Oorlog op De Boos ”De Boos” was de boerderij van mijn opa en oma in De Boekend. Mijn opa was Wullem Berden, ook Booster Wullum genoemd en mijn oma Marie Beurskens , ook Boosterma of Boostervrouw genoemd. Zij bewerken De Boos. Ze hebben zes dochters en een zoon. De oudste dochter is To, is getrouwd met Thei Vestjens en woont in Helden. Zij is mijn moeder. Lies, de tweede dochter woont in Well De dochters Angèle, Tonny, Mien en Irma en ook zoon Sjeng zijn inwonend. Uit het eerdere huwelijk van mijn oma met Sjeng Lenders zijn drie kinderen. Wies, getrouwd met Toon Smeets, zij woont op Dekenshorst in Helden, Dochter Mie is getrouwd met Sra Berden. Zij zijn buren van De Boos. Zoon Haarie is nog inwonend . De Boekend is een klein boeren gehucht tussen Blerick en Maasbree, met een café, een smid en de timmerman Tinus Klerken. Een school en kerk waren er toen nog niet. Het tegenwoordige ontmoetingscentrum Boostenhof is op dezelfde locatie. Ik moet een jaar of zeven zijn geweest toen ik bij tante Tonny en oom Louis op vakantie was in Maasbree en aan oom Louis vroeg: “Kunt u me de plek wijzen waar oom Sjeng in de oorlog verongelukt is?” De oorlog was toen twee jaar voorbij. Dit stukje familie geschiedenis fascineerde me toen en nu nog steeds, ook al kan ik de leeftijd van toen met tien vermenigvuldigen. Waarom ik dat wilde weten? Ik weet het niet. Toen oom Louis een keer op de Sevenumseweg in Maasbree met mij fietste, ik zat voor “op de stang” zoals die lastige kinderzitplaats destijds heette, zei hij tegen mij: “Daar was het” en hij wees naar rechts een weg in. “Kunnen we ook afstappen?” vroeg ik “dan kan ik het beter zien?” “Een andere keer” zei hij. Dat is er nooit van gekomen. Ik herinner me dat ik het jammer vond. Ik had natuurlijk, het klinkt onwaarschijnlijk, op die plek een glimp van mijn dode of levende oom Sjeng op willen vangen. Iemand die ik in de vroege morgen had zien vertrekken en waarvan ik hoorde dat hij ‘s middags dood was en die ik daarna niet meer gezien had. Alleen nog kende uit droevige verhalen van mijn familie. 10 jaar geleden begon ik de kleine speurtocht naar mensen die me iets konden vertellen over de feiten rond het ongeluk van Sjeng Berden, de jongste zoon en jongste broer in de familie Berden. “Sjeng van oma” heette hij voor zijn opgroeiende neefjes en nichtjes, waar ik ook bij hoorde. Voor mensen buiten de familie kring was hij Sjeng van De Boos. Na zijn ongeluk: “De jongen van De Boos die verongelukte”. Sjeng en zijn nichtje Betsie van Bookender waren de twee jonge mensen uit De Boekend die de oorlog niet overleefden.
RIJSTEWATER EN EEN LEPELTJE Hoe kwam ik op De Boos terecht? “Een Reggie is met papa naar het veld, een Reggie zit thuis op zolder, een Reggie.......” Deze zorgvuldige opsomming zorgde er voor dat ik een paar maanden voor het einde van de oorlog op De Boos bij mijn opa en oma terecht kwam. Mijn ouders hadden aan de verschillende onderduikers dezelfde naam gegeven, bang dat ik de boel zou verraden. Maar praatgraag zoals ik me als vier jarige ontwikkelde, werd me dat funest en werd ik naar De Boos “gedeporteerd”. Daar kwam nog bij dat mijn broer Wiel, toen ruim anderhalf jaar oud, “de fleuris” kreeg, pleuritis. Met behulp van dokter Verberne had mijn moeder geprobeerd, wat ze maar kon, om zijn toestand te verbeteren. Niets lukte. Het laatste wat het zieke broertje nog zou kunnen helpen, zo werd gezegd, was rijstewater. Oma op De Boos in de Boekend was de enige persoon die nog over vooroorlogse rijst beschikte en rijstewater zou kunnen maken. Rijstewater, het werd een toverwoord met een magische betekenis. Die betekenis heeft het ook daarna nog lang gehouden. Penicilline, was er toen nog niet. Wat we konden doen was naar oma in De Boekend gaan om Wiel daar de toverdrank te laten innemen. Bovendien was dan het probleem met mijn praten ook opgelost. Tante Tonny heeft ons naar oma op De Boos gebracht. Zij was de zus van mijn moeder waar ze het vet mee had. Zij had haar op de boerderij geholpen toen papa was ondergedoken bij Kaspar op de Hei.
1
Ik kan me de dikke tranen van dat afscheid nog herinneren. Het zieke broertje Wiel werd in de kinderwagen gelegd. Mijn zusje Mia zat op het plankje op de voorkant van de kinderwagen. Tante Tonny liep erachter en duwde en ik zat bij Louis, toen nog de vrijer van tante Tonny, op de stang van de fiets. Bij de familie van Louis in Maasbree hielden we pauze. Ook werd huisarts van Leer gevraagd om naar het zieke broertje te kijken. “Het gaat niet goed met dit kindje” zegt hij nadat hij Wiel, tegen mijn zin, aan zijn veel te harde buikje heeft gevoeld. “Ik had niet gedacht dat dit kindje het zou halen”, zal hij later over Wiel zeggen. Maar hij kende Oma niet. Zij deed wonderen met de middelen die ze had: rijstewater, een klein lepeltje en veel geduld. Het is al donker als we op De Boos aankomen. Het is er druk en bedrijvig. Overal mensen die ik niet ken. Het zieke kind wordt meteen van ons weggenomen, hij heeft speciale aandacht nodig, zo wordt gezegd. Hij moet beter worden. Dat wil ik natuurlijk ook. Ik dwaal door een veel te groot huis met te veel vreemde mensen. Een vreemde kat in een nog vreemder pakhuis voel ik me. Het is er donker. Ik kan niet zien waar ik ben. Donkere gaten kijken me aan. Zelfs de kleren die ik draag, lijken me plotseling te groot. In het winterlicht van de volgende morgen zal alles er anders uitzien. De drukte en bedrijvigheid van de vorige avond krijgen dan gezichten.
Onderduikers Mie van tante Mina Ik maak een afspraak met Mie van tante Mina in Grubbenvorst. Mijn opa en oma zijn haar oom en tante. Haar moeder Mina is de enige zus van mijn opa Wullem. Zij blijkt een enthousiast en levendig verteller, herinnert zich interessante details en heeft verrassende observaties. Mijn vraag was: “Hoe zijn jullie in de oorlog op De Boos terecht gekomen?” Nou, dat was voor haar ook verrassend geweest. Vóór die tijd was die relatie nooit zo geweldig geweest. “Die van De Boos” ging het te goed en tante Marie van De Boos had het hoog in de kop, hadden zij toen gevonden. Ze twijfelt of ze dit zo tegen mij kan zeggen. Maar ze doet het. Door het onderduiken veranderde de relatie en werden ze echt familie. Daarna is dat zo gebleven. Zij vertelt haar verhaal. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, vluchten Duitsers en collaborateurs weg uit Nederland. Dit gebeurt niet overal op dezelfde dag en uur maar het gerucht van de naderende bevrijders loopt als een ondergronds vuurtje door het land en steekt dan hier, dan daar de kop op. Op 20 september gebeurt dit in Grubbenvorst. De Duitsers slaan op de vlucht en houden hun laatste strooptocht langs de boerderijen aan de Horsterweg in Grubbenvorst. Met paard en wagen verzamelen ze zoveel mogelijk paardentuig om mee naar huis te nemen. Bert In ’t Zand en Mina Berden, de ouders van Mie, wonen met hun gezin aan deze Horsterweg bij het kruispunt “Californië”. Toen een Duitser er met hun paardentuig vandoor probeerde te gaan, heeft de familie samen met hun onderduikers, een Duitser zo toegetakeld, dat ze uit angst voor represailles, de volgende dag de bossen bij de Heierhoeve zijn in gevlucht om zelf onder te duiken. Eind september maakt Linders Sjang uit De Boekend mijn opa, Booster Wullem, erop attent dat zijn zus Mina met man en kinderen in de Veegtes in de bossen leven. Nog dezelfde dag stuurt opa Wullem dochter Angèle met de fiets op verkenning uit. In de loop van de dag vindt zij de onderduikers. Tegen de avond wordt de familie, verborgen onder de serradelle (groenvoer voor het vee) met paard en wagen vanuit de Veegtes naar De Boekend gehaald. Opa doet dit zelf. Hij voelt zich verantwoordelijk voor zijn zus en haar familie en geeft hen een onderduikplaats. Was de relatie eerder niet altijd even hartelijk geweest, door deze ervaringen in de laatste weken van de oorlog en door het nauwe contact, is het ook daarna “vet” gebleven. Op de foto van de 25-jarige bruiloft van haar ouders Mina en Bert, een jaar later, zie je dat hun zoon Sjeng het beste pak aan heeft van de verongelukte Sjeng van De Boos. Koen van Beeks Op de begrafenis van tante Mie in april 2002 ontmoet ik voor het eerst sinds vele jaren Koen van Beeks. Als ik met hem spreek over die periode in de oorlog begint hij te vertellen dat hij
2
zich uit de onderduikerstijd mijn zusje Mia veel beter kan herinneren dan mij. Zij was zo watervlug. We spreken af dat hij me over zijn onderduik periode op De Boos zal vertellen Koen vertelt hoe de terugtrekkende Duitsers hun kamp opzetten bij hen op de Beekshof in de boomgaard, om daar onder de bomen veiliger te staan dan in open veld. Dit maakt het thuis onderduiken van zijn broer Jan en van hemzelf gevaarlijker. Jan gaat daarom naar Sevenum en hij vraag aan Booster Wullem of hij bij hen onder kan duiken. “Ik was goed bevriend met Sjeng, de jongste zoon van De Boos” , vertelt hij. Wat belangrijker lijkt, Koen vindt Sjeng’s jongste zus Irma leuk. De serieuze onderduiktijd, waarbij je niet meer in het daglicht kunt komen begint in november. Na een aantal dagen op zo’n hooizolder ben je dat zat. Ook het stoeien en vechten. De banden om het stro raken los, de economisch opgestapelde oogst van het afgelopen jaar is een berg wanorde. Een ander spelletje om de tijd te doden is om vanuit de dakkapellen de spelende kinderen en voorbij lopende volwassenen op “de plaats” beneden te bespuwen. Maar ook dat wordt op den duur saai en vervelend. Bij onraad moeten de onderduikers nog verder weg kruipen tot boven de stallen. Ze moeten dan zo plat mogelijk onder het dak gaan liggen. Als je daar lag hoorde je de stukken granaat juist boven je hoofd op de pannen tikken. Zo vlak onder het pannendak klonk dat werkelijk beangstigend dichtbij. Hij vertelde; ”Je hoorde het front dichterbij komen”. De meisjes zorgen voor afwisseling. Als zij het warme eten komen brengen doorbreekt dat de sleur van de lange, lege perioden. Die onderbreking duurt overigens maar even want Wullem, mijn grootvader, staat beneden aan de trap met het zakhorloge in de hand. Dat was een dictator. Hij hoefde maar te hoesten beneden aan de trap, dat was al voldoende. In die tijd had ik Irma graag gekust, maar vanwege Wullem durfde ik dat niet. Ik was 18, je kunt je dat wel voorstellen”. Ik dacht: “Dè Wullem sleit dich het dink oet as ik det doon ”. Met Boosterma, mijn oma, had hij liever te doen.
Overvol Een kritische journalist van de Venlose krant moet onderduiken. Ook hij krijgt een plaats op De Boos. Hij vertrekt echter na een paar dagen als hij een alternatief vindt met meer rust en privacy. Het is druk op De Boos. Het gezin van mijn grootouders, mijn zieke broertje met mijn zusje, ik zelf, de onderduikende familie In het Zand, Koen van Beeks, de journalist, het gezin van ome Sra en tante Mie met knecht Jeer brengt het aantal bewoners tot ruim over de dertig. Het is er te vol en te druk. De ruimte wordt nog krapper als de Duitse staf een paar dagen de kamers van het voorhuis annexeert.
OVERGANG Uit de verhalen die ik hoor krijg ik de indruk dat de laatste periode van de oorlog onveilig en hectische moet zijn geweest. Ook op De Boos leefde men op de rand van oorlog en vrede, tussen bezetters en bevrijders. Ik probeer dit onzekere gevoel weer te geven door kleine incidenten, die op de boerderij gebeurden te vermelden. Het zal wel opvallen dat alleen mannen in die verhalen een rol spelen. Waar zijn de vrouwen? De vrouwen doen het werk. Ze zorgen niet alleen voor de maaltijden en het huishouden. Zij doen ook alle werk op de boerderij, ze melken koeien, karnen de boter, voeren de varkens, rapen de eieren en verzorgen de paarden. Het bedrijf wordt draaiend gehouden door mijn oma en haar dochters. Wij, de kinderen lopen daar tussendoor. Op 8 en 9 oktober houdt de “Grüne Polizei” de beruchte kerkrazzia. In alle MiddenLimburgse dorpen worden na de kerkdiensten, de mannen tussen de 15 en 60 jaar opgepakt. Giel Vestjens, de broer van mijn vader, hoort ook bij deze groep. In De Boekend was deze razzia op 11 oktober. Haarie weet naar de Veegtes te vluchten. Sjeng en de twee neven In ‘t Zand verbergen zich in de bossen. Mijn opa gaat met de fiets achter hen aan en hoewel de Duitsers op hem schieten, gaat hij ‘s avonds Haarie toch weer naar huis halen met de serradelle truc.
3
Ook wanneer de Duitse staf inkwartiering eist, moeten de onderduikers via sluipwegen weer naar de Veegtes vluchten. De Duitsers nemen alle mannen en jongens ,alle materiaal, alles wat ze kunnen gebruiken mee naar huis. Grote voorzichtigheid is geboden. Als de hooizolder te gevaarlijk wordt vanwege de inslaande granaten en Duitse controles, worden de jonge onderduikers op De Boos nu verborgen in de kleine, benauwde spiekerkelder onder de schuur. Haarie krijgt van opa Wullem de ondankbare taak van ordebewaker, hij moet zorgen dat de rumoerige jonge gasten in de kleine ruimte rustig blijven. Opa Wullem wordt zenuwachtig als de onderduikers zo dicht bij de weg niet rustig zijn. Hengst Kanter Plotseling staat een Duitser met de hengst Kanter aan de teugel “op de plaats”. Kanter stond in de schuur, verborgen in stro met dikke planken er om heen, die hem moesten beschermen tegen granaat inslagen en hebzuchtige blikken. Daar heeft de “Pruus” hem gevonden en komt er mee tevoorschijn. “Op de plaats” komt mijn opa hem tegen en vraagt of hij een opdracht kan laten zien voor deze actie. Dat kan hij niet. “Doe me een plezier” moet mijn opa gezegd hebben, “breng hem dan terug waar je hem gepakt hebt”. De Duitser doet dit. Als hij terug komt steekt mijn opa de hand in de binnenzak, haalt er zijn doos sigaren uit en presenteert de Duitser een sigaar. Met die sigaar is hij vertrokken. “Ik stond ervan te kijken dat Berden dit klaar kreeg. Hij nam een risico en het lukte hem. Ik bewonderde de manier waarop hij dat toen deed”,vertelt Pierre Peters jaren later. Hij voegde er nog aan toe “Ik heb dit zo goed onthouden omdat ik die dag jarig was”. Mijn grootvader was werkelijk gebrand op de Duitsers en hij verafschuwde de oorlog. Dat waren zeker twee element voor zijn optreden. Het derde element was dat Kanter een belangrijk deel van het familiekapitaal vertegenwoordigde. Dat speelde ook zeker mee.
Redden wat er te redden valt De twee werkpaarden van De Boos van een jaar of vier oud zijn voor het lopende werk thuis gebleven. Twee jonge veulens staan verborgen in de Römer, in een dicht begroeid bos. Dit jonge bos is in het midden gekapt. De kale plek in het midden dient als verblijfplaats voor het tweetal. Zij worden daar gevoerd en krijgen er te drinken. Van buiten af onzichtbaar. Zou iemand ze daar overigens toevallig vinden, hij zou ze zo mee kunnen nemen. Om dat te voorkomen worden ze naar huis gehaald. Een granaat komt midden in een kippenhok met jonge pullen, die bijna aan de leg zijn terecht. Alle gewonde dieren moeten geslacht worden. Koen van Beeks vertelt met veel ontzag hoe handig en energiek de 11 jarige Ann van tante Mie dit plukken van de pullen aanpakt. Slachten, bakken en opeten was alles wat in die situatie nog mogelijk was. Het jonge veulen is gisterenavond door een granaatscherf getroffen, toen het vanuit de wei naar de stal werd gebracht. Deze morgen blijkt het veulen zoveel bloed verloren te hebben dat mijn opa besluit het veulen te laten slachten.
Bevrijding 24 november 1944. ”In een keer staan de bevrijders in de keuken op De Boos”, vertelt Mie van tante Mina. “Ze zitten van boven tot onder, onder vuil en modder. Drijfnat. Ze zijn jong, niet ouder dan wijzelf zijn. Weet je wat vreselijk is? We verstaan hen niet. Ze spreken een andere taal. Daar staan we en weten niet wat we tegen onze bevrijders moeten zeggen. Een vreemde ervaring”. De eerste avond van de bevrijding wordt kennis gemaakt in de keuken van De Boos. Bij gevaar duikt iedereen in de kelder. Warme chocolade melk gaat rond. Dit zal iedere avond zo zijn. Niemand verstaat een woord. Met gebaren moet duidelijk gemaakt worden wie, wie is. En hoe oud? Irma en Koen - er wordt gewezen - zijn dat lovers? - er worden kus bewegingen gemaakt. Iedereen heeft plezier, allen lachen. “Zelfs vader lacht mee”, vertelt Irma. Het is niet zijn gewoonte met dit soort gebaren te lachen. Sjeng haalt een kist appels uit een silo waar hij voorraadkelder van gemaakt heeft. Hij spoort de soldaten aan om te nemen. Met gebaren maakt hij duidelijk; “Steek ook je zakken vol. Er is genoeg.” Ze zijn echt bevrijd. Naderhand zullen Louis Billekens en Frans van Koepen als tolk optreden. Zij spreken Engels.
4
De Kelder De Boekend ligt door de bevrijding in de frontlinie. Granaten en bommen zijn nu schering en inslag. Op de halve hectare grond waar de boerderij van ome Sra en tante Mie, de buren van De Boos, in ligt worden na de oorlog 25 granaat inslagen geteld. Al deze inslagen maakt het wonen daar onveilig. Tevens heeft hun kelder een houten dek. Je slaapt er volledig onbeschermd. De schuur is na een voltreffer al ingestort. De kelder van De Boos heeft dikke muren en een betonnen dek op de kelder, nu ook nog gestut door eikenhouten planken en palen. Vanzelfsprekend: het hele gezin komt bij oma in de kelder bivakkeren. Het is vol en druk in de huiskelder alleen al door alle kinderen. De mannen slapen in de spiekerkelder. De tantes slapen boven en als het daar te gevaarlijk wordt komen ze naar beneden. Het huis is druk en onrustig. Er is angst om in brand geschoten worden. Buiten voor het kelderraampje liggen zakken met kiezel en zand om granaatscherven tegen te houden. Een voltreffer is op de uitstekende punt van de stoep terecht gekomen, drie meter van de muur. Het glas springt uit het kelderraam. Mijn zusje Mia begint te huilen, glasscherven zijn in haar bed terechtgekomen. Ik realiseer me, als kind, helemaal niet dat een voltreffer onze gestutte kelder als een lucifersdoosje in elkaar had kunnen drukken. Compleet vernielen. Ook heb ik me toen niet afgevraagd, hoe we dan nog uit deze puinhoop hadden moeten kruipen, als dat nog mogelijk was geweest. Buiten hoor ik het zoemende geluid van inslaande granaten en binnen voel ik een gespannen onrust. Niet alleen door de fluistertoon waarop de bezorgde tantes spreken, maar ook door het gehaaste heen en weer lopen op de stenen keldertrap. Het is een onwezenlijk onrustig. Er hangt een voelbare spanning in deze te volle ruimte. Als ik ‘s morgen uit de kelder boven kom, kan ik vanaf de trap naar de zolder, de lucht zien. Eerder was die trap een schemerdonkere plaats waar overtollige laarzen en schoenen stonden, waar je op de tast je weg moest vinden om je nek niet te breken. Nu is het er klaarlichte dag. Tante Mien geeft me stiekem een rondleiding door het verwoeste huis. De zolder ligt bezaaid met stuk gevallen dakpannen. Het dak is voor een groot deel verdwenen. De keukenschoorsteen is weg. In de beste kamer is de grote spiegel boven de haard naar beneden gevallen en heeft de twee kristallen luchters en de klok op de schoorsteenmantel in de val meegenomen. Oude erfstukken. De lichtgroene bekleding van de stoelen is doorzeefd met granaat splinters, sommige stoelen missen een poot, anderen een deel van de rugleuning. Ik kan me herinneren dat ik het jammer vond dat de beste kamer, die ik zo mooi vond, volledig vernield was. Zo mooi heb ik deze kamer nooit meer terug gezien. Koen van Beeks vertelt: “Als Sjeng en ik ‘s morgens uit de Spiekerkelder kruipen, ligt op de hoek van Hoeve Marie een dode soldaat. We schrikken. Dit is de eerste dode die we zien”. Twee gewonde soldaten zijn tegen de gevel van de Boos aangekropen, ze worden op carriers weggedragen. Koen en Sjeng helpen mee. “Ik had ook graag meegeholpen” zegt Irma,” ik mocht van de soldaten niet eens kijken. Het was te erg”.
EVACUEREN NAAR HELDEN De Boekend in de frontlinie Oma is verschrikkelijk bang voor de bommen en granaten en wil naar Egchel gaan. Opa wil blijven.”want”, zegt hij,”ik wil hier niet alles weg laten halen” Angèle, Irma en Mien blijven ook evenals de familie In het Zand en Koen.”Ieder kan dat vrij kiezen”, vertelt Irma. “ Je oma en Tonny, jij en je zus en broer, gaan naar Egchel”. Ook wordt besloten de paarden zondag naar Egchel te brengen. Schuur en stallen bieden te weinig bescherming als het erop aan komt. Het is 25 november.
5
Vertrek Op zondagmorgen heerst er een opgewonden bedrijvigheid op De Boos .In de stallen worden de twee merries opgetuigd en Kanter, de hengst, krijgt zijn witte hoofdstel aan. In alle verhalen wordt dit er als bijzonderheid bij vermeld. Op de stort wordt ijverig gewassen, haren geknipt, de baarden geschoren. Daar is het de laatste dagen in de spiekerkelder niet van gekomen. Haarie had in het verleden last van gehad van baardworm. Hij had de Engelse soldaten al een keer om metskes gevraagd en ze hadden hem matches(lucifers) gegeven. Daar hadden ze vreselijk om gelachen. Sjeng is opgetogen en gelukkig dat hij naar bevrijd gebied gaat. Niet langer vastzitten op de zolder of in de benauwde kelder. Irma poetst zijn laarzen. Zijn rijbroek en z’n blauwe coltrui komen weer voor de dag. Zijn zwarte bos krullen wordt geborsteld en gekamd “Hij ziet eruit om door een ringetje te halen” vertelt Irma. Dan vertrekken de twee broers. Sjeng leidt de twee merries en Haarie de hengst. “We staan op de plaats nog even bij hen”. zegt Koen van Beeks “Ik zie hen nog weglopen”.
Ann van tante Mie Ann van tante Mie, Mevr. Smits Berden bezoek ik in Kessel. Ze bewoont daar een fantastisch mooi huis aan de rand van de Maass. Ze ontvangst me enthousiast en open, ouderwets gezellig. Een moeder voor haar familie begrijp ik uit haar verhalen. Als ik vertel dat ik de volgende afspraak met Pierre Peeters heb, de knecht van haar thuis vroeger geeft ze meteen een pak zelf gebakken wafels voor hem mee. Ome Sra en tante Mie gaan met hun kinderen naar tante Wies op Dekenshorst in Helden. Oma en tante Tonny sluiten zich wel bij hen aan maar gaan naar mijn ouders in Egchel. Mijn broer Wiel weer in de kinderwagen en Mia op het plankje voorop de kinderwagen. Ik ga te voet. Ann kan zich niet herinneren dat Oma en ook wij bij hun groep hoorden. “Pap loopt voorop” vertelt Ann van tante Mie “mam erachter. Allebei hebben ze een kind op de fiets. Sef, de kleinste, in de kinderwagen. Op Achter-Kockerse slaat de kinderwagen om. Sef en de “schinken”, die mam op de bodem van de wagen heeft liggen, rollen over de grond . Pap kwaad. Een van ons moet nu vooraan de wagen trekken. Eerder hadden we een kinderwagen met grote wielen. Bij de geboorte van Gon kochten mijn ouders een nieuwe, in de oude hadden genoeg kinderen gelegen. De nieuwe, wit met kleine wieltjes, was heel luxe, maar erg onpraktisch in deze situatie”,concludeert Ann. ”Toen de televisie steeds weer beelden over lange rijen mensen in Joegoslavië liet zien, zag ik ook weer de lange rij mensen over de weg in Kockerse trekken”. Vertelt ze “De Boekend loopt leeg”. Een lange stoet mensen trekt via de Bakhei naar de brug over de beek in Kockerse. Daar is door de Schotten een controle post ingericht. Laten ze ons er wel doorheen? Er hangt ongewisheid in de lucht! Is het de bedruktheid over het afscheid en vertrek of onzekerheid over waar we terecht zullen komen? Het beeld wat me daarvan is overgebleven, is de ouderwetse tekening van de hemelpoort waar alle mensen naar op weg zijn. Toen ik daar een tijd geleden nog een keer ben gaan kijken was de overkant van de beek minder hoog dan ik hem van toen in gedachten had. Chrit Klerken vertelt:”Ik ben daar ook voorbij gekomen met vader, moeder en het hele gezin. Ik weet alleen niet of het zondag of maandag was. Mijn vader met zijn gereedschapskist op zijn nek. Wij zijn in Maasbree terecht gekomen”. We konden ons allebei het donkere regenachtig weer van die dag nog goed herinneren. Plotseling is ome Sra iets vergeten en moet terug. Ik kan me niet herinneren wat hij vergeten was. Waarom hij terug wilde. Wij wachten. Hij mag echter niet terug naar De Boekend door de controle. Dus gaat de karavaan verder.
Sra Walraven Op zoek naar de plek waar Sjeng verongelukt is bel ik Nellie Mulders. Zij weet alles over de oorlog en Maasbree, heeft men mij verteld. Zij zegt mij:“Je moet dan bij iemand van de
6
familie Walraven zijn.“Hun vader had een klompenfabriek tegenover de plaats waar het gebeurde. Zij maakt voor mij die afspraak met Sra Walraven. Het is al donker als hij thuis komt van het vrijwilligers werk. We zullen een andere keer ter plekke gaan kijken, spreken we af. Hij legt alvast uit. In juli 1944 legt een groep Duitse soldaten een mijnenveld aan op het punt waar het Grooswegje en Schorweg elkaar kruisen in Maasbree. Het kruispunt ligt in een vlak van 20x50 meter. De mijnen worden in die rechthoek gelegd. Langs de randen van de wegen worden ook landmijnen ingegraven,10 centimeter onder de grond. De smalle veldwegen zelf worden intact gelaten. Als je op de weg blijft zal je niets gebeuren Na de zomer en de regen van de herfst kon iemand die op de hoogte was, nauwkeurig zien waar de mijnen lagen, de grond erom heen was ingeklonken en tekende de plaats van de mijnen nauwkeurig af. Bovendien markeerde een wit lint de rechthoek. Deze rechthoek lag juist voorbij het punt waar mijn familie de moestuin had. Ons huis stond aan de overkant van de weg
Sjaek Walraven Via de telefoon ben ik van Sra Walraven bij zijn broer Sjaek in Haelen terecht gekomen. Hij is een paar jaar jonger en heeft een stalen geheugen. Op zaterdagmorgen spreek ik met. Hij blijkt ook in een prachtige bungalow te wonen in de Keverbergstraat. Zijn vrouw doet de zaterdag boodschappen op dat moment, hij heeft alle tijd. Hij begint te vertellen hoe hij zich heeft opgewerkt en is daar trots op. Hij begint zijn verhaal over de oorlog. “Om zes uur in de morgen, op 22 november 1944, wordt bij ons op de deur geslagen, vertelt hij. Iedereen verstijft. Kinderen en volwassenen hebben die nacht in de kelder geslapen. Moeder besluit naar de deur te gaan, omdat vader en de oudste zoon ook onderduikers zijn . Een Duitser staat voor de deur. Hij praat onverstaanbaar i en gehaast. Zij verstaat hem niet. “De weg naar het Rooth?!” begrijpt ze uiteindelijk. Deze “Pruus” heeft zojuist de markering om het mijnenveld weggetrokken. Nu probeert hij van hier op een veilige manier naar het Rooth te komen. Hij is bang en durft niet rechtdoor de. boomgaard te gaan begrijpt ze. Hij vraagt een veilige weg om daar te komen. Moeder wijst hem de Sevenumseweg “Daarna links” zegt ze. Angstig vraagt hij haar: ”Tommies?, Tommies?” richting Maasbree wijzend. Moeder weet van niets en haalt de schouders op, schudt nee met haar hoofd. Daarna rent hij weg. Het witte lint om het mijnenveld ligt er slordig en gekronkeld omheen. Dit was hier zijn laatste opdracht. (Ik weet intussen uit beschrijvingen hoe deze plaats eruit gezien moet hebben. Het merkwaardige is dat ik me uit eigen herinnering alleen het vuile witte lint kan herinneren. “Toen wij om half negen opstonden, zagen we in onze boomgaard bij de heg een tank staan”. “Daar keek ik tegenop als tegen een burgemeester” gaat Sjaek verder. “Er stonden allemaal Engelsen omheen, we wisten niet waar ze zo plotseling vandaan gekomen waren”.Een soldaat vroeg me: “Sigaret, sigaret?” en hij gaf me een pakje Gold Flake. Ik was netjes opgevoed en pakte er een uit, maar hij zei: ”no, no, for you”. “Nou ,ik had al maanden eigen teelt zitten snijden en nu een héél pakje Gold Flake. Ik heb me suf gerookt die dag”. Op zondag zaten we altijd in de beste kamer. Het moet rond 11 uur geweest zijn. Ik hoorde een vreselijk harde knal. De ruiten rammelden in de ramen. Ik dacht “Dat is een mijn” en ik rende naar buiten. Een hengst galoppeerde over de weg. Los, omdat een scherf van de ontplofte mijn, zo bleek later, de teugel had doorgesneden. Een man rende achter die hengst aan met de teugel in zijn hand maar zonder paard. Hij roept naar de omstanders: “Kijk naar Sjeng, kijk naar Sjeng! Ik sta intussen met uitgespreide handen midden op de weg, om de hengst tegen te houden. De man die achter die hengst rent roept: ”Laat hem lopen. Hij bijt. Pas op hij bijt”. Ik blijf staan en als de hengst bij me is, mindert hij vaart, stopt en laat zich pakken. Ik geef hem terug aan zijn baas. Soldaten hebben Sjeng van het mijnenveld gedragen, op een brancard gelegd en bij ons voor het huis op de weg neergezet. Daar heb ik hem gezien. Heel natuurlijk, met zwart golvend haar. Hij droeg een blauwe coltrui met zo’n kleine ritssluiting met bolletje, zijn
7
donkere ogen stonden open. Ik zie dat hij dood is. Hij zwijgt en slikt nog even als hij dit vertelt. Ik was toen 16. Hij was de eerste dode die ik zag. Ze hebben een grijze deken over zijn benen gelegd. Ik stond erbij toen kapelaan v.d. Sterren hem bediende. Daarna hebben ze hem naar het lijkenhuisje op het kerkhof gebracht. Hoe kon dit ongeluk gebeuren? De wegen waren slecht, heel slecht en smal,helemaal stuk gereden door de militaire jeeps en auto’s. De Lange Hei was een aanvoerweg voor het front in Horst. “Zo moet het gekomen zijn, heb ik het horen vertellen” zegt Sjaek “Er kwam een jeep van De Lange Hei af . Hij moet het tweetal met de drie paarden tegen gekomen zijn. Haarie met de hengst voorop Sjeng met twee jonge merries er achter”. “Zij moeten met die drie paarden uitgeweken zijn”. Uitwijkend, moet een van de merries op een mijn gelopen zijn. De tweede merrie geschrokken en schichtig geworden door de explosie van de eerste, veroorzaakt een tweede explosie. Zo moet het gebeurd zijn, zeggen ze. Zo heb ik het horen vertellen De paarden en ook het lint zijn er nog lang blijven liggen”.
Het uitgestelde bericht Pierre Peeters. Pierre Peeters is knecht bij Ome Sra en Tante Mie, de buren van De Boos. Pierre voelt zich in de oorlog een buitenstaander in De Boekend voor hem een onbekend gehucht. Hij neemt vaak moeilijke karwijen op zich, alleen al om erbij te horen. Zoals het bericht van het ongeluk naar De Boos brengen. Samen met Haarie en de paarden gaat hij naar Dekenshorst. Hij zal die nacht bij Haarie geslapen en vraagt zich nu achteraf af, was Haarie getraumatiseerd? In die dagen praatte je niet makkelijk over persoonlijke ervaringen. Zij hadden dat ook gezwegen. Hij zal op Dekenshorst blijven tot na de bevrijding van Blerick. Hij zal wel naar de begrafenismis van Sjeng gaan bij de zusters in de kapel op dinsdagmorgen. Ik bezoek hem in Roggel, Grote Laak. Hij woont daar bij zijn zoon en zijn gezin in het voorhuis van de oude boerderij. Na de begrafenis van Sjeng op dinsdagmorgen vroeg Sra me of ik nog eens naar De Boekend wilde gaan om wat spullen voor de kinderen op te gaan halen Ik ben met de fiets naar Kockerse gegaan. De Engelsen lieten me daar niet door. Ik ben teruggegaan naar Dekenshorst. Avonds deed ik een tweede poging. Dat Lukte. Eerst ben ik de koe van Sjeng Klerken gaan voeren. Daarna ben ik naar De Boos gegaan. Daar heb ik op de schuifdeur van de stal geklopt. Binnen vroegen ze: ”Wie is daar?” “Pierre Peters” zei ik . Direct komen de jongens van In het Zand : “Wat is er met Sjeng?” Tren van Moasen, een buurjongen, is die zelfde dinsdagmiddag op het veld geweest. Jeer en Sjeng van Tante Mina waren met Koen van Beeks groenvoer aan het plukken voor het vee op De Boos. Tren had meegeholpen toen de soldaten Sjeng van het mijnenveld hadden geraapt, vertelde hij. Ook had hij beloofd dit bericht bij De Boos te gaan brengen. Tot nog toe had hij dit niet uitgevoerd. Als Koen een van de drie groenvoerplukkers dit bericht hoort. zegt hij : “ Ik wil dit niet meemaken. Ik blijf niet. Later zal hij eraan toevoegen:”Ik durfde er niet meer heen -leed in de tent- dat weet je. Je schrikt je rot als je dat hoort. We stonden alle drie als aan de grond genageld op dat veld”. “Ik ging pleiten. Ja, de andere hadden daar wel begrip voor. Ik liep rechtstreeks door het “Maosebuske”(een klein bosje) naar huis. Ik durfde niet meer naar De Boos terug” Ook Louis van Graadjes Sjang(Grubben) beloofde op maandagavond , de dagvoor de begrafenis het bericht naar De Boos te brengen en de familie de gelegenheid te geven om dinsdagmorgen naar de begrafenis te gaan in Maasbree. Die maandagavond vond hij een soldaat met jeep bereid om naar De Boekend te rijden. De beschieting met granaat vuur vanuit de overkant van de Maas was zo hevig geweest dat de chauffeur niet verder had durven rijden. Bij het Jozefkapelke had de soldaat de jeep gekeerd
8
en ze waren onverrichter zaken naar Maasbree teruggekeerd. “Ja, ik ben mee terug gegaan”. Zo vertelde hij. Liet hij dit klinken als een excuus?
De BOOS Irma In Meerlo zit tante Irma tegenover me aan de keukentafel. Tante Irma, niet meer de slanke Den( meisje) van vroeger maar ze ziet goed uit, ook nu vallen de prachtig gekozen kleuren van haar jurk op, zoals vroeger ook altijd. In augustus van het afgelopen jaar is ze 77 geworden. Ik heb haar gevraagd of ze me nog eens wil vertellen waar en hoe ze het bericht hoorde dat haar broer Sjeng op die mijn gelopen was. ” Sjeng en ik waren de jongste in ons gezin van tien kinderen”,begint Irma, “Ik was het jongste, het “Sjerkukske” noemde mijn vader me altijd. Alle goede dingen, die zij nog over hadden, zei hij, waren aan mij gebruikt. Ik was toen 18 en Sjeng kwam boven me, we hadden het vet samen”. “Het verhaal vertel ik niet graag”, gaat ze verder,” het doet nog steeds pijn als ik me voorstel hoe het allemaal gebeurde. Of ik het opnieuw meemaak en dat doe ik niet graag”. ”Jeer, de knecht van Mie, komt ’s maandag pas (dit moet dinsdag zijn, J.V.) met het bericht, dat Sjeng op zondagmorgen verongelukt is. Hij stelde dit een dag uit. Hij durfde niet eerder.” In haar stem klinkt nog steeds boosheid en verontwaardiging over dit uitstel. Ook de manier waarop hij het deed: “Hij maakte de deur zo half open, stak zijn hoofd naar binnen en zegt:” “Sjeng is verongelukt”” en smeet de deur weer dicht “. Alsof hij een bom in huis gooide. “In een keer alles weg”. “Vader, als het ware om tijd te winnen, roept hem terug“. Kun jij het je voorstellen? ”Jeer komt terug. Na zijn verhaal gaat vader naar de kelder”.”Ik hoor dat hij huilt maar durf niet naar hem toe te gaan”. “Ik durf hem niet te gaan troosten. “Ik bid dat hij niet gek wordt”. Na zoveel jaren is haar droefheid weer voelbaar. Haar gezicht verandert, haar trekken worden zachter. Na een pauze waarin ze de oude emoties wat wegslikt vervolgt ze: ”Later ben Ik kwaad op moeder geworden, dat ze wegging en vader alleen achter liet. “Zij zat intussen ver achter het front met de ongetrouwde Vestjens-oompjes te kaarten, “hogen en kruisen”, ze was te bang om terug te komen.” “Vader bleef maar treuren en na verloop van tijd heb ik hem gezegd: “Vader, U bent een zoon verloren, dat is heel erg, wij hebben ook een broer verloren”. Verontschuldigend voegt ze eraan toe “Je moet niet denken dat het eenvoudig was dit tegen vader te zeggen. De anderen durfden dat niet. Ik alleen als het moest”. Pierre is die nacht blijven slapen. ‘s Morgens vroeg is hij weer vertrokken Je kon alleen maar vroeg in de morgen door de wachtpost op Kockerse.
OMA MARIE Jack Walraven kwam na de oorlog altijd op woensdag in De Boekend om de boodschappen voor de Edah op te nemen, op vrijdag bracht hij de bestelling rond met de bakfiets. “Op De Boos” zegt hij, “zat dan altijd een oude grijze oma haar rozenkrans te bidden. “Angèle, haar dochter, gaf mij de boodschappen voor de komende week op”. “Ik zei oma een keer dat ik bij het ongeluk van Sjeng was geweest”. “Ze deed of ze het niet hoorde of hoorde ze het niet?” Was ze afwezig? In zichzelf gekeerd, bezig met haar rozenkrans? “Moeder heeft daar nooit iets over verteld” zegt tante Irma . “Ze heeft dit altijd voor haarzelf gehouden”. “Ze was gesloten”. “Oma was “gruets”, trots zegt Ann van tante Mie. “Als de burgemeester haar dat gevraagd had, had ze wel een antwoord gegeven, maar aan de jongen van de Edah dat deed ze dat niet”. Tante Tonny zegt:”Het was een droevige tijd” Dan houdt ze op. Ze heeft er geen woorden voor. Oma is 64 als ze met twee dochters Mie en Tonny en hun familie te voet voor evacuatie naar Helden loopt. Er is geen verhaal over het afscheid op De Boos. Mijn opa was in alle
9
verhalen over afscheid nemen altijd in de stallen, de schuur in ieder geval “ergens weg” als er afscheid genomen moest worden. Al las Ik dat dit in de boeren cultuur zo hoorde, als dochters afscheid namen van hun ouderlijk huis na hun trouwen, de vaders altijd “weg” moesten zijn. Deze verhalen zijn over mijn grootvader ook bekend. Hoe heeft opa Wullem dit bij dit afscheid gedaan? Heeft hij zijn Marie omhelst? Gekust? Een traan gelaten. Het wordt niet verteld. Daags na het ongeluk zal ze de plaats passeren waar Sjeng, haar jongste zoon, een dag eerder is verongelukt. Op die plaats krijgt ze een brief van de Engelsen. Daarmee zal ze naar pastoor Nabben gaan. Hij zal haar uitleggen wat er gebeurd is. Ome Sra is dan bij haar. Over dit onderhoud wordt nergens met geen woord gerept. Er is ook geen verhaal over haar gemoedstoestand. Tante Mie of tante Tonny hadden ook met hun moeder naar de pastoor kunnen gaan , er is geen verhaal over het overleg hierover. De twee zussen gaan wel naar hun jonge broer kijken. De eerste keer als ik tante Tonny er naar vraag is haar antwoord een lange stilte. ”Het was een droevige tijd” vervolgt ze na een tijdje, het was er schemerig donker waar ze hem hadden neergelegd hadden”. “Hij lig onder een grijs grauwe deken. De verminkingen worden er door bedekt. “Alsof hij slaapt” had ze tegen haar zus Mie gezegd “maar wel erg bleek” . “Met zijn prachtige zwarte krullen” had zij geantwoord. Over oma geen woord. Als opa half december oma in Helden komt halen, zullen ze elkaar in de armen ”vallen”, zal mijn moeder zeggen:“brullend als twee gewonde dieren”.
OPA WULLEM “Ik kan het me maar vaag herinneren”, zegt Mie van tante Mina ”Ik durfde ook niet goed te kijken. Ik hield me plotseling weer op een afstand, zo leek het wel “die van de Boos” met Ome Wullem samen, stonden op de plaats, hielden elkaar vast en stonden te huilen. Dat was op dinsdag. Zondag drie december was Blerick bevrijd. Haarie kwam die dag terug, “Ik zag dat vader Haarie bij de hals pakte”, zei Tante Irma. “dat had ik nog nooit eerder gezien.( Ik denk dat de uitdrukking “bij de hals pakken iets betekent als “omhelzen” “Ome Wullem en Haarie hadden altijd goed met elkaar op kunnen schieten. Na de dood van Sjeng leek het of die twee ruzie hadden. Ome Wullem was door de dood van Sjeng veranderd. Hij had verschrikkelijk veel leed dat hij z’n enige zoon verloren had, dat hij de anderen bijna moetwillig het veld instuurde om groenvoer voor de koeien te gaan plukken, tussen de granatenregen door. Om ze ook de dood in te sturen? Zo leek het. Haar broers Sjeng en Pierre en anderen moesten datzelfde doen of ook hun levens in zijn ogen geen zin meer hadden”. Ook zal verteld worden dat mijn grootvader de komende maanden in de bossen van de Veegtes zal ronddwalen om daar in de door de oorlog beschadigde bossen, de beschadigde bomen te tellen, te inspecteren? Om te treuren, wie zal het zeggen? Naderhand hebben zijn kinderen zich wel eens afgevraagd of ze hem niet teveel alleen gelaten hebben. Daags na de verjaardag van zijn zoon Sjeng op 23 februari gaat hij naar Maasbree om daar het graf van zijn zoon en ook van zijn nichtje van Betsie van Bookender te betalen. Op 27 juni 1945 sterft opa aan een blindedarmontsteking. Er was nog geen penicilline in die dagen
TONNY EN LOUIS Als voorbereiding voor de viering van hun vijftigste huwelijksverjaardag heb ik een afspraak met oom Louis en tante Tonny. Het is Juni 1997. Hun tuin ligt er helemaal getrimd en zon overgoten bij als ik aankom. Alles is klaar om hun gouden bruiloft te vieren. Het gouden paar drinkt koffie op het terras samen met de man die hun met het onderhoud van de tuin geholpen heeft. Ze genieten van de gedane arbeid. Ik kan me niet meer herinneren, hoe we plotseling bij deze oude, pijnlijke herinnering terecht kwamen, maar het gebeurde zoals vaker op gelukkige momenten, pijnlijke ervaringen opduiken en zich met de goede verbinden en deze verdiepen. De Engelsen hadden Sjeng
10
van het veld afgehaald. Een been was achtergebleven.“Het been van Sjeng had er al een hele tijd gelegen” vertelde Jack Walraven. Louis Grubben kwam in die tijd vaker vragen om de “hutsels”, kopstukken van de dode paarden die bij hun, als het ware voor de deur lagen. Mijn vader maakte zich daar kwaad over. Hoe vaker Louis daarvoor kwam, hoe kwaaier mijn vader werd, dat het been er nog steeds lag. Louis kreeg dan flink op zijn donder. Mijn vader zei: ”Zorg eerst dat zijn been in gewijde grond komt dan kijken we daarna verder”. Louis vrijde toen met Tonny van De Boos. Louis was pastoor Nabben gaan vragen of hij dit kon doen. Pastoor had hem gezegd dat het niet verstandig was zijn leven nodeloos in gevaar te brengen. “Teveel mensen zijn al omgekomen”, had hij gebromd. Louis besluit het toch te doen. Wat zijn doorslaggevende motief geweest is? Hij legt het verder niet uit. Nu staat hij van de bank op waar hij zit en wijst: “Hier is de weg en daar, hij wijst een paar meter verder ligt het been. Een paar passen van de weg af. Alles is er modderig en smerig. Ook de dode paarden liggen er nog en ze stinken. Voorzichtig ga ik in de voetstap staan die de soldaten in de modder hebben achter gelaten, toen ze Sjeng meteen na het ongeluk weghaalden. Ik ga in de eerste voetstap staan, ik heb een juten zak onder mijn arm, stap voor stap doe ik het. Ik pak het been op en doe het in de zak. Dan stap na stap achteruit tot ik weer terug op de weg ben. Iets van de spanning van toen wordt zichtbaar in het voorzichtig vooruit en achteruit lopen. Hij legt de denk beeldige zak met het been op het kleine muurtje van het terras. Hij is aangedaan, zie ik, als hij weer op de bank zit. Heeft iemand gezien dat u het deed? vraag ik hem “Nee, niemand is me daar erkentelijk voor geweest” zegt hij mistroostig. De klacht wordt onschadelijk gemaakt door Tonny: “ Ik stond er zelf bij”, zegt ze “ toen vader je hiervoor bedankte”. Ze krijgt gelijk , z’n schoonvader had hem bedankt. Ze hadden in de grote keuken gestaan. Zijn schoonvader met tranen in zijn ogen. “En ik dan” vraagt zij en knijpt hem in zijn arm
11