Strijd om Oorlog Theorie en praktijk van standpuntontwikkeling over gewapende interventie binnen politieke partijen, toegepast op GroenLinks
Scriptie begeleid door het Centrum voor Conflictstudies
Marije Cornelissen 920711
Juni 2005
Inhoudsopgave Samenvatting
3
Voorwoord
6
1. Inleiding
7
Deel I: standpuntontwikkeling
9
2. Hoe worden standpunten binnen politieke partijen ontwikkeld? 2.1. standaardtheorieën over besluitvorming binnen politieke partijen 2.2. stadia van standpuntontwikkeling 2.3. groepen in een politieke partij 2.4. de arena’s van politieke standpuntbepaling
9 9 10 11 12
3. Hoe worden standpunten in GroenLinks ontwikkeld? 3.1. standpuntontwikkeling in GroenLinks 3.2. groepen in GroenLinks
14 14 15
Deel II: standpuntontwikkeling over gewapende interventie 4. Hoe worden standpunten over gewapende interventie ontwikkeld? 4.1. het debat over interventie in de Verenigde Naties 4.2. de traditie van ‘Rechtvaardige Oorlog’ 4.3. de criteria van Rechtvaardige Oorlog 4.4. de criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op Kosovo
18 18 18 21 22 24
5. Hoe worden standpunten over gewapende interventie in GroenLinks ontwikkeld? 28 5.1. de wortels van de Groene beweging 28 5.2. de algemene standpunten van GroenLinks op het gebied van vrede en veiligheid 30 5.3. de toepassing van de algemene standpunten van GroenLinks over vrede en veiligheid in concrete gevallen van interventie 39 5.4. de toepassing van de criteria van Rechtvaardige Oorlog op het standpunt van GroenLinks in concrete gevallen van interventie 42 Deel III: De ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks in twee cases
45
6. Kosovo: door de gong gered 6.1. verloop van het debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo 6.2. analyse van het debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo
45 45 59
7. Afghanistan: niet tegen, maar ook niet echt voor 7.1. verloop van het debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan 7.2. analyse van het debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan
63 63 70
8. Conclusie
75
Literatuurlijst
77
Figuren, boxen en tabellen
80
Bijlagen
81
Bijlage A: Verslag gesprek met Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas, 24 mei 2005
81
Bijlage B: Samenstelling en werkwijze denktank Responsibility to Protect
95
Bijlage C: Artikel De Helling
97
Bijlage D: Standpunt over vrede en veiligheid in GroenLinks verkiezingsprogramma’s
2
101
Samenvatting GroenLinks bestaat nu 15 jaar. De partij, een samenvoeging van vier klein-linkse partijen, deed voor het eerst aan de Tweede Kamerverkiezingen mee in 1989. Sindsdien hebben er een aantal gewapende interventies door de internationale gemeenschap plaatsgevonden, zoals de eerste Golfoorlog en NoordIrak in 1991, Bosnië tussen 1993 en 1995, Kosovo in 1999, Afghanistan in 2001 en Irak in 2003, waarvan een paar de gemoederen hoog deden oplopen binnen de partij. Met name over Kosovo en Afghanistan is heftig intern gediscussieerd. In theorie zou er echter geen interne discussie moeten hoeven plaatsvinden over de standpunten van GroenLinks. In de statuten wordt bepaald dat het congres in een verkiezingsprogramma het algemene standpunt vaststelt, de fracties dit standpunt vervolgens toepassen in de praktijk en daarover verantwoording afleggen op het eerstvolgende congres. De enige momenten dat interne discussie statutair zou kunnen plaatsvinden is bij het vaststellen van het verkiezingsprogramma, en bij de afweging of de fracties zich hier al dan niet aan gehouden hebben. De praktijk is weerbarstiger. Standpuntontwikkeling in GroenLinks is een dynamisch proces waarin allerlei leden en groepen leden zich mengen. Niet alleen achteraf, maar ook terwijl het standpunt tot stand komt. Dit levert binnen de partij soms een verhitte discussie op, met name waar het gaat om gewapende interventie. De vraag is hoe deze interne standpuntontwikkeling in zijn werk gaat. De probleemstelling voor dit onderzoek is dan ook ‘hoe worden standpunten over gewapende interventie binnen GroenLinks ontwikkeld?’ De dynamiek van standpuntbepaling Vanuit de twee standaardtheorieën over standpuntbepaling in politieke partijen valt de dynamiek van deze ontwikkeling niet te verklaren. De rationele keuzetheorie gaat ervan uit dat partijen als enig doel hebben om zoveel mogelijk stemmen te trekken. In deze theorie hebben partijen de neiging op te schuiven naar het midden van het politieke spectrum om meer kiezers aan te spreken. Volgens de politiek-sociologische benadering draait een partij om het behartigen van de ideologische belangen van zijn sociale doelgroep. Dit zou betekenen dat standpunten van een partij alleen zouden kunnen wijzigen als de doelgroep van de partij verandert. In de praktijk is hier echter niet altijd sprake van. Het wijzigingen van een standpunt heeft niet altijd te maken met een verandering in de omstandigheden van de doelgroep, of met een keuze voor een andere doelgroep. Bovendien behartigt een partij niet altijd de belangen van zijn leden of kiezers. Het grote probleem met beide theorieën is dat ze een politieke partij als een eenheid beschouwen, waarvan de gedragingen vanuit één motief te verklaren zijn. Rosa Mulé heeft een theorie ontwikkeld waarin ze de dynamiek van de standpuntbepaling van een politieke partij verklaart uit het feit dat een partij geen eenheid is, maar een organisatie waarin interne discussie plaatsvindt tussen verschillende groepen. Deze groepen zijn afhankelijk van elkaar en hebben gedeelde maar ook tegengestelde belangen. De uitkomst van dit interne debat bepaalt de richting waarin het standpunt zich ontwikkelt. Standpuntbepaling over gewapende interventie De meningen over gewapende interventie verschillen, en niet alleen in GroenLinks. Sinds de jaren vijftig is vooral in VN-verband veel debat geweest over wanneer een interventie al dan niet gerechtvaardigd is. Een manier om dit te bepalen zijn de criteria van Rechtvaardige Oorlog. Deze criteria zijn al in de vijfde eeuw na Christus opgesteld, maar nog steeds toepasbaar op hedendaagse interventies. In het kort zijn de principes van Rechtvaardige Oorlog dat een oorlog alleen rechtvaardig is als hij met een rechtvaardig doel en de juiste intenties, door een legitieme autoriteit, als laatste redmiddel op een proportionele wijze met een redelijke kans op succes wordt gevochten, waarbij de burgerbevolking wordt ontzien. Overigens kunnen de meningen over de toepassing van deze criteria in een concreet geval flink verschillen. In GroenLinks is door de jaren heen het standpunt over gewapende interventie meegegroeid met de interne discussie over concrete gevallen. Een interne discussie leidt tot een standpunt in een verkiezingsprogramma, dat moet worden toegepast in een concreet geval, dit levert weer interne discussie op en deze interne discussie wordt weer gereflecteerd in het volgende verkiezingsprogramma. Zo is GroenLinks gegaan van een zeer algemeen geformuleerd standpunt over
3
conflictpreventie in 1990 tot een aantal uitgewerkte criteria waaraan een geval zou moeten kunnen worden getoetst. In de praktijk blijkt echter dat als het standpunt van GroenLinks in een concreet geval vergeleken wordt met het vigerende verkiezingsprogramma, er geen consistente lijn te ontdekken is. Een voorbeeld is de voorwaarde van een VN-mandaat. GroenLinks heeft echter twee keer een interventie gesteund waarvoor zo’n mandaat niet bestond, in Noord-Irak en Kosovo, en een interventie niet gesteund waar wel een mandaat voor was, in Irak in 1991. GL tegen Irak 1991 (dreigende) genocide VN-mandaat Burgers centraal Aantal criteria
GL voor Noord-Irak 1991
GL voor Bosnië ‘93-‘95 3
1
2
GL voor Kosovo 1999
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 ()
1
(1)
0
Hoofdstuk 5, tabel 3: belangrijkste criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Een reden hiervoor kan zijn dat de criteria die GroenLinks in zijn verkiezingsprogramma stelt aan interventies direct volgen uit de manier waarop de partij veiligheid op wereldschaal het liefst zou willen waarborgen. In de ideale wereld volgens GroenLinks is het mondiale veiligheidsbeleid volledig gericht op conflictpreventie en spelen de Verenigde Naties (VN) de hoofdrol in de uitvoering daarvan. De veiligheid in de Europese regio wordt daarbij door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) gewaarborgd. Als conflictpreventie op de juiste manier plaatsvindt hoeft er in principe niet meer geïntervenieerd te worden, behalve bij hoge uitzondering. In de criteria voor interventie in het verkiezingsprogramma staat daarom dat er een VN-mandaat nodig is voor interventie en dat er sprake moet zijn van een (dreigende) genocide. Het mondiale veiligheidssysteem is echter niet zo ingericht als GroenLinks dat graag zou willen. Concrete praktijkgevallen voldoen dus al gauw niet aan de criteria die GroenLinks zich stelt. Veel meer lijn in het standpunt van GroenLinks is te ontdekken als de criteria van Rechtvaardige Oorlog worden toegepast op de interventies sinds 1989. Daaruit blijkt dat de interventies die door GroenLinks worden gesteund aan zes of zeven criteria voldoen.
Doel Intentie Autoriteit Laatste redmiddel Kans op succes Proportionaliteit Burgers ontzien Aantal criteria
GL tegen Irak 1991
3
GL voor Noord-Irak 1991 7
GL voor Bosnië ‘93-‘95 7
GL voor Kosovo 1999 6
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 7 1
Hoofdstuk 5, tabel 5: criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)1
Cases Kosovo en Afghanistan Uit de reeks interventies sinds 1989 waarover GroenLinks een standpunt bepaalde worden Kosovo en Afghanistan in detail bekeken. Deze twee interventies deden de meeste stof opwaaien in de partij, en vonden in dezelfde kabinetsperiode plaats. Zoals gezegd kon zowel de interventie in Kosovo als die in Afghanistan niet door GroenLinks gesteund worden als het verkiezingsprogramma leidraad zou zijn. 1
Voor een toelichting op deze tabel, zie hoofdstuk 5, pagina 42 tot 44
4
In de argumenten die door de Tweede Kamerfractie gebruikt worden voor het steunen van de interventies spelen de criteria in het verkiezingsprogramma echter vreemd genoeg geen grote rol. Het zijn eerder een aantal van de criteria van Rechtvaardige Oorlog waar een beroep op wordt gedaan. Het gaat dan met name om de criteria rechtvaardig doel, juiste intentie, laatste redmiddel, proportionaliteit en het ontzien van de burgerbevolking. De interpretatie van deze criteria wordt met ieder concreet geval duidelijker. Deze interpretatie is ook wat veel discussie oplevert tussen verschillende groepen in GroenLinks. De ene groep vindt dat het aantal burgerslachtoffers noopt tot het intrekken van steun, de andere groep vindt dat het nog binnen toelaatbare grenzen is. En de ene groep vindt het ingrijpen proportioneel, terwijl de andere het buiten proportie vindt. Conclusie Bij het bepalen van het standpunt van GroenLinks in een concreet geval van gewapende interventie is het verkiezingsprogramma niet leidend maar volgend. In principe zou dit standpunt logisch moeten volgen uit wat er in het verkiezingsprogramma staat. In plaats daarvan worden in een concreet geval eerder de criteria van Rechtvaardige Oorlog impliciet gebruikt voor de bepaling van het standpunt. Dit wordt echter meestal niet gereflecteerd in het volgende verkiezingsprogramma. Wellicht moet GroenLinks in het verkiezingsprogramma de ideale manier waarop de partij het mondiale veiligheidssysteem georganiseerd zou zien, en de criteria waaraan een interventie moet voldoen van elkaar scheiden. De criteria van Rechtvaardige Oorlog zouden dan opgenomen kunnen worden als kader waarbinnen de discussie in de partij over een concreet geval van gewapende interventie plaatsvindt. Uiteraard is er dan nog altijd veel ruimte voor meningsverschil en debat, maar het wordt wellicht duidelijker in hoeverre men het wel eens is en op welke punten niet.
5
Voorwoord In september 2004 was ik precies tien jaar lid van GroenLinks. Ik ben als twintigjarige actief geworden in de partij en heb me op allerlei niveau’s op allerlei manieren ingezet; als medewerker van de Groene Fractie in het Europees Parlement, als medewerker op het landelijk partijbureau, als voorzitter van het Feministisch Netwerk, als lid van allerlei werkgroepen, als lid van het landelijk Partijbestuur en daarbinnen als interim-Internationaal Secretaris. In de afgelopen 15 jaar heeft GroenLinks veel meegemaakt. Electorale ups en downs, met 1994 en 1998 als uitschieters. Grote gebeurtenissen op wereldschaal, zoals de gevolgen van de val van de Berlijnse muur in 1989 en de aanslagen in New York in 2001. Maar ook veranderingen in de Nederlandse politiek: de kabinetten Lubbers, de Paarse kabinetten, de opkomst van en moord op Pim Fortuyn, en nu het kabinet Balkenende II. Er is door de jaren heen veel gedebatteerd over allerhande onderwerpen. GroenLinksers kunnen het veel en heftig niet met elkaar eens zijn. Maar er is geen onderwerp dat zoveel en zulk heftig debat oplevert als gewapende interventie. Tijdens de interventies in Kosovo in 1999 en Afghanistan in 2001 werd in de pers zelfs gespeculeerd over een breuk in de partij, tussen de Tweede Kamerfractie die het ingrijpen steunde en de achterban die vond dat deze steun zo snel mogelijk ingetrokken moest worden. Ten tijde van de crisis in Kosovo werkte ik op het landelijk partijbureau, en gedurende het ingrijpen in Afghanistan was ik lid van het landelijk Partijbestuur. Ik volgde het interne debat zodoende van heel dichtbij, en beide keren bekroop mij het gevoel dat men het lang niet zo oneens was als de heftigheid van de discussie deed vermoeden. Zowel fractie als achterban had grote moeite met het aantal burgerslachtoffers, vond louter bombarderen niet de juiste weg en wilde een duurzame vrede bewerkstelligen. De discussies gingen echter vaak alle kanten op. Er werden veel ongelijksoortige argumenten gebruikt en het werd zelden helder waar nu eigenlijk echt onenigheid over was. In het debat binnen GroenLinks over gewapend ingrijpen lopen diverse argumenten en emoties vaak door elkaar heen. Daarom wil ik graag onderzoeken hoe standpuntontwikkeling over gewapende interventie in GroenLinks in zijn werk gaat. Wellicht kan dit onderzoek een aanleiding zijn voor een verdere discussie in de partij, die zowel de punten waarover men het fundamenteel oneens is als de punten waarover men het wél eens is blootlegt. Een belangrijk onderwerp als gewapende interventie verdient wat mij betreft een heftig debat waarin hoofdzaken van bijzaken gescheiden worden. Graag wil ik een paar mensen bedanken voor hun hulp bij het schrijven van deze scriptie. Ik wil Henk Dokter en Gerard Cornelissen bedanken voor het lezen en becommentariëren van de ruwe versie. Heel verschillende personen met heel verschillende opmerkingen, die goed bruikbaar waren. Verder wil ik Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas bedanken. Zij hebben niet alleen het concept gelezen en voor mij urenlang herinneringen opgehaald over het veiligheidsbeleid van GroenLinks naar aanleiding ervan, maar me ook voorzien van stapels bronmateriaal. Bedankt, heren! Marije Cornelissen
6
1. Inleiding GroenLinks bestaat inmiddels 15 jaar. Het is een samenvoeging van de Politieke Partij Radicalen (PPR), de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), de Communistische Partij Nederland (CPN) en de Evangelische Volkspartij (EVP), die voor het eerst gezamenlijk onder de naam GroenLinks meededen aan de Tweede Kamerverkiezingen van 1989. Sinds 1989 hebben er diverse interventies plaatsgehad. Bijvoorbeeld de eerste Golfoorlog in 1991, Bosnië van 1993 tot 1995, Kosovo in 2000, Afghanistan in 2001 en Irak in 2003. Binnen GroenLinks wordt op het scherpst van de snede gedebatteerd over gewapende interventie. Met name over het ingrijpen in Kosovo in 1999 en in Afghanistan in 2001 liepen de gemoederen hoog op. Beide keren stond GroenLinks op het randje van een breuk tussen de Tweede Kamerfractie en de achterban. Ten tijde van de interventies werd er heftig gediscussieerd op partijbijeenkomsten, zegden tientallen leden hun partijlidmaatschap op, namen kamerleden minderheidsstandpunten in, dreigden raadsleden uit de partij te stappen en werden er moties van afkeuring en teleurstelling opgesteld. GroenLinks heeft het imago dat er heftiger, of in ieder geval openlijker, gediscussieerd wordt tussen fracties en achterban over het standpunt dat de partij in zou moeten nemen over deze interventies dan in andere politieke partijen in Nederland. Deze discussies zijn wel per geval achteraf meer of minder uitgebreid geëvalueerd binnen de partij, maar er is nog nooit in het algemeen gekeken hoe een standpunt over gewapende interventie wordt ontwikkeld door GroenLinks. Voor de partij kan het nuttig zijn om dit wel te doen. Het zal zonder twijfel in de toekomst weer nodig zijn dat GroenLinks een standpunt ontwikkelt over een toekomstige gewapende interventie. Door meer inzicht te verwerven in de manier waarop het standpunt van GroenLinks ontwikkeld wordt in geval van gewapende interventie kan wellicht beter omgegaan worden met eventuele ophef rond dit standpunt en kan de discussie beter gestructureerd worden. Daarom wil ik hier onderzoeken hoe de ontwikkeling van een standpunt door GroenLinks in geval van gewapende interventie in zijn werk gaat, door na te gaan hoe, en in hoeverre de officiële besluitvormingsprocessen en het algemene standpunt van GroenLinks in concrete gevallen van gewapende interventie worden toegepast. Ik zal daarbij zowel naar de samenhang tussen bovengenoemde gevallen kijken als dieper ingaan op twee cases: het ingrijpen in Kosovo en Afghanistan. Mijn onderzoeksvraag is: Hoe worden standpunten over gewapende interventie binnen GroenLinks ontwikkeld? De discussie over gewapende interventie in GroenLinks staat niet op zichzelf. Ook elders lopen de meningen over wanneer gewapende interventie gerechtvaardigd is en wanneer niet danig uiteen. Deze meningsverschillen bestaan al eeuwen en zijn sinds het einde van de Koude Oorlog begin jaren negentig zeker niet minder intens geworden. De jaren negentig lieten gevallen van genocide, grootschalige mensenrechtenschendingen en burgeroorlogen die veel burgerslachtoffers maakten zien. Deze gevallen zorgden ervoor dat veel pacifisten beseften dat het bevorderen van een vreedzame wereld niet langer zonder problemen samen kon gaan met het resoluut afwijzen van alle vormen van geweld. Militair ingrijpen is niet altijd een bedreiging van wereldvrede. Het is soms nodig om mensenrechten te beschermen, volkeren te bevrijden en vrede en veiligheid te bevorderen. Dat maakt een gedetailleerdere afweging nodig om tot een standpunt te komen. Deze afweging blijkt voor verschillende mensen echter verschillend uit te vallen en voor veel discussie te zorgen. De discussie binnen GroenLinks reflecteert deze worsteling. Om te onderzoeken hoe standpuntontwikkeling over gewapende interventie binnen GroenLinks plaatsvindt zal ik eerst in hoofdstuk 2 een theorie over standpuntontwikkeling in politieke partijen in het algemeen behandelen en uitwerken. Dit is de theorie van Rosa Mulé. Zij is één van de weinige auteurs die onderzoek hebben verricht naar interne standpuntbepaling van politieke partijen. In hoofdstuk 2 werk ik haar theorie uit tot een aantal stellingen die toe te passen zijn op de discussie over gewapende interventie van GroenLinks. Hiermee kan standpuntontwikkeling binnen GroenLinks in een theoretisch kader geplaatst worden. Hoe deze theorie toegepast kan worden op GroenLinks licht ik toe in hoofdstuk 3. In dat hoofdstuk ga ik in op de manier waarop over het algemeen een standpunt van GroenLinks tot stand
7
komt, en welke groepen binnen GroenLinks met de ontwikkeling van een standpunt te maken hebben. De hoofstukken 2 en 3 vormen samen deel I van de scriptie, het theoretisch kader. In het artikel van Rosa Mulé uit 1997 wordt nivelleringsbeleid als casus gebruikt. Dit onderzoek gaat echter specifiek over gewapende interventie. Zoals hierboven aangegeven staat de discussie over gewapende interventie binnen GroenLinks niet op zich. Er is een voortdurend maatschappelijk debat over wanneer gewapende interventie al dan niet gerechtvaardigd is. In hoofdstuk 4 behandel ik de achtergronden van dit maatschappelijke debat. Daarbij ga ik vooral in op de theorie van Rechtvaardige Oorlog. Deze eeuwenoude theorie biedt handvaten om op een gestructureerde manier na te denken over de vraag of een oorlog, of een interventie, gerechtvaardigd is of niet. GroenLinks werkt niet bewust met de criteria van Rechtvaardige Oorlog. De partij heeft een algemeen standpunt over interventie, gereflecteerd in verkiezingsprogramma’s, dat toegepast moet worden in concrete gevallen. In hoofdstuk 5 beschrijf ik hoe dit algemene standpunt zich heeft ontwikkeld sinds de oprichting van de partij in 1989. Daarna ga ik in op de manier waarop de algemene standpunten in verkiezingsprogramma’s in de praktijk zijn toegepast op concrete gevallen van gewapende interventie. De hoofdstukken 4 en 5 zijn de onderdelen van deel II, de manier waarop standpunten over gewapende interventie ontwikkeld worden in het algemeen en in GroenLinks in het bijzonder. Deel III bestaat uit twee cases. De interventie in Kosovo in 1999 wordt behandeld in hoofdstuk 6 en het ingrijpen in Afghanistan in 2001 in hoofdstuk 7. Uit een reconstructie van de discussie binnen GroenLinks over deze twee gevallen van gewapende interventie blijkt over welke punten verschillende groepen het wel eens zijn en op welke punten meningsverschillen bestaan. Daaruit probeer ik een aantal algemene conclusies te trekken over wat voor GroenLinks in de praktijk de criteria zijn voor een gerechtvaardigd gewapend ingrijpen. Ten slotte trek ik in hoofdstuk 8 een aantal conclusies over de manier waarop binnen GroenLinks standpunten over gewapende interventie worden bepaald. Zowel de betekenis daarvan voor toekomstige standpuntbepaling binnen GroenLinks, als voor de theorie over standpuntbepaling in politieke partijen in het algemeen, komen daarbij aan bod. Voor het onderzoek heb ik niet alleen geput uit persberichten, krantenberichten, notulen, verslagen en brieven, maar ook uit de geheugens van drie mensen die op verschillende manieren aan het ontwikkelen van het veiligheidsbeleid van GroenLinks en zijn voorgangers hebben gewerkt; Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas. Anne de Boer is het hoofd van de afdeling Buitenland op het landelijk partijbureau, Kees Kalkman is zes jaar Internationaal Secretaris geweest en Gerrit Pas werkt al sinds de oprichting van GroenLinks bij het Wetenschappelijk Bureau en daarvoor voor dat van de PSP. Deze drie heren heb ik op 24 mei 2005 bijeen gehaald om herinneringen op te halen naar aanleiding van een concept-versie van het onderzoek. Het onderzoek heb ik aan de hand daarvan aangepast en aangevuld. Een verslag van de bijeenkomst van 24 mei is opgenomen als bijlage A. Deze scriptie is niet bedoeld voor een bureaulade. De conclusies ervan kunnen gebruikt worden om het algemene standpunt van GroenLinks over interventies op een gefundeerde manier te herzien. Dit zal in de komende maanden gebeuren. In het kader van het jaar van de Verenigde Naties zal GroenLinks zijn standpunten over een aantal internationale beleidsonderwerpen verdiepen. Er is een viertal denktanks ingesteld om de meningsvorming in de partij voor te bereiden. Deze denktanks bestaan uit GroenLinksleden met expertise op het terrein van internationale betrekkingen. Eén van de denktanks, Responsibility to Protect genaamd, zal kijken of het mogelijk is om GroenLinkse criteria voor gewapende interventie op te stellen, mede gebaseerd op dit onderzoek. Ik ben gevraagd als voorzitter van deze denktank. De resultaten ervan worden in september 2005 gepresenteerd op het GroenLinks Zomerfestival. Middels een simulatiespel zullen GroenLinksleden op het Zomerfestival kijken welke criteria zij van belang vinden, hoe deze criteria ingevuld kunnen worden en waar de grootste meningsverschillen over bestaan. De resultaten van de denktank en het simulatiespel worden vervolgens gebruikt als bouwstenen voor het verkiezingsprogramma 2007-2011. De samenstelling en werkwijze van de denktank Responsibility to Protect worden beschreven in bijlage B. Ten tijde van het Zomerfestival zal een artikel over dit onderzoek verschijnen in het najaarsnummer van De Helling, het blad van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks dat eens per kwartaal verschijnt. De opzet voor dat artikel is opgenomen als bijlage C. Het is mogelijk dat er nog het één en ander aan verandert voor publicatie.
8
Deel I: standpuntontwikkeling 2. Hoe worden standpunten binnen politieke partijen ontwikkeld? Om de ontwikkeling van een standpunt over gewapende interventie binnen GroenLinks in een theoretisch kader te kunnen plaatsen moet er eerst meer helderheid zijn over hoe standpuntontwikkeling in politieke partijen over het algemeen plaatsvindt. Daarmee is aan te geven waarin GroenLinks in het ontwikkelen van een standpunt voldoet aan, dan wel afwijkt van de norm. Het was niet eenvoudig om een theoretisch kader te vinden om de manier waarop standpunten binnen GroenLinks ontwikkeld worden te beoordelen. Er is weinig literatuur over interne standpuntontwikkeling van politieke partijen. Eén van de weinige artikelen over dit onderwerp is van de hand van Rosa Mulé van het Department of Politics and International Studies van de Universiteit van Warwick. In haar artikel ‘Explaining the party-policy link’ uit 19972 werpt ze de vraag op hoe politieke partijen beleid beïnvloeden. Ze beantwoordt deze vraag door te kijken naar de interne standpuntontwikkeling van politieke partijen, met nivelleringsbeleid als casus. In het artikel noemt Rosa Mulé twee redenen waarom de interne organisatie van politieke partijen zelden onderwerp van onderzoek is. Ten eerste is er een normatieve reden. Het werk van gekozen vertegenwoordigers, fractieleden, is bepalend voor de beoordeling van de partij in de media en door de kiezer en daarmee interessanter voor veel onderzoekers. De tweede reden is methodologisch; de verhoudingen tussen partijen zijn gemakkelijk in cijfers uit te drukken door middel van verkiezingsuitslagen en peilingen. Dat geldt meestal niet voor interne verhoudingen binnen partijen.3 Het doel van het artikel van Mulé is om erachter te komen hoe het komt dat het beleid van een partij rond nivellering (de herverdeling van inkomen) veranderlijk is. De beleidskeuzes zijn niet altijd in lijn met de plek van de partij in het politieke spectrum van links naar rechts, en ze variëren over tijd. Haar uitgangspunt is de regeringspartij in een tweepartijensysteem. Dit komt niet overeen met de positie van GroenLinks. GroenLinks is een oppositiepartij in een meerpartijendemocratie. Maar ondanks een iets andere insteek is het model van Mulé wel bruikbaar voor dit onderzoek. Ik gebruik hier slechts het gedeelte over de interne machtsverhoudingen die leiden tot een standpunt. Deze interne machtsverhoudingen hoeven niet wezenlijk te verschillen tussen regeringspartijen in een tweepartijensysteem en oppositiepartijen in een meerpartijendemocratie. Dit wordt bevestigd door het feit dat Mulé in het artikel een aantal voorbeelden aanhaalt uit meerpartijendemocratieën, zoals Italië. 2.1. standaardtheorieën over besluitvorming binnen politieke partijen Rosa Mulé begint haar artikel met een uiteenzetting van de twee standaardtheorieën over standpuntontwikkeling van politieke partijen: rationele keuzetheorie en politieke sociologie. Rationele keuzetheorie gaat ervan uit dat partijen uitsluitend tot doel hebben om zoveel mogelijk stemmen te trekken. Het beleid zal erop gericht zijn zoveel mogelijk kiezers aan te spreken. In het spectrum van links naar rechts zal de partij dan steeds meer naar het midden opschuiven. De vraag is echter wat dan een partij definieert. Ook wordt er geen verklaring gegeven voor hoe partijen kunnen ontstaan en hoe zij zich verdelen over het politieke spectrum. De factor van identificatie met een partij met een bepaalde ideologie wordt genegeerd.4 Bij de politiek-sociologische benadering gaat het juist om deze identificatie. In deze theorie draait het voor een partij om het behartigen van de (ideologische) belangen van een bepaalde sociale doelgroep. Partijen ontstaan om uitdrukking te geven aan sociale scheidslijnen, en hebben ieder een eigen ‘natuurlijke’ sociale achterban: onderklasse, middenklasse, etcetera. Een bepaald sociaal kiezerssegment zal zich daarom identificeren met een partij. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat partijen niet altijd het standpunt innemen dat de belangen van één bepaalde doelgroep dient, en dat standpunten kunnen veranderen, ook als de sociale omstandigheden van de doelgroep niet eerst veranderd zijn.5 2
Rosa Mulé, ‘Explaining the party-policy link’, in Party Politics, vol 3, nr.4 (1997) p.493 - 512 Rosa Mulé, idem (1997), p.498, 502 4 Rosa Mulé, idem (1997), p.495 5 Rosa Mulé, idem (1997), p.496 3
9
Beide theorieën lijken elkaar uit te sluiten. De rationele keuzetheorie betekent dat partijen steeds verder naar het midden zouden moeten opschuiven onder leiding van ‘amorele’ partijleiders die uit zijn op stemmen, terwijl de politiek-sociologische benadering juist inhoudt dat partijen vastzitten op een bepaald punt in het politieke spectrum en eenzijdig de belangen van één specifieke groep proberen te behartigen. Beide theorieën gaan ervan uit dat de standpunten van een partij ingegeven zijn door wat de doelgroep wil. Ze zijn vraaggericht: rationele keuzetheorie gaat uit van de vraag van de kiezers en politieke sociologie gaat uit van de vraag van de natuurlijke achterban. In werkelijkheid zijn partijen eerder aanbodgericht. Kiezers zijn niet voorspelbaar genoeg om beleid op hun vraag te enten, zeker niet met het toenemende aantal zwevende kiezers. Een partij kan dus hoogstens een inschatting maken van wat de kiezer wil en dan een aanbod doen. Ook is het zo dat meningstegenstellingen zich niet logischerwijs aftekenen tussen sociale groepen. Het is eerder zo dat partijen verschillende meningen vormen over een onderwerp, waardoor een meningstegenstelling tussen groepen in de samenleving wordt gecreëerd. Bovendien hoeft de natuurlijke achterban helemaal niet samen te vallen met de groep die bevoordeeld wordt door het beleid van een politieke partij.6 Bij GroenLinks komen de leden bijvoorbeeld over het algemeen uit de hoger opgeleide middenklasse, terwijl de partij ook beleid voorstelt dat de lager opgeleide onderklasse bevoordeelt. Een ander probleem met de standaardtheorieën is dat zij een politieke partij als een eenheid beschouwen. Het is echter een organisatie waarbinnen verschillende groepen en partijleiders, met verschillende meningen en gezamenlijke maar ook tegengestelde belangen, in samenspraak beleid formuleren. Mulé verenigt de beide standaardtheorieën met elkaar door te kijken naar een politieke partij als een organisatie in plaats van slechts als een eenheid. Naar buiten toe is een partij als eenheid te beschouwen. Er wordt uiteindelijk één standpunt naar buiten gebracht. Het standpunt dat verkondigd wordt is echter de uitkomst van een balans tussen verschillende groepen in een partij die om diverse redenen een bepaalde mening voorstaan. Daarbij speelt zowel het trekken van stemmen als het behartigen van de ideologische belangen van de achterban een rol.7 2.2. stadia van standpuntontwikkeling Volgens Mulé interacteert een partij met zijn omgeving in drie stadia: ex-ante, interim en ex-post. Het ex-ante stadium is het moment waarop beleid geformuleerd wordt. In het interim stadium worden de standpunten uitgedragen in publicaties, en in het ex-post stadium worden deze standpunten uitgewerkt in beleid. Dit proces herhaalt zich vervolgens weer.8 Volgens Rosa Mulé zijn dit de stadia waarin de partij met de omgeving interacteert. De stadia hebben echter ook betrekking op de interne discussie binnen een partij; er is in het eerste stadium interne discussie over het te voeren beleid. Deze interne discussie mondt uit in een standpunt dat verwoord wordt in het verkiezingsprogramma, of in een beleidsnotitie. Dit is het tweede stadium. Het derde stadium is het standpunt dat hieruit volgt in een concreet geval. Dat levert vervolgens weer interne discussie op, hetgeen weer gereflecteerd wordt in het verkiezingsprogramma en daarna weer leidt tot een standpunt in een concreet geval. Hieronder wordt dit vertaald in een figuur (zie figuur 1).
1. interne discussie
2. verkiezings programma
3. concreet geval
Figuur 1: stadia van discussie in een politieke partij (Marije Cornelissen, 2005)
Dit proces zal een bepaalde richting op bewegen. Bijvoorbeeld waar het gaat om nivelleringsbeleid zal het standpunt meer nadruk leggen op herverdeling of meer nadruk leggen op eigen 6
Rosa Mulé, idem (1997), p.498, 499 Rosa Mulé, idem (1997), p.501 8 Rosa Mulé, idem (1997), p.505 7
10
verantwoordelijkheid. Deze richting wordt bepaald door een balans tussen groepen in de partij, die zowel intern (via partijkanalen) en extern (via de pers, dreiging met de pers) met elkaar strijden.9 2.3. groepen in een politieke partij Er zijn volgens Mulé drie groepen te onderscheiden binnen een politieke partij; de gekozen vertegenwoordigers, de leden en achterban, en de partijbureaucratie. De fracties en de leden zijn op verschillende manieren afhankelijk van elkaar. De fractie heeft geld, tijd en expertise. Zij vormt het gezicht van de partij naar buiten toe, en leden hebben hen nodig om beleid uitgevoerd of uitgedragen te krijgen. De fractieleden hebben echter ook de leden nodig om op hun positie te blijven. De leden hebben de macht om kandidatenlijsten op te stellen. Ook is de relatieve macht van een fractielid binnen de eigen fractie, en de relatieve macht van de fractie binnen het orgaan waarin zij gekozen is mede afhankelijk van de steun van de leden en de achterban. De doelen die de verschillende groepen bij het innemen van een standpunt nastreven zijn volgens Rosa Mulé te vangen in drie categorieën: stemmen trekken, posities veroveren of behouden en beleid uitvoeren. Deze drie doelen kunnen tegenover elkaar staan, maar er is ook discussie mogelijk over hoe ieder van de doelen het beste gediend kunnen worden. • stemmen trekken Iedere partij wil graag stemmen trekken. Daarin verschillen groepen binnen een partij niet. Wel verschillen zij soms van mening over welke groep kiezers aangesproken zou moeten worden. Kiezers maken graag een keuze voor een helder standpunt. Dat betekent dat de partij en de fractie zo mogelijk met een eenduidig geluid naar buiten moeten treden. Kiezers steunen volgens Mulé een partij om twee redenen. Ten eerste wat men selectieve redenen noemt: de mate waarin de partij zorgt voor meer status, macht en geld voor hun groep. En ten tweede collectieve redenen: een gevoel van solidariteit en identificatie met de partij. Wat de boventoon voert is afhankelijk van het onderwerp dat speelt. Bij economisch beleid zullen selectieve redenen doorgaans belangrijker zijn, terwijl bij buitenlands beleid of justitie de collectieve redenen vaak een grotere rol spelen. De mate waarin een bepaalde groep zich aangetrokken voelt tot een partij is afhankelijk van de partij-identiteit. De partij-identiteit is wat de partij uitstraalt naar buiten toe. Dit kan bepaald worden door een charismatische leider, maar is meestal een optelsom van leiderschap, beleidskeuzes en standpunten van de partij. Verschillende groepen binnen de partij willen soms verschillende groepen kiezers aanspreken. Sommigen willen dan een nieuwe identiteit creëren, terwijl anderen juist de oude willen behouden en versterken. De uitkomst hiervan reflecteert de machtsverhoudingen tussen de groepen. • posities veroveren en behouden Fractieleden en (groepen) leden willen graag een positie in de partij en in de politiek veroveren of behouden om hun mening uit te dragen. Fractieleden strijden onderling om macht binnen de partij om de gunst van leden te winnen voor een volgende nominatie, en voor relatieve macht binnen het orgaan waarbinnen zij gekozen zijn. De verhouding tussen fractieleden onderling en hun ambities spelen zodoende een rol bij de manier waarop zij zich opstellen in een discussie. Daarnaast kan de fractie streven naar het veroveren van nieuwe posities voor de partij als geheel, bijvoorbeeld door regeringsdeelname. Ook onder de leden speelt dit argument een rol; nieuwe fractieleden komen vaak uit de groep van actieve leden. Zij zullen zich willen profileren om een nominatie te winnen voor een kieslijst, en de groepen die hen steunen zullen hun eigen kandidaten graag op een positie willen zien. Leden hebben soms ook een positie te behouden als zij verkozen zijn in een partijgremium. Ze zullen dan om hierin te blijven voldoende steun moeten vergaren. • beleid uitvoeren Fractie en leden willen graag de standpunten van de partij zoals vastgelegd in het verkiezingsprogramma implementeren. Het verkiezingsprogrammastandpunt is het resultaat van een al gevoerde interne discussie, maar het moet geïnterpreteerd worden voor een concreet geval. De meningen over hoe dit moet gebeuren en welke strategische lijn het meeste oplevert kunnen danig verschillen tussen diverse groepen binnen de partij.
9
Rosa Mulé, idem (1997), p.506
11
Deze drie soorten doelen spelen in het artikel van Rosa Mulé voor alle groepen binnen de partij een rol. Het relatieve gewicht ervan is per geval en per groep verschillend. Over het algemeen is voor de fractie stemmen trekken relatief belangrijker, terwijl voor leden het uitvoeren van beleid de hoofdrol speelt. De optelsom van deze doelen bepaalt het standpunt van een bepaalde groep in de interne discussie. Binnen het kader van de partij-organisatie wordt deze discussie vervolgens uitgestreden.10 Mulé zet de drie doelen op dit punt in haar betoog gelijkwaardig naast elkaar. Zij zijn echter verschillend van aard. Over het algemeen zal er eerst meningsverschil moeten zijn over de uitvoering van beleid. Als de interpretatie van het standpunt in het verkiezingsprogramma eenduidig is, en alle groepen het erover eens zijn dat dit de juiste interpretatie is, zal er niet gauw sprake zijn van een interne discussie. Bij een intern debat zal het meestal zo zijn dat er een inhoudelijk meningsverschil bestaat, en dat de heftigheid van dit interne debat afhangt van hoe men denkt de doelen van stemmentrekken en posities veroveren of behouden het beste te dienen. Daarbij zullen stemmen trekken en posities veroveren of behouden een tegenovergesteld effect hebben. Het trekken van stemmen is vaak het meest gediend door een helder eenduidig standpunt naar buiten toe, hetgeen het interne debat minder heftig maakt. Als iemand echter een positie wil veroveren of behouden moet diegene zichzelf zoveel mogelijk profileren en helder stelling nemen tegenover andere partijgenoten, hetgeen het interne debat juist heftiger maakt (zie figuur 2). beleid uitvoeren stemmen minder heftiger debat
inhoudelijk meningsverschil
posities heftiger debat
Figuur 2: factoren van invloed op de heftigheid van intern debat (Marije Cornelissen, 2005)
2.4. de arena’s van politieke standpuntbepaling In het betoog van Rosa Mulé wordt dit later ook min of meer bevestigd. Volgens haar speelt de strijd tussen de verschillende groepen zich af in twee arena’s; intern en extern. De belangen in beide arena’s zijn meestal tegengesteld. Intern strijden groepen en fractieleden binnen het kader van de regels van de partij-organisatie voor positie, macht en status voor zichzelf (posities veroveren of behouden), terwijl zij extern moeten proberen een eenheid te vormen naar kiezers toe om de geloofwaardigheid en het aanzien van de partij niet te schaden (stemmen trekken). Het uiteindelijke standpunt van een groep in de interne discussie is een compromis tussenbeide. Dit wordt ook aangetoond door het verschijnsel dat als de externe concurrentie met andere partijen groter is, de discussie intern over het algemeen minder hevig is. De omgeving bepaalt de flexibiliteit in het standpunt. De door allen gevoelde noodzaak om naar buiten toe een eenheid te vormen wordt overigens wel intern gebruikt; het is een pressiemiddel om andere groepen te doen inbinden.11 Het standpunt dat uiteindelijk naar buiten toe uitgedragen wordt is daarmee een balans tussen groepen met een verschillende afweging van doelen en belangen, die de machtsverhoudingen tussen deze groepen reflecteert (zie figuur 3).
10 11
Rosa Mulé, idem (1997), p.506 Rosa Mulé, idem (1997), p.506
12
interne arena: regels van de partij-organisatie Fractie lid
lid
lid
externe arena : • kiezers • andere partijen Leden groep
groep
groep
Figuur 3: arena’s van politieke standpuntbepaling (Marije Cornelissen, 2005)
13
3. Hoe worden standpunten in GroenLinks ontwikkeld? Uiteraard is gewapende interventie niet het enige onderwerp waarover GroenLinks standpunten ontwikkelt. Over andere onderwerpen is er meestal minder discussie in de partij, maar er worden dagelijks standpunten ingenomen door de fracties over praktische zaken die in de Tweede Kamer, Eerste Kamer, het Europees Parlement, Provinciale Staten en gemeenteraden aan de orde komen. In dit hoofdstuk behandel ik hoe in het algemeen standpunten van GroenLinks ontwikkeld worden, en welke personen en groepen daar op welke manier invloed op hebben. 3.1. standpuntontwikkeling in GroenLinks In de statuten van GroenLinks staat aangegeven hoe de standpuntbepaling van GroenLinks in zijn werk zou moeten gaan12. Het Congres, waar alle partijleden die langer dan drie maanden lid zijn stemrecht hebben, stelt een aantal maanden voorafgaand aan Tweede Kamerverkiezingen een verkiezingsprogramma vast. In dit verkiezingsprogramma staan de standpunten die de partij in de komende kabinetsperiode wil uitdragen. De leden kunnen amendementen (wijzigingsvoorstellen) indienen op deze standpunten. De amendementen die een meerderheid van de stemmen krijgen worden opgenomen in het verkiezingsprogramma. Het verkiezingsprogramma is vervolgens het kader waarbinnen de Tweede Kamerfractie haar werk doet. De standpunten die de fractie inneemt in concrete gevallen moeten logisch uit de algemene standpunten die in het verkiezingsprogramma staan volgen. Over deze ingenomen standpunten in concrete gevallen verantwoordt de fractie zich eens per jaar op een Congres, en tussen Congressen in ongeveer vijf keer per jaar op een Partijraad (zie figuur 4). De Partijraad bestaat uit tachtig afgevaardigden van lokale afdelingen. Bij zo’n verantwoording licht de fractie toe wat zij in de afgelopen periode aan standpunten heeft ingenomen en waarom, en toetst de Partijraad of het Congres dit aan het verkiezingsprogramma of aan door het congres aangenomen moties. Het gevoerde beleid kan dan in het uiterste geval afgekeurd worden met een motie van afkeuring. Er is in de praktijk sinds GroenLinks werd opgericht nog nooit een motie van afkeuring tegen de Tweede Kamerfractie aangenomen door de Partijraad of het Congres. Als dit zou gebeuren is het waarschijnlijk dat de leden van de fractie zich genoodzaakt voelen terug te treden als GroenLinks-Kamerlid. Mochten zij dit niet doen, dan is het nog mogelijk dat het congres als zij het verregaand niet eens is met het beleid van de fractie een terugroepingsprocedure in gang stelt tegen één of meer kamerleden. Dit betekent dat GroenLinks de Kamerleden niet langer beschouwt als vertegenwoordigers van de partij en hen verzoekt hun zetels op te geven. Congres: verkiezingsprogramma
TK-fractie: standpunt in concreet geval
Congres/Partijraad: verantwoording TK-fractie
Figuur 4: standpuntbepaling binnen GroenLinks volgens de statuten (Marije Cornelissen, 2005)
In theorie zou er dus alleen interne discussie moeten plaatsvinden bij het vaststellen van het verkiezingsprogramma, en bij de afweging of de fracties zich hier al dan niet aan gehouden hebben, de verantwoording. Verantwoording over een standpunt in een concreet geval gebeurt per definitie achteraf, over reeds ingenomen standpunten. Het algemene standpunt is statisch. Het verandert slechts als er weer Tweede Kamerverkiezingen plaatsvinden en een nieuw verkiezingsprogramma vastgesteld wordt. Dit volgende verkiezingsprogramma kan dan de discussie over de verantwoording van de Tweede Kamerfractie reflecteren (zie figuur 5). Dit komt overeen met de stadia van standpuntontwikkeling gebaseerd op de theorie van Rosa Mulé. In dat model is er tussen verkiezingsprogramma’s in ruimte voor discussie over het standpunt in een concreet geval. Er wordt erkend dat het formuleren van een standpunt in een concreet geval op basis van een algemeen standpunt in een verkiezingsprogramma interne discussie oproept, en dat dit weer leidt tot een bijstelling van het algemene standpunt in een volgend verkiezingsprogramma (zie hoofdstuk 2, figuur 1). 12
GroenLinks statuten & huishoudelijk reglement (voorjaar 2002)
14
Congres/Partijraad: verantwoording TK-fractie
Congres: verkiezingsprogramma
TK-fractie: standpunt in concreet geval
Figuur 5: stadia van standpuntbepaling binnen GroenLinks volgens de statuten (Marije Cornelissen, 2005)
De praktijk is iets weerbarstiger. Standpuntontwikkeling over concrete gevallen in GroenLinks kan een dynamisch proces zijn waarin allerlei leden en groepen leden zich mengen. Niet alleen achteraf, maar ook terwijl het standpunt tot stand komt. Dit levert soms een verhitte discussie op. Het standpunt wordt dan soms bijgesteld tijdens een kabinetsperiode, in plaats van pas als het volgende verkiezingsprogramma aan de orde is. Er is een wisselwerking tussen de verantwoording van de Tweede Kamerfractie in de Partijraad of op het Congres en het standpunt in een concreet geval. Daarbij komt nog dat het verkiezingsprogramma niet het enige kader is waarbinnen de Tweede Kamerfractie haar standpunt bepaalt. Het verkiezingsprogramma heeft niet louter tot doel de algemene standpunten van de partij weer te geven, maar ook om kiezers te trekken. In het programma komen dan ook vooral de dingen te staan die de partij anders wil regelen dan nu. Externe kaders waar GroenLinks geen belangrijke verandering in wil aanbrengen zoals toetsing aan de internationale rechtsorde komen daarom bijvoorbeeld niet aan de orde, terwijl ze wel meespelen in het formuleren van een standpunt in een concreet geval, zowel voor de fractie als voor de achterban. Ook is het algemene standpunt in het verkiezingsprogramma altijd een compromis tussen verschillende meningen. Dat is vaak niet logisch van aard, en kan dus ook vaak niet dienen als strikt referentiekader voor individuele Kamerleden (zie figuur 6). Congres/Partijraad: verantwoording TK-fractie
Congres: verkiezingsprogramma
Externe kaders
TK-fractie: standpunt in concreet geval
Figuur 6: dynamiek van standpuntbepaling binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005)
Anders dan in de statuten van GroenLinks vastgelegd is, is er dus dynamiek in de standpuntontwikkeling. Er is geen sprake van een statisch standpunt waarover slechts verantwoording wordt afgelegd. 3.2. groepen in GroenLinks De groepen in GroenLinks die te maken hebben met het formuleren van een standpunt en de discussie daarover binnen de partij zijn de Tweede Kamer-, Eerste Kamer- en Europese fracties, het Congres, de Partijraad, werkgroepen en afdelingen en het Partijbestuur (zie figuur 7). Dit komt overeen met de groepen die Rosa Mulé identificeert, respectievelijk de gekozen vertegenwoordigers, de leden en achterban en de partijbureaucratie.
15
Mulé laat in haar artikel de bureaucratie verder achterwege, aangezien deze groep volgens haar geen rol heeft in de inhoudelijke meningsvorming. Dit is voor GroenLinks niet helemaal het geval. Het Partijbestuur van GroenLinks heeft invloed op de inhoudelijke standpunten bij het opstellen van het verkiezingsprogramma. Dat wordt geschreven door een programmacommissie onder auspiciën van het Partijbestuur. Bij het bepalen van een standpunt in een concreet geval heeft het Partijbestuur in eerste instantie tot taak de discussie te organiseren en regisseren, en houdt zich in principe afzijdig van de inhoudelijke meningsvorming. Toch kan het Partijbestuur van GroenLinks in uitzonderlijke gevallen ook een inhoudelijke rol spelen, bijvoorbeeld als zij vindt dat de meningsverschillen binnen de partij onvoldoende tot uiting komen in het standpunt dat de Tweede Kamerfractie inneemt; als het gat tussen leden en fractie te groot wordt.
Fracties
Achterban
Tweede Kamer
Partijbestuur
Eerste Kamer
Congres
Partijraad
Europees Parlement
afdelingen
werkgroepen
Figuur 7: partijstructuur GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005)
De theorie van Mulé is ook van toepassing op GroenLinks wat betreft de machtsverhoudingen tussen verschillende groepen binnen de partij. De Tweede Kamerfractie heeft een ferme voorsprong op de leden in de kennis over politieke onderwerpen in de actualiteit. Hun dagelijks werk bestaat uit het volgen van de actualiteit en zij hebben toegang tot allerlei bronnen die de leden niet tot hun beschikking hebben. De leden zijn allen vrijwilligers die voornamelijk uit de krant en via de fracties geïnformeerd worden. Voor informatie zijn de leden voor een flink deel afhankelijk van de fractie. De fractie is ook afhankelijk van de leden. Bij GroenLinks stelt het Congres de kandidatenlijst voor de landelijke verkiezingen vast. Fractieleden die nog een termijn willen vervullen kunnen dus door de leden afgerekend worden op hun functioneren in de afgelopen termijn. In GroenLinks heeft de Tweede Kamerfractie het zogenaamde ‘politiek primaat’. Dit is een ongeschreven regel dat de Tweede Kamerfractie het standpunt in een concreet geval bepaalt, en de andere fracties, het Partijbestuur en de leden dit standpunt volgen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. Dit is niet in alle politieke partijen het geval. Bijvoorbeeld bij de Vlaamse zusterpartij van GroenLinks, Groen!, heeft het Partijbestuur het politiek primaat. In uitzonderlijke gevallen wordt van het politiek primaat afgeweken. Zoals hierboven al gezegd kan het Partijbestuur soms met een inhoudelijk standpunt naar voren komen als het bestuur het idee heeft dat de meningsverschillen binnen de partij onvoldoende gereflecteerd worden. En het komt ook voor dat verschillende fracties het oneens zijn. Zo stemde de Tweede Kamerfractie in 2002 tegen de uitbreiding van de NAVO met een aantal Oost-Europese landen, terwijl de Europese fractie daarvoor stemde. Vanwege het politieke primaat is in dit onderzoek met name de Tweede Kamerfractie van belang. Waar de term ‘de fractie’ wordt gebruikt, wordt dan ook de Tweede Kamerfractie bedoeld. Binnen de Tweede Kamerfractie is het de woordvoerder op een bepaald onderwerp die een voorstel doet voor het in te nemen standpunt. Dit wordt besproken in een fractie-overleg. In principe wordt daar consensus gezocht en dragen alle fractieleden hetzelfde standpunt uit. Soms nemen echter één of meer fractieleden een minderheidsstandpunt in. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het geval van de interventie in Kosovo in 1999. Van de elf kamerleden verleenden negen steun aan de interventie en twee niet.
16
Ook al heeft de Tweede Kamerfractie het politiek primaat bij het bepalen van een standpunt in een concreet geval, het Congres is het hoogste orgaan binnen GroenLinks. Het Congres, dat meestal eens per jaar bijeen wordt geroepen, stelt kandidatenlijsten vast en stemt over het verkiezingsprogramma. Bij alle besluiten die genomen worden in de partij heeft het Congres het laatste woord. Een aantal van deze taken zijn door het Congres conform de statuten gedelegeerd aan andere gremia. De Partijraad controleert zo het beleid van de fracties en het Partijbestuur tussen Congressen in en controleert de uitvoering van Congresbesluiten. De Partijraad is zoals gezegd samengesteld uit afgevaardigden van afdelingen. De afdelingen bestaan uit de GroenLinksleden die in een bepaalde gemeente of groep naburige gemeenten wonen. Naar rato van het aantal leden dat zij tellen mogen afdelingen of groepen afdelingen een bepaald aantal Partijraadsleden afvaardigen. De leden van GroenLinks zijn behalve op het Congres en in afdelingen ook georganiseerd in landelijke werkgroepen. De werkgroepen zijn georganiseerd rond een thema of rond een regio. Zij organiseren debatten op hun onderwerp en voorzien de fracties van gevraagd (en tot het voorjaar van 2005 ook ongevraagd) advies. Op buitenlandterrein zijn dit de werkgroep Vrede & Veiligheid, het Noord-Zuid netwerk, de Europawerkgroep, de Oost-Europawerkgroep en de MiddenOostenwerkgroep. Over sommige onderwerpen waarover de Tweede Kamerfractie een standpunt inneemt is discussie binnen de partij. De woordvoerder komt in dat geval naar de eerstvolgende Partijraad en krijgt een aantal vragen voorgeschoteld. Deze vragen worden dan bijna altijd naar voldoende tevredenheid beantwoord en vervolgens gaat de fractie verder op de ingeslagen weg waarbij de opmerkingen van de Partijraad hoogstens voor een nuanceverschil zorgen. Als het gaat om een standpunt over gewapende interventie gebeurt er meestal meer. Dan beleggen ook de werkgroepen discussies, probeert het partijbestuur ervoor te zorgen dat verschillende meningen aan bod komen op daartoe georganiseerde bijeenkomsten en vinden er heftige debatten plaats in de Partijraad en op het Congres.
17
Deel II: standpuntontwikkeling over gewapende interventie 4. Hoe worden standpunten over gewapende interventie ontwikkeld? Over gewapende interventie wordt niet alleen binnen GroenLinks verschillend gedacht. Er is al eeuwen discussie over wanneer oorlog of gewapend ingrijpen gerechtvaardigd is en wanneer niet. Als instrument om het debat over gewapende interventie binnen GroenLinks te beoordelen behandel ik in dit hoofdstuk het maatschappelijke debat over interventie. Dit levert een definitie van interventie op die bruikbaar is voor dit onderzoek. Daarnaast ga ik dieper in op de theorie van Rechtvaardige Oorlog. Deze theorie biedt bruikbare handvaten om na te denken over wanneer een interventie al dan niet gerechtvaardigd is. 4.1. het debat over interventie in de Verenigde Naties Na de Tweede Wereldoorlog werden de Verenigde Naties opgericht om het gedrag van staten jegens elkaar en het gebruik van geweld tussen staten aan banden te leggen. De soevereiniteit van staten staat voorop in het handvest van de Verenigde Naties. Andere staten mogen in principe niet inmengen in nationale aangelegenheden en er mag geen geweld gebruikt worden in internationale betrekkingen. In het VN-Handvest wordt daarnaast een tweetal omstandigheden vastgelegd waaronder het gebruik van geweld in internationale politiek wel geoorloofd is. Deze twee uitzonderingen zijn dat geweld ter zelfverdediging gebruikt mag worden, of ter bescherming van internationale vrede en veiligheid. In deze gevallen moet er wel een mandaat van de VN-Veiligheidsraad zijn (VN-Handvest, hoofdstuk 7, artikel 39). Michael W. Doyle, professor in internationale betrekkingen aan de universiteit van Columbia, beschrijft hoe het denken over interventies in de VN zich ontwikkelde na de Koude Oorlog.13 Tijdens de Koude Oorlog kon de VN weinig ondernemen in conflictsituaties. Voor een actie was toestemming van de VN-Veiligheidsraad nodig, maar deze toestemming was meestal niet te verkrijgen. Veertig jaar lang zat de VN-Veiligheidsraad, waarin de VS, de Sovjet-Unie, Frankrijk, Groot-Brittannië en China zitting hebben, op slot door de tegenstellingen tussen Oost en West. Eind jaren tachtig kwam daar verandering in toen de Sovjetleider Gorbatsjov aan hervormingen in de Sovjet-Unie begon. Tegelijkertijd waren de VS toleranter geworden en richtten zij zich meer op het buitenland. In de vroege negentiger jaren kwam VN-Secretaris Generaal Boutros Boutros Ghali met zijn ‘Agenda for peace’. Daarin beschreef hij vijf rollen die de VN zou kunnen spelen in de internationale politiek na de Koude Oorlog: • preventieve diplomatie: met vreedzame middelen conflict voorkomen • peace enforcement: zonder toestemming van de strijdende partijen zorgen dat zij zich aan een wapenstilstand houden • peace making: strijdende partijen er met vreedzame middelen toe bewegen om tot overeenstemming te komen • peacekeeping: middels een aanwezigheid van de VN met toestemming van de strijdende partijen een wapenstilstand monitoren terwijl de partijen vredesonderhandelingen voeren • postconflict peacebuilding: economische en sociale samenwerking stimuleren om vertrouwen tussen voormalig strijdende partijen op te bouwen Een verschil tussen deze rollen zit hem in of er al dan niet toestemming is van de strijdende partijen, en of er al dan niet militaire middelen gebruikt worden. Dat laatste hangt samen met het hoofdstuk van het VN-Handvest waaronder operaties vallen. Hoofdstuk 6 biedt mogelijkheden voor acties met vreedzame middelen, terwijl hoofdstuk 7 openingen biedt voor acties met militaire middelen.14 Tussen 1987 en 1994 werd de rol van de VN in de wereld aanmerkelijk groter. Het aantal operaties verdrievoudigde, het aantal resoluties verviervoudigde en het budget steeg aanmerkelijk. Dit getuigde van de wens van de internationale gemeenschap om de rol van de VN danig uit te breiden. Vooral de rol van de VN als peace enforcer was opvallend. Om deze rol mogelijk te maken werd de uitleg van het VN-Handvest verbreed. Zaken als mensenrechtenschendingen en burgeroorlogen die 13
Michael W. Doyle, ‘War Making, Peace Making, and the United Nations’, in: Chester A. Crocker, Fen Osler Hampson & Pamela Aall (editors), Turbulent Peace. The challenges of managing international conflict (Washington 1996), p.531 14 Michael W. Doyle, idem (1996), p.530
18
daarvoor onder de nationale soevereiniteit van een staat vielen werden onderwerp van internationale zorg door ze te beschouwen als een ‘bedreiging van de vrede, inbreuk op de vrede of een daad van agressie’ (VN-Handvest artikel 39). De internationale gemeenschap doorleefde een periode van wat Doyle ‘assertief multilateralisme’ noemt. Collectieve interventie door de VN was moreel, politiek en juridisch acceptabel, terwijl unilaterale interventie dat niet was. Deze periode duurde van de Eerste Golfoorlog in 1991 tot de rampzalige afloop van de interventie in Somalië in 1993.15 Het aantal interventies nam in de jaren negentig fors toe, en ook de aard ervan begon te veranderen. Er kwam meer en meer aandacht voor binnenlandse conflicten in plaats van interstatelijke. De interventies werden steeds gemengder, met betrokkenheid van zowel militairen als burgerpersoneel, en het takenpakket van de vredesmissies werd danig uitgebreid.16 De rol van humanitaire aspecten werd steeds groter. Adam Roberts noemt hier twee redenen voor. Ten eerste was er met de val van de muur geen sprake meer van twee ideologieën, de westerse en de communistische, die tegenover elkaar stonden. Daarmee was de ideologische basis van handelen in conflictsituaties minder voor de hand liggend geworden. In de jaren negentig vormden etniciteit en religie regelmatig een aspect in het uitbreken van conflicten. Een tweede reden is volgens Roberts het feit dat er tegenwoordig media aanwezig is bij conflicten. Beelden van het lijden van mensen in conflictsituaties zijn over de hele wereld te zien. Dit zorgt er niet alleen voor dat de publieke opinie meer geneigd is tot het verlenen van humanitaire steun, maar ook dat conflicten dichterbij lijken. Er is geen plek meer op de wereld waar geen invloed op uitgeoefend zou kunnen worden.17 De VN-operatie ter bescherming van de Koerden in Noord-Irak, die kort volgde op de Tweede Golfoorlog in 1991, was duidelijk een interventie met humanitaire doelstellingen. En de interventie in Kosovo in 1999 viel ook in die categorie, al was het ingrijpen in Kosovo niet gesanctioneerd door een VN-mandaat. Een NAVO-macht bombardeerde Servië en Kosovo om de Kosovaarse Albanezen te beschermen. Het was een oorlog voor uitgesproken humanitaire doelstellingen tegen een soevereine staat die in dat specifieke geval geen agressie had gepleegd buiten zijn eigen internationaal erkende grenzen.18 Volgens Doyle is de VN om een aantal redenen wel goed in peace making en niet goed in peace enforcing. In de peace making operaties in Namibië, El Salvador, Cambodja, Mozambique en Oost-Slovenië was de VN succesvol in het bieden van hulp bij het bereiken van een overeenkomst tussen strijdende partijen, door vredesonderhandelingen te faciliteren, de demobilisatie van troepen te monitoren, voor een overgangsautoriteit te zorgen, mensenrechten te beschermen, democratische verkiezingen te organiseren en economische wederopbouw te stimuleren. Door de onafhankelijke multilaterale aanpak had de VN voldoende vertrouwen van de partijen om deze taken uit te voeren. Hetzelfde multilateralisme zorgde er bij de peace enforcing operaties in Somalië en voormalig Joegoslavië voor dat de VN faalde. Militairen uit verschillende landen luisterden eerst naar hun nationale autoriteiten, voordat zij naar de commandanten van de internationale troepen luisterden. Het vertrouwen in internationale aanvoerders was niet groot genoeg om militairen daaraan over te geven. Bovendien zijn landen terughoudend om de levens van eigen militairen op het spel te zetten voor belangen die niet direct met het eigen nationaal belang te maken hebben. Daarnaast is het praktisch onmogelijk om een vrede te forceren zonder een kant te kiezen. Maar een kant kiezen is erg lastig vanwege de nationale belangen die voor verschillende VN-leden een rol spelen. Ook verstoort een VN-aanwezigheid de balans tussen strijdende partijen, of ze nu een kant kiest of niet. Dat kan een politieke balans nodig voor vrede op de langere termijn in de weg staan. Het gat tussen de resoluties van de Veiligheidsraad en de wil en middelen om ze uit te voeren is om deze redenen te groot voor een succesvolle operatie. Met name de ervaring in Somalië, waarbij gedode Amerikaanse VN-soldaten door de straten van Mogadishu werden gesleept, deed de lust om in te grijpen zodanig afnemen dat een vraag om
15
Michael W. Doyle, idem (1996), p.531 Dick Leurdijk, ‘VN-vredesoperaties in vogelvlucht’, in Vijftig jaar VN-vredesoperaties, tussen nationaal belang en internationale rechtsorde (Den Haag 1996), p.9-22 17 Adam Roberts, ‘The role of humanitarian issues in international politics in the 1990s’, in International review of the red cross, nr.833 (2000), p.19-43 18 John Swift, ‘De oorlog in Kosovo en de leer van de humanitaire interventie’, in Internationale Spectator, nr.5 (mei 2000), p.238-247 16
19
bescherming van vluchtelingen in Burundi in 1993 werd afgewezen en er niet ingegrepen werd toen in 1994 een genocide in Rwanda plaatsvond.19 Na 1993 is het militaire ingrijpen in conflicten in sommige gevallen gedelegeerd aan nationale staten. Zo greep Rusland in in Georgië, Frankrijk in Rwanda, de VS in Haiti en Australië in Oost-Timor. Nadeel van delegatie aan een nationale staat is dat het vaak geen oplossing biedt voor de opbouw van een stabiele lokale regering en vreedzame wederopbouw. In andere gevallen werd ingegrepen door regionale veiligheidsorganisaties, zoals door Italië in Albanië onder de paraplu van de OVSE en door de NAVO in Kosovo. Het ingrijpen in Albanië was wel expliciet door de VN goedgekeurd, het ingrijpen in Kosovo niet.20 Definitie van interventie Paul de Waart biedt in een artikel over de rechtmatigheid van humanitaire interventie een definitie van humanitaire interventie: ‘gewapend optreden, met of zonder VN-mandaat, door staten tegen een staat die zich schuldig maakt aan massale en systematische schendingen van mensenrechten ofwel misdaden tegen de menselijkheid’. Hij noemt in zijn artikel een aantal kwesties die centraal staan in het debat over de legitimering van humanitaire interventies. Ten eerste dat van soevereiniteit versus bescherming van mensenrechten. Staten mogen zich in principe niet mengen in de binnenlandse aangelegenheden van een andere staat. Maar staten zijn ook gehouden aan de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, hetgeen betekent dat zij de mensenrechten van hun burgers niet mogen schenden. Of het VN-Handvest de mogelijkheid biedt tot gelegitimeerd ingrijpen als een staat zich schuldig maakt aan massale en systematische schending van mensenrechten is open voor verschillende interpretaties. Ten tweede mag er volgens het VN-Handvest geen inbreuk gemaakt worden op de territoriale intergriteit van een staat. Dit kan echter op gespannen voet staan met het zelfbeschikkingsrecht van volken. Gewapend optreden tegen een staat die zich schuldig maakt aan misdrijven tegen de menselijkheid hoeven niet per definitie de territoriale integriteit van die staat te bedreigen, maar dat is in sommige gevallen wel een inherent gevaar. Of er ingegrepen mag worden als dat kan leiden tot de afscheiding van een volk of een minderheid is daarmee onduidelijk.21 John Swift voegt daar een derde kwestie aan toe; of een interventie plaats mag vinden zonder VN-mandaat, als het onmogelijk blijkt om consensus te vinden in de VN-Veiligheidsraad. Volgens Swift zijn de precedenten in de negentiger jaren hierbij van belang. In het geval van Rwanda was niet het ontbreken van een VN-mandaat maar het ontbreken van de wil tot ingrijpen het probleem. Een grootschalige genocide kon daardoor niet voorkomen worden. Dat pleit ervoor om in ernstige gevallen van mensenrechtenschendingen toch op te treden, ook als er geen mandaat is. Aan de andere kant ondermijnen acties buiten de VN om het internationale veiligheidssysteem dat na de Tweede Wereldoorlog in het leven werd geroepen om oorlog juist te voorkomen. In zijn artikel wijst Swift tevens op de ethische principes die een rol spelen. Hij gebruikt Kosovo als casus en vindt in dat geval de kloof tussen de doelstellingen, het vermogen en de methode van de NAVO schrijnend. Er werden volgens hem gedurende de 11 weken van bombardementen weinig doeltreffende pogingen gedaan om de mensenrechtenschendingen in Kosovo een halt toe te roepen. Met grondtroepen had dit wellicht wel gekund, maar doordat de NAVO niet bereid was slachtoffers aan eigen kant te accepteren werden die niet ingezet.22 Sinds de terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september 2001 zijn er andere dilemma’s bij gekomen; hoe moeten terroristen worden gepakt en gestraft, hoe moet een goede defensie tegen hen en tegen staten die hen ondersteunen worden ingericht, en is het ooit toegestaan een preëmptieve aanval te ondernemen tegen landen waarvan men vermoedt dat zij massavernietigingswapens aan het verwerven zijn?23 Het ging bij de interventie in Afghanistan niet zozeer om het stoppen of voorkomen van mensenrechtenschendingen, als wel om het vinden en berechten van de daders van de terroristische aanslagen in de VS. Ook het ingrijpen door de VS in Irak in 2003 had niet de bescherming van het Iraakse volk tegen de eigen regering als hoofddoel. In dat 19
Michael W. Doyle, idem (1996), p.536/537 Michael W. Doyle, idem (1996), p.553/554 21 Paul de Waart, Rechtmatigheid van humanitaire interventie, in Internationale Spectator, nr.5 (mei 2000), p.232-237 22 John Swift, idem, (mei 2000), p.238-247 23 Dana H. Allin, ‘Debating intervention’, in NATO Review, nr.4 (winter 2002) 20
20
geval werden het bezit van massavernietigingswapens en mogelijke connecties met terroristische netwerken van het Iraakse regime als aanleiding genoemd. Deze interventies kunnen daarom geen humanitaire interventies genoemd worden, aangezien humanitaire redenen niet voorop stonden. Overigens was zowel in Afghanistan als in Irak wel degelijk sprake van grootschalige en structurele mensenrechtenschendingen. Een interessante vraag is of de interventies niet hele andere reacties hadden ontlokt, of misschien helemaal niet plaats hadden gevonden, als dit niet het geval was geweest. De interventies waarover GroenLinks een standpunt ontwikkelt zijn dus niet persé humanitaire interventies, louter omdat de interventies die plaatsvinden niet allen humanitaire interventies zijn. Ook over het ingrijpen in Afghanistan en Irak nam GroenLinks een standpunt in. Een definitie die bruikbaar is voor dit onderzoek moet daarom alle interventies die plaatsvinden en waar GroenLinks een standpunt over inneemt kunnen omvatten. De definitie van humanitaire interventie van Paul de Waart voldoet daarom niet voor dit onderzoek. Hij wijst op het feit dat staten waarin geïntervenieerd wordt zich schuldig gemaakt moeten hebben aan massale en systematische mensenrechtenschendingen. Dit is echter niet altijd het geval. Een vorm van afbakening is echter wel nodig. Het draait bij de interventies die plaats hebben gevonden en waar GroenLinks een standpunt over heeft ontwikkeld niet om alle vormen van interstatelijk of intrastatelijk geweld. Een burgeroorlog is geen interventie, en een oorlog tussen twee staten ook niet. Een interventie vindt in beginsel plaats buiten het territoriale grondgebied van de interveniënt. Ik heb gekozen voor de neutrale term ‘gewapende interventie’. Daaronder vallen zowel humanitaire interventies zoals die in Noord-Irak en Kosovo als interventies om niet-humanitaire redenen zoals in Afghanistan en Irak in 2003. Mijn definitie van gewapende interventie, of gewapend ingrijpen, voor dit onderzoek is ‘gewapend optreden, met of zonder VN-mandaat, door een staat of meerdere staten buiten haar of hun eigen territoriale grondgebied’. De gevallen die plaatsgevonden hebben, en waar GroenLinks een standpunt over ontwikkeld heeft; de eerste Golfoorlog en Noord-Irak in 1991, Bosnië tussen 1993 en 1995, Kosovo in 1999, Afghanistan in 2001 en Irak in 2003, kunnen hier allen onder gevat worden. 4.2. de traditie van ‘Rechtvaardige Oorlog’ Zoals De Waart en Swift aantonen spelen er diverse kwesties in de discussie over interventie. Zij concentreren zich voornamelijk op de juridische aspecten, al noemt Swift ook het aspect van doelmatigheid. Om een overzicht van de kwesties op verschillende terreinen te krijgen, hebben Mona Fixdal en Dan Smith een grote hoeveelheid literatuur over humanitaire interventie na de val van de Berlijnse muur doorgenomen24. Drie dingen vielen hen daarin op. Ten eerste dat de auteurs vaak langs elkaar heen praten. Sommigen concentreren zich uitsluitend op morele kwesties, anderen bekijken het van een politiek strategische kant, of behandelen het vraagstuk in juridische termen. Morele, politieke, strategische en juridische kwesties worden echter zelden integraal beschouwd. Ten tweede vinden Fixdal en Smith dat de ethische aspecten daarbij vaak een ondergeschoven kindje zijn. Zij zien een voorkeur voor strategische en politieke kwesties. En hun derde punt is dat alle gebruikte argumenten passen in het kader van de traditie van Rechtvaardige Oorlog, terwijl er bijna nooit expliciet naar deze traditie verwezen wordt. Fixdal en Smith menen dat de discussie over humanitaire interventie helderder wordt als de verschillende argumenten en discussiepunten in het licht van de theorie van Rechtvaardige Oorlog worden gezien. Ze betogen dat het ook logisch is om dit te doen, aangezien de theorie van de Rechtvaardige Oorlog ingebed is in het denken in de Westerse cultuur over kwesties van oorlog en vrede. Ook auteurs die zich er niet van bewust zijn kunnen daarom niet anders dan beïnvloed zijn door het denken in termen van Rechtvaardige Oorlog. Fixal en Smith tonen dit aan door diverse onderzoekers aan te halen die principes en criteria voor interventie opstellen die conformeren aan of te passen zijn in de principes van Rechtvaardige Oorlog.25 In het kort zijn de principes van Rechtvaardige Oorlog dat een oorlog alleen rechtvaardig is als hij met een rechtvaardig doel en de juiste intenties, door een legitieme autoriteit, als laatste redmiddel 24
Mona Fixdal & Dan Smith, ‘Humanitarian Intervention and Just War’, in Mershon International Studies Review, nr.42 (1998), p.283-312 25 zie Mona Fixdal & Dan Smith, idem (1998), p.283-312
21
op een proportionele wijze met een redelijke kans op succes wordt gevochten, waarbij de burgerbevolking wordt ontzien. De theorie gaat uit van een weerstand tegen het gebruik van geweld, een ‘nee, tenzij’ houding. De diverse manieren waarop naar interventie gekeken kan worden, juridisch, politiek strategisch en moreel, komen ieder terug in de principes. De juridische discussie speelt bijvoorbeeld een rol bij de principes dat een oorlog alleen door een legitieme autoriteit gevochten mag worden en dat het een rechtvaardig doel moet dienen. Politiek strategische elementen komen naar voren in de principes van juiste intentie en een redelijke kans op succes. En morele overwegingen spelen een belangrijke rol in de voorwaarde dat de burgerbevolking moet worden ontzien en het gebruikte geweld proportioneel moet zijn. Dat dit kader ook voor de Nederlandse praktijk relevant is wordt aangetoond door het advies dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) samen met de Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) in 2000 uitbracht over humanitaire interventie op verzoek van de Nederlandse regering. De AIV en de CAVV zijn officiële adviescommissies voor het regeringsbeleid. De Nederlandse regering heeft in 2000 aan de AIV en CAVV gevraagd een advies uit te brengen over humanitaire interventie. In het advies separeren zij de legitimiteit en de rechtmatigheid van interventie. Onder rechtmatigheid wordt de verenigbaarheid met het geldende volkenrecht verstaan, terwijl de legitimiteit te maken heeft met een combinatie van juridische, politieke en morele overwegingen. Zo kan een interventie bijvoorbeeld niet rechtmatig (want niet gesanctioneerd door de Veiligheidsraad), maar wel legitiem (want wel gericht tegen fundamentele en grootschalige schending van mensenrechten) zijn. Kosovo wordt aangehaald als voorbeeld hiervan. De AIV en CAVV kiezen daarmee voor een benadering passend in de traditie van Rechtvaardige Oorlog, waarin een afweging van een combinatie van factoren verkozen wordt boven een puur juridische benadering. In hun advies formuleren de AIV en CAVV een viertal vragen, uitmondend in criteria voor humanitaire interventie: welke staten mogen interveniëren, wanneer mogen ze dat, aan welke regels moeten ze zich daarbij houden en wanneer moet er een einde aan de interventie komen?26 Dit zijn precies het soort vragen dat aan de orde komt in de theorie van Rechtvaardige Oorlog. 4.3. de criteria van Rechtvaardige Oorlog De kwestie wanneer geweld in internationale verhoudingen geoorloofd is, is niet pas geboren na de Tweede Wereldoorlog met de opkomst van interventie. Het houdt de gemoederen al eeuwen bezig. Er is een lange traditie van nadenken over het verschil tussen rechtvaardige en onrechtvaardige oorlog. De theorie van Rechtvaardige Oorlog is door met name christelijke filosofen ontwikkeld. Veel auteurs noemen Sint Augustinus uit de vijfde eeuw als grondlegger, alhoewel sommigen nog verder teruggaan naar Plato. Andere belangrijke bijdragen kwamen van Sint Thomas van Acquino, Vitoria en Grotius. Inmiddels is de theorie van Rechtvaardige Oorlog zo ingeburgerd geraakt in het westerse denken dat een expliciete link met geloof vaak niet meer gemaakt wordt.27 Europese theologen waren weliswaar verantwoordelijk voor de eerste formulering van criteria voor Rechtvaardige Oorlog, maar er is later aan bijgedragen door een bont gezelschap van Box 1 advocaten, rechtenwetenschappers, filosofen en militaire Principes van Rechtvaardige Oorlog strategen.28 Jus ad bellum Het basisidee van de theorie van Rechtvaardige • rechtvaardig doel Oorlog is dat oorlog iets afschuwelijks, maar soms een • juiste intentie noodzakelijk element van internationale politiek is. Om • legitieme autoriteit te beoordelen of het in een bepaald geval rechtvaardig is • laatste redmiddel om af te wijken van het uitgangspunt dat er geen geweld • redelijke kans op succes gebuikt mag worden in internationale relaties zijn er een Jus in bello aantal criteria opgesteld. Een Rechtvaardige Oorlog • proportionaliteit moet aan (minstens) zeven basisprincipes voldoen. Vijf • ontzien burgerbevolking daarvan betreffen de voorwaarden om aan een oorlog te beginnen, jus ad bellum, en twee de manier waarop men (gebaseerd op Fixdal & Smith, 1998) oorlog voert, jus in bello. 26
Gezamenlijk advies Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV), Humanitaire interventie (Den Haag, april 2000) 27 Austin Cline, War in an Extra-Moral Sense or, Do Morality and War mix? (Pennsylvania 2002) 28 Mona Fixdal & Dan Smith, idem (1998), p.283-312
22
• rechtvaardig doel Het eerste principe van een Rechtvaardige Oorlog is dat het een rechtvaardig doel moet dienen. Het geweld mag uitsluitend gebruikt worden in zelfverdediging of om een ernstige misstand recht te zetten, bijvoorbeeld in geval van ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen of (grootschalige) agressie tegen een volk.29 • juiste intentie Ten tweede moet een oorlog met de juiste intentie gevoerd worden. Dit klinkt hetzelfde als het principe van een rechtvaardig doel, maar betreft iets anders. Bij de juiste intentie gaat het om het onmiddellijke, politieke doel dat met militaire actie beoogd wordt en de middelen die daarvoor gebruikt worden. Een rechtvaardig doel kan met onjuiste intentie bevochten worden: een staat kan tot doel hebben mensenrechten te beschermen (een rechtvaardig doel), maar dit willen uitvoeren door alle niet-democratisch gekozen staatshoofden uit te roeien (hetgeen een onjuiste intentie genoemd kan worden). In het geval van Kosovo kan bijvoorbeeld het stoppen van mensenrechtenschendingen aangewezen worden als het doel van de interventie, terwijl de intentie was om de Servische president Milosevic te doen instemmen met het vredesaccoord van Rambouillet. • legitieme autoriteit Een derde principe van Rechtvaardige Oorlog is dat de oorlog gevoerd moet worden door een legitieme autoriteit. Alleen een gelegitimeerde openbare autoriteit mag gewapend geweld gebruiken. In de tijd van Augustinus en Acquino betekende dit dat slechts de soevereine heerser oorlog mag voeren, baronnen en krijgsheren niet. Later waren natiestaten de aangewezen autoriteiten. Een democratische staat wordt meestal wel geacht draagvlak onder de bevolking te hebben voor een oorlog om een legitieme autoriteit te zijn. Tegenwoordig vinden sommige auteurs de VN de enige legitieme autoriteit, terwijl anderen ook natiestaten nog altijd beschouwen als legitieme interveniënten.30 • laatste redmiddel Het volgende punt is dat gewapend geweld een laatste redmiddel moet zijn. Oorlog is zoiets afschuwelijks dat het nooit het eerste of belangrijkste middel mag zijn om internationale conflicten op te lossen. Het kan hoogstens een noodzakelijke optie zijn als alle andere (diplomatieke en economische) mogelijkheden zijn uitgeput. • redelijke kans op succes Het vijfde en laatste jus ad bellum principe van Rechtvaardige Oorlog is dat niet aan een oorlog begonnen mag worden als er geen redelijke kans op succes is. Als er geen redelijke kans op succes is, zal de oorlog waarschijnlijk meer leed veroorzaken dan oplossen. • proportionaliteit Dan de twee jus in bello principes. De eerste daarvan is proportionaliteit. De ondernomen militaire acties moeten in verhouding zijn met de doelen die ermee beoogd worden. Militaire actie brengt altijd een zekere mate van vernieling met zich mee, maar de opbrengst ervan moet groter zijn dan de kosten. Zo is het doden van enkele wachtposten om een belangrijke stad in te nemen wel een proportionele actie, terwijl het gebruik van een atoombom om een onbelangrijke observatiepost uit te schakelen niet proportioneel is. • burgerbevolking ontzien Het tweede jus in bello principe is dat de burgerbevolking ontzien moet worden. Het doden van soldaten is vaak een noodzakelijk onderdeel van militaire actie, maar het bewust raken van burgerdoelen past niet in het idee van een Rechtvaardige Oorlog. Dit geldt ook voor situaties waarin het niet zozeer gaat om het bewust raken van burgers, maar te weinig getracht wordt hen te ontzien (burgerslachtoffers als ‘collateral damage’). 29
Hugh Beach, ‘Secessions, interventions and just war theory: the case of Kosovo’, in The Pugwash Newsletter (februari 2000) 30 Hugh Beach, idem (2000)
23
Alle zeven punten zijn zo op het oog duidelijk en relevant. Helaas bieden ze niet hét eenduidige antwoord of een interventie al dan niet gerechtvaardigd is. Ieder van de criteria kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, en ze kunnen op verschillende volgorde van prioriteit gerangschikt worden. Een probleem dat bijvoorbeeld meteen opduikt bij het principe van een rechtvaardig doel is dat in principe alle partijen die oorlog voeren hun eigen doel rechtvaardig vinden. En zelfs als dit probleem is opgelost zijn er nog legio gevallen waarin rechtvaardigheid een zeer subjectieve zaak is. Is het afzetten van een gehaat regime rechtvaardig omdat dit regime zijn volk onderdrukt, of onrechtvaardig omdat het de principes van internationaal recht schendt? Wat de zaak verder compliceert is dat er in veel gevallen meerdere doelen zijn te onderscheiden, waarvan sommige rechtvaardig en andere onrechtvaardig genoemd kunnen worden. Bovendien is er vaak geen overeenstemming over wat de eigenlijke doelen zijn. Voor de oorlog van de VS tegen Irak in 2003 werden zowel het vinden van massavernietigingswapens van Saddam Hoessein, als het stoppen van de onderdrukking van het Irakese volk, het uitbreiden van Amerika’s invloedssfeer, het verspreiden van het kapitalisme, het bevorderen van democratie, het bestrijden van terrorisme, het veiligstellen van nationale oliebelangen, en nog vele andere zaken door verschillende mensen en organisaties genoemd als het doel ervan. 4.4. de criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op Kosovo Verschillende auteurs kunnen dezelfde casus in het licht van deze principes bekijken en tot volkomen tegengestelde conclusies komen. Het probleem zit in de interpretatie van de ethische principes van Rechtvaardige Oorlog.31 Zoals Elsthain (professor in Sociale and Politieke Ethiek van de Universiteit van Chicago) het zegt: het gaat om ‘greater and lesser evils’, een zeer subjectieve afweging van wat erger is: wel of geen oorlog.32 Uit een analyse van de toepassing van de criteria van rechtvaardigde oorlog op de interventies in Kosovo blijkt hoe verschillende onderzoekers met dezelfde criteria tot een heel verschillend oordeel kunnen komen. Het conflict in Kosovo ging in het kort om een poging van de Servische president Milosevic om de afscheiding van Kosovo te voorkomen door middel van een genocide op de Albanese bevolking van Kosovo. Kosovo is een onderdeel van de Federale Republiek Joegoslavië. Serviërs waren er altijd een minderheid, naast een Albanese meerderheid. Toen halverwege de jaren tachtig Milosevic aan de macht kwam in Servië ontnam hij de Albanezen in Kosovo hun autonomie. De Kosovo Liberation Army (KLA), dat op gewelddadige wijze probeerde Kosovo af te scheiden van Servië, kreeg steeds meer aanhang. In 1998 werden zowel de acties van de KLA als de vergeldingsacties van de Joegoslavische veiligheidstroepen steeds gewelddadiger. De VN-Veiligheidsraad stelde een wapenembargo in, maar ondanks dat werd de schaal van geweld steeds groter. In september 1998 riep de Veiligheidsraad formeel op tot een staakt-het-vuren. Dit werd echter niet gerespecteerd. Een vredesconferentie werd in februari 1999 bijeen geroepen in Rambouillet, met als doel een compromis te bereiken dat de Albanezen voldoende vrijheid zou geven terwijl Kosovo onderdeel bleef uitmaken van Joegoslavië. Eén van de eisen was dat de NAVO toegelaten moest worden om op de uitvoering van de overeenkomst toe te zien. Op 19 maart tekenden de Albanezen de overeenkomst, maar de Serviërs niet. Op 22 maart kregen zij een ultimatum, dat werd afgewezen. Daarop begon NAVO met bombardementen, die voor 600 militaire en ongeveer 500 burgerslachtoffers zorgden. Gedurende het conflict sloegen meer dan 1,5 miljoen Kosovaren op de vlucht. Het totale aantal Albanese Kosovaren die zijn vermist en vermoedelijk dood bedraagt 11.334. Na 79 dagen van bombardementen accepteerde Milosevic op 3 juni de voorwaarden voor een staakt-het-vuren, en op 10 juni begonnen de Joegoslavische troepen zich terug te trekken uit Kosovo en stopten de bombardementen.33 Sir Hugh Beach, een voormalige hoge Engelse officier, betoogt dat dit NAVO-ingrijpen in Kosovo een Rechtvaardige Oorlog te noemen is, ondanks dat er een aantal kanttekeningen te maken zijn. Er bestaat volgens hem geen twijfel dat het doel, het stoppen van de ernstige en flagrante schending van 31
Austin Cline, idem (2002) Jean Bethke Elshtain, ‘Just War and Humanitarian Intervention’, in Ideas from the national Humanities Center, vol.8, nr.2 (2001) 33 Hugh Beach, idem (2000) 32
24
mensenrechten, rechtvaardig is. Als intenties waarmee de oorlog gevoerd werd noemt Beach het stoppen van mensenrechtenschendingen, het vergroten van de geloofwaardigheid van de NAVO en het voorkomen van het overslaan van het conflict naar Macedonië en de rest van de Balkan, waar NAVOlanden onder zouden lijden. Deze intenties, alhoewel gedeeltelijk op eigenbelang van de NAVO gestoeld, beschouwt hij als juist. Wat een legitieme autoriteit is lijkt voor Beach af te hangen van de situatie. Als het bevorderen van internationale vrede en veiligheid doel van de oorlog is, kan alleen een internationale autoriteit de oorlog rechtmatig verklaren. Autorisatie van de VN-Veiligheidsraad zou in het geval van Kosovo preferabel geweest zijn, maar de NAVO als samenwerkingsverband van 19 democratische landen geldt in dit geval ook als legitieme autoriteit. Dit omdat Milosevic in schending van VN-resolutie 1199 handelde, en de redenen dat de VN geen autorisatie verleenden te maken hadden met eigenbelang van China en Rusland en niet met het conflict in Kosovo zelf. Er werd dus wel gehandeld in de geest van de VN, al waren er praktische obstakels voor officiële goedkeuring. Dat militaire actie een laatste redmiddel was staat voor Beach buiten kijf. Het gaat er volgens hem niet om dat alle diplomatieke en economische middelen daadwerkelijk gebuikt zijn, maar om een inschatting of deze middelen al dan niet zullen helpen. In het geval van Kosovo werd Milosevic al langer ontzien dan nodig was en hadden de bombardementen misschien beter een half jaar eerder ingezet kunnen worden. Toen de oorlog tegen de Servische troepen begon was het doel Milosevic te dwingen de Rambouillet voorstellen te accepteren. Men dacht dat dit met een aantal dagen bombarderen bewerkstelligd kon worden. Milosevic en zijn leger hielden het echter 78 dagen uit en kwamen in eerste instantie niet dichterbij acceptatie van de voorstellen. Op 6 mei 1999 werden vervolgens de Petersburg Principles opgesteld door de ministers van Buitenlandse Zaken van de G8, die volgens Beach wel haalbaar, pragmatisch en ethisch verantwoord waren. Daarmee had het ingrijpen alsnog een redelijke kans op succes. Wat betreft de ad bellum principes zijn er dus geen problemen. Wel zijn er kanttekeningen te maken waar het gaat om de in bello principes. Beach neemt de beide in bello principes samen en stelt twee vragen: zou de NAVO Milosevic ertoe hebben kunnen brengen om de Petersburg Principles te accepteren zonder de Servische infrastructuur aan te vallen? En hadden de aanvallen beter onderscheid kunnen maken tussen burgers en leger? Zijn antwoord op de eerste vraag is een duidelijk ‘nee’. Volgens Beach is het uitgesloten dat het gelukt was zonder allerlei voorzieningen te vernietigen. Er had echter wel beter onderscheid gemaakt kunnen worden om burgers te ontzien, door meer precisiemunitie te gebruiken en het gebruik van clusterbombardementen uit te bannen. Maar ondanks dat aan de laatste voorwaarde, het ontzien van de burgerbevolking, niet helemaal voldaan is, sluit Beach zijn artikel af met de conclusie dat de NAVO acties meer goed dan kwaad deden en in die zin gerechtvaardigd waren.34 Jean Bethke Elshtain, Professor in Sociale en Politieke Ethiek aan de Universiteit van Chicago, kan een heel eind met Beach meegaan. Zij zegt in haar essay ‘Just War and humanitarian intervention’ dat ad bellum rechtvaardiging aangenomen kan worden. De mensenrechtenschendingen in Kosovo maakten het doel rechtvaardig, Milosevic leek immuun voor andere middelen dan militaire, en de NAVO is een legitieme autoriteit opgebouwd uit legitieme staten. Ze maakt hier dan ook niet veel woorden aan vuil. De NAVO gaat volgens Elshtain echter volledig de fout in bij de jus in bello principes. De gebruikte middelen waren in haar ogen absoluut niet in verhouding tot de doelen. In eerste instantie zorgden de bombardementen juist voor een versnelling van het proces van genocide. Ze gaven Milosevic het excuus om zijn troepen stevig in Kosovo te stationeren. Dit kon ook nog redelijk gevaarloos, aangezien de NAVO vooraf had aangekondigd geen grondtroepen in te zullen zetten. Daarnaast werd het principe dat de burgerbevolking moet worden ontzien zwaar geschonden. Het voorkomen van slachtoffers onder de NAVO-troepen werd belangrijker geacht dan het voorkomen van slachtoffers onder de Kosovaarse burgerbevolking. Er werd alleen vanuit de lucht gevochten, met alle gevolgen van dien. Niet alleen waren ongelukken, burgers die per abuis geraakt werden door bombardementen, aan de orde van de dag, ook werd er veel infrastructuur geraakt die noodzakelijk was voor het leven van burgers. Elshtain concludeert dan ook dat aangezien er niet aan de jus in bello 34
Hugh Beach, idem (2000)
25
principes voldaan wordt, het NAVO-ingrijpen in Kosovo geen Rechtvaardige Oorlog genoemd kan worden.35 Bjørn Møller, van het Copenhagen Peace Research Institute, behandelt in zijn paper ‘Kosovo and the Just War tradition’ zowel de positie van de NAVO als die van de Federale Republiek Joegoslavië. Hij komt tot de conclusie dat beiden aan een aantal principes wel voldoen en aan een aantal niet. Wat hier vooral interessant is, is dat Møller de principes heel anders interpreteert dan Beach en Elshtain. Ik noem hier twee voorbeelden. Ten eerste verschilt zijn definitie van een legitieme autoriteit. Møller kijkt niet zozeer naar de legitimiteit van de organisatie zelf, zoals Elshtain, of naar een impliciete goedkeuring van de VN, zoals Beach. Hij kijkt naar hoe de NAVO tijdens het conflict functioneerde en of er verantwoording af te leggen viel. Er was nogal wat onenigheid in de alliantie over onder andere de te raken doelen, waarbij de Verenigde Staten zich weinig aantrokken van de mening van de andere leden. Dit betekende dat de NAVO geen verantwoording af kon leggen. Bovendien gebruikte de NAVO in de praktijk het Kosovo Liberation Army (KLA) als zijn enige grondtroepen. De KLA stond echter niet onder NAVO-gezag en dit droeg bij aan het gebrek aan verantwoording. De NAVO was daarom geen legitieme autoriteit. Ten tweede vat Møller het principe van proportionaliteit anders op. Hij wijst op het CNN effect en betoogt dat door de verslaggeving over de mensenrechtenschendingen in Kosovo in de media de NAVO werd aangezet tot een actie die ze anders misschien niet ondernomen had. In ergere gevallen, zoals de genocide in Rwanda, werd niet ingegrepen. Proportionaliteit ziet Møller als een verhouding tussen dit geval en andere gevallen, terwijl Beach en Elshtain het opvatten als een verhouding tussen hoeveel vernieling het ingrijpen aanricht en het effect dat ervan te verwachten valt. Møller doet uiteindelijk geen uitspraak over of het ingrijpen rechtvaardig was of niet, maar betreurt het dat de NAVO zijn handelen achteraf niet door het Internationale Hof van Justitie heeft laten beoordelen.36 De laatste auteur over Kosovo die ik hier wil aanhalen is Charles Colson. Hij vindt dat de NAVO campagne aan geen enkel principe van Rechtvaardige Oorlog voldoet. Dat het stoppen van de terreur die Milosevic uitoefende tegen Kosovaarse Albanezen een goed humanitair doel is, betekent nog niet dat het een rechtvaardig doel is. Volgens Colson is de willekeur van de gevallen waarin wel, zoals Kosovo, en niet, zoals Soedan, ingegrepen wordt reden om te twijfelen aan de rechtvaardigheid van het doel. Als ingrijpen in geval van ernstige mensenrechtenschendingen op zichzelf een rechtvaardig doel is, zou er in al die gevallen ingegrepen moeten worden. Colson betoogt verder dat de Joint Chiefs of Staff hadden gepleit voor economische sancties in plaats van bombardementen, maar dat er niet naar dit pleidooi geluisterd is. Daarmee was de militaire actie niet een laatste redmiddel. Voorts wordt zelfs als de NAVO als een legitieme autoriteit gezien wordt niet voldaan aan dat principe, aangezien in de VS alleen het Congres het recht heeft de oorlog te verklaren en de toenmalige president Clinton voor deze actie geen toestemming heeft gevraagd aan het Congres. Een redelijke kans op succes had de NAVO ook al niet. Er was van tevoren gewaarschuwd dat de oorlog niet met alleen luchtacties gewonnen kon worden. Toch werd nog voordat de bombardementen begonnen gezegd dat er geen grondtroepen ingezet zouden worden. De jus ad bellum principes wijzen er volgens Colson op dat de NAVO nooit had mogen beginnen aan de interventie. Toen er toch ingegrepen werd werden ook de jus in bello principes geschonden. Met het begin van de NAVO bombardementen intensiveerde Milosevic zijn terreurbewind in Kosovo. In ieder geval op de korte termijn kostte het ingrijpen juist meer lijden onder de bevolking.37 De theorie van Rechtvaardige Oorlog biedt een handvat voor discussie over wanneer het gebruik van geweld rechtvaardig is, en wanneer niet. Het biedt een structuur waarin verschillende manieren om naar interventie te kijken een plek vinden. Het lost echter niet alle meningsverschillen op. Meningsverschillen zullen ook binnen de principes van Rechtvaardige Oorlog blijven bestaan, omdat 35
Jean Bethke Elshtain, idem (2001) Bjørn Møller, Kosovo and the just war tradition, paper for the Commission on Internal Conflicts at the 18th IPRA Conference in Tampere (Kopenhagen 5-9 August 2000) 37 Charles Colson, ‘Does Kosovo pass the just war test?’, in Christianity Today (May 1999) 36
26
de criteria verschillend geïnterpreteerd worden en de grenzen van het toelaatbare verschillend beleefd worden, zoals bovenstaande bijdragen over de interventie in Kosovo aantonen.
27
5. Hoe worden standpunten over gewapende interventie in GroenLinks ontwikkeld? Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat meningsverschillen over wanneer gewapende interventie gerechtvaardigd is en wanneer niet, niet uniek iets van GroenLinks zijn. In GroenLinks heeft echter wel het imago dat er heftiger, of in ieder geval openlijk heftiger, gedebatteerd wordt over gewapende interventie dan in andere politieke partijen in Nederland. Ook voor andere Groene partijen in Europa geldt dat. Om het debat in GroenLinks in een kader te plaatsen behandel ik in dit hoofdstuk eerst het ontstaan van de Groene beweging en van GroenLinks. Daarna ga ik verder in op de manier waarop het standpunt van GroenLinks over gewapende interventie zich door de jaren heen ontwikkeld heeft. 5.1. de wortels van de Groene beweging De Groene beweging ontstond grotendeels tijdens de Koude Oorlog vanuit de antikernwapenbeweging. Met massale demonstraties en ludieke acties stelde de anti-kernwapenbeweging onder meer de volgens hen negatieve gevolgen van kernwapens op de kans op een vreedzame wereld, en de milieugevolgen van kernenergie aan de kaak. Allerlei losse acties en initiatieven waren verbonden door een tweetal algemene uitgangspunten, die in de afgelopen decennia vrijwel gelijk zijn gebleven; ten eerste het bewaren van de aarde voor toekomstige generaties door een einde te maken aan uitputting van natuurlijke energiebronnen, milieuvervuiling en het uitsterven van planten- en dierensoorten, en ten tweede sociale rechtvaardigheid, binnen Westerse maatschappijen maar ook op wereldschaal.38 De anti-kernwapenbeweging vormt de basis van de politieke dimensie van de Groene beweging. De beweging vond weinig weerklank bij de bestaande politieke partijen. Deze partijen werkten inmiddels wel aan milieubeleid, maar zij vonden de anti-kernwapenbeweging veel te radicaal en te actiegericht om politiek serieus te nemen. De anti-kernwapenbeweging van haar kant vond de bestaande politieke partijen te traditioneel en behoudend. Milieu zou nooit voldoende prioriteit krijgen in bestaande politieke bewegingen, die andere prioriteiten hadden. Ook ging de kritiek van de antikernwapenbeweging verder dan alleen de bezwaren tegen de onmenselijkheid van kernwapens en het gebruik van kernenergie. Veel actievoerders vonden dat de bestaande sociaal-economische orde niet langer toereikend was voor de huidige wereld en zij zochten naar een alternatief. De keuze voor een eigen politieke beweging lag daarmee voor de hand.39 Aanvankelijk speelden de nieuwe Groene partijen een heel beperkte rol in de West-Europese parlementen, maar sinds begin jaren tachtig zijn ze gestaag gegroeid. In 2000 zaten in dertien van de vijftien nationale parlementen van de Europese Unie Groene afgevaardigden. Alleen in Griekenland en Groot-Britannië hebben de Groenen geen zetels in het nationale parlement, hetgeen met name te maken heeft met de kiessystemen van deze landen. En in vijf EU-landen; Frankrijk, Duitsland, Finland, Italië en België, zijn of waren Groene partijen onderdeel van de regering. Tegenstellingen binnen de Groene beweging De Groene beweging heeft weliswaar een tweetal uitgangspunten waar men gezamenlijk achter staat, maar het is geen homogene beweging waarin de verschillende Groenen het, behalve misschien op details, overal met elkaar eens zijn. Voor een politieke beweging die relatief nog zo jong is heeft de Groene beweging een buitengewoon groot aantal fundamentele meningstegenstellingen. De tegenstelling tussen meer pacifistische en meer interventionistische Groenen is daar slechts één van. Er zijn bijvoorbeeld ook tegenstellingen tussen de ‘diepe’ en ‘lichte’ Groenen, tussen ecosocialisten en ecokapitalisten en tussen ‘realo’s’ en ‘fundi’s’ (realisten en fundamentalisten). Hier zijn met name de tegenstellingen tussen ‘realo’s’ en ‘fundi’s’ en tussen pacifisten en interventionisten van belang. De ‘pure’ vormen van de tegenstelling komen overigens in de praktijk bijna niet voor. Binnen het spectrum bestaan vele gradaties.40 Realo’s versus fundi’s Zoals ook bij de socialisten gebeurde is er niet lang na het ontstaan van de politieke Groene beweging een debat tussen revolutionairen en gematigden losgebarsten. Bijna een eeuw geleden woedde er in de 38
Alexander de Roo, ‘Groene Politiek’, in Mens en Medemens (Amsterdam 2000) Alexander de Roo, idem (Amsterdam 2000) 40 Marije Cornelissen, De Groene beweging in het spectrum van politieke stromingen (juni 2000) 39
28
socialistische beweging een strijd tussen de revolutionairen (communisten) en de hervormers (sociaaldemocraten). De communisten waren tegen het sluiten van compromisen en tegen deelname aan parlementaire democratie. Daarmee zou namelijk de weg naar revolutie verlengd of geblokkeerd worden. De sociaal-democraten zagen deelname aan de parlementaire democratie als enige weg om echt verbetering te brengen in de desastreuze sociale toestanden. Die strijd werd pas na veertig jaar echt in het voordeel van de hervormers beslist.41 Het begin van het debat tussen revolutionairen en gematigden in de Groene beweging ging om de vraag of het mogelijk is om binnen het bestaande politieke systeem de radicale veranderingen die de Groenen voorstaan te verwerkelijken. De fundi’s (revolutionairen) vonden van niet. Zij pleitten ervoor om de actiegerichte werkwijze waarmee de beweging gestart was te behouden en van buitenaf kritiek te leveren op het systeem. Toen in veel landen toch Groene politieke partijen werden opgericht die deel gingen nemen aan verkiezingen verschoof het debat enigzins naar de vraag hoeveel de Groenen konden tornen aan hun principes om compromisen te sluiten en samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere partijen. Het is voor de Groene beweging te hopen dat het debat daar niet zo lang gaat duren als bij de socialisten. Het lijkt erop dat het meevalt. Weliswaar woedt het debat nog wel voort, met name in Groot-Britannië en Duitsland, maar het lijkt elders na 20 jaar inmiddels beslist te worden in het voordeel van de gematigden. In Duitsland hebben de realo’s (gematigden) een belangrijke slag gewonnen op het congres van 24 juni 2000, toen een meerderheid van de partijleden het regeringsvoorstel over de sluiting van kerncentrales accepteerde. Sindsdien blijven zij terrein winnen.42 In GroenLinks is het ‘fundi-realo’ debat nooit zo heftig geweest als bij de Duitse Grünen. Toch is er wel een soortgelijke tegenstelling te vinden. Toen GroenLinks pas opgericht was bestond er een tegenstelling tussen de meer actiegerichte PSPers en de meer parlementair ingestelde PPR-leden. Er was discussie of regeringsdeelname een doel was om na te streven, of dat GroenLinks de rol van luis in de pels op zich moest nemen. De partij is zich door de jaren heen steeds meer gaan richten op het parlementaire werk, en deelname aan lokaal bestuur is al lang geen punt van discussie meer. Wel kan het onderwerp regeringsdeelname nog steeds rekenen op een debat tussen voorstanders die bereid zijn tot het sluiten van compromisen om op concrete terreinen winst te boeken en tegenstanders die vinden dat GroenLinks trouw moet blijven aan zijn eigen standpunten zonder veel water bij de wijn te doen. Pacifisme versus interventionisme Het verenigen van pacifisme en humanitaire interventie levert de Groenen een behoorlijke morele worsteling op. Geweldloosheid is altijd één van de uitgangspunten van Groene politiek geweest. In het manifest van de Europese Federatie van Groene Partijen en in het Handvest van de Mondiale Groenen staat: ‘De Groenen willen conflicten in de wereld oplossen door middel van geweldloze middelen, het liefste binnen een mondiale veiligheidsorganisatie. Het Groene concept van veiligheid heeft niet alleen betrekking op militaire aspecten, maar ook op sociale, economische en ecologische veiligheid. Eén van de speerpunten van het beleid van geweldloosheid is ontwapening, met name de afschaffing van nucleaire, biologische en chemische wapens’.43 Ook in het beginselprogramma van GroenLinks uit 1990 staat dat de partij zich in zal zetten voor een ‘geweldloze vredespolitiek’.44 Gedurende de Koude Oorlog werd het gebruik van geweld in internationale betrekkingen in bijna alle gevallen afgewezen. Het enige echte punt van discussie op dit vlak was of bevrijdingsoorlogen van onderdrukte volken tegen hun onderdrukkers geoorloofd gebruik van geweld waren. Die discussie werd in de PSP in het voordeel van de voorstanders beslist. Het fundamenteel pacifisme is sinds de Koude Oorlog echter grotendeels verdwenen. Genocide, grootschalige mensenrechtenschendingen en bloedige burgeroorlogen in de jaren negentig zorgden ervoor dat het bevorderen van een vreedzame wereld en het resoluut afwijzen van alle vormen van geweld niet langer zonder veel problemen samen konden gaan. Daarnaast groeide de betrokkenheid bij conflicten elders 41
Alexander de Roo, ‘Groene Ideologie’, in Marius de Geus (redactie), Varianten van groen. Theorie en praktijk (Amsterdam 1997) 42 Petra Kelly, Fighting for Hope (Bonn 1984) 43 Global Green Charter (1996) 44 Beginselprogramma GroenLinks (1990)
29
ter wereld, omdat de gevolgen ervan steeds vaker en explicieter op televisie getoond werden. Militair ingrijpen wordt sinds de val van de muur niet meer altijd gezien als een bedreiging van wereldvrede. Het is volgens velen soms nodig om mensenrechten te beschermen, volken te bevrijden en vrede en veiligheid te bevorderen. Benoît Rihoux, politicoloog aan de universiteit van Louvain-la-Neuve, ziet een bijna onontkoombare ontwikkeling. ‘Tijdens hun ontstaan in de jaren zeventig en tachtig, wezen bijna alle Groene partijen geweld en legers principieel af. Sinds de jaren negentig bezinnen ze zich overal op die pacifistische identiteit, waarna een fundamentele evolutie volgt van radicaal naar reformistisch. In het geval van legers betekent dat: die zijn een gegeven, dat je niet moet ontkennen maar voor democratischere en vreedzamere doelen gebruiken’.45 Pacifisten zijn ervan overtuigd, dat elk militair antwoord alleen maar meer agressie oproept. Een deel van de interventionisten echter ziet in wapens een noodzakelijk kwaad dat soms grotere ellende kan voorkomen. De vraag is dan: hoeveel wapens en in welke gevallen? Om hun identiteit niet te verloochenen, zullen de interventionisten heel duidelijk moeten maken waarin een Groene oorlog verschilt van een andere. Alleen beperkingen opleggen aan doelwitten, wapens en duur is dan niet genoeg, volgens Rihoux.46 Het maakt in ieder geval een veel gedetailleerdere afweging nodig om tot een standpunt te komen. Deze afweging blijkt voor verschillende Groenen echter verschillend uit te vallen en voor veel discussie te zorgen. 5.2. de algemene standpunten van GroenLinks op het gebied van vrede en veiligheid Ook GroenLinks had zijn wortels in de anti-kernwapenbeweging, al was de partij een samenvoeging van vier al bestaande partijen. Deze vier partijen hadden ieder een eigen traditie en partijcultuur, en legden nadruk op verschillende onderwerpen. Nu, 15 jaar later, wordt er binnen GroenLinks zelden meer gesproken over de verschillen tussen de oprichtende partijen. Bij sommige discussies lijken de ‘bloedgroepen’, zoals ze genoemd worden, echter nog steeds een rol te spelen. Bij discussies over gewapende interventie wordt in ieder geval door de pers nog vaak in termen van bloedgroepen gesproken. Vrede en veiligheid in PSP, PPR, EVP en CPN De PSP werd in 1957 opgericht door groepen uit de vredesbeweging, die bewapening en Koude Oorlog afwezen. Linkse sociaal-democraten, dissidente communisten en andere revolutionaire Marxisten, maar ook christen-socialisten, christen-pacifisten, anarchisten en zelfs een enkele liberale pacifist vonden een politiek onderdak bij de nieuwe partij. Wat hen verenigde was aanvankelijk vooral het pacifisme, en in het bijzonder de afwijzing van kernwapens en de wapenwedloop tussen Oost en West. Bij veel PSPers van het eerste uur had dat pacifisme een absoluut en ethisch karakter. ‘Wij verwerpen geweld als middel ter oplossing van geschillen’, zo formuleerden zij het helder in hun beginselprogramma. Daarnaast streefde de PSP ook naar radicale democratisering en centraal gezag over de economie. Het pacifisme kreeg geleidelijk een minder ethisch-absoluut en meer politiek strategisch karakter. De PSP raakte in de jaren zestig beinvloed door de provo-beweging en de nieuw linkse stromingen. De partij liep voorop bij buitenparlementaire acties tegen imperialisme, oorlog, de wapenwedloop en de monarchie. Men was afkerig van bestuursverantwoordelijkheid, want dat kon tot vuile handen leiden. De PPR werd opgericht door ontevreden christen-radicalen uit de drie partijen die later het CDA zouden vormen. Het werd echter geen confessionele partij. De PPR wees een directe koppeling van religie en politiek af en had een afkeer van alomvattende ideologie. De partij had dan ook geen beginselprogramma. In verkiezingsprogramma’s stonden min of meer actuele thema’s centraal. Er zijn wel vijf thema’s te onderscheiden die de PPR kenmerkten: radicale democratisering, solidariteit met armere groepen hier en in de Derde Wereld, ontwapening en milieubehoud. De EVP was net als de PPR opgericht door ontevreden christen-radicalen, uit met name de ARP. Een aantal mensen dat moeite had met de totstandkoming van het CDA had al eerder de ARP verlaten. Anderen waren het niet eens met de koers van het CDA onder Van Agt. In 1978 richtten deze mensen daarom de EVP op. Eén van de punten waarop de latere EVPers met het CDA fundamenteel
45 46
Lin Tabak, Groene oorlog, in GroenLinks Magazine (1 januari 2002) Lin Tabak, idem (1 januari 2002)
30
van mening verschilden was de kernwapenkwestie. De EVP legde aanvankelijk dan ook vooral nadruk op het streven naar vrede en ontwapening, met name wat kernwapens betrof. In tegenstelling tot de PSP en PPR, die beiden tot nieuw links gerekend konden worden met hun post-materialistische oriëntatie, stond de CPN geheel in de oud linkse traditie. Voor de CPN was de sociaal-economische positie van arbeiders veruit het belangrijkste punt. De CPN was al in 1909 opgericht en vanaf de Russische Revolutie in 1918 tot de jaren zestig volledig op de Sovjet-Unie gericht. De verkiezingsprogramma’s van de partij waren echter altijd heel praktisch: veel concrete eisen voor hogere lonen en stabiele prijzen, stakingsrecht en sociale voorzieningen. 47 De partijen die later fuseerden in GroenLinks hadden eigen, verschillende, partijculturen. Binnen de PSP heerste een ‘vechtcultuur’. De discussies gingen er heftig aan toe. Er werd heel fel en soms met weinig respect voor tegenstanders gedebatteerd. In de PPR kon men het ook heftig oneens zijn, maar dat was veel minder fel dan in de PSP. De CPN had een heel ander soort cultuur.48 Toenadering tussen de klein-linkse partijen De PSP, PPR, CPN en EVP dachten in de jaren zestig heel verschillend over vrede en veiligheid, of in ieder geval had de CPN een andere insteek dan de PSP en de PPR. De CPN was bijvoorbeeld niet persé anti-NAVO, en dacht niet in termen van machtsblokken, zoals de anderen wel deden. Ook was het bewustzijn over milieuproblemen bij de CPN niet zo ontwikkeld als bij de PPR en PSP. Waarschijnlijk ergens begin jaren 80 begon de CPN ook in machtsblokken te denken. Dat kwam onder andere tot uiting in het feit dat de CPN niet langer vroeg om eenzijdige Westerse ontwapening, maar ook vond dat het Warschaupact daar een aandeel in had. Daardoor werd het mogelijk dat de partijen in de anti-kernwapenbeweging een gezamenlijk beeld kregen van de manier waarop de veiligheidssituatie in de wereld in elkaar stak. Daarnaast vond een bewustwordingsproces over milieuproblematiek plaats bij de CPN naar aanleiding van het incident met de kernreactor in Harrisburgh. Er vond in 1979 een melt-down plaats in deze reactor. De gevolgen daarvan maakten diepe indruk in de CPN. De partij stond daarvoor gematigd positief tegenover kernenergie, als mogelijke bron van ontwikkeling, maar werd daarna kritischer en en werd actief in de milieubeweging.49 Ook de PSP had een verandering ondergaan die het mogelijk maakte om samen te werken met andere partijen. De partij stapte op een gegeven moment over van een ethisch gefundeerd pacifisme, waarin een compromis eigenlijk niet mogelijk was, naar een meer politiek pacifisme. De ommekeer kwam met de koloniale bevrijdingsoorlogen. Binnen de PSP werd heftig gediscussieerd over of deze oorlogen al dan niet gesteund konden worden. Degenen die vonden dat een volk het recht had om zich eventueel met militaire middelen te bevrijden van hun koloniale overheerser wonnen dat pleidooi.50 De PSP, PPR en EVP hadden alle drie ontwapening en pacifisme als één van hun onderscheidende thema’s. Bij de CPN lag dat anders, maar die partij was wel vanaf begin jaren 80 net als de andere drie betrokken bij de anti-kernwapen- en kernenergiebeweging. In actiegroeperingen ontstonden de samenwerkingsverbanden tussen de vier partijen grotendeels. De PSP en PPR kwamen elkaar veel tegen in de milieu-, anti-kernenergie, vredes-, studenten- en vrouwenbeweging. Ze waren beiden vertegenwoordigd in besturen en overlegorganen, en deden mee aan de anti-atoombom-marsen. De CPN bleef hier in eerste instantie buiten en organiseerde eigen acties. Maar eind jaren zeventig namen ook zij deel aan het Overlegorgaan tegen de Kernbewapening en andere actiecomité’s op dit terrein. Op de vredesdemonstraties in Amsterdam (1981) en Den Haag (1983), die ieder zo’n half miljoen betogers trokken, kwam bijna de helft van de aanwezigen uit klein-linkse hoek. Leden die elkaar troffen bij acties begonnen vanaf die periode te pleiten voor nauwere samenwerking tussen de klein-linkse partijen.51 Er waren ook financiële redenen om samen te werken. Onder de noemer ‘Kruisraketten Nee!’ was veel geld ingezameld. Om iets op enige schaal te organiseren moesten de verschillende partijen samenwerken. Zo werd bijvoorbeeld midden jaren tachtig de gezamenlijke conferentie 47
Paul Lucardie et al, Verloren illusie, geslaagde fusie? (Leiden 2002) Verslag gesprek met Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas op 24 mei 2005 (zie bijlage A) 49 Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) 50 Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) 51 Paul Lucardie et al, idem (2002) 48
31
‘Neutraliteitspolitiek in Nederland’ georganiseerd, om werkbare alternatieven voor de inzet van militaire middelen te onderzoeken.52 Het opvallende was dat halverwege de jaren tachtig, toen er al diverse pogingen gedaan werden door de klein-linkse partijen om samen te gaan werken, dit eigenlijk alleen op het vlak van vrede en veiligheid lukte. Echt verdergaande samenwerking ketste destijds steeds af op het bestuur of het congres van dan weer de ene en dan weer de andere partij. Vrede en veiligheid was dus het terrein waarop het eerst het nauwst werd samengewerkt, terwijl dit ook het terrein is waarop de meningen het meest uiteenlopen. Dit komt doordat de standpunten over vrede en veiligheid heel wezenlijk en identiteitsbepalend waren voor de partijen die samengingen in GroenLinks.53 De oprichting van GroenLinks Het duurde nog tot 1989 voordat dit, na veel interne strijd en moeilijke onderhandelingen, uiteindelijk uitmondde in de oprichting van GroenLinks. De interne strijd had overigens niet zoveel te maken met inhoudelijke kwesties. Al in 1984 konden PSP, PPR en CPN betrekkelijk snel overeenstemming krijgen over een gezamenlijk Europees verkiezingsprogramma. De geschilpunten hadden vooral te maken met welke naam het samenwerkingsverband moest hebben en hoe de kieslijst zou worden samengesteld.54 Met GroenLinks is het electoraal wisselend gegaan in de afgelopen 15 jaar. Het zetelverlies in 1994 en 2002, toen GroenLinks in de aanloop tot de verkiezingen hoog in de peilingen stond was pijnlijk. De grootste winst totnogtoe werd in 1998 geboekt, toen de partij zijn zetelaantal meer dan verdubbelde. De meest recente verkiezingen vonden plaats in 2003. Deze verkiezingen volgden slechts zeven maanden na de vorige, aangezien het kabinet Balkende I al snel viel vanwege interne ruzies in één van de regeringspartijen, de Lijst Pim Fortuyn (LPF).
Aantal zetels % stemmen
1986 3 2,5%
1989 6 4,1%
1994 5 3,5%
1998 11 7,3%
2002 10 7%
2003 8 5,1%
Tabel 1: verkiezingsuitslagen van GroenLinks tot en met 2003 (bron: Cetraal Bureau voor de Statistiek) NB: in 1986 uitslagen van CPN, PPR, PSP en EVP gezamenlijk (1 zetel PSP, 2 zetels PPR)
GroenLinks werd niet lang na de val van de Berlijnse muur opgericht. Ook bij GroenLinks werd op dat moment gehoopt dat met de val van de muur de wereld veiliger was geworden en geweld niet meer aan de orde was. Zoals in een oude partijfolder staat: ‘Veiligheid is te lang verbonden geweest met het denken in militaire machtsverhoudingen. Nú is het tijd om ons te richten op het voorkómen van gewelddadige conflicten. Geweldloze oplossingen verdienen de voorkeur’55. De val van de muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie boden de nieuwe partij de kans om een gezamenlijke nieuwe start te maken in het nadenken over veiligheid in de wereld na de Koude Oorlog. In september 1990 werd een conferentie van de kersverse partij over dit onderwerp georganiseerd, ‘Gedeelde Veiligheid 2000’. Startpunt was het rapport van de Commissie Palme, waarin voor het eerst de gedachte werd geopperd om militaire afschrikking te vervangen door een verbintenis tussen staten om samen te overleven. Samenwerking in plaats van confrontatie.56 Beginselprogramma 1990 In het beginselprogramma van GroenLinks uit 1990 wordt nog nergens over gewapend ingrijpen gerept. Alleen geweldloze middelen worden op zeer algemene wijze aangestipt, en slechts het aan banden leggen van internationale wapenhandel is enigszins concreet te noemen:
52
Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) 54 Paul Lucardie et al, idem (2002) 55 Folder ‘GroenLinks in de jaren ‘90’ (1991) 56 Reader ‘Gedeelde Veiligheid 2000’ ten behoeve van de GroenLinks conferentie op 28 en 29 september 1990 53
32
‘Overal in de wereld zijn interne en externe spanningen aanwezig die zich (kunnen) ontladen in gewelddadige conflicten. Groen Links zet zich in voor een geweldloze vredespolitiek. Aangewezen middelen zijn: • het bevorderen van de erkenning en van de naleving van de elementaire mensenrechten; • het ontwikkelen van een conflictverzoenende vredespolitiek; • het versterken van internationale organen die op een geweldloze wijze zich met vredeszaken bezighouden. Groen Links vindt het aan banden leggen van de Internationale wapenhandel een eerste vereiste’57 In het beginselprogramma staan een tiental uitgangspunten, waarvan het uitgangspunt over veiligheid er één is. Over de andere negen was men het betrekkelijk snel eens. Voor het uitgangspunt over vrede en veiligheid moest echter een aparte commissie ingesteld worden. Dit punt is een compromis waarvan de tekst bijna even lang was als de andere negen punten samen. Het uitgangspuntenboekje van GroenLinks is naar het Engels vertaald en heeft een grote rol kunnen spelen bij het opstellen van de basisprincipes van de Europese Groene Beweging. De Duitse Grünen hadden na de eenwording de kiesdrempel niet gehaald, waardoor zij tijdelijk geen rol speelden in de Europese Federatie van Groene Partijen. Daardoor kon GroenLinks samen met de Belgische Groenen een rol van betekenis spelen. Het uitgangspunt van GroenLinks over vrede en veiligheid vormde de basis voor het standpunt van de Europese Federatie van Groene Partijen, en de Spaanse, Finse en Oostenrijkse Groenen namen het punt over in hun eigen programma’s.58 Eerste Golfoorlog De Eerste Golfoorlog was net afgelopen begin 1991 toen het beginselprogramma geschreven werd. Irak, onder leiding van dictator Saddam Hoessein, was Koeweit binnengevallen en een internationale coalitie aangevoerd door de Verenigde Staten intervenieerde en verdreef Irak. GroenLinks was tegen deze oorlog, ook al werd de interventie gesteund door de Verenigde Naties. De tegenstem van GroenLinks stuitte op veel onbegrip. De fractieleden werden zelfs uitgemaakt voor NSB-ers. Vooral het feit dat GroenLinks geen patriots, ter bescherming tegen eventuele scudraketten vanuit Irak, naar Israel wilde sturen maakte veel andere partijen woedend. Meer wapens naar de regio sturen was volgens Leonie Sipkes, destijds woordvoerder buitenland van de fractie, een recept voor meer spanningen.59 GroenLinks redeneerde toen vooral vanuit de theorie, zoals Leonie Sipkes zelf later ook zegt in een interview bij haar vetrek uit de kamer. Ze paste wat ze als polemologe had geleerd over wapenwedloop toe op de praktijk.60 GroenLinks volgde ook strikt het Handvest van de VN, waarin staat dat eerst alle ander middelen uitgeput moeten worden. Er moest bijvoorbeeld eerst een eonomische
Box 2 Chronologie van de ontwikkeling van het standpunt over vrede & veiligheid in GroenLinks 1989 – oprichting GroenLinks 1990 – conferentie Gedeelde Veiligheid 2000 1990 – beginselprogramma GroenLinks 1991 – Eerste Golfoorlog 1991 – operatie Provide Comfort in Noord-Irak 1991 – conferentie GEWD in Piestany 1992 – conferentie Mondiale Veiligheid 1993 – interventie voormalig Joegoslavië 1994 – Tweede Kamerverkiezingen GroenLinks verliest een zetel 1995 – de val van Safe Haven Srebrenica 1998 – Tweede Kamerverkiezingen GroenLinks wint zes zetels 1999 – interventie in Kosovo 1999 – notitie ‘krijgsmacht als vredesstichter’ 2001 – terroristische aanslagen in de VS 2001 – interventie in Afghanistan 2002 – Tweede Kamerverkiezingen GroenLinks verliest één zetel 2003 – Tweede Kamerverkiezingen GroenLinks verliest twee zetels 2003 – interventie in Irak
57
Beginselprogramma GroenLinks (1990) Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) 59 Kees Versteegh, ‘Leonie Sipkes en de nieuwe, ‘leuke linkse’ koers van GroenLinks, ‘Strikt pacifisme werkt niet’, in NR Handelsblad (7 maart 1998) 60 Kees Versteegh, idem (7 maart 1998) 58
33
boycot ingesteld worden voordat naar militaire middelen gegrepen werd. Dat dit soort boycots veelal de bevolking en niet de elite treffen was destijds niet iets waarover nagedacht werd. Binnen GroenLinks was op dat moment niet veel discussie over de Eerste Golfoorlog. De partij was net nieuw en richtte zich op andere zaken. Wel markeerde de Eerste Golfoorlog het afscheid van het denken in strikte modellen van veiligheid. 61 In mei 1992 organiseerde GroenLinks een tweede grote conferentie over veiligheid; Mondiale Veiligheid 2000. De Tweede Kamerfractie had voor die gelegenheid een notitie getiteld ‘Blauwdruk en de dingen die voorbijgaan’ geschreven, met als ondertitel ‘GroenLinks over vrede en veiligheid in een veranderende wereld’. Daarin werd vooral opgeroepen tot concrete voorstellen, gericht op werkelijke internationale veiligheid. De fractie pleitte vooral voor versterking van politieke organen. Een blauwdruk kon niet gegeven worden, het ging om richtingen en mogelijke eerste stappen op weg naar een minder door militaire concepten beheerste rechtsorde.62 Interventie in Noord-Irak De notitie van de Tweede Kamerfractie voor de conferentie Mondiale Veiligheid 2000 werd geschreven ten tijde van de interventie in Noord-Irak om de Koerden daar te beschermen tegen de Iraakse regering van Saddam Hoessein, operatie Provide Comfort. De opstelling ten aanzien van deze interventie wordt in de notitie illustratief voor het toekomstige beleid van GroenLinks genoemd. Humanitaire hulp aan en dus militaire bescherming van de Koerden diende zo snel mogelijk tot stand te komen. Er was geen expliciet mandaat van de VN. De meningen verschilden of dit nodig was of niet. Het ingrijpen was ‘in de geest’ van een eerdere resolutie over Noord-Irak, waarin opgeroepen werd tot het actief steunen van hulpverlening aan Koerdische vluchtelingen. In de resolutie werd niet gesproken over militaire middelen, maar aangezien de operatie Provide Comfort met name bedoeld was om vluchtelingen en hulporganisaties te beschermen accepteerde de Veiligheidsraad het ingrijpen.63 Voor GroenLinks speelde het ontbreken van een expliciet mandaat geen grote rol. Bij zulke flagrante schendingen van mensenrechten is dat ondergeschikt. De soevereiniteit van staten moet dan wijken.64 Interventie in voormalig Joegoslavië De eerste grote interventie daarna diende zich al snel in 1993 aan. Er was oorlog uitgebroken in het voormalig Joegoslavië, dat uiteen viel in een aantal verschillende delen. In juni 1991 verklaarden Kroatië en Slovenië zich onafhankelijk. Bosnië-Herzegovina en Macedonië volgden niet lang daarna. Dit leidde tot een bloedige burgeroorlog, aangezien de Serviërs dit niet accepteerden. Anne de Boer, projectleider van het GroenLinkse Project Oost-Europa (POE), maakte een reis door de regio in de periode dat Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk verklaarden. Hij was toevallig in Ljubljana toen daar de onafhankelijkheid werd uitgeroepen en reisde vervolgens door naar Kroatië. De reis mondde uit in een conferentie in Piestany in Slowakije, van 8 tot 10 november 1991. Op deze bijeenkomst werd gesproken over de opkomst van nationalisme op de Balkan. Een groot aantal mensen uit de regio waren aanwezig om hun ervaringen en meningen te delen.65 Vanuit GroenLinks waren onder andere Nel van Dijk (Europarlementariër), Harry van de Berg (voorzitter van het Wetenschappelijk Bureau) en Gerrit Pas (medewerker van het Wetenschappelijk Bureau) aanwezig vin Piestany. Onder de gasten uit de regio waren vertegenwoordigers van Groene partijen uit Slowakije, Slovenië, Kroatië, Bulgarije en Hongarije. Toch had deze conferentie weinig invloed op de standpuntbepaling van de Tweede Kamerfractie. De fractie was niet vertegenwoordigd in Piestany. Ze had de onafhankelijkheidsverklaringen geacepteerd zonder veel commentaar en
61
Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) GroenLinks Tweede Kamerfractie, Blauwdruk en de dingen die voorbijgaan. GroenLinks over vrede en veiligheid in een veranderende wereld (juni 1991) 63 Christ Klep en Richard van Gils, Van Korea tot Kosovo. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 1999) 64 GroenLinks Tweede Kamerfractie, idem (juni 1991) 65 Green East-West Dialogue, ‘On the National Question, Security, Economic and Ecological Recontruction’, Lectures, contributions and reports (november 1991) 62
34
vermoedde ook niet dat er daadwerkelijk oorlog uit zou breken in voormalig Joegoslavië. Daarin stond ze niet alleen. Velen verwachtten de oorlog niet.66 Een internationale interventie onder VN mandaat, UNPROFOR, werd in 1993 uitgezonden. In maart 1994 werden als onderdeel van de interventie op de Balkan Nederlandse soldaten uitgezonden om duizenden Bosnische Moslims in Srebrenica, ’s werelds eerste Safe Area, te beschermen. Srebrenica werd echter zonder dat de Nederlandse soldaten hiertegen optraden (of konden optreden) in juli 1995 ingenomen door Bosnische Serviërs, die vervolgens meer dan 7.000 mannen en jongens uit Srebrenica ombrachten. Dit had grote gevolgen voor de manier waarop tegen interventie aangekeken werd, ook binnen GroenLinks. GroenLinks had er op aangedrongen dat de strijdkrachten die in Bosnië werden ingezet lichtbewapend zouden zijn en een beperkt geweldsmandaat zouden krijgen. Dit beperkte geweldsmandaat bleek later te hebben bijgedragen aan het feit dat de Nederlandse soldaten niet optraden toen Srebrenica ingenomen werd. Verkiezingsprogramma 1994 Toen het verkiezingsprogramma van GroenLinks voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 werd geschreven was de val van Srebrenica echter nog niet aan de orde. Het standpunt van de partij over het oplossen van conflicten en gewapende interventie was wel al een stuk verder uitgewerkt dan in het beginselprogramma. In het verkiezingsprogramma 1994-1998 worden niet meer alleen vreedzame middelen van conflictoplossing genoemd; voor het eerst wordt expliciet gemaakt dat militaire interventie een eventuele mogelijkheid zou kunnen zijn. Ook wordt ingegaan op wie dan zou moeten interveniëren: een VN-vredesmacht. De VN speelt een centrale rol in het veiligheidsbeleid van GroenLinks. Voor de NAVO is geen plaats. Deze organisatie moet zo snel mogelijk opgeheven worden. Verkiezingsprogramma 1998 In het verkiezingsprogramma voor de volgende verkiezingen vier jaar later, in 1998, zijn de ervaringen van Srebrenica merkbaar. Er staan veel meer punten in die gewapend ingrijpen mogelijk maken en veel meer uitgewerkte methoden van conflictpreventie. Ook wordt gewapend ingrijpen duidelijk als mogelijkheid aangegeven, en worden daar criteria aan verbonden. Conflictpreventie staat nog immer centraal, maar GroenLinks erkent dat er soms militaire middelen nodig zijn en dat ook de Nederlandse krijgsmacht daarbij ingezet zou kunnen worden. Dit kan volgens het verkiezingsprogramma alleen als er sprake is van dreigende genocide of om humanitaire hulpverlening mogelijk te maken, van legitimering door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad en van een helder en uitvoerbaar mandaat. De invloed van Srebrenica is in dat laatste punt het duidelijkst te merken: het Nederlandse bataljon dat de Bosnische Moslims had moeten beschermen faalde met name bij gebrek aan een helder en uitvoerbaar mandaat.
Interventie in Kosovo Tijdens de zittingsperiode 1998-2002 vonden twee grote militaire interventies met Nederlandse bemoeienis plaats, in Kosovo en in Afghanistan. In 1999 probeerde de Servische president Milosevic om de afscheiding van Kosovo te voorkomen door middel van een militaire acties tegen de Albanese bevolking van Kosovo. Een poging om vrede te sluiten middels een accoord in Rambouillet stuitte op een weigering van Servië. Daarop begon NAVO met bombardementen, die voor veel burgerslachtoffers zorgden. Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) schat dat tussen mei en juni 1999 ongeveer 500 burgers de dood vonden ten gevolge van de bombardementen.67 Na bijna 80 dagen bombarderen accepteerde Milosevic op 3 juni 1999 de voorwaarden voor een staakthet-vuren, en begonnen de Joegoslavische troepen zich terug te trekken uit Kosovo.68 GroenLinks steunde deze interventie, ook al lag het initiatief bij de NAVO en was er geen mandaat van de VNVeiligheidsraad.
66
Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) Ruud Mikkers, ‘Milosevic slaat terug: NAVO hoofdschuldige’, in De Telegraaf (15 februari 2002) 68 Hugh Beach, idem (2000) 67
35
Discussienota ‘Krijgsmacht als vredesstichter’ Het ingrijpen in Kosovo deed veel stof opwaaien in de partij. De Tweede Kamerfractie sprak zich uit voor een oorlog, en dan nog wel één die niet door de VN maar door de NAVO uitgevoerd werd. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de manier waarop het standpunt van GroenLinks over de interventie in Kosovo zich ontwikkelde. De discussie hierover leidde in ieder geval tot een herziening van een aantal van de standpunten van GroenLinks over vrede en veiligheid. Om deze herziening vorm te geven kwam de Tweede Kamerfractie in oktober 1999 met de notitie ‘Krijgsmacht als vredesstichter, Discussienota over de rol van de Nederlandse krijgsmacht in het vredes- en veiligheidsbeleid’. De notitie begint ‘in de beste GroenLinks-traditie’ met het noemen van conflictpreventie. Dat staat nog altijd voorop. Er worden een aantal maatregelen aangegeven die GroenLinks zou willen nemen om conflictpreventie te bevorderen. De fractie erkent echter dat ook conflictpreventie kan falen.69 ‘In de praktijk doen zich helaas nog al te vaak situaties voor waar vreedzame middelen niet volstaan en inzet van militaire middelen noodzakelijk is. Maar dan wel als sluitstuk, wanneer andere middelen falen en wanneer er sprake is van ontoelaatbare grootschalige schendingen van de mensenrechten of (dreigende) genocide.’ Dit werd ook in het verkiezingsprogramma 1998 – 2002 min of meer gezegd. Nieuw is dat de fractieleden wijzen op bijzondere omstandigheden waarin afgeweken moet worden van de regel dat er een VN-mandaat moet zijn voor gewapend ingrijpen. Ze formuleren de criteria, die volgens hen gehanteerd moeten worden bij besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesoperaties. Drie punten noemt de fractie van cruciaal belang: 1) Uiteraard is voor ons de morele rechtvaardiging een voorwaarde vooraf. Er dient dus sprake te zijn van grootschalige schending van mensenrechten, een (dreigende) genocide of de noodzaak om bescherming te bieden ten behoeve van humanitaire hulpverlening, vóórdat een bijdrage van de Nederlandse krijgsmacht aan een militaire interventie in beeld komt. 2) De juridische inkadering in een VN-mandaat, weloverwogen uitzonderingen daargelaten, is een tweede voorwaarde. 3) Een zorgvuldige toetsing door het parlement, volgens de criteria van het bestaande Toetsingskader70, is als derde voorwaarde vereist. Het toetsingskader waarover in punt 3 gesproken wordt is vastgesteld door het parlement op voorstel van de regering. Het behelst twee aandachtspunten die de GroenLinks fractie van groot belang acht: de politieke wenselijkheid en de haalbaarheid van een interventie. Naast deze drie criteria noemt de fractie nog een aantal zaken die bij de totstandkoming van een politiek oordeel betrokken moeten worden. De risico’s van een mogelijk militair optreden moeten zo goed mogelijk ingeschat worden, met betrekking tot effectiviteit en draagvlak en risico’s voor de burgerbevolking, de militairen en omliggende regio’s. Hierover zegt de fractie in haar notitie: ‘Ingrijpen kan moreel gerechtvaardigd zijn en juridisch gedekt, maar als dat niet leidt tot het gewenste doel of slechts ten koste gaat van zoveel militaire en/of burger slachtoffers dat het draagvlak halverwege wegvalt, dan is het onverstandig om aan zo'n operatie te beginnen.’71 Hier komt voor het eerst de vergelijking met de criteria van Rechtvaardige Oorlog duidelijk naar voren. Ze komen bijna allemaal op één of andere manier terug in de notitie van de Tweede Kamerfractie. Het eerste criterium van GroenLinks, een morele rechtvaardiging is hetzelfde als het ‘rechtvaardige doel’ van een Rechtvaardige Oorlog. De juridische inkadering die GroenLinks wenst is een ‘legitieme autoriteit’. Ook mag interventie alleen plaatsviden als ‘laatste redmiddel’. In het criterium haalbaarheid zijn zowel ‘juiste intentie’ als ‘redelijke kans op succes’ gevangen. Eén van regels voor de manier waarop men oorlog voert is ook opgenomen: ‘het ontzien van de burgerbevolking’. Alleen ‘proportionaliteit’ komt niet letterlijk in de notitie voor. NAVO-standpunt Naast criteria voor gewapend ingrijpen was er nog een standpunt dat herzien werd na de interventie in Kosovo; dat over de NAVO. GroenLinks had tot dan toe altijd het standpunt gehad dat de NAVO zo 69
GroenLinks Tweede Kamerfractie, De krijgsmacht als vredesstichter, Discussienota over de rol van de Nederlandse krijgsmacht in het vredes- en veiligheidsbeleid (oktober 1999) 70 Kamerstuk (nummer 23591) 71 GroenLinks Tweede Kamerfractie, idem (oktober 1999)
36
snel mogelijk opgeheven dient te worden. Dit kon op brede steun bij de achterban rekenen. Een meerderheid van de leden van GroenLinks was in 1991 van mening dat Nederland uit de NAVO dient te treden, en wel zo snel mogelijk. Alleen in kringen van de voormalige PPR heerste die mening niet. Afkeer van de NAVO kan stoelen op pacifisme, maar ook op neutralisme (buiten NAVO en Warschau-Pact is het veiliger), op pragmatisme (de NAVO is achterhaald door de ineenstorting van haar tegenpool, het Warschau-Pact) of op anti-kapitalisme (de NAVO dient de belangen van het kapitaal). Pacifisten wijzen ook een leger af dat buiten de NAVO staat en anti-kapitalistisch is; neutralisten en anti-kapitalisten doen dat juist niet. Onder degenen die het Nederlandse leger willen afschaffen (49% van de ondervraagde GroenLinksers), waren echter mogelijkerwijs ook pragmatici die een eigen leger ondoelmatig en te duur maar niet principieel fout vinden. De echte pacifisten wijzen geweld onder alle omstandigheden af en zouden tegen een vijandige bezetting van Nederland alleen geweldloos verzet bieden. In die zin kon slechts 35% van de GroenLinks-leden pacifist genoemd worden; zoals te verwachten viel waren alleen de oud-leden van de PSP het hiermee in meerderheid eens, terwijl slechts een handjevol oud-CPNers zich hierin kon vinden en voormalig PPR- en nieuwe leden een tussenpositie innamen. De verschillen tussen de voorlopers waren heel groot.72 Met Kosovo zag de Tweede Kamerfractie van Groenlinks zich voor de paradox gesteld, dat een organisatie – de NAVO - die volgens het verkiezingsprogramma opgeheven dient te worden, in de praktijk met instemming van de fractie de opdracht kreeg om in een zware crisissituatie vrede en veiligheid op de Balkan te herstellen. De Tweede-Kamerfractie noemde de patstelling binnen de VNVeiligheidsraad als reden om voor Kosovo in te stemmen met een optreden zonder expliciet VNmandaat. Deze uitzondering mocht echter geen regel worden. Het mocht niet zo zijn dat in dergelijke gevallen een stilzwijgende automatische overdracht van bevoegdheden aan de NAVO plaatsvindt als de VN faalt. Het primaat van de VN bleef bijzonder belangrijk.73 De fractie wilde zich er echter op voorbereiden dat zich opnieuw situaties als Kosovo konden voordoen. Daarom stelde ze twee varianten voor een nieuw NAVO-standpunt voor aan het congres in maart 2000. De fractie maakte zich hard voor variant 1, die onder meer stelt dat 'bij het bouwen aan een breder Europees veiligheidssysteem niet uitgesloten moet worden dat een veranderende NAVO daarin een rol kan spelen. De ontwikkeling van een eigen Europese defensiecapaciteit zal op zich al de NAVO doen veranderen. Een verdere samenwerking met Oost-Europa, waaronder Rusland, zoals die gestalte krijgt in het partnership for peace, SFOR en KFOR, kan op termijn een waardevolle bijdrage vormen aan een veiligheidsstelsel voor heel Europa'. Maar de meerderheid van het congres stemde voor variant 2, die poneert dat het karakter van de NAVO verbonden blijft met de Koude Oorlog. De NAVO dient volgens variant 2 vervangen te worden door ‘een nieuw op te bouwen regionale vredesmacht van de VN, samen te stellen uit Unsas-eenheden.’ Nationale legers worden dan overbodig.74 Hiermee was de ‘NAVO-paradox’ niet helemaal opgelost, maar wel genuanceerd. Interventie in Afghanistan Het tweede conflict dat zich voordeed in de zittingsperiode 1998 – 2002 was het ingrijpen in Afghanistan. Op 11 september 2001 werd een terroristische aanslag uitgevoerd op het World Trade Centre in New York. Twee vliegtuigen vlogen in op de wolkenkrabbers, die instortten, met ongeveer drieduizend doden tot gevolg. De Verenigde Staten verklaarden de ‘oorlog aan het terrorisme’ en smeedden een coalitie tegen Afghanistan, het land dat Osama bin Laden, de hoofdverdachte van de aanslag in New York, weigerde uit te leveren. Op 7 okober begonnen de Amerikaanse bombardementen in Afghanistan. Eind november was de regering van Afghanistan, de Taliban, verdreven. GroenLinks steunde dit ingrijpen in eerste instantie. Tegen het eind van de oorlog, toen het aantal burgerslachtoffers hoog opgelopen was, de Noordelijke Alliantie aan de macht leek te komen en een humanitaire ramp dreigde met het invallen van de winter, trok de Tweede Kamer fractie echter haar steun in.
72
J. van der Knoop, A.P.M. Lucardie, W.H. van Schuur en G. Voerman, De ideologische vormgevers van GroenLinks, Voorlopig verslag van een enquête onder de leden van het congres van Groen Links op 13 en 14 december 1991 (Groningen 1991) 73 GroenLinks Tweede Kamerfractie, idem (oktober 1999) 74 Kees Homan en Dick Leurdijk, ‘GroenLinks plaatst zich buiten het defensiedebat’, in de Volkskrant (24 maart 2000)
37
Verkiezingsprogramma 2002 De eerste Tweede Kamerverkiezingen daarna waren die in 2002. Op het congres in het jaar voorafgaand daaraan, in 2001, werd een motie aangenomen die opriep tot het instellen van een commissie om een GroenLinks standpunt over Europees Veiligheids- en Defensiebeleid te formuleren. De reden hiervoor was dat men wilde voorkomen dat meningsverschillen tussen verschillende groepen in de partij tot problemen in verkiezingstijd zouden leiden. Wim de Boer werd gevraagd als voorzitter van deze commissie, en verder hadden Kees Kalkman (Internationaal Secretaris), Ab Harrewijn en Farah Karimi (Tweede Kamerleden), Ans Zwerver (Eerste Kamerlid), Joost Lagendijk (fractievoorzitter GroenLinks in het Europees Parlement) en Bram van der Lek (lid werkgroep Vrede & Veiligheid) zitting in de comissie. In een intensief proces betrok de Commissie De Boer praktisch alle groepen binnen GroenLinks die zich bezighielden met veiligheidsvraagstukken bij het formuleren van een compromistekst. Het koste veel moeite om inderdaad een compromis te bereiken. De tekst die eruit voortvloeide werd daarom ongewijzigd in het concept-verkiezingsprogramma 2002-2006 opgenomen. De programmacommissie, die namens het Partijbestuur het conceptverkiezingsprogramma opstelde mocht er niets aan veranderen. Het toen bereikte compromis houdt totnogtoe stand, omdat de verschillende groepen in de partij daar een gezamenlijk belang bij hebben. In het Europees verkiezingsprogramma 2004-2009 werd het ook overgenomen.75 In de compromistekst staat conflictpreventie, waarbij het lokale maatschappelijk middenveld betrokken dient te worden, zoals altijd voorop als centraal doel. Benadrukt wordt dat het gebruik van geweld in beginsel geen oplossing is voor conflicten. Maar waar conflictpreventie faalt kan soms de inzet van militaire middelen nodig zijn. Dit is alleen geoorloofd bij grootschalige schendingen van mensenrechten, (dreigende) genocide, het beschermen van humanitaire hulpverlening of het scheiden van vechtende partijen in het perspectief van een politieke oplossing van hun conflict. De EU moet de capaciteit ontwikkelen om in laatste instantie militair te kunnen ingrijpen. Dat kan vooralsnog alleen in NAVO verband, waarbij de VS een beslissende stem hebben. Om de afhankelijkheid van de VS te verminderen is een snelle reactiemacht van de EU nodig. Er moet in principe sprake zijn van een duidelijk VN-mandaat, maar in zeer uitzonderlijke situaties kan de noodzaak tot militair ingrijpen zwaarder wegen dan een door politieke meningsverschillen veroorzaakt nietsdoen en toekijken. De gronden voor dit ‘uitzonderings-ingrijpen’ moeten dan vantevoren duidelijk geformuleerd worden.76 De belangrijkste programmapunten op het gebied van vrede en veiligheid in het verkiezingsprogramma van GroenLinks voor 2002 tot 2006 verschilden vooral van het vorige in dat de NAVO niet meer onmiddellijk opgeheven hoefde te worden, en dat bij hoge uitzondering ook zonder VN-mandaat opgetreden mocht worden. Door een val van het kabinet in het najaar van 2002 waren de eerstvolgende verkiezingen zoals gezegd al in januari 2003. GroenLinks gebruikte hiervoor echter vrijwel hetzelfde verkiezingsprogramma als in 2002. De ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks over gewapend ingrijpen door de jaren heen reflecteert de praktijkervaringen van de conflicten die zich sinds de oprichting van GroenLinks hebben voorgedaan: van een algemeen geformuleerd standpunt over geweldloze vredespolitiek in het beginselprogramma van 1991, tot een gedetailleerd en genuanceerd standpunt dat criteria voor het gebruik van geweld aangeeft in het verkiezingsprogramma van 2002/2003. In onderstaand kader is te zien hoe bij ieder verkiezingsprogramma meer onderwerpen werden toegevoegd (zie tabel 1). Op twee punten is het standpunt gewijzigd: de NAVO hoeft niet langer onmiddellijk opgeheven te worden, en interventie zonder VN-mandaat is bij uitzondering toelaatbaar. Voor de beoordeling of een interventie al dan niet gerechtvaardigd is en gesteund kan worden zijn eigenlijk slechts de punten 5, 9, 10 en 11 van toepassing: het doel van ingrijpen, de autoriteit die ingrijpt en de manier waarop ingegrepen kan worden staan daarin vastgelegd. De andere punten kunnen echter ook van belang zijn. Als een interventie de positie van de NAVO versterkt en die van de VN ondergraaft zijn punten 3, 4 en 6 bijvoorbeeld in het geding en zou dit meegenomen kunnen worden in de standpuntbepaling. Ook zou het verschil kunnen uitmaken of Nederland al dan niet actief deelneemt aan de interventie, gezien punt 8.
75 76
Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) Commissie De Boer, Ontwerp tekst Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) (2001)
38
Standpunten GroenLinks in verkiezingsprogramma’s 1. vredespolitiek/conflictpreventie staat voorop 2. Internationale wapenhandel aan banden leggen 3. Versterken internationale organen (met name de VN) 4. De NAVO wordt zo snel mogelijk opgeheven 5. Doel interventie is beperken mensenrechtenschendingen 6. VN moet beschikken over een vredesmacht 7. OVSE moet een regionale vredesmacht worden 8. Het Nederlandse leger wordt omgevormd tot vredesmacht 9. Alleen deelname aan interventie met een VN-mandaat 10. Bij uitzondering mag zonder VN-mandaat ingegrepen worden 11. Bij militair ingrijpen staat de bescherming van burgers centraal
1990
1994
1998
2002
Tabel 2: ontwikkeling van de standpunten van GroenLinks op het gebied van vrede en veiligheid (Marije Cornelissen, 2005)
5.3. de toepassing van de algemene standpunten van GroenLinks over vrede en veiligheid in concrete gevallen van interventie De Groenen zijn als kleine partij in een klein land gedwongen om zich een mening te vormen over situaties die door anderen gecreëerd zijn. Ludger Volmer, Onderminister van Buitenlandse Zaken in Duitsland, beschrijft dit in zijn artikel ‘War in Yugoslavia – background to a green decision’. Hij schrijft dat de Groenen al tien jaar wezen op de gevaarlijke situatie in Kosovo, maar dat ze niet gehoord werden. Er werd al die tijd een totaal verkeerd beleid gevoerd in het Joegoslavische conflict. Maar nu moesten ze wél omgaan met de gevolgen van dit verkeerde beleid. ‘We leven niet in de wereld van onze visie, onze alternatieve ontwerpen, maar in een realiteit die niet simpelweg naar onze wensen geherinterpreteerd kan worden’.77 In een artikel in het GroenLinks Magazine, na het ingrijpen in Afghanistan, werd het als volgt omschreven: ‘het verschil tussen precies en rekkelijk ligt in de laatste stap: wanneer toch een conflict uitbreekt, al was het maar omdat het groene paradijs er nog niet is, wat dán? De pacifisten laten het bij civiele maatregelen, de reformisten niet. Actie komt er binnen de bestaande machtsverhoudingen toch, betogen ze, en dan kun je beter vooraan staan dan in de laatste linies. ‘Anders laten we de ontwikkelingen aan heel andere partijen over’, hield Fischer (leider van de Duitse Grünen) zijn partijleden voor.’78 En er zijn meer zaken die de positie van Groene partijen moeilijker maken. Zo zijn er verschillende conflicterende belangen van staten, allianties en internationale organisaties. Daarin zijn de Groenen geen macht van enige betekenis. Daarbij komt nog dat er geen sprake is van een onafhankelijk buitenlands beleid van één land. Een land, ook een groter land zoals Duitsland, opereert bijna uitsluitend via grotere verbanden in het internationale. Men moet zich vaak neerleggen bij de gezamenlijke formulering van beleid. Aan de ene kant zijn de Groenen daar voor. De Groenen hebben een internationale aanpak van internationale problemen altijd hoog in het vaandel gehad. Aan de andere kant maakt dit het nog moeilijker om enige stem in het geheel te hebben, als kleine partij in één van de vele landen op het internationale toneel. GroenLinks worstelt, net als alle andere partijen overigens, met dit probleem. GroenLinks heeft zijn eigen ideeën over de ideale vormgeving van vrede en veiligheid in de wereld, met goed functionerende internationale organen. De werkelijkheid is echter ver verwijderd van deze idealen, dus moet GroenLinks in de dagelijkse politiek keuzen maken in (internationale) machtsverhoudingen die vaak niet de zijne zijn. Dit leidt tot een steeds terugkerend debat.79 Een ander probleem in de praktijk is dat nooit overal op geanticipeerd kan worden. De hierboven beschreven ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks over vrede en veiligheid reflecteert voortschrijdend inzicht dat te maken heeft met praktijkgevallen die zich hebben voorgedaan. In haar notitie uit 1999 waarin de fractie criteria voor militaire interventie opstelt wordt 77
Ludger Volmer, War in Yugoslavia – background to a Green decision (26 maart 1999) Lin Tabak, idem (1 januari 2002) 79 GroenLinks Tweede Kamerfractie, idem (oktober 1999) 78
39
een passage gewijd aan het feit dat het lastig is om in één of meerdere vuistregels voor alle landen en situaties te bepalen of gewapend ingrijpen zinvol en haalbaar is. ‘De grootschalige schending van mensenrechten door Serviërs in Bosnië en Kosovo heeft tot internationale militaire interventies geleid. Maar een zinvolle militaire interventie is als het gaat om een enorme toename van grootschalige mensenrechtenschendingen in bijvoorbeeld China bijna ondenkbaar. Het risico van een onbeheersbare militaire escalatie is dan al gauw onaanvaardbaar. Dit probleem heeft zich gelukkig niet voorgedaan in het geval van Oost-Timor. Maar wat als de Indonesische regering niet had ingestemd met de komst van een VN-vredesmacht? Hoe was dan het risico van een militaire escalatie afgewogen tegen de belangen van de Oost-Timorezen?’ 80 Als een mening gevormd moet worden over een specifieke interventie blijken de algemene richtlijnen uit het verkiezingsprogramma niet altijd even makkelijk toe te passen. Dit blijkt uit de opstelling van GroenLinks in de verschillende praktijkgevallen waar de partij sinds haar oprichting mee te maken heeft gekregen. In de tabel hieronder zijn de criteria uit de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks, die direct van toepassing zijn op de beoordeling van een concreet geval van interventie, uitgezet tegen de interventies waar sinds 1989 discussie over geweest is binnen GroenLinks. Dan blijkt dat er geen consistente lijn te ontdekken is wat betreft de gewapende interventies die wel of juist niet gesteund werden door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks (zie tabel 3). GL tegen Irak 1991 (dreigende) genocide VN-mandaat Burgers centraal Aantal criteria
GL voor Noord-Irak 1991
1
2
GL voor Bosnië ‘93 – ‘95 3
GL voor Kosovo 1999
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 ()
1
(1)
0
Tabel 3: belangrijkste criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Er staat bijvoorbeeld in het verkiezingsprogramma van 1998 tot 2002 dat militair ingrijpen alleen geoorloofd is met een VN-mandaat. In de praktijk blijkt echter dat GroenLinks juist tegen de eerste Golfoorlog, waar wel een VN-mandaat voor bestond, en de bombardementen om Noord-Irak en Kosovo steunde, waar geen VN-mandaat voor was. Het mandaat staat bij Afghanistan tussen haakjes, omdat deze interventie werd gelegitimeerd als een vorm van zelfverdediging van de VS. In geval van zelfverdediging is geen expliciet mandaat van de VN-Veiligheidsraad nodig. Een land mag zichzelf verdedigen tot de Veiligheidsraad zich daartegen uitspreekt. Deze opstelling heeft volgens Farah Karimi, woordvoerder buitenland van de Tweede Kamerfractie, te maken met het verschil tussen legitimiteit en rechtmatigheid.81 De positie van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks ten opzichte van de recente oorlog in Irak maakt dit extra duidelijk: het maakte niet uit of er een VN-mandaat was of niet, GroenLinks was hoe dan ook tegen. Zoals Karimi zegt: ‘dat de oorlog juridisch gelegitimeerd is, betekent niet dat hij ook politiek wenselijk is’82. Overigens was men zich dat ten tijde van de Kosovo-bombardementen nog niet bewust. Destijds werd er flink op gehamerd dat Kosovo een unieke uitzondering was wat betreft het steunen van een actie zonder VN-mandaat. Ook als andere criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma die van belang zouden kunnen zijn voor de bepaling van het standpunt, zoals de interveniënt en de gebruikte middelen, meegenomen worden blijft het onduidelijk wanneer de Tweede Kamerfractie van GroenLinks een interventie wel steunt en wanneer niet (zie tabel 3). De interventies in Irak in 1991 en Afghanistan in 2001 zijn wat 80
GroenLinks Tweede-Kamerfractie, idem (oktober 1999) Vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie, verslag van een algemeen overleg met minister De Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken, minister Kamp van Defensie en minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking over de mogelijke Nederlandse militaire bijdrage aan de multinationale stabilisatiemacht voor Irak (25 juni 2003) 82 GroenLinks Tweede-Kamerfractie, notulen fractievergadering (24 januari 2003) 81
40
betreft de aard van de interventie langs de lijnen van de GroenLinkse criteria enigszins vergelijkbaar, maar er werd toch verschillend besloten in beide gevallen. Dat geldt ook voor de interventies in Afghanistan en Irak in 2003. GL tegen Irak 1991 Doel Dreigende genocide Legitimatie VN-mandaat Interveniënt VN-interventie NAVO-interventie VS-interventie Deelname Nederland Middelen Bombardementen Grondtroepen Burgers gedood
GL voor Noord-Irak 1991
GL voor Bosnië ’93- ‘95
GL voor Kosovo 1999
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003
()
Tabel 4: meerdere criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Hieruit blijkt dat de manier waarop een standpunt in een concreet geval tot stand zou moeten komen in GroenLinks vaak niet opgaat in geval van gewapende interventie. In hoofdstuk 3 is beschreven dat in het verkiezingsprogramma een algemeen standpunt wordt vastgelegd door het congres, en de Tweede Kamerfractie dit algemene standpunt toepast in een concreet geval. Dit kan tot interne discussie leiden bij de verantwoording van de fractie over het ingenomen standpunt in de Partijraad of op het Congres, en deze discussie kan weer leiden tot een aanpassing in het standpunt dat de fractie inneemt. Bij het opstellen van het eerstvolgende verkiezingsprogramma kan dan een nieuw standpunt of voortschrijdend inzicht naar aanleiding van het concrete geval gereflecteerd worden in het nieuwe algemene standpunt (zie hoofdstuk 3, figuur 6).
Congres/Partijraad: verantwoording TK-fractie
Congres: verkiezingsprogramma
TK-fractie: standpunt in concreet geval
Figuur 8: dynamiek van standpuntbepaling binnen GroenLinks in de praktijk (Marije Cornelissen, 2005)
In de praktijk wordt bij het bepalen van een standpunt over gewapende interventie het algemene standpunt niet onverkort toegepast door de Tweede Kamerfractie. Wel is er interne discussie en kan deze discussie leiden tot een aanpassing van het door de fractie ingenomen standpunt. Ook blijkt uit de evolutie van het algemene standpunt van GroenLinks in de verkiezingsprogramma’s dat voortschrijdend inzicht naar aanleiding van een concreet geval inderdaad gereflecteerd wordt in het volgende verkiezingsprogramma (zie figuur 8). Een reden hiervoor kan zijn dat de criteria die GroenLinks in zijn verkiezingsprogramma stelt aan interventies direct volgen uit de manier waarop de partij veiligheid op wereldschaal het liefst zou willen waarborgen. In de ideale wereld volgens GroenLinks is het mondiale veiligheidsbeleid volledig
41
gericht op conflictpreventie en speelt de VN de hoofdrol in de uitvoering daarvan. De veiligheid in de Europese regio wordt daarbij door de OVSE gewaarborgd. Als conflictpreventie op de juiste manier plaatsvindt hoeft er in principe niet meer geïntervenieerd te worden, behalve bij hoge uitzondering. In de criteria voor interventie in het verkiezingsprogramma staat daarom dat er een VN-mandaat nodig is voor interventie en dat er sprake moet zijn van een dreigende genocide. Het mondiale veiligheidssysteem is echter niet zo ingericht als GroenLinks dat graag zou willen. Concrete praktijkgevallen voldoen dus al gauw niet aan de criteria die GroenLinks stelt.
5.4. de toepassing van de criteria van Rechtvaardige Oorlog op het standpunt van GroenLinks in concrete gevallen van interventie De criteria van Rechtvaardige Oorlog zijn veel minder specifiek dan wat er in het verkiezingsprogramma van GroenLinks staat. Ze bestaan al eeuwen en predateren dus instituties als de VN en de NAVO. Ook was er in de tijd van Augustinus nog geen sprake van luchtbombardementen. De theorie van Rechtvaardige Oorlog biedt eerder een kader dat individueel ingevuld kan worden, dan een precieze handleiding. Het individueel invullen van dit kader kan daarom ook heftige meningsverschillen tot gevolg hebben, zoals blijkt uit de vergelijking van verschillende auteurs over de interventies in Kosovo in hoofdstuk 4. De beoordeling van een conflict in het licht van de criteria is daarmee afhankelijk van de interpretatie die gegeven wordt aan de criteria van Rechtvaardige Oorlog. Waar de één vindt dat bijvoorbeeld het doel van een interventie rechtvaardig is, kan een ander ditzelfde doel als onrechtvaardig bestempelen of een heel ander beeld hebben van wat het doel van de interventie is. Voor dit onderzoek is de interpretatie van GroenLinks relevant. Deze interpretatie valt te deduceren uit de persberichten en verslagen van discussies over gewapende interventies. Door het bepalen van een standpunt in de achtereenvolgende concrete gevallen van gewapende interventie is de interpretatie van de criteria van Rechtvaardige Oorlog door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks steeds helderder geworden. • doel Wat betreft het doel van een interventie lijkt door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks niet zozeer te worden gekeken naar het doel dat de interveniënt heeft, als naar de opbrengst die de interventie in de ogen van de fractie zou kunnen hebben. In de gevallen van Noord-Irak, Bosnië en Kosovo ging het om het stoppen van grootschalige mensenrechtenschendingen, hetgeen een rechtvaardig doel werd geacht.83 In het geval van Afghanistan ging het om de strijd tegen het terrorisme, het recht op zelfverdediging van de VS en (als positieve bijwerking) om het stoppen van de mensenrechtenschendingen door de Taliban. Ook dit werd rechtvaardig geacht.84 De beide interventies in Irak in 1991 en 2003 werden echter vooral gezien als machtspolitieke ondernemingen door de VS, waarbij oliebelangen een grote rol speelden. Dat werd geen rechtvaardig doel gevonden. • intentie Een juiste intentie werd door de fractie verondersteld in het geval van Noord-Irak, waar het strategische doel was om de daar wonende Koerden te beschermen tegen genocide door de troepen van Saddam Hoessein. Ook het geval van Kosovo, waar het strategische doel was om president Milosevic van Servië te doen instemmen met de bepalingen van het verdrag van Rambouillet, en het geval van Afghanistan, waar de fractie in ieder geval aanvankelijk dacht dat het strategische doel het vinden en berechten van Osama bin Laden was, werden juist gevonden. In de gevallen van interventie in Irak in 1991 en in Bosnië was de intentie te onduidelijk, waardoor de fractie wantrouwig was. In 1991 was Irak het soevereine buurland Koeweit binnengevallen. Er werd getwijfeld of het optreden van de VS slechts de intentie had om Koeweit te bevrijden of ook om het regime van de Iraakse leider Saddam Hoessein omver te werpen. Dat eerste was misschien wel een juiste intentie geweest, maar het tweede niet. In het geval van Irak in 2003 was wel duidelijk dat de intentie het omverwerpen van het regime
83
GroenLinks Tweede Kamerfractie, persbericht (24 maart 1999) Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002)
84
42
van Saddam Hoessein was, wegens het hebben van niet bewezen connecties met terroristen en het vermeende bezit van massavernietigingswapens. Dit werd door de fractie een onjuiste intentie geacht. • legitieme autoriteit De Tweede Kamerfractie van GroenLinks is in de praktijk redelijk breed in wat een legitieme autoriteit gevonden wordt. In het verkiezingsprogramma is alleen de VN een legitieme autoriteit, maar in de praktijk blijkt voor de fractie ook een internationale coalitie voldoende legitimiteit te bezitten. Zowel de NAVO, in geval van Kosovo, als een brede internationale coalitie, in geval van Afghanistan, zijn een legitieme autoriteit. De interventies in Irak die unilateraal door de VS werden ondernomen werden afgekeurd. • laatste redmiddel Het criterium van laatste redmiddel lijkt van groot belang te zijn voor de standpuntbepaling van de Tweede Kamerfractie. In persberichten wordt dit meestal letterlijk genoemd. In geval van Noord-Irak, Kosovo en Afghanistan werd na een intensieve periode van onderhandelingen interventie inderdaad als laatste redmiddel gezien. In geval van Irak in 1991 werd er zo snel geïntervenieerd nadat Irak Koeweit binnengevallen was, zonder voorafgaande pogingen om al dan niet binnen VN-verband drukmiddelen of sancties toe te passen, dat de fractie er niet van overtuigd was dat andere middelen voldoende uitgeput waren. En in geval van Irak in 2003 had de fractie het idee dat het inzetten van VN-wapeninspecteurs vooralsnog voldoende vooruitzicht bood en dat de connecties met terroristen onvoldoende aangetoond waren om te geloven dat interventie een laatste redmiddel was. • kans op succes De militaire kans op succes werd in alle gevallen bij aanvang van het conflict groot geacht, gezien het militaire overwicht van de interveniënten. Er werd echter gedurende de interventies in met name Kosovo, Afghanistan en Irak in 2003 steeds meer getwijfeld of de ingezette middelen, hoofdzakelijk bombardementen, de intentie van het ingrijpen dichterbij brachten. Ook werd in deze gevallen getwijfeld aan de capaciteiten van de interveniënt om wederopbouw in het land waarin geïntervenieerd werd vorm te geven. Dit werd echter meestal niet meegenomen in de initiële overweging of de interventie al dan niet gesteund kon worden. Er werd dan met name een beroep gedaan op de Europese Unie om grotere inspanningen te leveren voor de wederopbouw. • proportionaliteit Proportionaliteit is een lastig begrip om te interpreteren voor GroenLinks. In de meeste literatuur gaat dit criterium van Rechtvaardige Oorlog het om het inzetten van meer of minder geweld, waarbij de belangrijkste overweging is of er niet teveel geweld ingezet wordt voor het te behalen doel of intentie. Bij GroenLinks gaat het meer om of het soort geweld dat ingezet wordt past bij de te behalen intentie. Daarin is ook sprake van voortschrijdend inzicht. In het geval waarin de VS Irak in 1991 wilde doen terugtrekken uit Koeweit werd het inzetten van zowel bombardementen op Irak als grondtroepen tot in Irak zelf gezien als disproportioneel. Voor de interventie in Noord-Irak werden een aantal kleinschalige bombardementen en veel luchtpatrouilles uitgevoerd die wel als proportioneel beschouwd werden. In 1993 benadrukte de Tweede Kamerfractie van GroenLinks in geval van Bosnië dat de interventie licht bewapend en nauw gemandateerd moest zijn. Dit was het geval, en werd achteraf gezien als één van de belangrijkste redenen voor het falen van de interventie. In Kosovo pleitte de fractie vervolgens voor het inzetten van voldoende bewapende grondtroepen, terwijl er slechts bombardementen uitgevoerd werden. De fractie betreurde dit ten zeerste. In Afghanistan was dit uiteindelijk ook het geval. Het verschil was echter dat in Kosovo van meet af aan gezegd werd door de VS dat er geen grondtroepen ingezet zouden worden, terwijl in het geval van Afghanistan de fractie er vertrouwen in had dat er na een initiële inzet van bombardementen vervolgens grondtroepen aan het werk zouden gaan. Dat dit lang op zich liet wachten was mede de reden dat de fractie haar steun voor de interventie in Afghanistan later introk. In de tijd dat de fractie die interventie steunde had zij echter het idee dat het geweld dat daar gebruikt werd proportioneel was. Bij de interventie in Irak in 2003 tenslotte vond de fractie het geweld eenduidig disproportioneel. Er werd geweld ingezet in een mate die niet zozeer noopte tot het opgeven van vermeende massavernietigingswapens en het afzweren van contacten met terroristen door Saddam Hoessein, als wel tot het omverwerpen van zijn regime.
43
• burgers ontzien Ten slotte het criterium dat burgers dienen te worden ontzien. In alle interventies, behalve in het geval van Noord-Irak om de Koerden te beschermen, werden veel meer burgerslachtoffers gemaakt dan acceptabel werd geacht. Bij aanvang van de interventies in Kosovo en Afghanistan had de Tweede Kamerfractie er vertrouwen in dat de technologie inmiddels zo geavanceerd was dat bombardementen met voldoende precisie om geen burgerslachtoffers te maken uitgevoerd konden worden. Dit bleek minder het geval dan gehoopt. Veel van de meningsverschillen tussen verschillende groepen in GroenLinks concentreerden zich op dit punt. Waar sommigen in de gevallen waarin GroenLinks een interventie steunde een breekpunt maakten van het aantal gevallen burgerslachtoffers, vonden anderen dat dit aantal, alhoewel te groot, nog niet kon leiden tot het intrekken van steun. In de gevallen waarin GroenLinks de interventie niet steunde werd tijdens het conflict het aantal burgerslachtoffers veelvuldig genoemd als onderbouwing van dit standpunt. Als criteria van Rechtvaardige Oorlog, zoals geïnterpreteerd door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks, worden toegepast op de interventies sinds 1989 waar debat over geweest is binnen de partij, kan er veel meer lijn in de standpuntinname ontdekt worden dan als het verkiezingsprogramma als norm genomen wordt. Dan blijkt dat de interventies die GroenLinks heeft gesteund aan zes of zeven criteria voldoen (zie tabel 4). Over de roodgekleurde vinkjes was de meeste twijfel en/of de meeste discussie.
Doel Intentie Autoriteit Laatste redmiddel Kans op succes Proportionaliteit Burgers ontzien Aantal criteria
GL tegen Irak 1991
3
GL voor Noord-Irak 1991 7
GL voor Bosnië ’93-‘95 7
GL voor Kosovo 1999 6
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 7 1
Tabel 5: criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Bij dit gebruik van de criteria van Rechtvaardige Oorlog moet overigens opgemerkt worden dat het in de theorie van Rechtvaardige Oorlog niet geoorloofd is om een keuze te maken welke criteria meer en minder van belang zijn, of om te zeggen dat voldoen aan een bepaald aantal criteria voldoende is om een oorlog, of een interventie, te rechtvaardigen. In de theorie van Rechtvaardige Oorlog moet een oorlog of interventie zonder uitzondering aan álle criteria voldoen om rechtvaardig genoemd te worden. In hoofdstuk 6 wordt de ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks over de interventies in Kosovo en Afghanistan uitgewerkt. Deze interventies kregen beiden (in ieder geval aanvankelijk) steun van de Tweede Kamerfractie.
44
Deel III: De ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks in twee cases In dit hoofdstuk worden de interventies in Kosovo in 1999 en in Afghanistan in 2001 nader bekeken. Er zijn twee redenen waarom de keus op Kosovo en Afghanistan is gevallen. Ten eerste omdat deze conflicten zoals gezegd de meeste stof deden opwaaien binnen GroenLinks, en ten tweede omdat ze enigszins met elkaar te vergelijken zijn. Ze hadden beiden plaats in dezelfde kabinetsperiode, waardoor GroenLinks eenzelfde aantal zetels had in beide gevallen, en het merendeel van de Tweede Kamerfractie steunde in ieder geval aanvankelijk beide interventies. De cases beginnen met een korte schets van het conflict. Dan volgt een chronologisch verslag van het debat in de partij en een analyse van dit debat. Zoals in hoofdstuk 2 werd gezegd kan het debat over een inhoudelijk meningsverschil heftiger of minder heftig zijn, afhankelijk van de externe omgeving (electorale concurrentie, gevaar voor het imago van de partij) en de belangen van de groepen die zich mengen in het debat (posities of macht veroveren of behouden). Voor de analyse van het inhoudelijke meningsverschil in de cases wordt gelet op de argumenten die gebruikt worden en de manier waarop het vigerende verkiezingsprogramma en de criteria van Rechtvaardige Oorlog van toepassing zijn op de standpunten. Vervolgens wordt gekeken naar de invloed van externe factoren en de belangen van groepen die deelnemen aan de discussie op de heftigheid van het debat. In tegenstelling tot de rest van dit onderzoek zijn de beide cases in de tegenwoordige tijd gesteld. Dit om iets van de spanning van dat moment over te brengen. Zowel in 1999 als in 2001 liepen de emoties hoog op tijdens de debatten en veranderde de situatie van dag tot dag. Het is nu bekend hoe de conflicten in Kosovo en Afghanistan en het debat binnen GroenLinks afliepen, maar destijds was alles mogelijk.
6. Kosovo: door de gong gered De Balkan was al sinds begin jaren negentig het toneel van diverse conflicten. Joegoslavië viel uiteen in een aantal verschillende delen. Dit leidde tot een bloedige burgeroorlog, aangezien Servië de afscheiding van Kroatië, Slovenië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië niet accepteerde. Deze afscheidingsconflicten waren enigszins geluwd toen de spanning op begon te lopen in Kosovo. De bevolking van Kosovo bestond uit een etnisch-Albanese meerderheid en een Servische minderheid. De Kosovo Liberation Army (KLA) kreeg er steeds meer aanhang, sinds de Servische president Milosevic de Albanezen hun autonome status had afgenomen. 6.1. verloop van het debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo Twee jaar voordat de interventie in Kosovo plaatsvindt, in 1997, organiseert GroenLinks vanuit het Project Oost-Europa een conferentie in Noordwijkerhout over de situatie op de Balkan, met als onderwerp ‘Good neighbourliness on the Southern Balkans’. Daar zijn een aantal gasten uit de regio aanwezig, waaronder Veton Surroi, hoofdredacteur van een onafhankelijk Albaans weekblad in Kosovo, en Sonja Biserko, voorzitter van het Helsinki Comité voor mensenrechten in Servië. In Noordwijkerhout wordt gesproken over de oplopende spanningen in Kosovo. Het Dayton-accoord, waarmee de oorlog in Bosnië was afgesloten, heeft geen oplossing voor de situatie van de Albaanse minderheid in Servië geboden. Op de conferentie geven de sprekers uit de regio aan dat de etnische spanningen in Kosovo en Macedonië tot gewelddadige conflicten zullen leiden als Servië doorgaat met het schenden van de mensenrechten van de Albanese minderheid. Ten tijde van de conferentie vinden er grote demonstraties in Belgrado tegen het regime van Milosevic plaats. Dit heeft gevolgen voor de discussie. Het steunen en versterken van de oppositie in Servië wordt gezien als een mogelijkheid voor een vreedzame oplossing voor de kwestie Kosovo.85 De conferentie in Noordwijkerhout heeft weinig tot geen invloed op de meningsvorming in de Tweede Kamerfractie. In tegenstelling tot de Europese fractie van GroenLinks en het partijbestuur is de Tweede Kamerfractie niet vertegenwoordigd. Dat heeft te maken met het feit dat de fractie nog geen gevoel van urgentie heeft bij de situatie in Kosovo. Er staat nog niets over in de kranten, en de kans op oorlog wordt nog niet hoog ingeschat. Ook de samenstelling van de fractie zorgt ervoor dat de Tweede Kamerleden zich er niet zo druk over maken. In 1998 vinden verkiezingen plaats. Een groot
85
Green East-West Dialogue, reader ‘Good neighbourliness on the Southern Balkans’, seminar report Noordwijkerhout (januari 1997)
45
deel van de fractie zal daarna niet terugkeren in de Kamer. Dat maakt het commitment van de fractie minder groot. In de aanloop naar de crisis in Kosovo, vanaf 1998, speelt het gebrek aan perspectieven GroenLinks, maar ook andere Groene partijen in Europa, parten. In de periode tussen de conferentie in Noordwijkerhout en de zomer van 1998 blijkt dat de vreedzame oplossing die zij voorstaan niet zal werken. De oppositie is niet sterk genoeg om Milosevic af te zetten en kan geen rol van betekenis spelen. Het resultaat is dat vooral lijdzaam wordt afgewacht.86 Crisis in de herfst van 1998 In 1998 worden zowel de acties van de KLA als die van het Servische leger steeds gewelddadiger. Er zijn reeds honderden doden gevallen en honderdduizenden mensen zijn op de vlucht geslagen. De VNVeiligheidsraad eist eind september 1998 de ongehinderde terugkeer van de vluchtelingen, en veroordeelt zowel het Servische optreden als de terroristische werkwijze van de KLA. De NAVO zet deze eis kracht bij door, voor eigen rekening, te dreigen met luchtaanvallen. Kees Kalkman schrijft in die tijd een korte memo voor bestuur en fractie, waarin hij aangeeft het niet eens te zijn met de steun die GroenLinks de regering gegeven heeft in de opstelling jegens Servië. Met name is hij gekant tegen het feit dat niet eens geprobeerd is om via de VN de repressie van Albaanse Kosovaren door Servië te stoppen. Pas als dat onmogelijk was gebleken was een eenzijdig militair optreden in zo’n noodsituatie gewettigd en zelfs gewenst geweest. Daarnaast heeft hij grote twijfels bij de effectiviteit van de voorgestelde luchtaanvallen. Er is geen vervolgactie gepland in geval Servië niet inbindt. De situatie zou dan uit de hand kunnen lopen en voor de vluchtelingen, waar het om begonnen was, uiterst riskant kunnen worden. Een andere mogelijkheid is dat Servië in schijn toegeeft, waarna binnen korte tijd een herhaling van zetten dreigt.87 Kees Kalkman krijgt op alle fronten gelijk. Servië geeft inderdaad slechts in schijn toe, en als een half jaar later gebombardeerd wordt loopt het inderdaad uit de hand en ontstaat er een riskante situatie voor de vluchtelingen. De memo van Kalkman wordt in bestuur en fractie uitgebreid besproken, maar dit leidt niet direct tot een wijziging van het standpunt van de fractie. In de herfst van 1998 lijkt Milosevic in te binden en worden er geen luchtacties uitgevoerd. De OVSE stuurt een missie naar het gebied die de situatie stabiliseert. Maar het accoord met Milosevic houdt niet lang stand. Begin 1999 trekken Servische troepen het gebied weer binnen en breken er gevechten uit met veel burgerslachtoffers, waaronder een incident in Racak. Steeds meer Albanezen slaan op de vlucht. Langzaamaan wordt het vermoeden steeds sterker dat Servië bezig is om de Albanese Kosovaren stelselmatig uit te roeien of te verdrijven.88 Onderhandelingen in Rambouillet In februari 1999 wordt in Rambouillet, bij Parijs, een vredesconferentie belegd door de NAVO, met als doel een compromis te bereiken dat de Albanese Kosovaren voldoende autonomie geeft terwijl Kosovo wel deel blijft uitmaken van Servië. Eén van de eisen is dat de NAVO toegelaten moet worden om op de uitvoering van de overeenkomst toe te zien. Dit is een groot struikelblok voor de Servische delegatie. Op 19 maart tekenen de Albanezen de overeenkomst, maar de Serviërs niet. Op 22 maart krijgt Servië een ultimatum, dat wordt afgewezen. Daarop begint NAVO met bombardementen.89 Positie en algemeen standpunt GroenLinks In de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 verovert GroenLinks 11 zetels, meer dan dubbel het aantal van de vorige periode. GroenLinks doet het begin 1999 erg goed in de peilingen. Er wordt in de media en binnen de partij voorzichtig gesproken over mogelijke toekomstige regeringsdeelname van GroenLinks. De meningen verschillen in de partij over of GroenLinks deel moet nemen aan de regering als de gelegenheid zich voordoet. De volgende Tweede Kamerverkiezingen zijn pas in 2002 gepland. Wel zijn er in juni 1999 verkiezingen voor het Europees Parlement.
86
Verslag gesprek 24 mei 2005 (zie bijlage A) Kees Kalkman, memo aan partijbestuur en kamerfracties over de situatie in Kosovo (12 oktober 1998) 88 Kees Kalkman, ‘Evaluatie van de Kosovo-oorlog’, in reader Europese veiligheid na Kosovo. Debattenreeks GroenLinks (oktober 1999) 89 Hugh Beach, idem (2000) 87
46
Ten tijde van het conflict in Kosovo is Marijke Vos woordvoerster buitenland in de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. Uiteraard speelt Paul Rosenmöller, als partijleider, ook een grote rol. In het Partijbestuur zijn Mirjam de Rijk, partijvoorzitter, en Kees Kalkman, Internationaal Secretaris, degenen die zich het meeste bezig houden met Kosovo. In het GroenLinks Verkiezingsprogramma 1998 – 2002 is vastgelegd dat het vredes- en veiligheidsbeleid veel meer moet worden gericht op het voorkomen en beheersen van conflicten. De belangrijkste pijlers van vredes- en veiligheidsbeleid zouden moeten zijn: - actieve vredesdiplomatie; - doelgerichte ontwikkelingssamenwerking; - afbouwen van wapenexport en volledige openbaarheid van afgesloten orders en toegekende exportvergunningen, zolang de wapenexport nog voortduurt; - actieve bevordering van internationale controle op alle wapenfabricage en wapenhandel; - actieve mensenrechtenpolitiek. Er wordt niet echt een rijtje criteria genoemd voor wanneer GroenLinks al dan niet een interventie kan steunen. Wel worden eisen gesteld aan een eventuele deelname van de Nederlandse krijgsmacht aan een operatie. De Nederlandse krijgsmacht kan uitsluitend deelnemen aan internationale vredesoperaties en optreden als er sprake is van dreigende genocide of om humanitaire hulpverening mogelijk te maken, onder een helder en uitvoerbaar mandaat en met legitimering door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Bescherming van burgers, niet de militaire afschrikking is het doel. Het besluit over de daadwerkelijke inzet van een Nederlandse eenheid moet volgens GroenLinks berusten bij het Nederlandse parlement. GroenLinks ziet geen plaats voor blokorganisaties zoals de NAVO en de WEU in een pan-Europees collectief veiligheidsstelsel, zoals dat de partij voor ogen staat. Zij vormen een belemmering voor de totstandkoming van zo’n veiligheidsstelsel en dienen zo snel mogelijk te worden opgeheven.90 Standpunt Tweede Kamerfractie GroenLinks bij aanvang van het conflict Op 15 maart 1999, als de onderhandelingen in Rambouillet nog gaande zijn, houdt GroenLinks een ‘Kosovoberaad’. De Tweede-Kamerfractie heeft behoefte aan een bijeenkomst met mensen uit GroenLinks die zich hierover eerder hebben uitgesproken. Er is gezorgd voor een breed spectrum aan meningen zodat alle argumenten op tafel komen. In de Partijbestuursvergadering de dag daarna wordt benadrukt dat de uiteindelijke afweging in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de TweedeKamerfractie zelf is. Marijke Vos vertelt daar dat zij als eerste woordvoerder de lijn aanhoudt dat GroenLinks niet instemt met bombardementen wanneer deze niet gericht zijn op bescherming van de mensen in Kosovo zelf.91 Op 24 maart beginnen zoals gezegd de NAVO-bombardementen. Er is geen helder mandaat van de VN-Veiligheidsraad voor dit ingrijpen. Toch steunt de Tweede Kamerfractie unaniem de interventie. In een persbericht dezelfde dag staat dat GroenLinks vindt dat interventie door de internationale gemeenschap niet langer vermeden kan worden, aangezien de situatie in Kosovo dramatisch verslechtert en de onderhandelingen in een impasse terecht gekomen zijn. Wel worden er meteen voorwaarden aan de steun verbonden. Na een staakt-het-vuren en een vredesakkoord moet er een internationale vredesmacht in Kosovo gestationeerd worden, om de naleving ervan te bewaken. De bombardementen moeten uitsluitend gericht zijn op Servische militaire doelen, om een vredesakkoord af te dwingen en te zorgen voor de terugtrekking van Servische troepen uit Kosovo. De fractie is van mening dat alleen door het stationeren van een vredesmacht wederopbouw kan starten en de 250.000 vluchtelingen kunnen terugkeren.92 Het ontbreken van een VN-mandaat en de inzet van de NAVO gaat in tegen het standpunt van GroenLinks zoals omschreven in het verkiezingsprogramma 1998-200293. Wel sluit het standpunt zich aan bij het verkiezingsprogramma in dat er sprake is van dreigende genocide, en stelt GroenLinks meteen als voorwaarde dat bescherming van burgers voorop moet staan.
90
GroenLinks verkiezingsprogramma 1998 - 2002 notulen vergadering Partijbestuur GroenLinks (16 maart 1999) 92 persbericht Tweede Kamerfractie GroenLinks (24 maart 1999) 93 GroenLinks verkiezingsprogramma 1998 - 2002 91
47
Als het standpunt van de Tweede Kamerfractie naast de criteria van Rechtvaardige Oorlog (zie box 1, pagina 24) gelegd wordt, voldoet de interventie volgens de Tweede Kamerfractie aan bijna al deze criteria. Er is een rechtvaardig doel: het stoppen van mensenrechtenschendingen. De intentie is juist; het afdwingen van een vredesaccoord en terugtrekking van Servische troepen. Het is een laatste redmiddel, want de onderhandelingen zijn in een impasse terecht gekomen. De interventie is proportioneel, aangezien de mensenrechtenschendingen ernstig genoeg zijn om de inzet van geweld te rechtvaardigen. Wel moeten de bombardementen uitsluitend gericht zijn op Servische militaire doelen en moet de burgerbevolking worden ontzien. De NAVO is voor de fractie ook zonder een mandaat van de VN een legitieme autoriteit. Alleen over de kans op succes wordt niets gezegd. Standpunten van andere partijen Behalve de Socialistische Partij (SP) steunen Box 3 alle partijen in de Tweede Kamer de Chronologie ontwikkeling standpunt GroenLinks NAVO-interventie. De SP heeft kritiek op over de interventie in Kosovo het feit dat er geen specifieke VN-resolutie is die mandaat geeft voor de interventie. Er September ’99 – dreiging NAVO bombardementen is verschil van mening tussen partijen over Herfst ‘98 – accoord met Milosevic of de al eerder aangenomen VN-resolutie Begin ‘99 – incident Racak, accoord gebroken 11/99/1203 als basis kan fungeren voor het Februari ‘99 – onderhandelingen Rambouillet ingrijpen door de NAVO. GroenLinks vindt 5-6 februari ’99 – GroenLinks Congres van niet, maar steunt toch de 15 maart ’99 – GroenLinks Kosovoberaad bombardementen. Het Christen19 maart ’99 – mislukken onderhandelingen Democratisch Appèl (CDA) is in het begin 22 maart ’99 – ultimatum NAVO aan Servië ook van mening dat de resolutie geen 24 maart ’99 – start NAVO bombardementen legitimatie voor de interventie biedt, maar 29 maart ’99 – verklaring vredesbeweging laat zich overhalen door premier Kok (Partij 30 maart ’99 – start permanente aanvallen van de Arbeid), die zegt dat er voldoende 30 maart ’99 – Van Gent en Karimi trekken steun in aangrijpingspunten zijn. 3 april ’99 – discussiebijeenkomst GroenLinks Daarnaast heeft de SP kritiek op de 7 april ’99 – plenair debat Tweede Kamer manier waarop de onderhandelingen van 14 april ’99 – beschieting vluchtelingenkonvooi Rambouillet die voorafgingen aan de 21 april ’99 – Partijbestuursvergadering GroenLinks interventie gevoerd werden. SP-kamerlid 24 april ’99 – Partijraadsvergadering GroenLinks Harry van Bommel zegt hierover: 'Uit een 27 april ’99 – brief Partijraad GroenLinks aan leden concept-voorstel dat van Servische zijde was Begin mei ’99 – burgerdoelen geraakt ingebracht blijkt dat de Serviërs in Kosovo Begin mei ’99 – Chinese ambassade gebombardeerd bereid waren tot een staakt-het-vuren, het 11 mei ’99 – ingelast plenair debat Tweede Kamer terugtrekken van de manschappen en herstel 11 mei ’99 – Partijbestuursvergadering GroenLinks van het zelfbestuur. Maar wat er is gebeurd 13 mei ’99 – 100 doden bij aanval in Kosovo is dat de leden van het Albanese UCK de 18 mei ’99 – Partijbestuursvergadering GroenLinks posities van de naar de kazernes vertrokken 19 mei ’99 – ingelast plenair debat Tweede Kamer Serviërs gewoon hebben ingenomen en 19 mei ’99 – kabinet valt in de nacht van Wiegel verder zijn gegaan met hun 1e week juni ’99 – vredesplan G8 voorgesteld onafhankelijkheidsstrijd. Via het akkoord 9 juni ’99 – accoord tussen NAVO en Servië van Rambouillet hebben zij afgedwongen 10 juni ’99 – opschorting bombardementen dat de NAVO fungeert als hun luchtmacht. 12 juni ’99 – Partijraadsvergadering GroenLinks Dat biedt een geheel ander inzicht dan we tot nu toe van NAVO-zijde te horen hadden gekregen.'94 Er is geen overeenstemming tussen Groene partijen in Europa onderling. Meer dan 30 Groene partijen in Europa, waaronder GroenLinks, zijn verenigd in de Europese Federatie van Groene Partijen (EFGP). Tijdens een raadsvergadering van de EFGP een jaar eerder, in maart 1998, wordt een resolutie aangenomen waarin de aanvallen van het Servische regime op Kosovo weliswaar veroordeeld worden, maar alle vormen van militaire interventie afgewezen worden: ‘The European Greens refuse any military intervention’. De meerderheid wijst de NAVO-interventie dus af. In 94
René Zwaap, ‘Vrede nu’, in De Groene Amsterdammer (31 maart 1999)
48
februari 1999, ten tijde van de onderhandelingen van Rambouillet, wordt dit herhaald: ‘The bombing of Serbia could prevent the peaceful settlement of the conflict, because there is no possibility of a political solution after a massive military strike. Again it would only be the civilian population who would suffer, effectively taken hostage by Slobodan Milosevic.’ Een meerderheid van Groene partijen in Europa, veelal kleine partijen die niet in nationale parlementen vertegenwoordigd zijn, stemt hier voor. De grootste Groene partijen in Europa, Die Grünen in Duitsland en Les Verts in Frankrijk, beiden in de regering, steunen de NAVO-aanvallen echter.95 In een verklaring van Ludger Volmer, Groene Onderminister voor Buitenlandse Zaken in Duitsland, zegt hij begrip te hebben voor degenen die de keuze om de interventie, van de NAVO nog wel, te steunen onbegrijpelijk vinden. ‘Alle kritische vragen zijn gerechtvaardigd en moeten gesteld worden door iedereen in regering, parlement en partij: kwesties van morele rechtvaardiging, van rechtvaardiging onder internationaal recht en politieke efficiëntie, van precedentwerking en politiek effect op lange termijn, van een gebrek aan wil om eerder een analyse te maken van het conflict en het te voorkomen’. Alles bij elkaar besluiten die Grünen toch de interventie te steunen, omdat ze een verantwoordelijkheid voelen als regeringspartij en omdat ze geen andere uitweg zien. Ze hebben het gevoel dat hun pacifistische overtuiging misbruikt wordt door ‘criminele machten’.96 De steun voor de interventie van de Groene Minister van Buitenlandse Zaken in Duitsland, Joschka Fischer, is voor de Tweede Kamerfractie van GroenLinks van groot belang. Zoals Marijke Vos het achteraf zegt: ‘Fischer heeft vanaf het begin van de oorlog ingezet op diplomatie en toenadering zoeken tot Rusland. Deze lijn heeft altijd onze steun gehad en is een inspiratiebron geweest voor ons opereren in het Parlement’.97 Kort na het begin van de bombardementen wordt aan het Dagelijks Bestuur van GroenLinks (voorzitter, penningmeester, Internationaal Secretaris, Secretaris Partij-ontwikkeling en Secretaris Publiciteit) gemeld dat de GroenLinks Tweede Kamerfractie de steun zal ‘heroverwegen’ als niet elke mogelijkheid tot onderhandelen wordt aangegrepen en meer hulp aan de vluchtelingen wordt gegeven. Inhoudelijk is het Dagelijks Bestuur verdeeld over de steun aan de bombardementen. Het Dagelijks Bestuur besluit een klankbordgroep van sleutelfiguren bijeen te roepen en als het langer duurt een grotere discussiebijeenkomst te organiseren. Als de Partijraad dat wil kunnen ze aansluitend aan deze bijeenkomst vergaderen.98 Het standpunt van de vredesbeweging De vredesbeweging laat al snel van zich horen. Op 29 maart verschijnt een verklaring van een groot aantal Nederlandse vredesgroepen, waarin de NAVO-bombardementen veroordeeld worden als 'een afschuwelijk voorbeeld van zinloos geweld'. Verder stelt de verklaring dat 'Deze acties met zekerheid grote aantallen slachtoffers ten gevolge [zullen] hebben onder de Albanese en Servische bevolking, niet alleen in Kosovo, maar ook in andere gebieden. Zo leiden deze acties tot het tegendeel van het gestelde doel: de bevolking van Kosovo beschermen. Paramilitaire groepen voeren represaillecampagnes uit op onschuldige burgers. De strafexpeditie van de NAVO is onrechtmatig, want niet gesanctioneerd door de Veiligheidsraad en in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties. Binnenlandse strijd tegen zinloos geweld wordt absurd en ongeloofwaardig wanneer door de Nederlandse regering in de internationale verhoudingen wordt gegrepen naar massaal zinloos, onrechtmatig en ondoelmatig geweld'.99 In dit standpunt staan met name de burgerbevolking en de uitvoerende autoriteit centraal. Anders dan GroenLinks heeft de vredesbeweging er geen vertrouwen in dat de burgerbevolking ontzien wordt, en vinden zij de NAVO geen legitieme autoriteit zolang er geen toestemming van de VN is en ze het ingrijpen in strijd met het Handvest van de VN achten. Naast allerlei kerkelijke en niet-kerkelijke vredesorganisaties heeft ook GroenLinks afdeling Enschede de verklaring ondertekend. De afdeling Enschede had bij het opstellen van het 95
Jim Green, ‘Green parties respond to Kosova conflict’, in Green Left Weekly (9 april 1999) Ludger Volmer, idem (26 maart 1999) 97 Marijke Vos, ‘Evaluatie van de Kosovo crisis’, in reader Europese veiligheid na Kosovo. Debattenreeks GroenLinks (16 oktober 1999) 98 Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 99 René Zwaap, idem (31 maart 1999) 96
49
verkiezingsprogramma het jaar daarvoor al een amendement ingediend dat uitsprak dat er in het nieuwe Europa geen plaats meer was voor de NAVO. Het nieuwe Europese veiligheidssysteem zou onder OVSE-vlag moeten worden ingevoerd. Het amendement werd met overweldigende meerderheid aangenomen door het congres. Op het GroenLinks-congres van februari 1999 liet de afdeling Enschede ook van zich horen. Ze dienden een motie in waarin de partij en de Kamerfractie werden opgeroepen om voort te gaan op het ‘vreedzame OVSE-pad’. Ook die motie werd aangenomen. De afdeling acht de steun aan de bombardementen in strijd met het amendement en de motie. Ze willen zo snel mogelijk een speciaal partijcongres dat gewijd is aan de NAVO-interventie.100 In een artikel in de Groene Amsterdammer worden twee zaken uitgesproken die bevreemding opwekken in het standpunt van GroenLinks: dat de partij een interventie steunt die uitgevoerd wordt door de NAVO, gezien het feit dat in het verkiezingsprogramma staat dat de NAVO zo snel mogelijk moet worden afgeschaft, en dat GroenLinks pleit voor het inzetten van grondtroepen. Marijke Vos zegt over de inzet van grondtroepen in het Algemeen Dagblad: 'We hadden die bereidheid graag nu al van de NAVO vernomen. Gezien de acute nood in Kosovo hebben we er ons bij neergelegd dat we over de mogelijke inzet van grondtroepen in onzekerheid blijven.'101 Het standpunt van twee dissidente fractieleden Op 30 maart beginnen permanente aanvallen. Na luchtafweerdoelen worden nu ook communicatiesystemen en kazernes bestookt.102 In de Tweede Kamerfractie wordt heftig gedebatteerd over Kosovo. Paul Rosenmöller schetst in zijn boek ‘Een mooie hondenbaan’, waarin hij terugkijkt op zijn politieke carrière, de worsteling in de fractie: ‘Na een lang en uitvoerig debat zei de fractie ja. Unaniem, maar het was zichtbaar dat het de ene collega meer moeite kostte dan de andere’. De fractie houdt in het eerste weekend een extra beraad bij Marijke Vos thuis, waar ‘gebeurt wat onvermijdelijk leek’. Farah Karimi en Ineke van Gent trekken hun steun in. Op 30 maart komt dit naar buiten. Rosenmöller meldt het in het Kamerdebat, hetgeen hem ‘op de nodige hoon van Jaap de Hoop Scheffer (destijds partijleider van het CDA) komt te staan’.103 Marijke Vos beschrijft het intrekken van steun door Karimi en Van Gent later als volgt: ‘De fractie was het erover eens dat in maart militair ingrijpen gerechtvaardigd was om dreigende genocide te voorkomen. Daarom vonden we ook dat er na bomdardementen vervolgacties zouden moeten komen…We dachten daarbij aan gerichte acties op de grond om mensenlevens te redden. Toen bleek dat de NAVO bereid noch voorbereid was die bescherming op de grond te bieden, was dat voor Farah Karimi reden om haar steun in te trekken. Voor Ineke van Gent was het feit dat de luchtacties de mensen niet beschermden en de situatie alleen maar verergerde doorslaggevend om steun in te trekken’.104 De punten waarop Van Gent en Karimi van mening verschillen met de rest van de fractie zijn de kans op succes en het ontzien van de burgerbevolking. Het louter inzetten van bombardementen geeft voor Karimi niet voldoende kans op succes in het stoppen van mensenrechtenschendingen, en Van Gent vindt dat de bombardementen de burgerbevolking onvoldoende ontzien. GroenLinks is overigens niet als enige intern verdeeld. Ook binnen de Partij van de Arbeid (PvdA) zijn er ‘dissidenten’: Eerste Kamerlid Elske ter Veld, die op radio 5 zegt dat ‘het NAVObommentapijt op geen enkele wijze bijdraagt aan het afwenden van een humanitaire catastrofe op de Balkan maar deze eerder stimuleert’, en Tweede Kamerlid Thanasis Apostolou, die zich in gelijke bewoordingen uitspreekt in de Volkskrant.105 Discussiebijeenkomst met GroenLinksleden op 3 april 1999 De door het Partijbestuur georganiseerde grote discussiebijeenkomst over Kosovo vindt plaats op 3 april en wordt bezocht door ongeveer 250 belangstellenden. De nacht ervoor is een eerste aanval op de binnenstad van Belgrado uitgevoerd, waarbij het gebouw van het ministerie van Binnenlandse Zaken verwoest wordt.106 100
Verslag Congres GroenLinks in Rotterdam (5 en 6 februari 1999) René Zwaap, idem (31 maart 1999) 102 ANP, ‘NAVO bombardeerde ruim elf weken Joegoslavië’, in de Telegraaf (11 juni 1999) 103 Paul Rosenmöller, Een mooie hondenbaan (Amersfoort 2003) 104 Marijke Vos, idem (16 oktober 1999) 105 René Zwaap, idem (31 maart 1999) 106 ANP, idem (11 juni 1999) 101
50
Mient Jan Faber, secretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad (een toonaangevende vredesorganisatie), wordt uitgenodigd om zijn visie op de oorlog in Kosovo te geven. Faber was tot dan toe een voorstander van de interventie. In oktober 1998 zei hij al in de Groene Amsterdammer: 'Laten we opstaan uit de machteloosheid die onze hypocrisie zo kenmerkt…Je kunt stellen dat we met een geweldige ethische crisis te maken hebben. Daar moeten we uit zien te geraken. Bombarderen dus'. Hij zag geweld als het ‘enige nog resterende middel in het bezweren van het Groot-Servische gevaar op de Balkan’. Op de bijeenkomst van 3 april trekt hij zijn steun echter in. Hij roept op tot het onmiddelijk stopzetten van de ‘kruisrakkettenregen’. Het sturen van grondtroepen naar Kosovo, zoals GroenLinks bepleit, heeft volgens hem 'al geen zin meer'. 'De NAVO heeft een diepe, diepe nederlaag geleden, zowel politiek, militair als moreel', zegt Faber. 'De etnische zuivering van Kosovo is mede door toedoen van de NAVO nu al geschied. In Kosovo vallen geen Albanezen meer te helpen.…Nu de NAVO militair is vastgelopen zijn we in een hopeloze toestand geraakt. Milosevic heeft zijn machtsbasis juist versterkt. Een internationaal conflict dreigt'.107 Dit standpunt van Mient Jan Faber komt voor de Tweede Kamerfractie als een verrassing. Het wordt er na Fabers inleiding niet gemakkelijker op voor Paul Rosenmöller, Marijke Vos en Mirjam de Rijk om de steun aan de NAVO-interventie te verdedigen. Enkele aanwezigen in de zaal beschuldigen de fractie van 'NAVO-geouwehoer' en 'demagogie'. Sommigen van hen vinden het onverteerbaar dat GroenLinks door het verlenen van steun medeverantwoordelijk is voor bombardementen. Hans Feddema, lid van de Partijraad en Statenlid in Zuid-Holland, zegt dat het middel erger is dan de kwaal, en Saar Boerlage, gemeenteraadslid in Amsterdam, stelt een ultimatum: of GroenLinks spreekt zich voor vrijdag aaanstaande alsnog uit tegen de bombardementen, of zij stapt uit de partij.108 Dit laatste doet ze inderdaad, maar pas tijdens het conflict in Afghanistan.109 De afdeling Enschede is ook aanwezig. Zij eist nogmaals onmiddellijke stopzetting van de bombardementen, om het op kruisraketten te bezuinigen bedrag te bestemmen voor de verdrukte Kosovaren.110 Het commentaar komt vooral van oud-PSPleden, maar ook een aantal oud-EVPleden keert zich tegen het fractiestandpunt. Cor Ofman, de laatste voorzitter van de EVP, zegt: ‘Bommen gooien is niet wat God wil.’111 De Tweede Kamerfractie, bij monde van Paul Rosenmöller, blijft bij haar standpunt. Ze juicht het bij Van Aartsen (minister van Buitenlandse Zaken) geopperde voorstel om de VN-troepen in Macedonië in te zetten voor een luchtbrug om de vluchtelingen in Kosovo een veilig heenkomen te bieden toe.112 De argumenten van GroenLinks(Partijraads)leden tegen de interventie in Kosovo verschillen. Sommigen kunnen überhaupt niet instemmen met het gebruik van geweld. Hun standpunt is meestal dat geweld niet met geweld te bestrijden is, aangezien het gebruik van geweld alleen maar meer geweld uitlokt. Voor hen spelen de criteria van Rechtvaardige Oorlog geen rol, want er is niet zoiets als een Rechtvaardige Oorlog. Er zijn niet veel leden die dit standpunt aanhangen. De meesten hebben vooral moeite met de manier waarop de interventie wordt uitgevoerd. De inzet van bombardementen leidt volgens hen tot teveel slachtoffers onder de burgerbevolking en verslechtert in plaats van verbetert de situatie voor de Kosovaren. Daarmee heeft de interventie onvoldoende kans op succes en wordt de burgerbevolking onvoldoende ontzien. Bijeenkomsten van andere partijen Ook andere Nederlandse partijen organiseren bijeenkomsten over Kosovo. De SP houdt op 31 maart een bijeenkomst waar vooral steun voor de Servische bevolking wordt uitgesproken. Jan Marijnissen, partijleider van de SP, presenteert een petitie, die door allerlei bekende Nederlanders als Jan Wolkers, Jack Spijkerman, Marcus Bakker, Stella Braam en Harry Sacksioni wordt ondertekend. Ook Kees Kalkman, Internationaal Secretaris van GroenLinks, ondertekent de petitie. Jan Marijnissen zegt op de bijeenkomst over GroenLinks: 'GroenLinks betaalt een hoge prijs voor zijn droom om na de val van paars een nieuw rood-groen kabinet te fomeren, samen met PvdA en CDA. Het pro-NAVO-standpunt van Rosenmöller en de zijnen staat niet op zichzelf. Er zijn in de Kamer nog heel wat andere kwesties aan de orde geweest waar je kon zien dat GroenLinks de eigen uitgangspunten verlaat om maar zo 107
René Zwaap, ‘De Nederbalkan’, in De Groene Amsterdammer (7 april 1999) René Zwaap, idem (7 april 1999) 109 GroenLinks Partijbestuur notulen (16 oktober 2001) 110 René Zwaap, idem (7 april 1999) 111 P.Chr.van Olst, ‘Ds.Harrewijn wil hoop doen gloren’, in het Reformatorisch Dagblad (10 april 1999) 112 René Zwaap, idem (7 april 1999) 108
51
dicht mogelijk tegen de PvdA aan te kunnen kruipen.' Drie dagen na GroenLinks houdt de PvdA een bijeenkomst over Kosovo, op 6 april. Deze bijeenkomst is besloten. Binnen de PvdA gelederen heeft naast Elske ter Veld en Thanasis Apostolou ook Ed van Thijn zich tegen de NAVO-bombardementen gekeerd.113 Gevolgen voor de positie van GroenLinks In de opiniepeilingen begint GroenLinks te zakken, na gestaag klimmen in de jaren ervoor.114 De opstelling van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks wordt gezien in het licht van de wens mee te regeren in een volgende kabinetsperiode. In een artikel in het NRC Handelsblad wordt gezegd: ‘Nooit eerder oogstte de fractie van GroenLinks zoveel sympathie en aandacht van regeringszijde als in de afgelopen vier oorlogsweken. Potentiële coalitiepartners zien: GroenLinks loopt niet weg voor moeilijke besluiten. Maar afgewacht moet worden of de huidige stellingname van de fractie ook binnen de partij overeind zal blijven en electoraal rendabel zal blijken.’115 De Tweede Kamerfractie zelf ziet dit anders. Ab Harrewijn, woordvoerder defensie in de fractie, zegt in hetzelfde artikel dat GroenLinks ‘kwaliteitsoppositie’ wil voeren. Dat betekent volgens hem niet louter 'tegen' zijn, maar met alternatieven komen. De fractie draagt zelf alternatieven aan. En als ze die niet heeft, steunt ze de regering.116 De partijtop vindt het goed dat er over de kwestie openlijk gediscussieerd wordt binnen GroenLinks. Dit wordt door Paul Rosenmöller benadrukt op de bijeenkomst van 3 april117, en in het NRC Handelsblad wordt Ria Beckers (voormalig fractievoorzitter van de PPR en GroenLinks Kamerlid) geciteerd: ‘Ik vind het heel gezond dat er binnen de fractie en binnen de partij op het scherpst van de snede over Kosovo wordt gedebatteerd...In de Kosovo-crisis laat GroenLinks eerder haar kracht dan haar zwakte zien.’118 In hoofdstuk 2 wordt gezegd dat meer of minder externe druk de heftigheid van het debat binnen de partij beïnvloedt. In dit geval is dat lastig te duiden. Er zijn in ieder geval geen Tweede Kamerverkiezingen in de nabije toekomst, waardoor de noodzaak tot het presenteren van een eenduidig front minder sterk wordt gevoeld door de fractie of de leden. Daardoor kunnen twee leden van de fractie zonder veel problemen hun steun intrekken, en kan de discussie in de partij op redelijk heftige toon gevoerd worden zonder dat de dalende peilingen door de partijtop direct als zorgelijk worden ervaren. De externe situatie heeft een verschillende invloed op de partijtop en de leden, en raakt direct aan het al bestaande meningsverschil over of GroenLinks al dan niet deel moet nemen aan de regering als de gelegenheid zich voordoet. De partijtop voelt druk om de interventie te steunen. GroenLinks wil serieus genomen worden als politieke factor en mogelijke regeringspartner. De strategie van ‘kwaliteitsoppositie’ van de Tweede Kamerfractie is erop gericht serieus deel te nemen aan politieke besluitvorming, alsof GroenLinks het voor het zeggen heeft. Dat betekent, zoals Harrewijn hierboven zegt, dat de fractie de interventie steunt omdat ze geen haalbare alternatieven ziet. Sommige leden voelen juist druk om de interventie af te keuren. GroenLinks staat met de regering en rechtsere partijen tegenover de SP en de vredesbeweging. Dit terwijl GroenLinks zijn wortels in diezelfde vredesbeweging heeft. De beschuldiging dat GroenLinks zich niet aan zijn principes houdt en slechts de interventie steunt om in aanmerking te komen voor het pluche raakt een toch al gevoelige snaar bij een aantal leden die twijfelen of GroenLinks überhaupt een regeringspartij zou moeten zijn. Extra Partijraad 24 april 1999 Op de Partijbestuursvergadering van 6 april wordt het voorstel voor een extra Partijraadsvergadering waar vooraf iedereen kan spreken goedgekeurd. De extra raad zal op 24 april plaatsvinden. Op dezelfde vergadering blijkt bij een inventarisatie van meningen dat de meeste Partijbestuurders vinden dat de grens bereikt is en dat de interventie niet langer voldoet aan de voorwaarden die de fractie gesteld heeft. Er worden te vaak bruggen en andere burgerdoelen gebombardeerd. De burgerbevolking wordt dus volgens het Partijbestuur onvoldoende ontzien. Het Partijbestuur besluit echter voorlopig 113
René Zwaap, idem (7 april 1999) Gijsbrecht van Es, ‘GroenLinks’, in NRC Handelsblad (5 april 1999) 115 Gijsbrecht van Es, idem (5 april 1999) 116 Gijsbrecht van Es, idem (5 april 1999) 117 René Zwaap, idem (7 april 1999) 118 Gijsbrecht van Es, idem (5 april 1999) 114
52
geen inhoudelijk standpunt naar buiten te brengen. Het organiseren van meningsvorming en het bijeenhouden van de partij ziet zij als haar belangrijkste opdracht. Om dit te doen moet worden voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat het ene gremium tegenover het andere staat, met name omdat de Tweede-Kamerfractie een mandaat heeft van de kiezer. Daarom vinden meerdere Partijbestuurders het jammer dat het minderheidsstandpunt van de twee dissidente fractieleden, Farah Karimi en Ineke van Gent, niet meer op de voorgrond treedt. Dat zou meer recht doen aan de meningsverschillen in de partij als geheel. Het Partijbestuur besluit wel om de mogelijkheid open te houden om een eigen motie in te brengen op de extra Partijraad, als zij alle ingediende moties gelezen heeft.119 Marijke Vos is namens de fractie aanwezig bij de Partijbestuursvergadering. Ze meldt dat de fractie in een plenair debat in de Tweede Kamer op 7 april zal vragen om extra initiatieven tot onderhandelen, een rol voor de VN en meer aandacht voor de opvang van vluchtelingen, en dat zij kritiek zal leveren op de aanvallen op burgerdoelen. De fractie probeert helder te krijgen wat er aan burgerdoelen gebombardeerd is, maar wil niet bij voorbaat stellen dat wanneer het zo doorgaat de steun ingetrokken wordt.120 In het plenaire Tweede Kamerdebat op 7 april verklaart premier Kok dat de regering bereid is Nederlandse militairen te laten meedoen aan ‘kleinschalige grondoperaties’ van de NAVO in Kosovo. Grootschalige operaties zijn echter uitgesloten. Half april stemmen alle partijen, inclusief de SP, in met een Nederlandse bijdrage aan de humanitaire NAVO-actie ‘Allied Harbour’. Een week later gaat de Tweede Kamer, met uitzondering van de SP, akkoord met uitbreiding van de militaire bijdrage. GroenLinks dreigt na aanvallen op Servische media haar steun aan de NAVO in te trekken als de aanvallen ‘duidelijk verschuiven’ van militaire naar civiele doelen.121 In de week volgend op de Partijbestuursvergadering wordt een aantal burgerdoelen geraakt. Bij een aanval op een spoorbrug in Servië komen zeker dertig mensen om, en de NAVO beschiet op 14 april per vergissing een vluchtelingenkonvooi. Volgens Servië vallen er daarbij meer dan zeventig doden.122 Op de eerstvolgende Partijbestuursvergadering, een extra bijeenkomst op 21 april ter voorbereiding op de Partijraad, worden de voor de Partijraad ingediende moties besproken. Het Partijbestuur spreekt af te zullen proberen de discussie in de Parijraad op het heden en de toekomst te concentreren, en niet gericht te laten zijn op het veroordelen van het fractiestandpunt tot nu toe. Kees Kalkman zegt op de Partijbestuursvergadering dat hij vindt dat de NAVO moet stoppen met de bombardementen omdat ze contraproductief zijn. De NAVO hoopte dat de Serviërs zouden inbinden, en dat is niet gelukt. Er moet nu opnieuw onderhandeld worden. De fractie, vertegenwoordigd door Tom van der Lee (voorlichter), vindt echter dat onvoorwaardelijk stoppen met bombarderen niet te verkopen is; want wat moet daarna gebeuren? Een tijdelijke stop van bombardementen is wenselijk als dat de diplomatiek een grotere kans van slagen geeft, maar niet in de vorm van onvoorwaardelijk stoppen. Daarnaast moeten de NAVO-troepen op dit moment niet teruggetrokken worden omdat ze een belangrijke rol spelen in de opvang van vluchtelingen in met name Albanië. De prioriteit ligt nu bij de vluchtelingen die nog in Kosovo zijn. Daarnaast heeft de fractie al sinds het begin van de bombardementen kritiek op de typen doelen die geraakt worden. Er worden doelen geraakt met een beperkt militair belang en een groot burgerbelang. Dat is niet acceptabel. Een argument om de steun ondanks dat er burgerdoelen geraakt worden niet in te trekken is echter dat GroenLinks kritiek kan leveren en ideeën kan presenteren zolang ze de regering steunen. De fractie wil vanuit het nemen van verantwoordelijkheid de zaken proberen te beïnvloeden. Als de fractie de steun intrekt gaat die invloed verloren. Punten waarop tot nu toe naar GroenLinks is geluisterd zijn bijvoorbeeld de inzet van NAVO-troepen voor de opvang van vluchtelingen in de regio, de verandering van het beleid voor opvang van vluchtelingen in Nederland en het uitvoeren van kleinschalige humanitaire acties in Kosovo. Ook heeft de fractie gepleit voor een ‘bombardementspauze’, maar dat vond bij de regering geen gehoor.123 Het meningsverschil tussen Partijbestuur en fractie concentreert zich met name op het aantal burgerslachtoffers. Beiden vinden dat de burgerbevolking niet voldoende wordt ontzien door de bombardementen, maar waar dit volgens het Partijbestuur zou moeten leiden tot het intrekken van 119
GroenLinks Partijbestuur, notulen (6 april 1999) GroenLinks Partijbestuur, notulen (6 april 1999) 121 Peter van Griensven, Het parlementaire jaar 1998-1999 (Nijmegen januari 2000) 122 ANP, idem (11 juni 1999) 123 GroenLinks Partijbestuur, notulen (21 april 1999) 120
53
steun, is het volgens de fractie nog niet zover. Dit heeft te maken met een ander criterium; de inschatting van de kans op succes. Volgens het Partijbestuur is inmiddels gebleken dat de bombardementen succes in het behalen van het doel, namelijk het stoppen van de mensenrechtenschendingen, niet dichterbij brengen en daarom gestopt moeten worden. De Tweede Kamerfractie is het daarmee niet oneens, maar vindt dat het ongeclausuleerd stoppen met bombardementen de kans op succes nog verder verkleint. Er wordt op 21 april in het Partijbestuur ook uitgebreid gediscussieerd over het voor en tegen van een eigen motie. Er is nogal wat onvrede onder de leden, maar er moet getracht worden een scheuring te voorkomen. Internationaal Secretaris Kees Kalkman komt met een conceptmotie die ‘tegemoet komt aan het fractiestandpunt en raakpunten heeft met de kritische motie van Dwars’ (de jongerenorganisatie gelieerd aan GroenLinks). Zowel tijdens de bestuursvergadering als de volgende dag wordt hieraan nog geslepen in wisselwerking met de fractie.124 De motie spreekt uit dat luchtaanvallen op civiele doelen niet acceptabel zijn en dat er onderhandeld moet worden over een staakt-het-vuren, en bepleit bombardementspauzes. Er staat in dat de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks steun aan de NAVO-bombardementen moet heroverwegen als er niet-militaire doelen worden gebombardeerd, en draagt Partijbestuur en fractie op initiatieven te ondernemen.125 De Partijbestuursmotie wordt met een kleine wijziging aangenomen door de Partijraad op 24 april. Het is duidelijk dat de uitvoering van deze motie zich uiteindelijk slecht verdraagt met voortzetting van de bombardementen op de manier zoals die tot dan toe verliepen en als er verder geen perspectief is voor een oplossing. Over de timing en de beoordeling van een en ander is natuurlijk volop discussie mogelijk. In de brief waarmee het Partijraadsbestuur de leden informeert over het verloop van de vergadering van 24 april wordt gezegd dat er, zoals het Partijbestuur graag wilde, vooral vooruit is gekeken. ‘In de discussie tussen de Partijraadsleden werd snel duidelijk dat niemand de behoefte voelde op dit moment een uitspraak te doen over het standpunt dat de fractie op 24 maart innam, namelijk het steunen van de luchtaanval op Joegoslavië…Belangrijker werd gevonden te bekijken hoe de fractie in de komende tijd moet gaan opereren’.126 Rosenmöller raadt de Partijraad sterk af de steun voor de NAVO- bombardementen onmiddellijk in te trekken. Hij stelt dat een eenzijdig staakt-het-vuren averechts zou kunnen werken. De doelen die worden nagestreefd - terugkeer van de vluchtelingen, het terugtrekken van Servische troepen uit Kosovo en herstel van de Kosovaarse autonomie - zouden dan veel moeilijker te bereiken kunnen zijn. Militair geweld is ‘helaas noodzakelijk’.127 Rosenmöller noemt twee criteria voor het intrekken van steun aan de luchtbombardementen. De grens is bereikt wanneer bombardementen bedoeld zijn om de Servische economie te ontwrichten en wanneer duidelijk is dat bombardementen het politiek-diplomatieke proces frustreren. Er komen ook diverse andere moties in stemming. Een motie van de afdeling Groningen waarin de fractie werd opgeroepen haar steun aan de bombardementen in te trekken, wordt met 20 tegen 15 stemmen verworpen. Zeven Partijraadsleden stemmen blanco. Wel is er brede steun voor moties over het oproepen tot internationale acties voor humanitaire hulp aan vluchtelingen en over het intensiveren van contacten met vredesorganisaties in Nederland, Kosovo en Servië. In deze laatste motie wordt de fractie ook opgeroepen zo snel mogelijk een bezoek te brengen aan deze gebieden om zich op de hoogte te laten stellen wat de gevolgen van de bombardementen zijn geweest.128 Paul Rosenmöller en Farah Karimi gaan in mei inderdaad naar de regio. Rosenmöller beschrijft dit als een zeer indringende ervaring en vindt dat de reis een positief effect heeft op de partij. Hij doet vanuit daar een oproep om de opvang van vluchtelingen beter te organiseren en meer van hen naar Nederland te laten komen, en belt met Job Cohen, Staatssecretaris van Justitie, om zijn pleidooi toe te lichten. Dit heeft effect: Nederland zegt toe inderdaad meer vluchtelingen te zullen opvangen. 129
124
Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 125 GroenLinks Partijbestuur, motie ‘geen bombardementen civiele doelen’, aangenomen door de GroenLinks Partijraad (24 april 1999) 126 GroenLinks Partijraadsbestuur, brief aan GroenLinksleden (27 april 1999) 127 Peter Leijten, ‘Partijraad nipt achter NAVO-steun’, in NRC Handelsblad (26 april 1999) 128 GroenLinks Partijraadsbestuur, brief aan GroenLinksleden (27 april 1999) 129 Paul Rosenmöller, idem (2003)
54
Het Partijbestuur belooft aan de Partijraad om een brede evaluatie te organiseren over de opstelling van GroenLinks, zodra de situatie in Kosovo enigszins is gestabiliseerd en er met enige afstand teruggekeken kan worden. In de tussentijd zullen er waar nodig nieuwe bijeenkomsten worden gehouden rond de actualiteit. Zeker wanneer de oorlog verder escaleert kan het volgens het Partijbestuur nodig zijn bijvoorbeeld opnieuw een extra Partijraad te houden. Er kunnen zich situaties voordoen waarin een extra Congres nodig kan zijn, maar vooralsnog is dat niet aan de orde.130 Partijbestuur Het aantal mensen dat hun lidmaatschap van GroenLinks heeft opgezegd is na de Partijraad met zeven gestegen tot 64. Het merendeel van de opzeggers bestaat uit mensen die ‘in allerdiepste wezen tegen de NAVO en/of het gebruik van geweld zijn’, zo wordt aan het Partijbestuur gemeld.131 In de eerste weken van mei 1999 wordt weer een aantal burgerdoelen geraakt. Bij bombardementen op een brug in Kosovo komen veertig buspassagiers om het leven, door een grafietbom valt de stroom in grote delen van Joegoslavië uit en de NAVO treft per abuis de Chinese ambassade in Belgrado. Drie Chinezen worden daarbij gedood. De NAVO blijkt verouderde kaarten te hebben gebruikt. In dezelfde periode worden de ministers van de G8, de zeven rijkste landen plus Rusland, het eens over de uitgangspunten voor een VN-Veiligheidsraadresolutie.132 Op 11 mei vindt een ingelast Kosovo-overleg plaats in de Tweede Kamer. De GroenLinks fractie pleit voor bombardementspauzes om een diplomatieke oplossing een betere kans te geven. Ook houden zij een pleidooi om de bombardementen vooral op doelen in Kosovo te richten en niet op het Servische deel van Joegoslavië. Maar er is geen meerderheid in de Kamer voor deze voorstellen te vinden. 133 De fracties van PvdA, VVD, CDA en D66 vinden, net als het kabinet en de NAVO, een pauze in de bombardementen pas verantwoord als de Joegoslavische president Milosevic duidelijk en controleerbaar gaat voldoen aan eisen als de beëindiging van het geweld tegen de Albanese meerderheid in Kosovo, militaire ontruiming van het gebied en instemming met een internationale troepenmacht die toeziet op de veiligheid in Kosovo. Wel is de Tweede Kamer in overgrote meerderheid kritisch over de fouten die bij de NAVO-bombardementen worden gemaakt. Het bombarderen van de Chinese ambassade in Belgrado zien alle fracties als een grote blunder.134 Het Dagelijks Bestuur van GroenLinks vergadert diezelfde dag en vindt dat de grens (bijna) is bereikt. Het Partijbestuur overweegt nu zelf positie in te nemen, aangezien de motie van de Partijraad ook aan het Partijbestuur is gericht. Over de uitvoering van de motie wordt bij diverse gelegenheden intensief met de fractie gesproken. Twee dagen later, op 13 mei, vallen er honderd doden bij een aanval in Kosovo. Volgens de NAVO werden daar vluchtelingen als menselijk schild gebruikt.135 De Tweede Kamerfractie van GroenLinks neemt het initiatief tot een Tweede Kamerdebat met Minister Van Aartsen. Hierbij willen ze de bombardementspauzes, het vluchtelingenprobleem en de burgerdoelen aan de orde stellen. De fractie vindt dat ze met deze aandachtspunten beantwoordt aan de motie van de Partijraad, en dat er op dit moment is geen reële aanleiding is om haar steun in te trekken. Dit wordt op op de vooravond van het debat, op 18 mei, aan het Partijbestuur medegedeeld. Het Partijbestuur is het er grotendeels niet mee eens. De ‘bombardementsfouten’ en het uitblijven van concrete resultaten maken het steunen van de luchtacties steeds moeilijker volgens het bestuur, en het is onduidelijk wanneer de grens overschreden is en de fractie haar steun daadwerkelijk intrekt. Bovendien is het twijfelachtig of de fractie in de oorlogscoalitie daadwerkelijk invloed kan uitoefenen. Totnogtoe was dat één van de redenen om de steun niet in te trekken, maar de voorstellen van de fractie worden nu grotendeels afgewezen. Voor de fractie is de belangrijkste overweging dat de bombardementen een functie moeten houden als drukmiddel. Marijke Vos zegt dat er voor ieder fractielid individueel een proces bezig is, en daarom zal ook voor ieder individueel het moment om steun in te trekken aanbreken. Bijna unaniem is het Partijbestuur van mening dat binnen enkele weken de steun voor bombardementen ingetrokken moet worden als de voorstellen van GroenLinks geen gehoor vinden. 130
GroenLinks Partijraadsbestuur, brief aan GroenLinksleden (27 april 1999) GroenLinks Partijbestuur, notulen (27 april 1999) 132 ANP, idem (11 juni 1999) 133 Hoofdredactioneel commentaar, ‘Kamer wil geen bombardementspauzes’, in NRC Handelsblad (11 mei 1999) 134 Hoofdredactioneel commentaar, idem (11 mei 1999) 135 ANP, idem (11 juni 1999) 131
55
Het Partijbestuur houdt zich nog twee weken gedeisd, daarna wordt er opnieuw geëvalueerd. Mirjam de Rijk brengt in een vertrouwelijke brief Paul Rosenmöller op de hoogte van het standpunt van het Partijbestuur.136 Het wordt heikel geacht dit standpunt ook naar buiten te brengen. Ook al zijn er in de nabije toekomst geen Tweede Kamerverkiezingen, het Europees Parlement wordt in juni gekozen en gevreesd wordt dat openlijke verdeeldheid tussen bestuur en fractie over uitvoering van een besluit geen gunstige indruk op de kiezers zal maken.137 Verder wordt besloten om op 19 juni een Kosovostudiedag te organiseren met workshops over hulpverlening, het Balkanprobleem in EU-perspectief, het nationaliteitenprobleem, democratische oppositie en verzet, en militair strategische kwesties. De bedoeling is dat er gewerkt wordt aan een verdieping van standpunten met het oog op de toekomst.138 Op 19 mei 1999 vindt inderdaad een debat over Kosovo plaats in het parlement. De regering is echter op die dag gevallen. In de nacht van 18 op 19 mei stemt VVDer Hans Wiegel in de Eerste Kamer na een uitvoerig debat tegen een voorstel om de grondwet te wijzigen ten einde een correctief referendum mogelijk te maken. Dit voorstel was één van de zaken die D66 in het regeerakkoord had laten opnemen. Het werd wel ‘het kroonjuweel van D66’ genoemd. D66 stapt uit de coalitie naar aanleiding van wat de geschiedenis ingaat als ‘de nacht van Wiegel’. Op 7 juni wordt het kabinet echter gelijmd en gaat de coalitie van PvdA, VVD en D66 door. Het debat over Kosovo krijgt zodoende niet veel aandacht in de pers. GroenLinks brengt er een voorstel in om een bombardementspauze van 48 uur in te lassen, maar dat wordt met grote meerderheid weggestemd. Ook een pleidooi om vooral doelen in Kosovo te bombarderen en niet in Servië krijgt geen steun. Wel besluit het kabinet nog eens tweeduizend Kosovaren op te vangen.139 Einde interventie In de daaropvolgende week worden in Joegoslavië pompinstallaties verwoest, hetgeen ertoe leidt dat delen van het gebied tijdens de pinksterdagen zonder water zitten. De druk op Servië wordt opgevoerd en het Joegoslavië-tribunaal dient een aanklacht tegen Milosevic in. In de eerste week van juni komt een doorbraak; de Russische minster Tsjernomyrdin en de Finse president Ahtisaari gaan naar Belgrado met een vredesplan namens de G8 dat door het Servische parlement en Milosevic goedgekeurd wordt. Er wordt onderhandeld over de terugtrekking van Servische troepen uit Kosovo. Voordat het zover is bombardeert de NAVO nog twee Servische bataljons, waarbij het grootste aantal slachtoffers sinds de eerste dag van de NAVO-interventie valt. Op 9 juni tekent het Servische leger een akkoord met de NAVO over terugtrekking uit Kosovo en stemt de NAVO-raad in met stationering van VN-vredestroepen. En op 10 juni worden de bombardementen opgeschort.140 Intern wordt gezegd dat GroenLinks ‘door de gong gered’ is. Voordat het Partijbestuur besluit om haar eigen standpunt, stoppen met bombarderen, naar buiten te brengen komt het vredesakkoord tot stand. Omdat het tot stand komen van het akkoord naar de mening van zowel de Tweede Kamerfractie als het Partijbestuur nog maar een kwestie van dagen en technische uitwerking is, wordt het ‘niet opportuun geacht verdere stappen te nemen’.141 Op 12 juni is een reguliere vergadering van de Partijraad. Daar wordt nog wel een ‘motie van treurnis’ ingediend door de oud-voorzitter van de afdeling Enschede, Jan Schaake, over het niet intrekken van de steun aan de NAVO-bombardementen de voorgaande maanden, maar die wordt niet aangenomen. Het stemmenverschil is echter niet groot: 20 voor, 27 tegen.142 Evaluatie Niet alleen tijdens de interventie in Kosovo, maar ook achteraf wordt verschillend gedacht over de NAVO-acties. Het kabinet en het parlement evalueren de interventie in april 2000. Het kabinet stelt daarbij dat ingrijpen noodzakelijk was, gezien de grove mensenrechtenschendingen en het mislukken van de diplomatieke weg. ‘Voor de NAVO [stond] de stabiliteit van het licht ontvlambare ZuidoostEuropa op het spel’. Het kabinet benadrukt dat de diplomatieke weg uitgebreid de kans heeft gekregen 136
GroenLinks Partijbestuur, notulen (18 mei 1999) Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 138 GroenLinks Partijbestuur, notulen (18 mei 1999) 139 Peter van Griensven, idem (januari 2000) 140 ANP, idem (11 juni 1999) 141 Kees Kalkman, idem (april 2002) 142 Marcel Ham, ‘Hoe moet het verder met GroenLinks na Kosovo?’, in GroenLinks Magazine (september 1999) 137
56
voordat de onderhandelingen in Rambouillet definitief waren mislukt. Daar werd echter nogal aan getwijfeld. Een maand voor de kabinetsevaluatie komt een BBC-documentaire uit waarin de politieke en militaire hoofdrolspelers in de interventie worden geïnterviewd. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Albright, haar woordvoerder Rubin en de Albanese onderhandelaar Veton Suroi schetsen daarin een heel ander beeld van de onderhandelingen in Rambouillet: zij zeggen te hebben geweten dat de kans klein was dat Servië akkoord zou gaan met de NAVO-voorstellen. Volgens Suroi zei Albright tijdens de onderhandelingen: ‘Als jullie tekenen en de Serviërs niet, dan bombarderen we. Als iedereen tekent, komen er NAVO-troepen in Kosovo. Tekenen jullie niet en de Serviërs ook niet, dan vergeten we dit hele onderwerp.’ 143 Dat leidt echter niet tot commotie in het Parlement. De evaluatie verloopt heel rustig. Ook over de opstelling van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks wordt achteraf heel verschillend gedacht. Bij de grotere partijen is de opstelling verwelkomd. Adri Duijvesteijn van de PvdA zegt achteraf dat hij hierdoor de kans op een progressieve coalitie groter inschat dan ooit, doordat GroenLinks heeft getoond de verantwoordelijkheid van het meeregeren te kunnen dragen. ‘Op sleutelissues, zoals de NAVO-inzet in Kosovo en de Nederlandse bijdrage aan peacekeeping tussen Eritrea en Ethiopië, steunt GroenLinks de Paarse coalitie. Het moet dus mogelijk zijn ook in de breedte tot samenwerking te komen’.144 De belangrijkste personen die binnen GroenLinks met Kosovo te maken hadden, hebben allen achteraf het idee dat ze het bij het juiste eind hadden, of ze nou voor of tegen waren. In zijn boek schrijft Paul Rosenmöller over Kosovo: ‘‘Nie wieder krieg’ moest het tijdelijk afleggen tegen ‘Nie wieder Auschwitz’’. De redenen die hij noemt om de NAVO-interventie te steunen zijn dat hij zich niet kon afwenden van het leed dat in Kosovo werd aangericht, dat er geen geloofwaardig alternatief voor de acties bestond en dat je niet anderen de kastanjes uit het vuur moet laten halen. Volgens Rosenmöller speelden twee ontwikkelingen de fractie parten bij de ophef in de partij over het fractiestandpunt en bij het volhouden van de steun aan de bombardementen. Ten eerste het ‘geluid’ dat GroenLinks zich door zijn opstelling had gekwalificeerd als potentiële regeringskandidaat, hetgeen het wantrouwen van de achterban opwekte. Hij ontkent in zijn terugblik echter met klem dat dit een rol speelde: ‘Daar had onze afweging niets maar dan ook niets mee te maken’ en ‘Ook met terugwerkende kracht zeg ik dat er van opportunisme nooit sprake is geweest’. De andere ontwikkeling waar de fractie volgens Rosenmöller last van had was de onnauwkeurigheid van enkele luchtacties van de NAVO. Hij vindt dit onbegrijpelijk, met de moderne technologie. Maar het maakte het in ieder geval moeilijker om de bombardementen te blijven steunen.145 ` Marijke Vos evalueert in het najaar van 1999 het ingrijpen in Kosovo in een stuk dat als input voor de evaluatie door de Tweede Kamerfractie en in de partij fungeert. Ze vraagt zich daarin onder andere af of het zinvol en van politieke betekenis is geweest om voorwaarden te verbinden aan steun voor de NAVO-acties. Ze concludeert dat het gebruik van de term ‘voorwaarden’ het idee opriep dat de fractie haar steun zou intrekken als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, maar dat het niet zo heeft gewerkt voor de meerderheid van de fractie. Het was in de praktijk meer een toetsingskader en een verklaring van speerpunten. De fractie zette in op de typen doelen, nodige vervolgacties en het mogelijk maken van een diplomatieke oplossing. De vraag die van cruciaal belang bleek bij het besluit al dan niet te steunen is volgens Vos: ‘Wat betekent het om je steun in te trekken voor de Kosovaren?’ Het ontbreken van een goed alternatief gaf de doorslag. De politieke invloed die ‘de positie van kritische steun’ met zich meebracht was ook van belang. Maar volgens Marijke Vos heeft ‘dit politiekstrategische argument ten aanzien van onze positie in het debat…nooit de doorslag gegeven’. Haar eindconclusie is dat de meerderheid van de fractie van mening is dat, met alle dilemma’s, de keuze voor steun aan de NAVO-acties de juiste is geweest, maar erkent dat een andere inschatting en beoordeling van dezelfde dilemma’s door Ineke van Gent en Farah Karimi leidt tot de conclusie dat zij hun steun terecht hebben ingetrokken.146 Ineke van Gent, één van de dissidenten in de fractie die op 30 maart haar steun introk, vindt het cruciaal dat de bomdardementen de humanitaire ramp en de vluchtelingen niet hebben kunnen voorkomen en dat door de bombardementen juist extra slachtoffers gevallen zijn en de economie is 143
Joeri Boom, ‘Ons eigen plan’, in De Groene Amsterdammer (19 april 2000) Adri Duijvesteijn, ‘Een nieuwe progressieve agenda nodig?’, in S&D (7 november 2000) 145 Paul Rosenmöller, idem (2003) 146 Marijke Vos, idem (16 oktober 1999) 144
57
platgebombardeerd. Ze vindt het echter niet zinvol om achteraf nog eens de steun aan de bommen van de rest van de fractie af te keuren en is dus ook tegen moties die dat beoogden. Ze suggereert om binnen de partij goed door te discussiëren wanneer, hoe en met welk doel ingegrepen moet worden.147 Ook Kees Kalkman schrijft in het najaar van 1999 een stuk als bijdrage aan de interne evaluatie van GroenLinks. Hij wijst erop dat de NAVO al in de herfst van 1998 een fatale inschattingsfout maakte. Het feit dat er toen na dreiging met NAVO-luchtaanvallen een akkoord gesloten werd met Milosevic werd opgevat als een direct gevolg van dit dreigement. Naar de mening van Kalkman was dit echter niet het geval. Milosevic liet zich tot een akkoord bewegen zodat hij ‘rustig varianten van de campagne [kon voorbereiden] die later Operatie Hoefijzer zou worden, de verdrijving van de Albanezen uit Kosovo’. Hij is ervan overtuigd dat in Rambouillet verder gepraat had moeten worden over een oplossing voor het vraagstuk van de internationale vredesmacht. Hij vindt de wijze van oorlogvoeren, met luchtaanvallen en geen grondtroepen, onacceptabel. Grondtroepen hadden zijns inziens wel verschil voor de bevolking kunnen maken, maar ‘je kunt zelfs stellen dat de bombardementen het lijden van de Kosovaren hebben verergerd’.148 In het GroenLinks Magazine zegt Kees Kalkman over de uitkomst van het conflict: ‘Als je het als een klassieke oorlog bekijkt dan heeft de NAVO gewonnen: het grondgebied is veroverd en de Serviërs worden uit Kosovo gegooid. Maar als je het als een humanitaire interventie bekijkt, dan is het mislukt. De etnische zuivering van Kosovo is verergerd en vervolgens worden de Serviërs verdreven’.149 Voor GroenLinks stelt hij voor het standpunt over militair ingrijpen in geval van genocide of ernstige schending van mensenrechten uit te werken, zodat criteria worden geformuleerd voor het uitzonderingsgeval: operaties zonder VN-mandaat.150 Om intern te evalueren organiseert het Partijbestuur van GroenLinks in samenwerking met het Wetenschappelijk Bureau en de Tweede Kamerfractie in de herfst van 1999 een landelijke debattenreeks over internationale veiligheid en defensie-politiek, met onder andere de stukken van Marijke Vos en Kees Kalkman als input. Centraal in deze debatten staat de vraag wat GroenLinks van de Kosovo-crisis heeft geleerd. De GroenLinks Tweede Kamerfractie heeft een defensie-nota geschreven die als input voor de debatten fungeert, getiteld ‘De krijgsmacht als vredesstichter. Discussienota over de rol van de Nederlandse krijgsmacht in het vredes- en veiligheidsbeleid’.151 De debattenreeks resulteert in een nieuw, genuanceerder standpunt over interventies. Er wordt op het GroenLinks congres in het voorjaar van 2000 gestemd over een nieuw NAVO-standpunt, dat inhoudt dat de NAVO niet langer zonder pardon opgeheven moet worden, maar op termijn vervangen moet worden door een regionale VN-vredesmacht.152 Ook in het eerstvolgende verkiezingsprogramma, 2002-2006, is de invloed van Kosovo duidelijk te merken: er wordt een passage opgenomen dat er zonder VN-mandaat ingegrepen mag worden als er sprake is van ‘(dreigende) genocide of zeer ernstige schendingen van de mensenrechten’.153 Op het congres van 18 maart 2000 komt niet alleen het nieuwe NAVO-standpunt ter stemming, maar moet ook de Tweede Kamerfractie zich verantwoorden voor haar optreden tijdens de interventie in Kosovo. Het congres trekt een record aantal bezoekers: 700. De Tweede Kamerfractie schetst het besluitvormingsproces inzake Kosovo. Enkele afdelingen hebben een motie ingediend, om niet in te stemmen met de politieke steun voor de NAVO-bombardementen. De motie wordt met een meerderheid van 58% verworpen. Paul Rosenmöller benadrukt dat hij het niet-aannemen van de motie niet beschouwt als een overwinning voor de meerderheid van de fractie, maar als waardering voor de manier waarop GroenLinks met het vraagstuk Kosovo is omgegaan.154 De discussie in GroenLinks over het ingrijpen in Kosovo werd op het moment dat hij plaatsvond zeer moeilijk gevonden door degenen in bestuur en fractie die er het meest mee te maken haden. Pas na het conflict in Afghanistan wordt de discussie over Kosovo in een ander licht gezien. In 147
Marcel Ham, idem (september 1999) Kees Kalkman, idem (oktober 1999) 149 Marcel Ham, idem (september 1999) 150 Kees Kalkman, idem (oktober 1999) 151 GroenLinks Tweede Kamerfractie, De krijgsmacht als vredesstichter. Discussienota over de rol van de Nederlandse krijgsmacht in het vredes- en veiligheidsbeleid (oktober 1999) 152 GroenLinks Congres, motie (18 maart 2000) 153 GroenLinks verkiezingsprogramma 2002-2006 154 Klaas Blanksma, verslag Congres (22 maart 2000) 148
58
vergelijking met hoe dat in het geval van Afghanistan ging had de verdeeldheid in de fractie tijdens Kosovo wel nut; het liet zien dat GroenLinks verdeeld was over het ingrijpen. Uiteindelijk hebben 125 van de 14.000 leden hun lidmaatschap opgezegd uit onvrede met het standpunt van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. De kiezers hebben er minder moeite mee. GroenLinks verdubbelt zijn aantal zetels in het Europees Parlement tot vier in de verkiezingen van juni 1999.155 6.2. analyse van het debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo Als het aan GroenLinks had gelegen was Europese veiligheid anders georganiseerd. Dan was de veiligheid in Europa beschermd door politieke, economische en ecologische samenwerking, was er voldoende aandacht geweest voor het voorkomen van het conflict en hadden de strijdende partijen door voldoende regulering niet over wapens beschikt. En als het dan toch was misgegaan had een staande VN-macht met een mandaat van de VN legitiem kunnen ingrijpen, eventueel middels de militaire poot van een pan-Europees veiligheidssysteem.156 Dat waren echter niet de omstandigheden waaronder het conflict plaatsvond, en waaronder GroenLinks een standpunt over interventie moest bepalen. Het conflict brak wél uit, en de interventie werd niet door de VN maar door de NAVO ingezet, met de Verenigde Staten voorop. GroenLinks kon alleen reageren op wat er gebeurde, en af en toe de Nederlandse regering ertoe bewegen in de NAVO een bepaald standpunt in te nemen. Het algemene standpunt van GroenLinks over veiligheid en interventie in het in 1999 vigerende verkiezingsprogramma liet steun aan de interventie in Kosovo niet toe. Er was geen helder en uitvoerbaar VN-mandaat, hetgeen in het verkiezingsprogramma een harde eis is. Toch steunde de Tweede Kamerfractie de interventie, met de argumenten dat een interventie het enige overblijvende middel was om de mensenrechtenschendingen in Kosovo te stoppen door middel van het afdwingen van een vredesaccoord met de Serviërs en de terugtrekking van Servische troepen uit Kosovo. Rechtvaardige Oorlog? De discussie in GroenLinks tussen de voor- en tegenstanders van de interventie in Kosovo concentreerde zich met name op het aantal burgerslachtoffers en de kans op succes van de missie. Deze zaken staan niet in het verkiezingsprogramma, maar maken wel deel uit van de criteria voor Rechtvaardige Oorlog. Door de discussie over Kosovo in GroenLinks naast de criteria van Rechtvaardige Oorlog te leggen wordt duidelijk over welke punten men het wel en niet eens was binnen de partij. Een bepaalde groep leden van GroenLinks was het overigens überhaupt niet eens geweest met het gebruik van geweld, onder welke omstandigheden dan ook. Voor hen geldt het onderstaande dan ook niet. • doel Het doel vond eigenlijk iedereen rechtvaardig. Er was sprake van bewezen grootschalige en structurele mensenrechtenschendingen tegen de Albanese bevolking in Kosovo. Het stoppen van deze mensenrechtenschendingen werd door praktisch iedereen onderschreven als een rechtvaardig doel om actie te ondernemen. • intentie Ook over de juistheid van de intentie, het afdwingen van een vredesaccoord met het Servië van Milosevic en terugtrekking van Servische troepen, is weinig onenigheid. • legitieme autoriteit Volgens het verkiezingsprogramma is de VN de enige legitieme autoriteit. De Tweede Kamerfractie kon bij ontstentenis van een VN-mandaat echter ook een interventie geïnitieerd en uitgevoerd door de NAVO steunen. Binnen GroenLinks is weliswaar meermaals gehamerd op een grotere rol voor de VN, zowel door de leden als door de fractie, maar het was niet een echt belangrijk punt waarover meningsverschil bestond in de discussie. Dit ondanks dat er leden waren die het steunen van een actie van de NAVO, een organisatie waar zij sterk tegen gekant zijn, zeer moeilijk vonden.
155 156
Marcel Ham, idem (september 1999) GroenLinks verkiezingsprogramma 2002-2006
59
In het manifest van de vredesbeweging wordt het ontbreken van toestemming van de VN overigens wel als een belangrijk punt genoemd. Dat is zorgvuldig geformuleerd: ‘De strafexpeditie van de NAVO is onrechtmatig, want niet gesanctioneerd door de Veiligheidsraad en in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties’. Zelfs als de Veiligheidsraad het ingrijpen zou sanctioneren, zou het dus volgens de vredesbeweging nog altijd in strijd zijn met het Handvest van de VN. • laatste redmiddel Meteen in het eerste persbericht van de Tweede Kamerfractie na het begin van de interventie wordt erop gewezen dat dit een laatste redmiddel is, aangezien de onderhandelingen in een impasse terecht zijn gekomen. Hier is binnen GroenLinks tijdens het conflict ook geen discussie over. De SP is de enige partij die meteen aangeeft dat de manier waarop de onderhandelingen in Rambouillet voorafgaand aan de interventie zijn gevoerd het diplomatieke proces heeft gefrustreerd, en dat daarom niet gesproken kan worden van interventie als laatste redmiddel. Bij GroenLinks worden deze vraagtekens eigenlijk pas in de evaluatie na het conflict besproken. • redelijke kans op succes De kans op succes wordt in GroenLinks gepaard aan de middelen die ingezet worden. Bij aanvang van het conflict is nog niet helder welke dit zullen zijn, aangezien dit wordt besloten door de militaire top van de NAVO buiten het gezichtsveld van GroenLinks. Gezien de militaire macht van de interveniënten kan in principe bij aanvang aangenomen worden dat deze voldoende is voor militair succes. Gaandeweg werd duidelijk dat er uitsluitend met bombardementen gewerkt zou worden. Voor Farah Karimi is dit een reden om haar steun aan de interventie in te trekken. Het louter inzetten van bombardementen geeft voor Karimi niet voldoende kans op succes in het stoppen van mensenrechtenschendingen. Een groep leden is het met haar eens. Op de diverse Partijraadsbijeenkomsten zeggen zij dat de inzet van bombardementen huns inziens de situatie voor de Kosovaren verslechtert in plaats van verbetert. Daarmee heeft de interventie onvoldoende kans op succes. Eind april sluit ook het Partijbestuur zich hierbij aan, zij het niet openlijk. Het stoppen van de mensenrechtenschendingen wordt volgens het Partijbestuur niet dichterbij gebracht door de bombardementen, concrete resultaten blijven uit. De fractie is het daar dan op zich mee eens, maar wil niet ongeclausuleerd stoppen met de bombardementen, omdat dit de kans op succes nog verder zal verkleinen. • proportionaliteit De interventie is volgens de meeste GroenLinksers bij aanvang van het conflict proportioneel, aangezien de mensenrechtenschendingen ernstig genoeg zijn om de inzet van geweld te rechtvaardigen. Wel moeten de bombardementen uitsluitend gericht zijn op Servische militaire doelen. Clusterbommen worden door zowel fractie als leden als disproportioneel gezien en afgewezen. Hierover is weinig tot geen meningsverschil tussen de fractie en de leden. Naar verloop van tijd vinden sommigen echter dat het ingrijpen niet langer proportioneel is, omdat uitsluitend gebombardeerd wordt en deze bommen niet slechts ingezet worden tegen Servische militaire doelen. Anderen vinden de maat nog niet vol en steunen ondanks dat zij ook liever een inzet van grondtroepen hadden gezien de interventie nog, bij gebrek aan een ander alternatief. • ontzien burgerbevolking Dat de burgerbevolking ontzien moet worden vond iedereen, zonder uitzondering. Toch levert dit punt heel veel discussie op. De maat is namelijk voor verschillende mensen op verschillende momenten vol. Bij aanvang van het conflict heeft GroenLinks er vertrouwen in dat de burgerbevolking ontzien zal worden. Ze benadrukt in haar persbericht vlak na het begin van de interventie dat die alleen gericht mag zijn op Servische militaire doelen. De staat van de technologie geeft zoals Rosenmöller later zegt aanleiding te denken dat het mogelijk is met precisie te bombarderen en zo geen burgerdoelen te raken. Anders dan GroenLinks heeft de vredesbeweging er overigens al vanaf het begin geen vertrouwen in dat de burgerbevolking ontzien wordt. Gedurende het conflict wordt duidelijk dat er toch burgerslachtoffers vallen. Voor Ineke van Gent is dit aanleiding om haar steun aan de interventie in te trekken. Ook sommige leden wijzen er op de diverse Partijraadsbijeenkomsten op dat de inzet van bombardementen tot teveel slachtoffers onder de burgerbevolking leidt. Rond 21 april ontstaat er een meningsverschil tussen Partijbestuur en fractie
60
over het aantal burgerslachtoffers. Beiden vinden dat de burgerbevolking niet voldoende wordt ontzien door de bombardementen, maar waar dit volgens het Partijbestuur zou moeten leiden tot het intrekken van steun, is het volgens de fractie nog niet zover. Zij willen de bombardementsfouten aan de kaak stellen in het parlement vanuit de positie dat zij steun verlenen aan de interventie, om zo meer gewicht in de schaal te kunnen leggen. Concluderend kan gezegd worden dat er over de rechtvaardigheid van het doel, de juistheid van de intentie en de legitimiteit van de interveniërende autoriteit weinig discussie is geweest binnen GroenLinks. De discussie concentreerde zich gedurende het conflict met name op de kans op succes, de proportionaliteit van het gebruikte geweld en de mate waarin de burgerbevolking werd ontzien. Vreemd genoeg zijn dit niet de zaken waarover in het volgende verkiezingsprogramma van 2002 tot 2006 meer duidelijkheid geschapen wordt. Daar wordt slechts het punt van legitieme autoriteit aangepast; in bepaalde situaties mag er ook geïntervenieerd worden zonder VN-mandaat, en de NAVO hoeft niet meteen opgeheven te worden maar moet worden omgevormd tot een pan-Europese regionale veiligheidsorganisatie. Als de inhoud van het debat over de interventie in Kosovo wordt gevat in het model van de dynamiek van standpuntbepaling in GroenLinks (hoofdstuk 3, figuur 6), kunnen de stadia van standpuntbepaling binnen GroenLinks ingevuld worden zoals in figuur 9.
Verkiezingsprogramma 02-06: • mandaat VN niet altijd nodig • NAVO niet meteen opheffen
Partijraad: discussie over kans op succes en ontzien burgerbevolking
TK-fractie: voor ondanks ontbreken VNmandaat en rol NAVO
Verkiezingsprogramma 98-02: • alleen bij dreigende genocide • alleen met VN-mandaat • NAVO meteen opheffen
Figuur 9: dynamiek van standpuntbepaling over de interventie in Kosovo binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005)
Dit ondersteunt de bewering in hoofdstuk 3 dat de verbinding tussen het verkiezingsprogramma en het standpunt dat de fractie in een concreet geval inneemt (het rode pijltje) vaak ontbreekt. Heftigheid van het debat in GroenLinks Zoals in hoofdstuk 2 wordt beschreven kan een inhoudelijk meningsverschil over de uitvoering van beleid leiden tot heftiger of minder heftig debat binnen de partij. Over het algemeen zal dan de wens tot het trekken van stemmen leiden tot een minder heftig debat en het veroveren van posities door individuen binnen en buiten de partij tot heftiger debat. In het geval van de discussie rond Kosovo speelt het trekken van stemmen geen grote rol. Weliswaar zijn er in juni 1999 verkiezingen voor het Europees Parlement en speelt dit op de achtergrond mee, maar deze leggen niet zoveel gewicht in de schaal als Tweede Kamerverkiezingen gedaan zouden hebben. De daling in de peilingen zorgen dan ook niet voor veel zorg binnen de partij. Dit blijkt achteraf terecht, GroenLinks boekt een aanzienlijke winst tijdens de Europese verkiezingen. Het veroveren van posities door individuen is ook niet aan de orde. Er zijn geen individuen die speciaal op de voorgrond treden, terwijl dit niet de rol is die zij in de partij-organisatie vervullen. Het woord namens de fractie wordt gedaan door de partijleider en de woordvoerder buitenland. Ook wanneer Ineke van Gent en Farah Karimi hun steun aan de interventie intrekken doen zij dit in overleg met de rest van de fractie en treden zij daarmee niet op de voorgrond. Vanuit het Partijbestuur ventileert de Internationaal Secretaris zijn van de fractie afwijkende mening alleen wanneer dit hem door het Partijbestuur wordt gevraagd, om een stem te geven aan de groep leden die deze mening deelt. Het Partijbestuur stapt op enig moment wel af van haar puur procesmatige rol, door een motie in
61
de Partijraad voor te bereiden, maar dit gebeurt in overleg met de fractie en staat in dienst van het proces. Wat wel invloed heeft op de heftigheid van het debat is het veroveren van positie voor de partij als geheel. GroenLinks stond in de begintijd van de partij bekend als een groep ‘luchtfietsende idealisten’. Om politiek serieus genomen te worden, en wellicht in de toekomst als regeringspartner in aanmerking te komen, zette de partij halverwege de jaren negentig de strategie van ‘kwaliteitsoppositie’ in. Dit wierp zijn vruchten af. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1998 was de zetelwinst zodanig dat een discussie over mogelijke regeringsdeelname startte. Daar werd niet door de hele partij hetzelfde over gedacht. Degenen die voor eventuele regeringsdeelname waren, waren meer geneigd om het fractiestandpunt over de interventie te volgen, terwijl degenen die daartegen waren eerder geneigd waren tegen de interventie te zijn.
stemmen: EP verkiezingen minder heftiger debat
inhoudelijk meningsverschil: • kans op succes • burgerbevolking ontzien
posities: kwaliteitsoppositie/regeringsdeelname heftiger debat
Figuur 10: factoren van invloed op de heftigheid van het interne debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo (Marije Cornelissen, 2005)
Waar het logisch zou zijn dat het veroveren van positie voor de partij als geheel het debat minder heftig zou maken, aangezien een gezamenlijk front de partij sterker maakt, heeft het in dit geval juist geleid tot een heftiger debat omdat het aansloot bij een al bestaande discussie binnen GroenLinks.
62
7. Afghanistan: niet tegen, maar ook niet echt voor Op 11 september 2001 vliegen twee vliegtuigen in op het World Trade Centre in New York, dat daarop instort. Een terroristische aanslag, die naar al snel bleek vermoedelijk door het Al-Qaida netwerk van Osama bin Laden is gepleegd. Ook het Pentagon wordt geraakt met een gekaapt vliegtuig. De aanslagen kosten ongeveer drieduizend mensen het leven. Een coalitie onder leiding van de Verenigde Staten begint op 7 oktober 2001 met het bombarderen van Afghanistan, aangezien Osama bin Laden zich daar vermoedelijk bevindt en het Taliban-regime in Afghanistan hem niet kan of wil uitleveren. Iets meer dan een maand later, op 14 november 2001, valt de hoofdstad van Afghanistan, Kabul, en wordt het Taliban-regime verdreven. Totnogtoe, in mei 2005, is Osama bin Laden echter niet gevonden. 7.1. verloop van het debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan De oorlog in Afghanistan vindt in dezelfde kabinetsperiode plaats als de interventie in Kosovo. GroenLinks heeft dus nog altijd elf zetels. Tom Pitstra is niet lang daarvoor toegetreden tot de fractie, in plaats van Tara Singh Varma. Farah Karimi heeft inmiddels het stokje overgenomen van Marijke Vos als woordvoerder buitenland. Er zit een nieuw Partijbestuur, dat in maart dat jaar is aangetreden. Er zijn echter geen wijzigingen wat betreft de personen die het meest met het conflict te maken krijgen in het Partijbestuur. Mirjam de Rijk is nog steeds partijvoorzitter, en Kees Kalkman is nog steeds Internationaal Secretaris. Het verkiezingsprogramma 1998 – 2002 geldt nog altijd, alleen het standpunt over de NAVO is aangepast op het Congres van 2000. Dit betekent dat nog steeds de Nederlandse krijgsmacht uitsluitend deel kan nemen aan internationale vredesoperaties en optreden als er sprake is van dreigende genocide of om humanitaire hulpverening mogelijk te maken, onder een helder en uitvoerbaar mandaat en met legitimering door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad.157 In mei 2002 zijn er nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer. GroenLinks staat voorafgaand aan 11 september 2001 goed in de peilingen, op 14 tot 18 zetels. De discussie over regeringsdeelname is enigszins geluwd. Er is geen officiëel standpunt ingenomen door het Congres, maar de verschillende posities binnen de partij zijn uitgesproken en helder en de discussie hoeft pas weer aan de orde te komen als regeringsdeelname in zicht is. De aanslagen De aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 zijn een grote schok voor velen. Landen zenden direct steunbetuigingen en condoleances naar de VS en veroordelen terrorisme in harde bewoordingen. GroenLinks zendt al snel daarna een persbericht uit, waarin de aanslagen veroordeeld worden als een misdaad ‘tegen alles wat menselijk is’ en steun betuigt wordt aan de Amerikanen. Ze wijzen erop dat terrorisme niet zomaar ontstaat. Er is een voedingsbodem van ontevredenheid door een scheve welvaartsverdeling, gebrek aan democratie en het ontbreken van toekomstperspectief in diverse Islamitische landen waar fundamentalistische groeperingen handig gebruik van maken. Om terrorisme echt te bestrijden moet deze voedingsbodem aangepakt worden.158 De fractie is bang dat de VS direct met militaire acties zullen beginnen als duidelijk wordt dat Osama bin Laden zich waarschijnlijk in Afghanistan bevindt, en is opgelucht als dat niet zo blijkt te zijn. De VS beginnen eerst een coalitie tegen het terrorisme te smeden. Artikel 5 van het NAVO-verdrag, waarin staat dat een aanval op één lidstaat beschouwd moet worden als een aanval op allen, wordt de dag na de aanslagen ingeroepen. Alle partijen in Nederland, met uitzondering van de SP, steunen het inroepen van artikel 5. Wel zegt Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, op 14 september in de Tweede Kamer dat dit niet betekent dat de NAVO hiermee een blanco cheque krijgt. Tijdens de Algemene Beschouwing in de Tweede Kamer op 20 september ontstaat een heftig debat tussen Paul Rosenmöller en de PvdA, D66 en het CDA over wat Van Aartsen had bedoeld met ‘geen blanco cheque’. GroenLinks wil niet op voorhand het vertrouwen uitspreken in het handelen van de Nederlandse regering, mochten Nederlandse troepen betrokken worden bij een militair antwoord op de terreuraanslagen in Amerika. Paul Rosenmöller vat de opmerking van Van Aartsen op als een verzekering dat de Kamer ruimte zal krijgen voor controle vooraf op de inzet van troepen. Dit blijkt 157 158
GroenLinks verkiezingsprogramma 1998 - 2002 GroenLinks Tweede Kamerfractie, persbericht (12 september 2001)
63
niet het geval. Premier Kok maakt die week duidelijk dat er geen tijd en gelegenheid zal zijn voor parlementaire goedkeuring vooraf, mochten Nederlandse troepen betrokken worden bij de Amerikaanse `oorlog'.159 Rosenmöller wordt stevig aan de tand gevoeld door andere partijen. Eerst door PvdA-fractieleider Melkert: ‘Je kunt niet achteraf nog eens een beetje vrijblijvend bekijken of je het nu wel of niet steunt’. Vervolgens door De Graaf (D66): ‘Als u geen vertrouwen geeft, hebt u een probleem met de regering’. En tenslotte door CDA-leider De Hoop Scheffer, die zelf warm vertrouwen uitsprak in de regering: ‘U kunt na twee dagen debat niet volhouden dat u het niet weet’. Rosenmöller zegt hierop dat hij de steun aan het inroepen van artikel 5 niet als vrijblijvend beschouwt, maar dat GroenLinks ook de regering geen ‘blanco cheque’ wil geven.160 Partijraad Al vrij snel na de aanslagen en het inroepen van artikel 5 van het NAVO-verdrag vindt op 22 september een reguliere Partijraadsvergadering plaats. De Tweede Kamer fractie maakt hier ook aan de partij duidelijk achter de toepassing van artikel 5 te staan, maar dat dit geen blanco cheque betekent voor de VS. De fractie kondigt ook aan eventuele militaire acties te kunnen steunen, mits gericht tegen de terroristische netwerken en proportioneel (geen burgerdoelen) en effectief. Kees Kalkman houdt namens het Partijbestuur een sceptisch betoog over de aangekondigde oorlog en benadrukt het belang van het aanpakken van de voedingsbodem voor terrorisme. De Partijraadsleden beperken zich tot een aantal vragen en opmerkingen.161 Bij de oosterburen, Die Grünen in Duitsland, is meer ophef over het inroepen van artikel 5. Een aanzienlijk deel van de achterban kan zich hier niet in vinden, en partijleider Joschka Fischer heeft moeite om de boel bijeen te houden. Zijn standpunt is dat Europa de VS moet steunen, juist om hen te weerhouden van overhaaste vergeldingsacties.162 Ongeveer in dezelfde tijd vindt ook toevalligerwijs een Strategisch Beraad plaats. Het Strategisch Beraad is een vertrouwelijk overleg tussen een aantal kopstukken uit de partij waarin vrijelijk gebrainstormd kan worden over politieke actualiteiten. Het Strategisch Beraad heeft geen beslissingsbevoegdheid. Op een enkeling na vindt tijdens deze vergadering iedereen dat een eventuele militaire actie zich moet beperken tot de eventuele dadersgroepen en niet tot doel moet hebben om het Taliban-regime ten val te brengen. De risico’s hiervan worden te groot geacht.163 De fractie spreekt zich hiermee al voor het begin van de interventie uit over een aantal criteria waaraan het ingrijpen moet voldoen. Zij kan militaire interventie steunen als het doel is om terrorisme te bestrijden, de intentie om dadersgroepen te pakken, burgers worden ontzien en het ingrijpen proportioneel is en kans op succes heeft. Ook doet de fractie impliciet een uitspraak over wanneer de interveniërende autoriteit legitiem is; de VS alleen is dat niet, een internationale coalitie wel, ondanks het ontbreken van een VN-mandaat. Daarmee heeft de fractie alle criteria van Rechtvaardige Oorlog genoemd (zie box 1, pagina 24), behalve of militaire interventie een laatste redmiddel is. Dat is het op dat moment dan ook nog niet, want de VS en Pakistan zijn nog in onderhandeling met de Taliban-regering van Afghanistan over uitlevering van Osama bin Laden. Vredesbeweging Net als in het geval van Kosovo reageert de vredesbeweging ook nu snel. Op zondag 23 september komen zo’n 70 vertegenwoordigers van vredesorganisaties en actiegroepen bijeen. Ze stellen een manifest op en besluiten op 30 september een landelijke manifestatie op de Dam in Amsterdam te organiseren, waarbij drie thema’s centraal staan: afkeer van terrorisme, bezorgdheid over militaire escalatie en verzet tegen vreemdelingenhaat. Ze richten een gelegenheidsplatform op: het ‘Platform tegen de Nieuwe Oorlog’.164 Allerlei organisaties, waaronder GroenLinks, worden uitgenodigd om het manifest te ondertekenen. Dit wordt besproken in de eerstvolgende Partijbestuursvergadering op 25 september. Het Partijbestuur besluit om het manifest niet te ondertekenen, aangezien het te alarmistisch is over het mogelijke gebruik van kernwapens en het te weinig onderstreept dat 159
Hoofdredactioneel commentaar, ‘GroenLinks máákt een probleem’, in NRC Handelsblad (22 september 2001) 160 Raymond van den Boogaard, ‘GroenLinks in spagaat door oorlog’, in NRC Handelsblad (21 september 2001) 161 Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 162 Helène Kleijburg, ‘commentaar’, in GroenLinks Magazine (oktober 2001) 163 Kees Kalkman, idem (april 2002) 164 Platform tegen de Nieuwe Oorlog, persbericht (23 september 2001)
64
fundamentalistische terroristen een eigen, verwerpelijke agenda hebben. Wel wordt aan Farah Karimi, die namens de Tweede Kamerfractie aanwezig is bij de Partijbestuursvergadering, gevraagd of zij op de manifestatie op 30 september wil spreken. Dit gebeurt uiteindelijk niet, wegens weerstand vanuit het Platform.165 Hiermee tekenen de scheidslijnen zich ongeveer hetzelfde af als in het geval van Kosovo. De SP en de vredesbeweging zijn tegen de interventie, GroenLinks en de andere partijen zijn voor. Partijdebat Op 26 september wordt een partijdebat gehouden om de situatie na de aanslagen te bespreken. Naast de mogelijke militaire acties tegen Afghanistan komen ook uitgebreid de gevolgen van de aanslagen voor de multiculturele samenleving in Nederland aan bod. Daar blijkt dat de meeste van de ongeveer 60 deelnemers zich kunnen vinden in het standpunt van de Tweede Kamerfractie: beperkte militaire middelen tegen de plegers van de aanslagen. De leden sluiten zich hiermee aan bij de interpretatie van de fractie van wat een juiste intentie is en dat het ingrijpen proportioneel moet zijn. Kees Kalkman waarschuwt wel al voor de risico’s van grote aantallen burgerslachtoffers bij een eventuele aanval op Afghanistan.166 In het GroenLinks Magazine, dat rond 1 oktober uitkomt, wordt alvast een voorschot genomen op de te verwachten meningsverschillen als er inderdaad militaire actie wordt ondernomen. In het hoofdredactioneel commentaar wordt gesproken over drie groepen: de groep die alleen juridische middelen in wil zetten om de daders en aanstichters van de aanslagen in de VS te berechten, de groep die beperkte middelen wil inzetten om dit voor elkaar te krijgen (vermoedelijk de meerderheid op dat moment), en de groep die het Taliban-regime liever vandaag dan morgen omvergeworpen ziet.167 Deze te verwachten meningsverschillen concentreren zich op de proportionaliteit: is het proportioneel om militaire middelen in te zetten tegen de daders van de aanslagen van 11 september of moeten alleen juridische middelen ingezet worden, en wat is de juiste intentie: de daders van de aanslagen pakken en berechten of het Taliban-regime omverwerpen? Start aanvallen op Afghanistan Op 7 oktober beginnen inderdaad bombardementen op Afghanistan. Diezelfde avond zit Paul Rosenmöller in het actualiteitenprogramma Netwerk, waar hij zegt de militaire acties te steunen mits er geen burgerdoelen geraakt worden. De dag erna vindt een extra fractie-overleg plaats. Farah Karimi leidt dit overleg kort in en zegt dat de bombardementen gericht lijken te zijn op de militaire installaties van de Taliban en de terroristische trainingskampen van Al-Qaida. Deze doelen zou de fractie moeten kunnen onderschrijven. De bombardementen zullen wel snel over moeten zijn, want er zal al snel een gebrek aan doelen zijn. De conclusie is dat GroenLinks niet negatief tegenover ingrijpen staat, maar wel met een slag om de arm. De VN moet zo snel mogelijk betrokken worden bij een alternatief voor de Taliban, want de Noordelijke Alliantie, de andere machtsfactor in Afghanistan, is niet veel beter. Paul Rosenmöller voegt hieraan toe dat er zorg is over mogelijke burgerslachtoffers en dat de aandacht voor de voedingsbodem voor terrorisme niet mag verslappen. Hij benadrukt ook nogmaals dat de omverwerping van het Taliban-regime niet het doel mag zijn van de bombardementen. Ondanks grote aarzelingen bij een aantal fractieleden wordt men het erover eens dat de fractie de soorten doelen die aangevallen worden zal aankaarten bij de regering, en dat de Taliban aangevallen mag worden voorzover zij de terroristen beschermen. Kees Kalkman uit het Partijbestuur is aanwezig bij het fractie-overleg. Hij geeft een duidelijk advies aan de fractie om grootscheepse bombardementen niet te steunen. Hij zou liever zien dat het Taliban-regime afgesneden wordt van steun, er samengewerkt wordt met buurlanden en er gerichte acties uitgevoerd worden tegen terroristische netwerken op basis van goede inlichtingen. Daarvoor is geduld nodig.168
165
Kees Kalkman, idem (april 2002) Helène Kleijburg, ‘Ledendebat ‘Schiet niet in anti-Amerikaanse gevoelens’’, in GroenLinks Magazine (oktober 2001) 167 Helène Kleijburg, ‘commentaar’, in GroenLinks Magazine (oktober 2001) 168 Kees Kalkman, verslag van extra fractie-overleg aan het Partijbestuur (8 oktober 2001) 166
65
Met deze standpuntinname bevestigt de fractie dat zij het doel van de interventie rechtvaardig vinden en de intentie juist, zolang de omverwerping van het Taliban-regime niet de intentie wordt. Wel is er zorg over het ontzien van burgerslachtoffers en vindt men dat de VN als legitieme autoriteit betrokken moet worden. De argumenten daartegen van Kees Kalkman hebben te maken met het feit dat hij militaire interventie door bombardementen niet als laatste redmiddel ziet, en de kans op succes daarvan klein acht. Op de vergadering van het Dagelijks Bestuur op 10 oktober is de stemming kritisch. GroenLinks komt niet goed over in de pers en naar de partij toe. De kritiek zal worden gecommuniceerd naar de fractie en worden ingebracht op de ledenbijeenkomst diezelfde avond. Kees Kalkman wordt gevraagd om daar op eigen titel een kritisch co-referaat te houden. Het Dagelijks Bestuur vindt dat het Partijbestuur voorlopig nog geen eigen standpunt hoeft in te nemen. Daarnaast wordt opnieuw gesproken over het Platform tegen de Nieuwe Oorlog. Er wordt nog geprobeerd met deze groep tot een vergelijk te komen, maar dat leidt uiteindelijk tot niets.169 Op de ledenbijeenkomst die avond spreken zowel Farah Karimi als Paul Rosenmöller namens de fractie, en Kees Kalkman op eigen titel. Karimi besteedt vooral aandacht aan de voedingsbodem voor terrorisme. Ze wijst erop dat terroristen gebruik maken van anti-Amerikaanse sentimenten in Islamitische landen en dat de enige manier om de voedingsbodem weg te nemen de democratisering van landen waar het terrorisme haar basis heeft is. Paul Rosenmöller zet zijn betoog uiteen aan de hand van twee vragen: was het militaire ingrijpen onvermijdelijk? En wat is de beoordeling van de acties? Op de eerste vraag antwoordt hij instemmend. Nadat Pakistan geconcludeerd had dat uitlevering van Osama bin Laden onmogelijk was, was volgens hem een gerichte, effectieve en proportionele actie onvermijdelijk. Daarmee spreekt Rosenmöller expliciet uit dat interventie volgens de fractie een laatste redmiddel is. Wat betreft het tweede wijst hij erop dat de aanvallen geconcentreerd zijn op militaire installaties van de Taliban en dat de VN bij monde van Kofi Annan heeft gezegd dat de acties rechtmatig zijn. In termen van Rechtvaardige Oorlog: het ingrijpen is proportioneel en burgers worden ontzien doordat alleen militaire Box 4 installaties geraakt worden, en de VN Chronologie ontwikkeling standpunt GroenLinks over heeft legitimiteit verleend aan de de interventie in Afghanistan interventie. Kees Kalkman uit opnieuw 11 sept ’01 – aanslagen in de VS zijn twijfels over de acties. Hij is het 12 sept ’01 – art 5 NAVO-verdrag ingeroepen wel eens met het verhaal over de 14 sept ’01 – plenair debat Tweede Kamer voedingsbodem en de toelaatbaarheid 20 sept ’01 – Algemene Beschouwingen van gerichte militaire acties, maar 22 sept ’01 – Partijraadsvergadering GroenLinks vindt zware systematische 24 sept ’01 – vergadering Strategisch Beraad GroenLinks bombardementen hoogst riskant, 25 sept ’01 – Partijbestuursvergadering GroenLinks zowel wat betreft mogelijke 26 sept ’01- ledendebat GroenLinks burgerslachtoffers als wat betreft het 30 sept ’01 – manifestatie vredesbeweging Amsterdam bijeen houden van de coalitie tegen 7 okt ’01 – start bombardementen Afghanistan het terrorisme. Hij stelt daarmee 8 okt ’01 – extra fractievergadering GroenLinks vraagtekens bij de proportionaliteit, 10 okt ’01 – vergadering Dagelijks Bestuur GroenLinks het ontzien van de burgerbevolking en 10 okt ’01 – ledendebat GroenLinks hij vreest voor de legitimiteit van de 16 okt ’01 – Partijbestuursvergadering GroenLinks interveniërende autoriteit. 28 okt ’01 – bijeenkomst fracties en bestuur GroenLinks De zaal stelt veel 30 okt ’01 – fractievergadering GroenLinks ongelijksoortige vragen over zaken als 6 nov ’01 – Partijbestuursvergadering GroenLinks de vluchtelingensituatie, mogelijke 9 nov ’01 – Nederland stelt troepen tot beschikking burgerslachtoffers, het ontbreken van 10 nov ’01 – Tom Pitstra trekt zijn steun in een rol voor de VN en de 13 nov ’01 – fractie GroenLinks trekt haar steun in doelmatigheid van bombardementen. 14 nov ’01 – Kabul valt, Taliban wordt verdreven De beoordeling van het 16 nov ’01 – Partijraadsvergadering GroenLinks fractiestandpunt wisselt sterk.170 169 170
GroenLinks Dagelijks Bestuur, notulen (10 oktober 2001) Kees Kalkman, verslag ledenbijeenkomst GroenLinks (10 oktober 2001)
66
Spanningen in partij en fractie In de periode daarna lopen de spanningen binnen partij en fractie snel op. Op de Partijbestuursvergadering van 16 oktober wordt veel aandacht besteed aan het verloop van de oorlog, de opstelling van de fractie en de mogelijkheid om eventueel op de tweede demonstratie van het Platform tegen de Nieuwe Oorlog een spreker te leveren. Het Dagelijks Bestuur houdt zich bezig met crisismanagement rond drie raadsleden die hun lidmaatschap opzeggen maar hun zetel behouden, waaronder Saar Boerlage, en opzeggers in het algemeen. Besloten wordt om op korte termijn een bijeenkomst met alle fracties en het Partijbestuur te organiseren, om te bespreken hoe het beste met de situatie omgegaan kan worden in de partij. Niet alleen het Partijbestuur is kritisch, de Eerste Kamerfractie lijkt het standpunt van de Tweede Kamerfractie ook niet te delen.171 Dit blijkt een paar dagen later ook uit een artikel dat door Leo Platvoet, Eerste Kamerlid van GroenLinks, in het Parool gepubliceerd wordt. Daarin noemt hij het bombarderen van Afghanistan ‘noch doelmatig, noch proportioneel’. Hij vindt het bombarderen om de weg vrij te maken voor grondtroepen geen aanvaardbare reden, aangezien niet duidelijk is waar Bin Laden zich precies bevindt. Bovendien zou als de Taliban weggebombardeerd wordt de weg vrij zijn voor de Noordelijke Alliantie, die geen haar beter is.172 Platvoet vindt dus de inzet van geweld niet proportioneel, aangezien het de intentie van het arresteren van Bin Laden niet naderbij brengt. Verder spreekt hij zich uit over de intentie zelf: het omverwerpen van de Taliban is niet een juiste intentie, aangezien het de situatie zal verslechteren in plaats van verbeteren. Op 28 oktober vindt de plenaire vergadering van alle landelijke fracties (Tweede Kamer, Eerste Kamer, Europees Parlement) met het Partijbestuur plaats, waarbij het lokale niveau vertegenwoordigd wordt door Jack Boogers, wethouder in Wageningen. Voor zover bekend is dit een unicum in partijgeschiedenis. Op deze vergadering wordt duidelijk dat de meerderheid van de Eerste Kamerleden en het voltallige Partijbestuur de steun aan de bombardementen niet of niet langer zien zitten. Ook de leden van het Europees Parlement zijn zeer kritisch. Het is een kwestie van tijd of deze geluiden zullen ook naar buiten komen.173 Op de fractievergadering van 30 oktober worden de uitkomsten van de plenaire vergadering besproken. De fractie besluit nog een aantal initiatieven te nemen. Er gaat een brief uit naar alle leden namens Paul Rosenmöller en Farah Karimi, waarin het standpunt van de fractie nogmaals uiteengezet wordt. Ze vatten het samen met ‘steun aan de brede coalitie tegen terrorisme gecombineerd met scherpe kritiek op onderdelen’. Ze geven aan dat het onbehagen over de bombardementen sterk is gegroeid. Ook de fractie vraagt zich af of de huidige bombardementen, met onder andere clusterbommen, nog wel nut heeft. De militaire campagne moet wat betreft de fractie worden aangepast om minder burgerslachtoffers te maken: minder bombardementen, meer kleinschalige acties op de grond. De fractie wil ook pleiten voor bombardementspauzes om voor het invallen van de winter humanitaire hulp te kunnen bieden aan de burgers in Afghanistan. De brief besluit met de vaststelling dat het verwerven van steun voor de GroenLinks initiatieven nu het verstandigst is, maar dat als ze geen gehoor vinden ‘de prijs voor het bestrijden van terrorisme te hoog [kan] worden’.174 De twijfel van de fractie betreft de kans op succes en het feit dat de burgerbevolking onvoldoende wordt ontzien. Net als in het geval van Kosovo is ook nu de kans op succes verbonden met de middelen waarmee geïntervenieerd wordt; aanhoudend uitsluitend bombarderen wordt gezien als het verkeerde middel om de intentie te behalen, en bovendien maakt dit veel slachtoffers onder de burgerbevolking. De reden dat de steun aan de interventie toch niet wordt ingetrokken is strategisch. De fractie denkt meer steun te kunnen verwerven voor haar initiatieven vanuit een positie van steun verlenen. Op de vergadering van het Dagelijks Bestuur een dag later wordt besloten om de fractie nog even de tijd te geven om hun initiatieven in gang te zetten. Op 13 november belooft de fractie haar standpunt te heroverwegen en de dag erna zal het bestuur vergaderen.175
171
GroenLinks Partijbestuur, notulen (16 oktober 2001) Leo Platvoet, ‘De worsteling van GroenLinks’, in Het Parool (18 oktober 2001) 173 Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 174 Paul Rosenmöller & Farah Karimi, brief aan de leden van GroenLinks (31 oktober 2001) 175 GroenLinks Dagelijks Bestuur, notulen (31 oktober 2001) 172
67
Heroverweging standpunt Het Partijbestuur bespreekt op 6 november uitgebreid de rol van het Partijbestuur zelf. Het gaat om de keuze tussen procesmatige rol of (ook) inhoudelijke rol. Er zijn grote zorgen over lekken en manipulaties in de richting van de pers. Het risico van verdeeldheid bij een inhoudelijke rol wordt door de voorstanders van een procesrol dan ook hoog ingeschat. Daartegenover wordt gesteld dat juist een inhoudelijke stellingname de achterban bij elkaar kan houden en de basis kan vormen voor een compromis. Probleem daarbij is dat er inhoudelijk ook binnen het Partijbestuur grote verschillen zijn. Er komen uit deze vergadering geen directe initiatieven. Die worden bewaard voor een (eventuele) extra Partijbestuursvergadering van 14 november vlak voor de Partijraad. Op 9 november stelt Nederland materieel en troepen ter beschikking aan de coalitie. De meeste partijen in de Tweede Kamer stemmen in met deze militaire bijdrage. Die moet er volgens verschillende fracties toe leiden dat andere landen serieuzer naar Nederland luisteren. De SP keurt de bijdrage af en zint op acties. GroenLinks wil meer weten over de rol van Nederland. Farah Karimi zegt in het Parlement: ‘We zijn niet bij voorbaat tegen de humanitaire inzet van militairen. Maar dit lijkt veel verder te gaan.’176 Diezelfde dag legt Tom Pitstra, pas aangetreden als Tweede Kamerlid voor GroenLinks, een notitie voor aan de fractievergadering. Daarin maakt hij duidelijk dat hij vindt dat GroenLinks zich meteen tegen de militaire actie moet keren. Hij wil slechts instemmen met het gebruik van Special Forces om Osama bin Laden en zijn handlangers te pakken. Pitstra vindt dat er een verschuiving van de doelstellingen heeft plaatsgevonden; het lijkt nu alsof het verdrijven van de Taliban het doel van de interventie is, en niet het pakken van Bin Laden. De rest van de fractie is van mening dat er te weinig informatie beschikbaar is om die afweging te maken en wil wachten tot de EU–top in Gent die de vrijdag erop plaats zal vinden. Daar wordt hopelijk besloten dat er bombardementspauzes komen en zal er meer informatie boven tafel komen. Tom Pitstra belooft de fractie te laten weten of hij bereid is te wachten met naar buiten treden Dat doet hij echter niet. Zonder dat de rest van de fractie daarvan op de hoogte is treedt hij in de openbaarheid met zijn standpunt. Dit wordt hem niet in dank afgenomen. Paul Rosenmöller zegt hier later over: ‘in de fractie verliep de discussie anders en minder aangenaam dan voorheen tijdens de Kosovo-crisis. Dat had voor een deel te maken met Tom Pitstra…Hij behoorde tot de meer radicale vleugel van GroenLinks. Maar in het Afghanistan-debat werd hij lastig, omdat hij meer dan eens uitspraken deed in de pers over de positie van overige fractieleden. Zoiets hadden we in de fractie nog niet eerder meegemaakt. Het leidde tot een onduidelijke koers…Wat ik echter wilde voorkomen, was dat Tom Pitstra zijn houding ook nog eens gehonoreerd zag met een afwijkende mening en daar in de partij mooi weer mee ging spelen. Gevolg was dat we aanvankelijk niet tegen de bommen waren, maar er zoveel voorwaarden aan verbonden dat het nauwelijks echt als steun kon worden gezien. En waar de wereld bezig was met de strijd tegen terrorisme, waren wij vooral bezig met onszelf’.177 Het debat in GroenLinks werd dus volgens Rosenmöller behoorlijk beïnvloed door de stellingname van Pitstra. Opschorten steun Op 13 november schorten de andere zeven leden van de fractie ook hun steun aan de bombardementen op. De balans tussen de militaire acties, de diplomatieke stilte en de aarzelende humanitaire hulpverlening is in hun ogen zoekgeraakt. Tevens speelt de steeds grotere invloed van de Noordelijke Alliantie in de regio een belangrijke rol. De Noordelijke Alliantie heeft een verzoek om Kabul niet in te nemen genegeerd. De VS bombardeert nu voornamelijk vluchtende Talibanstrijders, wat niet juist is. Een nieuwe VN-resolutie, met een concreet plan voor een nieuw politiek bestuur in Afghanistan, waarbij een VN-macht mandaat krijgt om op de uitvoering daarvan toe te zien, kan weer tot de inzet van militaire middelen leiden die ook weer door GroenLinks kan worden gesteund. Maar dat is een nieuwe situatie. De argumenten voor de Tweede Kamerfractie om hun steun aan de interventie in te trekken hebben te maken met de veranderde intentie: niet het arresteren van Bin Laden, maar het verjagen en bombarderen van de Taliban. Ook is het gebruikte geweld niet langer proportioneel: er worden teveel militaire middelen ingezet vergeleken met diplomatieke en humanitaire middelen. Een nieuwe inzet van militaire middelen kan slechts gesteund worden als de VN als legitieme autoriteit daarom vraagt 176 177
Hoofdredactioneel commentaar, ‘Nederland doet mee op afstand’, in Het Parool (10 november 2001) Paul Rosenmöller, idem (2003)
68
en de intentie, een nieuw politiek bestuur voor Afghanistan, juist is. De persconferentie over het intrekken van steun wordt druk bezocht. Er zijn veel vragen over het moment waarop, en of de Taliban niet in de kaart wordt gespeeld. Er wordt ook een vraag gesteld of dit te maken heeft met de Partijraadsvergadering die drie dagen later plaats zal vinden. Dit wordt met klem ontkend. De fractie verwacht dat de schrijvende journalistiek en andere partijen erg kritisch zullen zijn.178 Dat is ook het geval. De VVD noemt het intrekken van de steun aan de oorlog ‘laf’. GroenLinks heeft voor hen definitief afgedaan als mogelijke regeringspartner: ‘De kloof was al groot, maar die is nu helemaal onoverbrugbaar’. VVD-kamerlid Weisglas ‘sneert…dat niemand vanmorgen president Bush heeft wakker gemaakt om hem het grote nieuws van GroenLinks te melden’. D66 vindt dat GroenLinks een verkeerde conclusie trekt en vindt de gedachte dat als je diplomatieke initiatieven niet ziet, ze ook niet bestaan, naïef.179 Ook de PvdA betreurt de verandering van standpunt van GroenLinks omdat dit naar hun mening averechts werkt. Alleen de SP reageert positief, maar die partij was meteen al tegenstander van de militaire operaties in Afghanistan.180 Bovendien wijzen de andere partijen op de volgens hen pragmatische achtergrond van de standpuntwijziging: om voor- en tegenstanders binnen de eigen partij bij elkaar te houden. GroenLinks kelderde in de weken daarvoor in de peilingen van 15 naar 10 zetels. Bovendien staat voor 16 november een Partijraad op de agenda.181 Op 14 november 2001 valt Kabul, de hoofdstad van Afghanistan, en wordt het Taliban-regime verdreven. Op diezelfde dag vergadert het Dagelijks Bestuur en is er die avond een Partijbestuursvergadering. Op beide vergaderingen wordt positief gereageerd op de standpuntwijziging van de fractie, maar ook wordt zorg uitgesproken over de negatieve publiciteit die het met zich meegebracht heeft. Het Partijbestuur besluit in ieder geval alle moties die voorliggen aan de Partijraad af te raden nu er een nieuwe situatie is ontstaan. Partijraad De Partijraad stemt inderdaad tegen de voorliggende moties die de Tweede Kamerfractie manen om de steun aan de bombardementen in te trekken. In het NRC Handelsblad wordt het een mat debat genoemd. Er is bijna geen kritiek op de fractie en er blijft veel onduidelijk. Wanneer de opschorting weer ongedaan zou kunnen worden bijvoorbeeld. En wat GroenLinks vindt van het aanbieden door Nederland van 1400 militairen aan de ‘oorlog tegen terrorisme’. Paul Rosenmöller en Farah Karimi geven aan dat zij zich het recht voorbehouden om van geval tot geval en van moment tot moment na te gaan wat er gebeurt, en dan steeds te bedenken of GroenLinks daar achter zou kunnen staan.182 De meeste Partijraadsleden zijn vooral opgelucht dat de Kamerfractie van GroenLinks de steun aan de bombardementen in Afghanistan heeft opgeschort. Velen hadden dat liever wat vroeger gezien. Paul Rosenmöller benadrukt nogmaals dat het opschorten van de steun aan de bombardementen, net voordat de Partijraad dreigde een aantal moties aan te nemen die de steun veroordeelden, volkomen toeval is.183 Evaluatie De interventie in Afghanistan is lang niet zo uitgebreid geëvalueerd binnen GroenLinks als die in Kosovo. Het Partijbestuur heeft in april 2002 de manier waarop de discussie binnen de partij is gevoerd intern geëvalueerd, waarbij de nadruk lag op de rol die het Partijbestuur zelf daarin speelde. Deze evaluatie vond plaats aan de hand van een notitie geschreven door Internationaal Secretaris Kees Kalkman.184 Hij beschrijft daarin chronologisch wat er binnen de partij gebeurde tijdens zowel het conflict in Kosovo als dat in Afghanistan. Vooraf waarschuwt hij dat deze reconstructie zeker niet bedoeld is als geschiedschrijving en sterk gekleurd is door zijn persoonlijke indrukken. Zijn conclusie is dat het in het geval van Afghanistan moeilijker was een lijn te ontwaren dan in dat van Kosovo. Het 178
GroenLinks Tweede Kamerfractie, notulen (13 november 2001) Hoofdredactioneel commentaar, ‘GroenLinks laf en naief?’, in NRC Handelsblad (14 november 2001) 180 Frank Vermeulen, ‘GroenLinks staat niet alleen’, in NRC Handelsblad (14 november 2001) 181 Frank Vermeulen, idem (14 november 2001) 182 Raymond van den Boogaard, ‘Opgelucht GroenLinks spaart Rosenmöller’, in NRC Handelsblad, (18 november 2001) 183 Raymond van den Boogaard, idem (18 november 2001) 184 Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) 179
69
spanningsveld binnen de fractie was veel groter, er zijn veel meer te onderscheiden posities dan de vorige keer, er zijn lange tijd geen openlijke dissidenten en het management kost duidelijk meer energie, is zijn indruk. Qua proces zijn er volgens hem ook wel weer grote overeenkomsten tussen de twee gevallen. Het Partijbestuur organiseert op ongeveer dezelfde manier het debat, wordt in de loop van de tijd steeds kritischer, verwoordt dat ook en levert op die manier correct tegenspel. Kalkmans eindoordeel, alles vergelijkend, is dat het Partijbestuur tijdens crisissituaties het grootste deel van de tijd procedureel moet optreden, daarbij wel er voor zorgend dat tegenspel aan de fractie(meerderheid) ook vanachter de tafel geleverd kan worden, zodat de kritische leden zich ook in de top vertegenwoordigd weten. Een andere terugblik is die van Lin Tabak in het GroenLinks Magazine.185 Haar valt het op dat de Groene partijen geweld minder stellig verwerpen dan bij eerdere conflicten. De Golfoorlog van 1991 wezen ze vrijwel eenstemmig af. Ook de Kosovo-oorlog ontmoette luid protest, al waren er partijen die de bombardementen steunden. Tijdens de Afghaanse crisis hielden nogal wat partijen zich stil. Een verklaring ligt volgens haar in de aard van de conflicten. Tijdens de oorlog tegen Irak was de initiatiefnemer tot de aanvallen, de Verenigde Staten, niet eerst zelf getroffen, dit keer wel. En waar de humanitaire interventie in Kosovo een wankele volkenrechtelijke basis had, konden de Amerikanen zich ditmaal op het recht op zelfverdediging beroepen en kregen ze de zegen van de Verenigde Naties. Een tweede factor is de politieke positie. Vrijwel alle grotere met parlementsfracties van betekenis zitten in de regering of, in Nederland, willen daarop voorbereid zijn. Vrijwel geen van die fracties (lokaal en regionaal ligt het anders) wijst deze oorlog categorisch af. Simpel gezegd: hoe dichter bij regeringsmacht, hoe meer steun voor Bush. Tabak vraagt twee politicologen, Benoit Rihoux en Paul Lucardie, naar hun mening. Paul Lucardie zegt dat principieel pacifisme zich niet verhoudt tot regeringsdeelname, althans wanneer het land lid is van de NAVO. Volgens Rihoux kan een partij echter meeregeren zodra hij bereid is tot compromissen. Hij merkt daarbij op dat zo’n compromis onvermijdelijk interne spanningen tot gevolg heeft. ‘In theorie kan politieke verdeeldheid sterk zijn’, zegt Lucardie daarop, ‘tenminste wanneer meerderheid en minderheid hun standpunten open uitdragen en in een goede sfeer. Maar in de praktijk is het al gauw een handicap.’186 Tabak komt op basis hiervan tot ongeveer dezelfde conclusie als Kalkman. Bij de Kosovo-oorlog slaagde GroenLinks er volgens haar in, de verscheurdheid tot een kracht te maken. Bij de Afghaanse oorlog niet. De TweedeKamerfractie wilde, interne meningsverschillen ten spijt, eensgezindheid. Van de discussies daarover, kreeg de buitenwacht niet veel méér dan het resultaat. Dat kwam soms op zo’n beroerd moment, dat weinigen het nog begrepen. Terwijl op de televisie de mensen in Kabul juichten om het vertrek van de Taliban, trok de GroenLinkse Kamerfractie haar steun aan de bombardementen in. De pers sprak van een opportunistisch vermijden van een confrontatie met de Partijraad, sommige leden voelden zich verraden. De stembusprognoses daalden.187 De manier waarop het debat over Afghanistan plaatsvond binnen GroenLinks werd over het algemeen minder succesvol geacht dan dat over Kosovo. Volgens zowel partijleider Rosenmöller als Internationaal Secretaris Kees Kalkman heeft GroenLinks een ‘zwabberkoers’ gevolgd door steun te verlenen aan de interventie, deze steun vervolgens telkens op het spel te zetten en uiteindelijk in te trekken vlak voordat het conflict de facto afgelopen was met de val van Kabul. 7.2. analyse van het debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan Net als Kosovo had GroenLinks ook in geval van Afghanistan liever gezien dat de internationale veiligheid op een andere manier gewaarborgd was. GroenLinks had als enige partij regelmatig aandacht gevraagd voor de erbarmelijke mensenrechtensituatie in Afghanistan voor 11 september 2001. Ook vindt GroenLinks dat er decennia lang te weinig aandacht is geweest voor de voedingsbodem voor terrorisme. Terroristische organisaties hebben kunnen profiteren van de antiAmerikaanse gevoelens die opgeroepen worden door het beleid van de VS in het Midden-Oosten, door het gebrek aan democratie in de regio en door de scheve welvaartsverdeling in de wereld. De pleidooien van GroenLinks haalden weinig uit bij de Nederlandse regering, laat staan op wereldschaal. Afghanistan was een vergeten uithoek en werd een vrijhaven voor islamitisch terrorisme. Pas na de aanslagen van 11 september 2001 werd de blik van de wereld op het land gevestigd. 185
Lin Tabak, idem (1 januari 2002) Lin Tabak, idem (1 januari 2002) 187 Lin Tabak, idem (1 januari 2002) 186
70
Het ingrijpen in Afghanistan was om verschillende redenen niet geoorloofd in het verkiezingsprogramma van GroenLinks voor de periode 1998 – 2002. Niet alleen was de interventie niet gelegitimeerd met een helder en uitvoerbaar VN-mandaat, het ging ook niet om het stoppen van een (dreigende) genocide. Het ingrijpen in Afghanistan vond plaats in dezelfde periode als de interventie in Kosovo twee jaar eerder, en dus was hetzelfde verkiezingsprogramma van kracht. Daaraan was in de lente van 2000 zoals gezegd een nieuw standpunt over de NAVO aan toegevoegd, maar aangezien de interventie in Afghanistan geen NAVO-interventie was had dit niet veel relevantie. Hoogstens was het een reden om minder afwijzend tegenover de inroeping van artikel 5 van de NAVO te staan. Kosovo had daarnaast geleid tot een voortschrijdend inzicht met betrekking tot het mandaat dat nodig is voor een interventie. In uitzonderlijke gevallen, als de VN niet bij machte is om in te grijpen wegens een veto in de veiligheidsraad, moet het mogelijk zijn om zonder VN-mandaat in te grijpen. Dat beperkte zich echter tot gevallen van (dreigende) genocide of andere ernstige en grootschalige schending van mensenrechten. Daarvan was in Afghanistan geen sprake. Ondanks dat steunde de Tweede Kamerfractie aanvankelijk het ingrijpen, omdat zij geen andere mogelijkheden meer zagen om de daders van de terroristische aanslagen te pakken en berechten, en zij de acties poportioneel en doelgericht vonden. Rechtvaardige Oorlog? Net als in het geval van Kosovo speelde de mate waarin de burgerbevolking ontzien werd een grote rol. Maar waar de discussie over Kosovo zich grotendeels beperkte tot het aantal burgerslachtoffers en de kans op succes, ging de discussie over Afghanistan over meer punten. Naast deze twee is er ook over intentie en de proportionaliteit van het ingrijpen meningsverschil. • doel Wederom is over het doel van de interventie weinig discussie. De aanslagen van 11 september hebben iedereen geschokt, en dat terrorisme effectief bestreden moet worden zijn de meeste mensen het wel over eens. De fractie spreekt ook al voor het begin van de interventie uit dat zij een interventie kan steunen als het doel is om terrorisme te bestrijden. Dat wordt in het eerste persbericht na het begin van de bombardementen herhaald en het wordt vanuit de partij niet tegengesproken. • juiste intentie Een andere zaak is de intentie. Er is al meteen verwarring over of de intentie van het ingrijpen het pakken en berechten van de terroristen die de aanslagen van 11 september op hun geweten hebben, of het omverwerpen van de Taliban is. De fractie zegt de interventie alleen te kunnen steunen als dat laatste niet het geval is. Op het partijdebat van 26 september, nog voor de eerste bombardementen, vindt een meerderheid dat er beperkte militaire middelen tegen de plegers van de aanslagen ingezet mogen worden. Wel al wordt in een artikel in het GroenLinks Magazine voorspeld dat meningsverschillen over de intentie problemen op zal gaan leveren in de partij. Dat blijkt later ook het geval te zijn. Eerste Kamerlid Leo Platvoet schrijft in een krantenartikel dat hij de inzet van geweld niet proportioneel vindt, aangezien het de intentie van het arresteren van Bin Laden niet naderbij brengt. De intentie van de interventie is volgens hem het omverwerpen van de Taliban geworden, hetgeen geen juiste intentie is aangezien het de situatie zal verslechteren in plaats van verbeteren, omdat dan de Noordelijke Alliantie aan de macht zal komen. De Tweede Kamerfractie gelooft op dat moment dat de intentie nog altijd het arresteren en berechten van de daders van 11 september is, totdat het tegendeel is bewezen. Het tegendeel is bewezen vlak voor Kabul ingenomen wordt door de Noordelijke Alliantie, en de interveniërende coalitie vluchtende Talibanstrijders bombardeert. Deze verschuiving van intentie is één van de hoofdredenen om de steun aan de interventie in te trekken. • legitieme autoriteit Over de legitimiteit van de interveniërende autoriteit wordt niet zo heel veel gediscussieerd. Vlak na de aanslagen op 11 september is de fractie bang dat de Verenigde Staten eigenhandig zullen optreden, en zij zijn blij dat de VS eerst werken aan het smeden van een brede coaltie. Daarmee doet de fractie impliciet een uitspraak over wanneer de interveniërende autoriteit legitiem is; de VS alleen is dat niet, een internationale coalitie wel. Later wordt nog wel zijdelings gerefereerd aan de autoriteit; Rosenmöller wijst erop dat de VN bij monde van Kofi Annan heeft gezegd dat de acties rechtmatig
71
zijn. En na het intrekken van de steun aan de interventie door de fractie wordt nog gezegd dat een nieuwe inzet van militaire middelen slechts gesteund kan worden als de VN als legitieme autoriteit daarom vraagt. • laatste redmiddel Ook over of militaire interventie een laatste redmiddel zijn is niet veel discussie. Voordat de interventie begon probeerde de VS met diverse diplomatieke middelen om de uitlevering van Osama Bin Laden door het Afghaanse Talibanregime te bewerkstelligen. Als laatste poging wordt zelfs de president van Pakistan ingezet om te onderhandelen met de Taliban. Als dat mislukt is het voor de fractie voldoende reden om het ingrijpen onvermijdelijk te noemen. Internationaal Secretaris Kees Kalkman is het hier overigens niet mee eens. Hij pleit ervoor het Taliban-regime af te snijden van steun, samen te werken met buurlanden en gerichte acties tegen terroristische netwerken uit te voeren op basis van goede inlichtingen. Middelen die volgens hem niet alleen ingezet moeten worden voordat grootschaliger militair geweld gebruikt wordt, maar ook succesvoller zullen zijn. In de ledendebatten speelt de vraag of militaire middelen een laatste redmiddel zijn echter geen rol van betekenis. • redelijke kans op succes Aan de kans op succes wordt net als in geval van Kosovo steeds meer getwijfeld gaandeweg het conflict. Alleen Kees Kalkman spreekt al aan het begin zijn twijfel uit over de inzet van grootschalige militaire middelen om Bin Laden te pakken te krijgen. Bij aanvang van de interventie worden de bombardementen gezien als een methode om de weg vrij te maken voor de inzet van grondtroepen. Als het luchtafweergeschut en de gevechtsvliegtuigen van de Taliban zijn vernietigd, kunnen grondtroepen met minder gevaar gedropt worden. De bombardementen houden echter aan, lang nadat de militaire doelen uitgeschakeld zijn. De inzet van grondtroepen laat op zich wachten. Daarmee wordt het vertrouwen in de kans op succes om de intentie, het pakken en berechten van Bin Laden, te halen steeds kleiner. Op basis van dit argument brokkelt de steun voor de interventie onder de leden langzamerhand af. Uiteindelijk is naast de verschuiving van intentie zelf, de afname van vertrouwen in het succes een reden voor de Tweede Kamerfractie om ook hun steun aan de interventie in te trekken. De inschatting van de kans op succes is wederom verbonden met de middelen waarmee geïntervenieerd wordt; aanhoudend uitsluitend bombarderen wordt gezien als het verkeerde middel om de intentie te behalen. • proportionaliteit Het woord ‘proportionaliteit’ valt veel tijdens het conflict in Afghanistan, met name uit de monden van Farah Karimi en Paul Rosenmöller. De fractie spreekt al voor het begin van de interventie uit dat zij militaire interventie kan steunen als het ingrijpen proportioneel is. De leden sluiten zich hierbij aan. Door de inzet van beperkte militaire middelen tegen de plegers van de aanslagen te steunen volgen zij dezelfde interpretatie van de fractie dat het ingrijpen proportioneel moet zijn. Op het eerste ledendebat na het begin van de bombardementen wijst Rosenmöller erop dat de aanvallen geconcentreerd zijn op militaire installaties van de Taliban. Het ingrijpen is daarom volgens hem proportioneel. Kees Kalkman heeft hierbij zijn twijfels. Gerichte militaire acties zijn volgens hem toelaatbaar, maar hij vindt zware systematische bombardementen hoogst riskant, zowel wat betreft mogelijke burgerslachtoffers als wat betreft het bijeen houden van de coalitie tegen het terrorisme. Ook Leo Platvoet vindt de inzet van geweld niet proportioneel, aangezien het de intentie van het arresteren van Bin Laden niet naderbij brengt. De proportionaliteit van de interventie hangt in de discussie binnen GroenLinks samen met de intentie en de kans op succes. Een meerderheid kan in eerste instantie het gebruik van bombardementen steunen, indien ze de kans op succes vergroten en de arrestatie van Bin Laden dichterbij brengen. De aanhoudende inzet van bommen vanuit de lucht zaait echter twijfel. Zowel de fractie als de leden en een aantal prominenten vindt naar verloop van tijd dat het gebruikte geweld niet langer proportioneel is: er worden teveel militaire middelen ingezet vergeleken met diplomatieke en humanitaire middelen. • ontzien burgerbevolking Net als in het geval van Kosovo speelt het ontzien van de burgerbevolking een grote rol bij de beoordeling van het conflict in Afghanistan binnen GroenLinks. In bijna al haar persberichten spreekt
72
de fractie uit dat de bescherming van de burgerbevolking voorop moet staan, en ook op ledenbijeenkomsten is de zorg om burgerslachtoffers onderwerp van discussie. Niet alleen worden tijdens de bombardementen toch regelmatig burgerslachtoffers gemaakt, de bommen maken ook humanitaire hulp aan mensen in het noorden van Afghanistan bijna onmogelijk. Daar zit een tijdselement aan; zodra de winter echt invalt kan het noorden niet meer bereikt worden met hulpkonvooien. Tegen het einde van de interventie bepleit de fractie onder andere daarom bombardementspauzes, maar dit haalt niet veel uit. De meningen over wanneer de maat vol is lopen ook nu uiteen. Sommigen vinden al veel eerder dat de steun aan de interventie ingetrokken moet worden omdat er teveel burgers onder lijden dan anderen. Concluderend kan gezegd worden dat er over het doel van de interventie in Afghanistan, de legitimiteit van de interveniërende autoriteit en of een interventie het laatste redmiddel is weinig discussie bestaat binnen GroenLinks. Wel is er discussie over de juiste intentie, met name aangezien deze niet helder is. Aanvankelijk wordt het pakken en berechten van de daders van 11 september gezien als de intentie van de coalitie, maar gaandeweg wordt duidelijk dat het Talibanregime omvergeworpen zal worden. Dat eerste vinden de meesten wel een juiste intentie, dat laatste niet. Andere zaken die discussie opleveren zijn de kans op succes, de proportionaliteit en het ontzien van de burgerbevolking. Deze zaken hangen allemaal samen met de ingezette middelen: bombardementen. Als blijkt dat de bombarmenten niet louter dienen om de weg vrij te maken voor grondtroepen keren steeds meer leden en uiteindelijk ook de fractie zich tegen het ingrijpen. Zoals ook na het ingrijpen in Kosovo worden de punten waar discussie over is geweest niet verder uitgediept en in het volgende verkiezingsprogramma opgenomen. Van de discussie over Afghanistan is zelfs niets terug te vinden. In het verkiezingsprogramma 2002-2006 wordt gezegd dat ‘er alleen militair ingegrepen mag worden met een VN-mandaat, behalve als, bij hoge uitzondering, sprake is van (dreigende) genocide of zeer ernstige schendingen van mensenrechten’, ondanks dat dit in Afghanistan niet het geval was. Hoogstens de bepaling dat bij militair ingrijpen bescherming van de civiele bevolking altijd centraal staat kan teruggevoerd worden op de discussie over het ontzien van de burgerbevolking. Dit stond echter ook al in iets andere bewoordingen in het verkiezingsprogramma van 1998 – 2002. Als de inhoud van het debat over de interventie in Afghanistan wordt gevat in figuur 6 in hoofdstuk 3, kunnen de stadia van standpuntbepaling binnen GroenLinks zo worden ingevuld:
Verkiezingsprogramma 02-06: • alleen bij (dreigende) genocide • mandaat VN niet altijd nodig • burgers staan centraal Verkiezingsprogramma 98-02: • alleen bij (dreigende) genocide • alleen met VN-mandaat • burgers staan centraal
Partijraad/leden: discussie over intentie, kans op succes, proportionaliteit en ontzien burgerbevolking
TK-fractie: voor ondanks ontbreken VNmandaat en geen sprake van dreigende genocide
Figuur 11: dynamiek van standpuntbepaling over de interventie in Afghanistan binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005)
Ook het geval van Afghanistan ondersteunt de bewering in hoofdstuk 3 dat de verbinding tussen het verkiezingsprogramma en het standpunt dat de fractie in een concreet geval inneemt (het rode pijltje) vaak ontbreekt. Heftigheid van het debat in GroenLinks Het ingrijpen in Afghanistan vindt plaats in het najaar van 2001. In mei 2002 zijn er nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer. GroenLinks staat voorafgaand aan 11 september 2001 goed in de peilingen. Aan het eind van het conflict in november is dit duidelijk minder. Dit speelt echter geen grote rol tijdens fractie- en bestuursvergaderingen. Er is wel zorg over de manier waarop GroenLinks
73
overkomt in de pers, met name dat de fractie geen heldere en eenduidige lijn uitzet. De vraag is of als de fractie wel helder en eenduidig achter de interventie was gaan staan, de discussie binnen de partij minder heftig of juist heftiger was geweest. Waarschijnlijk was de discussie heftiger geweest. De mitsen en maren van de fractie gaven een stem aan de twijfels die onder leden bestonden, waardoor er een minder scherpe tegenstelling ontstond. Dat is een vreemd effect in de theorie van Mulé. Stemmen trekken hoort in die theorie een debat minder heftig te maken, terwijl in dit geval de weinig heldere lijn weliswaar het imago van de partij in de pers schaadde, maar het debat binnen de partij minder heftig maakte. Wat het debat heftiger maakte was het optreden van Tom Pitstra, het meest recent aan de fractie toegevoegde Tweede Kamerlid. In het geval van Kosovo keerden twee kamerleden zich tegen het meerderheidsstandpunt van de fractie, maar zij bespraken dit vantevoren met de anderen en zochten niet de publiciteit. Tom Pitstra daarentegen trad tijdens het ingrijpen in Afghanistan in de openbaarheid met zijn afwijkende standpunt zonder dat de rest van de fractie daarvan op de hoogte was. Volgens Paul Rosenmöller drukte dit een flinke stempel op de manier waarop in de fractie met Afghanistan omgegaan werd. De onduidelijke koers van de fractie had hier voor een groot deel mee te maken. 188 Een reden voor Pitstra om op deze manier te opereren zou kunnen zijn dat hij een hogere plek op de kieslijst van GroenLinks bij de verkiezingen van 2002 ambieerde. Hij was ontevreden met de plaats die hij op de kieslijst van 1998 gekregen had. Aanvankelijk kwam hij niet in de Tweede Kamer, maar toen Tara Singh Varma aftrad kon hij als eerste opvolger alsnog zitting nemen. Hij had daarna nog maar een krap half jaar om zich zodanig te profileren dat hij door het congres op een hogere plaats gezet zou worden en kans zou hebben op een direct gekozen zetel in 2002. Dit lukte echter niet. Voor de kieslijst voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 was hij weliswaar kandidaat, maar hij kreeg onvoldoende steun van het congres om een plaats op deze lijst te bemachtigen.
stemmen: inhoudelijk TK verkiezingen meningsverschil: onduidelijke lijn • intentie minder heftiger debat
• kans op succes • proportionaliteit • burgerbevolking ontzien
posities: Tom Pitstra
heftiger debat
Figuur 12: factoren van invloed op de heftigheid van het interne debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan (Marije Cornelissen, 2005)
188
Paul Rosenmöller, idem (2003)
74
8. Conclusie Dit onderzoek beantwoordt de vraag hoe de ontwikkeling van een standpunt door GroenLinks in geval van gewapende interventie in zijn werk gaat, door na te gaan hoe, en in hoeverre de officiële besluitvormingsprocessen en het algemene standpunt van GroenLinks in concrete gevallen van gewapende interventie worden toegepast. Daarbij wordt zowel naar de samenhang tussen de concrete gevallen sinds 1989 (het jaar dat GroenLinks werd opgericht) gekeken, als dieper ingegaan op twee cases: het ingrijpen in Kosovo en Afghanistan. In de statuten van GroenLinks staat dat de Tweede Kamerfractie haar standpunt over een bepaald onderwerp hoort te bepalen door het algemene standpunt zoals dat is vastgelegd in het vigerende verkiezingsprogramma toe te passen. De fractie moet daar achteraf verantwoording over afleggen aan de Partijraad en/of het Congres. Het standpunt is volgens de statuten dus statisch. In de praktijk is dit niet altijd het geval. Er is bij het bepalen van een standpunt over gewapende interventie vaak sprake van een dynamisch standpunt dat ontwikkeld wordt in een interne discussie. Gebaseerd op de theorie van standpuntontwikkeling in politieke partijen van Rosa Mulé, kunnen er drie stadia onderscheiden worden in de interne discussie binnen een partij. Er is in het eerste stadium interne discussie over het te voeren beleid. Deze interne discussie mondt uit in een algemeen standpunt in het verkiezingsprogramma, of in een beleidsnotitie. Dat is het tweede stadium. Het derde stadium is het standpunt dat hieruit volgt in een concreet geval. Dat levert vervolgens weer interne discussie op, hetgeen weer gereflecteerd wordt in het verkiezingsprogramma en daarna weer leidt tot een standpunt in een concreet geval. Een cirkelbeweging die naar gelang de machtsverhouding tussen verschillende groepen in een partij een bepaalde kant op beweegt. De ontwikkeling van het standpunt van GroenLinks over gewapend ingrijpen door de jaren heen reflecteert de praktijkervaringen van de conflicten die zich sinds de oprichting van GroenLinks hebben voorgedaan: van een algemeen geformuleerd standpunt over geweldloze vredespolitiek in het beginselprogramma van 1991, tot een gedetailleerd en genuanceerd standpunt dat criteria voor het gebruik van geweld aangeeft in het verkiezingsprogramma van 2002/2003. De harde criteria waaraan een interventie moet voldoen zijn dat er sprake moet zijn van (dreigende) genocide of ernstige mensenrechtenschendingen, dat er alleen met een VN-mandaat ingegrepen mag worden en dat het beschermen van burgers centraal moet staan. In het laatste verkiezingsprogramma, 2002-2006, is toegevoegd dat er bij hoge uitzondering ook zonder VN-mandaat opgetreden mag worden. Als een mening gevormd moet worden over een specifieke interventie blijken de algemene richtlijnen uit het verkiezingsprogramma echter niet altijd even makkelijk toe te passen. Dit blijkt uit de opstelling van GroenLinks in de verschillende praktijkgevallen waar de partij sinds haar oprichting mee te maken heeft gekregen. Als de criteria uit de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks worden uitgezet tegen de interventies waar sinds 1989 discussie over geweest is binnen GroenLinks, blijkt dat er geen consistente lijn te ontdekken is wat betreft de gewapende interventies die wel of juist niet gesteund werden door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. De Tweede Kamerfractie past bij het bepalen van een standpunt over gewapende interventie dus niet altijd het algemene standpunt uit het verkiezingsprogramma onverkort toe. Er mist een schakel in de circelbeweging van standpuntontwikkeling. De discussie in de partij kan heftiger of minder heftig zijn. Volgens Rosa Mulé zijn er drie factoren die dit beïnvloeden; stemmen trekken, posities veroveren of beleid uitvoeren. Zij stelt deze doelen gelijkwaardig naast elkaar. Uit de discussies over gewapende interventie in GroenLinks blijkt echter dat er meestal eerst een inhoudelijk meningsverschil ontstaat, en dat de factoren stemmentrekken en posities veroveren de heftigheid van de discussie bepalen. Het debat is over het algemeen heftiger als er sprake is van een interne machtsstrijd, zoals tussen voor- en tegenstanders van regeringsdeelname of van een Kamerlid voor een nominatie op de volgende kieslijst. En het is minder heftig als er verkiezingen in de nabije toekomst zijn, en interne strijd de kansen van de partij verkleint. De interne discussie mondt uit in een dynamisch standpunt, dat met de ontwikkeling van het conflict kan veranderen. Bij het bepalen van het standpunt van GroenLinks in een concreet geval van gewapende interventie is het verkiezingsprogramma dus niet leidend maar volgend. Een reden hiervoor kan zijn dat de criteria die GroenLinks in zijn verkiezingsprogramma stelt aan interventies direct volgen uit de manier waarop de partij veiligheid op wereldschaal het liefst zou willen waarborgen. In de ideale wereld volgens GroenLinks is het mondiale veiligheidsbeleid volledig gericht op conflictpreventie, en
75
speelt de VN de hoofdrol in de uitvoering daarvan. De veiligheid in de Europese regio wordt daarbij door de OVSE gewaarborgd. Als conflictpreventie op de juiste manier plaatsvindt hoeft er in principe niet meer geïnterventioneerd te worden, behalve bij hoge uitzondering. In de criteria voor interventie in het verkiezingsprogramma staat daarom dat er een VN-mandaat nodig is voor interventie en dat er sprake moet zijn van een dreigende genocide. Het mondiale veiligheidssysteem is echter niet zo ingericht als GroenLinks dat graag zou willen. Concrete praktijkgevallen voldoen dus al gauw niet aan de criteria die GroenLinks stelt. Toch valt er wel een lijn te ontdekken in de standpuntinname van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks, als niet het verkiezingsprogramma maar de principes van Rechtvaardige Oorlog als criteria genomen worden. De principes van Rechtvaardige Oorlog zijn dat een oorlog alleen rechtvaardig is als hij met een rechtvaardig doel en de juiste intenties, door een legitieme autoriteit, als laatste redmiddel op een proportionele wijze met een redelijke kans op succes wordt gevochten, waarbij de burgerbevolking wordt ontzien. Als deze criteria, zoals geïnterpreteerd door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks, worden toegepast op de interventies sinds 1989 waar debat over geweest is binnen de partij, blijkt dat de interventies die GroenLinks heeft gesteund aan zes of zeven criteria voldoen en de interventies die GroenLinks niet steunde aan drie of minder. In een concreet geval worden de criteria van Rechtvaardige Oorlog impliciet gebruikt voor de bepaling van het standpunt. Dit wordt echter meestal niet gereflecteerd in het volgende verkiezingsprogramma. Wellicht moet GroenLinks in het verkiezingsprogramma de ideale manier waarop de partij het mondiale veiligheidssysteem georganiseerd zou zien, en de criteria waaraan een interventie moet voldoen van elkaar scheiden. De criteria van Rechtvaardige Oorlog zouden dan opgenomen kunnen worden als kader waarbinnen de discussie in de partij over een concreet geval van gewapende interventie plaatsvindt. Uiteraard is er dan nog altijd veel ruimte voor meningsverschil en debat, maar het wordt wellicht duidelijker in hoeverre men het wel eens is en op welke punten niet.
76
Literatuurlijst Wetenschappelijke publicaties • Dana H. Allin, ‘Debating intervention’, in NATO Review, nr.4 (winter 2002) • Hugh Beach, ‘Secessions, interventions and just war theory: the case of Kosovo’, in The Pugwash Newsletter (februari 2000) • Austin Cline, War in an Extra-Moral Sense or, Do Morality and War mix? (Pennsylvania 2002) • Charles Colson, ‘Does Kosovo pass the just war test?’, in Christianity Today (mei 1999) • Marije Cornelissen, De Groene beweging in het spectrum van politieke stromingen (juni 2000) • Michael W. Doyle, ‘War Making, Peace Making, and the United Nations’, in: Chester A. Crocker, Fen Osler Hampson & Pamela Aall (editors), Turbulent Peace. The challenges of managing international conflict (Washington 1996) • Adri Duijvesteijn, ‘Een nieuwe progressieve agenda nodig?’, in S&D (7 november 2000) • Jean Bethke Elshtain, ‘Just War and Humanitarian Intervention’, in Ideas from the national Humanities Center, vol.8, nr.2 (2001) • Mona Fixdal & Dan Smith, ‘Humanitarian Intervention and Just War’, in Mershon International Studies Review, nr.42 (1998) • Peter van Griensven, Het parlementaire jaar 1998-1999 (Nijmegen januari 2000) • Petra Kelly, Fighting for Hope (Bonn 1984) • Christ Klep en Richard van Gils, Van Korea tot Kosovo. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 1999) • J. van der Knoop, A.P.M. Lucardie, W.H. van Schuur en G. Voerman, De ideologische vormgevers van GroenLinks, Voorlopig verslag van een enquête onder de leden van het congres van Groen Links op 13 en 14 december 1991 (Groningen 1991) • Dick Leurdijk, ‘VN-vredesoperaties in vogelvlucht’, in Vijftig jaar VN-vredesoperaties, tussen nationaal belang en internationale rechtsorde (Den Haag 1996) • Paul Lucardie et al, Verloren illusie, geslaagde fusie? (Leiden 2002) • Bjørn Møller, Kosovo and the just war tradition, paper for the Commission on Internal Conflicts at the 18th IPRA Conference in Tampere, (Kopenhagen 5-9 August 2000) • Rosa Mulé, ‘Explaining the party-policy link’, in Party Politics, vol 3, nr.4 (1997) • Adam Roberts, ‘The role of humanitarian issues in international politics in the 1990s’, in International review of the red cross, nr.833 (2000) • Alexander de Roo, ‘Groene Politiek’, in Mens en Medemens (Amsterdam 2000) • Alexander de Roo, ‘Groene Ideologie’, in Marius de Geus red., Varianten van groen. Theorie en praktijk (Amsterdam 1997) • John Swift, ‘De oorlog in Kosovo en de leer van de humanitaire interventie’, in Internationale Spectator, nr.5 (mei 2000) • Paul de Waart, Rechtmatigheid van humanitaire interventie, in Internationale Spectator, nr.5 (mei 2000) Journalistieke publicaties • ANP, ‘NAVO bombardeerde ruim elf weken Joegoslavië’, in de Telegraaf (11 juni 1999) • Raymond van den Boogaard, ‘GroenLinks in spagaat door oorlog’, in NRC Handelsblad (21 september 2001) • Raymond van den Boogaard, ‘Opgelucht GroenLinks spaart Rosenmöller’, in NRC Handelsblad (18 november 2001) • Joeri Boom, ‘Ons eigen plan’, in De Groene Amsterdammer (19 april 2000) • Gijsbrecht van Es, ‘GroenLinks’, in NRC Handelsblad (5 april 1999) • Jim Green, ‘Green parties respond to Kosova conflict’, in Green Left Weekly (9 april 1999) • Marcel Ham, ‘Hoe moet het verder met GroenLinks na Kosovo?’, in GroenLinks Magazine (september 1999) • Kees Homan en Dick Leurdijk, ‘GroenLinks plaatst zich buiten het defensiedebat’, in de Volkskrant (24 maart 2000)
77
• • • • • • • • • • • • • • • •
Hoofdredactioneel commentaar, ‘Kamer wil geen bombardementspauzes’, in NRC Handelsblad (11 mei 1999) Hoofdredactioneel commentaar, ‘GroenLinks máákt een probleem’, in NRC Handelsblad (22 september 2001) Hoofdredactioneel commentaar, ‘Nederland doet mee op afstand’, in Het Parool (10 november 2001) Hoofdredactioneel commentaar, ‘GroenLinks laf en naief?’, in NRC Handelsblad (14 november 2001) Helène Kleijburg, ‘commentaar’, in GroenLinks Magazine (oktober 2001) Helène Kleijburg, ‘Ledendebat ‘Schiet niet in anti-Amerikaanse gevoelens’’, in GroenLinks Magazine (oktober 2001) Peter Leijten, ‘Partijraad nipt achter NAVO-steun’, in NRC Handelsblad (26 april 1999) Ruud Mikkers, ‘Milosevic slaat terug: NAVO hoofdschuldige’, in De Telegraaf (15 februari 2002) P.Chr.van Olst, ‘Ds.Harrewijn wil hoop doen gloren’, in het Reformatorisch Dagblad (10 april 1999) Leo Platvoet, ‘De worsteling van GroenLinks’, in Het Parool (18 oktober 2001) Paul Rosenmöller, Een mooie hondenbaan (Amersfoort 2003) Lin Tabak, Groene oorlog, in GroenLinks Magazine (1 januari 2002) Frank Vermeulen, ‘GroenLinks staat niet alleen’, in NRC Handelsblad (14 november 2001) Kees Versteegh, ‘Leonie Sipkes en de nieuwe, ‘leuke linkse’ koers van GroenLinks, ‘Strikt pacifisme werkt niet’, in NR Handelsblad (7 maart 1998) René Zwaap, ‘Vrede nu’, in De Groene Amsterdammer (31 maart 1999) René Zwaap, ‘De Nederbalkan’, in De Groene Amsterdammer (7 april 1999)
Beleidsstukken • Gezamenlijk advies Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV), Humanitaire interventie (april 2000) • Klaas Blanksma, verslag GroenLinks Congres (22 maart 2000) • Commissie De Boer, Ontwerp tekst Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) (2001) • Global Green Charter (1996) • Green East-West Dialogue, ‘On the National Question, Security, Economic and Ecological Recontruction’, Lectures, contributions and reports (november 1991) • Green East-West Dialogue, reader ‘Good neighbourliness on the Southern Balkans’, seminar report Noordwijkerhout (januari 1997) • GroenLinks Beginselprogramma (1990) • GroenLinks Congres Rotterdam, verslag 5 en 6 februari 1999 • GroenLinks Congres, motie (18 maart 2000) • GroenLinks Dagelijks Bestuur, notulen (10 oktober 2001) • GroenLinks Dagelijks Bestuur, notulen (31 oktober 2001) • GroenLinks folder ‘GroenLinks in de jaren ‘90’ (1991) • GroenLinks Partijbestuur, motie ‘geen bombardementen civiele doelen’, aangenomen door de GroenLinks Partijraad (24 april 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (16 maart 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (6 april 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (21 april 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (27 april 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (18 mei 1999) • GroenLinks Partijbestuur, notulen (16 oktober 2001) • GroenLinks Partijraadsbestuur, brief aan GroenLinksleden (27 april 1999) • GroenLinks Tweede Kamerfractie, Blauwdruk en de dingen die voorbijgaan. GroenLinks over vrede en veiligheid in een veranderende wereld (juni 1991) • GroenLinks Tweede Kamerfractie, persbericht (24 maart 1999) • GroenLinks Tweede Kamerfractie, persbericht (12 september 2001)
78
• • • • • • • • • • • • • • • •
• • •
GroenLinks Tweede Kamerfractie, De krijgsmacht als vredesstichter, Discussienota over de rol van de Nederlandse krijgsmacht in het vredes- en veiligheidsbeleid (oktober 1999) GroenLinks Tweede Kamerfractie, notulen (13 november 2001) GroenLinks Tweede-Kamerfractie, notulen (24 januari 2003) GroenLinks verkiezingsprogramma 1998 – 2002 GroenLinks verkiezingsprogramma 2002-2006 Kees Kalkman, memo aan partijbestuur en kamerfracties over de situatie in Kosovo (12 oktober 1998) Kees Kalkman, ‘Evaluatie van de Kosovo-oorlog’, in reader Europese veiligheid na Kosovo. Debattenreeks GroenLinks (oktober 1999) Kees Kalkman, verslag van extra fractie-overleg aan het Partijbestuur (8 oktober 2001) Kees Kalkman, verslag ledenbijeenkomst GroenLinks (10 oktober 2001) Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002) Kamerstuk (nummer 23591) Platform tegen de Nieuwe Oorlog, persbericht (23 september 2001) Reader ‘Gedeelde Veiligheid 2000’ ten behoeve van de GroenLinks conferentie op 28 en 29 september 1990 Paul Rosenmöller & Farah Karimi, brief aan de leden van GroenLinks (31 oktober 2001) Statuten & huishoudelijk reglement GroenLinks (voorjaar 2002) Vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie, verslag van een algemeen overleg met minister De Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken, minister Kamp van Defensie en minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking over de mogelijke Nederlandse militaire bijdrage aan de multinationale stabilisatiemacht voor Irak (25 juni 2003) Verslag gesprek met Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas op 24 mei 2005 (zie bijlage A) Ludger Volmer, War in Yugoslavia – background to a Green decision (26 maart 1999) Marijke Vos, ‘Evaluatie van de Kosovo crisis’, in reader Europese veiligheid na Kosovo. Debattenreeks GroenLinks (16 oktober 1999)
79
Figuren, boxen en tabellen Figuren
• • • • • • • • • • • •
Figuur 1: stadia van discussie in een politieke partij (Marije Cornelissen, 2005), p.10 Figuur 2: factoren van invloed op de heftigheid van intern debat (Marije Cornelissen, 2005), p.12 Figuur 3: arena’s van politieke standpuntbepaling (Marije Cornelissen, 2005), p.13 Figuur 4: standpuntbepaling binnen GroenLinks volgens de statuten (Marije Cornelissen, 2005), p.14 Figuur 5: stadia van standpuntbepaling binnen GroenLinks volgens de statuten (Marije Cornelissen, 2005), p.15 Figuur 6: dynamiek van standpuntbepaling binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005), p.15 Figuur 7: partijstructuur GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005), p.16 Figuur 8: dynamiek van standpuntbepaling binnen GroenLinks in de praktijk (Marije Cornelissen, 2005), p.41 Figuur 9: dynamiek van standpuntbepaling over de interventie in Kosovo binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005), p.61 Figuur 10: factoren van invloed op de heftigheid van het interne debat in GroenLinks over de interventie in Kosovo (Marije Cornelissen, 2005), p.62 Figuur 11: dynamiek van standpuntbepaling over de interventie in Afghanistan binnen GroenLinks (Marije Cornelissen, 2005), p.73 Figuur 12: factoren van invloed op de heftigheid van het interne debat in GroenLinks over de interventie in Afghanistan (Marije Cornelissen, 2005), p.74
Boxen • Box 1: Principes van Rechtvaardige Oorlog (gebaseerd op Fixdal & Smith, 1998), p.22 • Box 2: Chronologie van de ontwikkeling van het standpunt over vrede & veiligheid van GroenLinks, p.33 • Box 3: Chronologie ontwikkeling standpunt GroenLinks over de interventie in Kosovo, p.48 • Box 4: Chronologie ontwikkeling standpunt GroenLinks over de interventie in Afghanistan, p.66 Tabellen • Tabel 1: verkiezingsuitslagen van GroenLinks tot en met 2003 (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek), p.32 • Tabel 2: ontwikkeling van de standpunten van GroenLinks op het gebied van vrede en veiligheid (Marije Cornelissen, 2005), p.39 • Tabel 3: belangrijkste criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005), p.40 • Tabel 4: meerdere criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005), p.41 • Tabel 5: criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005), p.44
80
Bijlagen Bijlage A: Verslag gesprek met Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas, 24 mei 2005 Op 24 juni 2005 kwamen Anne de Boer, Kees Kalkman en Gerrit Pas bijeen in brasserie De Colonie in Utrecht om herinneringen over het veiligheidsbeleid van GroenLinks op te halen. Anne de Boer werd in 1973 lid van de CPN, waar hij diverse functies heeft vervuld. Onder andere was hij lid van het Partijbestuur van de CPN van 1984 tot de opheffing van de partij. Ook zat hij in het bestuur van het Groen Progressief Akkoord. Dit was een samenwerkingsverband tussen de PPR, PSP, EVP en CPN vooruitlopend op het ontstaan van GroenLinks. In 1990 werd Anne projectleider van het Project Oost-Europa. In datzelfde jaar werd hij vertegenwoordiger van GroenLinks bij de Europese Federatie van Groene Partijen (EFGP). Later bekleedde hij in de EFGP de functies van Committeelid (1992-1995) en interim Secretaris-Generaal (1994-1995). In 1996 werd de Stichting Duurzame Solidariteit (SDS) opgericht, een onafhankelijke stichting gelieerd aan GroenLinks. Anne is sinds 1996 directeur van SDS en sinds 2001 hoofd afdeling Buitenland op het GroenLinks partijbureau. Kees Kalkman werd rechtstreeks lid van GroenLinks. In 1990 werd hij actief in de werkgroep Vrede & Veiligheid en in 1994 in de commissie Buitenland. Kees trad toe tot het landelijk partijbestuur in 1996 en had daarin de portefeuille vrede & veiligheid. En van 1997 tot 2002 was hij Internationaal Secretaris. De interventies in Kosovo en Afghanistan vonden plaats in deze periode. In het dagelijks leven werkt Kees sinds 1984 bij AMOK (Anti-Militaristisch Onderzoeks Kollektief). Gerrit Pas was van 1972 tot de opheffing lid van de PSP. Vanaf 1988 werkt hij bij het Wetenschappelijk Bureau, eerst van de PSP, daarna van GroenLinks. Tot 1994 behoorde internationale veiligheid tot zijn takenpakket. Als zodanig was hij betrokken bij de discussies over veiligheid in GroenLinks, en was hij co-auteur van een hoofdstuk in het basisdocument van de Europese Federatie van Groene Partijen. Algemene indruk van het onderzoek Kees vindt het een leuk en analytisch sterk onderzoek. Het is vernieuwend in de keuze van onderwerp, aangezien er maar weinig onderzoeken bestaan naar interne discussies in politieke partijen. Als zodanig zou het wellicht goed zijn om een artikel over het onderzoek te schrijven voor bijvoorbeeld de Internationale Spectator. Het is zelden dat je een stuk leest over hoe dat nou gaat binnen een partij, omdat partijen toch vaak de deur gesloten houden. Het is ook niet negatief voor de partij. Uiteraard is er sprake van enige inconsequentie, maar dat is een wezenskenmerk van politieke partijen. Er mist één belangrijk punt in de analyse; de Commissie De Boer. De Commissie De Boer wordt bijvoorbeeld niet genoemd, terwijl dit toch een heel belangrijk onderdeel van deze discussie was. De Commissie De Boer was ingesteld om een standpunt over vrede en veiligheid op te stellen, om een negatief voor GroenLinks uitpakkende situatie te voorkomen. Alle kanten zijn hierbij betrokken, en de compromistekst die daaruit voortvloeide werd ongewijzigd in het verkiezingsprogramma van 2002 opgenomen. Dit standpunt houdt al een tijdje stand, omdat verschillende partijen er baat bij hebben om dit bestreden compromis te bewaren. Een aanmerking op het onderzoek die daarmee samenhangt, is dat de manier waarop een standpunt ontwikkeld wordt binnen GroenLinks wat te formeel wordt benaderd. Het lijkt alsof de Tweede Kamerfractie slechts het verkiezingsprogramma uitvoert, maar dat is niet het geval. Het standpunt in een verkiezingsprogramma is niet zozeer de maatstaf voor het standpunt in een concreet geval als wel een weergave van de stand van zaken van de discussie. De Tweede Kamerfractie baseert haar standpunt niet louter op het programma, maar ook op eigen deskundigheid en gegeven situaties. Een voorbeeld is de internationale rechtsorde. Dat speelt een grote rol bij de afweging, maar is niet iets dat je in een verkiezingsprogramma noemt. De criteria van Rechtvaardige Oorlog maken deel uit van internationale rechtsorde. Daarom is het niet verwonderlijk dat dit terug te vinden is in de standpuntinname van GroenLinks. Daarnaast is een standpunt in een verkiezingsprogramma altijd een compromis, zoals de tekst van de Commissie De Boer. Een strikt logische analyse moet je niet loslaten op een compromis, juist omdat een compromis niet altijd logisch van aard is. Het verkiezingsprogramma is een resultaat van een discussie. Een compromis, dat haalbaar opgesteld
81
wordt, waardoor het niet persé is wat specifieke individuen vinden. Eigenlijk zou je moeten kijken naar de origineel voorgestelde tekst en die moeten vergelijken met de amendementen en de uiteindelijke tekst, om te kijken welke groepen welk effect hebben op het standpunt. Ook Gerrit vindt het een interessant onderzoek. De herkenning is groot, het was heel leuk om dingen te herinneren naar aanleiding hiervan. Het zou goed gebruikt kunnen worden bij het herzien van het standpunt van GroenLinks voor het volgende verkiezingsprogramma. De vraag waarom de discussie over interventie bij GroenLinks heftiger is, of lijkt, dan bij andere partijen is een interessante. Volgens hem ligt een gedeelte van de uitleg in de partijculturen van de oprichtende partijen. Binnen de PSP heerste een vechtcultuur, waarin de discussies er heftig aan toe gingen. Er kwam eens een artikel in de krant dat ’20 jaar oorlog en vrede in de PSP’ heette, met een knipoog naar deze cultuur. Men vocht elkaar de tent uit zonder respect voor de tegenstander, en je werd beoordeeld naarmate je anti-NAVO was. Hoe meer anti, hoe meer status je had. Die cultuur ging mee naar de nieuwe partij. Dat samengenomen met de pacifistische inslag van de PSP heeft er binnen GroenLinks mede voor gezorgd dat de discussies over veiligheidszaken heftiger waren. Tom Pitstra zou je een uitgesproken vertegenwoordiger van de pacifistische vechtcultuur binnen de PSP kunnen noemen. Binnen de PPR kon men het overigens ook heftig oneens zijn, al was het niet zo fel als bij de PSP. Alleen de CPN had een ander soort cultuur. Toenadering tussen de oprichtende partijen Anne wil het hebben over de vraag hoe de vier oprichtende partijen bijeen hebben kunnen komen op het gebied van vrede en veiligheid. Ze dachten daar eigenlijk heel verschillend over, of in ieder geval had de CPN een andere insteek dan de PSP en de PPR. De CPN was niet anti-NAVO als zodanig, maar wilde de organisatie veranderen. De houding van de CPN ten opzichte van de Sovjet-Unie was na de jaren 60 gewijzigd, milder geworden. In ieder geval had de CPN geen traditie in pacifisme en anti-imperialisme. De kentering kwam begin jaren 70 met de anti-neutronenbomcampagne van de vredesbeweging. In de jaren 60 organiseerde de CPN nog eigen vredesmarsen binnen de eigen traditie, maar in de jaren 70 werd samengewerkt. De CPN begon toen ook in blokken te denken, en begon eisen te stellen aan het Warschaupact. Daarvoor was men voorstander van eenzijdige ontwapening. Deze wijzigingen maakte het mogelijk voor de CPN enerzijds en de PSP en PPR anderzijds om naar elkaar toe te groeien. Volgens Gerrit is de kentering van iets later datum. In 1979 organiseerde de CPN nog een eenzijdig op Westerse ontwapening gerichte actie, waar louter Russische artiesten optraden. Het was bijna georganiseerd vanuit Moskou zelf. De anti-kernbompositie van de CPN was toen nog eenzijdig anti-Westers. Kees is het daarmee eens, maar wijst erop dat de roep om eenzijdige Westerse ontwapening vrij algemeen was destijds. Tot eind jaren 70 vond zelfs de Labour party in Engeland dat eenzijdig ontwapend moest worden. In het begin van de vredesbeweging was de CPN net in een periode waarin zij zich weer meer op Moskou oriënteerde. Het laatste deel, na de electorale terugval van de CPN in 1978/1979, valt samen met de opkomende vernieuwing, en daar past die kentering bij. Anne weet niet meer precies wanneer het was, maar toen de CPN meer in blokken ging denken rees in ieder geval de vraag hoe dan met die blokken omgegaan moest worden. Begin jaren 80 vond een congres van de Communistische partijen in Europa plaats in Portugal. Anne was daarbij. Er speelde toen de crisis in Afghanistan. De CPN was tegen de export van deze revolutie in Afghanistan. Het was een congres van de oude stempel, met achter de tafel de communistische kopstukken en op de achterste rij op het podium Anne als vertegenwoordiger van de CPN. Er werd toen een uitgebreide discussie gevoerd over ontwapening van de Sovjet-Unie. Het ging dus toen al niet meer om eenzijdige ontwapening in het westen. Gerrit wijst op de invloed van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) op de vredesbeweging. Het IKV heeft de beweging in de breedte gepolitiseerd, en de anti-neutronenbombeweging bracht het vervolgens op straat. Andere thema’s werden half jaren 80 gekoppeld aan de neutronenbom. Het werd daardoor een brede maatschappelijke discussie, tot ver op het platteland in Nederland. Het IKV kwam met concepten als ‘ontspanning van onderop’. GroenLinks komt niet alleen voort uit de kernwapenbeweging, merkt Kees op. Ook in de vrouwen-, anti-kernenergie-, milieu- en studentenbeweging werkten mensen uit de verschillende partijen samen. Daardoor werden de partijen steeds meer één netwerk en kregen zij steeds meer een
82
gezamenlijke manier van nadenken over onderwerpen als milieu, emancipatie en sociaal beleid. Hiermee werd ook een gezamenlijke geschiedenis opgebouwd. Lokale en Europese samenwerking tussen de partijen groeide in de jaren 80. Op het gebied van veiligheid bood het blokdenken, dat inmiddels algemeen was in alle drie de partijen, mogelijkheden voor gezamenlijke standpunten. Toch bleef het ook nog wel lastig. De CPN had bijvoorbeeld veel contacten in de DDR, een land onder Sovjetinvloed, terwijl de PSP juist contacten aanknoopte met Roemenië omdat dit land buiten het Sovjetblok stond. Anne vertelt dat één van de gebeurtenissen die essentieel waren voor de omslag in de CPN de kernramp in Harrisburgh op Three Mile Island in 1979 was. Daar vond een melt-down plaats in een kerncentrale. De gevolgen daarvan maakten diepe indruk en zorgden ervoor dat binnen de CPN een bewustwording rond milieuproblematiek op gang kwam. CPN stond daarvoor nog gematigd positief tegenover kernenergie als een mogelijkheid alternatieve ontwikkeling door technische vooruitgang. Men was al wel tegen de kerncentrale in Kalkar, omdat daar ook toepassingen voor wapens vervaardigd werden, maar niet tegen kernenergie als zodanig. Na Harrisburgh veranderde dit standpunt en sloot de CPN zich wel volmondig aan bij de anti-kernenergiebeweging. In 1989 bestond al een verdergaande samenwerking tussen de CPN, PSP, PPR en EVP in de GroenLinks Akkoord. Anne zat in het bestuur daarvan. Ook werd al nauw samengewerkt tussen de Internationaal Secretarissen van de partijen; Joost Lagendijk (PPR), Anne de Boer (CPN), Hans Feddema (EVP), Bea Stolte (PSP) en Jaap van der Berg (onafhankelijken). Een bron van discussie was toen nog de houding ten opzichte van de DDR. In september 1989 had de CPN nog een delegatie naar het 40-jarig bestaan van de DDR gestuurd, met Ferdinand Bolding (Eerste Kamerlid) aan het hoofd. Dat werd niet gewaardeerd door de andere klein-linkse partijen. Er was in het bestuur van de CPN veel discussie of men wel of niet moest gaan. Anne was er voorstander van dat een zware vertegenwoordiger zou gaan, die ook met de oppositie zou spreken. Daar werd niet voor gekozen. Wel gingen Andrée van Es en Hans Siepel van de PPR naar de DDR om de oppositie te bezoeken. Dit maakt duidelijk dat hoewel de partijen naar elkaar toe aan het groeien waren, er toch nog belangrijke verschillen waren. Het GroenLinks Akkoord stuurde naderhand gezamenlijk een fact-finding missie naar de DDR, waar naast Anne en Gerrit ook Nel van Dijk en Bram van Ooijik aan deelnamen. De missie vond plaats in een roerige tijd. Er waren net verkiezingen geweest in de DDR, waarbij op grote schaal stembusfraude was gepleegd. Gerrit wijst erop dat er ook een financiële reden was om steeds nauwer samen te werken. Er was veel geld ingezameld voor acties onder de noemer ‘Kruisraketten Nee’, dat aangevraagd kon worden voor projecten. Dit bedroeg wel zo’n 40.000 tot 60.000 gulden. De kans om iets op enige schaal te organiseren was veel groter als verschillende partijen samen iets organiseerden. Midden jaren tachtig werd zo bijvoorbeeld de conferentie ‘Neutraliteitspolitiek in Nederland’ georganiseerd, om alternatieven voor de inzet van militaire middelen te bedenken. Neutraliteit werd gezien als één van de mogelijkheden voor het doorbreken van machtsblokken. Gerrit vertelt dat ook de PSP een verandering had ondergaan in de jaren 70 waardoor het mogelijk werd naar de PPR en CPN toe te groeien. De ommekeer kwam met de koloniale bevrijdingsoorlogen. Binnen de PSP werd heftig gediscussieerd over of deze bevrijdingsoorlogen al dan niet gesteund konden worden. Degenen die vonden dat geweld geoorloofd was als middel voor een volk om zich te bevrijden van onderdrukking, waaronder Eric Meijer, wonnen het debat. Daarmee kwam de overgang van een sterk ethisch pacifisme naar een politiek pacifisme binnen de PSP. Overigens had de discussie hierover ook decennia eerder al binnen radicaal links plaatsgevonden naar aanleiding van de Spaanse burgeroorlog in de jaren 30, vertelt Gerrit. In linkse politieke partijen had men ook toen al grote moeite met het gebruik van geweld, al was het blijkbaar soms nodig tegen fascisten. Links heeft altijd moeite met het gebruik van militaire middelen. Kees zou er ook niet bij willen horen als dat niet zo was. Gerrit vindt het altijd opvallend dat rechtsere partijen vaak de mond vol hebben van normen en waarden, maar dit blijkbaar niet uitstrekken tot veiligheid. Links doet dat wel. Het gedeelde veiligheidsconcept is afkomstig van de Commissie Palme. Half jaren 80 kwam deze commissie, met de Zweedse Sociaal-Democratische premier Olaf Palme aan het hoofd, met een notitie. Dat ging voornamelijk over kernwapens. In de PSP werd in reactie daarop nagedacht over een breder concept van veiligheid dan alleen bewapening. Veiligheid wordt dan voor het eerst als breed begrip geïnterpreteerd.
83
Gerrit wijst erop dat de PSP vooral tegen machtsblokken was. Tijdens de Koude Oorlog was de partij sterk gekant tegen blokkenpolitiek. Kernwapens stonden symbool voor die blokkenpolitiek. Dat was met de onmenselijkheid van de wapens een reden voor de felle inzet van de PSP tegen deze wapens. In de jaren 80 vonden al een aantal initiatieven plaats om de klein-linkse partijen bijeen te brengen. Die pogingen ketsten steeds af op het bestuur of congres van de verschillende partijen, dan de ene en dan weer de andere. Vrede en veiligheid was het enige terrein waarop echter wel al nauw samengewerkt werd. Vrede en veiligheid was daarmee het terrein waarop het eerst en het nauwste werd samengewerkt, terwijl het ook het terrein was waar de meeste meningsverschillen over bestonden en de heftigste discussie over plaatsvond. Dit had te maken met het feit dat standpunten over vrede en veiligheid heel wezenlijk en identiteitsbepalend voor de oprichtende partijen waren. De val van de Berlijnse muur Er was voor de samenvoeging dus een gedeeld concept van veiligheid ontstaan tussen de oprichtende partijen. Maar nadat GroenLinks opgericht werd volgden meteen woelige tijden. De Berlijnse muur werd afgebroken, de Sovjet-Unie viel uiteen, Tsjechië en Slowakije splitsten zich, Joegoslavië desintegreerde, Estland, Letland en Litouwen maakten zich los uit het Oostblok. Ten tijde van de oprichting van GroenLinks werd de Berlijnse muur afgebroken. De val van de muur bood de partijen de gelegenheid om gezamenlijk een nieuwe start te maken en na te denken hoe veiligheid ingevuld moest gaan worden na de Koude Oorlog. De optie van Europese veiligheid in het kader van de OVSE speelde een grote rol in de gezamenlijke oplossing van de vier partijen. Inmiddels is duidelijk dat de OVSE geen echt alternatief is, maar dat is achteraf geredeneerd. Destijds leek het een goede optie. Uitgangspunten van GroenLinks In de begintijd van GroenLinks, in 1990, werd de conferentie ‘Gedeelde Veiligheid 2000’ georganiseerd, om te bespreken met experts en partijleden hoe veiligheid in de wereld georganiseerd moest worden na de Koude Oorlog en alternatieve modellen te bedenken. Er is nog een conferentie over internationale rechtsorde in Den Haag op gevolgd. Deze conferenties hadden hun weerslag op de programma’s van GroenLinks, die komen niet zomaar uit de lucht vallen. Kees was destijds nog geen lid van GroenLinks maar vond het positief dat GroenLinks probeerde alternatieven te bedenken. Het stoorde hem altijd, en nog steeds trouwens, dat sommigen maar gewoon tegen waren zonder een alternatief te bedenken. De OVSE werd destijds gezien als een positief alternatief voor de oude blokken van het Warschaupact en de NAVO. Daar konden de verschillende partijen het wel over eens worden. Het ging dan niet over hoe anti-NAVO je was, maar om ergens gezamenlijk voor te zijn. In het onderzoek worden de uitgangspunten van GroenLinks geciteerd. Na de oprichting van GroenLinks werd een tiental uitgangspunten van beleid opgesteld. Over negen punten was men het redelijk snel eens. Het tiende punt was Vrede en Veiligheid. Daarvoor moest een aparte commissie ingesteld worden. Het punt zoals het in het uitgangspuntenboekje verwoord is, is ook bijna net zo lang als de andere negen punten samen. Dit is des te opvallender, aangezien de basis van de samenwerking tussen de vier oprichtende partijen Vrede en Veiligheid was. Op Europees niveau wist GroenLinks een grote stempel te drukken op het standpunt van de Groene Beweging over veiligheid. De Duitse Grünen waren na de eenwording niet boven de kiesdrempel uitgekomen, waardoor zij geen grote rol speelden bij het opstellen van de uitgangspunten van de Europese Groenen. De Belgische Groenen en GroenLinks hadden daardoor een bijzondere positie. GroenLinks had net zijn eigen uitgangspunten beschreven, waaronder het uitgebreide compromis over vrede en veiligheid, waarbij veiligheid breed geïnterpreteerd werd. Met geld van het GroenLinkse Project Oost-Europa waren de uitgangspunten naar het Engels vertaald. Dit werd grotendeels overgenomen. Ook hebben de Spaanse, Finse en Oostenrijkse Groene partijen het GroenLinkse uitgangspunt op het gebied van veiligheid overgenomen in hun programma’s. Eerste Golfoorlog De reeks interventies sinds het oprichten van GroenLinks begon met de Eerste Golfoorlog. Een jaar na de val van de muur begon de spanning in de Golfregio. Na een lange periode van opbouw van troepen brak in februari 1991 oorlog uit. Kees vertelt als extraatje dat er een theorie bestaat dat de bezetting van Koeweit door Irak terecht was. Irak had jarenlang oorlog gevoerd tegen Iran, niet alleen voor
84
zichzelf maar ook ter bescherming van de andere Arabische landen die doodsbang waren voor Iran. De VS hadden hier ook baat bij. De oorlog tussen Iran en Irak liep vast, en Irak kwam in economische problemen en kreeg grote schulden. Irak wilde van de andere Arabische landen financiële hulp, omdat Irak voor hun belangen gevochten had. Zij weigerden dat. En vervolgens ging Koeweit ook nog eens een olieveld exploiteren dat grotendeels onder Irak lag. Irak besprak dit met de Amerikaanse ambassadrice, maar de VS weigerde actie te ondernemen en vond het niet hun zaak. Daarop viel Irak Koeweit binnen, met het idee dat dit hun recht was en dat de VS niet in zou grijpen. Kees vindt het nooit een reden om een heel land te bezetten, maar denkt dat de kans groot is dat als een zak geld op tafel was gekomen Irak nooit Koeweit binnengevallen was. De VS hebben daarin misgekleund. De Amerikaanse politiek was gewijzigd en de vroegere bondgenoten werden genadeloos afgewezen. De VS werd een onbetrouwbare partner voor dictators in de derde wereld. Deze theorie heeft echter weinig te maken gehad met de besluitvorming in GroenLinks. Anne merkt op dat de tegenstem van GroenLinks tegen de Eerste Golfoorlog altijd onbegrepen werd. Het ging om een strikt volgen van het Handvest van de VN. Eerst moesten alle andere middelen uitgeput worden om de bezetting van Koeweit ongedaan te maken voordat naar wapenen gegrepen werd. Er moest bijvoorbeeld een economische boycot ingesteld worden volgens GroenLinks. Het praktische gevaar dat dit soort boycots het volk treffen in plaats van de elite speelde geen rol. Later heeft GroenLinks deze strikte interpretatie van het Handvest losgelaten. Anne en Gerrit waren er in 1991 voor dat de VS doortrok naar Bagdad, om Saddam Hoessein af te zetten. Nu de gevolgen van de afzetting van Hoessein na de Tweede Golfoorlog duidelijk worden zijn ze daarop teruggekomen, maar op dat moment waren ze daarvoor en dachten ze dat dit veel ellende zou voorkomen. Kees wijst erop dat de Eerste Golfoorlog tegen Irak in Koeweit de basis heeft gelegd voor het ontstaan van terroristische groepen zoals Al-Qaida. De VS was daarvoor al heel miniem aanwezig in Saudi Arabië, maar tijdens en na de Eerste Golfoorlog werd deze aanwezigheid een duidelijke factor. De VS was bang dat Irak door zou gaan naar Saudi Arabië en stationeerde daar troepen. De Islamisten in Saudi Arabië kregen daardoor een voedingsbodem voor anti-Amerikanisme. Binnen GroenLinks was over de Golfoorlog niet veel discussie. De partij was net nieuw, en richtte zich wat buitenlands beleid betreft vooral op Midden-Europa en de eenwording van Duitsland. Kees was vanuit AMOK wel bezig met de Golfoorlog. Er werden een paar demonstraties georganiseerd. GroenLinks zou deelnemen aan de laatste daarvan, maar die werd afgeblazen omdat de oorlog toen al afgelopen was. Joost Lagendijk was in die tijd Internationaal Secretaris en voerde de onderhandelingen met de Nederlandse coalitie tegen de oorlog. Die zou breder getrokken worden, met ook organisaties als Pax Christi erbij. De Golfoorlog heeft volgens Kees weinig sporen achtergelaten in het denken binnen GroenLinks. Tijdens Kosovo waren veel GroenLinksers wel voor ingrijpen en achteraf zijn ze anders terug gaan kijken naar de Golfoorlog. Als men voor ingrijpen in Kosovo is, dan is men achteraf wellicht ook voor het ingrijpen in Irak. Gerrit denkt dat de Golfoorlog wel invloed had in zoverre dat het een afscheid van het denken in strakke modellen was. Voor de conferentie Mondiale Veiligheid in 1992 had de Tweede Kamerfractie onder leiding van Ria Beckers en Peter Lankhorst een notitie ‘Geen Blauwdruk voor morgen’ opgesteld. Daarin werd dit afscheid van het denken in grote concepten beschreven. Interventie in Noord-Irak Niet lang na de Eerste Golfoorlog werd geïntervenieerd in Noord-Irak. Met de operatie ‘Provide Comfort’ wilde men de Koerden in Noord-Irak beschermen tegen mensenrechtenschendingen door het regime van Saddam Hoessein. Kees wijst erop dat in het onderzoek staat dat voor deze operatie een mandaat van de VN was, maar dat was niet het geval. Er werd geïntervenieerd door de VS, Frankrijk en Nederland, en dit werd stilzwijgend geaccepteerd door de VN Veiligheidsraad en de SecretarisGeneraal van de VN. Er was wel eerder een resolutie aangenomen over Noord-Irak, maar daar stond niet zoveel in. Er werd slechts gesproken over waarnemers, niet over een militair optreden. Dat haalde echter niet veel uit. Het Irakese leger ging door met haar campagne en de Koerden sloegen massaal op de vlucht. Daarvan waren beelden op televisie die ontzettend veel invloed hadden. Daarop hebben de VS, Frankrijk en Nederland ‘Provide Comfort’ bedacht. Het ontbreken van een VN-mandaat speelde echter geen rol van betekenis in het standpunt van GroenLinks. GroenLinks was voor de interventie. De acceptatie van militair optreden in Noord-Irak had voor een groot gedeelte te maken met de tv-beelden van humanitaire nood uit het gebied. Kees
85
vindt dit getuigen van een consequente opstelling, die je later terugziet. Het schiep een precedent voor de overtuiging dat interventie geen probleem is als er sprake is van een humanitaire noodsituatie, of er nu wel of niet een VN-mandaat voor is. Zo was GroenLinks in 1994 ook voor ingrijpen in Rwanda en in 1999 voor ingrijpen in Kosovo. Oorlog in voormalig Joegoslavië Anne was toevallig in Ljubljana toen Slovenië haar onafhankelijkheid verklaarde. De Groenen zaten daar toen in de regering, Leo Seserko was vice-premier. Vanuit de VN was gewaarschuwd om het niet te doen, maar met een kleine legerparade en de zegen van de bisschop werd toch de Sloveense onafhankelijkheid uitgeroepen. Het had een gevoel van ‘restoratie’. Op dat moment was er nog goede moed voor de toekomst daar. De bedoeling was om democratie een betere kans te geven als onafhankelijk land. Opvallend was dat er geen regeringsvertegenwoordigers uit Europese landen waren, maar wel vertegenwoordigers uit een aantal Duitse en Italiaanse regio’s. Vanuit Ljubljana ging Anne naar Kroatië. Daar vond een bijeenkomst plaats met lokale Groenen en vredesorganisaties. Maar daar was het gevoel heel anders dan in Slovenië. De beide voormalig Joegoslavische staten hadden een andere insteek in hun onafhankelijkheidsstrijden. In Slovenië wilde men door onafhankelijkheid de democratie een betere kans geven. De minister van defensie van Slovenië was zelf afkomstig uit de vredesbeweging. In Kroatië kwam de roep om onafhankelijkheid echter juist van rechts nationalisten. De sfeer was daar grimmig in plaats van optimistisch over een eigen onafhankelijke toekomst. Gerrit nuanceert dit een beetje. Slovenië wilde zich ook afscheiden omdat het één van de rijkste regio’s was en niet langer wilde meebetalen voor de arme regio’s. De reis van Anne mondde uit in een conferentie in Piestany, waar ook Gerrit een inleiding hield. In 1991 vond deze eerste bijeenkomst van de Green East-West Dialogue in het kader van het Project Oost-Europa plaats. Alexander Langer was daarbij aanwezig, en Harry van de Berg, nu Commissaris van de Koningin in Noord-Holland en toen voorzitter van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks, zat de bijeenkomst voor. Ook toen al werd over de opkomst van het nationalisme in Joegoslavië gesproken. Sonja Licht, sociologe en co-voorzitter van het Helsinki Citizens Assembly met de portefeuille nationale kwesties, sprak daarover. De initiatieven kwamen helaas tot niets, de Groenen kregen het niet voor elkaar om iets te doen en oorlog brak inderdaad uit. De bijeenkomsten en discussies hadden weinig tot geen invloed op de Tweede Kamerfractie. De fractie had tot dan toe de onafhankelijkheidsverklaringen gewoon geaccepteerd, zonder enthousiasme en zonder er veel woorden aan vuil te maken. Het scenario van oorlog was hen niet helder. Volgens Gerrit was dat niet alleen bij de fractie van GroenLinks het geval. Er was bijvoorbeeld in die tijd een Netwerk-documentaire over Kroatië op televisie waarin het leek alsof er geen gevaar op oorlog bestond. De luchtmacht van Kroatië, bestaande uit één Cesna, werd getoond, en beelden van wat oude boeren in blauwe overals. Het drama dat zich voltrok in Bosnië was voor velen een verrassing. Eric Meijer, die toen vice-voorzitter was, en Kees Kalkman, hadden overigens wel gediscussieerd over de mogelijkheid dat er oorlog uit zou breken, en ook Hans Feddema had erop gezinspeeld in een artikel. Toen de oorlog in voormalig Joegoslavië uitbrak was GroenLinks voorstander van ingrijpen. Eric Meijer, destijds vice-voorzitter van de partij, ging in een artikel in het GroenLinks Magazine zelfs zover om te zeggen dat ‘ieder volk recht heeft op een eigen staat’. Hij was brigadist geweest en had gewerkt aan het aanleggen van een weg in Noord-Joegoslavië. Dit had invloed op zijn manier van denken. Kees vond het echter een hele risicovolle stelling. Over de interventie in Bosnië werd opvallend weinig gediscussieerd in partijbestuur en Tweede Kamerfractie van GroenLinks. Wel vonden er discussies plaats in de werkgroep Vrede & Veiligheid. Bea Stolte zat daar als partijbestuurder bij. De werkgroep had er veel moeite mee dat alleen de extreme partijen betrokken werden bij het vredesproces, waardoor de gematigde groepen die de vrede graag wilden behouden niet aan bod kwamen. Het idee van het instellen van vredesgemeenten werd gezien als mogelijkheid om de vredesgezinde groepen wel een stem te geven. Ook de Europese Groenen spanden zich in om degenen in de regio die geen oorlog wilden de gelegenheid te bieden zich uit te spreken. Alexander Langer, toenmalige leider van de Groenen in Europa, organiseerde het Verona Forum vanuit het Europees Parlement waar het initiatief besproken werd. Het idee was dat zoveel mogelijk gemeentebesturen hun gemeente zouden uitroepen tot vredeszone, om aan te geven dat grote delen van de bevolking geen oorlog wilden.
86
Een lastig punt in de interventie in Bosnië was toen besloten moest worden om de omsingeling van Sarajevo al dan niet met beschietingen te doorbreken, vertelt Gerrit. Marijke Vos was daarvoor, en Gerrit ook, maar vele anderen waren daartegen. Uiteindelijk was GroenLinks tegen, maar werd de beschieting wel uitgevoerd. Een ander dilemma was of er met overweldigende macht ingegrepen moest worden of juist niet. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor voedselkonvooien, en voor de humanitaire situatie in de rest van Bosnië. Anderzijds was er vrees dat de aanwezigheid van de VN en de voedselkonvooien die Bosnië ingestuurd werden het conflict juist verlengden, te meer daar de agressors regelmatig konvooien in handen wisten te krijgen. Toch was het niet mogelijk om geen voedsel te sturen, aangezien de publieke opinie beïnvloed werd door schrijnende beelden uit het gebied en dit niet toeliet. De oorlog in voormalig Joegoslavië was volgens Gerrit een breekpunt in hoe er binnen GroenLinks tegen het gebruik van gewapende middelen werd aangekeken. Gezien de mensenrechtenschendingen daar kon GroenLinks niet meer bij voorbaat gekant zijn tegen alle gebruik van militaire middelen. Kees herhaalt dat het opvallend is dat er bijna niet over Bosnië is gediscussieerd binnen bestuur of fractie. Hij heeft bij zijn aantreden als Internationaal Secretaris in 1996 gezocht in de bestuurs- en fractienotulen naar een weergave van de discussie, maar vond praktisch niets. De discussies die zijn gevoerd in de werkgroep Vrede & Veiligheid stonden los van het partijbestuur. Kees wijst erop dat de standpunten in de begintijd sterk ethisch gefundeerd waren. Het denken in termen van machtspolitiek, zoals Kees zelf veelal doet, was nog niet bijster sterk ontwikkeld, behalve misschien bij de Tweede Kamerfractie. Over Bosnië is niet goed genoeg nagedacht, niet alleen door GroenLinks maar ook door andere partijen en door de internationale gemeenschap. Pas na Srebrenica realiseerde men zich dat de interventie nooit kans van slagen had gehad. De conclusie daarna was zwaarder bewapenen. Kees zegt dat dit ook weinig had uitgehaald. Met zwaardere bewapening waren de internationale troepen nooit binnengekomen als ze niet bereid waren om te vechten. De vraag is waarom men niet heeft gekozen voor een grootscheepse militaire interventie met tienduizenden militairen die kans van slagen had gehad. Het antwoord is dat experts aangaven dat het een moeilijke klus zou worden. Het is waarschijnlijk dat als met overmacht was aangevallen en Milosevic verdreven was, er een situatie was ontstaan zoals nu in Irak. Feit was in ieder geval dat daar niet voor gekozen werd, de VS wilden dat niet. Toch moest er iets gebeuren. De publieke opinie was beïnvloed door de beelden uit het gebied en niets doen was voor de Westerse regeringen geen optie. De VS wilden daarom wel bombarderen, als Europa grondtroepen zou sturen. Er lag overigens in 1992 een oplossing die heel erg leek op wat uiteindelijk de Daytonaccoorden werden, en waar de Bosnische regering het mee eens kon zijn, maar die zijn destijds door de VS getorpedeerd. Dat accoord had waarschijnlijk veel ellende voorkomen. Gerrit merkt op dat ten tijde van de interventie in Bosnië een artikel verscheen over de NAVO in het GroenLinks Magazine, dat een heel nieuw geluid liet horen. Men was eigenlijk tegen de NAVO, maar wellicht zou het toch veiliger zijn om landen die uiteen dreigden te vallen te binden in deze organisatie. GroenLinks had zich altijd gericht op de OVSE als organisatie waarbinnen Europese veiligheid gestalte moest krijgen, maar na een korte opleving van de OVSE toen Gorbatsjov eraan trok leek dit nu geen optie meer. GroenLinks hield het vol tot 1995, maar nam daarna gedeeltelijk afscheid van de hoop dat de OVSE veiligheid in Europa zou kunnen gaan waarborgen. De discussie over OVSE versus de NAVO werd daarnaast sterk beïnvloed door de standpunten van de Oost-Europese landen. Sommige Groene partijen daar waren ook voorstander van de toetreding tot de NAVO van hun land, bijvoorbeeld de Georgiërs en de Bulgaren. Het idee van veiligheid in het kader van de OVSE werd een minder waarschijnlijke optie toen het niet omarmd werd in Oost-Europa. In 1996 werd ook een alternatieve defensiebegroting opgesteld, waarin binnen het bestaande budget meer richting een vredesleger gegaan werd. Het leger zou in deze visie naast militaire ook veel meer civiele taken krijgen. Binnen de partij was het behouden van F16s een punt van discussie. Maar onder invloed van wat er in Srebrenica was gebeurd werd hier toch mee ingestemd. De alternatieve begroting werd aangenomen door de partij, maar er werd door de Tweede Kamerfractie niets mee gedaan.
87
Conferentie over de zuidelijke Balkan in Noordwijkerhout In januari 1997 organiseerde Anne in het kader van het Project Oost-Europa een conferentie met Groenen uit voormalig Joegoslavische landen in Noordwijkerhout, met als onderwerp ‘Good neighbourliness on the Southern Balkans’. Deze conferentie vond na Srebrenica, en voor de crisis in Kosovo plaats. Dit had echter weinig weerslag op het standpunt van de Tweede Kamerfractie, aangezien de fractie het liet afweten bij de conferentie. De Bundestagfractie van de Duitse Grünen was wel vertegenwoordigd in Noordwijkerhout in de persoon van Helmut Lippelt, en Nel van Dijk van de GroenLinkse Europese Fractie was aanwezig. Ook Ab Harrewijn, de toenmalige partijvoorzitter, was er. Vanuit de regio waren onder andere Sonja Biserko, voorzitter van het Helsinki Comité voor mensenrechten in Servië, en Veton Surroi, hoofdredacteur van een onafhankelijk Albanese weekblad in Kosovo, op de conferentie. Er was getracht om een contactpersoon uit Kosovo zelf, een woordvoerder van de UCK die pas vrij was uit Servische gevangenschap, uit te nodigen, maar de Duitse Grünen wilden graag dat er in plaats daarvan iemand uit het kamp van Rugova uitgenodigd werd. Uiteindelijk kwamen geen van beide. Dat vond Anne jammer voor de discussie, hij had liever ook de UCK aan tafel gehad om een beter beeld te krijgen. Surroi, één van de onderhandelaars, was er wel. Dat de conferentie in Noordwijkerhout zo weinig aandacht kreeg van de Tweede Kamerfractie had gedeeltelijk te maken met hun inschatting dat de kans op oorlog in Kosovo niet groot was. Men had nog geen gevoel van urgentie bij de situatie in Kosovo, het had de voorpagina’s nog niet gehaald. Daarnaast had het ook te maken met de aard van de fractie. Tot 1998 bestond de Tweede Kamerfractie deels uit vertegenwoordigers van de bloedgroepen. Deze mensen zouden uit de kamer stappen aan het eind van de periode 1994-1998. De conferentie vond plaats in de overgangsperiode van oude naar nieuwe fractie. Het commitment was daardoor minder. Inhoudelijk was voor de Groene partijen in Europa het gebrek aan perspectieven een probleem. Ze hadden tot dan toe ingezet op het versterken van de Servische oppositie tegen Milosevic, maar het werd gaandeweg duidelijk dat die niet sterk genoeg waren om hem omver te werpen. Dat sloot een mogelijkheid tot vreedzame oplossing af en betekende lijdzaam afwachten tot de oorlog echt uitbrak. Genocide in Kosovo? Kees wil graag iets opmerken over Kosovo. In de analyse in hoofdstuk 5 van het onderzoek wordt gezegd dat er sprake was van genocide. In 1989 voerde Servië een contra-guerillacampagne, die je geen genocide kunt noemen, maar waarbij veel Albanese Kosovaren op de vlucht sloegen en de bossen introkken. Daarna werd een accoord bereikt waarbij waarnemers naar het gebied gestuurd werden. Het Servische leger doodde daarna wel burgers, met name bij het incident in Racak, maar er was nog altijd geen genocide aan de gang. Het was uiteraard afschuwelijk, maar standaard gedrag in een oorlog waar alle oorlogvoerende landen zich schuldig aan maken. De voorbereidingen voor een campagne tegen de Albanese Kosovaren startte pas daarna. Je zou kunnen zeggen dat op het moment dat de aanvallen startten er geen sprake was van genocide, maar dat de logica van genocide er wel in zat. Er was hoogstens sprake van een dreigende genocide. Kees was tegen de interventie in Kosovo op het moment dat hij plaatsvond. Maar als er een ingrijpen was voorgesteld in 1998 sluit Kees niet uit dat hij daar toen wel voorstander van was geweest. De interventie in Kosovo had veel te maken met de positie van de NAVO. De NAVO had gedacht dat een ultimatum wel zou werken, omdat zij het idee had dat dit in 1998 ook het geval leek toen ook gedreigd werd met bombardementen. Het werkte echter in 1999 niet, waardoor de NAVO voor de keuze kwam te staan haar gezicht te verliezen of daadwerkelijk in te grijpen. Als het gezicht van de NAVO niet op het spel had gestaan, was er waarschijnlijk niet ingegrepen. Voor een genocide die gaande is kan wellicht een actie ondernomen worden, maar voor alleen een dreigende genocide komen de grote machten heus hun bed niet uit als er geen andere belangen meespelen. Verschillen tussen Kosovo en Afghanistan Anne vindt dat er een groot verschil was tussen de manier waarop werd omgegaan met de discussie over Kosovo en die over Afghanistan. Over Kosovo werden grote open bijeenkomsten georganiseerd, die in de krant werden aangekondigd zodat iedereen erheen kon komen. De discussie was open en er was plaats voor verschillende meningen, ook binnen de fractie. Over Afghanistan werden ook ledenbijeenkomsten georganiseerd, maar die waren strak geregisseerd. De fractie leek vooral gericht te zijn op het vermijden van fouten, waardoor van spontaniteit en openheid weinig sprake was. Ab
88
Harrewijn was bijvoorbeeld zeer gefrustreerd dat hij over Afghanistan zijn mond moest houden op de ledenbijeenkomst in Trait d’Union. Kees is het daar niet helemaal mee eens. Het verschil tussen beide discussies is volgens hem niet zo groot. Ook in de discussie over Kosovo in Scala moest Ab zijn mond houden. De openheid was er wel, maar daar zaten duidelijk grenzen aan. Afghanistan had vooral last van de hypotheek van Kosovo. Er was in de laatste fase van het conflict in Kosovo wantrouwen ontstaan tussen het bestuur en de fractie. Waar het bestuur hard haar best had gedaan om tot een compromisresolutie te komen in de partijraad, en zich verantwoordelijk voelde voor de uitvoering daarvan, bleef de fractie telkens tijdrekken voor het besluit om de steun al dan niet in te trekken. Het vertrouwen dat de fractie zich zou houden aan een gezamenlijk compromis in geval van Afghanistan was daardoor flink afgenomen. Wat vooral kwaad bloed zette was een voorval op het eerste congres na Kosovo. Er was op het congres een kritische motie aan de orde, die het partijbestuur wilde steunen. De Tweede Kamerfractie was tegen en deelde het bestuur mee dat ze, als ze moeite hadden met het standpunt van de fractie, ze daar destijds mee hadden moeten komen. Terwijl het bestuur dat wel degelijk gedaan had en dit niet naar buiten bracht omdat de fractie dat absoluut niet wilde. Kees was er destijds voor om open te zijn naar buiten over het feit dat het bestuur voor het intrekken van steun was. Deze manier van doen van de fractie leverde een behoorlijke kater op voor Mirjam de Rijk, de partijvoorzitter op dat moment, en voor Kees zelf. Een andere manier waarop het verminderde vertrouwen tussen bestuur en fractie duidelijk werd tijdens de discussie over Afghanistan, was dat Mirjam op de unieke bijeenkomst van fracties en bestuur openlijk stelde dat het partijbestuur bijna unaniem voor het intrekken van steun was. Dit was het resultaat van een informele peiling in het bestuur. Ze had ervoor kunnen kiezen om dit niet te zeggen tijdens de vergadering met de fracties, maar dat deed ze wel. Het zou best kunnen dat daarin haar onvrede met de gang van zaken tijdens Kosovo doorklonk. De fractie was tijdens Afghanistan meer verdeeld dan tijdens Kosovo, vertelt Kees. Over de interventie in Kosovo tekenden zich duidelijke scheidslijnen af tussen voorstanders van steun en tegenstanders. De voorstanders waren daadwerkelijk voor, de tegenstanders daadwerkelijk tegen. Over de interventie in Afghanistan liepen de meningen veel verder uiteen, en was een helder meerderheidsstandpunt met daarnaast een minderheidsstandpunt eigenlijk niet mogelijk. Kees was toendertijd bij een fractievergadering, en had nog nooit zo’n verdeeldheid meegemaakt. Als ieder van de elf fractieleden zijn of haar eigen mening had verkondigd waren er vermoedelijk elf minderheidsstandpunten geweest. Daarom ging men veel krampachtiger om met de fractiediscipline. Vermoedelijk hadden Femke Halsema en Kees Vendrik ook wel hun steun in willen trekken, maar dit leek niet mogelijk op een goede manier. Zeker niet toen Tom Pitstra onaangekondigd publiekelijk zijn steun introk. Kees vindt dit jammer. De tegenstellingen tussen verschillende groepen in de partij was groter dan over Kosovo, maar anders dan toen werd dit niet gereflecteerd in de fractie. Dat deed de verhoudingen binnen de partij geen goed. Volgens Anne speelden de regeringsambities niet alleen in geval van Kosovo maar ook in geval van Afghanistan mee. Gerrit voegt daar aan toe dat het ook net na de kwestie Tara Singh Varma was. Paul Rosenmöller was daarvoor altijd de lieveling van publiek en pers geweest, maar had zijn glans wat verloren. Er kwamen barsten in de leidersrol van Paul. Hij werd bijvoorbeeld gepersifleerd in Kopspijkers, en door de media werd hij opeens heel anders behandeld dan vroeger. Ook speelde er nog een probleem met Mohammed Rabbae. Bovendien was Pim Fortuyn net opgekomen, en hadden natuurlijk de aanslagen van 11 september plaatsgevonden. Het was wat dat betreft een roerige tijd. Rosenmöller vond het daarom waarschijnlijk des te belangrijker om één lijn te volgen als fractie en niet te zwabberen. Helaas was het resultaat dat de fractie juist zwabberend overkwam in de pers. Tom Pitstra had beter vanaf het begin een uitzonderingspositie in kunnen nemen, in plaats van zich eerst wel achter het meerderheidsstandpunt te scharen maar daar zo kritisch over te zijn dat het moeilijk werd om een heldere lijn uit te zetten als fractie. Hij heeft altijd al sterk de drang gehad zich te profileren, en was net aangetreden als kamerlid. Dat zorgde ervoor dat hij niet slim opereerde. De manier waarop de pers kamerleden belaagt droeg daar waarschijnlijk toe bij, denkt Kees. Alle GroenLinks kamerleden werden dagelijks op een vervelende manier benaderd door journalisten, maar de rest onthield zich netjes van commentaar, hoe moeilijk dat ook was. Dat Tom Pitstra wel toegaf terwijl de rest zich inhield zette kwaad bloed. Kees denkt overigens dat de rol van Tom Pitstra niet overschat moet worden. Pitstra was altijd al een buitenbeentje, en de rest van de fractie stond sowieso al niet heel positief tegenover hem. Gerrit benadrukt nogmaals dat Tom Pitstra een exponent was van de PSP-cultuur, een ontzettend botte boel.
89
Na Afghanistan raakte Tom nog verder geïsoleerd. Kees raakte toendertijd zelf ook geïsoleerd, omdat hij kritisch was en had gesproken met de Volkskrant als Internationaal Secretaris. Terwijl ze ook hadden kunnen nadenken wat de betekenis is van het feit dat zelfs zo iemand als Kees dit doet. Het is nog wel goed gekomen, maar hij kreeg toen ter plekke een communicatieverbod. Anne vertelt dat zelfs Ab Harrewijn problemen had met de gang van zaken. Hij heeft Ab na een debat in woede horen uitbarsten tegen de politiek coördinator van de fractie: “Ik laat me niet meer de mond snoeren!”. Het wantrouwen onderling maakte de situatie alleen maar meer verkrampt. Anne vond de briefing die de medewerkers van het partijbureau vlak na de aanslagen in de VS kregen bevreemdend. Deze briefing over de kwestie Singh Varma was al een tijdje gepland, en ging ook bijna louter daarover. Er werd geen woord aan de aanslagen gewijd. Terwijl er grootse dingen op wereldniveau plaatsvonden. Het was alsof we er niet over mochten praten in de partij. De verklaring van de Tweede Kamerfractie kwam ook pas heel laat. Anne vroeg Mirjam op een personeelsuitstapje vlak na de aanslagen op 11 september of er een verklaring zou komen, op zijn minst een verklaring van medeleven met de slachtoffers. Haar reactie was dat dit niet nodig was omdat er al zovel verklaringen waren. Ook Gerrit vond het vervelend dat tijdens Afghanistan de medewerkers niet fatsoenlijk gebrieft werden. Zij zijn degenen die de boze telefoontjes en brieven krijgen, maar kregen geen steun daarin. De tegenstellingen in de achterban waren veel groter dan tijdens Kosovo, vertelt Kees. Er kwamen bijvoorbeeld veel meer opzeggingen en veel meer boze brieven uit afdelingen. De reden daarvoor is dat er geen humanitaire noodsituatie was voor de interventie. Zoals al in geval van NoordIrak en Kosovo bleek: als er humanitaire nood is, is ingrijpen niet zo’n groot probleem. Is dat er niet, dan komt de achterban in opstand. Dat maakte het extra jammer dat de verdeeldheid niet getoond werd in de fractie. Kees wijst erop dat in de schema’s in het onderzoek wordt verondersteld dat er voor de interventie in Afghanistan geen mandaat van de VN was. Die was er ook niet, maar was ook niet nodig in dit geval. De interventie in Afghanistan werd beschouwd als een geval van zelfverdediging van de VS na de aanslagen van 11 september. Daar is geen mandaat voor nodig. Een land mag zichzelf verdedigen totdat de VN daar een uitspraak over doet. Dat gebeurde niet, aangezien de VS dat toch tegen had kunnen houden. Dit is te vergelijken met de Amerikaanse interventie in Vietnam, waar Zuid-Vietnam zichzelf verdedigde en de VS een helpende hand toestak. De vraag is natuurlijk hoe ver zelfverdediging reikt. In de resolutie van de Veiligheidsraad over 11 september wordt in ieder geval ook gezegd ‘onverminderd het recht op zelfverdediging’. Dat wordt door sommigen opgevat als een mandaat. Na 11 september stond de fractie onder grote druk om in te stemmen met het inroepen van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Dit legitimeerde in principe de claim van de VS dat het om zelfverdediging ging. Daar is wat te lichtvaardig mee omgegaan binnen GroenLinks, er had bij vermeld moeten worden tot hoever zelfverdediging gaat. GroenLinks heeft weinig met militaire logica. Het lijkt wat naïef hoe daarmee omgegaan wordt. Bij een interventie gaan veel doden vallen, en het is wat vreemd dat GroenLinksers er iedere keer weer zo van opkijken dat dit zo is. De zaak wordt teveel bekeken op principiële gronden en te weinig op praktische. Kees wijst erop dat het vooral uitmaakt waarbij doden vallen, welke handeling leidt tot slachtoffers. Dat is een kwestie van proportionaliteit. In Kosovo konden we leven met het uitschakelen van een aantal Servische tanks die bezig waren een Bosnisch dorp in de fik te steken, maar als er doden vallen bij het uitschakelen van de chemische industrie in het Noorden omdat men een redenering verzint dat dit invloed heeft op de inzet in Kosovo worden er grote vraagtekens bij geplaatst. Dat zorgt voor Kees ook voor grote aarzeling om een actie van de VS te steunen, dat draait namelijk praktisch altijd uit op massale aantallen onschuldige slachtoffers. Wat dat betreft heeft hij meer vertrouwen in Groot-Brittannië. Anne vindt dat als GroenLinks ja zegt, je de Partijraad de voorwaarden moet laten bepalen. Er moet ergens een rem zijn als je teruggaat naar de uitgangspunten waarom je wel akkoord ging. Dat voorkomt een zwabberkoers. Als van moment tot moment besloten wordt of steun verleend kan worden is er geen helderheid naar binnen of naar buiten. Kees is niet zo bang voor de zwabberkoers. De fractie bouwt voorwaarden in waaronder ze accoord gaan en beargumenteert dit goed. Dat is ook de rol die GroenLinks móet spelen, want niemand anders doet het. De SP stelt zich afstandelijk op, met een bot nee. Een kritische houding is nodig, maar daar moet dan ook de consequentie aan
90
verbonden worden dat als je kritiek niet gehoord wordt, je de steun intrekt. De kritische houding werkt ook. Jaap de Hoop Scheffer heeft bijvoorbeeld hard zijn best gedaan om Paul over te halen om Kosovo te blijven steunen, waarbij hij de argumenten van GroenLinks zelf gebruikte. Daarmee kregen deze argumenten een rol in het debat. Ergens aan meedoen, of dat nou een militaire interventie of een coalitie is, moet kunnen om bepaalde inhoudelijke doelen te bereiken. Maat daaraan moet wel verbonden zijn dat als je ziet dat die inhoudelijke doelen niet dichterbij komen, je er uit moet stappen. Het moment waarop de fractie haar steun voor de interventie in Afghanistan opzei had niet rampzaliger gekund, zegt Anne. Anne vindt het intrekken van steun voor Afghanistan op het laatste moment onhandige symboolpolitiek. Het was duidelijk contra-productief naar buiten toe, en vooral naar binnen gericht. Kees is het daar niet mee eens. Eigenlijk zou de fractie een dag eerder al haar steun intrekken, maar toen werd een vliegtuig van de VS neergeschoten. Dat zorgde ervoor dat ze wat langer wachtten en de timing ongelukkiger uitviel. Het feit dat de Noordelijke Alliantie het voor het zeggen kreeg was de druppel die de emmer deed overlopen. De fractie kon daar absoluut niet achter staan. En als het twee dagen later was geweest, was dat een herhaling van Kosovo geweest, weer gered door de gong. Daar had het bestuur, dat al een tijdje hamerde op het intrekken van steun, in ieder geval geen trek in. Er was ook al teveel gebeurd om problemen in de partij te riskeren. De kwestie Tara Singh Varma en de manier waarop Paul behandeld werd door de pers droegen daaraan bij. Kees denkt dat het vooral inhoudelijke argumenten waren waarom Paul en de rest van de fractie hun steun introkken. Toen de Noordelijke Alliantie het voor het zeggen dreigde te krijgen kon de fractie niet langer achter de interventie staan. Juist de val van Kabul toonde aan dat de Noordelijke Alliantie de macht had gegrepen, dus wat dat betreft was de timing van het intrekken van steun heel logisch. Anne is het daar op zich mee eens, maar aangezien de rol van de Noordelijke Alliantie voor bijna niemand buiten GroenLinks of zelfs buiten de partijtop een factor van belang was kwam dit over als een belachelijk moment om de steun in te trekken. Maar de sfeer waaronder het gebeurde was wel heel anders dan bij Kosovo. Dat zag je zelfs in de lichaamshouding van Paul terug. Kees denkt dat dit komt doordat er heel veel twijfel was binnen de fractie. In geval van Kosovo had Paul daadwerkelijk de meerderheid van de fractie achter zich. In geval van Afghanistan was het door de rol van de VS en het ontbreken van een humanitair perspectief een stuk lastiger om de meerderheid van de fractie op één lijn te houden. Eigenlijk was het waarschijnlijk een minderheid die achter de officiële lijn stond en hij kon ze niet naar zijn kant trekken. Paul was voor de interventie, maar moest om de fractie bijeen te houden in de uitleg van het standpunt van alles verkondigen dat niet zijn overtuiging was. Dit maakte het heel lastig voor hem. De persiflage van hem in Kopspijkers was tekenend voor de worsteling van Paul en de manier waarop hij door de pers werd gemangeld. Gerrit wil het even hebben over de rol die de positie van de SP en PvdA speelde op die van GroenLinks. De SP en GroenLinks wisselden na Afghanistan electoraal van positie. De SP was altijd kleiner dan GroenLinks, maar werd groter in de verkiezingen van 2002. In de peilingen zat dat er al aan te komen. De radicale lijn van de SP tegen de interventie snoepte kiezers van GroenLinks weg, en dat zou een opzettelijke strategie kunnen zijn. Ze kiezen de meest radicale anti-oorlogslijn om die kiezers te trekken. Kees denkt dat de SP en PvdA uiteindelijk niet zo’n grote rol hadden in de interne meningsvorming van GroenLinks. Het zou voor hem bewezen moeten worden als Paul, Marijke of Farah hun standpunt hebben laten afhangen van anderen. De individuele kamerleden hebben een eigen authentieke afweging gemaakt. Wel probeerde de fractie moties in te dienen die ook haalbaar waren. Het was makkelijker om dat te doen vanuit een positie van steun verlenen dan met een bot nee. De veranderende rol van de VS was veel belangrijker voor de standpuntbepaling. De VS ging unilateraal optreden. In Kosovo had unilateralisme nog geen plek, in Afghanistan waren de VS het slachtoffer, en in Irak waren zij de agressor. Dat maakte het voor GroenLinks steeds moeilijker om de VS te steunen. Paul was bijvoorbeeld vooral voor de interventie in Kosovo vanwege zijn angst voor genocide. Daar moest ingegrepen worden, desnoods door de NAVO. Ook in geval van Afghanistan had Paul het idee dat er geen keus was, dat interventie het laatste redmiddel was en de VS het recht hadden iets te ondernemen. De manier waarop de oorlog wordt gevoerd brengt de twijfel. Naarmate het verder vordert worden GroenLinksers meer tegenstander. De meningen gaan tijdens een conflict schuiven. Bij de interventie in Afghanistan zei de fractie in het begin dat de acties uitsluitend gericht mochten zijn op het zoeken en berechten van Osama bin Laden en zeker niet op het omverwerpen van het Talibanregime. Toen de oorlog vorderde werd steeds helderder dat het Talibanregime het niet zou overleven, maar daar worden niet veel woorden aan vuil gemaakt. Kees denkt dat men in het begin
91
vooral bang was dat de VS een Russische rol zou gaan spelen zoals de afgelopen 20 jaar. Dat risico was aanwezig, als de Noordelijke Alliantie niet was opgestaan had dat best gekund. Maar gaandeweg bleek het gevaar voor een herhaling van de Russische rol mee te vallen. De rol die de VS ging spelen en het ontbreken van een duidelijk humanitair motief waren volgens Kees de cruciale redenen dat GroenLinks geen eenheid kon bereiken in het geval van Afghanistan. Anne denkt dat anti-Amerikaanse gevoelens een grote rol speelden. Sommige mensen hadden het gevoel dat de VS met de aanslagen van 11 september een koekje van eigen deeg kregen. De VS oogsten de haat die al jaren gezaaid was door hun imperialistische gedrag. Kees vindt dat dit argument de verkeerde toonzetting heeft. De politiek van de VS in het Midden-Oosten staat veel GroenLinksers terecht al jaren tegen. Maar er was wel veel consternatie over de burgerslachtoffers die vielen bij de aanslagen van 11 september in het World Trade Center. Als alleen het Pentagon was geraakt was het misschien anders geweest. In ieder geval speelde dit gevoel niet mee bij de politieke leiding. Anne vertelt dat Farah Karimi op zeker moment in een partijdiscussie het voorbeeld van de coalitie tegen Hitler aanhaalde. Daarin werkten tegenpolen uit Oost en West samen tegen een vijand. Farah betoogde dat je fundamentalistisch Islamisme kunt zien als een vorm van fascisme. Samenwerking met de VS is daarom niet iets om uit de weg te gaan. Dit argument duidt wel degelijk op een erkenning van anti-Amerikaanse gevoelens onder de achterban. Anne vindt het merkwaardig dat Farah met het voorbeeld van de anti-Hitlercoalitie kwam. Kees vindt van niet. Mensen die aan den lijve een moslimregime hebben meegemaakt, zoals Farah, zien allemaal politiek islamisme als een vorm van fascisme. Voor Kees ging het argument van Farah niet zozeer om het werken met Amerikanen als wel het werken met de regering Bush, waar weinig vertrouwen in was. En terecht, gezien wat er nu gebeurt in Irak. Het optreden van Bush werkt contraproductief. Kees wijst erop dat het slot van de interventie in Afghanistan, het overnemen van Kabul door de Noordelijke Alliantie een omslagpunt naar Irak was. Het was daardoor duidelijk dat je slecht op de VS kon vertrouwen om de juiste beslissingen te maken. Het was beter geweest als de fractie eerder naar de achterban had geluisterd. Dan waren de nadelen van het intrekken van steun op dat moment minder geweest. Anne vindt het van belang dat GroenLinks in geval van Irak een eigen insteek had, in plaats van al dan niet de VS te vertrouwen. GroenLinks volgde voor Irak niet de logica van de politiek van de VS. De meningsvorming over de interventie in Irak was goed voorbereid in GroenLinks. Er was voordat gevechten uitbraken al een expertmeeting geweest waarin een goede discussie over mogelijke scenario’s gevoerd werd. Daar kwam een conclusie van eigen insteek uit. Er werd niet gewacht op acties van de VS waar vervolgens op gereageerd werd. Kees zegt dat GroenLinks ook zeker een eigen insteek had in geval van Afghanistan. GroenLinks was de enige partij die flink hamerde op de voedingsbodem voor terrorisme en het belang van het oplossen van de problemen in het Midden-Oosten. Overigens denkt Kees dat het onzin is te denken dat je echt een onafhankelijke positie in kunt nemen. In Afghanistan was gebleken dat een eigen positie innemen niet geaccepteerd werd door de regering Bush. De rol van individuen Gerrit vindt dat onderzoek de Tweede Kamerfractie en het partijbestuur teveel als een eenheid behandelt. Deze geledingen bestonden echter uit allerlei individuen, waarvan sommigen hun kennis over veiligheid ook elders vandaan haalden. Jan Schaake, die in het dagelijks leven bij Kerk & Vrede werkt, en ook Kees, bij AMOK, zijn hier voorbeelden van. De afdeling Enschede wordt genoemd, maar dat was gewoon Jan Schaake en nog twee studenten. Individuen speelden een grote rol in het debat. Hun werk beïnvloedt hun positie in het debat en daarmee ook het debat zelf. Jan vertegenwoordigt bijvoorbeeld een hele ethische stellingname tegen oorlog. En ook bij Hans Feddema was dat het geval. Kees wijst erop dat hij expliciet niet onder de ethici valt. Hij herinnert zich dat hij en Jan Schaake een keer met Jan Wagenaar overlegd hebben. Jan Wagenaar was destijds een fundi, en is later heel revisionistisch geworden. Toen was duidelijk dat zij heel verschillende dachten over veiligheid, maar daar wel over konden communiceren. Met Jan Schaake was dat veel problematischer, die wilde geen terrein prijsgeven. Jan Wagenaar was de voorganger van Kees en als partijbestuurder verantwoordelijk voor vredesvraagstukken. Bij het Wetenschappelijk Bureau waren ze toendertijd bezig met een boekje over de herijking van het buitenlands beleid, vertelt Gerrit. Een aspect daarin was, in reactie op Joegoslavië, hoe de verschillende ministeries ertoe bewogen konden worden meer samen te werken in
92
beleidsontwikkeling. Ze hebben een hele ronde gemaakt langs allerlei NGO’s en vredesgroepen. De hervorming van de VN speelde ook in die tijd, met de agenda van Boutros Boutros Ghali over interventie, en dat kwam in het boekje terug. Jan Wagenaar had de houding van ‘de Partijraad vindt dit, en dat moet in het boekje terugkomen’. Daarna waren ze uitgesproken. Hij was heel dwingend in zijn communicatie. Kees denkt dat dit gedeeltelijk te maken had met het feit dat Jan Wagenaar deel uitmaakte van het ‘vechtbestuur’ onder Marjan Lucas, dat in 1994 met de gevolgen van de verkiezingsnederlaag om moest zien te gaan. Dat bestuur vocht elkaar de tent uit. De cultuur is sindsdien totaal veranderd, alhoewel enkele mensen nog altijd rondlopen. Tom Pitstra, Hans Feddema en Meindert Stelling zijn personen wiens eigen analyses vanuit hun werk of achtergrond doorklinken in de discussie binnen GroenLinks, zegt Gerrit. Gerrit herinnert zich bijvoorbeeld een bijeenkomst over Afghanistan in de Linker Wang met Meindert Stelling en Hans Feddema. Zij nemen een hele dwingende positie in en hebben tradities die vanuit het verleden door te trekken zijn naar nu. Sommige posities in de discussie binnen GroenLinks zijn te koppelen aan personen die voor meer staan dan alleen henzelf. Pitstra had een anti-militaristisch verleden en kwam uit een dwarsliggende afdeling waar hij zijn steun aan ontleende. Kees nuanceert dit. Discussie binnen GroenLinks over steun aan oorlog zal altijd gepaard gaan met twijfel. Als er maar enige twijfel mogelijk is zullen de emoties oplopen, dat hoort bij een onderwerp van deze aard. Het gaat over leven en dood. Een ethisch aspect speelt altijd mee. Gerrit vraagt waarom dat dan niet bij andere partijen zo is. Kees denkt dat dat komt omdat het denken in machtspolitieke termen bij andere partijen dominant is, terwijl bij GroenLinks ethische argumenten een grote rol spelen. Ook bij de SP zal dat een factor worden waarschijnlijk. De SP is langzamerhand GroenLinks aan het volgen en zal zodoende met dezelfde dilemma’s te maken krijgen, als de eerste generatie opstapt. Het is de vraag of zij daar dan beter mee om zullen kunnen gaan. In het onderzoek zou meer moeten worden gekeken naar de positie en invloed van individuen, vindt Gerrit. Het concentreert zich te veel op de organisatie, terwijl individuen en hun onderlinge relaties van grote invloed waren. Hans Feddema speelde bijvoorbeeld een rol van belang in de discussie over Kosovo, doordat hij stem gaf aan de oppositie. De boel kon bijvoorbeeld makkelijker bij elkaar gehouden worden ten tijde van Kosovo door hem te betrekken. Sceptici voelden zich daardoor gehoord. Maar hij heeft ook een bepaalde stijl die velen tegen de haren instrijkt. In het partijbestuur speelde naast Kees als Internationaal Secretaris en Mirjam de Rijk als voorzitter ook Bert Boer, de penningmeester, een rol in de discussie over Kosovo. Hij was actief in het Helsinki Citizens Assembly en kende mensen uit de regio. Bert vertelde dat zijn kennissen in Kosovo het grotendeels met de analyse van Kees eens waren. Dat het bestuur op een gegeven moment omging naar stoppen van de steun had grotendeels met de inbreng van Bert te maken. Van belang is ook dat Kees en Marijke Vos, woordvoerder buitenland van de fractie, enigszins gelijk op gingen in informatie. Normalitair heeft de Tweede Kamerfractie een grote informatievoorsprong op het partijbestuur. Maar doordat Kees bij AMOK werkt en betrokken was bij de vredesbeweging had ook hij toegang tot informatie. Die informatie kwam veelal voor Marijke en Kees uit verschillende hoeken. Dat leverde een goed debat op. Als persoon drukte Farah Karimi een stempel op de discussie over Afghanistan. Ze wist veel over de regio en hield zich in tegenstelling tot de meeste politici in Nederland al jaren bezig met de mensenrechtensituatie daar. Ook is ze zeer deskundig op het vlak van moslimfundamentalisme. Al vlak na de aanslagen van 11 september 2001 waarschuwde Farah tegen anti-Amerikaanse sentimenten en wees ze op de anti-democratische verwerpelijke agenda van fundamentalisten. Het antiAmerikanisme dat in de vredesbeweging wel een grote rol speelde is mede door toedoen van Farah geen belangrijk aspect in de discussie binnen GroenLinks. Een andere manier waarop Farah de discussie beïnvloedde was dat ze een sterke afkeer van de Taliban had en het idee van de omverwerping van het regime haar niet tegenstond. Overigens heeft ze ook een afkeer van de Noordelijke Alliantie en was het gevaar dat die de macht zouden grijpen reden om toch huiverig tegenover een regimeverandering te staan. Slot Anne, Gerrit en Kees zullen hun archieven doorspitten om verslagen en stukken uit het verleden te achterhalen. Als conclusie zegt Gerrit dat je wel veel commentaar kunt hebben op de manier waarop GroenLinks met discussies over oorlog omgaat, maar er is geen thema dat zoveel besproken is binnen de partij. Het was het eerste onderwerp waarop de oprichtende partijen samenwerkten en is altijd een
93
belangrijk aspect gebleven. Dat doet recht aan het onderwerp. Andere partijen kunnen daar een voorbeeld aan nemen.
94
Bijlage B: Samenstelling en werkwijze denktank Responsibility to Protect 2005 is het Jaar van de Verenigde Naties. In dit september van dit jaar wordt op een VN-top gesproken over de uitdagingen voor collectieve mondiale veiligheid en noodzakelijke aanpassingen van het VN-systeem om de bedreigingen voor vrede en veiligheid in de huidige tijd aan te kunnen. Ook zal gesproken worden over de voortgang in het behalen van de zogenaamde Milleniumdoelen. In het kader van het Jaar van de Verenigde Naties heeft het GroenLinks Partijbestuur een viertal denktanks ingesteld om de meningsvorming in de partij op dit gebied verder te brengen. Dit zijn: Armoede en Milleniumontwikkelingsdoelen; Responsibility to Protect; Bestrijding terrorisme en Falende staten. Opdracht De opdracht voor de denktank Responsibility to Protect (R2P) is om de voorwaarden waaronder militair mag en moet worden ingegrepen indien genocide of grootschalige mensenrechtenschendingen plaatsvinden op te stellen. Het programma van GroenLinks geeft verre van voldoende handvaten om een goed oordeel te geven. Het is thans niet meer dan een principe. Het werk van de denktank dient uit te monden in een artikel met standpuntvoorbereiding of stellingen. Deelnemers Voorzitter
Marije Cornelissen
oud-partijbestuurder, bijna afgestudeerd op GroenLinks en interventie
Leden
Dirk-Jan Koch
medewerker ministerie van Buitenlandse Zaken, deskundig op het gebied van de VN
Matthijs Lohuizen
deskundig op het gebied van de OVSE
Kosta Skliris
politicoloog, medewerker gemeenteraadsfractie Den Haag
Tatjana Flores
internationaal jurist, deskundig op het gebied van internationale rechtsorde en de VN
Werkwijze 12 april
clustervergadering: afbakening terreinen verschillende werkgroepen
begin april
ieder stelt een eigen A4tje op met ideeën voor het R2P artikel: - welke onderdelen moeten in ieder geval in het A4tje komen? - wat rammelt er aan het bestaande standpunt in het GL verkiezingsprogramma? - wat zijn de beren op de weg voor het ontwikkelen van een nieuw standpunt?
26 april
1e bijeenkomst denktank – met name over het proces - afbakening onderwerp - destilleren van vragenlijst uit individuele A4tjes - identificeren sleutelfiguren
april/mei
ieder geeft eigen antwoorden op de vragen die in de 1e bijeenkomst zijn gesteld
mei
2e bijeenkomst denktank – met name inhoudelijk - discussie over individuele antwoorden op de gestelde vragen - identificeren van de belangrijkste discussiepunten - verder aanscherpen van de vragenlijst - afspraken maken over het interviewen van sleutelfiguren
95
mei/juni
interviews met sleutelfiguren
juni
3e bijeenkomst denktank – met name over de workshop op het zomerfestival - overeenstemming bereiken over de opzet van het R2P-artikel - brainstorm over opzet en vorm van de workshop op het zomerfestival - bedenken welke eventuele experts uitgenodigd moeten worden, zodat dit vroegtijdig kan gebeuren
juli/augustus
schrijven aan het R2P-artikel, onderling heen en weer mailen verder nadenken over de invulling van de workshop
half augustus
4e bijeenkomst denktank – met name over het eindproduct en de workshop - bespreken R2P-artikel - overeenstemming bereiken over de invulling van de workshop
9-11 sept.
Zomerfestival – workshop R2P
september
5e bijeenkomst denktank – met name over evaluatie en follow-up - evaluatie van workshop - evaluatie van proces - follow-up; hoe kunnen de resultaten verder gebracht worden?
Marije Cornelissen 8 april 2005
96
Bijlage C: Artikel De Helling Consistentie in interventie Als het aan GroenLinks ligt zou er nooit meer een conflict uitbreken in de wereld. Dan wordt de veiligheid beschermd door politieke, economische en ecologische samenwerking, is er voldoende aandacht voor het voorkomen van het conflicten en hebben de strijdende partijen door voldoende regulering geen beschikking over wapens. En als het dan toch misgaat, kan een staande VN-macht met een mandaat van de VN legitiem ingrijpen, eventueel middels de militaire poot van een pan-Europees veiligheidssysteem. Dat is zo ongeveer het wensbeeld dat naar voren komt uit de GroenLinks verkiezingsprogramma’s. De manier waarop GroenLinks gewapende interventies beoordeelt is afgeleid van het wensbeeld van internationale veiligheid. Er mag alleen ingegrepen worden als er sprake is van (dreigende) genocide, met een helder en uitvoerbaar mandaat van de Verenigde Naties, waarbij de bescherming van burgers centraal staat. Maar helaas. Het Groene paradijs bestaat nog altijd niet. In de werkelijke wereld wordt te weinig aandacht besteed aan conflictpreventie, breken wel conflicten uit en zijn de Verenigde Naties vaak niet bij machte om met een helder en uitvoerbaar mandaat te komen om ze te stoppen. En GroenLinks moet zijn standpunt over interventies in de werkelijke wereld bepalen. Als kleine partij in een klein land kan GroenLinks eigenlijk alleen reageren op wat er op het wereldtoneel gebeurt. Dat wringt, en dat is te merken aan de standpunten die GroenLinks de afgelopen 15 jaar heeft ingenomen over concrete gevallen van interventie. De belangrijkste gevallen waren de oorlog tegen Irak in 1991, het ingrijpen in Noord-Irak in datzelfde jaar, de interventie in Bosnië tussen 1993 en 1995, Kosovo in 1999, Afghanistan in 2001 en meest recentelijk Irak in 2003. In de tabel hieronder zijn de criteria uit de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks uitgezet tegen deze interventies. Dan blijkt dat er geen consistente lijn te ontdekken is wat betreft de gewapende interventies die wel of juist niet gesteund werden door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. GL tegen Irak 1991 (dreigende) genocide VN-mandaat Burgers centraal Aantal criteria
GL voor Noord-Irak 1991
1
2
GL voor Bosnië ‘93 – ‘95 3
GL voor Kosovo 1999
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 ()
1
(1)
0
criteria uit het GroenLinks verkiezingsprogramma toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Er staat bijvoorbeeld in het verkiezingsprogramma van 1998 tot 2002 dat militair ingrijpen alleen geoorloofd is met een VN-mandaat. In de praktijk blijkt echter dat GroenLinks juist tegen de eerste Golfoorlog was, waar wel een VN-mandaat voor bestond, en de bombardementen om Kosovo steunde, waar geen VN-mandaat voor was. De meningen in GroenLinks verschillen over of het überhaupt mogelijk is om criteria voor interventie vast te leggen. Je zou kunnen zeggen dat ieder geval op zich staat en zo specifiek van karakter is dat er geen manier is om dit te ondervangen. Dat is echter wat te kort door de bocht. Op zijn minst is het mogelijk om de discussie over een oorlog of interventie te structureren, door een aantal zaken vast te leggen die van belang zijn bij de beoordeling of het ingrijpen de steun van GroenLinks verdient of niet. Een instrument daarvoor is de theorie van Rechtvaardige Oorlog. Deze theorie is al in de vijfde eeuw ontstaan. Politici en wetenschappers hebben door de eeuwen heen de theorie aangescherpt. Bijna alle
97
lijstjes van criteria die sindsdien opgesteld zijn, zijn op één of andere manier terug te voeren op de criteria van Rechtvaardige Oorlog. Het basisidee van de theorie van Rechtvaardige Oorlog is dat oorlog iets afschuwelijks, maar soms een noodzakelijk element van internationale politiek is. Om te beoordelen of het in een bepaald geval rechtvaardig is om af te wijken van het uitgangspunt dat er geen geweld gebuikt mag worden in internationale relaties zijn zeven criteria opgesteld. Kort gezegd is een oorlog (of een interventie) alleen rechtvaardig is als hij met een rechtvaardig doel en de juiste intenties, door een legitieme autoriteit, als laatste redmiddel op een proportionele wijze met een redelijke kans op succes wordt gevochten, waarbij de burgerbevolking wordt ontzien. Dat levert nog geen blauwdruk op voor wanneer een interventie rechtvaardig is. De criteria zijn op allerlei verschillende manieren te interpreteren. Waar de één vindt dat bijvoorbeeld het doel van een interventie rechtvaardig is, kan een ander ditzelfde doel als onrechtvaardig bestempelen of een heel ander beeld hebben van wat het doel van de interventie is. De interpretatie van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks valt te deduceren uit de persberichten en verslagen van discussies over gewapende interventies. Door de jaren heen is de interpretatie van de criteria van Rechtvaardige Oorlog door de Tweede Kamerfractie van GroenLinks steeds helderder geworden. • doel Een rechtvaardig doel betekent dat het geweld uitsluitend gebruikt mag worden in zelfverdediging of om een ernstige misstand recht te zetten, bijvoorbeeld in geval van ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen of (grootschalige) agressie tegen een volk. De Tweede Kamerfractie van GroenLinks lijkt niet zozeer te kijken naar het doel dat de interveniënt heeft, als naar de opbrengst die de interventie in de ogen van de fractie zou kunnen hebben. In de gevallen van Noord-Irak, Bosnië en Kosovo ging het om het stoppen van grootschalige mensenrechtenschendingen, hetgeen een rechtvaardig doel werd geacht.189 In het geval van Afghanistan ging het om de strijd tegen het terrorisme, het recht op zelfverdediging van de VS en (als positieve bijwerking) om het stoppen van de mensenrechtenschendingen door de Taliban. Ook dit werd rechtvaardig geacht.190 De beide interventies in Irak in 1991 en 2003 werden echter vooral gezien als machtspolitieke ondernemingen door de VS, waarbij oliebelangen een grote rol speelden. Dat werd geen rechtvaardig doel gevonden. • intentie De juiste intentie slaat op het strategische doel dat nagestreefd wordt. Dat is iets anders dan het rechtvaardige doel hierboven. In het geval van Kosovo was bijvoorbeeld het stoppen van mensenrechtenschendingen het doel van de interventie, terwijl de intentie was om Milosevic doen instemmen met de bepalingen in het verdrag van Rambouillet. Een juiste intentie werd door de fractie verondersteld in het geval van Noord-Irak, waar het strategische doel was om de daar wonende Koerden te beschermen tegen genocide door de troepen van Saddam Hoessein. Ook het geval van Kosovo en het geval van Afghanistan, waar de fractie in ieder geval aanvankelijk dacht dat het strategische doel het vinden en berechten van Osama bin Laden was, werden juist gevonden. In de gevallen van interventie in Irak in 1991 en in Bosnië was de intentie te onduidelijk, waardoor de fractie wantrouwig was. In 1991 was Irak het buurland Koeweit binnengevallen. Er werd getwijfeld of het optreden van de VS slechts de intentie had om Koeweit te bevrijden of ook om het regime van de Irakese leider Saddam Hoessein omver te werpen. Dat eerste was misschien wel een juiste intentie geweest, maar het tweede niet. In het geval van Irak in 2003 was wel duidelijk dat de intentie het omverwerpen van het regime van Saddam Hoessein was, wegens het hebben van niet bewezen connecties met terroristen en het vermeende bezit van massavernietigingswapens. Dit werd door de fractie een onjuiste intentie geacht.
189
GroenLinks Tweede Kamerfractie, notulen (24 maart 1999) Kees Kalkman, notitie ter evaluatie van het bestuursoptreden rond de conflicten in Kosovo en Afghanistan (april 2002)
190
98
• legitieme autoriteit De Tweede Kamerfractie van GroenLinks is in de praktijk redelijk breed in wat een legitieme autoriteit gevonden wordt. In het verkiezingsprogramma is alleen de VN een legitieme autoriteit, maar in de praktijk blijkt voor de fractie ook een internationale coalitie voldoende legitimiteit te bezitten. Zowel de NAVO, in geval van Kosovo, als een brede internationale coalitie, in geval van Afghanistan, zijn een legitieme autoriteit. De interventies in Irak die unilateraal door de VS werden ondernomen werden afgekeurd. • laatste redmiddel Het criterium van laatste redmiddel lijkt van groot belang te zijn voor de standpuntbepaling van de Tweede Kamerfractie. In persberichten wordt dit meestal letterlijk genoemd. In geval van Noord-Irak, Kosovo en Afghanistan werd na een intensieve periode van onderhandelingen interventie inderdaad als laatste redmiddel gezien. In geval van Irak in 1991 werd er zo snel geïntervenieerd nadat Irak Koeweit binnengevallen was, zonder voorafgaande pogingen om al dan niet binnen VN-verband drukmiddelen of sancties toe te passen, dat de fractie er niet van overtuigd was dat andere middelen voldoende uitgeput waren. En in geval van Irak in 2003 had de fractie het idee dat het inzetten van VN-wapeninspecteurs vooralsnog voldoende vooruitzicht bood en dat de connecties met terroristen onvoldoende aangetoond waren om te geloven dat interventie een laatste redmiddel was. • kans op succes De militaire kans op succes werd in alle gevallen bij aanvang van het conflict groot geacht, gezien het militaire overwicht van de interveniënten. Er werd echter gedurende de interventies in met name Kosovo, Afghanistan en Irak in 2003 steeds meer getwijfeld of de ingezette middelen, hoofdzakelijk bombardementen, de intentie van het ingrijpen dichterbij brachten. Ook werd in deze gevallen getwijfeld aan de capaciteiten van de interveniënt om wederopbouw in het land waarin geïntervenieerd werd vorm te geven. Dit werd echter meestal niet meegenomen in de initiële overweging of de interventie al dan niet gesteund kon worden. Er werd dan met name een beroep gedaan op de Europese Unie om grotere inspanningen te leveren voor de wederopbouw. • proportionaliteit Proportionaliteit is een lastig begrip om te interpreteren voor GroenLinks. In de meeste literatuur gaat dit criterium van Rechtvaardige Oorlog het om het inzetten van meer of minder geweld, waarbij de belangrijkste overweging is of er niet teveel geweld ingezet wordt voor het te behalen doel of intentie. Bij GroenLinks gaat het meer om of het soort geweld dat ingezet wordt past bij de te behalen intentie. Daarin is ook sprake van voortschrijdend inzicht. Toen de VS Irak in 1991 wilde doen terugtrekken uit Koeweit, werd het inzetten van zowel bombardementen op Irak als grondtroepen tot in Irak zelf gezien als disproportioneel. Voor de interventie in Noord-Irak werden een aantal kleinschalige bombardementen en veel luchtpatrouilles uitgevoerd die wel als proportioneel beschouwd werden. In 1993 benadrukte de Tweede Kamerfractie van GroenLinks in geval van Bosnië dat de interventie licht bewapend en nauw gemandateerd moest zijn. Dit was het geval, en werd achteraf gezien als één van de belangrijkste redenen voor het falen van de interventie. In Kosovo pleitte de fractie vervolgens voor het inzetten van voldoende bewapende grondtroepen, terwijl er slechts bombardementen uitgevoerd werden. De fractie betreurde dit ten zeerste. In Afghanistan was dit uiteindelijk ook het geval. Het verschil was echter dat in Kosovo van meet af aan gezegd werd door de VS dat er geen grondtroepen ingezet zouden worden, terwijl in het geval van Afghanistan de fractie er vertrouwen in had dat er na een initiële inzet van bombardementen vervolgens grondtroepen aan het werk zouden gaan. Dat dit lang op zich liet wachten was mede de reden dat de fractie haar steun voor de interventie in Afghanistan later introk. In de tijd dat de fractie die interventie steunde had zij echter het idee dat het geweld dat daar gebruikt werd proportioneel was. Bij de interventie in Irak in 2003 tenslotte vond de fractie het geweld eenduidig disproportioneel. Er werd geweld ingezet in een mate die niet zozeer noopte tot het opgeven van vermeende massavernietigingswapens en het afzweren van contacten met terroristen door Saddam Hoessein, als wel tot het omverwerpen van zijn regime. • burgers ontzien Ten slotte het criterium dat burgers dienen te worden ontzien. In alle interventies, behalve in het geval van Noord-Irak om de Koerden te beschermen, werden veel meer burgerslachtoffers gemaakt dan
99
acceptabel werd geacht. Bij aanvang van de interventies in Kosovo en Afghanistan had de Tweede Kamerfractie er vertrouwen in dat de technologie inmiddels zo geavanceerd was dat bombardementen met voldoende precisie om geen burgerslachtoffers te maken uitgevoerd konden worden. Dit bleek minder het geval dan gehoopt. Veel van de meningsverschillen tussen verschillende groepen in GroenLinks concentreerden zich op dit punt. Waar sommigen in de gevallen waarin GroenLinks een interventie steunde een breekpunt maakten van het aantal gevallen burgerslachtoffers, vonden anderen dat dit aantal, alhoewel te groot, nog niet kon leiden tot het intrekken van steun. In de gevallen waarin GroenLinks de interventie niet steunde werd tijdens het conflict het aantal burgerslachtoffers veelvuldig genoemd als onderbouwing van dit standpunt. Als criteria van Rechtvaardige Oorlog, zoals hierboven geïnterpreteerd, worden toegepast op de interventies sinds 1989 waar debat over geweest is binnen de partij, kan er veel meer lijn in de standpuntinname ontdekt worden dan als het verkiezingsprogramma als norm genomen wordt. Dan blijkt dat de interventies die GroenLinks heeft gesteund aan zes of zeven criteria voldoen (zie tabel). Over de roodgekleurde vinkjes was de meeste twijfel en/of de meeste discussie.
Doel Intentie Autoriteit Laatste redmiddel Kans op succes Proportionaliteit Burgers ontzien Aantal criteria
GL tegen Irak 1991
3
GL voor Noord-Irak 1991 7
GL voor Bosnië ’93-‘95 7
GL voor Kosovo 1999 6
GL voor GL tegen Afghanistan Irak 2001 2003 7 1
Criteria van Rechtvaardige Oorlog toegepast op gevallen van gewapende interventie (Marije Cornelissen, 2005)
Je zou kunnen zeggen dat in een concreet geval de criteria van Rechtvaardige Oorlog impliciet worden gebruikt voor de bepaling van het standpunt. Dat blijkt ook uit de woordkeuze van de Tweede Kamerfractie. In de persberichten ten tijde van de interventies in Kosovo en Afghanistan worden bijvoorbeeld woorden als ‘proportioneel’ en ‘juiste intentie’ gebruikt, en wordt veelvuldig gewezen op het feit dat het ingrijpen als een laatste redmiddel gezien wordt. Wellicht moet GroenLinks in het verkiezingsprogramma de ideale manier waarop de partij het mondiale veiligheidssysteem georganiseerd zou zien, en de criteria waaraan een interventie moet voldoen van elkaar lostrekken. De criteria van Rechtvaardige Oorlog zouden dan opgenomen kunnen worden als kader waarbinnen de discussie in de partij over een concreet geval van gewapende interventie plaatsvindt. Uiteraard is er dan nog altijd veel ruimte voor meningsverschil en debat, maar het wordt wellicht duidelijker in hoeverre men het wel eens is en op welke punten niet. In het kader van het VN-project zal GroenLinks het komende jaar gaan kijken naar zijn criteria voor gewapende interventie. Mijn advies is om het wensbeeld van hoe veiligheid georganiseerd zou moeten zijn los te trekken van de criteria die we hanteren om een concreet geval te beoordelen. De hervorming van de VN en het stimuleren van conflictpreventie zijn van groot belang, maar interventie in een concreet geval moeten we ook kunnen toetsen zolang de VN niet de rol speelt die wij wensen.
100
Bijlage D: Standpunt over vrede en veiligheid in GroenLinks verkiezingsprogramma’s Beginselprogramma GroenLinks, 1991 Overal in de wereld zijn interne en externe spanningen aanwezig die zich (kunnen) ontladen in gewelddadige conflicten. Groen Links zet zich in voor een geweldloze vredespolitiek. Aangewezen middelen zijn: - het bevorderen van de erkenning en van de naleving van de elementaire mensenrechten; - het ontwikkelen van een conflictverzoenende vredespolitiek; - het versterken van internationale organen die op een geweldloze wijze zich met vredeszaken bezighouden. Groen Links vindt het aan banden leggen van de Internationale wapenhandel een eerste vereiste. GroenLinks Verkiezingsprogramma 1994-1998 Draagvlak VN 1. De VN worden in staat gesteld een centrale rol te spelen bij het voorkomen en oplossen van conflicten tussen en binnen staten. Daartoe wordt het draagvlak van deze organisatie versterkt… Militaire interventie 2. Doel van alle vormen van interventie is steeds het beperken of beëindigen van de schending van elementaire mensenrechten en het op gang brengen van een proces dat leidt tot de oplossing van een conflict. Om een militaire escalatie te voorkomen, beschikken de VN over een vredesmacht. Collectief veiligheidsstelsel 1. De NAVO en de WEU worden zo snel mogelijk opgeheven. In plaats daarvan komt er een panEuropees collectief veiligheidssysteem van alle Europese landen. Dit nieuwe stelsel beschikt over de mogelijkheden tot preventie, beheersing en oplossing van conflicten tussen en binnen staten. Allerlei vormen van vreedzame regeling van geschillen worden geïnstitutionaliseerd door een bindend verdrag. Tevens worden regelingen getroffen voor het geval van agressie of het mislukken van vreedzame conflictoplossing. In dit systeem is het veiligheidsbeleid onderworpen aan democratische controle. De beste weg om dit veiligheidssysteem te bereiken, is de uitbouw van de CVSE tot een regionale veiligheidsorganisatie zoals genoemd in artikel 52 van het VNHandvest. GroenLinks Verkiezingsprogramma 1998 - 2002 1. het vredes- en veiligheidsbeleid wordt veel meer dan nu gericht op het voorkomen en beheersen van conflicten. 2. De belangrijkste pijlers van vredes- en veiligheidsbeleid zijn: - actieve vredesdiplomatie; - doelgerichte ontwikkelingssamenwerking; - afbouwen van wapenexport en volledige openbaarheid van afgesloten orders en toegekende exportvergunningen, zolang de wapenexport nog voortduurt; - actieve bevordering van internationale controle op alle wapenfabricage en wapenhandel; - actieve mensenrechtenpolitiek. 3. er worden snel inzetbare diplomatieke eenheden gevormd, die in geval van dreigende escalatie van conflicten kunnen worden ingezet. 6. De Nederlandse krijgsmacht moet worden omgevormd en omgeschoold tot een vredesmacht die uitsluitend deelneemt aan internationale vredesoperaties en op kan treden als er sprake is van dreigende genocide of om humanitaire hulpverlening mogelijk te maken. De aparte krijgsmachtonderdelen worden opgeheven. Er komen geen nieuwe oefenterreinen en de bestaande kunnen grotendeels worden omgezet in natuurgebieden. 7. Nederland neemt alleen deel aan internationale vredesoperaties als er sprake is van een helder en uitvoerbaar mandaat en van legitimering door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. 8. GroenLinks steunt de totstandkoming van een staande VN-vredesmacht, bestaande uit door lidstaten beschikbaar gestelde eenheden, onder de verantwoordelijkheid van de secretarisgeneraal. Het besluit over de daadwerkelijke inzet van een Nederlandse eenheid berust bij het Nederlandse parlement.
101
9. Nederland zet zich in voor de totstandkoming van een Europees veiligheidssysteem, gericht op de bescherming van de internationale rechtsorde en op vreedzame, stabiele en wederkerige onderlinge betrekkingen. Dit veiligheidssysteem is geworteld in politieke, economische en ecologische samenwerking. Bescherming van burgers, niet de militaire afschrikking is het doel. In uiterste gevallen moet een dergelijk veiligheidssysteem ook over militaire middelen kunnen beschikken. 11. In een pan-Europees collectief veiligheidsstelsel, zoals dat GroenLinks voor ogen staat, is geen plaats voor blokorganisaties zoals de NAVO en de WEU. Zij vormen een belemmering voor de totstandkoming van zo’n veiligheidsstelsel en dienen zo snel mogelijk te worden opgeheven. Integratie van de WEU in de Europese Unie en uitbreiding van de NAVO trekken nieuwe grenzen in Europa en versterken het blokdenken en dienen dan ook te worden afgewezen. GroenLinks Verkiezingsprogramma 2002 - 2006 a. Het Nederlandse leger wordt omgevormd tot een vredesmacht; b. Nederland zet zich in voor strikte naleving en aanscherping van de EU-gedragscode voor wapenhandel; c. Conflictpreventie wordt de kerntaak van het buitenlands beleid. De EU toetst haar handels- en associatieakkoorden aan doelstellingen van conflictpreventie; d. De OVSE wordt versterkt, zodat zij haar taken op het gebied van conflictpreventie en opbouw van democratische structuren beter kan vervullen; e. De NAVO wordt op termijn vervangen door een regionale vredesmacht van de VN; f. De controle op de doorvoer van wapens op Schiphol en in Rotterdam wordt versterkt; g. Er mag alleen militair ingegrepen worden met een VN-mandaat, behalve als, bij hoge uitzondering, sprake is van (dreigende) genocide of zeer ernstige schendingen van mensenrechten. Het Internationaal Gerechtshof moet dit achteraf toetsen; h. Bij militair ingrijpen staat bescherming van de civiele bevolking altijd centraal; i. GroenLinks steunt een Europese snelle reactiemacht als serieus werk wordt gemaakt van conflictpreventie, democratische controle, beperking van defensie-uitgaven en regulering van wapenindustrie en wapenhandel; j. Nederland streeft in internationaal verband naar een verbod op nucleaire, chemische en bacteriologische wapens en verzet zich tegen de bouw van alle antiraketsystemen, zoals het ruimteschild dat de VS wil ontwikkelen
102