5. De oorlog: een hoofdstuk apart Omdat de oorlog zo‟n indringende periode is geweest, heb ik deze herinneringen apart beschreven. De herinneringen aan die periode hebben zowel betrekking op het leven van Vader als op dat van Moeder en de zaak. Door de jarenlange bewapening van Duitsland, na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog onder Keizer Wilhelm, had Duitsland geen werkelozen, maar wel een groot geïndoctrineerd leger. Dit leger stond eerst onder aanvoering van Hindenburg en in 1933 onder Adolf Hitler. Het begon rustig met de inlijving van het twistgebied “Rijnland”, dat na de Eerste Wereldoorlog onder Frankrijk viel, toen Oostenrijk (veel Duitse inwoners), Sudetenland (deel van Tsjechië waar ook veel Duitsers wonen), Denemarken en Noorwegen en daarna Polen, dat gedeeld werd met Rusland. Toen waren, Nederland, België en Frankrijk, allen gelegen aan of de Noordzee of aan de Oceaan, aan de beurt. Dit was voor de oorlog tegen Engeland. 10 mei 1940 vlogen er honderden vliegtuigen, Junkers, binnen met parachutisten (24 tot 40 personen, want groter waren de vliegtuigen nog niet) met als doel om de vliegvelden en de vliegtuigen te vernietigen. Andere belangrijke doelen waren, bruggen, marineschepen, sluizen en wegen. Een ander doel was om belangrijke personen te interneren waaronder bijvoorbeeld de Koninklijke Familie. Daarvoor verschenen de eerste vliegtuigen boven Den Haag, Ypenburg en Valkenburg waren al gebombardeerd, dat was om drie s‟nachts. Wij hadden, als soldaten, al enige maanden Paleiswacht of stadsring wacht met kleine groepen. Maar 10 mei hadden we met 180 man Paleiswacht, in de tuin en op het dak. Daardoor kon het eerste toestel neergehaald worden en deze viel neer in de Adelheidstraat “Bezuidenhout”. De bedoeling werd al gauw duidelijk toen de inhoud gevonden werd. In dat toestel werden plattegronden en naamlijsten al dan niet met foto ontdekt. Om een uur of tien vertok de Koninklijke Familie in een PTT auto naar Paleis Noordeinde, met later de bedoeling om uit te wijken naar Frankrijk. Dat bleek niet meer mogelijk. Er bleef niets anders over dan met een Engels oorlogsschip, vanuit IJmuiden, naar Engeland uit te wijken. We moesten te voet, af en toe schuilend voor mitrailleurvuur vanuit vliegtuigen, via Benoordenhout, Spui, Rijswijkseweg, bij de Hoornbrug zien te komen, die opgehaald was. Dit was om de Duitsers te beletten om Den Haag binnen te komen. Vliegveld Ypenburg was al in Duits bezit. Dat had tientallen toestellen gekost. Omdat er op de grote weg van Den Haag naar Rotterdam betonnen putringen lagen, konden vliegtuigen daar niet landen. Ook de pantser colonnes waren op verschillende plaatsen de grens over gestoken en ondervonden weinig weerstand. Ons wapenmateriaal was erg verouderd en er was niet gemoderniseerd. Om 13.00 uur (een uur eerder dan was gepland) ging de Hoornbrug neer en konden de compagnieën aan een deel van de omsingeling van Ypenburg beginnen., door slootjes en 10 cm hoog gras.
72
De eerste aanval werd afgeslagen, omdat er ook Duitsers in omliggende boerderijen zaten. Zij zouden ons in de flank kunnen treffen met precisiewapens en dumdum kogels. De Engelse bommenwerpers zagen ons voor Duitsers aan, en omdat de staf het vervroegde uur niet had doorgegeven, kregen wij de bommen op onze troepen (kettingbommen). De andere dag trokken wij ons terug en gingen wij ons hergroeperen. Ingegraven in schuttersputjes en gesteund door houwitsers (krombaan geschut) werd Ypenburg bestookt en ging er een “hoeraatje”op toen de vlag met het Hakenkruis, met de vliegtoren en al brandend naar beneden stortte. Steeds werden er nieuwe parachutisten aangevoerd, die vaak getroffen werden door mitrailleurvuur of afweergeschut 4,9. Er werd gericht op de parachute (groot vlak) die dan scheurde. De parachutist stortte van grote hoogte naar beneden en overleefde het niet. De tweede dag was Ypenburg weer in Nederlandse handen en is dat gebleven tot de capitulatie. Al die tijd bleven we ingegraven rondom Ypenburg. Overdag zagen we Rotterdam branden. Het was 14 mei. Je zag hele grote zwarte rookwolken. Dit hadden de Duitsers als rancune gedaan, omdat ze 1/4 van hun luchtvloot hadden verloren.
Parachutisten boven Den Haag
73
Rotterdam brandt na bombardement
De capitulatie op 15 mei kwam voor ons onverwachts. Wij dachten dat, zoals het bij ons was, dat alles weer in Nederlandse handen was. Wij wisten niet, dat alle linies, IJssellinie, Grebbelinie en Hollandse Waterlinie, het begeven hadden. De capitulatie was op 15 mei om 18.00. We marcheerden af naar de kazerne en veelal werden de wapens over de rand van de Hoornbrug in de Vliet gegooid. Toen gingen we slapen. Dat hadden we in die dagen niet veel gedaan. Eten was er ook bij ingeschoten. Al met al waren er 1800 Duitsers gevangen genomen, buiten de gesneuvelden om. Deze elite para troepen zijn afgevoerd naar Engeland. Daarbij verloor Duitsland ook nog een kwart van de luchtvloot met onmisbare vliegeniers en technici. Hitler dacht de bezetting van Nederland in een dag te klaren, het werden er vijf. Door het bombardement van Rotterdam en de dreiging dat Utrecht en andere steden hetzelfde lot zouden ondergaan, heeft de regering gecapituleerd. De andere dag kwamen er Duitsers in de school waarin wij lagen te slapen en wij werden toen krijgsgevangenen. Wij moesten de rangen van het Duitse leger leren en op appèl verschijnen voor Duitse officieren. De benzine ging op de bon en er was onvoldoende brandstof voor de auto‟s, ook al waren er al enkele gevorderd. Daarvoor ontving men een “schein”, wat inhield dat je na de oorlog terugbetaald zou worden. Dit is nooit gebeurd. Er waren ook vier auto‟s gevorderd, mét chauffeurs. Wim was een van hen en moest werken voor de Weermacht in Enschede of Oldenzaal. Er moesten officiershuizen en kazernes gebouwd worden. Als er geladen moest worden dan moest er nodig getankt of gerepareerd worden. Door gebrek aan
74
vervoer werden er, voor kleine afstanden, ook bakfietsen gekocht. Deze waren voor het bezorgen en ophalen in Voorhout, Warmond, Lisse enz. De auto‟s werden uitgerust met houtgas generatoren van Imbert uit Den Haag, Fruitweg. Dat hield in dat s‟morgens vroeg de leidingen gespoeld moesten worden, de as verwijderd, houtskool en blokjes hout er in. Er gingen 5 zakken hout op de cabine mee voor onderweg. Dat was werk voor Manus Bax en Bertus Huits. Als alles in orde was werd er aangestoken en ging de aanjager aan en als er voldoende gas uit de aparte uitlaat kwam (als hij brandde) werden ze aangesleept door de T-Ford die op benzine reed. Dit werd gedaan om de zuigers los te krijgen die vast zaten door de teer, als de motor koud was. Op deze manier konden de diensten weer gereden worden, Willem Koning op Amsterdam, Gerrit Kersten op Rotterdam en Jan van de Meer naar Den Haag. Bij elke lange stop, als de motor stil stond, moest eerst de aanjager aan, met controle of het gas brandde. Dan kon er gestart worden. Er werd ook wel eens een scheutje benzine in de carburateur gegoten. Door het bijvullen stonk je s‟avonds als een makreel. Het hout (bomen) werd ingekocht , gezaagd en aan blokjes van 8 bij 8 cm gehakt en in de stellingen van een leeg bollenhuis te drogen gelegd. Anders moest er onderweg te veel water afgetapt worden. Bij elke stop moest ook het rooster geschud worden, het hout doorgestoken en bijgevuld worden. Autobussen reden met een antracietvergasser op een aanhanger erachter, personenauto‟s en taxi‟s met gasflessen of een grote gaszak in een frame bovenop de auto. In de stad zelfs met een paard ervoor. Er gebeurden ook wel ongelukken, het loslaten van gecouverde banden (nieuw loopvak) of het breken van veren (bladveren) op de achteras. Alles ging op de bon, textiel, levensmiddelen, snoep, tabaksartikelen, brandstof, wasmiddelen. Alles was vaak surrogaat en nog weinig ook. Soms waren de spullen niet eens verkrijgbaar. Van tijd tot tijd werden er nummers aangewezen en kon men dat artikel kopen bij de leverancier. Deze kon ze dan bij de distributie op opplakvellen inleveren voor grote coupures, die nodig waren om bij de groothandel of fabrikant te kunnen bestellen. Ook het zilvergeld, dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders moesten ingeleverd worden. Deze werden later op de zwarte markt verhandeld voor het drie- of viervoudige. Daarvoor in de plaats kwamen er zinken munten van 5, 10 en 25 cent. Guldens en rijksdaalders werden bankpapier, net als de tientjes, vijfentwintigjes, 50 en 100 guldenbiljetten. Zelf kwam ik in 41 in de zaak omdat het, in verband met razzia‟s, in de bakkerijen te link was. Ik werd bijrijder bij Jan van de Meer en we reden op Den Haag, vice versa. Omdat, door de spertijd, de dagen te kort waren en er te veel werk was met weinig auto‟s, huurden we een pakhuisje. Van daar uit reed ik met een bakfiets om in de binnenstad te bezorgen en op te halen. Ik vertrok s‟morgens met het bezorgboek, van goederen die in het pakhuis lagen, met de tram en trein naar Den Haag en kon dan aan de slag. Dat bestond uit het bezorgen
75
en ophalen van boodschappen die bij de bodehuizen waren binnen gekomen. O.a. de Samenwerking, Sman, Ome Kees. Aan het einde van de dag werd de bakfiets in het pakhuis gezet met de goederen voor de andere dag die de wagen mee had gebracht, en reden we naar huis en hadden nog wat kleine klusjes in Wassenaar, Rijswijk of Voorschoten. De bodewagens die vaak nogal laat thuis kwamen, gingen geladen de garage in. ‟s-Morgensvroeg werden ze één voor één gelost in de garage en werd alles op de plaats van bestemming gezet. De chauffeurs van de wagens legden de adressen van de rit op volgorde om niet van hot naar her te moeten rijden. Daarbij gingen ze er vanuit dat de verste plaatsen het eerst werden aangedaan. De belader, meestal baas Jan, las de adressen op en het aantal collies en bepaalde de prijs voor het vervoer ervan. Dat werd genoteerd op kantoor en in het bodeboek, dit voor latere afrekening, en de rit kon beginnen. Dit werk heb ik 3 ½ tot 4 jaar gedaan, tot juni 1944. Het gebeurde wel eens dat ik de nacht in een auto door moest brengen omdat ik hem niet aan de praat kon krijgen en dat het spertijd was. Soms werd deze periode voor drie dagen onderbroken als er een bruiloft, een jubileum of een diner verzorgd moest worden, vaak voor klanten van de zaak. Dit werd meestal niet betaald met geld maar in natura, o.a. tarwe. Daarna werd ik chef van de Centrale keuken en kookte daar voor 3 à 4 duizend personen. Alle mannen en jongens, die nog in het dorp waren, moesten van de Weermacht bunkerlopen. Dat gebeurde in 3 ploegen van 8 man van 9 tot 12, van 12 tot 3 of van 3 tot 6 uur. Dit stond op je oproep en was tevens het bewijs dat je over straat mocht. We liepen achter Weltevreden, waarin de Duitsers met hun liefjes feestvierden. We werden regelmatig gecontroleerd of we er wel waren en of er niets onrechtmatigs was gebeurd. Geb Weintjes had een keer zijn behoefte in een bunker gedaan waar niemand in mocht. Hij is opgepikt en nooit meer terug gekomen. Bunkerkaartjes en „ausweisen‟ zie afbeeldingen 1-2-3-4 op de volgende pagina‟s. Er gebeurden ook wel ongelukken. Wat wil je met afgeplakte koplampen met een open sleufje van 10 bij 1 cm en géén straatverlichting. Leen Oudshoorn kwam met de volgeladen trailer uit de Zaan, in het donker, nam een bocht te kort en hing met zijn cabine over de brug bij de kalkzandsteenfabriek in Lisse boven het water. Je moest de wacht houden om te voorkomen dat er niets gestolen werd (voedsel). Je kreeg controle door Duitse patrouilles en moest de andere ochtend weer worden overgeladen, de auto bergen en dan ging je naar huis. Op een keer was Gerrit Kersten, die op Rotterdam reed, met gebroken achterveren blijven steken in Delft. Er moest iemand naar toe. Het was al laat en donker. Baas Jan sommeerde Jan Oudshoorn om met de Haagse bodewagen, die hij niet kende, er naar toe te gaan. Zelf reed hij op een auto met veel stuurspeling, terwijl ik, zonder rijbewijs, al heel veel het stuur overnam van Jan van de Meer en die auto goed kende.
76
Nu moest Jan rijden, ik zat in het midden en baas Jan weer naast mij. We waren net Wassenaar uit, toen hij uit moest wijken voor een tegemoetkomende auto. De weg was glad van de bladeren die van de dikke bomen waren gevallen. Hij haalde te ver door, ging slippen en we gingen een paar maal in het rond, en klapte tegen een boom. Deze boom boorde zich net achter de cabine in de laadruimte. Dat was een geluk, want daardoor sprong het portier open, waardoor wij er alle drie uit geslingerd werden. Dat was tot aan de rand van de slootkant. Het eerste wat baas Jan zei, toen wij eruit kropen was:”Moet je die auto zien”. Hij vroeg niet hoe het met ons was gesteld. Er zat geen cabine meer op en de deuren waren eruit. De ramen waren ook weg, maar de motor pruttelde door. Toen moest ik maar rijden, zei baas Jan. Met veel draaien en toeren kwam de wagen los. De cabine was open en we hadden een riem om het debrayatie-pedaal gedaan, omdat die niet meer terug kwam. Ik hield met mijn hand, met mijn kop onder het stuur, het rempedaal omhoog. Zo gingen wij in de stromende regen naar huis. Een tijd later zat Gerrit Kersten ingesneeuwd op de grote weg bij Warmond. Daar moest een ploeg naartoe met een slee werden daar schoppen naar toe gebracht, om hem uit te graven en te duwen.
77
78
79
80
81
Maarten v.d. Vlucht ging op de fiets naar Groningen (1944) en deed zich voor als pootaardappelen-handelaar, en kocht daar zo‟n 100 ton zogenaamde pootaardappelen. Baas Jan ging met 3 schepen en bemanning achter een sleepboot, dat was verplicht omdat er geen olie genoeg was, naar Den Helder. Daar was een Rijksduitser, die al jaren in Nederland woonde en opgeroepen was, en dienst deed als Havenmeester in deeltijdfunctie.Hij was bereid om de sleepboot met drie schepen door te laten richting Friesland. Op de heenreis ging alles goed, er werd geladen en de terugreis aanvaard. Het weer was bar en boos, en het kompas van de sleper was stuk. Waar vaar je naar toe. Na een paar dagen, met veel ijsgang, belandden ze achter Texel. Hoe moesten ze verder. Het ijs begon te kruien en het zou wel eens fataal af kunnen lopen. Baas Jan stond met de rozenkrans op de voorplecht. We moesten weer via Den Helder. Misschien wilde de goedgezinde Duitser, als hij weer dienst had, een politieboot uit laten varen, om de gestrande vloot te redden. Inderdaad, er ging iemand naar Den Helder op zoek naar de havenmeester. Deze was bereid om een boot uit te sturen en te melden op welke dag en welk tijdstip hij weer dienst had, zodat er binnengevaren kon worden. Zo gezegd, zo gedaan. Ze gingen netjes achter de sleepboot naar binnen en door het Noord-Hollands-kanaal. Bij Alkmaar kregen we controle door de landwacht en de Duitsers. Dat was goed fout. De boten met de lading, waarvan de lading in beslag werd genomen, moesten naar de houthaven in Amsterdam om, als er genoeg schepen waren, naar Duitsland afgevoerd te worden. De bezetting en bewapening was miniem in die haven, want men dacht, die boten hebben toch geen olie om te varen. In de tweede nacht hadden ze afgesproken om allemaal tegelijk de motoren te starten en via het IJ, zonder licht, het IJsselmeer op te varen. Onder mitrailleurvuur werd dat gedaan. Dat had gelukkig geen effect, omdat de afstand te groot was.Er werd doorgevaren naar Den Oever, en daar ging het weer netjes achter de sleepboot aan, met veel spanning naar huis. Daar was het groot feest. 70 ton aardappelen voor de centrale keuken, 15 ton voor de Bernardus, voor de Kraamvrouwenopvang en 15 ton voor de ziekenzorg. De aardappelen werden de in de bollenschuren opgeslagen, want de bollen zaten al in de grond. Zodoende hebben we in de keuken nooit tulpenbollen of suikerbieten voor de maaltijden hoeven te gebruiken. Intussen was de toestand zo nijpend geworden, dat de garage werd gevorderd voor opslag voor de voedselvoorziening. Daardoor konden wij voor in huis stroom aftappen. De schepen waren op rustige plaatsen ondergedoken. O.a. bij een eiland in de Kaag. De auto‟s waren gedemonteerd en verstopt. Zelfs de fietsen werden gevorderd. Ze werden gewoon op straat afgepakt. Bij Opa lukte dat niet. Hij bleef net zo lang trekken tot hij verder mocht in de Wasbeek. De auto‟s die niet gevorderd waren, moesten in boerenschuren en hooibergen onderduiken. Dat gebeurde ook met de trailer. Deze werd geparkeerd op het terrein van de “Rhenania”en bedolven onder balen stro. Op een nacht kwam een Duits onderdeel langs met paarden (deze waren ook gevorderd) en wagens, want voor auto‟s was er niet genoeg benzine meer.
82
Zij moesten fouriseren voor de paarden en haalden de stroberg uit elkaar. Daar kwam de auto tevoorschijn, zonder fiseepennen en accu. Er stond wel een naam op, dus kwamen er Duitse officieren bij Pa in de garage om navraag te doen. Deze hield vol nergens van te weten, al zetten zij een revolver op zijn hoofd. „s Nachts gebeurde het vaak dat het enorm dreunde van de overvliegende bommenwerpers richting Duitsland. Om de Duitse radar te misleiden werden er vrachten zilverpapieren strookjes uitgestrooid.
Zoeklichten proberen RAF vliegtuigen op te sporen en neer te schieten.
Als het slecht weer was werd er ook wel eens een verkeerd doel gebombardeerd, bijvoorbeeld Bezuidenhout in Den Haag. Ze moesten eigenlijk aan de andere kant van de tankgracht wezen, richting Scheveningen, de Atlantikwal. Of dat Nijmegen, door het slechte weer, aangezien werd voor een Duitse stad (800 doden). Het verkeerd droppen van parachutisten en paraglijders eiste veel slachtoffers. Het gebeurde soms tegen het advies van het verzet in. Haast niemand kon ontkomen naar de veilige linies. Dit was „Market Garden‟. Het gebeurde dat we overdag wel eens getuige waren van een luchtgevecht tussen Spitfires en Stuka‟s of Messerschmirts. Ook werd er op grote hoogte wel eens een grote bommenwerper getroffen, die dan brandend neerstortte. De ondergrondse probeerde de bemanning die nog leefde te verbergen, om ze later lang sluiproutes via Spanje weer terug te laten keren naar Engeland. Bij het afvuren van V1 en V2 raketten, om Engeland te bombarderen kwam het regelmatig voor, dat ze vlak na de start op eigen bodem vielen, met alle gevolgen van dien.
83
In die tijd was Aad Starrenburg opgepikt en zat, na een razzia, in Zoeterwoude opgesloten. Met een ziekenauto gingen secretaris Los als dokter met witte jas en een verpleegster van beroep, die op de Teilingerlaan over de brug woonde, op weg naar Zoeterwoude. De heer Los eiste van de bewaking de zieken te controleren. Aad, die zogenaamd ziek was, had een extra witte jas. Op die manier zijn ze weggekomen en hebben ze kunnen onderduiken. Niet alle Duitsers waren even fanatiek. De oudere mannen, Opa moest er thuis ook twee inkwartieren, waren niet even fanatiek en gingen liever naar huis en gezin. De troepen waar zij toe behoorden moesten oefenen in Noordwijk aan Zee. Zij zouden met rubberboten de invasie op Engeland uit moeten gaan voeren. Velen van hen konden niet zwemmen, dus verdronken er wel eens een paar. Met de bodewagen werden we wel eens aangehouden, maar dan wezen we naar de naam op de auto. Wesseling, een klein plaatsje bij Keulen en Sassenhein, SA+SS+HEIM. Dan was het weer voor elkaar. Onze boten waren te klein, 100 ton, maar de Rijnaken van ongeveer 400 ton werden wel gevorderd. Van deze aken werd de neus afgehaald en voorzien van een laadklep. Deze werden dan gebruikt voor de geplande invasie om militair materiaal en soldaten te vervoeren voor de invasie in Engeland. Deze aken lagen allemaal in de kustplaatsen, maar zijn nooit gebruikt. Het is niet doorgegaan. De fietsen, die nog niet gevorderd waren, werden gedemonteerd verborgen onder de vloer van de eerste verdieping.Radio‟s moesten ook ingeleverd worden. Die van ons lag onder de bodem van een vaste kast. Als we naar radio Engeland, Radio Oranje, wilden luisteren moesten we eerst wat rommel weghalen en wat losse plankjes opzij leggen. Dit deden wij, terwijl er ook twee Duitsers bij ons waren ingekwartierd. Soms kon Toon, wanneer hij uit de Noord kwam, er voor zorgen, dat hij een zak paling van 20 kg meebracht. Hij pikte die op in Den Oever. Deze gingen in een teil met zout erbij en geschrobd met de luiwagen. De ingewanden werden eruit gehaald en vervolgens werden ze aan pennen geregen. Deze werden opgehangen aan de deksel van een 400 liter oliedrum, waarin een stookgat was gemaakt. Door het stoken met vochtig houtmot ontstond er de rook die binnen gehouden werd met zakken over het vat. Die paling was niet alleen voor ons zelf maar meer als ruilobject om diensten te verkrijgen. Ook werd er alcohol van suikerbieten of oogstafval gestookt. Dit werd in een zoutzuurfles van 25 liter gedaan en met water laten gisten. Het vocht werd in een goed afsluitbare ketel met een kleine tuituitgang gedaan en aan de kook gebracht. Aan de tuit zat een slang die door koud water geleid werd. Daar condenseerde de stoom en werd als vloeistof in flessen opgevangen. Met een meter werd het alcoholpercentage bepaald en aangelengd met water, tot het mengsel op 35% alcohol uitkwam. Daarna diende het als ruilobject. In die tijd hadden ook veel mensen tabaksplanten staan. De bollencultuur stond op een laag pitje, want er was geen export mogelijk. De gedroogde bladeren werden gefermenteerd en gesneden in een snijmachine, die door Aad ontworpen was,
84
gesneden. Daarna werden de in zakjes afgewogen en verkocht of geruild tegen iets anders. Je moest niet verraden en gepakt worden want dan liep het niet goed af. Je moest dus altijd op je hoede en wantrouwig zijn, zelfs tegen bekenden. Toen in 1944 de hongerwinter begon was de armoede op zijn hoogst, er was overal gebrek aan en men pakte wat er maar te pakken was, zoals groene brandnetels, groen van de spruitenstengels, tulpenbollen, suikerbieten, wortels en zelfs aardappelschillen. Om aan brandstof te komen werd er tussen de spoorrailzen naar stukjes steenkool van de stoomlocomotieven gezocht, of er werden tussen de tramrails houten blokjes weggehaald. Bomen, waar dan ook, werden stiekem omgezaagd en klein gemaakt. Vaak waren er gevechten op straat, omdat iedereen er een stuk van wilde hebben. Ook werd alles wat van hout was uit de huizen van de Joden gesloopt. De bewoners waren door de Duitsers weggevoerd en de huizen stonden leeg. Trappen, kozijnen, vloerdelen, alles werd eruit gehaald. De waardevolle meubelen, sieraden, kleding, tafelzilver, schilderijen, tapijten en alles wat waarde had, was al door de Duitsers naar de “Heimat”gestuurd. Ook de palen langs de autowegen werden ‟s-nachts met veel succces gestolen. Deze palen waren daar geplaatst om te beletten dat „vijandelijke‟ vliegtuigen noodlandingen zouden maken of spionageagenten zouden afzetten. Ook omdat er op het laatst alleen maar militaire auto‟s op die wegen reden, werden er door het verzet ‟s-nachts kopspijkers of kraaienpoten gestrooid, met alle gevolgen van dien. Vertragingen van de transporten van militairen en materieel. Lekke banden konden niet vervangen worden omdat ze heel schaars waren Met het verzamelde hout moest zuinig omgesprongen worden en werd uitsluitend gebruikt om te koken. Dat gebeurde op een klein potkacheltje dat boven op de opening van de kachel was geplaatst voor de trek, want voor de gewone kachel was de brandstof te kostbaar. Soms was er gas en enkele uren per dag elektra. Het gas kreeg je ook via de distributie, en als je te veel gebruikte werd je afgesloten. Soms werd er met een binnenband van een fiets een verbinding gemaakt van de aanvoerleiding naar de huisleiding, om zo de meter te omzeilen. Dit had dan als gevolg dat wanneer de gastoevoer stopte, er een vacuüm ontstond en dat je dat kon zien aan een bult op de straat. Dit kwam door de explosie in de leiding. Stelen en zwarte handel was aan de orde van de dag. Voor veel geld was alles te koop. De verzetsbeweging deed overvallen op de distributiekantoren om bonkaarten te bemachtigen voor de onderduikers. Anders hadden deze niets te eten. Vaak werden ze geholpen door goedgezinde ambtenaren. Als deze verraden werden volgden er een arrestatie en meestal het vuurpeloton. In die tijd waren de razzia‟s opgevoerd. De mannen werden op straat of bij het uitgaan van de kerk opgepikt. Deze werden in treinen geladen en naar Duitsland afgevoerd om te werken aan bunkers, wegen en in wapenfabrieken. Zij werden gehuisvest in bewaakte kampen. Bij de bombardementen lieten zij dikwijls het leven.
85
Doordat de geallieerden in het najaar niet verder kwamen dan Brabant en Limburg, en ook nog een miskleun hadden bij Arnhem, zat Nederland boven de grote rivieren met de ellende. Er was geen aanvoer meer en het Noorden was op zichzelf aangewezen. Omdat de geallieerden zo dicht bij zaten, dachten we dat wij ook wel gauw bevrijd zouden worden. Dat verontruste ook de NSB-ers en zij probeerden de benen te nemen, want ze waren als de dood voor “Bijltjesdag”. Dit was op de Dolle Dinsdag. Die afrekening ging toen niet door, maar werd bewaarheid bij de Duitse capitulatie op 5 mei 1945. De vreugde was, na al de ellende, ontzagwekkend toen de Duitsers, voor die tijd, toestemming gaven dat de B-52 bommenwerpers voedsel mochten droppen boven de noordelijke provincies. Overal stonden mensen te zwaaien vooral op het platteland. In de stad stonden ze op de daken met doeken en vlaggen te zwaaien naar de toestellen die met de vleugels op en neer wiegden als een groet. Dat was heel wat anders dan bommen en wapens voor het verzet. Het gedropte voedsel (veel biscuit) werd verzameld en gedistribueerd. Veel biscuit kwam naar de centrale keuken om vermalen te worden. Samen met melk, die de boeren ook niet kwijt konden omdat de fabrieken stillagen, werd er pap voor alle schoolkinderen van gemaakt. Deze hadden op die manier een extra hap eten. De Duitsers zullen er zelf ook wel van geprofiteerd hebben, zij hadden zelf ook niet veel. Voor hen was er ook geen aanvoer. En natuurlijk werd er ook gestolen en zwart verkocht. Na de capitulatie op 5 mei in 1945 kwam ook het heerlijke wittebrood via Delftzijl uit Zweden en was op je bon verkrijgbaar. Het leek wel cake vergeleken met het oorlogsbrood. Deze was grijs gekleurd door alle minderwaardige bijvoegsels. Later in de tijd moest er weer orde geschapen worden met medewerking van de B.S. (binnenlandse strijdkrachten). Dit waren vrijwilligers uit het zuiden en ondergrondse verzetsbewegingen en het geallieerde leger. Financieel moest er ook veel geregeld worden. Alle gelden waren geblokkeerd en contant geld moest ingeleverd worden, tegen een bewijspapier. Iedereen kreeg een tientje van zijn eigen geld, dit was het tientje van Piet Liefting. Het bezit werd vergeleken met het bezit van voor de oorlog. Als je gegroeid was ging 50% naar de belasting. Als je kon bewijzen dat je het verdiend had met eerlijk zaken doen kreeg je de resterende helft terug. Voor het zover was konden de zaken alvast een voorschot vragen om aan verplichtingen te kunnen voldoen. Toen kon er weer voor het eerst Koninginnedag gevierd worden in augustus. Er werden duizenden oliebollen gebakken met de restanten olie en bloem van de Centrale Keuken en giften van de bakkers. Het liep wel storm na al die jaren van schaarste en alles was verder nog op de bon. De opbrengst was voor een verwoeste noodlijdende gemeente in Brabant.
86
Weer later, na ongeveer een jaar, verdween het zinken en papieren oorlogsgeld en kwam het zilvergeld weer terug en kon de wederopbouw beginnen. Dit gebeurde met behulp van het Marshal Plan. Dit hield in, dat er grote financiële steun uit de VS kwam. Maar alles bleef tot de jaren 50-51 op de bon. Men trouwde daarom ook maanden eerder voor de wet, zodat je bij het kerkelijk huwelijk wat “Huwelijksbonnen”had en daardoor je textiel, huisraad en meubilair kon kopen. Op die manier had je na je huwelijk iets om mee te starten. De zakenman had veel werk aan het op vellen plakken van de ingeleverde bonnen. Deze moest hij bij het distributiekantoor inleveren, om daar grotere coupures van 30, 50 en 100 eenheden voor te krijgen. Deze had hij weer nodig om artikelen te kunnen kopen bij fabriekanten en leveranciers. Je moest erg goed uitkijken voor vervalste of andere nummers. Ook werd de omzetbelasting ingevoerd en was de zakenman onbezoldigd ambtenaar voor het innen van en het afdragen van die belasting. De grondstoftoewijzing was maar 40% van wat er voor de oorlog in de zaak omging. Door hard werken en improviseren is Nederland er toch weer bovenop gekomen. De afbeeldingen op de volgende pagina‟s hebben betrekking op de naoorlogse periode.
87
88
89
Over wat er na de oorlog met de zaak gebeurde weet ik niet veel, omdat ik een eigen zaak in Haarlem had. De generatie die hierop volgde kan daar meer over vertellen. We zijn wel getuigen geweest van “de eerste paal slaan”door Jan, zie foto‟s op de volgende pagina‟s. Ook zijn nog wat foto‟s opgenomen die gemaakt zijn bij de opening van de nieuwe zaak en het 80-jarig jubileum, allebei in 1986.
90