was er etnische rivaliteit tussen Chinezen en Indonesiërs, want door de financiële superioriteit van de 165
Keene 2010, 30. The General Association of Overseas Chinese, the Arab Traders Association zowel als de Christelijke en Islamitische beweging. 167 An editorial of the Japanese daily in Java. 166
68
Chinese bevolking konden ze hun inspraak in de Triple A Movement verzekeren. Het derde probleem lag bij de conflicten tussen de nationalisten en de bureaucraten, de bureaucraten waren vooral bezig met het verbeteren van hun eigen situatie tegenover de nationalisten die streefden naar een onafhankelijk Indonesië. Naast sociale problemen rond de beweging waren er ook tekortkomingen aan het beleid zelf, waaronder de isolatie van de militaire administratie van de bevolking, zoals ook eerder aangehaald, en de beperkingen van de beweging als een ideologische beweging die niet kon veranderen in een praktische beweging. Even later werd het volgende alternatief opgericht, Putera.168 ü Putera De militaire administratie legde een ban op op alle politieke activiteiten omdat er te hoge verwachtingen ontstonden over de Indonesische onafhankelijkheid. De Indonesische nationalisten waren vooral gericht op de toekomstige politieke status van Indonesië, de Japanners daarentegen weigerden enige afspraak aan te gaan omtrent deze onafhankelijkheid. Omdat de ban op politieke activiteiten echter tot al te grote frustraties en ondergrondse activiteiten kon leiden besloot de Japanse administratie uiteindelijk dat het veiliger was om de nationalisten ergens mee bezig te houden. Daarom werd in maart 1943 Putera opgericht, deze nieuwe volksbeweging werd opgezet door het Committee to Investigate Customs and Institutions, bestaande uit vertegenwoordigers van Indonesische intellectuelen en de Japanse administratie in Nederlands Indië. Door de oprichting van dit comité konden Indonesiërs hun frustraties uiten en kregen de Japanners een beter begrip van de inheemse bevolking. De Japanse militaire administratie zag Putera eigenlijk als een manier om banen te creëren voor nationalisten en hen zo bezig te houden zodat ze geen oproer konden veroorzaken. De nieuwe Indonesische leiders voor deze campagne waren Sukarno en Hatta, die veel hardnekkiger onderhandelaars bleken dan Samsudin. Ze wilden een beweging die draaide rond het idee van de natie Indonesië. De militaire administratie van het Zestiende Leger was echter geografisch beperkt tot Java en Madura. Andere legereenheden regelden de resterende Indonesische eilanden, er kon dus geen sprake zijn van de term “Indonesië”. Het Japanse bestuur wees ook het gebruik van het nationalistische lied en vlag af, die ze eigenlijk zelf in hun campagne om Indonesië te veroveren hadden gebruikt in propaganda. “Principles Governing the Administration of Occupied Southern Regions”: […] native inhabitants shall be so guided to induce a sense of trust in the imperial 168
Sato 1994, p 47-50.
69
forces, and premature encouragement of native independence movements shall be avoided. De bezigheden van Putera werden sterk gecontroleerd door Japanse ambtenaren en het werd de nationalisten nooit toegelaten om het volk te organiseren en te leiden. Toch werd de illusie hoog gehouden dat Indonesië onafhankelijk zou worden, wat eigenlijk helemaal niet de bedoeling was van de Japanse administratie. De nationalisten werden niet vertrouwd want het scheen duidelijk dat het leiderschap van prominente nationalisten zoals Sukarno onrust zou kunnen veroorzaken onder de bevolking. Opnieuw blijkt dat bepaalde eigenschappen van de realiteit achterwege worden gehouden om de net bereikte status van heersende orde in stand te houden. De hoop van de Indonesisch nationalisten werd hooggehouden door de opzetting van nationale mobilisatie campagnes om te vermijden dat deze effectief onafhankelijkheid zouden eisen. ü Jawa Hokokai Mei 1943 was een keerpunt in de oorlog, het Japanse leger verloor voor het eerst een deel van veroverd gebied aan de Amerikaanse troepen en moest daarom de oorlogsstrategie veranderen van offensief naar defensief. Hierdoor kwamen er ook een hele reeks veranderingen in de beleidsvoering en organisatie van de bezette gebieden. Er moesten sterke verdedigingsstructuren opgezet worden in de bezette gebieden en de medewerking van de bevolking moest verzekerd worden. Java werd de belangrijkste verdedigingsstructuur en leveringsbasis in het zuidwestelijke deel van het gebied in de Stille Oceaan. Drie slogans werden gelanceerd om het nieuwe beleid te promoten. “Verdediging en Constructie”, “Verdediging en Productievermeerdering” en “Constructie van een Nieuw Java”, onder deze drie motto’s werd militaire training, arbeidsmobilisatie en gedwongen rijstaflevering uitgevoerd in Java. Er waren twee militaire organen, PETA (Pembela Tanah Air) en de Heiho. PETA was een lokale militaire groep gesponsord door het Japanse keizerrijk. Heiho (兵補) was een groepering van jonge Indonesische mannen die getraind werden als onderdeel van het Japanse leger. Deze groepering werd opgericht door het Japanse leger toen er een tekort ontstond aan manschappen in 1943. Samenwerking werd gevraagd in functie van de verdediging en opbouw van een Groter Oost Azië. De militaire training draaide vooral rond militaire discipline en wat het betekent om soldaat te zijn, gevechtstraining werd amper gegeven. Daarnaast was arbeidsmobilisatie één van de belangrijkste kenmerken van het militaire beleid
70
in Indonesië. Arbeidsmobilisering was wijdverspreid en gebeurde systematisch. Er waren drie vormen van mobilisatie; vrijwilligers die voor een korte periode werkte in ruil voor katoen, koelies die werkten voor een loon en gedwongen, onbetaald werk onder de aanwending van gemeenschapsdienst. Er lag enorm veel druk op de schouders van de arbeiders, en er was sprake van dwang en misleiding en slechte behandeling van de werkers. De toestroom van vrijwillige arbeiders verminderde naarmate rapportering van de slechte behandeling van de arbeiders zich verspreidde. Militaire training, arbeidsmobilisatie en de politiek rond het afdragen van rijst werden steeds met dezelfde motivatie ondersteund, absolute gehoorzaamheid en toewijding aan het doel van de constructie van Groter Oost-Azië. Zowel arbeiders als militairen moesten zich volledig wijden aan het ondersteunen van het ultieme doel van de oorlog; de bevrijding van Azië uit handen van Westers kolonialisme.169 Dit ultieme doel bleef voor de Japanners altijd gelinkt aan de “imperiale weg”, en het was de plicht van alle onderdanen om deze weg te realiseren. “Notification regarding the measures ensuing from the proclamation of admission of the independence of the East Indies”: It is not allowed to touch upon the time of the admission of independence, the sphere of the East Indies and the form of Government until these are finally decided. The national consciousness must be raised to the highest degree and especially during the execution of the war this must be utilized to strengthen the defence and the cooperation with the military administration and to make the unity of Japan and Java inseparable […] Thorough measures shall be taken for the spreading of the Japanese language, the adoption of Japanese institutions and the infusion of Japanese culture.170 Dus, ideologisch gezien behoorden de veroverde gebieden tot het keizerrijk Japan, en de basisdoelstelling van de militaire administratie was alle menselijke en natuurlijke middelen omzetten naar oorlogsmiddelen. Onafhankelijkheid mocht niet aangemoedigd worden, het Indonesische volk zou aangespoord worden om zich de Japanse cultuur eigen te maken. Voor dit doeleinde werd propaganda aangewend en speelt gedachtegoed een belangrijke rol, zoals ik zal bespreken in het volgende onderdeel. 4.2.2. Ideologie in werking: Beheersing van het gedachtegoed. Om de integratie en samenwerking van de nieuw veroverde gebieden te verzekeren, probeerde de Japanse beleidsmachine het denken van de bevolking te beheersen. Dit toont de 169 170
Maekawa, Raben, Poeze, Sato in Asian Labor in the Wartime Japanese Empire 2005. Document uitgegeven door de Militaire Administratie in Java op 7 september 1944. Via Sato 1994, 63.
71
werking van ideologische mentaliteit, concentratie op de onderdrukking van die aspecten in de samenleving die de heersende orde zouden kunnen ondermijnen. Vooral propaganda werd aangewend om een situationeel transcendent beeld van de realiteit te creëren, desalniettemin varieerde de perceptie van de samenleving onder Japans beleid. Aan de hand van een aantal getuigenissen zal ik verder de realiteit vergelijken met de ideologie. ü Propaganda op Java Om de integratie van de bezette gebieden in het Japanse rijk te garanderen moest er in desbetreffende gebieden ook aan propaganda gewerkt worden. Ook om totale mobilisatie, beschreven in het vorige deel, te kunnen bewerkstelligen was het nodig om propaganda in te voeren. Het inheemse volk moest tot betrouwenswaardige partners in de Greater East Asian Co-Prosperity Sphere gemaakt worden. Om het beleid vlot te laten verlopen werd er veel aandacht besteed aan het grijpen van de gedachten van het volk, de mentaliteit van het volk moest volledig veranderd worden om de hele samenleving te kunnen mobiliseren. De belangrijkste propagandamiddelen die werden ingezet om de Indonesische bevolking naar het Japanse patroon van gedrag en denken te vormen waren vooral audiovisueel omdat deze het efficiëntst waren om ook de grote ongeletterde massa te bereiken. Een aparte afdeling, Sendenbu (宣伝部), werd opgezet binnen de militaire administratie om zich bezig te houden met propaganda aangelegenheden. De activiteiten van de Sendenbu waren gericht op de civiele bevolking van Java, waaronder Indonesiërs, Euraziërs, Aziatische minderheden en Japanners. Een andere sectie van het Informatie Centrum van het 16de leger was verantwoordelijk voor het uitdragen van propaganda naar de Japanse militairen, geallieerde oorlogsgevangenen en landen die Japan tegenstonden. In het begin was Sendenbu ook verantwoordelijk voor de rechtstreekse uitvoering van propaganda, later werden er gespecialiseerde bureaus opgezet voor de verschillende propaganda operaties. Er werd propaganda corps uitgestuurd naar de verschillende steden en iets later ook een District Unit. De propagandawerkers werden zeer zorgvuldig uitgekozen met de belangrijkste posities voor Japanners, en onder hen zowel Japanse als Indonesische propagandisten. Het Japanse personeel was gewoonlijk verantwoordelijk voor het plannen en de supervisie, de Indonesiërs voor het uitvoeren van de propaganda acties. Er werd ook hulp ingeschakeld van gewone burgers en performers, afgaande op populariteit en bekendheid in de samenleving. Voor het optreden of de film die werd afgespeeld op propaganda activiteiten gaf een lokale leider of een Sendenbu ambtenaar een toespraak. De politieke boodschap was doorheen het amusement
72
geweven op een subtiele manier.171 Het beleid voor propagandafilms was gelijk aan hetgene in Japan werd gebruikt. Het militaire bestuur had van het begin totale controle over de filmindustrie, alle filmbedrijven werkten onder militair regeringsbeleid. Er was ook pre-productie censuur van de scripts van alles wat werd vertoond. Naast de gewone amusementsfilm waren nieuws en cultuurfilms ook belangrijk in het filmrepertoire. Er werden Japanse propagandafilms vertoont voor het Javaans publiek die eerst streng gecontroleerd werden op geschiktheid. Westerse elementen mochten bijvoorbeeld niet aanwezig zijn in de films en er moest een sterke nadruk gelegd worden op het ophemelen van de Japanse geest. Films gemaakt in Java zelf waren zeer duidelijk “nationaal beleid films”, in een nog sterkere mate dan de Japanse propagandafilms. Een werknemer van de Stichting Film en Wetenschap in Nederland, Jansen, deelde de films op aan de hand van 155 geconfisqueerde filmrollen. Drieëntwintig zetten de Japanse superieure militaire macht op tegen de verslagen legers van Groot-Brittannië en Amerika. Diegenen gemaakt vanaf 1943 gebruikten Hakkō Ichiu om de expansionistische politiek en doel van de Japanse missie in de verf te zetten. Diegenen gemaakt na 1943 benadrukken de rol van Indonesië in de Aziatische gemeenschap. De laatste groep zijn de films gemaakt na november 1944 die zich beroepen op Indonesische nationalisme, zelfverdediging en ophemeling van de natie. De films werden met veel zorg geselecteerd en geproduceerd, waarna ze verspreid werden over heel Java. Verschillende maatregelen werden genomen om de bevolking aan te moedigen naar deze propagandafilms te kijken zoals bijvoorbeeld het verlagen van de inkomprijzen. De meeste rurale gebieden hadden echter geen bioscopen waar de films vertoond konden worden dus bedacht het Japanse bestuur de reizende theaters of mobiele cinema voor Indonesië. Daarnaast waren er ook nieuwsfilms die zich vooral focusten op het overbrengen van regeringsberichten, en het geven van moreel en technisch onderwijs. Er verschenen ook toespraken van Indonesische leiders.172 Naast film werden er nog andere audiovisuele media, zoals bijvoorbeeld dramavoorstellingen, ingezet om het publiek te indoctrineren. Omdat theater nog niet lang gepresenteerd werd in Java en daarom onderontwikkeld was, moesten de Japanse propagandamachine een vorm van theater ontwikkelen die zowel artistiek als entertainend was. De thema’s draaiden vooral rond wederzijdse hulp, het verenigingswezen van de buurt, verdediging van het vaderland, vrijwillig naar het leger gaan, rōmusha (労務者 - dwangarbeiders) en de brutaliteit van de Nederlanders. kortom de Japanse waarden die werden hooggehouden in de eigen ideologie; 171 172
Kurasawa 1987, 59-66 Kurasawa 1987, 68-74.
73
filiale piëteit, de natie, verzet tegen de Westerse machten en werkkrachten vorsen kwamen naar voren in het propaganda voor Java. Ook liederen waren zeer belangrijk bij de indoctrinatie, Japanse militaire liederen werden aangeleerd in scholen, trainingen, bijeenkomsten en andere massaorganisaties. Radioprogramma’s werden uitgezonden met educatieve programma’s en een taalbad Japans, elke dag volgens ongeveer hetzelfde patroon. De radio functioneerde als de snelste en meeste accurate manier om overheidsmededelingen te verspreiden, het voorzag ook politieke lessen zoals speeches van bekende nationalisten, wat onder het Nederlandse regime nooit was toegestaan. De radio-uitzendingen waren ook een sociale leerschool want er werden taallessen, liedjes en verschillende lezingen gegeven. Het was ook belangrijk voor het geven van waarschuwingen voor luchtaanvallen.173 Hoewel er echter een heel radionetwerk bestond dat reikte tot in de meest afgelegen dorpjes en elk dorpje een radio-ontvanger had was er amper elektriciteit voorzien. Zodoende was het meestal onmogelijk om de radio’s effectief te installeren. Wat het mobiliseren van de bevolking voor het nationaal belang nog moeilijker maakte was de taal. Wanneer er propaganda toeren langs het platteland trokken, werden de toespraken slechts in het Indonesisch gehouden, wat vele boeren niet begrepen omdat zij enkel het plaatselijke dialect machtig waren.174 Naarmate de oorlog vorderde ging propaganda meer focussen op de verdediging van het vaderland en rekrutering van arbeiders om de door het volk ongewenste implicaties van de Japanse bezetting ietwat te verdoezelen. Daarom bekijken we kort de percepties die ontstonden aan beide zijden, zowel onder de Japanse administratie als Indonesische intellectuelen. ü Perceptie en realiteit In dit onderdeel wil ik vooral focussen op de levensomstandigheden en gedachtegoed omgezet in realiteit. Hierbij halen we verschillende percepties van de situatie in Indonesië aan. Het is de bedoeling om zo de omschakeling duidelijk te maken tussen utopische mentaliteit en ideologische mentaliteit, waarbij Japan de nieuwe heersende orde is geworden. Eerst en vooral waren er de officiële geschriften die handelden over de behandeling van de ingesteldheid van het Indonesische volk. Bijvoorbeeld de onderdrukking van de onafhankelijkheidsbeweging waar we eerder over spraken. Zo werd democratie afgewezen: Democracy is a declining form in today’s World […] People tend to think that a denial of democracy leads directly to dictatorship […] there is a Great Road of politics that is 173 174
Kurasawa 1987, 81-90. Sato 1994, p 57-58.
74
neither democracy nor dictatorship, that is, the Imperial Way […] Asians, abandon Western democracy, and walk on this Great Road of politics. 175 Dit betekende ook dat de net “bevrijde” naties geen eigenlijke inspraak toegestaan was, het was de Japanse imperiale manier die gevolgd moest worden, geen andere. In dit citaat zien we ook weer de afwijzing van het Westerse discours, dat doorheen de periode van de oorlog wordt aangehouden als gemeenschappelijk punt. Het enige wat in principe de bezetter (Japan) en het bezette gebied (Indonesië) verenigde. Zo werd bij het naderen van het einde van de oorlog in de krant Jawashinbun, opgeroepen tot het onderhouden van vijandigheid tegenover het Westen: Boosting the fighting spirit of the people: Who are the enemy? It may sound silly to ask such a question now, but the fact is that there are many villagers who know very little about the Dutch who oppressed them and their ancestors for many generations. If it comes to America and Britain, their knowledge and their enmity are in profound and remote obscurity. Concepts such as Western imperialism and the counter-attack by the Axis do not mean much for them. Therefore they have a tendency to direct their anger and grievance against those around them. The first visible targets are government officials such as the subdistrict heads who make many difficult requests of them, and the Chinese who have a firm grip on their economic life. As their thinking is simple, the ebulliency of their anger is all the more passionate. If, by any chance, their bamboo spears were directed towards these targets, the military administration would be seriously disturbed and slogans such as “inter-ethnic harmony” would be annihilated. In the light of the disturbances during the Japanese landing, we must be prepared for the “Siapa
maintenance
of
order
musuh?”
in (Who
the
case are
of
enemy the
landing. enemy?)
“Amerika, Inggris, dan Belanda.” (The Americans, the British, and the Dutch) This question and answer cannot be repeated too often.176 Uit dit geschrift blijkt dat de Japanse autoriteiten op de hoogte waren van de tegenzin van het gewone volk tegenover het Japanse bestuur in Indonesië. Door de harde behandelingen van onder andere het arbeidersvolk verdween langzaam het vertrouwen in het beleid van het
175 176
Juli 1942, Unabara via Sato 1994, 62. Jawashinbun 4 april 1945 via Sato 1994, 79.
75
Japanse keizerrijk. Een report van een Indo-Nederlander die werkte onder een Japanse chef aan de nieuwe spoorweg vermeld de slechte behandeling van de rōmusha: The ruthless occupier, who fagged us out and allowed us not a single free day and was guilty of the death daily of dozens of rōmusha, who were made to do slave labor, received very bad and insufficient food and almost no medical treatment. Those weakened rōmusha had practically no resistance to disease, and countless numbers fell victim to malaria. The Japanese did not care what happened to them, after all there was a new supply of rōmusha every week.177 Voor het Japanse beleid van het keizerrijk waren de levens van de inheemse bevolking ondergeschikt aan de goddelijke missie van het keizerrijk. Totale mobilisatie vormde één van de hoekstenen van het Japanse economische beleid en het oorlogsbeleid en arbeiders werden opgeroepen om mee te werken aan Groter Oost-Azië. Hardhandige aanpak werd gelinkt aan idealisme zoals ook blijkt uit een handleiding uit 1944 voor de mobilisatie van rōmusha : In order to achieve a swift victory, we expect every inhabitant to put their power at our disposal, voluntarily and wit hall conviction. The old, wrong spirit of the laborers should be discarded…. The spirit of willingness and zest for work should be roused and concentrated in every resident.178 Hier merken we op dat er wordt gesproken over de “oude, verkeerde bezieling” van de bevolking. Om tot “nieuwe, goede bezieling” te inspireren werden nationalisten en intellectuelen aangewend die, zoals eerder aangehaald in het onderdeel over de mobilisatiecampagnes en over propaganda, het moraal van de bevolking moesten hoog houden. Vaak waren deze intellectuelen effectief geïnspireerd door de Japanse samenwerking, maar zij bleven eerder gericht op het oprichten van een Groter Azië waar eenheid het doel zou zijn. Onder andere Sanusi Pane was overtuigd van de samenwerking tussen Japan en Indonesië om een Groter Azië te bereiken. De afkeer van Pane tegenover het Nederlandse, en zo ook Westerse, discours liet hem uiteindelijk concluderen dat zelfs een verenigd Indonesië een opvatting was die voortkwam uit Westerse idealen. Op deze manier verwierp hij Indonesië en keerde zich tot de vereniging met Japan, want, waren ze niet één zelfde ras:
177
R. Sadhinoch via Poeze in Asian Labor in the Wartime Japanese Empire 2005, 162. Garis-garis besar tentang pengerahan rōmusha via Raben in Asian Labor in the Wartime Japanese Empire 2005, 211. 178
76
[ …] It is thus clear that our denial of the possibility of being the same race as the Japanese and becoming imperial subjects (sumera mitami – 皇 ?) is in essence completely hollow, based only upon an unnatural situation; that is, upon Dutch hegemony. […] The fact that we share the same ancestry with the Japanese race is not something merely temporary like Dutch rue. The wall that for so long kept us apart from Japan has now collapsed, and in this era the unification of the region of the Pacific Ocean –our ocean- is no longer simply a dream. 179 In het Japanse discours komt een gelijkaardig argument naar voren, dat van de verwantschap via bloed, Nishitani Keiji (西谷 啓治) bijvoorbeeld zei op het tweede symposium van de Kyōto-School (4 maart 1942) het volgende over het Indonesische volk: They are said to be people of good qualities. Haushofer called them Adelvolk. Their blood is said to have been mixed into the Japanese. The Japanese would be called Herrenvolk, though. Can we not train these races of good qualities to make them semiJapanese? By semi-Japanisation I mean to make them, by training, spiritually and morally similar to the Japanese. This would help solve Japan’s manpower problem and at the same time it will help their national awakening or rousing of their moralische Energie.180 De Kyoto School focusten voor hun legitimatie van het expansionisme voornamelijk op aangenomen filosofische concepten, zoals moralische Energie (Leopold von Ranke). Japan zou een superieur en hoog niveau van morele energie bezitten, dat voortkwam uit het unieke sociaal en politiek systeem, gebaseerd op het principe van ie (familie). Japan moest dus de inferieure Aziatische naties begeleiden naar de juiste morele energie. Aangezien de Indonesische bevolking verwant was aan de bloedlijn van Japan, zouden ze semi-Japans kunnen worden. Dit was ook het punt waar Pane naartoe wilde, een vereniging met een lang verloren broedernatie onder een Groter Azië. Naast het zeer uitbundige geloof in een Groter Azië van Pane waren er ook andere Indonesische schrijvers die zich lieten meeslepen in de Japanse ideologie, zoals Chairil Anwar (1922-1949).
179 180
Sanusi Pane via Mark 2006, 482-482. Nishitani Kenji via Sato 1994, 15.
77
Hij was enthousiast over de gyokusai (玉砕 – juweel-breker) strijders die waren gestorven op Attu181 en schreef erover aan zijn vriendin, Ida: Colonel Jamasaki, Ida! A brave warrior from Attu! Ah, be in harmony with this noble spirit. The personification of the ideal! Observe, my darling, the service given to his Homeland, ever more fervently, by Tennō Heika, the sentiments reaching higher and higher – and I think most of them must be included in that life energy which flares up fantastically until it is concluded by death.182 Samenvattend stel ik in dit onderdeel van de paper voor hoe de perceptie van de context van bezetting was, zowel in de Japanse als de Indonesische gemeenschap op de context van bezetting was, dit is slechts een beperkt overzicht met enkele algemene punten om een aantal tendensen in de perceptie te tonen. Deze vergelijking van twee visies toont aan hoe bij de Japanse autoriteiten de ideologische mentaliteit sterk aanwezig was. De neiging om de ondermijnend eigenschappen van de samenleving te elimineren is aldus zichtbaar in vergelijking tussen Japanse beleidsdocumenten, de aanhaling van de realiteit door Indonesisch personeel ter plaatse evenals de ophemeling van de Japanse mentaliteit door schrijvers zoals Pane en Anwar. Een andere perceptie die in dit onderdeel nog niet besproken is betreft de Nederlandse burgers, geïnterneerd in kampen over heel Nederlands Indië.
4.3. Interneringskampen : ‘Vergeten’ realiteit ? Dit laatste deel van de paper handelt over de interneringskampen voor Nederlandse burgers in Indonesië onder het militair beleid van Japan. Hiermee willen we de behandeling van een deel van de bevolking aanhalen die omdat ze de status van Westerlingen bezaten, werden opgesloten en hun rechten als Nederlandse burgers werden ontnomen. Dit aspect van de oorlogsvoering is een gevolg van de visie die gecreëerd werd rond het Westen door oorlogspropaganda. Veel van deze perceptie stond in verband met de goddelijke superioriteit van de Japanse bloedlijn. De kampen werden opgericht om, ten eerste het contact tussen de Indonesische bevolking en de Nederlandse burgers te vermijden, en ten tweede als controle over deze Nederlandse burgers zodat ze niet in opstand zouden komen. Interneringskampen als “vergeten” realiteit betekent dat er weinig onderzoek over is gebeurd, toch is het een realiteit die een licht werpt op de ideologische mentaliteit van het Japanse keizerrijk. Daarom 181
Gyokusai strijders waren soldaten die in de strijd ten onder gingen zoals een gebroken juwelen in plaats van te overleven en te zijn zoals een waardeloze tegel. De gyokusai op het eiland Attu werd een voorbeeld voor alle volgende veldslagen, alle soldaten hadden gekozen hun leven op te offeren in een laatste wanhopige aanval. Alle zieken en gewonden werden eerst omgebracht. 182 Chairil Anwar via Keene 2010, 35.
78
heb ik ook gekozen om deze situatie kort te bespreken. Bij de internering waren er twee grote verschillen tussen Java en de andere eilanden; de interneringen op Java betrof vooral Nederlanders, Nederlandse Euraziers werden vrijgesteld van internering. Dit was niet zo op de andere eilanden waar Euraziërs ook werden geïnterneerd. Het tweede verschil is dat op de andere eilanden de internering snel plaatst vond, de internering op Java daarentegen kwam maar op gang midden 1942 en de vrouwen en kinderen werden pas naar afgezonderde kampen gestuurd vanaf eind 1942 tot midden 1943.183 Dit kwam door het eerder besproken beleid van generaal Imamura die geloofde dat ononderscheiden repressie van de Nederlandse bevolking was moreel onjuist en het intomen van Nederlandse economische activiteiten en organisaties zouden de normale goederen stroom kunnen verstoren, inclusief oorlogsmateriaal. 184 Tijdens de beginperiode van de bezetting kwamen de kampen voor mannen onder het bestuur van de legeradministratie en die voor vrouwen onder de inheemse administratie, vanaf april 1944 kwamen ze beiden onmiddellijk onder beleid van het leger. 1944 en 1945 kenden ook de grootste voedselschaarste. Tijdens deze militaire fase was de situatie schrijnender, het beleid was strikter en de bevolking in de kampen was reeds fysiek en mentaal uitgeput. De verandering in administratie vond plaats na verschillende Japanse verliezen in de oorlog, de isolatie van de geïnterneerden moest verzwaard worden zodat dat in het geval van geallieerde landingen de geïnterneerden de binnenvallende troepen niet konden helpen. De mannenkampen werden extra streng geleid, de mannelijke bevolking werd aanvankelijk opgesloten in gevangenissen, en het was hen ook niet toegestaan om bezittingen mee te nemen naar de kampen. De vrouwen werd dit toegestaan in beperkte mate. Er werden algemene reguleringen vastgelegd voor het beleid van de interneringskampen. Army internees shall be treated with justice, taking into consideration their customs and manners,
and
no
insults
or
maltreatment
shall
be
imposed
upon
them.
The army internment camp shall be housed in buildings which are adequate enough to prevent the escape or mischief of army internees and which are adequate for the maintenance of health. Army internees shall be put to practical use by giving them suitable work. However, they shall not be compelled to work except on work connected with administration, internal organisation, and the maintenance of the camp. As a rule the pay of army internees shall be the same as that received by prisoners of war who are non 183 184
De Jong 2002, 428. Nakamura 1970, 14.
79
commisioned officers. Adequate medical supplies will be furnished to the army internment camp.185 Al deze regulaties werden mettertijd in de meeste kampen uiteindelijk overtreden, de hele geschiedenis van de interneringskampen in de Nederlands-Indië was een schending van deze rechten. Eerst en vooral werden gebruiken en gewoonten onderdrukt, want alles wat van oorsprong Nederlands was kon worden bestraft als men betrapt werd. De mensen in de interneringskampen waren geïnterneerd net omdat ze Nederlands waren, en verwijzingen naar Nederland waren verboden. Een voorbeeld hiervan was het vieren van de verjaardagen van de leden van de koninklijke familie. Een getuigenis vertelt van de verjaardag van prinses Margriet, toen de geïnterneerden van het kamp Brastagi een witte papieren bloem droegen; It was supposed to be a daisy. Naturally the Japanese noticed this immediately and the commandant asked what it meant. The answer was ‘oh, actually it is just like in Japan. As Japan has its cherry blossom day, Holland too has a day on which everyone wears a daisy. Just like in Japan it’s a day of fertility.’ The commandant said that he found this sympathetic186. Uit deze getuigenis blijkt ook dat een uitvlucht verzinnen het best gebeurde door te sympathiseren met de Japanse gebruiken, die duidelijk wel getolereerd werden. Verder was er een algemene slechte behandeling van de geïnterneerden, één geïnterneerde in het kamp Halmaheira verteld over een kamphoofd dat de bijnaam “half dood” kreeg omdat hij vrouwen zo hard sloeg dat ze half dood waren, of zijn sigaret uitduwde in hun neusgaten of tussen hun vingers. Vooral Kenichi Sonei van het kamp Cideng was enorm berucht, hij had enorme woede-uitbarstingen, riep alle geïnterneerden op voor urenlang appèl in de brandende zon, liet apen in het kamp om de vrouwen en kinderen te bijten, schafte voedselbedelingen af gedurende drie dagen.187 Met de gezondheid van de geïnterneerden werd amper rekening gehouden. Er was meer dan genoeg medisch personeel in de interneringskampen omdat de meeste dokters en tandartsen in Oost-Indië Nederlanders waren, toch konden zij niet veel doen voor de gezondheidszorg in de interneringskampen. In de eerste plaats kwam dit door het tekort aan of complete afwezigheid van medicijnen, en het volkomen negeren van preventieve maatregelen zoals het toepassen van anti-malariamedicijnen. Ook honger zorgde voor slechte gezondheidsomstandigheden en verschillende deficiëntieziektes. Vooral in de 185
De Jong 2002, 433. Ibid, 461. 187 Ibid, 438-439 186
80
militaire fase nam de kwaliteit van het voedsel af en hygiëne werd steeds slechter, uiteindelijk waren in vele kampen officieel een derde van de geïnterneerden ziek, het werkelijke percentage lag hoger, aangezien diegenen die nog steeds konden rondlopen en geen koorts hadden allen werden aanzien als niet ziek door de commandant, ongeacht wat de dokter zei. Bijna alle overlijdens vonden plaats tijdens de militaire periode en aangezien de omstandigheden reeds zwaar waren voor 1944, richtte de verslechterde situatie nog meer schade aan.188 De omstandigheden in de kampen waren een onderdeel van de ondermijnende aspecten van het Japanse regime die door de nieuwe ideologische orde niet gezien wilden worden. De behandeling van de geïnterneerden kwam verder uit de houding naar de kampbevolking als Nederlanders toe. Deze discriminerende houding kwam ook naar voor in algemene regulaties: The internees must be grateful for the special favour of being protected by the Japanese army and they must obey the orders of the chief commandant of the internment camps. They must comply with the regulations and do their best to maintain order in the camp and to further their well-being.189 De Japanse militairen zagen de situatie als een speciale gunst die van hen uitging naar de geïnterneerden aangezien deze personen hun positie hadden verloren toen er opnieuw Aziatische overheersing was in Indonesië. De Nederlanders, als Westerlingen waren vijandige buitenstaanders die moesten verdreven worden uit het Aziatische gebied, door hen te interneren en te “beschermen” deed het Japanse leger net een goede daad in hun eigen ogen. Het eerste wat verwacht werd van de geïnterneerden was absolute gehoorzaamheid, ze moesten hun lot aanvaarden met een vrolijke en ijverige instelling. Dit was een voor de hand liggend ideaal in de Japanse moraal, dit in tegenstelling tot wat de Nederlandse burgers geloofden. Het waren twee verschillende werelden, en beide zijden begrepen elkaar niet. De Japanse autoriteiten voelden zich superieur tegenover de verarmde Westerlingen waar de Nederlanders op hun beurt een diepe haat koesterden tegenover de “Jappen”. Het officiële gedachtegoed rond kokutai en de goddelijk afstamming en missie zorgde voor een algemeen geloof onder het Japanse volk in hun superioriteit en liet hen neerkijken op anderen. 190
188
De Jong 2002, 449. Ibid, 434. 190 De Jong 2002, 434-435. Dower 1986, 259. 189
81
5. Besluit : Van utopie naar ideologie, een paradoxale realiteit? De theorie van Mannheim veroorzaakte veel controverse in de Duitse sociologie van de jaren 1930. Zelf was hij van mening dat zijn werk nooit af was, ook na de publicatie van de Engelse versie van het werk Ideology and Utopia dat vormelijke problemen wou herdefiniëren. Dit betekent echter niet dat er geen enkele theorie van waarde kan gehaald worden uit het schrijven van Mannheim, dit word ook aangetoond door de recente heropleving van publicaties. Aan de hand van de theorie over ideologie en utopia was ik in deze paper in staat om een verband te formuleren tussen gedachtegoed dat een samenleving beheerst en de toepassing op de realiteit. De theorie was gekozen op basis van sociologische evenals politieke implicaties en was op beide vlakken toepasbaar op de gekozen situatie. Wat betreft sociologie was de theorie toereikend aangaande de mentale implicaties voor de groep. Deze mentale implicaties betreffen de mentaliteit gecreëerd door gedachtegoed, en de invloed van dat gedachtegoed op de handelingen en sociale houding. Het officiële gedachtegoed, gebaseerd op staats-shintō en de ideeën van een aantal ultranationalistische theoretici was een manier om de bevolking van Japan te indoctrineren. Kokutai no Hongi was het nationale geloofssysteem dat de handelingen van de bevolking poogde te sturen en ook het idee creëerde van een specifieke sociale houding van de Japanse bevolking. Naast implicaties voor de groep was ook de sociale verhouding tussen groepen een belangrijk punt dat kon afgeleid worden uit de theorie van Mannheim en de toepassing op de context van Japan tijdens Wereldoorlog Twee. Twee belangrijke relaties kwamen naar voor in mijn analyse: de relatie Japan-Westen en de relatie Japan-Azië, meer specifiek Japan-Indonesië. Hier overlapt de sociologische inslag van de theorie met de politieke, de evolutie van Japan als onderdrukte groep in het wereldsysteem naar heersende orde in Azië en tegelijk ook de overgang van utopische mentaliteit naar ideologische mentaliteit. De verdrijving van de Westerse machten uit Zuidoost Azië en het begin van de heilige oorlog kregen op deze manier een revolutionaire inslag. De situatie in Indonesië werpt een licht op de houding van de Japanse natie tegenover de bezette gebieden. Ook al was de situatie in elk gebied ietwat verschillend, toch kan er duidelijk waargenomen worden in overgeleverde documenten dat het uitgangspunt van de goddelijk missie alle acties ter plaatse idealiseerde. Deze goddelijke missie gaf de oorlog zijn heilige implicatie die telkens werd aangehaald als rede van superioriteit. ü Opmerkingen voor verder onderzoek Aangezien de theorie van Mannheim het individu enkel in functie van de groep ziet was er in dit onderzoek weinig mogelijkheid om in te gaan op individuele gevallen en de functie van het individu in afzonderlijke gevallen. Dit zou een startpunt kunnen zijn voor
82
verder sociologisch en psychologisch onderzoek rond het individu als onderdeel van de groep en individuele handelingen in functie van deze groep. Er is zeker ruimte om de theorie van ideologie en utopia uit te breiden voor meer intensieve studies. Vooral wanneer de kennissociologie meer uitgebreid betrokken wordt in de studie. De studie van het verband tussen mentale en sociale processen is nooit af. Ook het vakgebied Indonesië en de ontwikkelingen aldaar tijdens de Tweede Wereldoorlog vormen een interessante uitdaging, vooral wanneer het Japans korps in interactie met de Indonesische bevolking wordt aangehaald. Zowel op dit gebied als op het gebied van Nederlandse burgers in Indonesië is er nog veel studiemogelijkheid. Het geval van de interneringskampen is amper bestudeerd en ligt open voor een intensieve studie over de relatie tussen Europese burgers in de bezette Aziatische gebieden en de Japanse militaire eenheden. Bijvoorbeeld in relatie tot nationalisme en onverdraagzaamheid.
83
Bibliografie
- Ashcraft, Richard: “Political Theory and Political Action in Karl Mannheim’s Thought: Reflections upon Ideology and Utopia and its Critics”. In: Comparative Studies in Society and History, Vol.23:1 (January 1981): 23-50. - Aston, W.G. (vert): Nihongi, Chronicles of Japan from the Earliest Times to A.D. 697. Vermont: Tuttle Publishing, 1972. -Blackburn, Simon (ed.): The Oxford Dictionary of Philosophy. Oxford: Oxford University Press, 2008. - Beasley, William G.: Japanese Imperialism, 1894-1945. Oxford: Oxford University Press, 1987. - Calhoun, Craig (ed.): Dictionary of the Social Sciences. Oxford: Oxford University Press, 2008. - Castree, Kitchin, en Rogers (ed.): A Dictionary of Human Geography. Oxford: Oxford University Press, 2013. - Chandler en Munday (ed.): A Dictionary of Media and Communication. Oxford: Oxford University Press, 2011. - De Jong, L.: The Collaps of a Collonial Society, The Dutch in Indonesia During the Second World War. Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 2002. - Dower, John W.: War without Mercy: Pacific War. New York: Pantheon Books, 1986. - Ellul, Jaqcues (vert. Kellen en Lerner): The Formation of Men’s Attitudes. New York: Random House, 1973. - Fukase-Indergaard, Fumiko en Indergaard, Michael: “Religious Nationalism and the Making of the Modern Japanese State”. In: Theory and Society, Vol. 37:4 (August 2008): 343-374. - Gauntlett, John O. (vert.) en Hall, Robert K.(ed.): Kokutai no hongi : cardinal principles of the national entity of Japan. Cambridge: Harvard University Press, 1949. - Gluck, Carol: Japan’s Modern Myths: Ideology in the Late Meiji Period. Princeton: Princeton University Press, 1985. - Hardacre, Helen: Shintō and the State, 1868-1988. Princeton: Princeton University Press, 1989. - Heeren, John: “Karl Mannheim and the Intellectual Elite”. In: The British Journal of Sociology, Vol. 22:1 (1971), 1-15. - Irokawa, Daikichi: The culture of the Meiji period. New York: Princeton University Press, 1985.
84
- Itoh, Mayumi: The Hatoyama Dynasty: Japanese Political Leadership Through the Generations. New York: Palgrave MacMillan, 2003. - Jansen, Marius B.: The Making of Modern Japan. Cambridge: Harvard University Press, 2002. - Keene, Donald: So lovely a country will never perish: wartime diaries of Japanese writers. New York: Columbia University Press, 2010. - Kennedy, Emmet: “ ‘Ideology’ from Destutt de Tracy to Marx”. In: Journal of the History of Ideas, Vol.40:3 (1979): 353-368. - Kettler, David, en Meja, Volker: Karl Mannheim and the Crisis of Liberalism: the secret of these new times. New Jersey: Transaction Publishers, 1995. - Kiyosawa, Kiyoshi: A Diary of Darkness: the Wartime Diary of Kiyosawa Kiyoshi. New Jersey: Princeton University Press, 1999. - Klien, Susanne: Rethinking Japan’s Identity and International Role, An Intercultural Perspective. New York: Routledge, 2002. - Kratoska, Paul H.: Asian Labor in the Wartime Japanese Empire: Unknown Histories. New York: M.E.Sharpe Inc, 2005. - Krieger, Joel (ed.): The Oxford Companion to Politics of the World (2ed.). Oxford: Oxford University Press, 2004. - Kurasawa, Aiko: “Propaganda Media on Java under the Japanese 1942-1945”. In: Indonesia, Vol.44 (Okotober 1987): 59-116. - Krieger, Joel (ed.): The Oxford Companion to Politics of the World (2 ed.). Oxford: Oxford University Press, 2004. - Lewis, Martin W., Wigen, Karen: The Myth of Continents: A Critique of Metageography. California: University of California, 1997. - Lu, David John: Agony of Choice, Matsuoka Yōsuke and the Rise and Fall of the Japanese Empire, 1880-1946. VS: Lexington Books, 2002. - Mannheim, Karl: Ideology and Utopia: An Introduction to the Sociology of Knowledge. London: Routledge and Kegan Paul, 1976. - Mark, Ethan: “Asia’s Transwar Lineage: Nationalism, Marxism and “Greater Asia” in an Indonesian Inflection”. In: The Journal of Asian Studies, Vol.65:3 (August 2006): 461-493. - Maruyama, Masao 丸山眞男: Gendai Seiji no Shisō to Kōdō 現代政治の思想と行動 (Thought and Behavior in Modern Politics). Tokyo: Miraisha, 2006. - Meja, Volker en Stehr, Nico (ed.): Knowledge and Politics: The Sociology of Knowledge Dispute. London: Routledge, 1990.
85
- Morioka, Kiyomi: “The Appearance of ‘Ancestor Religion’”. In: Japanese Journal of Religious Studies (1977):183-212. - Nakamura, Mitsuo: “General Imamura and the Early Period of Japanese Occupation”. In: Indonesia, Vol.10 (1970): 1-26. - Nolte, Sharon H.: “National Morality and Universal Ethics. Onishi Hajime and the Imperial Rescript on Education”. In: Monumenta Nipponica, Vol. 38:3 (Herfst 1983): 283-294. - Ohnuki-Tierney, Emiko: Kamikaze Diaries: Reflections of Japanese Student Soldiers. Chicago: University of Chicago press, 2006. - Okano, Kaori en Tsuchiya, Motonori: Education in Contemporary Japan: Inequality and Diversity. Cambridge: Cambridge University Press, 1999. - Ricklefs, Merle: A History of Modern Indonesia since c. 1200 (third edition). Stanford: Stanford University Press, 2001. - Sato, Shigeru: War, Nationalism and Peasants: Java under the Japanese occupation 19421945. New South Wales: Allen & Unwin, 1994. - Scott en Marshall (ed.): A Dictionary of Sociology (3 rev. ed.). Oxford: Oxford University Press, 2009. - Shils, Edward: “Ideology and Utopia by Karl Mannheim”. In: Daedalus, Vol.103:1 (Winter 1974): 83-89. - Silverstein, Brett: “Toward a Science of Propaganda”. In: Political Psychology, Vol. 8:1 (1987): 49-59. - Skya, Walter A.: Japan’s Holy War: The Ideology of Radical Shintō Ultranationalism. USA: Duke University Press, 2009. - Smith, Robert John: Ancestor Worship in Contemporary Japan. Stanford: Stanford University Press, 1974. - Thompson, Virginia: “Japan’s Blueprint for Indonesia”. In: The Far Eastern Quarterly, Vol.5 (Februari 1946), p.201. - Tominaga, Takeshi 富永 健: “Tennōkikansetsu to kokutairon 天皇機関説と国体論 (The Theory of the Emperor as an Organ of Government and the ideas of Kokutai)”. In: Constitutional law review, Vol.12 (2005): 73-94. - Tsunoda, Ryusaku (ed.): Sources of Japanese Tradition. Vol. 2. New York: Columbia University Press, 1965. - Wakabayashi, Bob T.: Modern Japanese Thought. New York: Cambridge University Press, 1998.
86
- Wallerstein, Immanuel: World-systems Analysis. An Introduction. Durham: Duke University Press, 2004. - Weber, Max: The Theory of Social and Economic Organization. New York: The Free Press, 1947.
Internet bronnen
http://www.britannica.com/EBchecked/topic/283988/imperialism 12/05/2014 – 09:28. http://www.marxists.org/archive/lenin/works/1916/imp-hsc/index.htm#ch10 11:38 (Lenin: Imperialism, the Highest Stage of Capitalism)
13/05/2014
-
http://kindai.ndl.go.jp/info:ndljp/pid/787614/39?contentNo=39&itemId=info%3Andljp%2Fpi d%2F787614&__lang=en 16/05/2014 10:17(五箇条の御誓文- gokajō no goseimon – Vijf Punten Handvest 1886) . http://ieg-ego.eu/en/threads/crossroads/political-spaces/political-ideas-of-regionalorder/riccardo-bavaj-the-west-a-conceptual-exploration 25/05/2014 - 19:49 (“The West”) http://dl.ndl.go.jp/info:ndljp/pid/1219377 25/05/2014 - (originele tekst Kokutai no Hongi) http://www.digital.archives.go.jp/gallery/view/detail/detailArchives/0000000005 op 25/05/14 10:51 (大日本帝国憲法 - Dainihonteikokukenpō - De Meiji-wetgeving)
87