De Colleges van Bestuur/Centrale directies van de hogescholen
Den Haag
Ons kenmerk
30 september 2005
PLW/05/76506
Onderwerp
Bijlage(n)
Experimenten met korte programma's
Brief aan Tweede Kamer d.d. 20 juni 2005 Protocol toetsing kort programma van NVAO Handreiking NVAO
Geachte leden van het College van Bestuur, geachte leden van de Centrale directie,
1. Inleiding Op 20 juni 2005 heb ik met bijgevoegde brief (kenmerk HO/BL/2005/22876)) aan de Tweede Kamer aangekondigd te gaan experimenteren met korte programma’s in het hbo. Korte programma’s kunnen aantrekkelijk zijn voor mbo’ers die aarzelen of zij na hun mbo-opleiding nog zullen doorstuderen. Hetzelfde geldt voor werkenden die aarzelen of zij een studie op zullen pakken. Vanuit het beroepenveld zijn er bovendien signalen dat er behoefte is aan werknemers met een opleidingsachtergrond tussen mbo-4- en hbo-bachelorniveau in. Dat zijn voor mij belangrijke redenen om met korte programma’s te gaan experimenteren. Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over de aanpak van de experimenten. Dit doe ik onder voorbehoud van goedkeuring door de Tweede Kamer, omdat die zich nog moet uitspreken over mijn voornemen om te gaan experimenteren. 2. Uitgangspunten experimenten Ik kies bij de experimenten voor de volgende uitgangspunten: • Een kort programma is een onderdeel van een hbo-bacheloropleiding. Een student die een kort programma heeft afgerond moet zonder vertraging het getuigschrift van de bijbehorende bacheloropleiding kunnen behalen. Dit uitgangspunt betekent overigens niet dat alle modules van het korte programma moeten corresponderen met modules die de reguliere studenten volgen die de betreffende hbobacheloropleiding doen. Het korte programma moet een samenhangend geheel van modules zijn en een eigen arbeidsmarktrelevantie hebben. Dat kan betekenen dat ook modules die niet worden gevolgd door de reguliere studenten van de betreffende bacheloropleiding, onderdeel zijn van het korte programma. • De wettelijke vooropleidingseisen voor deelname aan een kort programma zijn identiek aan de eisen voor de hbo-bacheloropleiding, omdat het programma onderdeel is van een bacheloropleiding. Dit neemt niet weg dat hogescholen korte programma’s kunnen inrichten die primair gericht zijn op bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld op mbo’ers of werkenden. Wel is het zo dat alle
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap/ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Anna van Hannoverstraat 4, 2595 BJ Den Haag Postbus 90801, 2509 LV Den Haag, T +31-70-3334700
[email protected]
blad 2/5
•
• •
•
• •
korte programma’s van de bekostigde hogescholen toegankelijk én studeerbaar moeten zijn voor een ieder die aan de wettelijke vooropleidingseisen voor de hbo-bachelor voldoet. Het is dus voor de bekostigde hogescholen niet toegestaan om een kort programma uitsluitend open te stellen voor bijvoorbeeld mbo’ers met enige jaren werkervaring. Hetzelfde geldt voor het zo inrichten van het korte programma dat het alleen voor deze groep studeerbaar is. Een kort programma kan alleen bestaan binnen een hbo-bacheloropleiding waarvan de kwaliteit objectief is vastgesteld. Dit betekent dat een overgangsrechtelijke accreditatie, zonder een eerder doorlopen beoordeling van de kwaliteit als bedoeld in artikel 1.18 van de WHW, geen titel verschaft voor deelname aan een experiment. Een kort programma wordt door een hogeschool aangeboden. Het korte programma moet onderdeel zijn van een hbo-bacheloropleiding van een hogeschool die voor die bacheloropleiding een ‘Croho-licentie’ bezit. Een hogeschool en een BVE-instelling1 kunnen onderling afspreken dat delen van het korte programma door een BVE-instelling worden verzorgd. Voor de bekostigde hogescholen dient dit uiteraard wel te gebeuren binnen de regels van ‘Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs’ en ‘Helderheid in de bekostiging voor beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie’. Een kort programma wordt afgesloten met een afzonderlijke graad: de Associate degree. Degene aan wie deze graad is verleend, is niet gerechtigd deze in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen. In de Wet hoger onderwijs en onderzoek, die in voorbereiding is, wordt voor de graadverlening een voorziening getroffen. De studenten die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet een kort programma afronden, zullen het certificaat dat zij na afronding ontvangen na de invoering van de nieuwe wet kunnen omzetten in een Associate degree. Een kort programma heeft een studielast van (minimaal) 120 ECTS. Een hogere studielast dan 120 ECTS is mogelijk als dat voor de arbeidsmarktrelevantie van het programma nodig is. Studenten die een kort programma hebben afgerond moeten direct gekwalificeerd zijn voor de arbeidsmarkt en het totaal van het programma moet een arbeidsmarktrelevantie hebben.
3. Twee rondes experimenten In mijn brief aan de Tweede Kamer spreek ik over de start van de experimenten per studiejaar 20062007. Ook in de brief d.d. 22 augustus jl., die u ontvangen heeft van de NVAO, wordt alleen over een start per studiejaar 2006-2007 gesproken. Inmiddels heb ik echter besloten dat er twee rondes experimenten komen. Dat betekent dat hogescholen kunnen kiezen of zij met een kort programma willen starten in het studiejaar 2006-2007 of in het studiejaar 2007-2008. Op die manier maak ik het voor meer hogescholen mogelijk om aan de experimenten mee te doen. Voor de tweede ronde is er immers meer voorbereidingstijd. De keuze voor een tweede ronde geeft de hogescholen die korte programma’s aan willen bieden binnen bestaande, nog niet eerder objectief beoordeelde hbobacheloropleidingen, bovendien de gelegenheid om die kwaliteitsbeoordeling alsnog te laten doen. De accreditatieaanvraag voor de hbo-bacheloropleiding moet in dat geval uiterlijk 31 december 2005 bij de NVAO worden ingediend. Hogescholen die per 31 december a.s. nog geen VBI-rapport kunnen aanleveren, dienen contact op te nemen met de NVAO. Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat zowel de eerste als de tweede ronde van de experimenten openstaan voor zowel de aangewezen als de bekostigde hogescholen. Ik vind dat alle korte programma’s waarmee geëxperimenteerd wordt, minimaal door twee cohorten studenten moeten kunnen worden gevolgd. Gelet op het feit dat het om tweejarige programma’s gaat, betekent dit dat de looptijd van de experimenten vier studiejaren zal omvatten (2006/2007 tot en met 2009/2010). De korte programma’s die starten in studiejaar 2006-2007 kunnen binnen deze looptijd door drie cohorten studenten worden gevolgd. Voor de korte programma’s die starten in 2007-2008 gaat het om twee cohorten studenten.
1
Dit kan ook een AOC zijn. 2
blad 3/5
Het laatste moment waarop hogescholen de Associate degree aan studenten mogen uitreiken, bepaal ik op 1 juli 2011. Daarmee bestaat ook voor de studenten die langer over hun korte opleiding doen dan de nominale studieduur, de mogelijkheid om de betreffende graad te behalen. Overigens staat het de hogescholen vrij om, binnen het studiejaar waarin zij mogen starten met een kort programma, zelf te bepalen wat het moment van eerste instroom wordt en wat de eventuele andere instroommomenten zijn. Korte programma’s die starten in het studiejaar 2006-2007 hoeven dus niet per se bij aanvang van dat studiejaar te starten. Hetzelfde geldt uiteraard voor de korte programma’s die starten in het studiejaar 2007-2008. 4. Procedure Hierna schets ik de procedure voor de indiening van en besluitvorming over voorstellen voor de experimenten met korte programma’s. Indien u als hogescholen in het kader van de experimenten een kort programma wilt aanbieden, moet u bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een aanvraag indienen voor beoordeling van dat korte programma. Voor de eerste ronde experimenten (dus voor de korte programma’s die starten in het studiejaar 2006-2007) geldt dat de aanvragen in de periode van 15 tot en met 31 oktober 2005 bij de NVAO moeten worden ingediend. Ik realiseer mij dat de periode tot eind oktober erg kort is. Om een start per studiejaar 2006-2007 mogelijk te maken, is een latere uiterste indieningsdatum echter ongewenst. Op dit moment is nog niet bekend in welke periode de aanvragen voor de tweede ronde experimenten (met een start in studiejaar 2007-2008) bij de NVAO moeten worden ingediend. Daarover, en ook over de andere voor de tweede ronde relevante data, wordt u in een later stadium geïnformeerd. Zoals ik ook in mijn brief d.d. 20 juni jl. aan de Tweede Kamer heb laten weten, toetst de NVAO de kwaliteit van de aanvragen. Dit gebeurt aan de hand van een protocol dat is afgeleid van het accreditatiekader. Het protocol voeg ik als bijlage 2 aan deze brief toe. Tevens is bijgevoegd een handreiking van de NVAO bij het protocol (bijlage 3). Beide documenten zijn sinds 19 september jl. ook te vinden op de NVAO-site (www.nvao.net). De arbeidsmarktrelevantie van het korte programma en de samenhang met de hbo-bacheloropleiding vormen belangrijke criteria waarop de NVAO de aanvragen zal beoordelen. Om de arbeidsmarktrelevantie te kunnen toetsen dient de hogeschool de actieve deelname van het beroepenveld aan de ontwikkeling van het beroepsprofiel aan te tonen. De NVAO-beoordeling mondt uit in een advies over de aanvraag aan de betreffende hogeschool. Met dit advies, dat voor de eerste-ronde-aanvragen in december 2005 zal worden gegeven, kunt u een voorstel voor een kort programma indienen bij mij respectievelijk de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In februari 2006 neem ik dan het besluit welke korte programma’s daadwerkelijk in het studiejaar 2006-2007 kunnen starten. 5. Besluitvorming Ter ondersteuning van mijn besluitvorming, wil ik een commissie in het leven roepen die mij adviseert over de ingediende voorstellen. Ik zal deze commissie een eigen beoordelingskader meegeven. Het definitieve beoordelingskader zend ik u uiterlijk 21 november 2005 toe. Tevens zal ik dan aangeven welke informatie ik van u verwacht te krijgen met het oog op de besluitvorming over de eerste ronde experimenten, en wanneer ik die informatie verwacht. De aanvraag die is ingediend bij de NVAO en het advies van de NVAO maken onderdeel uit van de gevraagde informatie. Het beoordelingskader voor de besluitvorming over de experimenten zal uitgaan van het volgende: - Er wordt op beperkte schaal geëxperimenteerd, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van de experimenten (alle experimentele korte programma’s worden gemonitord). - Een positief advies van de NVAO over de bij haar ingediende aanvraag is een noodzakelijke voorwaarde voor deelname aan de experimenten. - Een redelijke spreiding van de korte programma’s over de onderwijssectoren (Crohoonderdelen) is het uitgangspunt; daarbij wordt rekening gehouden met de omvang van de sector en het aantal ingediende voorstellen per sector. 3
blad 4/5
-
-
-
-
De sector (het Croho-onderdeel) ‘onderwijs’ is in ieder geval in de eerste ronde uitgesloten van de experimenten. De lerarenopleidingen kunnen dus niet meedoen. Indien meerdere hogescholen een voorstel indienen voor een qua inhoud vergelijkbaar kort programma, is het uitgangspunt om minimaal twee hogescholen de kans te geven het betreffende type kort programma aan te bieden. Naast het karakter van het advies van de NVAO (wel/geen positief advies) en de gewenste spreiding over de sectoren, is in belangrijke mate bepalend welke programma’s de meeste kans bieden op instroom van doelgroepen die anders minder snel voor het hoger onderwijs zouden kiezen. Denk aan: mbo’ers en werkenden. Hogescholen dienen BVE-instellingen te betrekken bij de invulling van de korte programma’s. Naarmate een kort programma zich meer richt op mbo’ers die direct doorstromen, wordt een nauwere vorm van samenwerking met BVE-instellingen verwacht en wordt de samenwerking dus nadrukkelijker getoetst. Hogescholen dienen bereid te zijn om, zonder dat zij daarvoor kosten in rekening brengen, de benodigde bijdrage te leveren aan en gegevens te leveren voor de monitoring van de experimenten en de tussen- en eindevaluatie. Te denken is aan: in-, door- en uitstroomgegevens van het korte programma en van de bijbehorende bacheloropleiding, studentgegevens etc.
Hiervoor is aangegeven dat de sector (het Croho-onderdeel) onderwijs voorlopig is uitgezonderd van de experimenten. De reden hiervoor is de volgende: Voordat korte programma’s in de sector onderwijs geïntroduceerd kunnen worden, moet er eerst duidelijkheid zijn over de in het onderwijs gewenste kwalificaties en, in het verlengde daarvan, over de behoefte van het onderwijs aan een tussenkwalificatie in de opleiding tot leraar. In de eerste helft van 2005 is het platform voor de beroepen in het onderwijs ingesteld. Dit platform, dat bestaat uit deskundigen uit de beroepsgroepen in het onderwijs, zal zich onder meer over de gewenste kwalificaties buigen en ook over de bekwaamheidseisen die bij die kwalificaties passen. Eind 2005 of begin 2006 zal het platform naar verwachting de eerste uitspraken op dit terrein doen. Daarna is pas de vraag aan de orde met welke bve- of ho-getuigschriften kan worden aangetoond dat aan de bekwaamheidseisen wordt voldaan en of korte programma’s binnen de hbo-bacheloropleidingen hierbij mogelijk een rol kunnen spelen. Om die reden sluit ik de sector onderwijs in ieder geval uit van de eerste ronde experimenten (die start per studiejaar 2006-2007). In de loop van 2006, dus na het advies van het platform, zal worden bepaald of in de tweede ronde experimenten (startend met ingang van studiejaar 2007-2008) wél experimenten binnen de sector onderwijs kunnen worden uitgevoerd. 6. Bekostiging en studiefinanciering De bekostigde hogescholen ontvangen bekostiging voor de studenten die zijn ingeschreven in een bacheloropleiding en die deelnemen aan een (goedgekeurd) experiment met een kort programma als onderdeel van die bacheloropleiding. Het nieuwe bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs biedt ruimte voor bekostiging van de korte programma’s aangezien in dit model sprake is van bekostiging op basis van de inzet van leerrechten. De graad die verbonden is aan het afronden van een kort programma wordt niet afzonderlijk bekostigd. Voor de diplomaopslag telt dus alleen het aantal bachelor- of mastergetuigschriften mee. Binnenkort vindt het jaarlijkse bekostigingsoverleg met de HBO-raad plaats. In relatie tot Rekenschap zal in dit overleg benadrukt worden dat, conform de notitie ‘Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs 2003’, werven en inschrijven voor voorgestructureerde programma’s of deelprogramma's niet is toegestaan, maar dat hier een uitzondering wordt gemaakt voor de korte programma’s in het hbo die in het kader van de experimenten worden toegewezen. Studenten die een kort programma volgen, komen in aanmerking voor studiefinanciering conform de geldende regels en voorwaarden. Net als bij de wo-bachelor, kunnen studenten na afronding van een kort programma op aanvraag de prestatiebeurs laten omzetten. Het aantal jaren prestatiebeurs dat wordt omgezet is gelijk aan de nominale duur van het korte programma dat is afgerond met een Associate degree. Als deze studenten in een later stadium hun hbo-bachelor halen kan de omzetting op basis van dat bachelordiploma worden herzien. Mocht het hen niet lukken binnen de diplomatermijn 4
blad 5/5
hun bachelor te halen, behouden zij alleen de omzetting op basis van de nominale duur van het eerder afgeronde korte programma. 7. Registratie korte programma’s Met de Informatie Beheer Groep heeft overleg plaatsgevonden over de registratie van korte programma’s in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (Croho). Besloten is een werkgroep in te richten waarin de technische procedures van inschrijving en administratie worden uitgewerkt. De hogescholen zullen naast de studentenorganisaties, de NVAO en andere betrokken partijen uitgenodigd worden om aan de werkgroep deel te nemen. Idealiter worden de korte programma’s als subniveau van de hbo-bachelor in het Croho en de daaraan gekoppelde systemen geregistreerd. De IB-Groep heeft mij echter laten weten dat dit op korte termijn niet te realiseren is. Om die (technische) reden wordt nu overwogen om, voor de duur van de experimenten, de korte programma’s een eigen isat-code te geven waarbij de korte programma’s in het Croho wel gelinkt worden aan de betreffende hbo-bachelor. 8. Evaluatie en monitoring Ik wil u er ten slotte op wijzen dat de experimenten zullen worden gemonitord. In 2010 zal de eindevaluatie van de experimenten plaatsvinden. In 2008 vindt een tussenevaluatie plaats. Dit najaar zal ik een beslissing nemen over het monitoringonderzoek. Ik zal u zo spoedig mogelijk daarna op de hoogte stellen van de inhoud van het onderzoek en tevens laten weten wie het onderzoek gaat uitvoeren. Het monitoringonderzoek en de evaluatie zullen zich ten minste richten op de volgende punten: • Aantrekkingskracht op (ondervertegenwoordigde) doelgroepen; • Doorstroom van degenen die een Ad behalen naar het bacheloreindniveau; • Effecten op uitval tijdens de eerste twee studiejaren van de bacheloropleiding; • Andere effecten op het rendement; • Effecten op relatieve deelname aan hbo-bacheloropleidingen, meer in het bijzonder het risico van de relatieve afname van het aantal bachelors; • Arbeidsmarktbehoefte aan korte programma’s en arbeidsmarktpositie van degenen die een Ad behalen; daarbij wordt ook gekeken naar eventuele consequenties voor de arbeidsmarktpositie van mbo’ers en van degenen die een hbo-bacheloropleiding hebben afgerond; • Samenwerking van hogescholen met de BVE-instellingen en met het afnemend beroepenveld. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Voor vragen kunt u contact opnemen met mw. F. Boselie-Abbenhuis van de projectdirectie Leren & Werken. Zij is te bereiken via telefoonnummer: 06 239 40136 en via email:
[email protected] .
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Mark Rutte Een afschrift van deze brief wordt gezonden aan: de HBO-raad, PAEPON, de Bve Raad, VNO-NCW, MKB-Nederland, ISO, LSVb en de NVAO.
5