PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN
VOEREN DE PALESTIJNEN EEN HEILIGE OORLOG? door
J. Brugman
PALESTINA - BULLETIN Postbus 2311 Den Haag
Professor dr. mr. J. Brugman doceert Arabische Taal en Cultuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij is lid van het Bestuur van het Oosters Instituut aldaar en bestuurslid van het Nederlands Instituut voor Archeologie en Arabistiek te Cairo der Rijksuniversiteit te Leiden. Van zijn hand verschenen De betekenis van het Mohammedaanse Recht in het hedendaagse Egypte, diss. Leiden, 1960; Concordance et Indices de la Tradition Musulmane, een 7-delig werk, waarvan hij 3 delen bezorgde en, tezamen met H. J. Drossaart Lulofs, Aristotle. Generation of animals. The Arabic Translation commonly ascribed to Yahyâ ibn al-Bitrîq. Leiden (Brill), 1971.
PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN, Nr. 6, okt. 1972 Maandblad van Palestina-Bulletin, Postbus 2311, Den Haag, Giro 1623077 Redactie: H. J. Franken en J. B. H. Otker Abonnementen f 15,- per jaar, Studenten en C.J.P.-houders f 10,2
Dit is een ingescande copie van het origineel
VOEREN DE PALESTIJNEN EEN HEILIGE OORLOG? Dat de aanhangers van verschillende godsdiensten van elkaars geloof een enigszins ongenuanceerde opvatting hebben is begrijpelijk. Elke godsdienst heeft de pretentie een universele, althans onweerlegbare waarheid te verkondigen. De stichters van andere godsdiensten zijn in de ogen van rechtlijnige gelovigen al gauw bedriegers en de aanhangers ervan op zijn minst bedrogenen. Het wanbegrip wordt uiteraard versterkt wanneer er weinig of geen contact is tussen de belijders, een contact dat door godsdienstige leiders meestal wordt afgeraden en soms zelfs verboden. Het is echter merkwaardig te zien hoe hardnekkig dit wanbegrip kan zijn en hoe een „image” van een religie voor eeuwen kan worden bepaald door lieden die er of niets van weten of, erger nog, bewust het beeld verdraaien. Aan zijn interessante studie over het Islam-beeld in Europa in de middeleeuwen, Islam and the West, the Making of an Image, heeft de Britse geleerde Norman Daniel een hoofdstuk toegevoegd over het voortleven van sommige middeleeuwse ideeën over de Islam. Hij laat zien hoe zelfs de anti-clericale Voltaire, een van de voormannen van de Verlichting, zijn tragedie Fanatisme ou Mahomet le Prophète nog boordevol Middeleeuwse misverstanden en kwaadaardigheden stopte. Ook Gibbon, de beroemde 18-eeuwse historicus, eveneens een verlicht man, was er niet vrij van al gaf hij toe dat hij niet zeker wist of Mohammed een „enthousiast” of een bedrieger was. In het vijftigste hoofdstuk van zijn magistrale Decline and Fall of the Roman Empire, dat aan de Islam gewijd is, laat nu Gibbon duidelijk uitkomen dat hij van mening is dat de Islam door het zwaard is uitgebreid. Dit was ook een bekend thema uit de Middeleeuwse beschouwingen over de Islam, die als godsdienst van geweld en fanatisme ongunstig werd vergeleken met het Christendom, dat zijn verbreiding uitsluitend aan prediking en overreding te danken zou hebben. Het beeld van de fanatieke Moslimse legerscharen, die hun godsdienst met geweld van wapenen uitbreiden en die de overwonnenen de keus geven tussen bekering of het zwaard werd in het Europa van de zeventiende eeuw nog versterkt toen de Turken tot Wenen doordrongen. De Islam is sindsdien in Europese ogen de godsdienst van de Heilige Oorlog, van het geweld tegenover het Christendom als godsdienst van prediking en naastenliefde. Wij zijn vertrouwd geraakt met het beeld van de krijgshaftige Saraceen met zijn kromzwaard en van de fanatieke Turk die de trom roert. En zo kan het komen dat velen nog heden ten dage de overtuiging hebben dat de Arabieren, in het bijzonder de Palestijnen onder hen, niets liever zouden willen dan een Heilige Oorlog in Palestina, desnoods in de gehele wereld, die uiteindelijk zich ook tegen het Christendom zou richten. Onze term Heilige Oorlog is een vertaling van het Arabische woord djihad (ook wel gihad uitgesproken). Dit woord betekent eigenlijk iets als inspanning of ijver, Dit is een ingescande copie van het origineel
3
en wordt in de Koran gebruikt, een aantal malen in de algemene betekenis (zich inspannen ten behoeve van de godsdienst) maar soms ook onmiskenbaar in verband met de strijd die de kleine Moslimse gemeenschap in zijn beginperiode voerde. Het begrip „Heilig” zit er niet in — het is trouwens opvallend dat het Arabisch geen woord, althans niet één woord, voor „heilig” heeft. Het is algemeen bekend dat de Moslims binnen enkele tientallen jaren na de dood van Mohammed (632 n.C.) een enorm rijk stichtten, ten koste van het Perzische Sasaniedenrijk en gedeeltelijk het Byzantijnse rijk. Deze veroveringen kwamen tot stand door middel van wat meestal een djihad genoemd werd. Door deze djihad werd echter alleen het Moslimse gebied uitgebreid en niet het geloof van de Islam. Dat klinkt misschien als een haarkloverij maar het is inderdaad opvallend hoe tolerant de eerste Moslims zich in de veroverde gebieden gedroegen, wat misschien een van de geheimen van hun succes was. Bekering tot de Islam werd niet alleen niet afgedwongen, maar zelfs niet aangemoedigd. De overwonnen volken werden, als zij zich onderwierpen en belastingen afdroegen, in de uitoefening van hun godsdienst ongemoeid gelaten. Er zijn zelfs gevallen bekend van monophysietische Christelijke geestelijken die in het orthodoxe Byzantijnse rijk als ketters werden vervolgd en die naar de Moslims overliepen, die hen tenminste vrij lieten. Een reden dat bekering tot de Islam niet gemakkelijk werd gemaakt was misschien het feit dat de Christenen (en Joden) wel en de Moslims geen belasting betaalden. Elke bekering betekende dus vermindering van inkomsten van de staat. Een andere verklaring ervoor is dat de Arabieren de Islam, ondanks zijn duidelijke universele terminologie, beschouwden als een Arabische godsdienst die eigenlijk niet voor anderen bedoeld was. Maar ook al verklaart men de tolerantie der Moslims uit deze minder verheven motieven, het feit blijft dat de djihad nooit heeft gediend tot uitbreiding van het geloof. Van dwang tot bekering tot de Islam is in de Moslimse geschiedenis zeer weinig sprake geweest — in tegenstelling tot de Christelijke rijken, die in dit opzicht vaak een treurige staat van dienst hebben. In de oude Islamietische rechtsliteratuur wordt de wereld wel verdeeld in twee kampen, dat van de Islam, meestal het „Huis van de Islam” (dar al-Islam) genoemd, en het gebied daarbuiten, het „Huis van de Oorlog” (dar al-harb). De Moslims zagen dus hun relatie tot de rest van de wereld als een toestand van oorlog, die alleen door tijdelijke wapenstilstanden onderbroken kon worden. Soms werd zelfs de maximale duur van zo'n wapenstilstand bepaald op tien jaar, naar het voorbeeld van de Profeet Mohammed, die indertijd met zijn Mekaanse vijanden een wapenstilstand voor die periode had gesloten. Dat klinkt zeer agressief maar men moet er niet meer in zien dan een theoretisering en een schematisering van het gebrek aan vreedzaam contact dat in de geschiedenis normaal is geweest Een groot rijk als het Byzantijnse, dat ook na de Mohammedaanse veroveringen nog lang bleef voortbestaan, leefde ook in een soort van permanente oorlogstoestand met zijn naburen. Van onderling begrip voor elkaars beschavingen was nooit veel 4
Dit is een ingescande copie van het origineel
sprake. De Chinezen beschouwden alle andere volken als barbaren die, althans in theorie, in de Chinese hoofdstad alleen hun onderwerping konden aanbieden. De Moslimse rechtsgeleerden hebben dit feitelijk gebrek aan vreedzaam contact op hun manier theoretisch door de verdeling van de wereld in het „Huis van de Islam” en het „Huis van de Oorlog” uitgedrukt. De djihad is dus eigenlijk niet meer dan een term voor een rechtvaardige oorlog, een bellum justum, want binnen het Moslimse rijk was natuurlijk alleen een toestand van vrede denkbaar. Weliswaar is er voortdurend gevochten — de Moslims zijn op dit punt niet beter en niet slechter geweest dan de andere volken — maar die oorlogen konden nooit een djihad genoemd worden en als een „inspanning op de weg van Allah”, (djihad fi sabil Allah) genoemd worden zoals meestal wordt gezegd. Alleen de strijd tegen de vijanden van de Islam kon als zodanig gelden, nooit een twist met Moslimse medebroeders. Onder de Moslimse rechtsgeleerden bestaat geen eensgezindheid over de vraag of de djihad alleen defensief is of ook agressief. Meestal kozen de geleerden voor een plicht tot agressieve djihad. Maar toen deze theorie werd uitgewerkt was het Moslimse rijk al lang tot rust gekomen en van een grootscheepse agressie was geen sprake meer. Het onderscheid tussen de defensieve en de agressieve djihad was dan ook, zoals men zich kan voorstellen, grotendeels theoretisch, aangezien er aan de grenzen van het rijk een toestand van voortdurende latente oorlog bestond. Men denke bijvoorbeeld aan de Spaanse reconquista die enige eeuwen heeft geduurd, en waarin de Moslims in het defensief waren. Het is opvallend dat vooral in de latere eeuwen de uitbreiding van de Islam vooral in Afrika juist niet gevolgd is op militaire veroveringen. In Afrika ging in verreweg de meeste gevallen die bevolking niet langzaam tot de Islam over nadat het gezag in handen van de Moslims was gebracht, maar door middel van verkondiging door reizende kooplieden of door godsdienstige broederschappen — soms waren de kooplieden leden van zulke broederschappen. Indonesië, een van de grootste Moslimse landen in onze tijd, is voor het grootste gedeelte geïslamiseerd ná de komst van de Nederlanders. Het spreekt vanzelf dat de verdeling van de wereld in een „Huis van de Islam” en een „Huis van de Oorlog”, waartussen alleen een staat van oorlog denkbaar was, niet kon worden gehandhaafd in een tijd waarin er meer en meer vreedzaam contact tussen moderne staten ontstond. Langzamerhand werden die vreedzame betrekkingen ook in de Moslimse wereld als „normaal” beschouwd. Bovendien werd in de negentiende eeuw het grootste gedeelte van de Moslimse wereld onder Europees gezag gebracht. Turkije, het grootste Moslimse land wist zijn onafhankelijkheid alleen te bewaren door zo goed en kwaad als het ging tussen de grote mogendheden van die tijd heen te laveren en was al lang niet meer in staat tot die militaire inspanningen die de Turken tot voor de muren van Wenen hadden gebracht. Het in oorsprong Westerse internationale recht werd op den duur Dit is een ingescande copie van het origineel
5
aanvaard, en daarmee verloor het begrip djihad veel van zijn betekenis. Het woord heeft bovendien altijd zijn oorspronkelijke betekenis van „inspanning” behouden en de „grote djihad”, „al-djihad al akbar, betekent nog steeds de strijd tegen de duivelse inblazingen en voor een godvruchtig leven. Vooral tijdens de vastenmaand kan men allerwege de moskeepredikers horen oproepen tot de grote djihad. Een Nederlandse journalist die Egypte bezocht en meende te kunnen vertrouwen op het mondje Arabisch dat hij had geleerd, heeft eens in een Nederlands blad beschreven hoe hij een prediker tot de Heilige Oorlog hoorde oproepen, een gevaarlijke situatie die hij met verve beschreef. In werkelijkheid vermaande de brave prediker zijn gehoor hoogstwaarschijnlijk alleen maar tot een zedelijk gedrag en een nakoming van de vastenplicht, wat niet meevalt, maar toch voor de omstanders allerminst gevaarlijk is. Maar woorden hebben een lang leven. De verwestersing van de samenleving is in veel Moslimse landen nog maar oppervlakkig geweest. Dit verklaart waarom de djihad af en toe, vooral in tijden van nood, weer in zijn oude betekenis opduikt en waarom bij gelegenheden Moslimse politici proberen een djihad uit te roepen. Een van de meest beruchte voorbeelden van zo'n poging om van het onderliggend solidariteitsgevoel van de Moslimse massa's gebruik te maken in een „gewone” oorlog was de oproep tot de Heilige Oorlog van de Turkse Sultan in de eerste wereldoorlog in 1915, toen Turkije de zijde van de centrale mogendheden had gekozen. Hoewel de Sultan-Khalief sinds 1908 al zijn macht verloren had en een nominaal heerser was geworden die naar de pijpen van de liberale Jong-Turken moest dansen, werd gepoogd door middel van zijn oproep de Moslimse onderdanen van de geallieerden op te zetten tegen hun ongelovige heersers. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Turken op dit idee zijn gebracht door Duitse Oriëntalisten. De Nederlander C. Snouck Hurgronje schreef een polemisch artikel onder de titel The Holy War made in Germany, waarin hij de opvattingen van de Duitse oriëntalist Becker bestreed. Snouck Hurgronje wees er terecht op dat het dwaas was om van een Heilige Oorlog te spreken in een oorlog van Turkije als bondgenoot van ongelovige staten tegen andere ongelovige staten. Becker, een bekwaam Oriëntalist, had tegen Snouck's aanvallen weinig verweer. Het was duidelijk dat het hier om een daad van zuiver opportunisme ging, uitgaande van de veronderstelling: baat het niet dan schaadt het niet. Het baatte inderdaad niet. Niet alleen kwamen de Moslimse onderdanen van Engeland, Frankrijk, Rusland en Italië niet in beroering en bleven de koloniën in de eerste wereldoorlog rustig, maar de Sherif van Mekka, de „bewaarder van de heilige plaatsen”, een door de Turken aangestelde vazal in West-Arabië, rebelleerde zelfs tegen de Turkse Sultan-Khalief, aangezet door de Engelsen en gedreven door een Arabisch nationalistisch gevoel, dat hoe onduidelijk nog, toch sterker bleek te zijn dan de Moslimse solidariteit waarop de oproep tot de djihad had gespeculeerd. Dat juist de Sherif van Mekka de oproep tot djihad negeerde 6
Dit is een ingescande copie van het origineel
was tekenend, want Mekka en Medina, die onder het gezag van de Sherif stonden, waren de heilige plaatsen bij uitstek van de Islam. Dat juist daar in plaats van enthousiasme voor de Sultan-Khalief een opstand uitbrak maakte de oproep tot een lachertje. Toch zijn er ook later nog oproepen tot de djihad gedaan die erop wijzen dat het oude denkbeeld, hoe diep verborgen ook, nog leeft. Dat is met name gebeurd in de Palestijnse zaak en dat verklaart ook — althans gedeeltelijk — waarom in sommige Zionistische of pro-Zionistische kringen de strijd van de Palestijnen nog afgeschilderd wordt als een uiting van ouderwets, middeleeuws Moslims fanatisme dat zich verzet tegen de brengers van de Westerse beschaving in Palestina, ja in het gehele Arabische Midden-Oosten, de Zionisten. Het past in de Zionistische politiek om (zoals helaas zo vaak in oorlogen het geval is: de Zionisten zijn hier heus niet beter of slechter dan de meeste andere oorlogvoerenden) om hun tegenstanders als zo onbeschaafd mogelijk af te schilderen. Zo worden de Palestijnen vaak voorgesteld als hoofdzakelijk bestaande uit Bedoeïenen, zwervende nomaden zonder vaste woon- of verblijfplaats die niet alleen Palestina onmogelijk tot ontwikkeling kunnen brengen, maar ook net zo goed ergens anders kunnen gaan wonen. In werkelijkheid was al in 1931 slechts 8% van de bevolking van Palestina nomadisch, een percentage dat sindsdien nog voortdurend is verminderd. Het is daarom nuttig om na te gaan wat die pogingen om de strijd in Palestina tot een djihad te verklaren, eigenlijk betekend hebben en nog betekenen. Daartoe moet allereerst gewezen worden op de veranderde opvattingen over de djihad bij de moderne Moslims. Het spreekt vanzelf dat in de moderne tijd waarin een geregeld verkeer tussen staten mogelijk is geworden, niet alleen de oude verdeling in „Huis van de Islam” en „Huis van de Oorlog” in de praktijk niet meer kon worden gehandhaafd, maar ook de uitleg die aan het begrip djihad werd gegeven moest veranderen. De Nederlandse theoloog Obbink die in 1901 een dissertatie verdedigde over De Heilige Oorlog volgens de Koran besprak uitvoerig de theorie van een Moslims geleerde uit India een zekere Mawlawi Cheragh Ali, die geprobeerd had aan te tonen dat in de Koran het woord djihad alleen maar inspanning, en nooit oorlog betekende, met als implicatie dat de Islam geen Heilige Oorlog kent, en dat het begrip zoals het in de Moslimse Wet voorkomt, berust op een onjuiste uitlegging van het Heilige Boek. Obbink had weinig moeite met de weerlegging van de interpretatie van de Indiër, maar merkwaardigerwijs ontging hem de betekenis van diens exegese: namelijk dat bij de moderne Moslims in toenemende mate de behoefte werd gevoeld om het begrip djihad om te duiden van oorlog tot vrede. Philologisch had de Indiër ongelijk: in de Koran betekent het woord volgens de context op een aantal plaatsen inderdaad oorlog of gewapende strijd. Maar het belangrijke was dat hier getracht werd het begrip te vergeestelijken
Dit is een ingescande copie van het origineel
7
— te moderniseren als men wil — zoals dat in zoveel godsdiensten gebeurt, ook in het Jodendom en het Christendom. Die tendentie om door exegese het begrip djihad van zijn krijgshaftige bijbetekenis te ontdoen, bestaat ook bij de Arabische Moslims. De algemeen aanvaarde interpretatie van het begrip is nu dat het ook in het verleden nooit iets anders is geweest dan een verdediging tegen de agressie van vijandige ongelovigen. Shaltut, de voormalige rector van de beroemde Azhar-universiteit van Cairo, overigens allerminst een centrum van liberale Moslims maar nog steeds een tamelijk conservatief instituut, publiceerde bijvoorbeeld in 1948 een werkje over het begrip in de Koran waarin hij concludeerde dat djihad alleen maar kon worden opgevat als verdediging tegen agressie, en dat a fortiori de Islam nooit „met het zwaard” aan de gelovigen was opgelegd. Dat laatste is inderdaad juist, zoals de geschiedenis van de Islam, gelijk hierboven al vermeld, aantoont. Men behoeft echter niet te geloven in de theorie van deze Egyptische geleerde dat de djihad alleen maar defensief is geweest: het is niet waarschijnlijk dat de enorme uitbreiding van het Moslimse rijk alleen door een defensieve oorlog tot stand is gekomen (evenmin als het waarschijnlijk is dat de uitbreiding van Israel — op kleinere schaal — gedurende de laatste 24 jaar het resultaat is van verdediging tegen Arabische agressie). Maar daar gaat het niet om: het belangrijke is dat deze rector van de Azhar, een bolwerk van Moslims conservatisme, de behoefte voelt om het begrip djihad te ontdoen van zijn virulente kanten. Dat is zeer belangrijk vooral als men bedenkt hoe traag de Moslims zijn om hun veranderde opvattingen over wat godsdienstig moet, mag of niet mag, ook theoretisch te verantwoorden. In dit licht moet men de fatwa's bezien die werden gepubliceerd in Cairo in juni 1948, kort na het uitbreken van de vijandelijkheden in Palestina. Een fatwa is een godsdienstig advies door een daartoe aangesteld religieus adviseur uitgebracht. Zo'n adviseur heet mufti, die vaak ook, vooral in landen waar de Moslims geen meerderheid bezitten, functioneert als godsdienstig leider van de Moslimse gemeenschap. De Islam kent namelijk geen hiërarchie en godsdienst en staat vallen volgens de klassieke Islamietische staatstheorie samen. Zo'n mufti werd vooral in koloniale landen vaak beschouwd als woordvoerder van de Moslimse gemeenschap. Een fatwa kan ook worden gevraagd van geleerden met groot gezag en de Azhar-universiteit heeft een speciale commissie voor fatwa's die adviezen uitbrengt over allerlei zaken, in het dagelijks leven meestal het ritueel betreffend. In juni 1948 nu verklaarden zowel de rector van de Azhar, als de mufti van Egypte, als de commissie voor de fatwa's van de Azhar-universiteit, kortom alle godsdienstige gezagsdragers in Egypte, dat de strijd in Palestina een djihad was. Zij constateerden dat hier grondgebied van Moslims, en met name de Heilige Plaatsen in Palestina, door de Zionisten werden bedreigd (de uitslag van de oorlog was uiteraard nog onzeker) en verklaarden dat het de plicht van alle Arabieren en
8
Dit is een ingescande copie van het origineel
alle Moslims was om hieraan deel te nemen, met hun persoon en met hun vermogen, met goed en bloed. De oorlog in Palestina werd hiermee tot een djihad verklaard en daarmee verplicht gemaakt voor alle Moslims waar ook ter wereld. In de praktijk is hiervan niets terecht gekomen. Al bestaat over het algemeen in de Moslimse landen sympathie voor het Arabische standpunt inzake Palestina, nergens is gebleken dat de Moslimse gelovigen elders ter wereld in actie zijn gekomen voor de verdediging van hun Palestijnse broeders en voor de redding van de heilige plaatsen uit de handen van de ongelovige Zionisten. Voor zover er inderdaad hulp gegeven is, zal die zich beperkt hebben tot financiële bijdragen — hoewel niet op een schaal vergelijkbaar met die van de Amerikaanse Joden aan Israël — en diplomatieke steun van Moslimse regeringen aan de Arabieren — evenmin vergelijkbaar met die van de V.S. aan Israël. Het is niet waarschijnlijk dat de Moslimse geleerden die deze oproep tot de djihad publiceerden dit resultaat niet hebben voorzien. Weliswaar hebben zij weinig internationale ervaring en weinig inzicht in de finesses van de internationale politiek, maar dat zij werkelijk verwacht hebben dat op deze oproep een massale actie van de Moslims elders zou volgen is niet aannemelijk. Men moet aan deze oproep tot dan ook een andere uitleg geven en hem als voornamelijk tot het binnenlandse front gericht beschouwen. Vandaar ook dat hij telkens weer is gedaan, zij het misschien minder formeel en minder plechtig dan in 1948. In 1951 werd in Egypte weer een djihad uitgeroepen, ditmaal tegen de Britse bezettingstroepen in de kanaalzone, die toen werden geboycot en bestookt door guerrilla's. Ook in 1956, tijdens de aanval van Israël, Engeland en Frankrijk op Egypte, en, voor zover mij bekend, laatstelijk in 1967 tijdens de Israëlische aanval tegen Egypte die leidde tot bezetting van de Sinaï, verleenden de godsdienstige autoriteiten hun medewerking door de nationale strijd tot djihad te verklaren. In al deze gevallen kwam er niets van, althans niet in die zin dat de Moslims van elders aan de strijd deelnamen of zelfs maar extra bijdragen aan Egypte stuurden. Waarom worden deze oproepen dan telkens weer gedaan? Ongetwijfeld zit er ook hier weer een element van: baat het niet, dan schaadt het niet. Een regering of een beweging die een dergelijke oproep doet uitgaan, heeft er belang bij om alle enthousiasme te wekken dat er maar te wekken valt. Zij doen niet alleen een beroep op de vaderlandsliefde van haar onderdanen of aanhangers, maar ook op hun eventueel gevoel van godsdienstige saamhorigheid. De oproepen richten zich dan in de eerste plaats tot die onderdanen of aanhangers die de universele waarden van de Islam hoger stellen dan het nationalisme, dat van recente datum is en in veel opzichten eigenlijk strijdig met de Islam.
Dit is een ingescande copie van het origineel
9
Maar in werkelijkheid is dit waarschijnlijk niet het voornaamste. Het nationalisme is wel van recente datum maar diep doorgedrongen in de Arabische samenleving, waar bovendien vaak nog onbewust Arabieren en Islam met elkaar worden vereenzelvigd. Het nationalisme mag dan in strijd zijn met de universele Islamietische waarden, dit verhindert de Moslims niet om te zelf der tijd nationalist en oprecht Moslim te zijn. Niet verwonderlijk als men ziet waartoe nationalistische Christenen in staat zijn. Wanneer een djihad wordt afgekondigd, betekent dat niet zozeer dat gepoogd wordt om de oorlog te maken tot een „heilige” oorlog, een oorlog met een bijzonder sacraal karakter en een bepaald godsdienstig doel. Dat denkt men in Europa gauw omdat onbewust de djihad gelijk gesteld wordt met de kruistochten die inderdaad zo'n sacraal karakter hadden en waarbij gepoogd werd heilige plaatsen te ontrukken aan de handen van ongelovigen. Maar de djihad was in de Islam nooit een soort kruistocht in omgekeerde richting, en ook nu betekent een oproep tot djihad niet een oproep tot een Moslimse kruistocht. Het is veeleer de verklaring dat de oorlog die wordt gevoerd, een rechtvaardige oorlog is. De djihad is ook hier weer de justum bellum. In die zin moet men de djihad van de Palestijnen beschouwen en dat verklaart ook waarom bijvoorbeeld de Palestijnse verzetsorganisatie op een Moslims congres in Kuala Lumpur, de hoofdstad van Maleisië, een memorandum ronddeelde waarin werd aangedrongen op uitroeping van de djihad, zonder succes overigens, en hetzelfde probeerde tijdens de Moslimse topconferentie van Rabat in september 1969, waar zij er evenmin in slaagden een djihad te doen uitroepen. Het feit dat de Fath deze beide laatste malen nul op het rekest kreeg, toont aan dat men in Moslimse en Arabische kringen steeds minder waarde gaat hechten aan het begrip. Het is duidelijk dat de bestempeling van het Palestina-conflict tot djihad niet veel meer betekent dan dat het goed zit en dat de zaak waarvoor wordt gevochten een goede zaak is. Het is als het ware het equivalent van wat de Christelijke geestelijken doen die de wapens zegenen, slagkruisers dopen of tanks met wijwater besprenkelen. Sympathiek is dat alles niet; mij stoort die activiteit van dominees en priesters nog meer omdat die zoveel duidelijker betrekking heeft op het wapentuig waarmee de oorlog wordt gevoerd. Maar au fond betekent het misschien even weinig als het „God zij met ons”, dat nog steeds op de randjes van onze guldens en rijksdaalders wordt geperst.
J. BRUGMAN
10
Dit is een ingescande copie van het origineel
Het navolgende artikel van P. Demtsjenko ontlenen wij aan de „Prawda” van 29 augustus 1972. Uit het feit dat dit artikel in het officiële orgaan van de Russische Communistische Partij is verschenen, mag worden af ge-leid dat het de officiële partij-inzichten vertegenwoordigt. Wij vestigen er de aandacht op dat het artikel gedrukt werd vóór de Zwarte September-aanslag in Munchen en dat het een duidelijke waarschuwing inhoudt tegen zulk extremisme. Opvallend is dat met name Saoudie-Arabië genoemd wordt als aanstichter en financier van nationalistische en religieuze stromingen, bolwerken van de reactie. Eng-nationalisme en religieus fanatisme waren en zijn voortdurende bronnen van haat en verdeeldheid onder de volkeren en het zijn niet de volksmassa's die daaruit enig welzijn putten.
HET PALESTIJNS VERZET EN DE INTRIGES VAN DE REACTIE De palestijnse verzetsbeweging ontstond nadat in 1948 de staat Israël was gesticht. Reeds toen werd door het zionisme een van de schandelijkste misdaden bedreven; het verjoeg namelijk honderdduizenden Arabische gezinnen uit hun woonplaatsen. Dat geschiedde opzettelijk en met berekening, onder het toepassen van wrede en barbaarse methoden. Een en ander was gebaseerd op geheime plannen, die door in Palestina gevestigde terroristische, joodse organisaties waren voorbereid. Er werd een waarlijk bloedige slachting aangericht, b.v. in het dorp Deir Jasin (bij Jeruzalem), welks bevolking, naar de woorden van M. Menoechin (Moshe Menuhin) — een Amerikaanse jood en anti-zionist — met de in de nabijheid liggende joodse nederzettingen vele jaren in vrede en goede verstandhouding had geleefd. In de vroege morgen van de 9e april 1948 werd het dorp door afdelingen terroristen van de „Irgoen Zwai Leoemi” en van de ,Stern" omsingeld, die een afslachting begonnen waarbij 254 van de 775 inwoners werden gedood en bijna alle huizen werden afgebrand of verwoest. Dat is slechts één van de 17 „operaties”, die door de „New York Times” tot de grootste werd gerekend en die de stoot heeft gegeven tot de massale vlucht der Arabische bevolking uit de rayons die door de Israëli's werden gecontroleerd. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat een aanzienlijk deel dier „operaties” plaats heeft gevonden in een gebied, dat bij Dit is een ingescande copie van het origineel
11
besluit van de UNO niet aan Israël diende te worden overgedragen, maar Arabisch moest blijven. In 1948 werden in totaal 75.000 woningen en 350.000 ha grond verlaten. De Arabisch-Israëlische oorlog, die spoedig na het stichten van de staat Israël uitbrak, had voor de Arabische legers een onfortuinlijke afloop. In de loop van dit conflict maakte Israël zich meester van bijna 7000 vier-kante km grond, gelegen buiten het territorium, dat aan de staat Israël door de UNO was toegewezen; ruim 900.000 Palestijnse Arabieren werden onder bedreiging met fysieke uitroeiing genoodzaakt om in de aangrenzende Arabische gebieden een goed heenkomen te zoeken. Zo ontstond dan in het Midden-Oosten het probleem van de Palestijnse vluchtelingen, een van de nijpendste en pijnlijkste problemen van dit gebied. Reeds in 1948 heeft de UNO-Assemblee aan Tel-Aviv voorgesteld de vluchtelingen toe te staan naar hun vaderlandse grond terug te keren en hen wegens hun vernietigd en verwoest bezit een compensatie uit te keren. De UNO heeft haar beslissing daarna nog vele malen herhaald, doch zij stuitte voortdurend op Israël's negatief antwoord. Het overgrote deel der Palestijnen bevond zich in den vreemde zonder werk of ook maar enigerlei middelen van bestaan. Ruim 700.000 personen waren van het begin af genoodzaakt in speciale kampen te wonen, waar zij aan een ontzettend gebrek en aan armoede ten prooi waren. De tragedie, die een heel volk omvatte, werd er een van lange duur. In twintig jaren tijds was het aan slechts 25 a 30 pct. der vluchtelingen gelukt de kampen te verlaten, om in de Arabische landen onderwijs te ontvangen of werk te vinden dan wel naar Afrika of Latijns Amerika te emigreren. Echter, als gevolg van de natuurlijke bevolkingsaanwas is het aantal Palestijnen, dat ondersteuning van de zijde der UNO nodig heeft, zelfs nog toegenomen. Aan het einde van de Israëlische agressie van 1967 beliep hun aantal ruim 1.300.000, waarvan er 700.000 in Jordanië waren gevestigd, 300.000 in de strook van Gaza, 160.000 in Libanon en ruim 100.000 in Syrië. De sociale samenstelling der vluchtelingen behoeft wel geen analyse; de leden der Palestijnse bourgeoisie wisten zich, niet zonder succes, in vele Arabische landen te vestigen en wat er in de kampen overbleef was het armste deel der werkende bevolking. De hoofden der Arabische staten en de leiders der Arabische regeringen hielden in januari 1964, na daartoe door president Nasser te zijn opgeroepen, een bijeenkomst, waar besloten werd een organisatie voor de bevrijding van Palestina in het leven te roepen, die alle in de verbanning levende Palestijnen zou verenigen. Het hoogste orgaan van deze organisatie (afgekort OBP, Engelse afkorting: PLO) werd de Nationale Raad van Palestina (een soort parlement) die een uitvoerend comité aanwees. Spoedig werd toen een geregeld Palestijns leger van kleine 12
Dit is een ingescande copie van het origineel
omvang in het leven geroepen. De afdelingen ervan gingen deel uitmaken van de strijdkrachten der Arabische landen, op welker grondgebied zij zich bevonden. Doordat de OBP geen duidelijk omlijnd program en evenmin een ideologische basis bezat en slechts over geringe financiële en materiële mogelijk-heden beschikte, verbond zij de heterogene Palestijnse groeperingen en gewapende afdelingen slechts in formele zin. Verklaringen van enkele van haar leiders hebben de Palestijnen kennelijk de weg van ondoordachte, overijlde handelingen opgedreven, waartegen zij door de Egyptische en door een reeks andere Arabische regeringen gewaarschuwd werden. Terwijl zij de zaak der Palestijnen in principe verdedigden, streefden deze regeringen ernaar om een militair conflict met Israël te vermijden. In de praktijk had dit tot gevolg dat de extremistische oproepen (b.v. van Achmed Sjoekeiry, voormalig voorzitter van de executieve der OBP) aan de Israëlische agressors een zekere dienst bewezen bij hun pogingen om de oorlog die zij op 5 juni 1967 tegen de Arabieren hadden ontketend, ten overstaan van de wereldopinie te rechtvaardigen. De nederlaag, die de Arabische legers in het verloop van deze oorlog hebben geleden, maakte de positie van de vluchtelingen nog slechter; immers, velen hunner moesten verder naar het oosten vluchten. Wat de diverse Palestijnse organisaties betreft die hun autonomie hadden behouden, deze verkregen, nadat zij zich van iedere controle hadden bevrijd, vrijheid van handelen. Nadat zij zich in hoofdzaak in Jordanië hadden hergroepeerd (ongeveer 60 pct. van de Jordaanse bevolking bestaat uit Palestijnen), begonnen zij met het voorbereiden en het tenuitvoerbrengen van tegen de bezetters gerichte partizanenhandelingen. Niet te verwonderen is het dat de Palestijnse afdelingen tot een voorwerp van trots van de gehele Arabische wereld werden en tot een straal van hoop voor de van huis en hof verdreven Palestijnen. Wie in die maanden de vluchtelingenkampen heeft bezocht, had zich er van kunnen overtuigen dat iedere jongeman er naar streef de om tot een afdeling te worden toe-gelaten. Het grootste gezag verwierven zich de volgende groeperingen: de Beweging voor de nationale bevrijding van Palestina (de ,Fatach") en haar militaire vleugel: de „Al-Asifa” (de „Storm"), de „As-Saika” (de „Bliksem"), het Volksfront voor de bevrijding van Palestina, het Democratische volksfront voor de bevrijding van Palestina, en nog enkele andere. De periode van een krachtige ontwikkeling van het Palestijnse verzet — een periode die de twee eerste jaren na de juni-oorlog omvatte — heeft niet tot de samenbundeling van deze beweging geleid. De verdeeldheid tussen de organisaties nam zelfs toe. Het ontbreken van eenheid in de Arabische landen oefende op de beweging een pijnlijke terugslag uit. De Palestijnse bevrijdingsbeweging voer zonder politiek kompas. Zij kweekte binnen haar rijen noch een politieke partij, noch een aaneen-gesloten massaorganisatie, die bij machte zouden zijn geweest om, op de grondslag van een duidelijk program, het politieke werk onder de bevolking der bezette gebieden en
Dit is een ingescande copie van het origineel
13
onder de vluchtelingen te combineren met gewapende strijd tegen de indringers. Een aantal organisaties heeft geprobeerd de strijd van de Palestijnen te scheiden van de algemene Arabische bevrijdingsbeweging. Deze achtten het ontbreken van een politiek program vrijwel als een punt in hun voordeel en zij benutten deze omstandigheid voor het verlenen van steun aan nationalistische, religieuze leuzen. De gevolgen hiervan deden zich al spoedig gevoelen. Nadat in augustus 1970 het vuren aan het Suezkanaal was gestaakt, bleek het Palestijnse verzet practisch afzijdig van het algemene strijdfront voor de bevrijding van de bezette gebieden te staan. In die tijd hebben de Israëli's kans gezien om in de bezette gebieden veel partizanenbases te vernietigen, duizenden deelnemers aan het verzet werden in de gevangenissen geworpen en de huizen van boeren en burgers, die met de partizanen hadden gesympathiseerd, werden met dynamiet opgeblazen of door bulldozers met de grond gelijk gemaakt. De Israëli's brachten langs de westelijke oever van de Jordaan een dubbele rij prikkeldraad aan, die zij onder electrische stroom zetten. Tussen deze rijen prikkeldraad kwamen mijnenvelden en een electronisch signalensysteem. Dat alles reduceerde de mogelijkheden voor het voeren van een gewapende strijd in het bezette gebied tot een minimum. De verzetsbeweging bleek evenwel niet bereid om tot een politieke methode van strijdvoering over te gaan. Het gevolg is geweest dat haar banden met de bevolking der rayons, van welke de Israëli's zich hadden meester ge-maakt, verzwakten. De op dat moment door twee of drie organisaties verrichte wanhoopsdaden, zoals het in brand steken van passagiersvliegtuigen, het opblazen van niet-militaire objecten, waarvan vreedzame burgers het slachtoffer werden en terroristische acties, die binnen Jordanië bedreven werden, dat alles heeft ernstig nadeel aan het prestige van het hele Palestijnse verzet toegebracht en bemoeilijkte het verlenen van steun eraan door de progressieve en democratische kringen. Terzelfdertijd gaven deze ondoordachte, avonturistische handelingen de reactie de wind in de zeilen en het gelukte haar om in 1970 en 1971 een aantal gewapende botsingen tussen het Jordaanse leger en Palestijnse partizanen te provoceren. Het gevolg is geweest dat de Palestijnse militaire afdelingen uit Jordanië verdrongen werden. Gezegd dient te worden, dat de Arabische reactionairen en de imperialistische en Israëlische inlichtingendiensten steeds gezamenlijk tegen de Palestijnen optraden, hen noopten de weg van het extremisme in te slaan, ten einde de partizanen in de ogen van de openbare mening als terroristen voor te stellen, om daardoor hun banden met de Arabische massa's te verzwakken en hen te beroven van internationale steun. Zowel Tel-Aviv als de reactionaire kringen van een aantal Arabische landen hebben zich niet weinig ingespannen om het bundelen van de Palestijnse organisaties tegen te gaan. Zij vreesden en vrezen dat de Palestijnen, eenmaal verenigd, tot een reële kracht in het Midden-Oosten zullen worden. Voor 14
Dit is een ingescande copie van het origineel
de Israëlische regeerders zou dit de consolidatie van de anti-zionistische, antiimperialistische beweging in het hele gebied betekenen, terwijl de Arabische reactionairen beducht zijn voor de maatschappelijke en politieke gerichtheid van het Palestijnse verzet. Het is met name daarom dat zowel dezen als genen hun hoop hebben gezet op de rechtse en anarchistisch ingestelde elementen binnen de Palestijnse verzetsbeweging, die zij benutten voor het opwerpen van hinderpalen op de weg naar een georganiseerde en politieke eenheid. Zo zien wij ook thans dat er in de Libanon tegen de verzetskrachten, na hun gedwongen heengaan uit Jordanië, gemeenschappelijke acties worden ondernomen. De plaatselijke reactionaire kringen worden vanuit Saoedi Arabië en door de buitenlandse inlichtingendiensten op overvloedige wijze gefinancierd. De Israëlische militaire kliek onderneemt tegen Libanon ge-wapende provocaties, ten einde enerzijds de partizanen te verzwakken en anderzijds de plaatselijke bevolking en de autoriteiten tegen hen op te zetten, om aldus voor het optreden van de reactie de weg vrij te maken. ---0--De feiten doen zien, dat de krachten van het imperialisme en van de reactie in het Arabische Oosten de laatste tijd uitgesproken actief zijn; zij stellen zich ten doel om de nationale bevrijdingsstrijd van de Arabische volken te verzwakken en om de Palestijnse verzetsbeweging teniet te doen. Het spreekt vanzelf, dat aan deze beweging daardoor nieuwe moeilijkheden in de weg worden gelegd en haar dringend voor een aantal kardinale problemen plaatst, die thans binnen de progressieve Arabische kringen uitgebreid worden bediscussieerd. Eén dier problemen is om voor de Palestijnse beweging op grondslag van de reële krachtsverhoudingen haar plaats en haar rol in het algemene front der Arabische volken te bepalen. Het betreft hier in het bijzonder de samenwerking met de progressieve Arabische regeringen in de strijd voor het tenietdoen der gevolgen van de Israëlische agressie voor het regelen van de crisis in het Midden-Oosten en voor het bevrijden van de bezette gebieden. Dat maakt het nodig dat er leuzen en taken naar voren worden gebracht die in overeenstemming zijn met elke fase van de strijd, hetgeen wil zeggen een afgrenzen van de strategische en tactische taken. Naar aan-leiding hiervan schreef Faik Barrad, lid van de Nationale Raad van Palestina: „De ervaring, die door het Arabische volk van Palestina en door de andere volken is opgedaan, heeft doen zien dat de politiek van „alles of niets” aan de belangen van het volk geen dienst bewijst. Iedere ware revolutionair dient bij iedere etappe rekening te houden met de opstelling der krachten en met de krachtsverhoudingen. Ergo dient hij het mogelijke en reële te onderscheiden van hetgeen practisch niet uitvoer-baar is". Een dergelijke taak kan slechts na het verenigen der rijen van het Palestijnse verzet ten uitvoer worden gebracht b.v. binnen het raam van een nationaal front dat over een politiek program beschikt, hetwelk rekening houdt met de diversiteit in de situatie en met de veelheid der strijdvormen en dat bevorderlijk is voor het Dit is een ingescande copie van het origineel
15
ontplooien van de activiteit onder de Palestijnen in het bezette gebied en onder de vluchtelingen, in het bijzon-der in Jordanië, want zonder een massa-basis kan de beweging zich niet ontwikkelen. De eerste verschuivingen in die richting heeft men reeds kunnen waar-nemen. De zitting van de Nationale Raad van Palestina, die enige maanden geleden in Cairo werd gehouden, heeft zich uitgesproken voor een verenigde verzetsbeweging. Sedert heeft er een samensmelting van de pers dier beweging plaatsgevonden en werd er een verenigd informatie-agent-schap in het leven geroepen. In juli heeft een delegatie van de OBP, geleid door het hoofd van haar uitvoerend comité: Jasir Arafat, een bezoek aan de Sowjet Unie gebracht. Tijdens de toen gehouden besprekingen hebben de vertegenwoordigers van de OBP meegedeeld dat er binnen de rijen van het palestijnse verzet thans een verdere consolidatie plaatsvindt en dat de eenheid dier beweging zich op een progressieve, antiimperialistische grondslag bezig is te versterken. De delegatie der OBP wees op het activeren der krachten van het imperialisme en de reactie in het MiddenOosten, welke krachten er op uit zijn de Arabische nationale bevrijdingsbeweging te ondermijnen en om de Palestijnse bevrijdingsbeweging teniet te doen. Verder verklaarde de delegatie dat iedere poging, welke door de imperialistische en reactionaire kringen ondernomen wordt om de vriendschap, die er tussen de nationale bevrijdingskrachten der Arabische wereld en de Sovjet-Unie alsook de andere socialistische landen bestaat te verstoren, met de belangen van de Arabische volken onverenigbaar is. Op de zitting in Cairo kwam ook een kwestie aan de orde, die zowel voor de huidige etappe van de strijd als voor het toekomstig perspectief der Palestijnse bevrijdingsbeweging van grote betekenis is. Het betrof namelijk haar samenwerking met de Arabische democratische kringen en haar banden met de strijd der volken van de Arabische landen, in het bijzonder met die op welker grondgebied de Palestijnen zich thans bevinden. De feiten van de jongste tijd maken het mogelijk te concluderen dat de pogingen om de Palestijnse beweging te isoleren en om haar in het Arabische Oosten een separate missie toe te schrijven, tot het verleden gaan behoren. Wat de overhand begint te krijgen is het inzicht, dat een rechtvaardige oplossing van het Palestijnse probleem slechts binnen het raam van de algemene bevrijdingsstrijd der Arabische volken verkregen kan warden en dat de Arabische en internationale progressieve krachten, de Sovjet-Unie en de andere socialistische landen de natuurlijke bondgenoten van de Palestijnse verzetsbeweging zijn. (uit de „Prawda” van 29 augustus 1972) P. Demtsjenko
16
Dit is een ingescande copie van het origineel
ANTISEMITISME
Als illustratie van het gevaar van religieus fanatisme dat ten dienste wordt gesteld van eng-nationalisme en als zodanig niet verschillend van wat de staat Israël ten tonele voert, geven wij een bericht dat „Le Monde” in een kadertje zette en waarover gerapporteerd werd door David Hirst in „The Guardian”. De heer Feisal, soeverein vorst van Saoudie-Arabië, nauw verbonden met Amerikaanse oliebelangen, schreef in „Al-Moussawar” 4 augustus 1972: „De Joden hebben er altijd naar gestreefd alle andere godsdiensten te vernietigen. Zij zijn het die de kruistochten ontketend hebben, teneinde de Moslims en de Christenen te verzwakken. Zij beschouwen hun godsdienst en hun ras als superieur aan alle andere (...) zij zijn gewoon hun brood te kneden met bloed van niet-Joden.” „Tijdens mijn verblijf, twee jaar geleden, in Parijs, ontdekte de politie de lijken van vijf kinderen wier bloed afgenomen was en dat op die dag gebruikt was om Jodenbrood te bakken (... )” Al bij een eerdere gelegenheid had de heer Feisal dit soort anti-semitismen geslaakt ten overstaan van buitenlandse persvertegenwoordigers, waarbij „de” Joden werden afgeschilderd als manipulators van communisme, vrijmetselaarsloges, rotary-clubs etc. De heer Feisal vergat blijkbaar dat zijn collega Hoessein van Jordanië Ere-Grootmeester is van een Loge. Het is een beschamend feit, dat dit bericht in onze info-media niet of nauwelijks aan de kaak is gesteld. Het gevaar van dergelijke krankzinnige fascistische mededelingen in een egyptisch blad ligt in de orde van gevaarlijkheid van Julius Streicher's „Der Sturmer”. Nee, het gevaar is nog groter, omdat het verspreid wordt onder onwetende massa's door een meneer die voor die arabische massa's het aureool draagt van Beschermer der Heilige Plaatsen en Verdediger des Geloofs. Het is een onmiskenbaar feit dat deze waanzin gespuid wordt door een reactionair, kapitalistisch potentaat die op de beste voet verkeert met dito westerse belangen, door een vijand van de arabische massa's.
Dit is een ingescande copie van het origineel
17
AANBIEDING BOEKEN De volgende werken die alle betrekking hebben op het Palestijnse vraagstuk, worden, zolang de voorraad strekt, door Palbul te koop aangeboden: Hadawi, S., The Arab-Israeli Conflict (Cause and Effect). Beirut, 1967. (v, 58 p.) Van de publicaties van het Research Center van de Palestine Liberation Organization (PLO) is in de serie Facts and Figures beschikbaar: No. 27 Sirhan, B., The American Community in Lebanon and the Palestine Problem. A Study in Changing Attitudes. Beirut, 1969. (68 p.) In de serie Palestine Monographs zijn beschikbaar: No. 1 Sayegh, F., Zionist Colonialism in Palestine. Beirut, 1965. (vi, 78 p. krt.) Ook in het Nederlands verkrijgbaar. No. 13 Sayegh, F., The Zionist Diplomacy. Beirut, 1969. (160 p.) No. 16 Helou, A., Interaction of political, military and economic factors in Israel. Beirut, 1969. (175 p.) No. 51 Suleiman, M. (et al.), Essays on the American Public Opinion & The Palestine Problem Beirut, 1969. (200 p.) No. 54 Razzouk, A. (et al), Zionism and Arab Resistance. Beirut, 1969. 223 p.) No. 55 The Arabs under Israeli occupation. Beirut, 1969. (122 p.) No. 58 Bishuti, B., The Role of the Zionist Terror in the Creation of Israel. Beirut, 1969. (214 p.) No. 64 Elkashef, A. R., United States Policy towards the ArabIsraeli Arms Race, 1950-1966. With a Supplement on Arab View of Western Aid, bij H. Saab. Beirut, 1969. (212 p.) No. 73 Al-Abid, I., Human Rights in the Occupied Territories. Beirut, 1970. (176 p.) No. 76 Singh, Bh. & A. Helou, An Examination of Documents on which the State of Israel is based. Beirut, 1970. (118 p.) In de serie Palestine Essays zijn beschikbaar: No. 3 Sayegh, A., Palestine and Arab Nationalism. Beirut, 1970. (86 p.) No. 7 Hadawi, S., Palestine in Focus. (Y. Sayigh ed.) Beirut, 1968. (123 p.) No. 8 The holy land under Israeli occupation 1967. An appeal to world conscience. Beirut, 1960. (48 p.) No. 11 Kishtainy, K., Verdict in Absentia. Beirut, 1969 (118 p.) No. 17 Sayegh, F., Palestine, Israel and Peace. Beirut, 1970. (38 p.) No. 19 Al-Khatib, R., The Judaization of Jerusalem. Beirut, 1970. (29 p.) No. 22 Razzouk, A., The Partisan Views of Reverend James Parkes. Beirut, 1970. (56 p.) No. 23 Sirhan, B., Palestinian Children: „The Generation of Liberation”. A Sociological Study. Beirut, 1970. (55 p.)
18
Dit is een ingescande copie van het origineel
f 1,00
f 1,00
f 1,00 f 2,00 f 2,00 f 2,00 f 2,00 f 2,00 f 2,00
f 2,00 f 2,00 f 2,00
f 1,00 f 1,00 f 1,00 f 2,00 f 1,00 f 1,00 f 1,00 f 1,00
In de serie Palestina Books zijn beschikbaar: No. 3 Shukairy, A., Liberation — not Negotation. Beirut, 1966. (141 p.) No. 15 Shibl, Y. (ed.), Essays on the Israeli Economy. Beirut, 1968. (280 p.) No. 20 Al-Abid, I. (ed.), Selected Essays on the Palestine Question. Beirut, 1969. (292 p.) No. 23 Baramki, D. C., The Art and Architecture of Ancient Palestine. A Survey of the Archaeology of Palestine from the Earliest Times to the Ottoman Conquest. Beirut, 1969. (vi, 258 p., ul., krt.) No. 24 Al-Abid, I., Israel and Human Rights. Beirut, 1969. (174 p.) No. 27 Kadi, L. S. (ed.), Basic Political Documents of the Armed Palestinian Resistance Movement. Beirut, 1969 (254 p.) No. 28 Yehia, F., The Palestine Question and International Law. Beirut, 1970. (222 u.) No. 29 Kishtainy, Kh., Wither Israel? a Study of Zionist Expansionism, Beirut, 1970. (220 p., krts.) No. 30 Jabbour, G., Settler Colonialism in Southern Africa and the Middle East. Beirut, 1970. (216 p.) In de serie Basic Documents is beschikbaar: No. 5 The Desecration of Christian Cemeteries and Church Property in Israel. Korte tekst, veel foto's. Beirut 1968. Tekst ook in het Frans. Voorts is van het Research Center nog beschikbaar Monograph Series No. 13: No. 13 Jansen, G., Whose Suez? Beirut, 1968. (36 p.) In de reeks AO-boekjes is verkrijgbaar: No. 1339 Wagtendonk, K., De Palestijnse Kwestie. (24 p.) z.d. Verder is nog te koop: Grollenberg, L., Voor een Israël zonder Grenzen. Bilthoven 1970. (206 p.) Khalidi, W., Waarom zijn de Palestijnen weggetrokken? Een onderzoek naar de Zionistische versie van de Exodus van 1948. Arab Information Centre, London. (52 p.) American T.V. presents The Arab-Israeli Dispute. Weergave van een interview in New York uitgezonden. (52 p.) Saudi, M., In Time of War: Children Testify. Drawings by Palestine Children. Beirut, 1970. (188 p.) Text in Engels en Arabisch. Karoaglan, A. (ed.): Violation sof the Geneva Conventions of 1949. Beirut, z.d. Tekst tevens in Frans en Spaans. (79 p.) Shehadeh, I. David and Goliath in Nine Easy Lessons. Spotprenten van Arabische hand.Beirut, 1970. (83 p.) Karaoglan, A. (ed.), The Struggle Goes On. Fotoboek over de Palestijnse Kwestie, heden en verleden. Beirut, 1969. (152 p.)
Dit is een ingescande copie van het origineel
f 5,00 f 8,00 f 8,00
f 8,00 f 8,00 f 8,00 f 8,00 f 8,00 f 8,00
f 4,50
f 3,00 f 1,00
f 5,00
f 1,00 f 0,75 f 18,00 f 9,00 f 12,00 f 10,00
19
10 kaarten met enveloppen voor f 5, 50 Bestel per giro: 16 23 077 Palestina-Bulletin, Den Haag
20
Dit is een ingescande copie van het origineel