PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN
CHINA EN DE PALESTIJNEN
door
JOHN K. COOLEY
PALESTINA - BULLETIN Postbus 2311 Den Haag
John Cooley is sinds 1965 de correspondent van de Christian Science Monitor voor het Midden-Oosten. Hij publiceerde East Wind over Africa: Red China's African Offensive (New York, Walker, revised edition, 1966) en voorts Baal, Christ and Mohammed: Religion and Revolution in North Africa (New York: Holt, Rinehart en Winston, 1965.
Het nu voor u liggende artikel werd eerder afgedrukt in Journal of Palestine Studies, (Beirut), 1972 Vol. I, no. 2.
PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN, no. 5, juni 1972. Maandblad van Palestina-Bulletin, Postbus 2311, Den Haag, Giro 1623077. Verschijnt tienmaal per jaar. Redactie: Dr. H. J. Franken en J. B. H. Otker. Abonnementen f 15,- per jaar, studenten en C.J.P.-houders f 10,-, losse nummers f 1,50, dubbelnummers f 3,-. 2
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
CHINA EN DE PALESTIJNEN door John K. Cooley Alleen een ingewijde, een Palestijn of een Chinees, zou over de nauwe relatie tussen het palestijnse verzet en de Volksrepubliek China het hele verhaal kunnen vertellen, een relatie die even belangrijke implicaties heeft voor de wereld, als voor het Midden-Oosten. Wel kan een buitenstaander bij de huidige stand der bekende feiten een analyse wagen, enkele primaire opmerkingen maken en conclusies trekken. Allereerst is het duidelijk dat Peking vanuit zijn nieuwe positie* in de Verenigde Naties en de belangrijke diplomatieke en logistieke basis in het MiddenOosten die hij verworven heeft door het besluit een ambassade in Beiroet te openen, beslist niet wil optreden als ,,alleen maar een andere supermogendheid" die te eigen bate de palestijnse hoop en verwachtingen manipuleert. Tsiao Kwan-hua, het hoofd van de chinese delegatie bij de Verenigde Naties, heeft dit nauwkeurig omschreven toen hij zijn debuut maakte in New York, najaar 1971: De innerlijke gesteldheid van het Midden-Oosten probleem ligt besloten in de agressie die tegen het palestijnse volk en de andere arabische volkeren is begaan door het israëlische zionisme, met steun en oogluikende toelating van de supermogendheden. De chinese regering en het volk geven hun vastberaden steun aan het palestijnse volk en de andere arabische volkeren tegen agressie en zijn overtuigd, dat door te volharden in hun strijd en door de eenheid te bewaren, de heldhaftige Palestijnen en de andere arabische volkeren zeker in staat zullen zijn hun verloren gegane gebieden te heroveren en het palestijnse volk in zijn nationale rechten te herstellen. Niemand heeft het recht te proberen, achter de ruggen der Palestijnen en andere Arabieren om, politieke transacties af te sluiten die bedoeld zijn om schade te doen aan hun bestaansrecht en hun andere nationale belangen1. Dit was een herhaling van de constante verwerping door China van ,,afgedwongen oplossingen", van ,,compromissen" en van ,,supermachtoplossingen", die de steun hadden van de Sowjet- en V.S.-politiek, zoals de ongelukkige *
In 1971 volgde de Volksrepubliek China de Republiek China (Taiwan) op als permanent lid van de VN-veiligheidsraad. 1 Agence France Presse (AFP), 16 november 1971. Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
3
resolutie van de Veiligheidsraad van 22 november 1967. De verklaring van Tsia werd gevolgd door de chinese afwijzing van een franse suggestie dat China zich zou willen aansluiten bij de vier-mogendheden-besprekingen over het Midden-Oosten. Peking heeft steeds beklemtoond dat het de Palestijnen steunde, niet als een grote mogendheid die een bevrijdingsbeweging helpt, maar als het ene ,,revolutionaire volk" dat een ander helpt, waarbij zij zowel soortgelijke achtergronden als soortgelijke ervaringen delen.. De vergelijking heeft stellig enige geldigheid in historische termen. Evenals de omwentelingen in Palestina in de twintigste eeuw, brachten de omwentelingen die in China in de negentiende eeuw begonnen en met de communistische overwinning van 1949 eindigden - in het jaar waarin Israëls eerste overwinning op de Arabieren werd bezegeld door de wapenstilstandsovereenkomsten van Rhodos - diepe schokken teweeg in de maatschappij en het bestuur van China. Evenals in Palestina en het merendeel van de overige arabische wereld, drongen buitenlanders China binnen, vielen het aan en vernederden het. Het resultaat was in beide gevallen een diepingrijpende cultuurschok. De overwinnaars, gewapend met hun nieuwe technologie, kwamen uit het industriële Westen. In China, noch in de arabische wereld, konden de traditionele wapens, taktieken en normen het hoofd bieden aan de indringers. Hun nieuwe machines en hun fabrikaten onthulden de diepe kloof tussen de nieuwe industriële wereld van het Westen en de oude landbouwwereld van het Oosten. In beide gevallen mondde dat uit in geweld, in vreemdelingenhaat soms en in een voortdurende conflicttoestand. In China evenals in de arabische wereld schenen westerse manieren, ideeën en technieken de zedelijke grondslag van hun maatschappij aan te tasten. Er vond een sectarische botsing plaats van religieuze waarden. Onder Palestijnen en andere Arabieren, evenals in China, begon het debat over aanpassing aan de nieuwe toestand. Dat debat woedt nog steeds voort. In 1948 en sinds 1967 hebben enkele arabische leiders, evenals enkele Chinezen dat deden in de laatste dagen van het Mandsjoe-rijk in 1911, gesteld dat al wat gedaan moet worden het verwerven is van westerse bekwaamheden en toerusting, vooral op militair gebied. Daarmee, zo wordt gesteld, kunnen de vreemde krachten worden verdreven uit de traditionele gemeenschap die dan kan voortgaan op basis van haar onveranderde tradities. Zowel in China als in de arabische wereld hebben de behoudende krachten aangevoerd dat de traditionele instellingen versterkt moesten worden en vernieuwingen tegengegaan. In China hebben de behoudenden verloren, maar in de arabische wereld houdt de discussie aan. In beide culturen steunen meestal jonge mensen een revolutionaire verandering. China's jongeren van de twintiger en dertiger jaren, de generatie van Mao Tse-toeng en die van Soen Yat-sen, zijn nu de ouderen geworden en de regeerders van vandaag. Zowel in China als in de arabische wereld, maar onder de Arabieren op geen stukken na 4
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
allemaal, zijn het de jongeren die de Leninistische doctrines over de aard van het imperialisme en wat daartegen te doen staat, overgenomen hebben. De gemeenschappelijke ervaring van China en de palestijnse Arabieren is in onversneden politieke bewoordingen tot uitdrukking gebracht. Een van de duidelijkste uitspraken omtrent het standpunt van Peking was wel de toespraak van Mao Tse-toeng tot Achmed Sjoekairi en de delegatie van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) die een bezoek brachten aan Peking en daar haar eerste militaire en diplomatieke overeenkomst tekende in maart 1965. Het imperialisme is bevreesd voor China en de Arabieren. Israël en Formosa zijn bases van het imperialisme in Azië. U bent de voorpoort van het grote continent en wij vormen de achterzijde. Hun doel is hetzelfde. . . . Azië is het grootste continent ter wereld en het Westen wil het blijven uitbuiten. Het Westen mag ons niet en dat feit moeten we beseffen. De arabische strijd tegen het Westen is de strijd tegen Israël. Dus, Arabieren, boycot Europa en Amerika!2 Een sleutel voor de bestendige hartelijkheid van de Sino-Arabische betrekkingen ligt in Pekings totale afwijzing van Israël. Dat is zo gebleven ondanks israëlische proefballonnetjes om daar overheen te komen en banden met China aan te knopen. De meeste van die proefballonnetjes waren van onbeduidend niveau, zoals in maart 1971, toen de israëlische minister van vervoer Shimon Peres trots beweerde dat schepen die eigendom waren van een israëlische maatschappij, sinaasappelen vervoerden tussen China en de Sowjet-Unie3. Sommige echter duiden op belangrijker aspiraties, zoals Israëls breken met eerdere gewoonte toen het in de herfst van 1971 stemde voor de toelating van China tot de Verenigde Naties en voor uitstoting van Taiwan (tot hevige ergernis van de Amerikaanse regering). In juli 1971 gaf Elie Ben Gal, de Parijse vertegenwoordiger van de israëlische Mapam Partij, toe dat hij chinese diplomaten had ontmoet ,,op een absoluut onofficiële wijze en op laag niveau" sinds 1968. Toen het blad Maariv dit onthulde, ontkenden zowel de israëlische als de chinese regering dit verhaal, maar Ben Gal hield staande dat het waar was. Er gingen andere verhalen over besprekingen tussen Israël, bepaalde Afrikaanse staten die met China bevriend waren en de Roemenen, de eeuwige bemiddelaars van Peking. De Jerusalem Post berichtte zelfs dat eerste minister Golda Meir belangstelling te kennen had gegeven voor het aanknopen van diplomatieke betrekkingen. De verhalen werden alle ontkend, maar kennelijk gold ook hier: waar rook is, is vuur.4 2
Al-Anwar (Beirut), 6 april 1965, afkomstig van New China News Agency (NCNA). Rede voor de Kamer van Koophandel te Haifa. AFP-bericht van 25 maart 1971. 4 Jerusalem Post en de Israëlische Radio, 27 juli 1971; Haaretz, 3 augustus 1971. 3
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
5
Er bestond een historisch precedent voor de naar China uitgestoken voelhorens, een dat teruggaat tot de eerste weken na de overwinning der communisten in 1949. Op dat moment was Pekings toekomstige standpunt inzake de palestijnse kwestie nog niet duidelijk. De meeste arabische regimes in het Midden-Oosten stonden onder westerse invloed en de voornaamste leden van de Arabische Liga, Egypte, Syrië, Irak en Libanon, hadden besloten Taiwan te erkennen als de wettige regering van China. Op 6 januari 1950 werd anderzijds Israël de eerste regering in het Midden-Oosten die de formele erkenning van Peking uitsprak. In die tijd was niet-gebondenheid nog de officiële israëlische politiek en Washington aarzelde nog tussen erkenning van Peking en een poging het nieuwe communistische regiem omver te werpen. Maar Peking ging op de israëlische avances niet in. Bovendien waren de Verenigde Staten, die in 1948 Israëls mede-weldoener waren geweest samen met de Sowjet-Unie, in hoog tempo bezig de voornaamste steunpilaar te worden, omdat Josef Stalin zich toen al afkeerde van zijn vroegere steun aan de joodse staat. Toen de koreaanse oorlog uitbrak, verbond Israël zich met de Verenigde Staten. De koreaanse oorlog eindigde in 1953 en de chinees-israëlische flirtation, in de ijskast gezet in de tussentijd, werd ontdooid en ontwikkelde zich bijna tot een langdurige affaire. Israëlische politiek-makers beschouwden dit als een mogelijke gelegenheid om te ontkomen aan een verontrustende isolering binnen Azië, waarvan de staten over het algemeen onwillig en traag waren geweest om Israël te erkennen: geen enkele staat deed dat in 1948; in 1949 gingen Ceylon, Taiwan, de Philippijnen en Burma daartoe over, India en Thailand volgden in 1950. Ofschoon Israël rond 1950 consulaten had geopend in de Philippijnen en in 1951 in India, kwamen pas in 1955 de eerste aziatische diplomatieke missies uit Burma en Japan naar Israël.5 In december 1953 begon de israëlische ambassadeur in Burma, David Hacohen, besprekingen met de chinese ambassadeur in Rangoon, Yao Ju-ming. Volgens Hacohens eigen verslag leidde dit tot een ontmoeting met Tsjoe En-lai toen Tsjoe Rangoon aandeed op de terugreis uit Genève, waar hij de conferentie over Indo-China (1954) had bijgewoond. In januari van dat jaar, meldt Hacohen, deed Peking formele voorstellen inzake handelsbetrekkingen met Israël. De Sowjet-ambassadeur in Burma, zo voegt hij eraan toe, nam aan de besprekingen deel en stelde een driehoeksroute voor, die over Odessa en Siberië zou leiden, in geval de Verenigde Staten gekant zouden zijn tegen rechtstreekse handelsbetrekkingen tussen China en Israël. Israël reageerde gunstig en Peking nodigde een israëlische delegatie uit naar China te komen voor een discussie der handels- en diplomatieke betrekkingen. Tsjoe En-lai zei tegen Hacohen te hopen dat de besprekingen gunstig zouden aflopen. Eind 5
Godfrey Jansen, Zionism, Israel and Asian Nationalism, Beirut (The Institute for Palestine Studies) 1971, pp. 203-204. 6
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
1954, bij een discussie van China's buitenlandse betrekkingen in Peking, zei Tsjoe En-lai dat er stappen zouden worden gedaan om diplomatieke betrekkingen aan te gaan met Israël en Afghanistan6 6). Een israëlische delegatie bracht daarop een bezoek aan Peking in februari 1955 en werd ontvangen door de chinese onderminister van handel, die zei: ,,Het chinese volk en zijn regering zijn grote vrienden van Israël en het joodse volk".7 Dit gebeurde lang voordat het broeiende Sino-Sowjetgeschil openlijk aan de dag trad. Maar het was maar twee maanden vóór de Afro-Aziatische Conferentie in Bandung en de historische ontmoeting daar tussen Tsjoe En-lai en Gamal Abdul Nasser, bij welke gelegenheid Tsjoe klaarblijkelijk aan Nasser beloofde bij de Sowjets een goed woordje te doen ter verkrijging van Sowjet-wapens voor Egypte.8 De koersverandering van Peking door actieve steun aan de Arabieren begon in Bandung, bijna vijf jaar later dan Moskou was omgezwaaid. De chinese delegatie stemde daar voor de terugkeer van de palestijnse vluchtelingen, maar veroordeelde zelfs toen Israël niet als staat. David Hacohen zegt in zijn Birma Dagboek dat zelfs na Bandung de chinese ambassadeur in Rangoon hem vertelde, dat China nog steeds vriendschappelijke betrekkingen wenste met Israël. Toen kwam het begin van wat Hacohen noemt „vriendschappelijke amerikaanse druk". John Foster Dulles, de toenmalige amerikaanse minister van buitenlandse zaken, bezocht Rangoon en enkele van zijn assistenten vertelden Hacohen dat het voor Israël ,,de moeite niet loonde" om banden aan te knopen met een regiem dat ,,op het punt stond te vallen". Een israëlische commentator zegt: ,,Als dat al de situatie in Rangoon was, kunnen we ons voorstellen hoe zwaar de druk was op de israëlische regering in Jerusalem".9 In ieder geval was dat het einde van de affaire, of de flirtation, tussen China en Israël. CHINA'S ENTREE IN DE ARABISCHE WERELD Wat later in de jaren vijftig werden de eerste stappen gezet naar het aangaan van nauwere betrekkingen tussen Peking en arabische regeringen. Cairo en Damascus gingen in 1956 betrekkingen met China aan als voortzetting van de toenadering die in Bandung was begonnen. Tegelijkertijd, tijdens de tri-partite israëlische, britse en franse aanval op Egypte in 1956, werd Israël een van de 6
Mordechai Nahumi, ,,China and Israël", herdrukt uit New Outlook (Tel Aviv) IX, 6 (1966), pp. 40-48, in: Irene Gendazier (ed.), A Middle East Reader (New York: Pegasus, 1969), pp. 269-70. 7 Radio Peking, Engelse uitzending, 13 februari 1955. 8 Cf. John K. Cooley, East Wind Over Africa: Red China's African Offensive, New York (Walker, revised edition) 1966, pp. 10-12. Dit is later bevestigd door Mohammed Hassanein Heykal in zijn ,,Herinneringen aan Nasser", gepubliceerd in de Sun-day Telegraph en onlangs in boekvorm verschenen. 9 Nahumi, op.cit., p. 270. Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
7
mikpunten van Pekings wrok tegen het Westen. De oprichting van de „AfroAsian People's Solidarity Organization" (AAPSO) in 1957 opende mogelijkheden tot contacten met de Palestijnen. Peking had tegen deze tijd stevige bases verkregen voor de arabische wereld en Afrika via zijn ambassades in Cairo en Damascus en vond verdere vertakkingen in twee monarchieën in tegenovergestelde delen van de arabische wereld: Jemen en Marokko. De eerste beduidende hulpovereenkomst die met een arabisch land werd gesloten, was met het middeleeuwse regiem van de Iman Achmad in Jemen. Vervolgens gaven diplomatieke betrekkingen met het koninkrijk van Mohammed V in Marokko aan Peking een entree in de algerijnse revolutie en China werd het eerste niet-arabische land dat de algerijnse revolutie erkende en officiële hulp bood. In Sanaa (Jemen) kreeg China zijn eerste basis voor latere hulp aan de revolutionairen in Zuid-Arabië, Oman en het gebied van de Arabische Golf. De nieuwe verhouding met de arabische wereld maakte in de eerste tien jaren een ietwat kille periode door. Nasser had onenigheid met Peking in 1959 nadat hij de Khampa-rebellen in Tibet had gesteund en toen afgescheiden pro-chinese iraakse communisten betrokken raakten bij de bloedige opstand in Kirkuk. De toegenomen aanwezigheid der Sowjets in Egypte en Syrië versterkte daar Pekings positie niet. Egyptische functionarissen fluisterden dat de chinese ambassade in Cairo en chinese journalisten betrokken waren geweest bij verschillende complotten tegen Nasser (met name in 1965 en 1969). Huang Hua, toen China's senior-diplomaat, nu geaccrediteerd bij de Verenigde Naties, de enige chinese diplomaat die niet zou worden teruggeroepen tijdens de woelige fase van de Culturele Revolutie in 1966-'67, verliet Cairo in juni 1969 op een dieptepunt in de sino-egyptische betrekkingen. De kans op chinese kernphysische steun aan Egypte, waarvan in 1965 sprake was, raakte weldra stilletjes in het vergeetboek. De Chinezen hadden niettemin een groeiende belangstelling aan de dag gelegd en behouden voor de palestijnse zaak. Dat werd benadrukt tijdens de reizen van Tsjoe En-lai naar de arabische wereld in 1963-'64, 1965 en 1966. Zijn woorden associeerden arabische regeringen en Palestijnen met wat Peking kennelijk verkoos te beschouwen als een gemeenschappelijk arabisch belang in Palestina: ,,Wij zijn bereid de arabische naties te helpen Palestina te herwinnen. Wanneer U gereed staat, spreek op! U zult ons gereed vinden. Wij zijn bereid U alles te geven, wat dan ook, wapens en vrijwilligers".10 In januari 1964 was Peking de eerste niet-arabische regering die groeten zond naar de eerste arabische topconferentie in Cairo en die aan de kant van de Arabieren stond in de kwestie van de omleiding door Israël van het water van de rivier de Jordaan. De arabische opinie was al teleurgesteld door de nieuwjaarsboodschap van de 10
8
Information Bulletin, Ambassade van de Volksrepubliek China (Cado), 24 december 1964. Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
Sowjet-premier Nikita Chroestsjow die de russische aarzeling onthulde om betrokken te raken bij een ,,conflict dat het gevaar voor de wereldvrede vergroot".11 Twee palestijnse vertegenwoordigers van de AAPSO, Mohammed Khalil en Mohammed Rofcat, woonden in maart 1964 massabijeenkomsten in Peking bij, waar de chinese leiders de Verenigde Staten ervan beschuldigden de terugkeer van de palestijnse vluchtelingen naar hun huizen te hebben doen mislukken en hun arabische toehoorders er aan herinnerden dat China, anders dan Rusland, niet het brandmerk droeg vóór de stichting van Israël te hebben gestemd.12 Op 1 mei 1964, even voor Chroestsjows eerste bezoek aan Egypte, kondigde de chinese regering aan dat zij alle door het Arabisch Bureau voor de Boycot van Israël genomen beslissingen zou uitvoeren en elk schip dat op de zwarte lijst stond, zou verbieden de chinese wateren en havens binnen te varen.13 In overeenstemming met deze politiek ten gunste van de Palestijnen, had de chinese hulp aan Al-Fatach, toen nog een ondergrondse palestijnse organisatie die bij de rest van de wereld onbekend was, al een aanvang genomen. Deze voorbereidingen en de oprichting van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, P.L.O., door de eerste Palestijnse Nationale Raad in 1964 stelde China in staat zijn steun voor de Palestijnen in de openbaarheid te brengen. Op 16 maart 1965 arriveerde in Peking een PLO-delegatie onder leiding van Achmed Sjoekairy en kreeg een stormachtig welkom door met vlaggen zwaaiende en op trommels en gongs slaande menigten. Sjoekairy werd welhaast als een bezoekend staatshoofd begroet. De Palestijnen werden ontvangen door Mao Tse-toeng, Tsjoe En-lai en Lioe Shao-tsji (die toen nog niet openlijk in ongenade was gevallen) en zij woonden een massabijeenkomst bij van 100.000 of meer mensen, een spektakel dat sindsdien telkens is herhaald op de vijftiende mei, die in China werd uitgeroepen tot de Dag van Solidariteit met Palestina. Behalve zijn vergelijking van Israël met Tai-wan hierboven geciteerd, zei Mao tot de delegatie: "U bent niet alleen maar twee miljoen Palestijnen tegenover Israël, maar honderd miljoen Arabieren. U moet op die basis handelen en denken. Als U Israël ter discussie stelt, houdt dan de kaart van heel de arabische wereld voor ogen. Een algerijnse delegatie onder leiding van Krim Balkacem bracht ons eens een bezoek en vertelde ons dat hun land een miljoen mensen had verloren in de strijd om de onafhankelijkheid. Ik zei toen dat volkeren niet bevreesd moeten zijn als hun getalssterkte wordt verminderd in bevrijdingsoorlogen, want zij zullen vreedzame tijden kennen, waarin zij zich kunnen vermenigvuldigen. China verloor twintig 11
Uitgezonden door Radio Moskou, 1 januari 1964. New China News Agency, 7 maart 1964. 13 Idem, 1 mei 1964. 12
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
9
miljoen mensen in de bevrijdingsstrijd. Nu pakt China het probleem van de bevolkingsgroei aan, hetgeen betekent dat het land niet lijdt onder de oorlogsverliezen... . Vertel me niet, dat U die of die opinies in mijn boeken gelezen hebt. U hebt Uw oorlog en wij de onze. U moet de principes en de ideologie scheppen, waarop Uw oorlog gebaseerd is. Boeken verhinderen het uitzicht als zij voor onze ogen staan opgestapeld. Wat belangrijk is, is actie te beginnen vol vertrouwen. Geloof in de overwinning is het eerste element van de overwinning - waarachtig! het kan de overwinning zelf betekenen. Wij waren maar met 70 mensen toen we begonnen met de (Chinese) Communistische Partij. Alleen ik en nog iemand zijn nu overgebleven. Veel afvalligen zijn er onder ons geweest en er zijn nog steeds wel afvalligen onder de Communisten, zoals U weet. En toch, wij behaalden de overwinning. En we zijn vol vertrouwen dat we de overwinningen zullen boeken in alle gevechten die we nu voeren, speciaal in Vietnam. Amerika kan ons niet verslaan in een niet-nucleaire oorlog. De dagen van de atoomoorlog zijn voorbij.14 Het slotcommuniqué van dat bezoek bevatte aanvallen op zionisme en imperialisme en verzekerde de ,,vastbesloten steun" van China voor de palestijnse zaak. De belangrijkste gebeurtenis bij het bezoek was Sjoekairys ondertekening van een pact inzake chinese diplomatieke, economische en militaire steun. Chinese wapenhulp zou via de PLO naar andere verzetsorganisaties geleid worden (ofschoon er al een kleine rechtstreekse ,,pijplijn" naar al-Fatach was), een regeling die naar het zich laat aanzien tot 1971 van kracht bleef (en die de kritiek heeft uitgelokt van organisaties als het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, dat meende dat men hen grotendeels links liet liggen). Rasjid Djartoe werd benoemd tot de eerste afgezant van PLO in Peking, wat de waarde kreeg van diplomatieke status. China werd zo het eerste niet-arabische land ter wereld dat de PLO als een onafhankelijke entiteit erkende. Volgens een chinese bron bedankte Sjoekairy zijn gastheren met de volgende woorden: „Waarlijk, de Palestijnen moeten dankbaar gestemd zijn, niet tegenover de Arabieren, maar wel ten opzichte van het dappere en edelmoedige chinese volk dat onze revolutionaire beweging hielp lang voordat de arabische staatshoofden de PLO erkenden. Zij wordt niet, zoals
14
al-Anwar, 6 april 1965.
10
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
sommigen schijnen te menen, gesteund door Nasser of enige andere arabische leider." 15 Yasser Arafat sprak soortgelijke gevoelens uit tijdens een bezoek aan Peking in maart 1970: „Ik onthul geen geheimen," zei hij toen, ,,als ik U vertel dat China de eerste buitenlandse mogendheid was die werkelijke hulp gaf aan Fatach."16 STEUN VOOR DE GUERRILLA'S Israëlische en westerse bronnen waren waarschijnlijk geneigd tot overdrijving van de omvang en bijzonderheden over de chinese militaire training en wapenhulp door het ontbreken van cijfers, gepubliceerd door een van beide partijen. Het is moeilijk een schatting te maken van de omvang van de aan Palestijnen gegeven chinese militaire training, zowel die in China zelf gegeven werd (voornamelijk aan de Militaire Akademie van Whampoa) als die door chinese instructeurs werd gegeven in Syrië, Algerije en misschien Jordanië. Gedurende een tijdvak van ongewoon warme chinees-syrische betrekkingen in 1966-'67, werden, naar men berichtte, zo'n 185 chinese officieren gedetacheerd om enkele eenheden van het syrische leger te trainen.17 Het is geen onredelijke veronderstelling dat sommigen van hen werkten bij de Hitti-brigade van het Palestijnse Bevrijdingsleger (PLA) in Syrië. Sjoekairy zei openlijk in Gaza, 20 mei 1966, dat wapens en training voortdurend verschaft werden door Peking. De eerste wapenen, die naar verschillende arabische havens werden verscheept en over land naar de eerste trainingskampen werden gebracht, zijn Kalashnikov en AK-47 aanvalsgeweren en andere lichte wapens geweest. Israëlische bronnen beweerden dat andere chinese wapens waren opgeslagen in Gaza en Sinai door het PLA vóór de oorlog van 1967. Het israëlische militaire opperbevel maakte op 25 juni 1967 bekend, dat in Gaza en al-Arisch ,,een grote hoeveelheid chinese wapens was gevonden, waaronder anti-tank en antivoertuig geschut, ontsmettingschemicaliën en wagonladingen gifgas."18 Later schijnen de Chinezen de fedayien te hebben voorzien van 81 mm. mortieren (ook gezonden naar guerrilla's van het Volksfront voor de bevrijding van de Bezette Arabische Golf, dat strijd leverde met het door britse officieren geleide Koninklijke Omami Leger in Dhofar. Voor de jordaanse burgeroorlog in september 1970, nadat Nasser de zendfaciliteiten voor de Palestijnen in Cairo had gesloten, stuurden zij radio-uitrusting en anti tank-raketten met lanceerinrichting. Het merendeel van die uitrusting is waarschijnlijk contant betaald. 15
Peking Review, 69 p. 19. AFP, 22-3-1970. 17 The Jewish Observer (London), september 1967, pp. 23-25. 18 Japanese Journal of Asian Politics, 36 1967), p. 35. 16
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
11
Fatach was ook uit (en kan die wel hebben ontvangen) op het draagbare raketlanceertoestel, de Korte Blaaspijp. Met een gewicht van nog geen 40 lbs. werd die oorspronkelijk ontwikkeld krachtens een gemeenschappelijk amerikaans-brits patent door Short Brothers & Harland Ltd., een firma in Belfast, Noord-Ierland. Volgens palestijnse bronnen slaagden chinese artilleriedeskundigen erin het toestel na te maken en zij rustten het uit met infrarood proximity fuses. Daarna werden die ingezet bij het noord-vietnamese leger en de Viet Cong, die er met succes gebruik van maakten tegen laagvliegende amerikaanse vliegtuigen. De guerrilla's echter hebben geen melding gemaakt van het neerschieten van israëlische vliegtuigen toen die luchtmacht nog bomvluchten uitvoerde tegen guerrillabases en andere doelen in Jordanië, Syrië en Libanon. China leverde ook een bijdrage aan de verbale escalatie die aan de juni-oorlog van 1967 voorafging. Sjoekairy had een ontmoeting met Ambassadeur Huang Hua en de militaire attaché van de chinese ambassade te Cairo die volgens de geruchten althans één van de fanatieke openbare bijeenkomsten van Palestijnen in Gaza bijwoonde en die de Israëliërs later aanvoerden als bewijs van arabische oorlogszucht.19 Op 25 mei 1967, nadat Egypte zijn strijdkrachten in de Sinaï had gemobiliseerd en het Palestijnse Bevrijdingsleger naar vooruitgeschoven posten in de Gazastrook had verplaatst, berichtte het in Peking verschijnende People's Daily dat ,,de Sowjet revisionisten en de VSimperialisten samenspanden ten koste van het arabische volk." Meer dan 10.000 personen, voegde het daaraan toe, hadden een bijeenkomst in Peking bijgewoond ,,om uitdrukking te geven aan hun vastbesloten steun voor de strijd der Palestijnen en andere arabische volkeren tegen het VS-imperialisme en diens agressie-instrument, Israël".20 Terwijl de krijgskoorts opliep, maakte Peking op 27 mei de Sowjets er een verwijt van ,,de boosaardige kramerij van de geest van Tashkent uit te venten", wat een verwijzing inhield naar de (geslaagde) bemiddelingspogingen van de Sowjets in de oorlog tussen India en Pakistan in 1965. Naar Nasser, Sjoekairy en Noureddine-al-Attassi, de president van Syrië, zond Tsjoe En-lai steunverklaringen. Na de arabische nederlaag gaf Radio Peking zijn arabische luisteraars de verzekering, ,,dat 700 miljoen Chinezen en de revolutionaire volken van de gehele wereld" de arabische eenheid steunden. ,,Stort U in langdurige, felle strijd", zo drong het krachtige relay-station van Radio Peking in Shiaku, Albanië aan. In een speciale boodschap van Tsjoe aan Sjoekairy werd hem op het hart gedrukt de wapens niet neer te leggen (de ontredderde overblijfselen van PLO en PLA in Gaza 'hadden dat inderdaad niet gedaan) maar te
19 20
Japanese Journal of Asian Politics, 36 (1967), p. 39. Radio Cairo, 11 juni 1967.
12
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
wedijveren met de Vietnamezen en ,,onversaagd de strijd voort te zetten tot aan de uiteindelijke overwinning".21 Na de besprekingen over het Midden-Oosten tussen president Johnson en eerste minister Alexei Kosygin te Glassboro, New Jersey, op 28 juni, stelde het Persbureau Nieuw China die aan de kaak als onderdeel van de ,,wereldomvattende sowjet-amerikaanse collaboratie." De People's Daily van 16 juli vond dat Kosygin en Leonid Breznjew, de eerste secretaris van de russische communistische partij, ,,ongeneeslijke verraders" van de palestijnse zaak waren geworden. Herhaaldelijk bracht Peking de beschuldiging van verraad uit en zei dat de revisionistische Sowjet-kliek al heel spoedig ontmaskerd was in de arabische wereld. Johnson en Kosygin, schreef een chinees communistisch partijorgaan, hadden kennelijk een geheime „purchase-deal" gemaakt, dat zowel Palestina als Vietnam betrof.22 UITEENLOPENDE ZIENSWIJZEN VAN SOWJETS EN CHINEZEN TEN AANZIEN VAN HET VERZET Na de juni-oorlog kwam de wrijving tussen Rusland en China in het MiddenOosten tot uitdrukking in hun uiteenlopende opvattingen t.o.v. de palestijnse verzetsbeweging. De Sowjet-steun voor de resolutie van de Veiligheidsraad van 1967 en de gedachte aan een politieke regeling door onderhandelingen ontmoetten fundamentele antipathie bij de chinese doctrine over de te volgen strategie en taktiek. In een aantal commentaren vielen de Sowjets Sjoekairy en zijn aanhangers in de PLO aan door hun verwerping van de VN-resolutie te identificeren met het ,,extremistische" chinese standpunt. Tijdens de arabische topconferentie in Khartoem, augustus 1967, bracht een Sowjet-commentator de beschuldiging in dat de ,,hersenschimmige methoden" van Achmed Sjoekairi23 in diskrediet waren geraakt en dat Sjoekairy de fondsen waren ontzegd die hij vóór de oorlog had gekregen van arabische staten. Moskou betoogde ook, dat kreten als ,,vernietig Israël" alleen maar de imperialisten en de zionisten in de kaart speelden, die onverantwoordelijke kreten van dat soort aangrepen om er hun veroveringen mee te rechtvaardigen.24 Radio Moskou verwelkomde de uitstoting van Sjoekairy met de volgende afwijzing van de chinese thesen: In de beweging gedroeg Achmed Sjoekairy zich als een extremistische extremist, die alle mogelijkheden verwierp behalve die van de gewapende strijd voor de bevrijding der arabische volkeren. Deze onscru21
Radio Peking, 10, 11 en 13 juni 1967 (beluisterd door auteur). Hong Gi (Peking), 16 september 1967. 23 Radio Moskou, Chinese uitzending, 15 januari 1968, geciteerd in Radio Liberty Research Report, No. CRD 46/70, Munchen 13 februari 1970, p.l. 24 Novoye Vremya, 39, 22 januari 1967, p. 11. 22
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
13
puleuze politicus liet buiten beschouwing elke taxatie van de kracht der volken en de relatieve kracht van de ethnische groepen en elke overweging van de werkelijke mogelijkheden in de bevrijdingsstrijd.25 Gedurende 1968, toen nieuwe fedajien-organisaties opkwamen en de populariteit van de fedajien in de arabische wereld toenam, vertoonden de Sowjets tekenen van grote opwinding over de chinese hulp. In augustus, een maand nadat Yasser Arafat president Nasser had vergezeld op een reis naar Moskou, vond de Prawda dat „ . . . . de oproep van de exponenten van deze vermetele stroming, die de palestijnse zaak wil scheiden van de arabische nationale bevrijdingsbeweging, geheel onjuist is en dat zulks bijgevolg ook geldt voor de slogan dat de Palestijnen hun strijd alleen uitvechten en de slogan dat de Palestijnse bevrijdingsbewegingen ,,onafhankelijk" zijn en geen ,,beschermheerschap" van node hebben."26 Een Sowjet-waarnemer bij de Cairo-bijeenkomst van de Palestijnse Nationale Raad in september 1968 vertelde mij dat de PLO ,,in het begin niet erg efficiënt was, omdat de leiders veel tijd verdeden met geharrewar onder elkaar en het afleggen van onverzoenlijke, onverantwoordelijke verklaringen." ,,Maar de val van Sjoekairy," voegde hij eraan toe, ,,had wel geholpen daar verbetering in te brengen." Later, toen Yasser Arafat voorzitter werd van de PLO bij de Nationale Raad, februari 1969, werd het Volksfront van George Habbasj het doelwit van Sowjet-kritiek. Dit stond in scherpe tegenstelling tot de opvattingen van de Chinezen, die geen openlijke kritiek uitoefenden op een van de guerrillaorganisaties of hun leiders. De militaire krachtmeting tussen de guerrilla's en het jordaanse leger in september 1970 gaf een scherp beeld van de twee verschillende opvattingen. De arabische uitzendingen van Radio Peking zetten de guerrilla's aan ,,door te vechten tegen de jordaanse militaire kliek en hun amerikaanse militaristische meesters tot aan de uiteindelijke overwinning." Op 21 september, een dag nadat PLA en syrische tanks Jordanië waren binnengedrongen vanuit Syrië, ontstond er een situatie waarin zowel de Verenigde Staten als Israël de mogelijkheden van interventie overwogen om Hoesseins omverwerping te verhoeden.27 Amerikaanse troepeneenheden, helemaal uit Fort Bragg, Noord-Carolina, naar West-Duitsland en de luchtmachtbasis Ingorlok in Turkije overgebracht, stonden in hoogste paraatheid voor eventuele luchtlandingen om Amman af te grendelen voor de oprukkende syrisch-palestijnse strijdkrachten. Die dag deed een officiële chinese regeringsverklaring, die steun uitsprak voor de 25
Radio Moskou, Chinese uitzending, 15 januari 1968, citaat als in noot 23, doch p. 3. Prawda, 26 september 1968. 27 Voor een gedetailleerde beschouwing hierover leze men William B. Quandt, The Middle East Conflict in US Strategy, Journal of Palestine Studies (Beirut), I, 1 (1971), pp. 39-52, vertaald in Palestijnse Drukken en Herdrukken nr. 3/4, 1972 (Postbus 2311, Den Haag; f 3,-) 26
14
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
Palestijnen, een aanval op de ,,pro-amerikaanse militaire kliek in Jordanië", verklarende dat ,,die een reactionaire militaire regering had ingesteld" en op 16 september en de volgende dag ,,bevel had gegeven in allerijl een krachtige aanval te doen op de palestijnse vrijheidsstrijders". Peking zond ook wat verslagen uit van de geruchten, die, echt of verzonnen, zo gedetailleerd en vol bijzonderheden waren dat ze elke luisteraar konden overtuigen dat Radio Peking een correspondent ter plaatse had28 zoals ook inderdaad het geval kan zijn geweest.. Intussen drong de Sowjet Ambassadeur in Damascus, Noureddine Mohieddinow, er bij de Syriërs op aan terug te trekken opdat zij geen amerikaanse interventie zouden teweegbrengen. Terwijl Mohieddinow met de Syriërs sprak, verklaarde een palestijnse spreker van het centrale comité van PLO voor Radio Baghdad: ,,Het front van de strijd strekt zich uit van het brandende Amman tot het Rode Peking.... Wij zijn bezig het gemeenschappelijke graf te graven voor alle imperialisten, hun lakeien en hun neo-imperialistische geallieerden" (een chinese uitdrukking voor Sowjets).29 De Syriërs trokken zich terug, de crisis bedaarde, en in Cairo slaagde President Nasser erin een wapenstilstand tussen Hoessein en de guerrilla's tot stand te brengen, zijn laatste prestatie voor zijn dood. Terwijl golven van hevige smart de arabische wereld overspoelden, riep Radio Peking de Arabieren op ,,Uw rouw om te zetten in kracht en de imperialisten te treffen met ijzeren vuist!" De persoonlijke afgezant van Voorzitter Mao, Kuo-Mu-jo, woonde Nasser's begrafenis bij en beloofde in zijn boodschap van rouwbeklag aan de egyptische regering voortdurende ,,krachtige steun" voor de Palestijnen.30 Na het bestand in Jordanië vertelde Koning Hoessein aan Jean-François Chauvel van Le Figaro dat zijn soldaten ,,echte ondergrondse steden hadden gevonden, volgepropt met wapens" en in deze bases alle soorten buitenlandse deskundigen met inbegrip van Chinezen.31 Neutrale diplomaten die in die tijd in Peking vertoefden, rapporteerden niettemin dat de Chinezen onder vier ogen aan George Habbasj, die toen een bezoek bracht aan China en Noord-Korea, het verwijt maakten ,,taktische fouten" te hebben begaan. Habbasj, zeiden deze diplomaten, had van de Chinezen te horen gekregen dat de tijd nog niet rijp was voor de beraamde revolutie tegen het jordaanse regiem. Een van Mao's beginselen, zo zou hem te verstaan gegeven zijn, was altijd dat men moet meewerken met de vijanden van de vijand, zoals de chinese communistische leiders dat gedaan hadden met Tsjang Kai-shek en zijn Kwomintang tegen de japanse indringers. Eenheid in 28
Radio Peking, franse uitzending, 21 september 1970. Baghdad Radio, ,,Voice of the Central Committee", 22 september 1970. 30 Radio Peking, Arabische uitzending, 1 oktober 1970. 31 Le Figaro, Parijs, 15 oktober 1970. 29
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
15
de gelederen, evenals eenheid van doel tegen Israël, was het dat de Palestijnen het meest nodig hadden, zo zouden de Chinezen gewaarschuwd hebben. Gedurende de eerste maanden van 1971 gaf Peking voortdurend openlijke waarschuwingen aan de Palestijnen dat Hoessein's ,,lakeien-regiem met steun van het amerikaanse imperialisme" plannen smeedde voor hun totale likwidatie, een voorspelling die in juli in Jordanië bewaarheid werd door de uitdrijving der guerrilla's uit hun laatste jordaanse bases. Peking bleef het vuur gericht houden op de russische posities in het Midden-Oosten. In april 1971, slechts een week nadat een amerikaans tafeltennisteam naar China was gekomen en een proces op gang had gebracht dat een climax zou bereiken met het bezoek van president Nixon in 1972* en tijdens een wereldomspannende joodse campagne ten gunste van de joodse emigratie uit Rusland, pakten op Peking georiënteerde media die kwestie op. Het Albanese Telegraaf Agentschap (ATA) beweerde dat de russische tegenstand tegen de emigratie van Sovjetjoden ,,alleen maar voorgewend werd". Volgens een bericht uit Tirana ,,wekt het Kremlin zelf de Joden op om de USSR te verlaten teneinde de bezette arabische gebieden te gaan bevolken. De Brejzsnew-Kosygin kliek huichelt een standpunt ten gunste van de arabische landen. In werkelijkheid echter helpt het alleen maar de Zionisten hun overheersing van arabische gebieden te bewaren. Dat is de reden waarom de Sowjet revisionisten een politiek volgen die de Joden ertoe aanzet naar Israël te emigreren". Het aantal emigranten, zo zette Tirana uiteen, steeg met het jaar; een meerderheid onder hen was in de leeftijd van 30 tot 40 jaar en daaronder waren stellig ,,militaire experts".32 32) BASISELEMENTEN UIT DE CHINESE POLITIEK Een kenmerk in de chinese buitenlandse politiek in het verleden is, dat China niet consequent is geweest in het verlenen van steun aan alle ,,bevrijdings" bewegingen als het in strijd met zijn nationaal belang leek te zijn het wel te doen. Ofschoon het belangstelling getoond heeft voor het Erytrese Bevrijdings Front, heeft het ook gestadig de betrekkingen verbeterd met Keizer Haile Selassie van Ethiopië, die in 1971 een bezoek bracht aan Peking. China koos niet de zijde van de mislukte coup der soedanese communisten in juli 1971 en onmiddellijk nadat generaal-majoor Jaafar al-Numeiry die met behulp van Egypte en Libië neersloeg, maakten Peking en Khartoum nieuwe handels- en bijstandsovereenkomsten bekend. Meer recentelijk bracht het chinese nationale belang Peking ertoe de Bangla Desh strijders in Oost-Pakistan met de nek aan
*
N.v.d.R.: In de eerste maand van het jaar van de rat, volgens de Chinese kalender. AFP uit Tirana, citerende ATA, 20 april 1971.
32
16
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
te zien en, in de eerste uren van de oorlog, steun te bieden aan het westpakistaanse militaire regiem. Lijkt het met de Palestijnen anders? Kan van China verwacht worden dat het alle contact of betrekkingen met Israël blijft weigeren? Zal het in ongenade vallen en vermoedelijk sterven van Lin Piao, de vroegere minister van oorlog in China, eens de gedoodverfde erfgenaam van Mao en de theoreticus van de revolutie, van invloed zijn op Pekings Palestina-politiek? Maar bovenal, zal de chinees-amerikaanse toenadering een stadium bereiken waarin zij de chinese steun voor de palestijnse zaak kan verzwakken? Hier en daar, dat is zeker, hebben chinese leiders enige tot voorzichtigheid manende strootjes geworpen in de revolutionaire wind die zij gewoonlijk geacht worden overal aan te wakkeren. De voormalige chinese minister van buitenlandse zaken, Chen Yi, waarschuwde in 1963: "De kwestie van de wereldrevolutie is er een voor de betrokken landen. Als landen niet rijp zijn voor de revolutie, dan kan China daar niets aan verhelpen. China echter, zal revoluties tegen imperialisme en onderdrukking steunen. Dat wil niet zeggen dat wij achter alle revoluties staan. Castro, in 1959, onderhield geen betrekkingen met ons. . . . China is niet de aartsschurk achter alle revoluties. China kan maar niet revoluties inen uitschakelen als hem dat belieft. China kan alleen zijn eigen zaken leiden. Maar China zal buitenlandse revoluties steunen, zowel moreel als politiek. We zijn Marxisten. Wij moeten hen steunen. . . . Maar, opgemerkt moet worden dat chinese troepen onze grenzen niet zullen overschrijden om revoluties te bevorderen."33 In een poging China's toekomstige politiek ten opzichte van de Palestijnen te bepalen, kan het een nuttige bezigheid zijn te proberen de arabische wereld met chinese ogen te bezien. Lezing van chinese politieke verklaringen doet veronderstellen dat Peking de arabische regeringen classificeert in drie hoofdgroepen. Ten eerste de ,,socialistische" groep: Egypte, Syrië, Algerije, Noord- en Zuid-Jemen en Irak en, in termen van activisme, zoal niet van socialistische doctrine, de niet-goevernementele Palestijnse Bevrijdings Organisatie. Zij allen hebben diplomatieke betrekkingen met Peking sinds de jaren vijftig of zestig, evenals groeiende handelsbetrekkingen met China. Evenwel, allemaal staan ze niet noodzakelijk te allen tijde op de beste politieke voet met Peking. De tweede is een groep waarmee Peking ook groeiende vruchtbare handelsbetrekkingen heeft en die het schijnt te beschouwen als „neutralen": Soedan, 33
Afschrift van een onderhoud van Chen Yi met John Orson, een Australische film-producer, aangehaald in Arthur Nuck, The Security of China (London: Institute for Strategic Studies, 1970) p. 52. Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
17
Marokko, Tunis, Mauretanië, Koeweit, Bachrein, Katar en Libanon, die nu ieder diplomatieke betrekkingen hebben met Peking, of op weg zijn die te vestigen. Lybië, dat tot de lybische revolutie van september 1969 buiten deze categorie viel, kan ook in deze groep worden ondergebracht. Echter, kolonel Kadhafi's wantrouwen tegen het communisme en zijn islamitisch puritanisme hebben hem ervan weerhouden snel banden met China aan te gaan. Tegelijkertijd hebben Kadhafi en zijn metgezellen herhaaldelijk gezegd, dat zij hun betrekkingen met alle buitenlandse staten zouden bepalen op voet van hun standpunt in de palestijnse zaak. Als Lybië met Egypte en de Palestijnen ten oorlog zou trekken tegen Israël, zou het in Pekings ogen een militant worden. In de derde categorie hebben de reactionaire staten Jordanië en Saoudie-Arabië gestaan die vóór 1972 contacten met China geweigerd hebben, ofschoon er wel enige handel bestond. Op het moment dat dit geschreven wordt, leek het niet waarschijnlijk dat Peking beloften zou schenden waarvan enkele palestijnse leiders meenden dat ze gedaan waren, nl. geen jordaanse verkenners te zullen aanvaarden zolang Koning Hoessein zou volharden in zijn politiek van verwerping der palestijnse organisaties en van blijvend vertrouwen op amerikaanse steun. De dubbele basis van China's activiteit in de buitenwereld bestaat uit ideologie en nationaal belang. Die twee zijn vaak onderling afhankelijk, maar soms schijnen zij te botsen. Een China bijvoorbeeld dat handelde uit zuiver ideologische motieven alleen, zou nooit betrekkingen hebben aangegaan met regiems als die in Jemen in 1957 of Marokko in 1958; of, wat dat aangaat, de Golf-Staten in 1971, ofschoon die drie niet volledig vergelijkbaar zijn. Maar evenmin zou een China dat alleen handelde in overeenstemming met zelfzuchtige economische of militaire belangen alle contact met Israël blijven vermijden. Wat de eerste bron is voor het chinese handelen, en dat is de ideologie, is uit elementaire documenten en voorstellingen al lang publiek eigendom. Een kaart, bijvoorbeeld, gepubliceerd door de Peking Review in 1968 en voorzien van commentaren, geeft ,,uitstekende revolutionaire situaties" weer in twaalf gebieden: Palestina, Angola, Jemen, Indië, Birma, Vietnam, Laos, Thailand, Malaya, de Philippijnen, Indonesië en Latijns-Amerika. Palestina staat te boek als een van de twaalf ,,revolutionaire" zones die voor China van belang zijn ondanks het feit dat het buiten China's rechtstreekse geografische invloedssfeer ligt en zelfs buiten wat op de kaart genoemd wordt de ,,buitenste arabische zone", waarin Iran, Indië, Indonesië, de Philippijnen en Japan zijn opgenomen.34
34
Kaart, afgedrukt bij Morton Ginsberg, ,,On the Chinese Perception of a World order", in Tang Tson (ed.), China in Crisis, Vol. II (Chicago: University of Chicago Press, 1968) p. 77.
18
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
De chinese theorie, zoals die ontwikkeld werd door de nu in ongenade gevallen maar nog niet weerlegde Lin Piao, luidde dat de toekomst van de wereld gelegen is in de ,,plattelandsgebieden van de wereld", bij de landloze arbeiders en arme boeren. In die zin is Israël een van de ,,steden der wereld", die ingesloten moet worden evenals die in Europa en Noord-Amerika. De ,,vier beginselen" van Lin Piao zijn: ten eerste prioriteit geven aan de strijd tegen imperialisme en revisionisme; ten tweede een breed anti-imperialistisch front opbouwen; ten derde revolutionaire bases vestigen in de ,,nieuwe plattelandsgebieden" van Azië, Afrika en Latijns Amerika; en ten vierde de volksoorlog hanteren, naar de onderrichten van Mao, General Giap en Che Guevara, als het essentiële bestanddeel van de strijd tegen het imperialisme, ,,omdat in laatste instantie de hele zaak van de wereldrevolutie draait om de revolutionaire strijd van de aziatische, afrikaanse en latijns-amerikaanse volkeren. . . ." 35 Vertaald in termen die op het Midden Oosten van toepassing zijn, betekent dit: ten eerste het ondermijnen van de posities der Verenigde Staten, GrootBrittannië, de Sowjet-Unie en Frankrijk in die gebieden; ten tweede het opzetten van een verenigd anti-imperialistisch front, wat uitzonderlijk moeilijk is gebleken vanwege Egyptische, Sowjet- en andere invloeden en vanwege de politieke versplintering in het gebied; ten derde het uitzetten van revolutionaire bases in Palestina en Zuid-Arabië om daarmee die van het imperialisme en de Sowjets te omringen, aan te tasten en hen tenslotte door volksoorlogen lam te leggen. Dit zijn enkele van de betrokken ideologische en theoretische principes. In de chinese politiek treden zij alle duidelijk aan de dag. Maar toch ligt er nog een ander motief achter de chinese steun voor de Palestijnen, een die wat duidelijker onder het kopje ,,nationaal belang" valt. Dat is de olie. In de laatste drie decennia is het chinese vasteland voornamelijk geïndustrialiseerd door middel van kolen en electrische energie, meer dan door olie. De eigen beperkt ontwikkelde olievelden in Mantsjoerije en Sinkiang, kwetsbaar voor Sowjet-aanvallen omdat zij merendeels in de nabijheid van de grenzen gelegen zijn, werken kennelijk op volle kracht, maar de capaciteit is misschien niet groter dan 15 miljoen ton ruwe olie per jaar voor een land met 700 miljoen inwoners, bijna een vierde van de wereldbevolking. De voornaamste buitenlandse oliebronnen van Peking, beide in hoge mate onafhankelijk van westerse oliemaatschappijen, waren Birma en Indonesië. Maar hun oliereserves zijn klein en allebei hebben zwakke politieke betrekkingen met China. Als China, als onderdeel van zijn politiek van economische ontwikkeling, het voorbeeld moet volgen van andere op kolen aangewezen landen, zoals Engeland, en moet overgaan op de over het algemeen 35
Lin Piao, ,,Long Live the Victory of People's War", Peking Review, 36 September 3, 1965. Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
19
schonere en doelmatiger olie, moet het land zich verzekeren van een grote buitenlandse oliebron. In april 1971 sloot het met Irak een olie-overeenkomst die naar verluidt ook voor de toekomst leveranties van iraakse ruwe olie aan China inhield. Een maand eerder had Peking, door het verruimen van de diplomatieke betrekkingen tussen Koeweit en China, reeds grote orders geplaatst op petrochemische produkten uit Koeweit. 36 In september 1971 vertelde het staatshoofd van een der grootste west-aziatische landen mij dat hij ervan overtuigd was dat de Chinezen in de eerstkomende tien jaar grote hoeveelheden olie uit het gebied van de Arabische Golf zouden willen kopen en dat de beste gang van zaken zou zijn dat commercieel beschikbaar te stellen; een reden daarvoor was dat het China de lust zou ontnemen steun te bieden aan guerrillabewegingen, zoals het Volksfront voor de Bevrijding van de Bezette Arabische Golf. De Golf en Arabische zones produceren jaarlijks circa 500 miljoen ton olie. Als het Volksfront of andere revolutionaire organisaties tot uitvoering konden geraken van het door hen uitgeroepen doel: de vestiging van een ,,Volksrepubliek van de Golf" - iets waar linksgerichte palestijnse organisaties, die verbindingen hebben met de arabische revolutionairen, zeggen mee in te stemmen - dan zou een dergelijk regime geneigd kunnen zijn aan China olie te verkopen zoals dat nu gebeurt aan Japan en de westerse afzetgebieden zonder die markten te verliezen. Het gebied tussen Koeweit en Oman is het enige grote oliegebied ter wereld dat binnen bruikbare afstand van China ligt, ongeveer 5000 zeemijlen vanaf Kanton en iets meer vanaf Shanghai. Dat is de helft van de afstand die tankschepen bij een gesloten Suezkanaal moeten afleggen teneinde om Afrika heen hun europese markten te bereiken. Als de benodigde buitenlandse valuta kunnen worden opgebracht zou China tankschepen in charter kunnen laten varen: van tenminste één griekse reder vernam ik dat hij in oktober 1971 aan Peking offerte had gemaakt. Maar er zijn ook nog routes over land. Pakistan heeft al een gaspijpleiding die halverwege reikt van Karatsji tot de grens met Kasjmir. Sinds januari 1971 heeft een nieuwe vrachtverkeersweg, berijdbaar onder alle weersomstandigheden, een moderne uitvoering van de oude route der zijdekaravanen, konvooien verwerkt van meer dan 150 vrachtwagens per dag voor de groeiende handel van China met het Midden-Oosten. Het is een vierbaansweg die bij Gilgit Pakistan binnenkomt. China verslaat op die manier Rusland in de race naar een zuidelijke uitgang op de Arabische Zee en Indische Oceaan.* Om deze levensbelangrijke lijn, die van vitaal belang zou kunnen blijken te zijn in de betrekkingen van China met de Arabieren, te behouden, moet Peking op goede 36
Cf. Petroleum Press Service, (New York), oktober 1971. N.v.d.R.: Het recente vriendschapsverdrag (begin april 1972) tussen de Sowjet-Unie en Irak lijkt eerder de Russen tot koplopers in de race te maken.
*
20
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
voet blijven met Pakistan: doet zij dat dan kunnen de toekomstige voordelen van politiek en strategisch, zowel als van commercieel belang zijn. In de steun van China aan de Palestijnen ligt daarom een opmerkelijke mengeling besloten van ideologie, beginselen en verlicht eigenbelang. Ofschoon de Chinezen ver weg zijn en hun hulp alleen nooit de schaal ten gunste der Palestijnen zou kunnen doen doorslaan, zou elke poging tot analyse die die hulp veronachtzaamt of kleineert, wel eens kunnen zijn, om het met een door Mao geciteerd oud chinees volksgezegde uit te drukken: ,,een zware steen uit de grond tillen, alleen maar om hem op je eigen voeten te laten vallen."
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
21
22
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
Dit is een ingescande en bewerkte kopie van het origineel
23