Gebruikerservaringen voorbeeldprojecten Duurzaam & Energiezuinig bouwen Utiliteitsbouw
In opdracht van: Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting Kruisplein 25 R 3014 DB Rotterdam Telefoon 010-2825050 http://www.sev.nl Contactpersoon: Claudia Bouwens Novem Sittard Swentiboldstraat 21 6137 AE Sittard Telefoon: 046-4202202 http://www.novem.nl Contactpersoon: Jo Meyer
Vervaardigd door: RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020-5221111 telefax 020-6276840 http://www.rigo.nl Auteurs:
Rapportnummer:
Hans van der Reijden Maaike Alles Kees Leidelmeijer m.m.v. Gooitske Marsman 79120 /U Juli 2002
Inhoudsopgave 0 SAMENVATTING
1
INLEIDING
5
1
1.1 AANLEIDING ONDERZOEK
5
1.2 OPZET ONDERZOEK
6
1.3 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
8
1.4 OPZET RAPPORTAGE
8
2
EERDERE ONDERZOEKEN
11
2.1 CONCLUSIES
3
13
GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
15
3.1 BEKENDHEID, HOUDING EN GEDRAG
15
3.2 ALGEMENE BEOORDELING
18
3.3 CONCLUSIES
20
4 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
23
4.1 VENTILATIESYSTEEM
24
4.2 WATERBESPARING
26
4.3 TOETREDING DAG- EN ZONLICHT
29
4.4 VERLICHTING
30
4.5 ZONWERING
31
4.6 PRINTERS EN KOPIEERAPPARATEN
33
4.7 MATERIALEN BINNEN (INTERIEUR)
34
4.8 MATERIALEN BUITEN
36
4.9 VERWARMINGSSYSTEEM
37
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
4.10 GELUIDSISOLATIE
39
4.11 FIETSENSTALLING
42
4.12 CONCLUSIES
43
5
BINNENMILIEU
45
5.1 DE BEOORDELING VAN HET BINNENKLIMAAT DOOR GEBRUIKERS
46
5.2 ONDERZOEK NAAR DE OORZAKEN VAN KLACHTEN
49
5.3 RESULTATEN ONDERZOEK
51
5.4 CONCLUSIES
54
6 CONCLUSIES
57
6.1 INLEIDING
57
6.2 DE GEBRUIKERS
57
6.3 WAARDERING VAN DUBO-MAATREGELEN
58
6.4 BINNENMILIEU
59
6.5 AANDACHTSPUNT NAAR MAATREGEL
60
7
AANBEVELINGEN
65
7.1 VERBETEREN EN ONTWIKKELEN VAN DE TECHNIEK
65
7.2 EENVOUDIGE CONCEPTEN
66
7.3 HET BOUWPROCES
66
7.4 MARKT EN OVERHEID
67
BIJLAGE I LEDEN ADVIESCOMMISSIE
69
BIJLAGE II RESPONSE GEBRUIKERSONDERZOEK
71
BIJLAGE III LITERATUUR
73
BIJLAGE IV GEÏNTERVIEWDE PERSONEN
75
BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
77
BIJLAGE VI CONCLUSIES BINNENMILIEUMETINGEN
85
BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
89
SAMENVATTING
0 Samenvatting Inleiding SEV en Novem zijn in 1996 het programma Voorbeeldprojecten Duurzaam en Energiezuinig Bouwen gestart. In deze voorbeeldprojecten is een groot aantal DuBo-maatregelen toegepast. Deze maatregelen beogen een bijdrage te leveren aan milieudoelen als energie- en waterbesparing, beperking van zowel afval als het gebruik van niet-duurzame materialen. Daarnaast dienen de maatregelen een bijdrage te leveren aan het comfort van de gebruikers door een optimale functionaliteit en een goed binnenmilieu. In het voorliggende onderzoek is aandacht besteed aan de wijze waarop de gebruikers in de voorbeeldprojecten de gebouwen in het algemeen en toegepaste DuBomaatregelen in het bijzonder beoordelen. Het doel van het onderzoek kan in het kort worden omschreven als: ‘Wat zijn de ervaringen van de gebruikers met DuBomaatregelen en welke aandachtspunten kunnen hieruit worden afgeleid voor toepassing van maatregelen in de toekomst?’ Hierover wordt gerapporteerd in drie deelrapportages: woningen, utiliteitsbouw en stedenbouw. Dit rapport betreft de deelrapportage 'Utiliteitsbouw'. In dit deelonderzoek zijn zeven utiliteitsbouwprojecten betrokken. In al deze projecten is een algemeen gebruikersonderzoek gehouden. In totaal heeft iets meer dan een derde van alle gebruikers (werknemers en scholieren) in deze projecten meegedaan met dit onderzoek. In zes projecten zijn aanvullende interviews gehouden met beheerders en in drie projecten zijn nadere metingen en analyses uitgevoerd met betrekking tot het binnenmilieu in de gebouwen. Naast het gebruikersonderzoek is ook naar reeds bekende literatuur gekeken, waarbij eventuele knelpunten uit het verleden op een rij gezet zijn. Het doel van deze evaluatie van gebruikerservaringen is zowel te leren van de positieve als van de negatieve ervaringen van gebruikers. De positieve ervaringen kunnen worden gebruikt als 'selling points' voor toekomstige toepassingen en uit de negatieve ervaringen kunnen aandachtspunten worden afgeleid voor verbeteringen aan ontwerp, uitvoering en installatie en onderhoud.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
1
2 SAMENVATTING
Algemene tevredenheid over het gebouw en duurzaam bouwen Over het algemeen lijken de gebruikers van de onderzochte gebouwen redelijk tevreden. Wanneer gevraagd wordt welke zaken niet of juist wel bevallen worden er vaker positieve dan negatieve aspecten genoemd. In totaal noemt 70% van de respondenten een of meerdere positieve aspecten van het gebouw terwijl 53% iets negatiefs noemt. Verreweg het merendeel heeft indien men naar een ander kantoor of schoolgebouw zou verhuizen een voorkeur voor weer een milieuvriendelijk gebouw (60%). Ongeveer 5% van de respondenten spreekt een voorkeur uit voor een ‘gewoon’ gebouw. De positieve houding over het gebouw heeft wanneer men doorvraagt vooral te maken met de algemene vormgeving en sfeer die het gebouw uitstraalt. De tevredenheid heeft dus niet alleen expliciet te maken met de toegepaste duurzame technieken. Dit geldt ook voor de zaken waar men ontevreden over is. Het gaat hier vaak om inrichting en vormgeving en het gebouw in het algemeen. Wel wordt specifiek de geringe kwaliteit van het binnenklimaat genoemd. Het belang van duurzaam bouwen in zijn algemeenheid wordt door iets meer dan de helft als (zeer) belangrijk ervaren. Al is niet iedereen op de hoogte van het duurzame karakter van het gebouw (85%), door de kennismaking ermee zegt 40% nu bewuster om te gaan met zaken als energieverbruik en waterbesparing en gebruik van openbaar vervoer en fiets. Ervaringen met DuBo-maatregelen In het gebruikersonderzoek zijn die maatregelen onderzocht waar de gebruiker in het gebruik iets van merkt (waar een gebruikerscomponent is). In het nationaal pakket duurzaam bouwen zijn ook DuBo-maatregelen opgenomen welke zich grotendeels onttrekken aan de directe waarneming van de bewoners. Zodoende zijn wel vragen gesteld over bijvoorbeeld de ervaringen met waterbesparende maatregelen maar niet over specifieke materialen zoals puingranulaat in het beton. De waardering van de DuBo-maatregelen heeft maar een geringe invloed op de algemene waardering van het gebouw. Toch speelt het DuBo-karakter een rol met betrekking tot bijvoorbeeld de waardering van water- en energiebesparing en meer algemeen de uitstraling van het gebouw. Over de Dubo-maatregelen afzonderlijk is men voor het merendeel vaker positief dan negatief. DuBo-aspecten waar meer klachten over zijn dan positieve reacties, zijn het verwarmingssysteem, het ventilatiesysteem en de locatie van de aparte print- en kopieerruimten. Ook wordt, zij het in mindere mate, het ontbreken van de eigen invloed op binnenklimaat, zonwering en verlichting genoemd. De negatieve ervaringen hebben vooral met het comfort te maken. De aspecten die men vaker positief dan negatief beoordeelt zijn met name waterbesparende maatregelen, de toetreding van dag- en zonlicht en de eigen invloed op verlichting, verwarming en ventilatie. Over het algemeen zijn het de functionaliteit en het comfort waarom de maatregelen gewaardeerd worden. Echter ook milieuaspecten spelen een rol bij de gebruiker. Dit komt onder meer tot uitdrukking bij de waardering van waterbesparende maatregelen, verlichtingregelingen (bijv. aanwezigheidsdetectie), en dag- en zonlichttoetreding. Het milieuvriendelijke aspect
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
SAMENVATTING
speelt ook in meer algemene zin een rol bij de positieve waardering van de uitstraling van het gebouw en het gebruik van duurzame materialen. Binnenmilieu Over het algemeen is het aantal klachten dat een relatie heeft met het binnenmilieu hoog in vergelijking met klachten over de overige aspecten van het gebouw. Men heeft soms last van temperatuurschommelingen, van de warmte en, alhoewel in mindere mate, ook van koude en tocht. De klachten over het binnenmilieu verschillen per gebouw. Dit geeft al aan dat de bouwfysische en installatietechnische aspecten van invloed zijn op deze ontevredenheid. Uit onderzoek naar de oorzaken van de klachten blijkt dat vooral de capaciteit van ventilatie, koeling, en soms verwarming, niet geheel afgestemd is op de karakteristieken van het gebouw. Er zijn zowel ontwerp- als inregelfouten geconstateerd. Ongewenst gebruikersgedrag is nauwelijks geconstateerd. In een aantal van deze onderzochte gebouwen wordt momenteel nog steeds gewerkt aan het oplossen van deze knelpunten. Leerervaringen Van de onderzochte DuBo-maatregelen wordt een groot deel goed gewaardeerd door de bewoners. Ook de meer algemene duurzame uitstraling van het gebouw wordt gewaardeerd. Deze positieve ervaringen kunnen worden gebruikt als 'selling points' voor toekomstige bouw. Voor een groot aantal maatregelen lijkt er geen reden te zijn om te stellen dat de onderzochte DuBo-maatregelen op zich niet goed aansluiten op de wensen van de gebruikers. Er zijn echter wel knelpunten geconstateerd. De oorzaken van de knelpunten zijn per gebouw soms verschillend maar geconcludeerd kan worden dat de belangrijkste oorzaken liggen op het installatietechnische of ontwerptechnische vak. Zoals onvoldoende koelingscapaciteit in de zomer. Dit leidt tot ontevredenheid over met name het niet goed functioneren van de toepassingen. Er zal dus gewerkt moeten blijven worden aan de technische kwaliteit van de onderzochte DuBo-maatregelen. Daarnaast zal voor een aantal maatregelen een keuze gemaakt moeten worden of maatregelen in de huidige vorm in de toekomst nog wel toegepast moeten worden. Zo is bijvoorbeeld vaste zonwering niet altijd even functioneel gebleken en is het ontbreken van eigen invloed op het binnenklimaat niet altijd wenselijk. Om de installatie- en ontwerptechnische knelpunten in de toekomst te voorkomen is aandacht voor een betere kwaliteitsmonitoring een eerste vereiste. Deze kwaliteitscontroles dienen zowel in de ontwerp- als uitvoeringsfase plaats te vinden. Daarnaast is scholing en kennisuitwisseling tussen beroepsgroepen van groot belang. Dit kan door extra aandacht te besteden aan de integraliteit van het ontwerpteam. Kennisoverdracht aan de uiteindelijke beheerder lijkt daarbij ook van groot belang. Bij het ontwerp van vooral de systemen die invloed hebben op het klimaat dient meer rekening gehouden te worden met eigenschappen van de gebruiker en de beheerder: zijn wensen, zijn gewoonten, zijn kennis en zijn mogelijkheden. Zo zouden ingewikkelde installaties voorkomen dienen te worden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
3
4 SAMENVATTING
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INLEIDING
1 Inleiding 1.1
Aanleiding onderzoek SEV en Novem hebben in opdracht van VROM in 1996 het programma Voorbeeldprojecten Duurzaam en Energiezuinig Bouwen gestart. In de voorbeeldprojecten zijn maatregelen uit de Nationale Pakketten voor woningbouw, utiliteitsbouw en stedenbouw toegepast en in een aantal gevallen is zelfs nog verder gegaan dan de maatregelen die in de Nationale Pakketten zijn beschreven. In totaal hebben 33 woningbouwprojecten en 17 utiliteitsbouwprojecten de voorbeeldstatus verkregen. In de afgelopen jaren is mede dankzij de voorbeeldprojecten veel kennis en ervaring opgedaan over de technische en financiële haalbaarheid van duurzaam bouwen. Inmiddels zijn de meeste projecten opgeleverd en in gebruik genomen. Daarmee breekt een nieuwe en interessante fase aan voor de voorbeeldprojecten. Er kan nu namelijk systematisch aandacht worden besteed aan de ervaringen van de gebruikers met de in de projecten toegepaste maatregelen. Daarvoor hebben SEV en Novem een evaluatieonderzoek ‘gebruikerservaringen’ gestart. De centrale vraagstelling van dit onderzoek kan als volgt worden omschreven:
‘Hoe worden de milieuvoorzieningen/milieumaatregelen uit de voorbeeldprojecten in de gebruiksfase beoordeeld door de gebruikers?’
Het onderzoek kent drie deelstudies - aansluitend op het onderscheid dat voor de Nationale Pakketten is gehanteerd - waarover ook afzonderlijk wordt gerapporteerd: 1
Woningbouw;
2
Utiliteitsbouw;
3
Stedenbouw.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
5
6 INLEIDING
De voorliggende rapportage betreft de evaluatie van gebruikservaringen in de utiliteitsbouwprojecten. In dit onderzoek is ingegaan op de volgende aandachtspunten: o
de bekendheid met de in de gebouwen toegepaste DuBo-technieken;
o
de waardering van duurzaam bouwen en/of DuBo-technieken in de utiliteitsgebouwen;
o
de gedragscomponent in het gebruik van duurzame gebouwen;
o
gezondheid en binnenmilieu.
Het onderzoek is door RIGO Research en Advies uitgevoerd in opdracht van de SEV en Novem. Dit onderzoek vond plaats onder begeleiding van Claudia Bouwens (SEV) en Jo Meyer (NOVEM). Voor de begeleiding van het onderzoek is tevens een adviescommissie samengesteld waarvan de leden zijn weergegeven in de bijlage I.
1.2
Opzet onderzoek In het onderzoek zijn vier op elkaar aansluitende delen te onderscheiden. Dit betreft de volgende fasen:
1.2.1
1
deskresearch: er is een literatuurstudie uitgevoerd naar de al bekende gebruikerservaringen met DuBo-maatregelen. Tevens is de deskresearch gebruikt voor de afbakening van te onderzoeken maatregelen en selectie van voorbeeldprojecten.
2
algemeen gebruikersonderzoek: in deze fase is door middel van een schriftelijke enquête nagegaan hoe het bij de gebruikers van de geselecteerde projecten is gesteld met de bekendheid met, de waardering van en de oordelen over de plus- en minpunten van toegepaste maatregelen.
3
specifiek gebruikersonderzoek: in deze fase is door interviews met beheerders van de gebouwen in meer kwalitatieve zin aandacht besteed aan de gedragscomponent bij specifieke toegepaste maatregelen.
4
binnenmilieu: bij een selectie van projecten is nader ingegaan op het binnenmilieu; hiervoor zijn de interviews met beheerders gebruikt en zijn metingen uitgevoerd.
Desk research In de eerste fase van het onderzoek heeft een korte scan van de literatuur over ervaringen van gebruikers met DuBo-maatregelen inclusief het binnenmilieu plaatsgevonden. Tevens is geanalyseerd welke van de mogelijke DuBo-maatregelen een gebruikerscomponent hebben. Onder ‘gebruikerscomponent’ wordt niet alleen gedrag verstaan (het uitzetten van een mechanisch ventilatiesysteem bijvoorbeeld), maar ook of een gebruiker een – bijvoorbeeld – esthetisch oordeel (mooi of lelijk) heeft over een maatregel. Of een maatregel een gebruikerscomponent heeft, kan dus wellicht het best omgekeerd worden geformuleerd: als een maatregel zich onttrekt aan de ervaring van de gebruikers heeft een maatregel geen gebruikerscomponent.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INLEIDING
In de eerste onderzoeksfase is tevens het evaluatiekader ontwikkeld. Daarin worden vijf aspecten van een maatregel onderscheiden die mensen positief of negatief kunnen waarderen. Deze groepen zijn functionaliteit, besparing (energie/kosten), esthetiek/vormgeving, comfort en overig. Naar aanleiding van de afbakening van maatregelen met een gebruikerscomponent heeft ook de selectie van de voorbeeldprojecten voor het gebruikersonderzoek plaatsgevonden. Daarvoor zijn de volgende aanvullende criteria gehanteerd: 1
De toegepaste maatregelen moeten een gebruikerscomponent hebben;
2
De gebruikers moeten regelmatig aanwezig zijn in de gebouwen. Gebouwen waar vooral bezoekers gebruik van maken, zoals Natuurvriendenhuis Hall en Sportcentrum Nieuwland, zijn om die reden niet benaderd.
3
Kleuters en leerlingen tot en met 12 jaar worden om pragmatische redenen buiten het onderzoek gehouden. Kinderdagverblijf Kleuterpalet en scholencomplex Rijkerswoerd vallen hierdoor af.
4
De gebruikers van een aantal utiliteitsgebouwen hebben, door de status van voorbeeldproject van hun kantoor- of onderwijsgebouw, al eerder meegewerkt aan onderzoeken. Om enquêtemoeheid te voorkomen is vooraf bij contactpersonen telefonisch geïnformeerd naar de bereidwilligheid om mee te werken. Vier bedrijven gaven om deze reden aan niet te willen meewerken.
De voorbeeldprojecten die uiteindelijk in het onderzoek zijn betrokken staan in tabel 1-1. tabel 1-1
De in het onderzoek opgenomen voorbeeldprojecten utiliteitsbouw Naam
1.2.2
Gemeente
oplevering
Eco-kantoor Rijkswaterstaat
Terneuzen
01-00
GGD Rivierenland
Tiel
05-99
Gemeentelijke Archiefdienst
Rotterdam
06-98
Van Hall instituut
Leeuwarden
02-96
Rabobank Pey/Posterholt
Echt
03-99
Bedrijfspand Vekasteel
Tilburg
05-99
Hogeschool Limburg
Heerlen
09-97
Educatorium, Universiteit
Utrecht
08-98
Algemeen gebruikersonderzoek Om de ervaringen van gebruikers van utiliteitsgebouwen te onderzoeken is een uitgebreide schriftelijke enquête verspreid onder medewerkers en studenten van de geselecteerde voorbeeldprojecten. Met deze enquête is de kennis over duurzaam bouwen, de waardering van de verschillende DuBo-maatregelen en het algemene oordeel over het kantoor- c.q. schoolgebouw in beeld gebracht. De gebruikersoordelen zijn in de analyses steeds gegroepeerd naar de eerder genoemde vijf aspecten van een maatregel, te weten functionaliteit, besparing (ener-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
7
8 INLEIDING
gie/kosten), esthetiek/vormgeving, comfort en overig. In de bijlagen treft u informatie aan over de verdeling van geënquêteerden over de voorbeeldprojecten en de respons. 1.2.3
Specifiek gebruikersonderzoek De enquêtes leveren een algemeen beeld op over de ervaringen van de gebruikers in de kantoren en scholen. In een aantal gevallen bleek een kwalitatieve verdieping gewenst om de achtergronden van meningen en waarderingen te kunnen begrijpen. Om die reden zijn interviews gehouden met de beheerders van in totaal 6 gebouwen.
1.2.4
Binnenmilieu In de enquête zijn gebruikers gevraagd naar oordelen over het binnenmilieu. Deze oordelen geven meestal niet direct aan waar de oorzaak ligt van eventuele klachten. In de utiliteitsbouw is het signaleren van en het oplossen van problemen aangaande het binnenmilieu meestal een officiële taak van de beheerder. Vanuit bijvoorbeeld de ARBO-regelgeving is de beheerder hiervoor verantwoordelijk. Hierom is ervoor gekozen de oorzaken van eventuele klachten ten eerste te achterhalen bij de beheerders van de onderzochte utiliteitsbouwcomplexen door hen te bevragen over de aard van de klacht en de wijze waarop zij omgaan met aspecten als verwarming, ventilatie en welke technische problemen zij gesignaleerd hebben in de afgelopen jaren. Aanvullend zijn bij een drietal complexen, waar extra informatie over oorzaken relevant was, metingen verricht.
1.3
Beperkingen van het onderzoek Dit onderzoek is zoals in de inleiding is aangegeven een gebruikersonderzoek. De ervaringen van de gebruikers met het gebouw en de specifieke DuBo-technieken die daar zijn toegepast staan daarbij centraal. Het gaat hier alleen om die maatregelen welke een gebruikerselement hebben. De maatregelen die dus directe invloed hebben op de gebruiker. Dit zijn zeker niet alle DuBo-maatregelen. Een technische evaluatie is dit dus niet, al komen er voornamelijk wanneer het gaat om de knelpunten soms technische aspecten naar voren. Ook wanneer het gaat om het binnenmilieu staan de ervaringen van de gebruiker centraal. Al zijn er ook metingen verricht om eventuele oorzaken van klachten ten aanzien van het binnenmilieu te achterhalen, een representatieve technische evaluatie van de binnenmilieukwaliteit is niet het doel van dit onderzoek.
1.4
Opzet rapportage In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste resultaten uit de literatuurstudie kort weergegeven. Tevens wordt het kader geschetst aan de hand waarvan de evaluatie heeft plaatsgevonden. Hoofdstuk 3 bevat de algemene resultaten van de enquête. In hoofdstuk 4 wordt per maatregel ingegaan op de ervaringen van de gebruikers. Daarvoor wordt geput uit zowel het algemene gebruikersonderzoek als uit de interviews met de beheerders. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het binnenmilieu.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INLEIDING
Allereerst wordt op basis van de enquêtes een indruk gegeven van het oordeel van de gebruikers over het binnenmilieu in de projecten. Vervolgens worden de belangrijkste bevindingen uit de metingen en interviews met de beheerders gerapporteerd. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de belangrijkste conclusies vermeld. De nadruk in dit onderzoek ligt op de waardering van de DuBo-maatregelen, het betreft geen evaluatie van afzonderlijke projecten. De twee groepen gebruikers (personeel en studenten) verschillen in betrokkenheid met en gebruiksintensiteit van de gebouwen en kunnen daardoor niet altijd als één doelgroep worden beschouwd. Waar zinvol is hiertussen in de rapportage een onderscheid gemaakt.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
9
10 INLEIDING
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
EERDERE ONDERZOEKEN
2 Eerdere onderzoeken Uit eerdere evaluatieonderzoeken onder gebruikers van de voorbeeldprojecten utiliteitsbouw zijn reeds de nodige voor- en nadelen van DuBo-maatregelen naar voren gekomen. In tabel 2-1 en tabel 2-2 zijn deze resultaten opgenomen.1 Bij de interpretatie dient er rekening mee gehouden te worden dat sommige opmerkingen slechts exemplarische voorbeelden betreffen. De resultaten dienen dan ook als aandachtspunten en niet als algehele beoordeling van de DuBo-technieken geïnterpreteerd te worden. Bij de geëvalueerde DuBo-maatregelen komt naar voren dat sommige ervaringen betrekking hebben op een conflict met het vereiste gedrag dat deze techniek met zich meebrengt (tabel 2-1). Verreweg het merendeel van de gebruikerservaringen die uit de literatuur naar voren komen heeft zowel negatieve als positieve invloed op de waardering van de gebruikers. Het gaat daarbij om de ervaringen met materialen en installaties (zie tabel 2-2). tabel 2-1
Eerdere onderzoeksresultaten met betrekking tot vereist gedrag
Techniek
vereist gedrag
conflicterend met: gedrag/effect
Project/bron
Keukenkastjes niet van spaanplaat
kiezen voor milieuvriendelijke materia-
kennis
Gezien de weinige informatie toch gekozen voor spaanplaat
U55 Leiden Kinderopvang Peu-
keukenkastjes ipv multiplex
terpalet
daglichtregeling uitschakelen
U27 Rotterdam
mbv afstandsbediening waardoor ook verlichting uitgeschakeld wordt (niet praktisch
Archiefdienst
len Verlichting reageert op
t.b.v. functionaliteit:
daglicht
verlichting laten regelen door daglichtregeling
wensen
omdat er maar 1 afstandsbediening is) voetnoot 1
We hanteren hierbij een onderscheid in vereist gedrag van maatregelen en algemene effecten van maatregelen op gebruikers, conform het evaluatiekader dat voor deze studie is gehanteerd. Dit evaluatiekader wordt uitgebreid beschreven in de deelrapportage 'Woningen'.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
11
12 EERDERE ONDERZOEKEN
tabel 2-2
Eerdere onderzoeksresultaten met betrekking tot de invloed van DuBomaatregelen op de gebruiker
Techniek
eigenschap techniek
kenmerk gebruiker
Effect
project/bron
Warmtewand
Functionaliteit
wensen
positieve waardering
U3 Hall Natuurvriendenhuis
Marmoleum vloer
marmoleum liet los van anhydrietvloer
wensen
marmoleum is gedeeltelijk vervangen (niet duidelijk waardoor)
U44 Amersfoort Sportcentrum Nieuwland
Houten sportvloer
watergedragen lak liet los van houten sportvloer
wensen
sportvloer opnieuw geschuurd en voorzien van twee componenten wa-
U44 Amersfoort Sportcentrum Nieuwland
tergedragen lak Verlichting reageert op daglicht
Verlichting met verklikker
Verlichting
verlichting in kleinere kantoorruimten gaat
gewoonten, wensen daglichtregeling uitschakelen mbv afstandsbedie-
centraal aan/uit en voorzien van daglicht-
ning waardoor ook verlichting uitgeschakeld
regeling
wordt (niet praktisch omdat er maar 1 afstandsbediening is)
verlichting stond regelmatig aan in studiezaal terwijl
wensen
medewerkers kijken of er nog meer energie bespaard kan worden: door
voldoende daglicht binnenkwam via het daklicht. De verklikker
verklikker wordt verlichting nu eerder uitgezet als de daglichttoetreding dat
geeft nu aan of de verlichting aan staat.
toelaat
verlichting in nood-
wensen
negatieve waardering
trappenhuizen alleen centraal aan/uit te zetten; brandt over-
U27 Rotterdam Archiefdienst
U27 Rotterdam Archiefdienst
U5 Zeist Triodosbank
dag terwijl voldoende daglicht aanwezig is Rockpanel panelen aan
-
-
buitenzijde
vandalisme; evt. kiezen
U19 Arnhem
voor meer vandaalbestendige en wellicht minder duurzame materi-
School Rijkerswoerd
alen Zonneboiler
te ingewikkeld om door vrijwilligers
kennis: niet voldoende
negatieve waardering
U3 Hall Natuurvriendenhuis
gebruikt te kunnen worden
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
EERDERE ONDERZOEKEN
Techniek
eigenschap techniek
kenmerk gebruiker
Effect
project/bron
Verwarmingsinstallatie (warmtepompen/ warmtewisselaars)
binnentemperatuur in kleine bijeenkomstzaal loopt te
wensen
negatieve waardering
U27 Rotterdam Archiefdienst
wensen
negatieve waardering; besloten is eerst nog te
U40 Echt Bank/biblio/
wachten voordat maatregelen worden genomen
woningen
negatieve waardering
U27 Rotterdam
snel op als er grote groepen aanwezig zijn Verwarmingsinstallatie (warmtepomp) in
kantoordeel wordt iets te warm
samenhang met ontwerp kantoor Toiletten met regenwa- alg-vorming in reserterspoeling
wensen
voirs toiletten waardoor toiletten blijven doorstromen en
Archiefdienst
doortrekken minder makkelijk gaat Regenwaterinstallatie
Hemelwaterafvoer (PE)
te ingewikkeld om
kennis: niet vol-
door vrijwilligers gebruikt te kunnen worden
doende
-
-
negatieve waardering
U3 Hall Natuurvriendenhuis
vandalisme; evt. kiezen voor meer vandaalbestendige en wellicht
U19 Arnhem School Rijkerswoerd
minder duurzame materialen
2.1
Conclusies In de literatuur komen verschillende typen ervaringen van de gebruikers naar voren. Het gaat hierbij veelal om exemplarische voorbeelden. Het merendeel van deze ervaringen heeft betrekking op het soms niet geheel waarderen van de betreffende maatregelen omdat er (bijkomende) effecten zijn op het comfort en de functionaliteit. Bij comfort gaat het bijvoorbeeld om te ingewikkelde bediening, warmteoverlast, of geluidsoverlast. Bij de functionaliteit gaat het vooral om de kwaliteit van materialen. Het lijkt er op dat een aantal van de gevonden negatieve gebruikerservaringen eenvoudig opgelost kan worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het beter inregelen van verlichtingsystemen of het beter informeren van de gebruikers. Toch lijken wanneer het gaat om de functionaliteit van de maatregelen (materialen, verwarmingssysteem) er ook knelpunten gesignaleerd te worden die zeker aandacht verdienen voor de toekomst. Al zijn het mogelijk incidenten, problemen met vooral verlichting en de complexiteit van installaties, zijn in een aantal gebouwen reeds geconstateerd.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
13
14
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
3 Gebruikers van duurzaam gebouwde utiliteitsbouw In dit hoofdstuk staan de algemene oordelen van de gebruikers van de kantoor- en schoolgebouwen centraal. Er wordt een algemeen beeld geschetst van de bekendheid met en de waardering van duurzaam bouwen.
3.1
Bekendheid, houding en gedrag
3.1.1
Bekendheid met DuBo Voordat men in de huidige kantoren of scholen is komen werken/studeren, was meer dan de helft (54%) van de gebruikers op de hoogte van het bestaan van DuBokantoren of scholen. Dit aandeel ligt bij de kantoren (60%) hoger dan bij de scholen (37%). Nu men in het gebouw werkt of studeert (ten tijde van de enquête) geeft 85% van de gebruikers aan op de hoogte te zijn van de toepassing van milieuvriendelijke technieken in het gebouw. Dit betekent dat nog altijd 15% van de mensen niet op de hoogte zegt te zijn. Het aandeel mensen dat niet op de hoogte is van de toepassing van DuBo-technieken is in de twee onderzochte scholen hoger (33%) dan in de kantoren (7%). Terwijl bij bijvoorbeeld de Hogeschool Limburg 85% van de gebruikers op de hoogte is van het duurzame karakter, is dit onder de gebruikers van het Educatorium in Utrecht slechts 5%. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is de mate waarin de studenten over de nieuwbouwprojecten zijn geïnformeerd. Van de Hogeschool is bekend dat zij het als haar taak ziet om de studenten tijdens hun studie kennis te laten maken met de praktijk van duurzaam bouwen. Studenten hadden bijvoorbeeld de mogelijkheid om aan de voorbereidingen mee te werken. Het Educatorium heeft daarentegen nauwelijks zichtbare DuBo-maatregelen/technieken.
3.1.2
Het 'nut' van DuBo in de gebouwen De meningen over de bijdrage die de gebouwen leveren aan het oplossen van de milieuproblematiek lopen uiteen (zie figuur 3.1). Een kleine meerderheid denkt dat zij een belangrijke tot redelijke bijdrage leveren (54%). Ongeveer drie procent geeft
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
15
16 GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
aan dat er geen sprake is van een milieubijdrage. Het belang van duurzame utiliteitsbouw voor het milieu wordt in het algemeen groter geacht dan wat de bewoners van duurzaam gebouwde woningen aangeven in een soortgelijk onderzoek2. Bij de bewoners vond 10% dat er geen sprake was van een milieubijdrage. figuur 3-1
De bijdrage die de complexen 3 volgens de medewerkers leveren aan de oplossing van de milieuproblematiek 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Rijksw aterst.
Van Hall
GGD
Een belangrijke bijdrage
3.1.3
Archief
Rabobank
Een redelijke bijdrage
Hogeschool Educatorium
Een kleine bijdrage
Totaal
Geen bijdrage
Opnieuw DuBo ? De respondenten hebben aangegeven of zij bij een eventueel volgend gebouw een voorkeur uitspreken voor een milieuvriendelijk of een ‘gewoon’ gebouw. 67% heeft voorkeur voor een milieuvriendelijk kantoorgebouw, 29% heeft geen voorkeur en 4% geeft de voorkeur aan een gewoon gebouw. In figuur 3-3 is te zien dat respondenten die een voorkeur hebben voor een milieuvriendelijk gebouw positiever zijn over de bijdrage die het kantoorgebouw levert aan de milieuproblematiek dan respondenten die voor een ‘gewoon’ kantoor kiezen of geen voorkeur hebben.
voetnoot 2
Gebruikerservaringen Duurzaam en Energiezuinig bouwen, Woningbouw, RIGO i.o.v. SEV en NOVEM, maart 2002.
3
Gezien de lage respons in het kantoorgebouw Vekasteel, wordt deze niet apart weergegeven bij overzichten per kantoor.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
figuur 3-2
De voorkeur bij een volgend gebouw
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Rijksw .
van Hall
GGD
Archiefd.
een milieuvriendelijk kantoorgebouw
figuur 3-3
Rabobank
Hogeschool Educatorium
een gewoon gebouw
Totaal
geen voorkeur
De bijdrage die het gebouw volgens de medewerkers levert aan de oplossing van de milieuproblematiek in relatie tot de medewerkers die hun voorkeur voor een milieuvriendelijk of een ‘gewoon’ gebouw aangeven.
100% 90% 80% 70% Geen
60%
Klein
50%
Redelijk
40%
Belangrijk
30% 20% 10% 0% Een milieuvriendelijk kantoorgebouw
3.1.4
Geen voorkeur
Een 'gew oon' kantoorgebouw
Aanpassing gedrag De gebruikers van de kantoren en scholen hebben in de regel niet zelf gekozen voor een duurzaam gebouwd gebouw. Men wordt doordat men hier werkt of studeert in meerdere of mindere mate wel geconfronteerd met DuBo-maatregelen. Een aantal van die maatregelen heeft invloed op het gedrag. Aan de gebruikers is gevraagd of er zaken zijn waar men in dit nieuwe gebouw bewuster mee omgaat dan in het vorige gebouw waar men studeerde of werkte.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
17
18 GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
figuur 3-4 Zaken waarmee men nu bewuster omgaat ten opzichte van vorig gebouw
Ja, temperatuur reg. 8%
Ja, energieverbruik 10%
Nee 58%
Ja 42%
Ja, w aterbesparing 5%
Ja, vaker fiets 11%
Ja, vaker ov 6% Ja, anders 6%
Ruim 40% van de gebruikers geeft aan in het huidige milieuvriendelijke gebouw bewuster met bepaalde zaken om te gaan (figuur 3-4). Door ongeveer de helft van deze groep wordt het omgaan met het energiegebruik, temperatuurregeling en waterverbruik genoemd. Ook wordt het gebruik van de fiets en openbaar vervoer relatief vaak genoemd. Dit hoeft niet alleen samen te hangen met voorzieningen in en rond de gebouwen. De bereikbaarheid door middel van fiets en openbaar vervoer is mede afhankelijk van externe factoren zoals de afstand tot de woonlocatie en de ligging van vorige school of kantoor. Een groep van 6% van de respondenten noemt ook nog overige aspecten waar men nu bewuster mee omgaat zoals ‘Scheiden van afval’, ‘Dubbelzijdig kopiëren’, ‘In lege ruimten licht uit’, ‘Energie en milieu in het algemeen’, ‘Flexibeler met de ruimte’, ‘Veiligheid’ en ‘Deuren goed sluiten’. De confrontatie met duurzame maatregelen in het gebouw heeft dus een aanpassing in het gedrag als gevolg.
3.2
Algemene beoordeling Uit de voorkeur voor een nieuw DuBo gebouw (paragraaf 3.1.2) is al enigszins een algemeen oordeel af te leiden over het huidige gebouw. Om een eerste indruk te krijgen over het oordeel van de gebruikers en de plaats die DuBo-maatregelen daarbij spelen, is een open vraag gesteld over wat er uitspringt in zowel positieve als negatieve zin.
3.2.1
Kantoorgebouwen Van de respondenten heeft 81% iets beschreven wat er met betrekking tot het gebouw in positieve zin uitspringt tegenover 57% van de respondenten die (ook) een negatief aspect beschreven. Wat springt er in positieve zin uit? Van alle respondenten noemt 8% spontaan het milieuvriendelijke karakter van het gebouw. De meeste respondenten noemden het milieu in algemene zin, een aantal respondenten specifiek de energiebesparing en het grijswatersysteem. Opvallend is dat bij de Archiefdienst ruim 27% het milieuaspect noemt en dat niemand dit
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
noemt bij zowel de Rabobank als Vekasteel. Terwijl juist de medewerkers van de Rabobank het meest positief zijn over de bijdrage die het kantoorgebouw levert aan de milieuproblematiek. Aspecten die samenhangen met het milieuvriendelijke karakter, zoals de gebruikte materialen, de hoeveelheid groen en de klimaatbeheersing worden ook genoemd maar slechts door een gering aantal respondenten (respectievelijk 5%, 1% en 1%). Ondanks overlast van de fontein in de GGD–tuin, is de tuin voor een deel van de medewerkers een toegevoegde waarde (23%). Bij Van Hall wordt het inlands hout, dat op grote schaal binnen het gebouw is toegepast, door 10% van de respondenten positief gewaardeerd. Voor de meeste respondenten hangen veel positieve aspecten samen met de vormgeving en de sfeer in het gebouw. Zo noemt men de architectuur en de robuustheid van bepaalde gebouwen (29%). Opvallend is dat bij de Archiefdienst aspecten met betrekking tot de vormgeving helemaal niet worden genoemd. De Archiefdienst is met beperkte middelen verbouwd. Het heeft dan ook een normaal afwerkingniveau zonder bijzondere vormgevingselementen. Dit zou de reden kunnen zijn dat door gebruikers vormgeving nauwelijks wordt genoemd. Veel respondenten waarderen het gebouw om de ruime hoeveelheid licht die het gebouw een open karakter geeft (21%). Verder waardeert men de uitstraling van het gebouw (12%), vindt men dat er een prettige sfeer heerst (6%) en is men tevreden met de kleurstelling (6%). Van alle respondenten heeft ruim de helft (57%) een van bovenstaande ‘uiterlijke sfeeraspecten’ genoemd. Tot slot zijn er aspecten die samenhangen met de functionaliteit. 12% van de respondenten noemt het gebouw ruim en 3% van de respondenten noemt het gebouw praktisch. Wat springt er in negatieve zin uit? De optelsom van de negatieve aspecten die men spontaan noemt laat duidelijk zien wat er in negatieve zin uitspringt; namelijk het binnenmilieu. 24% van alle respondenten is ontevreden over het binnenmilieu, waarbij de meeste klachten betrekking hebben op de temperatuur. Bij Rijkswaterstaat ligt het percentage dat het binnenmilieu noemt met 41% relatief hoog. Bij de GGD wordt door een aantal respondenten de benauwdheid van de spreekkamers ter sprake gebracht. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt in paragraaf 5.2 in meer detail beschreven. Verder worden er veel aspecten genoemd die niet direct gerelateerd zijn aan de DuBo-maatregelen. Dit zijn: ruimtegebrek (3%), geluidsoverlast (3%), de omgeving zoals onverzorgde tuin (4%), de afstand tot het gebouw (6%) en tot slot noemt 4% van de respondenten de lelijke vormgeving van het gebouw. 3.2.2
Schoolgebouwen Ook de respondenten van de schoolgebouwen hebben aangegeven wat er met betrekking tot het gebouw in positieve en negatieve zin uitspringt. In totaal heeft 47% een of meerdere positieve aspecten beschreven. Ongeveer evenveel respondenten (46%) hebben aangegeven wat er in negatieve zin uitspringt.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
19
20 GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
Wat springt er uit in positieve zin? Van alle respondenten noemt 9% spontaan het milieuvriendelijke karakter van de gebouwen als positief aspect. Milieuaspecten zijn verder niet door de respondenten uitgesplitst, opvallend is enkel dat de respondenten van de Hogeschool de term ‘duurzaam’ hanteren. Voor de meeste gebruikers hangen de positieve aspecten samen met de vormgeving en sfeer van het gebouw. Ruim een kwart van de respondenten (27%) noemt ofwel de architectuur, of de moderne bouw en de ruime opzet van het gebouw. Bij het Educatorium ligt het accent op de vormgeving. Bij de Hogeschool wordt specifiek de uitstraling van het gebouw genoemd (11%). Ook geven deze respondenten aan dat het voorzieningenniveau - door anderen het faciliteitenaanbod genoemd toegevoegde waarde levert. Wat springt er in negatieve zin uit? Ook bij de schoolgebouwen worden er klachten geuit die verband houden met het binnenmilieu (8%) alsook het gebrek aan parkeerplaatsen. De overige negatieve aspecten hebben op een aantal uitzonderingen na geen direct verband met het milieuvriendelijke karakter van het gebouw. Gezien de zeer beperkte bekendheid met de getroffen maatregelen bij het Educatorium is het niet opmerkelijk dat de milieuaspecten alle voor rekening van de Hogeschool komen. Veelal heeft de negatieve beoordeling – net zoals bij de positieve beoordeling betrekking op de vormgeving en sfeer in het gebouw. Over de omvang en indeling van het gebouw lopen de meningen bij de Hogeschool nogal uiteen. Enerzijds wordt de ruime opzet gewaardeerd, anderzijds wordt het volgens een deel van de respondenten hierdoor te kolossaal. De mogelijkheid om in kleinere groepen te werken ontbreekt in dit gebouw. Hiermee samenhangend wordt de sfeer genoemd. Het oordeel dat het gebouw sfeerloos is wordt vooral door respondenten van het Educatorium genoemd. Bij het Educatorium komt verder een aantal onpraktische zaken aan de orde zoals bijvoorbeeld de grote hoeveelheid trappen, door een aantal als te steil omschreven.
3.3
Conclusies Bekendheid met duurzaam bouwen Ruim de helft van de huidige gebruikers van de kantoor- en schoolgebouwen geeft aan voordat men hier kwam werken of studeren op de hoogte geweest te zijn van het bestaan van ‘milieuvriendelijke’ gebouwen. Nu men er eenmaal werkt of studeert weet het merendeel het milieuvriendelijke karakter van het gebouw te noemen. Toch is er nog zo’n 15% van de gebruikers die zich hier niet van bewust is. Voor het halen van de doelstelling van duurzaam bouwen hoeft dit geen enkel probleem te zijn, mits de kennis van zaken bij de gebruiker geen vereiste is bij het op de juiste manier omgaan met de toegepaste DuBo-maatregelen. Dit is bij veel van de maatregelen ook niet het geval. Het is met name de beheerder van het gebouw die bijvoorbeeld de installaties bedient. Er zijn toch enkele maatregelen waar
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
de kennis van de gebruiker van belang is. Dit zijn het gebruik van waterbesparende maatregelen en in sommige gevallen het ventilatiesysteem wanneer men daar zelf invloed op kan uitoefenen. Ongeveer 40% van de huidige gebruikers zegt, nu men in een DuBo gebouw werkt of studeert, bewuster om te gaan met zaken als energieverbruik en waterbesparing en gebruik van openbaar vervoer en fiets. De confrontatie met duurzame maatregelen in het gebouw heeft dus een aanpassing in het gedrag als gevolg. Algemene tevredenheid over het gebouw Het is niet eenvoudig om na te gaan of men in deze gebouwen nu meer of minder tevreden is dan in andere gebouwen en in hoeverre DuBo-maatregelen daarbij een rol spelen. In dit onderzoek is toch getracht hier een beeld van te krijgen. Zowel bij de kantoren als de scholen zal ruim 60% van de respondenten indien men naar een ander kantoor of schoolgebouw zou verhuizen een voorkeur hebben voor weer een milieuvriendelijk gebouw. 30% heeft geen voorkeur. Een op de twintig respondenten (5%) spreekt een voorkeur uit voor een ‘gewoon’ gebouw. Blijkbaar is deze groep niet geheel tevreden met het DuBo-karakter van het gebouw, of de gevolgen die dit met zich meebrengt. Bij de kantoren noemt 81% van de respondenten een of meerdere positieve aspecten van het kantoorgebouw terwijl bij de scholen 47% van de respondenten iets positiefs noemt. Hoewel de medewerkers van kantoorgebouwen enthousiaster lijken, wijkt het aantal respondenten dat negatieve aspecten noemt met betrekking tot de kantoor- en schoolgebouwen minder van elkaar af (respectievelijk 57% en 46%). De algemene tevredenheid met het kantoor of de school hangt samen met meer aspecten dan alleen het DuBo-karakter. Gemiddeld genomen noemt één op de tien respondenten milieuaspecten die er wat hen betreft in positieve zin uitspringen. Over het algemeen worden de gebouwen gewaardeerd om hun vormgeving en uitstraling. De negatieve waardering lijkt het meest verband te houden met binnenmilieu, inrichting en vormgeving.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
21
22 GEBRUIKERS VAN DUURZAAM GEBOUWDE UTILITEITSBOUW
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
4 Waardering DuBo-maatregelen In dit hoofdstuk wordt gekeken hoe de gebruikers van duurzame kantoor- en onderwijsgebouwen de verschillende DuBo-maatregelen waarderen. In de enquête is de gebruikers de mogelijkheid geboden per type maatregel of cluster van maatregelen zowel positieve als negatieve aspecten te benoemen. De onderwerpen die hier aan bod komen hebben betrekking op het gebouw. Er is ook gekeken naar de directe omgeving van de gebouwen zoals water, groen en parkeerbeleid. Deze komen aan de orde in de deelrapportage ‘stedenbouw’4. Methodiek en leeswijzer In de enquête is gevraagd naar zowel de positieve als eventuele negatieve aspecten van de maatregelen. In principe gaat het hier bijna altijd om gedeeltelijk open vragen. De verschillende antwoorden kunnen veelal onder een aantal noemers geplaatst worden. Om een overzichtelijk en algemeen beeld te verkrijgen van de waardering heeft waar mogelijk een clustering plaatsgevonden op basis van de aspecten: bijdrage aan het milieu, kostenbesparing, vormgeving, functionaliteit (werkt het naar behoren) en comfort. Deze clustering is bij een aantal maatregelen niet altijd even goed mogelijk en zinvol. Bij het interpreteren van de gepresenteerde gegevens zijn de volgende punten van belang: o
De vragen zijn enkel gesteld bij die projecten waar de maatregel ook is toegepast. Per maatregel is dan ook sprake van een specifieke combinatie van voorbeeldprojecten.
o
Respondenten konden meer dan één antwoord geven zodat het totaal percentage meer dan 100% kan zijn.
o
Percentages geven het aandeel respondenten aan dat een oordeel heeft over de betreffende techniek; 30% positief over milieubijdrage betekent dat daadwerkelijk 30% van de respondenten die de vraag hebben gekregen dit als een positief aspect
voetnoot 4
Gebruikerservaringen Duurzaam & energiezuinig bouwen, Stedenbouw, RIGO i.o.v. SEV en NOVEM, maart 2002.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
23
24 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
ziet van de betreffende maatregel. Hierdoor kan het gesommeerde percentage ook minder dan 100% zijn; namelijk wanneer een maatregel weinig positieve of negatieve reacties oproept. o
Gezien de lage respons in het kantoorgebouw Vekasteel, wordt deze niet apart weergegeven bij overzichten per kantoor.
Illustratieve opmerkingen van beheerders zijn weergegeven in tekstkaders.
4.1
Ventilatiesysteem Er zijn verschillende typen ventilatiesystemen toegepast in de geëvalueerde gebouwen. Het gebouw van Rijkswaterstaat maakt als enige gebruik van natuurlijke ventilatie. Bij de Hogeschool Limburg en Vekasteel wordt gebruik gemaakt van een mechanisch ventilatiesysteem (afvoer) met natuurlijke toevoer. In de overige onderzochte gebouwen is gebalanceerde ventilatie toegepast. De systemen worden - afgezien van de GGD in Tiel en de Archiefdienst - aangevuld met nachtventilatie. Beoordeling Van alle 302 respondenten noemt 53% één of meerdere positieve aspecten over het ventilatiesysteem zelf. Hier staat tegenover dat 56% van de respondenten ook één of meerdere negatieve aspecten aangeeft.
figuur 4-1
Beoordeling ventilatiesysteem (algemeen)
Functioneel
Eigen invloed Postitief Negatief Comfortabel
Overig
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
Als positieve aspecten worden met name het comfort en de functionaliteit genoemd. Comfort uit zich in een geruisloos systeem en functionaliteit in het feit dat men zich niet van het systeem bewust is. Het systeem doet wat het moet doen. Op het gebied van comfort en functionaliteit zijn juist ook veel klachten. Doordat het ventilatiesysteem te langzaam reageert en/of tocht en kou veroorzaakt is de functionaliteit niet optimaal. Geluidsoverlast en/of ramen die als gevolg van het ventilatiesysteem niet open kunnen of mogen hebben tot gevolg dat het comfort afneemt. Ook wordt droge lucht genoemd (door dragers van contactlenzen).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
figuur 4-2
Beoordeling ventilatiesysteem naar type natuurlijke ventilatie (Rijkswaterstaat)
Functioneel
Eigen invloed op bediening
positief negatief
Comfortabel
Overig
-50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
gebalanceerd
Functioneel Eigen invloed op bediening
positief negatief
Comfortabel
Overig
-50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
mechanische afvoer natuurlijke toevoer
Functioneel Eigen invloed op bediening
positief negatief
Comfortabel
Overig -50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
De mate waarin comfort of functionaliteit een rol speelt verschilt per gebouw en per type systeem (figuur 4-2). Er is echter niet altijd even eenvoudig een conclusie te trekken over welk type systeem meer klachten of tevredenheid oplevert. Met betrekking tot de functionaliteit (de werking van het systeem) lijkt de gebalanceerde ventilatie het volgens de gebruikers iets beter te doen dan de overige systemen, al zijn er overal toch ook veel klachten. Het lijkt er op dat de verschillende wijzen van toepassen van de systemen in de gebouwen met elk hun specifieke kenmerken leidt tot zeer verschillende oordelen (zie ook onderstaande ‘opvallende aspecten per complex’). Wel is te zien dat in
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
25
26 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
het bijzonder bij de natuurlijke ventilatie (rijkswaterstaat) veel klachten voorkomen ten aanzien van het comfort. Men vindt dat het systeem teveel geluid produceert. Dit kan mede veroorzaakt worden doordat de toevoer van verse lucht wordt geregeld via elektronisch geregelde roosters in de gevel. De afvoer van lucht gaat door natuurlijke trek via een schoorsteen. Ook wordt duidelijk dat de mogelijkheid om het systeem zelf te bedienen een positieve invloed heeft op de waardering. Indien de mogelijkheid om het ventilatiesysteem zelf te bedienen ontbreekt, wordt dit als negatief aspect benoemd. Opvallende aspecten per complex zijn: Bij het Van Hall-Instituut (gebalanceerd) komt het gebrek aan frisse lucht naar voren. Door een aantal respondenten wordt specifiek genoemd dat er te weinig aanvoer van ‘verse lucht’ is. Een deel van de medewerkers van de GGD in Tiel (mechanisch afvoer / natuurlijke toevoer) noemt het functioneren van het ventilatiesysteem in de spreekkamers. Het (afzuig)systeem vindt men hier ontoereikend waardoor de spreekkamers en overige binnenruimten vaak benauwd zijn. Verder valt op dat het ventilatiesysteem van de Rabobank in Echt (gebalanceerd) relatief goed beoordeeld wordt. Van de medewerkers noemt 80% een of meerdere positieve aspecten en slechts 36% negatieve aspecten. Het aandeel respondenten dat het ventilatiesysteem op één of meer aspecten negatief beoordeelt is groter onder de gebruikers van de Hogeschool Limburg (mechanisch afvoer / natuurlijke toevoer) dan onder de gebruikers van het Educatorium (gebalanceerd). Het gaat om 60% versus 8%. Met betrekking tot de Hogeschool Limburg wordt specifiek aangegeven dat het systeem in de PGO-ruimten niet goed functioneert.
4.2
Waterbesparing De waterbesparende maatregelen en technieken die in de gebouwen zijn gebruikt bestaan uit de waterbesparende spoelknop op het toilet (de spaarknop) en het grijswatersysteem. In alle complexen zijn waterbesparende maatregelen toegepast.
4.2.1
Spaarknop Van de 302 respondenten maakt 52% altijd gebruik van de spaarknop, 14% maakt er soms gebruik van en 35% gebruikt de spaarknop nooit. Bij de Rabobank en de Archiefdienst ligt het gebruik van de spaarknop relatief hoog (zie figuur 4-3.). De respondenten die de knop niet gebruiken geven aan dat zij niet van het bestaan van de knop op de hoogte waren, niet weten hoe de knop werkt of er gewoonweg niet aan denken. In totaal noemt 88% van de respondenten één of meerdere positieve aspecten van de spaarknop. 49% noemt één of meer negatieve aspecten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Het waterbesparende aspect van de techniek wordt veruit het meest als positief genoemd. Een aantal respondenten noemt de frisse geur en de mate waarin de toiletten goed reinigbaar zijn als pluspunt. figuur 4-3 Gebruik van de spaarknop toilet
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Rijksw .
Van Hall
GGD
Archief
Altijd
figuur 4-4
Rabobank
Soms
Hogeschool Limburg
Educatorium
Totaal
Nooit
De beoordeling van de spaarknop toilet
Waterbesparing
Functioneel
Postitief
Comfortabel
Negatief Overig
Geen gebruik
-40%
-20%
0%
20%
40%
60%
80%
De negatieve aspecten hebben betrekking op de functionaliteit en het comfort. De waterbesparing heeft tot gevolg dat er soms tweeDe waterbesparende knoppen maal doorgetrokken moet worden (door 20% van op de wastafels werken goed de respondenten genoemd). Door dit gebrek in (gaan automatisch weer uit) functionaliteit wordt het waterbesparende effect maar blijven soms te lang doormogelijk tenietgedaan. Het toilet is voor 14% van lopen (Van Hall) de respondenten minder comfortabel doordat er
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
27
28 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
‘luchtjes’ ontstaan. Het negatieve aspect ten aanzien van de waterbesparing wordt alleen door de respondenten van het Van Hall instituut genoemd. Terwijl de toiletten zijn uitgerust met een spaarknop, blijven de fonteintjes in de toiletten volgens de gebruikers onnodig lang lopen. 4.2.2
Hergebruik regen- of oppervlaktewater In alle onderzochte complexen met uitzondering van het Educatorium in Utrecht wordt regen of oppervlaktewater gebruik voor het doorspoelen van de toiletten. Wat betreft het systeem voor hergebruik noemt maar liefst 93% van de 280 respondenten een of meerdere positieve aspecten. 32% noemt een of meerdere negatieve aspecten. Het systeem laat wat betreft de positieve aspecten een soortgelijk beeld zien als de spaarknop van het toilet. De techniek wordt gewaardeerd om het waterbesparende effect. Dit aspect wordt door 88% van de respondenten genoemd. De negatieve beoordeling van het comfort is te wijten aan de gelige kleur van het spoelwater. Hierdoor ziet het toilet er niet fris uit en lijkt het alsof er niet is doorgetrokken.
figuur 4-5 Beoordeling systeem hergebruik regenwater
Waterbesparing Postitief Negatief Comfortabel
-40%
-20%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
De opvang van regenwater zou in de ontwerpfase plaatsvinden in een grotere opslagtank dan nu het geval is. Door de legionella is er besloten kleinere tanks en een filter te plaatsen. De capaciteit is nu te gering waardoor nogal eens drinkwater gebruikt moet worden. Algvorming komt in het regenwater voor (Rijkswaterstaat).
Ondanks de opvang van regenwater wordt deze niet gebruikt voor de spoeling van toiletten. De installatie is niet meer werkzaam. Dit was oorspronkelijk wel de bedoeling. De reden hiervoor is dat het merendeel van het water verdampt in de rietzuivering en vijver (de buffer). De capaciteit is onvoldoende gebleken (Rabobank).
Het hergebruik van regenwater voor de toiletspoeling verloopt hier door middel van opvang in een open bak. Het water wordt daarna opgepompt. De pomp is helaas kapot gegaan. De oorzaak is dat het water niet gefilterd wordt. Men gaat dit oplossen door het installeren van een filter voor de pomp (Vekasteel).
Het systeem van hergebruik van regenwater voldoet zeer goed. Het enige probleem is de algengroei. Men experimenteert nu met een biezenfilter om dit tegen te gaan. In Limburg heeft het regenwater nog een extra voordeel omdat dit in vergelijking met het drinkwater minder kalk bevat (Hogeschool Limburg).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Het hergebruik van regenwater voor de doorspoeling van de toiletgroepen verloopt goed. Het water is afkomstig van de centrale vijver. Nazuivering: Het water wordt voorgezuiverd en nagezuiverd in een helofytenfilter. Na zuivering wordt het geloosd op het riool en niet naar de vijver geleid voor hergebruik wat oorspronkelijk de opzet was. Het waterschap vond dit niet toelaatbaar omdat het hier formeel ging om lozing op het oppervlaktewater (Van Hall).
4.3
Toetreding dag- en zonlicht In de gebouwen is extra aandacht besteed aan de toetreding van dag- en zonlicht. Door de lichttoetreding te optimaliseren – met behulp van grote ramen en een oriëntatie van de ramen op het zuiden – wordt er op een passieve manier gebruik gemaakt van zonneenergie. Verder is er bij de complexen extra aandacht voor daglicht diep in het gebouw en met uitzondering van de Archiefdienst is er ook extra aandacht besteed aan de daglichttoetreding in het trappenhuis. In totaal noemt 82% van de 302 respondenten een of meerdere positieve aspecten ten aanzien van de zon- en daglichttoetreding. 65% noemt een of meerdere negatieve aspecten.
figuur 4-6
Beoordeling toetreding dag- en zonlicht
Functioneel (voldoende licht)
Comfort (extra licht)
Vormgeving
Postitief Negatief
Veilig gevoel
Milieu bijdrage
Anders
-60%
-40%
-20%
0%
20%
40%
60%
Positieve aspecten De functionaliteit wordt relatief vaak genoemd. Naast voldoende daglicht in de kantoorruimte maakt daglicht diep in het gebouw hier een belangrijk onderdeel van uit. De milieubijdrage is ook van relatief groot belang bij de tevredenheid (28%). Zowel de snelle reactie van de temperatuur op de toetreding van licht als het feit dat er door de
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
29
30 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
lichttoetreding minder verlichting nodig is, zijn onder deze noemer samengebracht. Medewerkers van de Rabobank noemen de milieubijdrage relatief vaak (65%). Indien de toetreding van dag- en zonlicht meer dan gewoon voldoende is, valt dit aspect in dit onderzoek onder (extra) comfort. Met name de toetreding diep in het gebouw meer dan gemiddeld wordt positief gewaardeerd. Verder geldt voor een aantal respondenten dat de grote ramen voor een prettige werkomgeving zorgen. Tenslotte levert het zicht van en naar buiten een positieve bijdrage aan het gevoel van veiligheid. Negatieve aspecten Tegenover deze positieve ervaringen staat het effect op de temperatuur in negatieve zin. Het comfort neemt door de ongewenste opwarming volgens 49% van de respondenten af. Bij Rijkswaterstaat zijn er relatief veel respondenten die het op zonnige dagen te warm vinden, bij de Rabobank is dit aantal juist relatief laag (respectievelijk 66% en 26%). Verder functioneert de toetreding van dag- en zonlicht voor een aantal respondenten onvoldoende, de lichttoetreding van de ramen is wat hen betreft te laag, dit percentage is relatief hoog bij Van Hall. Ook is bij alle gebouwen de lichttoetreding in sommige gevallen niet functioneel doordat het schitteringen in computerschermen veroorzaakt. Bij de hogeschool wordt de lichttoetreding in de PGO-ruimtes in negatieve zin vaak genoemd.
4.4
Verlichting Zowel de kantoorcomplexen als de twee scholen zijn uitgerust met verlichting die automatisch reageert op daglicht en op de aanwezigheid van personen. Bij alle complexen is het zogenaamde intelligente verlichtingsysteem toegepast. Verder is de verlichting energiezuinig (HF-verlichting). Waardering Op het gebied van de verlichting noemt in totaal 69% van de 302 respondenten één of meerdere positieve aspecten. 33% noemt één of meerdere negatieve aspecten. De verlichting biedt bovenal voldoende lichtpunten op donkere dagen. Doordat de verlichting automatisch uitgaat bij het verlaten van een vertrek en tevens snel reageert op de toetreding van daglicht (wel of niet dimmen) levert de verlichting een positieve bijdrage op het gebied van comfort. Het feit dat hierdoor minder verlichting nodig is, wordt - omwille van de milieubijdrage - positief gewaardeerd. Over het algemeen zijn meer mensen tevreden over de functionaliteit van de verlichting dan ontevreden; bij alle kantoorcomplexen is het merendeel van mening dat er voldoende lichtpunten op zowel lichte als donkere dagen aanwezig zijn. Klachten zijn er ook. De verlichting reageert in dit geval te snel op de toetreding van licht en/of springt te snel uit. Sommige respondenten omschrijven dit als ‘de verlichting gaat teveel automatisch’. Dit speelt voornamelijk bij Rijkswaterstaat een rol.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
figuur 4-7
Beoordeling van de automatische verlichting
Functioneel
Milieu bijdrage Postitief Negatief Comfortabel
Overig
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Als gevolg van de automatische reactie van de verlichting kan er in bepaalde situaties sprake zijn overbodige verlichting. Deze onnodige milieubelasting wordt door 8% van de respondenten genoemd. Bij Van Hall wordt door een aantal respondenten genoemd dat de verlichting vaak of helemaal niet automatisch uitspringt. Ook in situaties waarin ruimtes niet worden gebruikt, blijven de lichten branden. Het gebouwbeheersysteem waarIn negatieve zin wordt door de gebruikers van de Hogeschool Limburg gewezen op de wisselschakelaars. Sommige respondenten geven aan dat niet duidelijk is hoe deze te bedienen zijn, waardoor het lichtvolume moeilijk zelfstandig is te regelen. Dit aspect wordt veel genoemd in relatie tot het gebruik van projectiemateriaal, zoals sheets en presentaties.
4.5
mee verlichting en ook het alarm wordt geregeld voldoet wel maar het is lastig dat alleen externen het systeem kunnen bijregelen. De software om het systeem zelf te kunnen bedienen wordt nu op het kantoor zelf geïnstalleerd.
Zonwering De complexen beschikken alle over geïntegreerde buitenzonwering, het Educatorium uitgezonderd. Hier is vanwege de gekozen bouwstijl niet voor geïntegreerde buitenzonwering gekozen. De waardering heeft hier betrekking op de binnenzonwering. Waardering In totaal noemt 66% van de 302 respondenten een of meerdere positieve aspecten op het gebied van de zonwering. 59% noemt een of meerdere negatieve aspecten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
31
32 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
figuur 4-8 Beoordeling zonwering
Functioneel
Eigen invloed
Postitief
Comfortabel
Negatief Vormgeving
Overig
-40%
-20%
0%
20%
40%
60%
Vooral het goed functioneren van de zonwering wordt door veel medewerkers gewaardeerd (45%). Opvallend is dat er nu juist op het gebied van de functionaliteit ook veel klachten zijn. Volgens 22% van de respondenten biedt de zonwering onvoldoende bescherming tegen de zon. Verder reageert de automatische zonwering bij bijvoorbeeld de Rabobank niet in alle gevallen voldoende op de zon. De meningen over automatische zonwering lopen dan ook uiteen. Enerzijds werkt de automatische reactie soms niet optimaal, maar wordt dit gemak door een groter deel van de respondenten positief gewaardeerd. Anderzijds wordt door respondenten, die niet over automatische zonwering beschikken, de mogelijkheid om deze zelf te bedienen positief gewaardeerd (31%) . Moeilijk te bedienen schermen waardoor het binnen te donker wordt (dit laatste met name bij het Van Hall Instituut) hebben een negatief effect op het comfort. De vormgeving speelt een relatief kleine rol bij de beoordeling van de zonwering. Het aantal respondenten dat de kleur en vormgeving De zonwering bestaat uit horizontale positief waardeert is in de meerderheid. lamellen. In de winter komt door de lage De gebruikers van de onderwijsgebouwen zonnestand hier toch zon doorheen. Dit beoordelen de zonwering voornamelijk negatype licht geeft schittering op de computief. Wat betreft de functionaliteit is het terschermen. Met name het nieuwe type aantal respondenten dat de functionaliteit LCD schermen. (Rijkswaterstaat) positief beoordeelt ongeveer gelijk aan het In het gebouw van het Van Hall instituut aantal respondenten dat dit aspect in negais horizontale (vaste) buitenzonwering tieve zin noemt. De gebruikers van het toegepast. In de lente en herfst (lagere Educatorium noemen in relatie tot de zonnestand) voldoet deze niet. De gefunctionaliteit zelfs vaker positieve dan bruikers hebben last van ongewenste negatieve aspecten (38% versus 29% van de opwarming en spiegeling op de beeldrespondenten). schermen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Voor het overige (de eigen invloed, het comfort en de vormgeving) beoordelen de respondenten de zonwering overwegend negatief. De gebruikers van het Educatorium beoordelen vooral de vormgeving van de zonwering negatief (21%). Door de oriëntatie op het zuiden is het in de zomer en soms ook in de winter nood-
Er is vaste horizontale buitenzonwering toegepast. In de lente en nazomer vol-
zakelijk de zonwering te gebruiken. De
doet deze niet. Men heeft ook uitklap
werknemers vinden dit niet altijd even
buitenzonwering. Deze is echter gevoelig voor wind. Omdat men last had van de zon heeft men nu binnenzonwering aangebracht (Hogeschool Limburg).
prettig in verband met het uitzicht. Hiernaast moet met name in de winter dan de verlichting aan staan. Dit levert nogal wat onbegrip op (Rijkswaterstaat).
4.6
Printers en kopieerapparaten Vanwege geluidsoverlast, de warmte-uitstraling en de schadelijke stoffen die vrijkomen bij het gebruik van print- en kopieermachines zijn deze apparaten in aparte ruimten geplaatst. Waardering Allereerst is aan alle gebruikers gevraagd of er voldoende aandacht is besteed aan de plaatsing van de print- en kopieerapparatuur. Het merendeel van de 302 respondenten (62%) vindt dat er voldoende aandacht aan de plaatsing van de apparatuur is besteed. Alleen bij de Archiefdienst en het Educatorium zijn relatief weinig respondenten van mening dat hier voldoende aandacht aan is besteed.
figuur 4-9 Beoordeling aandacht plaatsing printers en kopieerapparaten
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Rijkswaterst.
van Hall
GGD
Voldoende
R I G O
Archief
Rabobank
Hogeschool Limburg
Niet voldoende, niet onvoldoende
R e s e a r c h
e n
Educatorium
Totaal
Onvoldoende
A d v i e s
B V
33
34 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Bij alle complexen is er een aantal respondenten die aangeven dat de printers en/of kopieerapparaten niet (meer) in specifieke, aparte ruimten staan waar de schadelijke stoffen worden afgevoerd. Dit betreft in totaal 22% van de respondenten; zij zijn bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. Van de respondenten, met een aparte print/kopieerruimte, noemt 45% een of meerdere positieve aspecten ten aanzien van de locatie van printers en kopieerapparaten. 50% noemt een of meerdere negatieve aspecten. figuur 4-10
Beoordeling locatie printers en kopieerapparaten
Milieu
Postitief
Comf ortabel
Negatief
Overig
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
Van de respondenten noemt 23% het positief dat de print- en kopieerruimten goed functioneren in de zin dat zij warmte en schadelijke stoffen afvoeren. Een aparte ruimte voor de apparatuur heeft relatief veel gevolgen – zowel in positieve als in negatieve zin - op het gebied van comfort. De afname van de geluidsoverlast wordt positief gewaardeerd terwijl de afstand tussen bureau en apparatuur als een nadeel wordt gezien (ruim een kwart van de medewerkers van Van Hall en de Archiefdienst noemt dit aspect). Hiermee samenhangend worden er – met name bij de GGD – klachten geuit over het geringe aantal print- en kopieerruimten. Bij de GGD en Rijkswaterstaat is ook een aantal respondenten dat de geringe omvang van de kopieerruimten als negatief aspect noemt.
4.7
Materialen binnen (Interieur) Bij alle gebouwen is bij de materiaalkeuze rekening gehouden met de duurzaamheid en milieubelasting van de materialen. Omdat dit een gebruikersonderzoek betreft heeft het oordeel als vanzelf alleen betrekking op dat materiaal dat van invloed is op de beleving. Bouwmaterialen en dergelijke zijn buiten beschouwing gelaten. In totaal noemt 68% van de 302 respondenten een of meer positieve aspecten van het interieur in de kantoorcomplexen. 45% noemt een of meerdere negatieve aspecten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
figuur 4-11 Beoordeling interieur
Milieuvriendelijk matriaal
Vormgeving
Postitief
Functioneel
Negatief Comfort
Overig
-40% -30% -20% -10%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Opvallend is de positieve waardering op het gebied van de vormgeving. In totaal noemt 48% een of meer aspecten die zij mooi vinden. Met name het meubilair en de kleur van het interieur krijgen een goede beoordeling. Het feit dat tussenwanden zeer Daarnaast is het feit dat de materialen eenvoudig zijn te verplaatsen wordt duurzaam en milieuvriendelijk zijn van relatief zeer gewaardeerd. Er heeft inmidgroot belang bij de tevredenheid (38%). Een dels al een aantal herindelingen aantal respondenten noemt geen specifieke plaatsgevonden (Rabobank). materialen maar geeft aan dat het interieur in het algemeen een uitstraling heeft.
aangename,
prettige
Hiertegenover staat een relatief klein deel van de respondenten dat de vormgeving negatief beoordeelt (28%). Verder vindt een deel van de respondenten de materialen niet functioneel; de vloerbedekking en het hout blijven niet lang mooi. Uitgesplitst naar de verschillende complexen blijkt men bij de Rabobank zeer positief over het interieur. Het accent ligt hier op de functionaliteit; de vloerbedekking, het hout en het pleisterwerk blijven lang mooi. Bij De verf is te kwetsbaar. Het bijwerRijkswaterstaat wordt de milieuvriendelijkheid ken van een beschadigde deur gaat van de materialen relatief sterk gewaardeerd. moeizaam. Deze moet dan geheel Hoewel 69% van de medewerkers een of opnieuw geschilderd worden. De meerdere positieve aspecten noemt over de tussenwanden zijn van gips en zijn vormgeving zijn hier relatief veel medewerkers eveneens zeer kwetsbaar (Rijkswadie de vloerbedekking, het pleister- en/of het terstaat). houtwerk als lelijk bestempelen (34%). Bij de Archiefdienst valt op dat zij relatief weinig waardering hebben voor het milieuvriendelijke De gipswanden zijn te kwetsbaar en duurzame karakter van de materialen (23%). (Van Hall). Bij Vekasteel wordt door een aantal respondenten de mooie entree van het gebouw als een positief aspect gezien, maar krijgt de afwerking een slechte beoordeling. Bij de GGD is
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
35
36 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
men zeer tevreden over het interieur, slechts vier respondenten geven aan iets lelijk te vinden. De slechte beoordeling bij het Van Hall instituut valt op. Het percentage respondenten dat één of meerdere negatieve aspecten noemt is bij dit gebouw het hoogst, daarbij is het percentage dat positieve aspecten noemt, in vergelijking met de andere gebouwen, bijzonder laag (46%). Milieuvriendelijke materialen krijgen net als bij de Archiefdienst weinig waardering, verder zijn er relatief veel mensen niet tevreden over de kwaliteit en het uiterlijk van de vloer. Onder gebruikers van de Hogeschool is het aantal respondenten dat een of meer negatieve aspecten van het interieur noemt meer dan twee keer zo groot als onder gebruikers van het Educatorium. Het meubilair, het pleister- en stucwerk en het kleurgebruik worden door de gebruikers van de Hogeschool het meest genoemd als negatief aspect. Dit is opvallend omdat het meubilair een specifiek aandachtspunt is geweest bij de inrichting. Een ander aandachtspunt, de vloerbedekking, wordt door een overgrote meerderheid in positieve zin genoemd.
4.8
Materialen buiten Bij alle complexen zijn verschillende duurzame materialen en verf gebruikt aan de buitenzijde van het gebouw. In het kader van deze enquête onder de gebruikers is naar de algemene waardering van de buitengevel gevraagd. Waardering Wat betreft de buitenzijde van de complexen noemt in totaal 74% van de 302 respondenten een of meerdere positieve aspecten. 27% noemt een of meerdere negatieve aspecten. Voor een groot deel van de respondenten zijn de materialen die zijn gebruikt voor de buitenzijde van het gebouw bovenal mooi. Een aantal respondenten geeft een meer algemeen oordeel, zij vinden het pand in het geheel bijzonder en/of mooi. Ook bij de materialen die voor de gevel zijn gebruikt speelt de duurzaamheid en de milieuvriendelijkheid een belangrijke rol bij de tevredenheid (42%).
Ten behoeve van kozijnen en gevelbekleding is gebruik gemaakt van inlands larikshout. Dit hout werkt, er ontstaan scheuren met name op de vingerlasverbindingen. De beheerkosten zijn hierdoor hoog (Van Hall).
De vormgeving is ook het aspect waar enige ontevredenheid over bestaat (6%). Als negatieve vormgevingsaspecten worden genoemd: de gebruikte stenen, het metselwerk, het kleurgebruik en de (aluminium) kozijnen en verder worden de gebouwen door een aantal respondenten als saai en somber gezien. Zo geven bijvoorbeeld twee gebruikers van de Hogeschool aan het gebouw als geheel niet mooi te vinden. Eén respondent noemt het gebouw opvallend genoeg: ‘een echt schoolgebouw, en dus saai.’ De Rabobank en Van Hall vormen hierop een uitzondering, deze worden mooi gevonden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Over de materialen zijn onder de noemer milieuvriendelijkheid de klachten ondergebracht die men uit over het aspect dat de materialen niet milieuvriendelijk (genoeg) ogen. Bij elk kantoorcomplex wordt dit aspect soms genoemd. figuur 4-12 Beoordeling buitengevel
Vormgeving
Milieuvriendelijke materialen Postitief Negatief Functioneel
Anders
-10%
0%
10%
20%
30%
Geen klachten over de gebruikte materialen. De keramische bouwelementen waar de gevel uit bestaat bevallen goed (Vekasteel).
4.9
40%
50%
60%
70%
Het Sedum dak bevalt in principe goed en er is tot nu toe weinig onderhoud noodzakelijk geweest. Wel blijken de vogels (kraaien) op bepaalde plekken behoorlijk diep in het materiaal te wroeten. Mogelijk zit hier voedsel. Het gevolg is een aantal kale plekken (Van Hall).
Verwarmingssysteem Van de onderzochte complexen is behalve bij het Van Hall Instituut overal een laagtemperatuur verwarmingsysteem toegepast. Het merendeel van de complexen maakt tevens gebruik van een warmtepomp of warmtekrachtkoppeling voor de energieopwekking. Deze systemen worden in een aantal gebouwen aangevuld met een HR-ketel. De afgifte van de warmte geschiedt op verschillende manieren, middels vloerverwaming, wandverwarming, warmteplafonds, lucht of radiator. Waardering Tijdens de enquête is ook een algemene vraag over de waardering van het verwarmingssysteem gesteld. Bij Rijkswaterstaat, Van Hall en de Rabobank noemt meer dan de helft van de medewerkers een of meer positieve aspecten op het gebied van het verwarmingssysteem. Bij de Archiefdienst is dit percentage met 14% het laagst, gevolgd door de scholen waar 16% van de gebruikers iets positiefs noemt.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
37
38 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
In totaal noemt 69% van de respondenten een of meer negatieve aspecten. Bij de Hogeschool Limburg, Educatorium, Rijkswaterstaat, Van Hall en de Rabobank ligt dit percentage tussen de 66% en 61%, terwijl bij de GGD en de Archiefdienst respectievelijk 83% en 82% van de medewerkers een of meerdere negatieve aspecten noemen. figuur 4-13
Beoordeling verwarmingsysteem op de werkplek/leslokaal
Comfortabele vloertemperatuur
Eigen invloed
Postitief
Duurt te lang
Negatief Functioneel
Overig
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
Opvallend is de hoge waardering van de eigen invloed. Respondenten die over deze mogelijkheid beschikken waarderen dit zeer, vooral bij Rijkswaterstaat en Van Hall wordt dit aspect vaak genoemd. De waardering van eigen invloed blijkt ook uit de literatuur5. De ontevredenheid bij de scholen wordt in belangrijke mate bepaald door het ontbreken van deze mogelijkheid. Met name bij de Hogeschool Limburg speelt dit een grote rol. Bij de GGD is er een relatief hoog aantal medewerkers dat aangeeft dat de vloertemperatuur oncomfortabel is. En de temperatuur wordt door medewerkers van de Archiefdienst negatief beoordeeld, de meest voorkomende klacht is hier de trage reactie van het systeem bij temperatuurwisselingen. Tevens vindt 46% het vervelend dat zij geen invloed hebben op de temperatuur. De klachten die zijn genoemd verschillen dus per gebouw. Een conclusie over welke type verwarmingssysteem nu tot meer klachten of meer tevredenheid zorgt is niet eenvoudig. De gebruiker beoordeelt immers de temperatuur en de bediening op de plaats waar men is. Deze hangt niet alleen samen met de wijze van warmteopwekking maar ook op de wijze van afgifte (vloer, wand, radiator) en het soort ruimte waar men zich in bevindt. In hoofdstuk 5 wordt daarom nader ingegaan op de verschillende systemen en de knelpunten die hier kunnen ontstaan. voetnoot 5
P.Vroon; studie naar sick building syndroom. “We moeten kunnen ingrijpen op onze directe leefomgeving, het is een levensvoorwaarde, het is een automatische dwang vanuit ons organisme dat om prikkelvariatie vraagt. Mensen die werken in een gebouw waar aan dit soort zaken, niet alleen aan licht maar ook aan andere zintuiglijke prikkelingen, geen of onjuiste aandacht is besteed, kunnen gaan lijden aan het zogenaamde Sick building syndroom".
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
4.10
Geluidsisolatie Een van de speerpunten van Duurzaam bouwen is de beperking van geluidsoverlast. Bij alle gebouwen is aandacht besteed aan de isolatie om nagalm zoveel mogelijk te voorkomen. In het gebouw van de Rabobank bevinden zich ook woningen. Om onderlinge geluidsoverlast te voorkomen zijn er in de woningen zwevende dekvloeren en ankerloze spouwmuren geplaatst. Ondanks het feit dat er dus niet specifiek veel maatregelen zijn getroffen is het toch van belang om inzicht te verkrijgen in de beleving van geluidsoverlast. Dit wordt doorgaans als onderdeel van het binnenmilieu gezien.
4.10.1
Algemene waardering Aan de gebruikers is hun mening gevraagd over de geluidsisolatie. De geluidsisolatie wordt hierbij opgesplitst in drie aspecten; geluidsisolatie van de eigen werkplek/lokaal ten opzichte van de overige ruimten in het gebouw, de isolatie ten opzichte van de buitengeluiden en de overlast van geluiden binnen de eigen kamer/lokaal. In onderstaande figuur is het aantal negatieve reacties ten aanzien van de geluidsisolatie wat betreft de geluiden van de overige ruimten in het gebouw, de buitengeluiden en de geluiden in de eigen kamer weergegeven voor de kantoren. Uit figuur 4-14 blijkt dat de meeste geluidsoverlast wordt veroorzaakt door geluiden in de overige ruimten van het gebouw: ruim 40% van de kantoorgebruikers noemt hier negatieve aspecten. In de eigen kamer/ruimte heeft 32% last van geluidsoverlast. Opvallend is de zeer geringe geluidsoverlast ten opzichte van buiten.
figuur 4-14 Aantal negatieve reacties wat betreft geluidsoverlast in kantoren
Rijkswaterstaat
eigen kamer
van Hall GGD Archiefdienst
overige ruimten
Rabobank Totaal buiten
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
In de scholen is hetzelfde patroon herkenbaar (figuur 4-16). Ook hier hebben de meeste klachten betrekking op de geluiden vanuit de overige ruimten in het gebouw. Geluiden van buiten veroorzaken de minste overlast.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
39
40 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
figuur 4-15
Aantal negatieve reacties wat betreft geluidsoverlast in scholen
lokaal
Hogeschool Educatorium
lokaal tov overige ruim ten
totaal
lokaal tov buiten
0%
4.10.2
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Geluidsoverlast eigen kamer en lokaal Geluidsoverlast binnen het leslokaal blijkt beperkt; 83% van de respondenten uit de scholen geeft aan geen specifieke nadelen te ondervinden. Bij de kantoorgebouwen ligt dit percentage lager; 68% ondervindt geen overlast in de eigen kamer. Bij kantoren verschilt de overlast uiteraard tussen respondenten die een eigen kamer hebben en respondenten die hun kamer met collega’s moeten delen. Zo heeft 15% van de respondenten een eigen kamer en hierdoor geen last. In figuur 4-16 is te zien dat naarmate men met meer personen op een kamer zit, men vaker een of meerdere negatieve aspecten noemt.
figuur 4-16
Beoordeling van de geluidsoverlast eigen kamer in relatie met het aantal personen per kamer (kantoren)
> 4 pers onen
Negatief
2 tot 4 pers onen
Pos itief
A lleen
0
4.10.3
20
40
60
80
100
Geluidsoverlast overige ruimten Kantoren De geluidsisolatie tussen aangrenzende kantoorruimten wordt door 60% van de respondenten positief gewaardeerd. Van de respondenten geeft 29% aan dat er wel enig geluid uit de overige ruimten van het gebouw doordringt maar dat men dit niet onprettig vindt werken. Daarnaast geeft bijna de helft van de respondenten aan wel eens geluidsoverlast te hebben vanuit de aangrenzende ruimten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Bij de Rabobank is extra aandacht besteed aan een goede geluidsisolatie aangezien er ook woon- en cultuurfuncties in het complex gevestigd zijn. Er zijn zwevende dekvloeren en ankerloze spouwmuren van kalksteen toegepast, die goed voldoen, aangezien men bij de Rabobank relatief weinig geluidsoverlast heeft van de overige ruimten in het gebouw. Bij de Archiefdienst ondervindt men geluidsoverlast van zowel de aangrenzende kantoorruimten, personen in de gang als van de bovenliggende kantoorruimten (in totaal noemt de helft van de respondenten een of meerdere negatieve aspecten). Bij Rijkswaterstaat is de meeste overlast het gevolg van geluiden in aangrenzende kantoorruimten geeft een aantal respondenten aan overlast te hebben van de cv-ketel. Men ondervindt bij de GGD met name overlast van de bovenliggende kantoorruimten. Opvallend is hier dat een op de tien medewerkers de geluidsoverlast van de fontein noemt. Bij Van Hall wordt de geluidsoverlast van personen in de gang het meest genoemd. figuur 4-17
Beoordeling van de geluidsisolatie van de eigen werkplek ten opzichte van de overige ruimten in het gebouw (kantoren)
Aangrenzende kantoorruimten Personen in de gang Personen bovenliggende kantoren Positief
Overlast trap, lift etc.
Negatief Enig geluid Vloeren en deuren Anders -30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
Scholen Gebruikers van de Hogeschool noemen specifiek de geluidsoverlast veroorzaakt door de personen in de PGO-ruimten. De geluidsoverlast is in dit geval het gevolg van een slecht of verkeerd werkend klimaatbeheersingssysteem. Ter voorkoming van ongewenste opwarming worden de deuren van de PGO-ruimten open gehouden. De gebruikers van het Educatorium zijn over het algemeen positiever en minder negatief over de geluidsisolatie ten opzichte van overige ruimten en buitengeluiden. 4.10.4
Buitengeluiden Zoals beschreven zijn de respondenten over de geluidsisolatie van de buitengeluiden het meest positief. In totaal geeft 48% van de respondenten aan dat geluiden van buiten wel enigszins doordringen maar dat deze geluiden niet storend zijn. 14% geeft aan helemaal niets te horen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
41
42 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
4.10.5
Houtskeletbouw gehoriger? Bij de GGD en Rijkswaterstaat zijn de meeste onderdelen in hout uitgevoerd (houtskeletbouw). Significante verschillen in de waardering van de geluidsisolatie doet zich alleen voor bij de geluiden vanuit de overige ruimten in het gebouw. Bij de GGD en Rijkswaterstaat (houtskelet) noemt 63% van de respondenten een of meerdere negatieve aspecten tegenover 29% van de niet-houtskeletbouw. De overlast ontstaat met name door geluiden uit bovenliggende kantoren (GGD) en aangrenzende kantoorruimten (Rijkswaterstaat), zoals ook beschreven in 2.9.2.
figuur 4-18 Aantal respondenten dat een of meerdere negatieve aspecten noemt ten aanzien van de geluidsisolatie naar houtskeletbouw en niet houtskeletbouw(kantoren)
G e lu id s is o la tie Eig e n ka me r
Is o la tie t.o .v b u ite n g e lu id e n
Ho u ts ke le t Nie t Ho u ts ke le t
G e lu id s is o la tie t.o .v . o v e r ig e r u imte n
0%
4.11
20%
40%
60%
80%
Fietsenstalling Bij alle projecten is aandacht besteed aan goede mogelijkheden om de fiets te stallen. In totaal heeft 53% van de 302 gebruikers een of meerdere positieve aspecten genoemd over de fietsenstalling. 42% noemt een of meerdere negatieve aspecten. Opvallend is de waardering op het gebied van veiligheid. 22% beoordeelt de veiligheid positief ten opzichte van 3% van de respondenten die hun fietsenstalling als onveilig bestempelen. Verder is te zien dat vooral eigen overdekte plaatsen goed gewaardeerd worden. Het ontbreken van deze plaatsen wordt dan ook door velen als een groot nadeel ervaren. Verder valt op dat de meeste klachten betrekking hebben op ‘het gemak’ van de fietsenstalling. In totaal noemt 11% van de respondenten de fietsenstalling onpraktisch. Elk kantoorcomplex heeft hiervoor zijn eigen oorzaak. Doordat bij Rijkswaterstaat de fietsenstalling aan de zijkanten open is regent het in en kan het winderig zijn. 38% van de medewerkers noemt dit als minpunt. Bij de GGD valt de deur niet altijd goed in het slot. De Archiefdienst beschikt over een ruime inpandige fietsenstalling die door een aantal medewerkers ontoegankelijk wordt genoemd; fietsen moeten eerst over een
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
hoge drempel en de deuren gaan niet gemakkelijk open. Bij de Rabobank vormt de afstand het knelpunt. Men vindt het omslachtig om de fiets in de stalling te plaatsen. Ten slotte zijn er bij Van Hall relatief weinig klachten over de fietsenstalling. figuur 4-19 Beoordeling fietsenstalling
Voldoende eigen overd.plaatsen Voldoende plaats in nabijheid Veiligheid Postitief Negatief
Vormgeving
Functionaliteit
overig -20% -15% -10% -5%
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Verder valt op dat de meeste klachten betrekking hebben op ‘het gemak’ van de fietsenstalling. In totaal noemt 11% van de respondenten de fietsenstalling onpraktisch. Elk kantoorcomplex heeft hiervoor zijn eigen oorzaak. Doordat bij Rijkswaterstaat de fietsenstalling aan de zijkanten open is regent het in en kan het winderig zijn. 38% van de medewerkers noemt dit als minpunt. Bij de GGD valt de deur niet altijd goed in het slot. De Archiefdienst beschikt over een ruime inpandige fietsenstalling die door een aantal medewerkers ontoegankelijk wordt genoemd; fietsen moeten eerst over een hoge drempel en de deuren gaan niet gemakkelijk open. Bij de Rabobank vormt de afstand het knelpunt. Men vindt het omslachtig om de fiets in de stalling te plaatsen. Ten slotte zijn er bij Van Hall relatief weinig klachten over de fietsenstalling.
4.12
Conclusies Positief De maatregelen worden over het algemeen gewaardeerd om hun functionaliteit en comfort. In de werkomgeving wordt het positief gewaardeerd als de technieken (goed) doen wat zij zouden moeten doen. Onder comfort wordt veelal ‘gemak’ verstaan; men hoeft bijvoorbeeld niet te denken aan het uitdoen van de lichten. Onder comfort wordt ook een prettige werkomgeving verstaan, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘licht zonnig kantoor’ of een groene omgeving. Vooral bij de gebruikers van de kantoorgebouwen speelt dit aspect een grote rol. De eigen invloed op temperatuur, ventilatie en zonwering, indien dit mogelijk is, wordt positief gewaardeerd en belangrijk gevonden. Milieuaspecten zoals onder andere hergebruik van regenwater leveren bij een aantal maatregelen een toegevoegde waarde voor de gebruiker.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
43
44 WAARDERING DUBO-MAATREGELEN
Negatief Een deel van de aspecten waarover men ontevreden is, lijkt niet zozeer direct betrekking te hebben op de specifieke DuBo-maatregelen. Ook in niet-DuBo-gebouwen kan men over deze onderwerpen ontevreden zijn. Het gaat om de volgende aspecten: loopafstand tot printers, geluidsoverlast van overige ruimten in het gebouw en vormgeving van het interieur. Maatregelen waar een deel van de gebruikers ontevredenheid over toont met betrekking tot DuBo-maatregelen zijn met name te weinig ventilatie, te veel zonlicht, gebrekkige verwarming en te hoge temperaturen in de zomer. Per saldo De gebruikers van de onderzochte kantoor- en schoolgebouwen lijken redelijk tevreden met het specifieke karakter van het gebouw. Men noemt bij deze beoordeling met name aspecten die geen directe relatie hebben met het DuBo-karakter zoals bijvoorbeeld de vormgeving (zie ook de samenvattende tabel 6-1 in hoofdstuk 6). De waardering van de DuBo-maatregelen heeft maar een geringe invloed op de algemene waardering van het gebouw. Toch speelt het DuBo-karakter een rol met betrekking tot bijvoorbeeld de waardering van water- en energiebesparing en meer algemeen de uitstraling van het gebouw. Ook blijkt een deel van de gebruikers zijn gedrag aangepast te hebben ten aanzien van energie- en watergebruik en vervoerswijze. Over de Dubo-maatregelen afzonderlijk is men voor het merendeel vaker positief dan negatief. DuBo-aspecten waar meer klachten over zijn dan positieve reacties, zijn het verwarmingssysteem, het ventilatiesysteem en de locatie van de aparte print- en kopieerruimten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BINNENMILIEU
5 Binnenmilieu Het onderwerp binnenmilieu in relatie tot duurzaam bouwen verdient in dit onderzoek aparte aandacht. Het is een belangrijk onderwerp dat bovendien ook in de publieke belangstelling staat. In de voorbeeldprojecten zijn specifieke maatregelen toegepast die een positieve bijdrage zouden moeten leveren aan de kwaliteit van het binnenmilieu. In dit onderzoek ligt de nadruk op de gebruikerservaringen met het binnenmilieu. Dit deelonderzoek is erop gericht om eventuele klachten met betrekking tot het binnenmilieu te achterhalen en de oorzaken daarvan te traceren. Het binnenmilieu is een breed begrip. Veelal wordt hier de kwaliteit van de lucht binnenshuis mee aangeduid. Maar ook zaken als schimmelvorming, geluidsoverlast, ongevallenrisico, daglichttoetreding vallen vaak onder dit begrip. Hiermee samenhangend gaat het vooral om aspecten die invloed hebben op het gezondheidsrisico en het comfort. In dit onderzoek is de kwaliteit van het binnenmilieu aan de hand van de volgende aspecten geëvalueerd: o o o o o o
Luchtvochtigheid (te droog, te vochtig) Temperatuurbeleving Tocht Geurhinder Ventilatie Koolstofdioxide (Co2)
Dag- en zonlichttoetreding en geluidsoverlast zijn in hoofdstuk 3 behandeld. 5.1.1
Aanpak van de evaluatie binnenmilieuaspecten De kwaliteit van het binnenmilieu is afhankelijk van bouwfysische kenmerken van het gebouw en het gebruik hiervan. In deze evaluatie staan, zoals in de inleiding is vermeld, de ervaringen van de gebruikers voorop. In eerste instantie gaat het hier dus om hoe de gebruikers van de kantoren en schoolcomplexen het binnenmilieu beleven. Juist de optelsom van de invloed van de bouwkundige maatregelen op het
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
45
46 BINNENMILIEU
binnenmilieu is wat de gebruiker ervaart. Het gaat dan om het totaal van bouwtechnische aspecten en installaties. In dit hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op: 1
Beoordeling kwaliteit van het binnenmilieu door middel van de enquête onder gebruikers van de voorbeeldprojecten.
figuur 5-1
2
Onderzoek naar het binnenklimaat op basis van het klachtenpatroon bij een zevental projecten.
3
Samenvatting van de belangrijkste bevindingen.
Opzet binnenmilieuonderzoek utiliteitsbouw
beoordeling k w aliteit binnenmilieu door gebruik ers
gebruik, erv aringen en technische k nelpunten zoals gesignaleerd door beheerders
oorzaak k lachten
aanvullende m etingen
5.2
De beoordeling van het binnenklimaat door gebruikers In de enquête onder de gebruikers van de kantoor- en schoolgebouwen zijn verschillende vragen opgenomen over de beleving van het binnenmilieu. Het gaat hierbij om algemene vragen ten aanzien van het binnenklimaat. Waardering binnenklimaat Wanneer alle projecten te samen bekeken worden is te zien dat het merendeel van de gebruikers geen uitgesproken klachten heeft over het binnenmilieu (figuur 5-2 en figuur 5-3). Bij de meeste aspecten van het binnenmilieu zegt maximaal 10% van de gebruikers 'vaak' last te hebben. Negatieve uitzonderingen gelden voor de temperatuur in de zomer (38%), in mindere mate kou in de winter (12%) en droge lucht in zomer en winter (+15%). Daarnaast heeft 21% regelmatig last van onvoldoende frisse lucht. De beoordeling van het binnenklimaat door de gebruikers van de verschillende projecten afzonderlijk zijn zeer divers (zie tabel 5-1). In het ene complex komen meer klachten voor dan in het andere. In het kantoorgebouw van de GGD in Tiel komen bijvoorbeeld vaker klachten voor over warmte in de zomer dan bij de Rabobank in Echt. Het lijkt dus op basis van deze verschillen niet onzinnig te veronderstellen dat de bouw- en installatietechnische verschillen hier van belang zijn. De vraag die beantwoord dient te worden lijkt dan ook niet zo zeer te zijn of er nu relatief veel geklaagd wordt maar in hoeverre de specifieke (DuBo) karakteristieken van de gebouwen mede een oorzaak zijn van deze klachten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BINNENMILIEU
figuur 5-2
(A) Waardering binnenklimaat (alle projecten)
last van vochtigheid zomer vaak
lente
s om s
herfst w inter
last van droge lucht zomer lente herfst w inter
last van w armte zomer lente herfst w inter
last van koude zomer lente herfst w inter 0%
figuur 5-3
10%
20%
30%
40%
50%
60%
(B) Waardering binnenklimaat (alle projecten)
tocht altijd
regelm atig
af en toe
onvoldoende frisse lucht
geurhinder 0%
R I G O
10%
20%
R e s e a r c h
30%
e n
40%
50%
60%
A d v i e s
70%
B V
70%
80%
47
48 BINNENMILIEU
tabel 5-1
Waardering binnenmilieu, percentage respondenten dat zegt ‘vaak’ last te
last van vochtigheid
ec ten ep roj All
Ed uc ato riu m
Ho ge sc ho ol
Ra bo ba nk
ch ief die ns t Ar
GG D
Va nH all
Rij ks wa ter a
taa t
hebben 6
zomer
0%
0%
4%
0%
0%
3%
0%
1%
lente
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
herfst
0%
0%
2%
0%
0%
0%
0%
0%
winter
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
zomer
4%
27%
9%
18%
7%
18%
0%
15%
lente
3%
24%
0%
23%
7%
9%
0%
11%
herfst
0%
24%
0%
18%
7%
9%
0%
10%
winter
0%
38%
6%
32%
7%
10%
0%
16%
onvoldoende frisse lucht
0%
25%
13%
19%
6%
25%
41%
21%
geurhinder
0%
19%
8%
9%
3%
38%
15%
11%
zomer
45%
41%
45%
27%
6%
51%
29%
39%
lente
7%
6%
0%
5%
3%
11%
10%
6%
herfst
3%
9%
0%
0%
0%
7%
0%
4%
winter
7%
6%
0%
5%
3%
9%
0%
5%
zomer
0%
0%
0%
0%
3%
0%
0%
1%
lente
0%
1%
2%
5%
3%
0%
0%
8%
herfst
3%
1%
9%
9%
0%
9%
6%
5%
winter
7%
3%
26%
24%
3%
12%
19%
13%
21%
10%
19%
27%
0%
21%
19%
11%
last van droge lucht
last van warmte
last van koude
tocht
Toegepaste systemen
Ventilatie
natuurlijke toe- en afvoer
x
x
x
warmteterugwinning
x x
wkk
x
x
x
1
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
vloer/ wand
x
x
/
x
x
x x
x
klimaatplafonds
x
nachtventilatie
x
x
vaste zonwering
x
x
w.p. bodemwarmtewisselaar
x
x x
/ = gedeeltelijk
x
x
x
x
x
x
x
x
x
1 = bijgeplaatst
2 2 = nog niet functioneel
voetnoot Vekasteel in Tilburg is niet opgenomen gezien de lage respons
R I G O
um x
/
warmtepomp
radiatoren
6
tor i x
x
lucht
Koeling
Ed uc a
oo l Ho g
es ch
l Ve ka ste e
ob a
nk
t x
mechanisch afvoer / natuurlijke toevoer Verwarming HR-ketel
Ra b
x
gebalanceerd
afgifte
Arc hie fdi en s
GG D
Ha ll Va n
Rij ks
wa te r ata
at
Figuur 5-4
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
x
BINNENMILIEU
5.3
Onderzoek naar de oorzaken van klachten Zoals in de inleiding is aangegeven, zijn om de oorzaken van eventuele klachten te achterhalen interviews met beheerders gehouden en is aanvullend onderzoek verricht (metingen).
5.3.1
Interviews Ten behoeve van de interviews is gezocht naar die perso(o)n(en) die de relevante informatie aangaande aspecten van het binnenklimaat konden leveren. In totaal zijn bij zes complexen de beheerders geïnterviewd. Het zevende complex Rijswaterstaat in Terneuzen is niet in dit onderzoek betrokken gezien hier reeds een evaluatieonderzoek aangaande het binnenmilieu plaatsvindt7. De namen van de geïnterviewde ze personen zijn weergegeven in bijlage IV. Het gaat om de volgende complexen: o o o o o o
De GGD in Tiel De Archiefdienst in Rotterdam De Rabobank in Echt Het Van Hall instituut in Leeuwarden De Hogeschool Limburg in Heerlen Vekasteel in Tilburg
In het onderzoek zijn de volgende vragen betrokken: 1
Of door metingen en/ of eigen constateringen problemen zijn gesignaleerd.
2
Of er nog specifieke andere problemen zijn gesignaleerd ten aanzien van het binnenklimaat die niet uit de enquête naar voren komen.
3
De ervaringen met verwarmingssysteem, ventilatiesysteem en bouwfysische kenmerken.
4
In hoeverre de oorzaken van de klachten reeds verklaard kunnen worden aan de hand van eigen inzichten of eerder technisch advies.
5
Of er sprake is van ongewenst gebruikersgedrag.
6
Of men reeds oplossingen of veranderingen aan de systemen heeft doorgevoerd om klachten te voorkomen.
voetnoot 7
Door het ingenieursbureau CAUBERG HUYGEN te Amsterdam worden aspecten als het binnenklimaat en de daarmee samenhangende werking van de installaties over een langere periode geëvalueerd. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de financiële ondersteuning door de EC (Thermieprogramma). Tijdens het onderzoek kwamen naast de vele positieve ervaringen van gebruikers ook enkele klachten naar voren over ondermeer last van oververhitting in de zomerperiode. Door het bureau zijn ook enkele problemen met de installaties geconstateerd. Verder onderzoek naar de oorzaken en eventuele verdere verbeteringen/inregeling van de installaties wordt door het bureau van groot belang geacht. Dit niet alleen ten behoeve van het gebouw van Rijkswaterstaat verder te perfectioneren maar ook om lessen te trekken voor de toekomst.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
49
50 BINNENMILIEU
De resultaten van de interviews zijn samenvattend en per utiliteitsbouwcomplex weergegeven in overzichtstabellen in bijlage V. De conclusies die hieruit volgen zijn in de volgende paragraaf terug te vinden. 5.3.2
Aanvullende metingen Niet alle oorzaken van klachten over het binnenmilieu zijn aan de hand van de interviews voldoende inzichtelijk gebleken. Daarom is mede naar aanleiding van het klachtenpatroon een drietal projecten geselecteerd waar een binnenmilieuonderzoek is verricht. De volgende complexen zijn hierbij betrokken: 1
Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam: hier is de last van koude en tocht niet voldoende door de beheerders vastgesteld.
2
Van Hall Instituut: hier is onder meer de oorzaak van de last van droge lucht niet duidelijk.
3
Hogeschool Limburg: hier is de oorzaak van last van koude en tocht niet door de beheerders vastgesteld.
Het doel van het binnenmilieu-onderzoek is de oorzaak van (eventuele) klachten te achterhalen. Bij de interpretatie dient er echter rekening mee te worden gehouden dat het hier gaat om een relatief kleine selectie van gebouwen en daarbinnen een selectie van gebruiksruimten. Het gaat om plaatsen in de gebouwen waar klachten gesignaleerd zijn. De resultaten zijn in die zin niet representatief voor het totaal van utiliteitsbouwcomplexen die onderdeel uitmaken van de voorbeeldprojecten. Aanpak De metingen hebben plaatsgevonden in steeds vijf verschillende gebruiksruimten per gebouw. Hierbij is allereerst ingegaan op het klachtenpatroon. Dit is mede door het hoofd facilitaire dienst van het betreffende gebouw nader omschreven. Vervolgens is het gebruikersgedrag aangaande ventilatie en verwarming in kaart gebracht. Er zijn klimaatmetingen verricht welke zijn afgestemd op het type klachten. Hierbij is onder meer temperatuur, luchtvochtigheid en CO2 gehalte gemeten. De onderzoeken leveren veel gedetailleerde informatie op. Deze zijn vervat in drie afzonderlijke deelrapportages8. De conclusies uit deze rapportages zijn opgenomen in bijlage VI van dit rapport en te samen met de resultaten van de interviews verwerkt in de volgende paragraaf.
voetnoot 8
Rapportages
Binnenklimaatonderzoek
DuBo-projecten,
DorsserBlesgraaf
(kenmerk
Vo.C1035.Rx): ing. A. Vonk (projectleider), ir. P. Vierveijzer (adviseur), ing. E. de Bakker (projectmedewerker); De rapportages bevatten voor ieder van vijf gebruiksruimten afzonderlijk een beschrijving van klachten, opmerkingen over het gedrag van gebruikers ten aanzien van ventilatie, de metingen die verricht zijn en een analyse. Ook is een hoofdstuk conclusies voor het totale gebouw opgenomen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BINNENMILIEU
5.4
Resultaten onderzoek Klachten en metingen De meest voorkomende klachten die uit de enquête naar voren kwamen, zoals te warm in de zomer, te koud in de winter en in mindere mate te koud in de zomer zijn ook door de beheerders geconstateerd. Veel complexen bezitten een gebouwbeheersysteem waarbij zaken als het temperatuurverloop gevolgd kunnen worden. Ook klachten als tocht en te droge lucht zijn door gebruikers reeds eerder aan beheerders gemeld en worden serieus genomen door beheerders. De beheerder is de laatste die er trots op zal zijn dat er zaken niet in orde zijn. Toch blijkt alleen al uit het feit dat ook de beheerders ongeregeldheden zelf constateren dat we hier over het algemeen te maken hebben met terechte klachten. De binnenmilieumetingen, die in drie gebouwen verricht zijn, bevestigen dit beeld. Al zijn de metingen vooral verricht op plaatsen waar knelpunten waren gemeld, over het algemeen blijken klachten over vooral droge lucht, geuroverlast, en warmte ook uit de metingen.
5.4.1
Oorzaken van klachten Een belangrijke vraag bij de evaluatie van deze voorbeeldprojecten is in hoeverre klachten een relatie hebben met de toegepaste (DuBo) technieken of dat het vereist gedrag van de gebruikers niet aansluit op wensen of gewoontes. Het binnenklimaat in kantoor- en schoolgebouwen is een resultante van vele bouwkundige en installatietechnische aspecten. Ook de wijze waarop verschillende systemen zijn ingeregeld speelt hierbij een belangrijke rol. Uit het onderzoek kwam naar voren dat naar aanleiding van klachten in de meeste complexen al is gewerkt aan het verbeteren van het binnenklimaat. Raadgeving van adviseurs en het opnieuw inregelen van installaties door beheerders zijn daarbij betrokken.
5.4.2
Gedrag Bediening In een van de onderzochte projecten kwamen aspecten ten aanzien van gedrag naar voren welke deels van invloed zijn op het binnenklimaat. In dit project worden de ventilatieroosters boven de ramen soms dichtgezet. Hierdoor functioneert de ventilatie niet meer optimaal. Omdat het hier om een groot gebouw gaat kost het de beheerders te veel inspanning om deze iedere dag overal weer open te zetten. In de overige complexen zijn wel klachten van gebruikers dat zij bijvoorbeeld de ramen niet mogen openen of dat zij de reflectie van zon in de herfst en winter te hoog vinden. Desondanks is door de onderzoekers en beheerders geen gedrag geconstateerd dat tegen het gewenste gedrag ingaat
5.4.3
Technische knelpunten Van de zes onderzochte projecten kunnen nagenoeg alle klachten gerelateerd worden aan technische onvolkomenheden. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat bij het ene gebouw veel minder klachten zijn dan bij de ander. De technische
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
51
52 BINNENMILIEU
knelpunten hebben soms alleen betrekking op het net niet helemaal goed functioneren. Ook hebben technische knelpunten nog al eens betrekking op enkele delen van het gebouw en dus niet op alle gebruiksruimten. Er moet echter geconstateerd worden dat in het merendeel van de complexen deze technische knelpunten van invloed zijn op de kwaliteit van het binnenmilieu. Ventilatievoorzieningen Nachtventilatie (ten behoeve van koeling): In twee van de onderzochte complexen blijkt de toepassing van nachtventilatie niet aan te sluiten op de gewenste koelingcapaciteit (Hogeschool Limburg, Van Hall instituut). Er is tevens bij de Hogeschool Limburg geconstateerd dat het systeem doordat het niet al te vochtige lucht mag aanzuigen niet altijd werkzaam kan zijn op zomerse dagen. Ventilatie met warmtewisselaar (Rabobank Echt): ondanks het gebruik van de warmtewisselaar is het verschil tussen de binnentemperatuur en de ingevoerde lucht soms nog iets te groot. Hierdoor voelt de ventilatielucht in de zomer te warm en in de winter te koud aan. Dit laatste wordt als tocht ervaren. Men denkt er aan om de aangevoerde lucht in de winter te gaan bijverwarmen. In het Van Hall Instituut is het inblaasrooster (luchtaanvoer) voor de kantoren op enkele meters van de afvoer van de keuken gesitueerd. Dit is een belangrijke oorzaak van de geuroverlast in de kantoren. Verwarmingsinstallatie Warmtepomp: In vier van de onderzochte projecten wordt (deels) gebruik gemaakt van een warmtepompinstallatie. In twee gebouwen waar gebruikt gemaakt wordt van een warmtepomp is de capaciteit te gering waardoor of bijverwarmd moet worden (Vekasteel) of te lage temperaturen ontstaan volgens de ARBO-eisen (GGD Tiel). Het bijverwarmen is overigens alleen nodig bij piekbelasting. Warmte afgifte systemen Warmte plafonds: geconstateerd wordt dat het gebruik van warmteplafonds in combinatie met een stenen vloer een te groot warmteverschil laat zien. Dit leidt tot klachten over te koude voeten en een te warm hoofd (GGD Tiel). Vloerverwarming (LTV): In drie van de onderzochte projecten is gebruik gemaakt van vloerverwarming in combinatie met een laagtemperatuur warmtepompsysteem. De opwarming van de gebouwen gaat tamelijk traag. Wanneer deze niet vroeg genoeg aangezet wordt kan dit leiden tot koudeklachten na het weekend en in de ochtenden. In het kantoorgebouw Vekasteel zijn kleinere ruimtes aan de gevelzijde gemaakt. Als gevolg van een klein vloeroppervlak in combinatie met een relatief groot wandoppervlak aan de gevelzijde (afkoeling) blijkt de capaciteit van de vloerverwarming te laag.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BINNENMILIEU
Koeling De koeling door middel van grondwater is in vier van de onderzochte complexen toegepast. In één complex (Vekasteel) is het aanbrengen van de installatie nog in volle gang. In twee andere complexen is de capaciteit echter onvoldoende in combinatie met de opwarming die in de zomer plaatsvindt. In beide gevallen wordt nog naar een oplossing gezocht (Archiefdienst Rotterdam en GGD Tiel). Koeling en ventilatie van bijzondere ruimten De interne opwarming die ontstaat in gemeenschappelijke computerruimten heeft in twee gebouwen geleid tot klachten (Van Hall instituut en de Hogeschool Limburg). Daarnaast zijn bij vergaderruimten van GGD-gebouw en de Hogeschool Limburg (PGO-ruimtes) eveneens klachten over te weinig frisse lucht en warmte gemeld. Computerruimten Bij de computerruimte in de Hogeschool Limburg heeft inmiddels een opdeling in verschillende ruimten en een verhoging van de ventilatiecapaciteit plaatsgevonden. Hierdoor zijn de klachten grotendeels verdwenen. In het Van Hall instituut is in een deel van de computerruimten inmiddels een airconditioning geplaatst. In de overige computerruimten is nog steeds sprake van te weinig ventilatie/koeling, en is de CO2 concentratie soms te hoog. Vergaderruimten In de vergaderruimten in het kantoorgebouw van de GGD is eveneens airco geplaatst omdat hier te weinig koeling aanwezig was. In de zogenaamde PGOruimten van de Hogeschool Limburg is de ventilatiecapaciteit onvoldoende. De ruimten zijn na de bouw als zodanig ontstaan. Het ventilatiesysteem is hierop niet aangepast. Zonwering In een gebouw is horizontale (vaste) buitenzonwering toegepast. In de lente en herfst (lagere zonnestand) voldoet deze niet. De gebruikers hebben last van ongewenste opwarming en spiegeling op het beeldscherm. In een ander gebouw is eveneens vaste horizontale buitenzonwering toegepast. In de lente en nazomer voldoet deze niet. Men heeft ook een uitklapbare buitenzonwering. Deze is echter gevoelig voor wind. Omdat men last had van de zon heeft men nu binnenzonwering aangebracht. Overige knelpunten Door interne temperatuurverschillen die bestaan tussen de ruimten (kantoren en gang) ontstaan luchtbewegingen welke als tocht ervaren worden (Archiefdienst Rotterdam). In een van de gebouwen is tevens tocht geconstateerd welke verklaard kan worden doordat hoofdingang en afleveringsingang met elkaar in verbinding staan door een gang (Hogeschool Limburg). Op het dak van het Van Hall instituut tenslotte is het isolatiemateriaal aangetast waardoor warmteverlies ontstaat.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
53
54 BINNENMILIEU
5.5
Conclusies Uit het binnenmilieuonderzoek blijkt dat de klachten in de meeste gebouwen met name betrekking hebben op warmteoverlast in de zomer, in mindere mate koude in de winter, tocht en frisse lucht. Het aandeel gebruikers dat klachten uit verschilt sterk per gebouw en ook het type klachten verschilt. De klachten worden ook door de gebouwbeheerders onderkend, al lijkt er soms wat twijfel te bestaan over de klachten aangaande warmteoverlast. Niettemin komt uit het binnenmilieu-onderzoek bij drie gebouwen naar voren dat in een aantal gebruiksruimten een te droog, warm binnenklimaat heerst. Over het algemeen blijkt dat bij het merendeel van de onderzochte gebouwen sinds de oplevering in meer of mindere mate problemen met het binnenmilieu een rol hebben gespeeld. Ook op dit moment is men in een aantal gebouwen nog bezig oplossingen te vinden voor de problemen. Oorzaken van klachten De oorzaken van deze klachten blijken voor een groot deel te liggen bij het niet optimaal functioneren van de systemen. Het is te voorbarig om te concluderen dat een gebruikte DuBo-maatregel op zichzelf zoals bijvoorbeeld koeling via een bodemwarmtewisselaar hier de oorzaak van is. Wel lijken zaken als de capaciteit van het gekozen systeem niet helemaal overeen te stemmen met de context waarin ze gebruikt worden. De capaciteit van koeling-, ventilatie- en verwarmingssysteem lijkt niet altijd even goed afgestemd op zaken als de grootte van de ruimte, de interne warmteproductie (computerlokalen) of zoninval. Dit geldt althans voor de huidige situatie, er wordt in een aantal gebouwen nog steeds gewerkt aan het inregelen van de systemen. Zo kan een trage opwarming vrij eenvoudig opgelost worden door het eerder opstarten van het verwarmingssysteem. Toch lijkt het merendeel van de capaciteitsproblemen meer met ontwerptechnische aspecten te maken te hebben dan alleen met inregelproblemen (zie ook figuur 5-5).
figuur 5-5
Belangrijkste technische knelpunten naar type oorzaak ontwerp- installatie- beheer/ inregelen technisch technisch onderhoud
knelpunten onvoldoende frisse lucht omdat rooster w orden dichtgezet radiatorkranen w orden niet goed gebruikt nachtventilatie, onvoldoende koeling ventilatie met warmtewisselaar, temperatuursverschillen lucht aan- en afvoer te dicht bij elkaar
w armtepomp capaciteit te laag warmteplafond in combinatie met stenen vloer, oncomfortabel LTV systeem opw arming traag capaciteit vloerverw arrming kleine ruimte aan gevelzijde onvoldoende koeling via grondw ater onvoldoende ventilatie/koeling van computer ruimtes te laag horizontale buitenzonw ering is niet voldoende tocht door temperatuursverschillen intern isolatiemateriaal zonneboiler is aangetast
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
gedrag
BINNENMILIEU
Naast capaciteitsproblemen komen er ook andere technische knelpunten voor die invloed hebben op het comfort. De horizontale vaste buitenzonwering functioneert op dagen waarop de zon laag staat niet voldoende. De toepassing van een warmteplafond in combinatie met een stenen vloer en instroom van koudere ventilatielucht zorgt voor een niet comfortabele temperatuur. Daarnaast wordt de invoer van te koude of te warme ventilatielucht soms als oncomfortabel beschouwd. Ook in twee gebouwen waar gebruik gemaakt wordt van een warmtewisselaar komt dit voor. Ten slotte In de onderzochte voorbeeldprojecten komen soms technische mankementen voor die invloed hebben op de kwaliteit van het binnenmilieu. Dit lijkt maar ten dele te wijten aan de toepassing van de ‘nieuwe’ DuBo technieken op zich. Uiteraard kunnen uit de ervaringen lessen getrokken worden over de afzonderlijk toegepaste technieken. Voor het slagen van een duurzaam en energiezuinig gebouw is het tevens van belang dat alle elementen welke invloed hebben op het binnenmilieu reeds in de ontwerpfase op elkaar afgestemd zijn. Het lijkt dat met name de complexiteit van het totaal hiervan nogal eens tot knelpunten leidt. In een regulier kantoorgebouw geldt dit ook maar lijkt bijvoorbeeld door het plaatsen van extra airconditioning een ontwerpfout sneller opgelost te worden. De genoemde complexiteit van het totaal zorgt ervoor dat zowel de ontwerpfase als het naderhand inregelen en monitoren van groot belang is voor het slagen van duurzame utiliteitsbouw.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
55
56 BINNENMILIEU
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
6 Conclusies 6.1
Inleiding Van een evaluatieonderzoek moet vooral geleerd worden. De belangrijkste bevindingen die naar voren komen zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Eerst wordt ingegaan op de gebruikerservaringen, waarna de aandachtspunten per maatregel aan de orde komen. Er zijn eveneens aanbevelingen voor de toekomst af te leiden uit de gebruikerservaringen. Deze zijn in het volgende hoofdstuk (7) weergegeven. Dit evaluatieonderzoek heeft plaatsgevonden parallel aan het deelonderzoek woningbouw. Ook hier was het onderzoek er mede op gericht om algemene uitspraken te doen over de gebruikerservaringen met duurzaam bouwen in het algemeen en de afzonderlijke DuBo-maatregelen die zijn toegepast in het bijzonder. Bij woningbouw bleek het doen van algemene uitspraken beter haalbaar dan bij utiliteitsbouw. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat woningen ten opzichte van elkaar niet zo sterk verschillen als de onderzochte utiliteitsgebouwen wanneer het gaat om de opzet en de gebruikersgroep. De verschillen tussen de onderzochte utiliteitsgebouwen zorgen ervoor dat de uitkomsten zoals in deze conclusies zijn weergegeven niet altijd betrekking hebben op alle gebouwen.
6.2
De gebruikers Bekendheid met duurzaam bouwen Ruim de helft van de huidige gebruikers van de kantoor- en schoolgebouwen geeft aan voordat men hier kwam werken of studeren op de hoogte geweest te zijn van het bestaan van ‘milieuvriendelijke’ gebouwen. Nu men er eenmaal werkt of studeert weet het merendeel het milieuvriendelijke karakter van het gebouw te noemen. Toch is er nog zo’n 15% van de gebruikers die zich hier niet van bewust is. Voor het functioneren van de DuBo-maatregelen hoeft dit geen enkel probleem te zijn, mits de kennis van zaken bij de gebruiker in de zin van werknemer of scholier geen vereiste is bij het op de juiste manier omgaan met de toegepaste maatregel. Dit is bij veel van de maatregelen ook niet het geval. De vereiste kennis is vooral van toepassing op het bedienen van installaties door de beheerder van het betreffende gebouw. Er zijn toch enkele maatregelen waar de kennis ook voor werkneR I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
57
58 CONCLUSIES
mers en leerlingen van belang is. Dit zijn het gebruik van waterbesparende maatregelen en in sommige gevallen de zonwering en het ventilatiesysteem wanneer men daar zelf invloed op kan uitoefenen. Ongeveer 40% van de huidige gebruikers zegt, nu men in een DuBo gebouw werkt of studeert, bewuster om te gaan met zaken als energieverbruik en waterbesparing en gebruik van openbaar vervoer en fiets. De confrontatie met duurzame maatregelen in het gebouw heeft waarschijnlijk dus een aanpassing in het gedrag als gevolg en daarmee ook een educatieve waarde. Algemene tevredenheid over het gebouw Het is niet eenvoudig om na te gaan of men in deze gebouwen nu meer of minder tevreden is dan in andere gebouwen en in hoeverre DuBo-maatregelen daarbij een rol spelen. In dit onderzoek is toch getracht hier een beeld van te krijgen. Zowel bij de kantoren als de scholen zal ruim 60% van de respondenten indien men naar een ander kantoor- of schoolgebouw zou verhuizen een voorkeur hebben voor weer een milieuvriendelijk gebouw. 30% heeft geen voorkeur. Een op de twintig respondenten (5%) spreekt een voorkeur uit voor een ‘gewoon’ gebouw. Blijkbaar is deze groep niet geheel tevreden met het DuBo-karakter van het gebouw, of de gevolgen die dit met zich meebrengt. Bij de kantoren noemt 81% van de respondenten een of meerdere positieve aspecten van het kantoorgebouw terwijl bij de scholen 47% van de respondenten iets positiefs noemt. De medewerkers van kantoorgebouwen lijken dus enthousiaster. Wanneer we kijken naar het aantal respondenten dat negatieve aspecten noemt met betrekking tot de kantoor- en schoolgebouwen wijken deze percentages minder van elkaar af (respectievelijk 57% en 46%). De algemene tevredenheid met het kantoor of de school hangt samen met meer aspecten dan alleen het DuBo-karakter. Gemiddeld genomen noemt één op de tien respondenten milieuaspecten die er wat hen betreft in positieve zin uitspringen. Over het algemeen worden de gebouwen gewaardeerd om hun vormgeving en uitstraling. De negatieve waardering lijkt het meest verband te houden met binnenmilieu, inrichting en vormgeving.
6.3
Waardering van DuBo-maatregelen
6.3.1
Positief De maatregelen worden over het algemeen gewaardeerd om hun functionaliteit en comfort (zie ook tabel 6-1). In de werkomgeving wordt het positief gewaardeerd als de technieken (goed) doen wat zij zouden moeten doen. Onder comfort wordt veelal ‘gemak’ verstaan; men hoeft bijvoorbeeld niet te denken aan het uitdoen van de lichten. Onder comfort wordt ook een prettige werkomgeving verstaan, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘licht zonnig kantoor’ of een groene omgeving. Vooral bij de gebruikers van de kantoorgebouwen speelt dit aspect een grote rol. De eigen invloed op temperatuur, ventilatie en zonwering, indien dit mogelijk is, wordt positief gewaardeerd en belangrijk gevonden. Milieuaspecten zoals onder
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
andere hergebruik van regenwater leveren bij een aantal maatregelen een toegevoegde waarde voor de gebruiker. Negatief Een deel van de aspecten waarover men ontevreden is, lijkt niet zozeer direct betrekking te hebben op de specifieke DuBo-maatregelen. Ook in niet-DuBogebouwen kan men over deze onderwerpen ontevreden zijn. Het gaat om de volgende aspecten: loopafstand tot printers, geluidsoverlast van overige ruimten in het gebouw en vormgeving van het interieur. Maatregelen waar een deel van de gebruikers ontevredenheid over toont met betrekking tot DuBo-maatregelen zijn met name te weinig ventilatie, te veel zonlicht, gebrekkige verwarming en te hoge temperaturen in de zomer (zie ook tabel 6-1). 6.3.2
Per saldo De gebruikers van de onderzochte kantoor- en schoolgebouwen lijken redelijk tevreden met het specifieke karakter van het gebouw. Men noemt bij deze beoordeling met name aspecten die geen directe relatie hebben met het DuBo-karakter zoals bijvoorbeeld de vormgeving (zie hoofdstuk 4 en de samenvattende tabel 6-1 in dit hoofdstuk). De waardering van de DuBo-maatregelen heeft maar een geringe invloed op de algemene waardering van het gebouw. Toch speelt het DuBokarakter een rol met betrekking tot bijvoorbeeld de waardering van water- en energiebesparing en meer algemeen de uitstraling van het gebouw. Ook blijkt een deel van de gebruikers zijn gedrag aangepast te hebben ten aanzien van energieen watergebruik en vervoerswijze. Over de Dubo-maatregelen afzonderlijk is men voor het merendeel vaker positief dan negatief. DuBo-aspecten waar meer klachten over zijn dan positieve reacties, zijn het verwarmingssysteem, het ventilatiesysteem en de locatie van de aparte print- en kopieerruimten. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek vergeleken worden met eerdere onderzoeken (hoofdstuk 2) valt op dat het type geconstateerde knelpunten aangaande gebruikerservaringen in eerder onderzoek ook nu nog voorkomen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het in dit evaluatieonderzoek veelal om dezelfde gebouwen gaat die in de literatuurstudie zijn betrokken. Dit geeft aan dat er nog geen echte voortgang is geboekt bij het oplossen van gesignaleerde knelpunten. Dit komt overeen met bevindingen uit de interviews met beheerders waar duidelijk werd dat in het merendeel van de onderzochte gebouwen ook nu nog gezocht wordt naar oplossingen.
6.4
Binnenmilieu Over het algemeen is het aantal klachten op het gebied van het binnenmilieu hoog in vergelijking met klachten over de overige aspecten van het gebouw. Het binnenmilieu springt er voor relatief veel mensen in negatieve zin uit, waaruit blijkt dat dit aspect een belangrijk onderdeel vormt van de totale waardering van het gebouw. Ten aanzien van het binnenklimaat dient het aandachtspunt met name bij de temperatuur te liggen. Men heeft last van temperatuurschommelingen, last van de warmte en, hoewel in mindere mate, ook last van koude en tocht. De klachten over het binnenmilieu verschillen per gebouw. Dit geeft al aan dat de bouwfyR I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
59
60 CONCLUSIES
sische en installatietechnische aspecten van invloed zijn op deze ontevredenheid. Uit onderzoek naar de oorzaken van de klachten blijkt dat vooral capaciteit van ventilatie, koeling, en soms verwarming niet geheel afgestemd is op de karakteristieken van het gebouw. Er zijn zowel ontwerp- als inregelfouten geconstateerd. Ongewenst gebruikersgedrag is nauwelijks geconstateerd. Problemen zijn in een aantal gebouwen reeds opgelost of er wordt op dit moment nog aan gewerkt. Op basis van dit onderzoek is het niet zinnig een conclusie te trekken over bepaalde typen duurzame installatieconcepten. Een warmtepomp of warmteterugwinning uit ventilatielucht werkt immers in het ene gebouw wel en in het andere gebouw niet naar behoren. Dit neemt niet weg dat bij bepaalde toepassingen lessen te trekken zijn. Daarom zijn mede op basis van het binnenmilieu-onderzoek (technische) aandachtspunten geformuleerd in paragraaf 6.5.
6.5
Aandachtspunt naar maatregel Er is zoals is aangegeven overwegend positieve waardering voor de afzonderlijke DuBo-maatregelen. Toch levert dit onderzoek ook een beeld van de knelpunten die kunnen ontstaan bij de toepassing van de verschillende soorten DuBomaatregelen. Het gaat daarbij om technische knelpunten (6.5.1), een enkele keer om het gedrag dat niet aansluit op het beoogde doel van de techniek (6.5.2). Vermeld dient te worden dat dit onderzoek het in beeld brengen van gebruikerservaringen tot doel heeft en geen technische evaluatie. Met name de opsomming van gesignaleerde technische knelpunten is hierom hoogst waarschijnlijk niet volledig.
6.5.1
Technische knelpunten Met betrekking tot technische knelpunten kan een onderscheid gemaakt worden tussen uitvoeringsknelpunten, functionele knelpunten en uitzonderlijke beheersaspecten. De gesignaleerde technische knelpunten zijn per DuBo-maatregel opgenomen in bijlage VII. Uitvoeringsknelpunten Uitvoeringsknelpunten zijn geconstateerde knelpunten die betrekking hebben op 'toevallige' problemen van de toepassing en die dus van niet-structurele aard zijn. Deze knelpunten komen in de praktijk voor maar niet in alle projecten. De oorzaak is dus niet de DuBo-maatregel op zich maar mogelijke fouten in het specifieke ontwerp en installatie in de praktijk. Dit type knelpunten komt het meeste voor. Het gaat hier bijvoorbeeld om drukkranen die te lang doorlopen, te snel aanspringende verlichting, te kwetsbare verfsoort, een niet goed ingeregeld ventilatiesysteem, en te weinig koelingmogelijkheden door middel van een bodemwarmtewisselaar in de zomer. Uitvoeringsknelpunten leiden tot aandachtspunten bij ontwerp en toepassing van de technieken. Het gaat dan om het optimaliseren van de techniek of het beter rekening houden met de specifieke context waarin deze gebruikt wordt. In bijlage VII is een totaal overzicht weergegeven van de gesignaleerde uitvoeringsknelpunten.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
Functionele knelpunten Bij functionele knelpunten gaat het om zaken die niet alleen door een verbetering van ontwerp en uitvoering (techniek) lijken te kunnen worden opgelost. In deze gevallen gaat het om structurele discrepanties tussen de wensen van gebruikers en de (neven)effecten van de technieken. Functionele knelpunten zijn relatief weinig geconstateerd. Het gaat hier bijvoorbeeld om het niet goed functioneren van vaste horizontale zonwering, het ontbreken van eigen invloed op het openen van ramen en nachtventilatie die onvoldoende werkzaam is. Het is denkbaar deze maatregelen in de huidige vorm niet meer toe te passen of de maatregel aan te passen om de kans op ontevredenheid te voorkomen. Bij deze overweging dient echter wel rekening gehouden te worden met het beoogde doel van de techniek. Indien bijvoorbeeld een deel van de gebruikers klaagt over het ontbreken van eigen invloed op ventilatie, kan er, afhankelijk van de milieuwinst die hiermee ontstaat, een reden zijn deze maatregel toch te blijven toepassen. Een afweging of de nadelen voor de gebruiker opwegen tegen het beoogde doel (milieuwinst) lijkt hier op zijn plaats. De milieuwinst dient (gekwantificeerd) dan ook in een mogelijk vervolgonderzoek naast de discrepanties met gebruikerswensen te worden gezet. Mogelijk ten overvloede dient vermeld te worden dat deze zogenaamde functionele knelpunten in deze evaluatie nauwelijks zijn geconstateerd. 6.5.2
Informatie en gedrag Er kan bij relatief nieuwe technieken sprake van zijn dat gebruikers niet voldoende kennis of informatie hebben om op de juiste manier om te gaan met een systeem. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de gebruikers (in deze scholieren en medewerkers van de kantoren) maar in geringe mate over specifieke kennis dienen te beschikken. Dit werd bijvoorbeeld door sommigen bij het gebruik van het waterbesparend toilet genoemd (men wist niet dat er een spaarknop was). De meeste kennis lijkt vereist met betrekking tot de bediening van warmte- en ventilatiesystemen. Dit wordt deels door de beheerders van de gebouwen verzorgd. Al komt het in een schoolgebouw voor dat leerlingen de ventilatieroosters te vaak dichtdraaien en dat radiatorkranen niet goed bediend worden. Het lijkt er op dat er, hiermee samenhangend, behoefte is om juist invloed te hebben op sommige systemen. Dat het licht automatisch aangaat lijkt men wel te waarderen. Maar dat men geen invloed heeft op de temperatuur en zonwering vindt men veelal juist niet prettig. Ook vindt men het prettig wanneer men de ramen kan openen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
61
62 CONCLUSIES
tabel 6-1
Samenvatting waardering van de Dubo-maatregelen en de belangrijkste waarderingsaspecten (zie voor gedetailleerde informatie de uitkomsten in hoofdstuk 4).
Vermeld is het percentage respondenten dat één of meer positieve dan wel negatieve aspecten noemt. De betreffende waarderingsaspecten door meer dan 5% van de gebruikers genoemd (zie voor alle aspecten Hoofdstuk 4). Hergebruik van regen of oppervlakte water POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN:
88%
- waterbesparing
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN:
49%
- comfort (gelige kleur)
Waterbesparende maatregelen zoals de spaarknop toilet, kranen POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN:
93%
- waterbesparing
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 32%
- comfort ( stank) - functionaliteit (twee maal spoelen)
Toetreding dag en zonlicht POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 82%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 65%
- functionaliteit (voldoende licht)
- comfort (ongewenste opwarming, spiegeling)
- milieubijdrage (opwarming door zon)
- functionaliteit (onvoldoende licht)
- vormgeving (prettige werkomgeving) - comfort (extra licht) - veilig gevoel Geautomatiseerde verlichting POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 69%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 33%
- functionaliteit (goede reactie, voldoende licht)
- functioneel (reageert te snel)
- milieubijdrage (minder energiegebruik)
- milieubijdrage (overbodige verlichting)
- comfort (automatisch aan/uit) Zonwering POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 66%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 59%
- functionaliteit (voldoende zonwering)
- functionaliteit (onvoldoende zonwering
- eigen invloed
- eigen invloed (niet aanwezig)
- comfort (automatisch)
- comfort (werkt niet automatisch)
Aparte print- en kopieer ruimten POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 48%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 55%
- comfort (minder geluidsoverlast)
- functioneel (loopafstand)
- functioneel (afvoer van schadelijke stoffen en warmte) Materialen binnen (Interieur) POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 68%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 45%
- vormgeving (mooi, aangename uitstraling)
- vormgeving (lelijk)
- functioneel (blijft lang mooi)
- functionaliteit (materialen blijven niet lang mooi)
-milieubijdrage (duurzaam, milieuvriendelijk)
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
Materialen buiten POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 74%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 27%
- vormgeving (mooi)
- vormgeving (lelijk)
-milieubijdrage (duurzaam, milieuvriendelijk) -functioneel (gevel verkleurt niet)’ Ventilatiesysteem (natuurlijke ventilatie) POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 69%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 59%
- functionaliteit (niet van bewust)
- comfort (geluidsoverlast)
- eigen invloed
- functionaliteit (reageert langzaam) - eigen invloed (niet door iedereen te bedienen)
Ventilatiesysteem (gebalanceerd) POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 58%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 54%
- functionaliteit
- comfort
- comfort
- functionaliteit - ontbreken eigen invloed (zoals ramen open)
Ventilatiesysteem (mechanische afvoer natuurlijke toevoer) POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 46%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 57%
- comfort
-comfort
- functioneel
-ontbreken eigen invloed - functionaliteit
Fietsenstalling POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 53%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 42%
- voldoende eigen overdekte plaatsen
- onvoldoende eigen overdekte plaatsen
- veiligheid
- onpraktisch (ontoegankelijk, te open, te ver weg, onverhard en drassig)
- vormgeving (mooie architectuur) Verwarming POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 37%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 69%
- eigen invloed
- schommelingen
- comfort (aangename vloertemperatuur)
- eigen invloed (niet mogelijk) - functionaliteit (te warm, tocht, duurt te lang voordat het warm is) - comfort (onaangename vloertemperatuur)
Geluidsisolatie eigen kamer en lokaal POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 51%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 33%
- geen overlast
- overlast (nagalm telefoneren van collega’s)
- enig overlast (maar niet hinderlijk) Geluidsisolatie overige ruimten POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 59%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 51%
- geen overlast (van aangrenzende en bovenliggende kantoren, personen in de gang, trap/lift)
- overlast (aangrenzende en bovenliggende kantoren, personen in de gang)
- enige overlast (maar vind dit niet onprettig) Geluidsisolatie buitengeluiden POSITIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 71%
NEGATIEVE WAARDERINGSASPECTEN: 13%
- functioneel (geen overlast)
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
63
64 CONCLUSIES
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
AANBEVELINGEN
7 Aanbevelingen De gebruikers van de geëvalueerde DuBo-complexen zijn over het algemeen zeer tevreden met het gebouw waarin zij werken of studeren en het duurzame karakter daarvan leidt hoofdzakelijk tot een meerwaarde. Uit het oogpunt van gebruikers staat er in die zin dus weinig in de weg om deze concepten van duurzaam bouwen ook in de toekomst een plaats te geven. Wat de ervaringen ons wel leren is dat er in de huidige projecten problemen zijn ontstaan aangaande het functioneren van installaties en soms de toepassing van materialen. Deze knelpunten hebben deels invloed op de gebruikers en dat zou uiteraard voorkomen moeten worden. Om te komen tot een nog grotere tevredenheid komen wij tot de volgende aanbevelingen.
7.1
Verbeteren en ontwikkelen van de techniek Gebleken is dat het verbeteren van de toegepaste DuBo-technieken van belang blijft. Een aantal technieken zoals hergebruik van regenwater en automatische verlichting lijken bij de meeste van de onderzochte gebouwen redelijk goed te werken. Anders is dat wanneer het gaat om installaties ten behoeve van verwarming, ventilatie en koeling. Het komt nog te veel voor dat installatieconcepten in het ene gebouw wel goed werken en in het andere niet. Bij verbetering van de technieken is enerzijds de doorontwikkeling van specifieke installaties zoals nachtventilatie en goede zonwering van belang. Hier kan een goede uitwisseling van kennis tussen ontwerpers en producenten een belangrijke rol bij spelen waarbij ook de in dit onderzoek opgedane kennis over technische knelpunten kan worden betrokken (6.5.1). Anderzijds en mogelijk nog veel belangrijker is het totaalconcept van gebouwkenmerken, te gebruiken verwarmingsystemen, koeling en ventilatie. Tijdens de ontwerpfase ligt de nadruk op de integratie van verschillende systemen en de afstemming op bouwfysische kenmerken van het gebouw. Blijkbaar is dit tot nu toe niet overal goed gegaan. Het feit dat men twee jaar na oplevering nog steeds bezig is binnenklimaatproblemen op te lossen geeft dit al aan. Dit evaluatieonderzoek heeft zich wanneer het gaat om binnenklimaatproblemen beperkt tot het opsporen van de belangrijkste oorzaken van klachten en niet bijvoorbeeld het
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
65
66 AANBEVELINGEN
doorrekenen van gewenste capaciteiten van installaties gegeven de gebouwkenmerken. Een nadere studie naar de succes- en faalfactoren in de ontwerpfase lijkt daarom op zijn plaats wanneer we meer willen leren voor de toekomst. Hierbij kan bijvoorbeeld ook de invloed van flexibel bouwen worden betrokken. Flexibele inrichten houd namelijk ook in dat de ventilatie-, koeling- en verwarmingscapaciteit op een eenvoudige wijze kan worden aanpast als gevolg van gewijzigd gebruik van de ruimten.
7.2
Eenvoudige concepten Het merendeel van de toegepaste technieken en dan met name de installaties voor verwarming, koeling en ventilatie zijn relatief complex. Dit heeft invloed op de complexiteit van bediening, inregeling en het onderhoud van deze installaties. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met de eigenschappen van de gebruiker en de beheerder: zijn wensen, zijn gewoonten, zijn kennis en zijn mogelijkheden (fysieke beperkingen, technisch inzicht, kosten). Naast verbetering van de technieken zal hierom ook aandacht besteed dienen te worden aan het ontwerpen van eenvoudig te bedienen en door de gebruiker te begrijpen installatieconcepten.
7.3
Het bouwproces Het technische succes van een kantoor of schoolgebouw is meer dan de som der delen. De afzonderlijke elementen dienen dan ook goed op elkaar afgestemd te zijn. Hiertoe dienen dus ook alle partijen die onderdeel uitmaken van het bouwproces op elkaar afgestemd te zijn. In de praktijk blijkt dat dit (nog) niet altijd zo is. Voor duurzaam bouwen is ten aanzien van het bouwproces een betere kwaliteismonitoring van groot belang. Deze kwaliteitscontroles dienen zowel in de ontwerpals de uitvoeringsfase plaats te vinden. Dit zou bijvoorbeeld bereikt kunnen worden door het opzetten van een goed programma van eisen, waarin de bouw fasegewijs en voorzien van heldere meetbare criteria gecontroleerd kan worden. Aan het eind van elke fase zouden risico’s kunnen worden geanalyseerd, die in principe in de volgende fase moeten worden opgelost. Naast kwaliteitsmonitoring is ook integraliteit van het ontwerpteam een belangrijke vereiste. Alle disciplines moeten aan tafel zitten. Kennisoverdracht aan de uiteindelijke beheerder lijkt daarbij van groot belang. Een ander aspect is dat na de oplevering het proces niet dient te stoppen. De kennis van duurzame ontwerpen dient ook na oplevering beschikbaar te zijn. Zo kan het plaatsen van een airconditioning mogelijk voorkomen worden door een goed advies over energiezuinige oplossingen zoals bijvoorbeeld het verminderen van de interne warmtelast door de toepassing van LCD-computerschermen. Juist in deze kennis lijkt geïnvesteerd te moeten worden. Het risico dat een gebouwbeheerder problemen niet snel kan oplossen kan investeerders in duurzaam bouwen afschrikken. Ook onderhoudsdiensten en niet alleen technische ontwerpbureaus dienen over voldoende kennis te beschikken.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
AANBEVELINGEN
7.4
Markt en overheid Het is zelden de gebruiker die initiatiefnemer is van duurzame utiliteitsbouw. Tot nu toe was het veelal de (semi-)overheid die het initiatief nam voor het ontwikkelen van een duurzaam gebouw. Indien aan het voorkomen van technische problemen gewerkt blijft worden, lijkt er aan het continueren van dit proces weinig in de weg te liggen. Voor de marktsector ligt dit mogelijk anders. Voor bijvoorbeeld projectontwikkelaars zullen vaker zakelijke argumenten een rol spelen. Hierbij speelt uiteindelijk een afweging tussen kosten en meerwaarde voor de consument. Zoals uit dit onderzoek blijkt moet de meerwaarde gezocht worden bij aspecten als energieverbruik en de algemene uitstraling van het gebouw. Ook de gezondheid van werknemers kan indirect een promotionele meerwaarde hebben. Een niet in dit onderzoek betrokken aspect is mogelijk ook het imago dat een bedrijf wil uitstralen wanneer het kiest voor een duurzaam gebouw. Het lijkt er echter op dat het naast energiebesparing vooral gaat om aspecten die te maken hebben met extra comfort of uitstraling, zaken die ook in de reguliere bouw een rol spelen. Duurzaam bouwen is echter meer. Ook de meer onzichtbare aspecten spelen een rol zoals het materiaalgebruik. Juist hierom lijkt de toepassing op grote schaal van duurzame maatregelen met weinig meerwaarde voor de gebruiker alleen door regelgeving (bijvoorbeeld opnemen in het bouwbesluit) of door subsidieregelingen haalbaar.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
67
68 AANBEVELINGEN
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE I LEDEN ADVIESCOMMISSIE
Bijlage I Leden adviescommissie
Naam
Organisatie
Claudia Bouwens
SEV
Peter Bijvoet
DGMR
Jan Bart Jutte
DHV
Jo Meyer
Novem
Harry Nieman
Adviesburo Nieman
Henk Verkès
VROM-DGW
Hans Vingerling
SBR
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
69
70 BIJLAGE I LEDEN ADVIESCOMMISSIE
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE II RESPONSE GEBRUIKERSONDERZOEK
Bijlage II Response gebruikersonderzoek Op de acht voorbeeldprojecten zijn schriftelijke enquêtes uitgereikt. In totaal zijn zo’n 950 enquêtes verspreid. Hiervan zijn er 300 enquêtes ingevuld terug ontvangen voor verwerking. De respons bij de Rabobank, Rijkswaterstaat en de GGD is – zeker voor een schriftelijke enquête - goed te noemen. De respons bij het Educatorium en Vekasteel is laag. Tabel 0-1 Aantal respondenten en respons per kantoor-schoolgebouw Aantal respondenten
Aantal verstuurde enquêtes
Respons
Eco-kantoor Rijkswaterstaat
29
50
58%
GGD Rivierenland
48
100
48%
Gemeentelijk Archiefdienst
22
100
22%
Van Hall instituut
72
200
36%
Rabobank Pey/Posterholt
31
45
69%
Bedrijfspand Vekasteel
5
25
20%
Hogeschool Limburg
74
200
37%
Educatorium, Universiteit
21
200
11%
Totaal
302
935
33%
Naam
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
71
BIJLAGE III LITERATUUR
Bijlage III Literatuur U19, Uxx enz. Projectevaluatie van alle voorbeeldprojecten Utiliteitsbouw. Afzonderlijke rapportages per complex. Door DGMR raadgevende ingenieurs bv. Periode 1999-2000
Evaluatie voorbeeld projecten duurzaam & energiezuinig bouwen, Woningbouw. RIGO research en Advies BV. Maart 2002
Evaluatie voorbeeld projecten duurzaam & energiezuinig bouwen, Stedebouw. RIGO research en Advies BV. Maart 2002
Duurzame schoolgebouwen, wat leren de voorbeeldprojecten ons? Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting & Novem , ISBN 90-5239-155-6
Duurzame Kantoorgebouwen, wat leren de voorbeeldprojecten ons? Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting & Novem , ISBN 90-5239-160-2
Duurzame Energie, wat leren de voorbeeldprojecten ons? Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting & Novem , ISBN 90-5239-162-9
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
73
BIJLAGE IV GEÏNTERVIEWDE PERSONEN
Bijlage IV Geïnterviewde personen Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam: Dhr. Nauts Hogeschool Limburg: Dhr. M. van Es (hoofd facilitaire dienst en betrokken bij de bouw) Van Hall instituut: Dhr. Veenstra (hoofd beheer) Dhr. Wiebe Wieling Rabobank Pey-Posterholt, Echt: Dhr. B.J.M. M. Bartholomeus (Directeur) Educatorium Utrecht: Dhr. van de Berg GGD rivierenland, Tiel: Dhr. Coumans (beheerder en betrokken bij de bouw) Vekasteel Tilburg: Dhr. Vekemans (directeur, beheerder en initiatiefnemer)
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
75
BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Bijlage V Schematische samenvatting interviews en binnenmilieumetingen De informatie is afkomstig van interviews met beheerders. Indien opmerkingen zijn gemarkeerd met een (M) dan is de informatie afkomstig uit de binnenmilieumetingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
77
78 BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
GGD in Tiel: belangrijkste oorzaken en oplossingen van klachten binnenklimaat Hoofdklachten
Te warm in de zomer
Gesignaleerd/ geme- Ja: de temperatuurcurven komen boven de grenswaarden. Aan de ten door beheerder ARBO eisen wordt niet voldaan. Oorzaak techniek
Capaciteit van de koeling via grondwater is niet voldoende.
Kou in de winter
Vergaderruimten intern
Ja: temperatuur is in sommi-
Temperatuur wordt te hoog.
ge ruimten te laag.
Het systeem heeft onvoldoende capaciteit en is traag.
Vergaderruimten zijn intern gesitueerd (niet aan de gevel) en hebben nauwelijks koelingmogelijkheden.
De opwarming via vergroot glas-
Langs de ramen bestaat een
oppervlak en interne warmtelast (computers) is te groot in verhouding met koelingmogelijkheden.
luchtstroom van koude lucht. Hierdoor ontstaan klachten over kou. Door de warmteafgifte via warmteplafonds in combinatie met de stenen beganegrondvloer komen er klachten over koude voeten en warme hoofden.
Veranderingen
Er is aan de gebruikers voorgesteld
Er wordt nu gedacht aan het
In de vergaderruimten en on-
/oplossingen
om als oplossing vochtige katoenen doeken op te hangen ten behoeve van koeling. Dit is niet
plaatsen van radiatoren onder de ramen om zodoende ongewenste koude stro-
derzoeksruimten is nu airconditioning toegepast.
toegepast. De gebruikers vonden de lichtinval per saldo belangrijker.
men te verminderen.
Ook is voorgesteld om in de winter meer kleding te dragen. Een deel van de gebruikers vindt dit geen goede oplossing. Computerschermen met minder warmteproductie (LCD) worden overwogen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Gemeentelijke archiefdienst Rotterdam: belangrijkste oorzaken en oplossingen van klachten binnenklimaat Hoofdklachten:
Warmte in de zomer
Tocht
Gesignaleerd/ gemeten door beheerder
Op een aantal plaatsen is de temperatuur en luchtvochtig-
Er worden op sommige plaat- sen te heftige luchtstromen
heid te hoog. (Het temperatuursverloop valt wel binnen de ARBO normen).
gesignaleerd.
Nvt
(M) Ja.
Gesignaleerd/ gemeten tijdens onderzoek
Te droog
(M) Geconstateerd is dat in alle vertrekken een droog binnenklimaat heerst (metingen).
Oorzaak techniek
De capaciteit van het koeling-
(M) Te hoge temperatuurs-
systeem is niet voldoende.
verschillen tussen de kantoorruimte en de gang waardoor luchtstromingen
(M) Het systeem reageert traag op veranderingen. Dit is
Veranderingen
(M) Niet bekend.
hoogstwaarschijnlijk een inregelprobleem. Nader onderzoek noodzakelijk.
ontstaan.
Aan de capaciteit van het koelingsysteem wordt mo-
Temperatuurvoelers zijn sinds kort op andere plaatsen
menteel nog gewerkt.
gehangen om het systeem beter te laten werken en zodoende de temperatuur verschillen te minimaliseren.
(M) = geconstateerd tijdens metingen in het kader van dit onderzoek
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
79
80 BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Hogeschool Limburg: belangrijkste oorzaken en oplossingen van klachten binnenklimaat Hoofdklachten:
Te warm in de zomer
Tocht in de centrale hal
Kou in de winter
'Studielandschap' te warm
PGO ruimten te warm en onfris
Gesignaleerd /gemeten door beheerder:
Ja
Ja
De klachten hebben met name te maken met kou in
Ja
Ja
de ochtend en op maandagen. Gesignaleerd /gemeten tijdens onder-
-
(M) Ja
(M) Niet (meer) te (M) Ja, Droge lucht en het CO2-gehalte warm , De luchtvochtigheid is laag vertoont pieken
-
zoek
Oorzaak techniek
maar nog net acceptabel (30,9%).
boven de streefwaarde.
Er wordt gebruik gemaakt van nachtventilatie. Deze
(M) De gebouwdelen B en D staan in open
De traagheid van het systeem zorgt
Te veel computers en gebruikers
(M) De ventilatiecapaciteit is onvoldoen-
werkt echter niet naar behoren. De reden hiervan is dat de aan te zuigen
verbinding met de centrale hal C. De afleveringsingang
dat het lang duurt voordat het gebouw warm is.
zorgen voor te veel opwarming
de. De ruimten zijn na de bouw als zodanig ingedeeld. Het venti-
lucht aan een aantal randvoorwaarden moet voldoen. Een daarvan is
staat in de ochtend vaak open. Hierdoor ontstaat bij de re-
latiesysteem is hierop de warmte is niet aangepast. inmiddels opgelost doorvergroten
dat de luchtvochtigheid niet te hoog mag zijn. Dit betekent dat de tempera-
ceptie tocht.
van de ventilatiecapaciteit.
De klachten over
tuur ’s nachts niet beneden de 15 graden mag komen. Dit blijkt in de praktijk maar een aantal dagen in de zomer voor te komen. Het geautomatiseerde systeem werkt daardoor dus vaak niet. Het verwarming- en ventilatiesysteem wordt softwarematig aangestuurd. Het besturingssysteem werkt pas een paar maanden, het inregelen kan dus nu pas goed beginnen. Oorzaak gedrag De ventilatiekanalen aan de bovenzijde van de ramen worden door gebruikers nog wel eens
-
-
-
-
dichtgezet.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Hoofdklachten:
Te warm in de zomer
Tocht in de centrale hal
Kou in de winter
'Studielandschap' te warm
Veranderingen / oplossingen
In een deel van de ruimten wordt nu gebruik gemaakt
-
-
(M) De centrale computerruimte is
van airconditioning.
PGO ruimten te warm en onfris
opgedeeld in verschillende ruimten en er is extra ventilatiecapaciteit toegepast.
(M) = geconstateerd tijdens metingen in het kader van dit onderzoek
Rabobank, Echt: belangrijkste oorzaken en oplossingen van klachten binnenklimaat Hoofdklachten
Soms te warm in de zomer
Soms te koud in de winter
Gesignaleerd gemeten door beheerder
Ja
Temperatuur is voldoende maar er is last van koude tocht.
Oorzaak techniek
In de zomer wordt ventilatielucht
Er wordt gebruik gemaakt van een ventilatiesys-
van buiten aangezogen. Deze is te warm, ondanks de goede koeling via de vloer komt er warmere lucht
teem met warmtewisselaar. De opwarmingscapaciteit is echter niet helemaal voldoende. De ventilatielucht voelt koud aan.
naar binnen via de ventilatie. In de winter duurt het met name na het weekend te lang voordat het warm is. Dit komt door de vertragende werking van vloerverwarming. Veranderingen/ oplossingen
De klachten zijn gering. Wel wordt aangegeven dat aanzuigen van lucht uit de kelder in de zomer
Men denkt er aan om de binnenkomende lucht bij te verwarmen.
mogelijk een verbetering oplevert.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
81
82 BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Van Hall instituut: belangrijkste oorzaken en oplossingen van klachten binnenklimaat Last van droge lucht
Computerruimten te Geuroverlast warm
Gesignaleerd /geme- Ja ten door beheerder
Ja
Ja
-
Gesignaleerd /geme- (M) Ook tijdens wintermetingen zijn ten tijdens pieken van 25C onderzoek gemeten.
(M) Lage relatieve vochtigheid gesignaleerd in
(M) Er heerst een hoge temperatuur
(M) In de kantoorvertrekken van
nagenoeg alle vertrekken en computerlokalen. Echter wel binnen de
maar binnen de RGDrichtlijnen.Tevens is
het Forum zijn bakluchten van de keuken te ruiken.
vereiste grenzen.
een droog binnenklimaat gemeten. De CO2-concentratie
Hoofdklachten
Te warm in de zomer
loopt bij volledige bezetting van de lokalen op tot boven de streefwaarde. Oorzaak techniek /
Koelingsysteem
Nog onbekend: er wordt
Te veel computers en
(M) De afvoer van
ontwerp
onvoldoende. Er wordt gebruik gemaakt van nachtven-
gebruik gemaakt van een ventilatiesysteem met warmtewisselaar.
gebruikers zorgen voor te veel verwarming. Te weinig
de keuken en het inblaasrooster voor de kantoren
koeling.
zijn op enkele meters van elkaar gesitueerd.
tilatie. De temperatuur na een nacht koelen is echter nog te hoog. Het grote glasoppervlak, het platte dak en het materiaalgebruik houd veel warmte vast..
Veranderingen/ oplossingen
In dit gebouw is horizontale (vaste)
(M) De droge lucht en de hoge
buitenzonwering toegepast. In de lente en herfst (lagere
temperaturen zorgen voor klachten. De zon
zonnestand) voldoet deze niet. De gebruikers hebben last van
heeft invloed op de temperatuur in deze ruimte. Er wordt
ongewenste opwarming en spiegeling op het beeldscherm.
onvoldoende frisse lucht aangevoerd.
-
-
In een aantal computerruimten is nu
-
airconditioning geplaatst. (M) = geconstateerd tijdens metingen in het kader van dit onderzoek
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
Vekasteel Tilburg Hoofdklachten
Te warm in de zomer
Voorheen te koud in de winter
Soms te koud in kleine ruimten
Gesignaleerd gemeten door beheerder
Soms te warm
Ja
ja
Oorzaak techniek
Het koelingsysteem is nog niet functioneel
De capaciteit van de warmtepomp is voor koude winterda-
De vloerverwarming functioneert goed. Wel kunnen er
gen te laag.
problemen ontstaan wanneer er kleine ruimtes gemaakt worden door het verplaatsen van binnenwanden. Het vloeroppervlak bij ruimtes aan de gevelzijde is dan te klein voor voldoende verwarmingscapaciteit
Veranderingen
Voorlopig wordt gekoeld
/oplossingen
door de ramen in de ochgekozen om het water middels tend open te zetten, totdat een CV ketel (gas) bij te verhet koelingsysteem functi- warmen. De bouwkundige vindt oneert.
Als oplossing heeft men er voor
-
dit achteraf geen slechte oplossing. Anders was een groter warmtepompsysteem nodig geweest om alleen de koude pieken op te vangen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
83
84 BIJLAGE V SCHEMATISCHE SAMENVATTING INTERVIEWS EN BINNENMILIEUMETINGEN
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE VI CONCLUSIES BINNENMILIEUMETINGEN
Bijlage VI Conclusies binnenmilieumetingen Conclusies zoals opgenomen de rapportages binnenmilieuonderzoek van DorsserBlesgraaf9
Archiefdienst Rotterdam De hoofdklachten die de gebruikers bij de door het RIGO gehouden enquête hebben opgegeven zijn met name het te warm en te droog binnenklimaat en tocht. Met behulp van de metingen is geconstateerd dat er in alle vertrekken een droog binnenklimaat heerst. Een lage relatieve luchtvochtigheid binnen kan met name in de winter leiden tot krachten over statische elektriciteit en irritaties op de huid, ogen en luchtwegen tot gevolg hebben. Perceptie van de luchtvochtigheid vindt plaats via irritatie van luchtwegen en uitdroging van de slijmvliezen, ogen en huid. Slechts bij zeer lage luchtvochtigheid (< 20%) is daadwerkelijk sprake van het uitdrogen van de huid en slijmvliezen. Onderzoeken hebben aangetoond dat de perceptie van de luchtvochtigheid mede beïnvloed wordt door de luchttemperatuur en door de verontreinigingen van de lucht (onder andere stof). Slijmvliezen, die als luchtfilter fungeren voor stof, gaan slechter functioneren vanaf 40% RV en lager. Onder deze omstandigheden is de mens gevoeliger voor stof. Uit onderzoek is voorts gebleken dat een lichte temperatuurdaling met 1°C a 2°C bij een gelijkblijvende relatieve luchtvochtigheid een aanzienlijke daling teweeg kan brengen van het aantal klachten over droge Lucht. Bij stijgende buitentemperatuur, stijgt de binnentemperatuur mee. Dit is onafhankelijk van de absolute waarde van de buitenlucht. Het systeem reageert traag op de veranderingen. In het weekend en de nacht is het effect veel minder. Dit is hoogstwaarschijnlijk een regeltechnisch probleem. Dit dient nader onderzocht te worden aan de hand van inblaastemperatuur, de stand van de regelkleppen e.d. voetnoot 9
Rapportages
Binnenklimaatonderzoek
DuBo-projecten,
DorsserBlesgraaf
(kenmerk
Vo.C1035.Rx): ing. A. Vonk (projectleider), ir. P. Vierveijzer (adviseur), ing. E. de Bakker (projectmedewerker); De rapportages bevatten voor ieder van vijf gebruiksruimten afzonderlijk een beschrijving van klachten, opmerkingen over het gedrag van gebruikers ten aanzien van ventilatie, de metingen die verricht zijn en een analyse. Ook is een hoofdstuk conclusies voor het totale gebouw opgenomen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
85
86 BIJLAGE VI CONCLUSIES BINNENMILIEUMETINGEN
Het CO2-gehalte blijft gedurende de gehele meetperiode ruim onder de 1000 p pm. Op basis hiervan is lijkt de toevoer van verse lucht voldoende of er is weinig CO2 productie geweest. In de kantoortuin op de eerste verdieping zijn door de gebruikers tochtklachten aangegeven. Deze klachten gebaseerd op de temperatuur verschillen tussen de kantoorruimte en de gang. Bij het open en dicht gaan van de deur is een luchtbeweging voelbaar. De koude luchtstroom wordt als tochthinder ervaren.
Hogeschool Limburg De hoofdklachten die de gebruikers bij de door het RIGO gehouden enquête hebben opgegeven zijn met name het te warm en te droog binnenklimaat. Tevens is er, volgens de respondenten,sprake van te weinig frisse lucht en geurhinder. En in de centrale hal wordt bij de receptie geklaagd over tocht. In nagenoeg alle vertrekken is sprake van een hoge temperatuur en een lage relatieve vochtigheid. Met name in de zomer wordt de temperatuur in de oostelijk en zuidelijk georiënteerde vertrekken zonder mechanische ventilatie vaak als erg hoog (is niet gemeten). In de winterperiode blijven de waarden van temperatuur en relatieve vochtigheid binnen de vereiste grenzen (metingen) In de PGO-ruimte op de eerste verdieping en de kantoorruimte op de tweede verdieping is een relatieve vochtigheid gemeten die gemiddeld lager ligt dan 30%. Een lage relatieve luchtvochtigheid binnen kan met name in de winter leiden tot klachten over statische elektriciteit en irritaties op de huid, ogen en luchtwegen tot gevolg hebben. Perceptie van de luchtvochtigheid vindt plaats via irritatie van luchtwegen en uitdroging van de slijmvliezen, ogen en huid. Slechts bij zeer lage luchtvochtigheid (<20%) is daadwerkelijk sprake van het uitdrogen van de huid en slijmvliezen.
Van Hall Instituut Leeuwarden De hoofd-klachten die de gebruikers bij de door het RIGO gehouden enquête hebben opgegeven zijn met name het te warm en te droog binnenklimaat. Tevens is er, volgens de respondenten, sprake van te weinig frisse lucht en geurhinder. In nagenoeg alle vertrekken en computerlokalen is sprake van een hoge temperatuur en een lage relatieve vochtigheid. Met name in de zomer is de temperatuur in de oostelijk en zuidelijk georiënteerde vertrekken vaak erg hoog (is niet gemeten). In de winterperiode blijven de waarden van temperatuur en relatieve vochtigheid binnen de vereiste grenzen. Een lage relatieve luchtvochtigheid binnen kan met name in de winter leiden tot klachten over statische elektriciteit en irritaties op de huid, ogen en luchtwegen tot gevolg hebben.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE VI CONCLUSIES BINNENMILIEUMETINGEN
Perceptie van de luchtvochtigheid vindt plaats via irritatie van luchtwegen en uitdroging van de slijmvliezen, ogen en huid. Slechts bij zeer lage luchtvochtigheid (< 20%) is daadwerkelijk sprake van het uitdrogen van de huid en slijmvliezen. Onderzoeken hebben aangetoond dat de perceptie van de luchtvochtigheid mede beïnvloed wordt door de luchttemperatuur en door de verontreinigingen van de lucht (onder andere stof). Slijmvliezen, die als luchtfilter fungeren voor stof, gaan slechter functioneren vanaf 40% RV en lager. Onder deze omstandigheden is de mens dus gevoeliger voor stof. Uit onderzoek is voorts gebleken dat een lichte temperatuurdaling met 1°C a 2°C bij een gelijkblijvende relatieve luchtvochtigheid een aanzienlijke daling teweeg kan brengen van het aantal klachten over droge lucht. In de kantoorvertrekken van het Forum zijn regelmatig de bakluchten van de keuken te ruiken. Een enkele keer de luchten van de stalruimten. De afvoer van de keuken en het inblaasrooster voor de kantoren van het Forum gedeelte zijn op enkele meters van elkaar gelegen. De afvoer van de keuken is zuidwestelijk georienteerd ten opzichte van het inblaasrooster van de kantoren.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
87
BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
Bijlage VII Technische aandachtspunten In deze bijlage wordt per maatregel een overzicht van technische aandachtspunten gegeven die volgen uit de gebruikersevaluatie. Vermeld dient te worden dat dit onderzoek geen technische evaluatie tot doel heeft. De opsomming van technische knelpunten die zich kunnen voordoen is daarom mogelijk niet volledig. Hierbij worden steeds - naar aanleiding van onderzoek onder gebruikers en in enkele gevallen geconstateerde problemen bij het binnenmilieuonderzoek – mogelijke knelpunten geformuleerd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in: 1
mogelijke uitvoeringsknelpunten: klachten van gebruikers of geconstateerde knelpunten tijdens het onderzoek binnenmilieu die betrekking hebben op 'toevallige' problemen van de toepassing en die dus van niet-structurele aard zijn;
2
functionele knelpunten: klachten die betrekking hebben op de bedoelde functie van de techniek waaronder ook knelpunten die te maken hebben met nietgebruik van de techniek doordat de maatregel conflicteert met wensen en gewoonten van gebruikers.
3
uitzonderlijke beheeraspecten: uitzonderlijke beheertaken na de toepassing van de maatregel. Het gaat daarbij niet om het onderhoud dat noodzakelijk is als gevolg van uitvoeringsknelpunten.
Uitvoeringsknelpunten leiden tot aandachtspunten bij de toepassing van de technieken. Het gaat dan om het optimaliseren van de techniek of het beter rekening houden met bepaalde aspecten bij de implementatie. Voor een deel zullen deze aandachtspunten reeds zijn verwerkt in de technieken die nu op de markt zijn. Vooral bij de functionele knelpunten gaat het om zaken die niet alleen door een verbetering van de uitvoering (techniek) lijken te kunnen worden opgelost. In deze gevallen gaat het om structurele discrepanties tussen de wensen van gebruikers en de (neven)effecten van de technieken.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
89
90 BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
TECHNIEK: Waterbesparende maatregelen, spaarknop en drukkranen MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
- drukkranen (gaat automatische uit) lopen soms onnodig lang door - spaarknop: de hoeveelheid water is soms onvoldoende om twee maal doorspoelen te voorkomen FUNCTIONELE KNELPUNTEN: UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN:
TECHNIEK: Hergebruik van regen of oppervlakte water voor toilet MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
gelige kleur leidt soms tot twee maal doorspoelen indien men niet geïnformeerd is waarom dit zo is (bezoekers)
-
algvorming in aangevoerde water tast systeem aan
FUNCTIONELE KNELPUNTEN: geen UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
TECHNIEK: Dag en zonlicht toetreding MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
reflectie op beeldschermen
-
ongewenste opwarming
FUNCTIONELE KNELPUNTEN: geen UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
TECHNIEK: geautomatiseerde verlichting MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
te snel aanspringen
-
in deel van ruimtes onnodig aanstaan
-
te traag aanspringen
FUNCTIONELE KNELPUNTEN: geen UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
TECHNIEK: Zonwering MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
eigen invloed ontbreekt
FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
-
vaste horizontale zonwering functioneert in herfst, winter, en lente niet goed door lage zonnestand.
UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
TECHNIEK: Aparte print- en kopieer ruimten MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
loopafstand is te groot bij een te gering aantal ruimten
FUNCTIONELE KNELPUNTEN: geen UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
TECHNIEK: Materialen interieur WAARDERING ALGEMEEN: ++ MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
kwetsbaarheid gipswanden
-
kwetsbaarheid oplossingsvrije verf
FUNCTIONELE KNELPUNTEN: geen UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: onderhoud kwetsbare verf
TECHNIEK: Materialen gevel MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
kwetsbaarheid en werking van hout (inlands larikshout en Vuren)
-
verkleuring ongeverfd hout
-
kwetsbaarheid oplossingsvrije verf
FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
onderhoudskosten hout
UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: geen
TECHNIEK: Ventilatiesysteem, gebalanceerd MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
- soms te lage capaciteit voor computerruimten - geluidsoverlast - te koude instroom van lucht in de winter - te warme instroom van lucht in de zomer - de plaats van aanzuiging van lucht dient niet te dichtbij de afvoer zijn geplaatst. Anders ontstaat er hergebruik van afgevoerde (onfrisse) lucht FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
- eigen invloed op open en dichtzetten van ventilatieroosters kan systeem negatief beïnvloeden - eigen invloed op open en dichtzetten van ramen kan systeem negatief beïnvloeden. UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN:
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
91
92 BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
TECHNIEK: Ventilatiesysteem, mechanische afzuiging, natuurlijke toevoer MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
- te weinig capaciteit - geluidsoverlast FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
- eigen invloed op met name dichtzetten van ventilatieroosters kan systeem negatief beïnvloeden. UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN:
- bij te veel handmatig te bedienen inlaatroosters is afstelling door beheerder moeizaam.
TECHNIEK: Verwarming LTV MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
-
Capaciteit warmtepomp soms nog te laag.
-
Capaciteit vloerverwarming in kleine ruimtes (klein vloeroppervlak) aan gevelzijde kan te laag zijn.
-
Verwarming via plafond in combinatie met enige koude instroom geeft een niet comfortabele warmte (koude voeten warm hoofd)
Er dient bij gebouwbeheer rekening gehouden te worden met traagheid van het LTV-systeem FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
Thermostaat radiator knoppen in leslokalen functioneren niet door wisselende gebruikersgroepen (veel open en dicht draaien gedurende de dag) UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN:
complexe bediening gebouwbeheerssystemen
TECHNIEK: Verwarming LTV , afgifte MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
- Capaciteit vloerverwarming in kleine ruimtes (klein vloeroppervlak) aan gevelzijde kan te laag zijn. - Verwarming via plafond in combinatie met enige koude instroom geeft een niet comfortabele warmte (koude voeten warm hoofd) FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
- radiatoren: Thermostaat radiator knoppen in leslokalen functioneren niet door wissellende gebruikersgroepen (veel open en dicht draaien gedurende de dag) UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN:
complexe bediening gebouwbeheerssystemen
TECHNIEK: Koeling MOGELIJKE UITVOERINGSKNELPUNTEN:
- Capaciteit bij gebruik van pomp grondwater soms nog te laag. - Capaciteit dient afgestemd te zijn op ruimtes met veel warmtebronnen (computerruimten, vergaderruimten) - Nachtventilatie: capaciteitsproblemen indien gebruikt wordt als primaire koeling FUNCTIONELE KNELPUNTEN:
- Nachtventilatie is om de instroom van vocht niet de gehele zomer mogelijk UITZONDERLIJKE BEHEERASPECTEN: complexe bediening
R I G O
R e s e a r c h
gebouwbeheerssystemen
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE VII TECHNISCHE AANDACHTSPUNTEN
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
93