“Visie voor leiderschap en consequenties voor de predikantenopleiding” Lezing voor de jaarvergadering van het Generale college voor de toelating van het ambt van predikant Protestants Landelijk Dienstencentrum, 17 april 2013 Geachte aanwezigen, Bij wijze van introductie citeer ik uit een recente e-mail van een student aan de Academie Theologie van Christelijke Hogeschool Ede (mijn werkgever). “Ik heb je proefschrift 1 gekocht en ik ben hierin aan het lezen”, luidt de openingszin. “Je beschrijft de ‘adaptive challenge’ van kerken in het Westen. Ik herken dit. Ik ben lid van een hervormde gemeente in … en ik zie hoe de bestaande structuur mensen eerder in de weg staat dan dat het hun betrokkenheid bij het evangelie dient. Ik voel mij geroepen om de gemeente van Jezus Christus te dienen met de verkondiging (in welke vorm dan ook) van het evangelie. […] Ik heb mij tijdens mijn studie gericht op Bijbeltalen, zodat ik de predikantsmaster van de PKN kan doen en predikant kan worden. Nu ik zo voor de keuze sta om mij hier echt op te gaan richten, vraag ik mij af of ik in dat geval wel kies voor een relevante studie, sterker nog, stap ik niet in een ‘zinkend schip’?” Deze vraag staat niet op zichzelf. Ik hoor dit geluid vaker, en u ongetwijfeld ook. De maatschappelijke positie van de kerk wordt steeds zwakker, en haar ledental blijft maar dalen. Daarnaast merken individuele kerkgangers – ook in hun eigen leven – steeds sterker de impact van (post-)seculiere levensopvattingen en lifestyles waarin God geen rol van betekenis speelt. In combinatie vormen deze ontwikkelingen een voedingsbodem voor moedeloosheid en twijfel, onverschilligheid, of zelfs ongeloof.2 Het is tegen deze achtergrond dat ik dit referaat houd, daarbij inzoomend op het thema leiderschap.
I. Visie voor leiderschap In tijden van grote veranderingen en onzekerheid heeft een groep leiderschap nodig. Dit geldt voor elke groep, dus ook voor kerkelijke gemeenten (en voor het Generale college voor de toelating tot het ambt van predikant ). Welnu – wij leven in een dergelijke tijd. Negatieve associaties rondom ‘leiderschap’ In kerkelijke kring echter stuit het woord ‘leiderschap’ nogal eens op ambivalente tot zelfs ronduit negatieve reacties. 3 Een van de redenen is dat mensen het begrip leiderschap associëren met de leider – specifieker: met een mannelijke persoon met een opgeblazen ego en (al dan niet vernuftig gemaskeerde) machtshonger. Naar mijn idee is hier sprake van een misverstand. Leiderschap heeft namelijk primair te maken met processen van beïnvloeding, en dat is iets anders dan machtsuitoefening. Wie macht uitoefent, bepaalt iets voor een ander, waardoor hij of zij zich in meer of mindere mate gedwongen weet te handelen conform de wens (of eis) van de machthebber. Dit hoeft trouwens niet negatief te zijn. Zo is het een goede zaak wanneer er een halt wordt toegeroepen aan een kerklid of ambtsdrager die zich ernstig misdraagt, en daar is macht voor nodig. Behoudens dit soort situaties heeft de kerk vooral behoefte aan leiderschap. Leiderschap als ‘uitdagen tot (theologisch) meedenken’ Er zijn bijvoorbeeld plaatselijke gemeenten waarvan de meeste leden er als vanzelfsprekend van uitgaan dat het in stand houden van het kerkgebouw en van de traditionele kerkelijke structuur prioriteit nummer één is. (Dit is realiteit, ik schets geen karikatuur. 4) In zo’n gemeente zou het goed zijn als gemeenteleden worden uitgedaagd mee te denken over wat de missie van de (lokale) kerk – Bijbels-theologisch gezien – ten diepste is. Onderzoek wijst uit dat het voor christenen leerzaam en stimulerend is om de Bijbel te (leren) lezen vanuit een missionair perspectief, als het getuigenis van Gods missie.5 Anders gezegd: in gemeenten waar expliciet aandacht wordt besteed aan missionaire hermeneutiek6 en aan missionaire ecclesiologie 7 blijken mensen relatief gemakkelijk bereid om de benodigde offers te brengen, variërend van veranderingen in vertrouwde patronen van kerk-zijn tot het loslaten van een geliefd kerkgebouw. ‘Gezond’ en ‘ongezond’ leiderschap In dergelijke groepen, zo zou je kunnen zeggen, is er sprake van ‘gezond’ leiderschap. Dat wil zeggen dat leden van de groep ertoe worden gebracht om vrijwillig – zelfs van harte – datgene te doen, of te laten, wat helpt om een bepaalde wenselijke stand van zaken te realiseren. De toevoeging ‘gezond’ is hier van belang. Er zijn namelijk nogal wat geestelijk leiders met een groot roepingsbesef en een daaraan gekoppelde narcistische persoonlijkheidsstructuur. 8 Kenmerkend daarvoor is onder meer een grote behoefte aan waardering door anderen, en een voortdurende neiging de eigen status en macht te tonen. Dit leidt gemakkelijk tot
manipulatie en exploitatie van ‘volgers’. Wie dergelijke vormen van ongezond leiderschap heeft meegemaakt in de kerk of daarbuiten, kan begrijpelijkerwijs een allergie ontwikkeld hebben voor dit begrip. Er is trouwens nog een reden waarom het woord leiderschap nogal eens aversie oproept, namelijk vanwege de een associatie met ‘het grote visionaire plan’ dat de leider (lees: de manager) in zijn studeerkamer opstelt en vervolgens top-down communiceert en op een al even solistische als autoritaire wijze implementeert, met alle nare gevolgen van dien. Zelf hanteer ik een ander leiderschapsparadigma. 9 Hierin draait het om (dialogische) processen van wederzijdse beïnvloeding rondom drie onderling samenhangende thema’s, namelijk visie, relaties en structuur. 10 Laat ik dit kort toelichten. 1. Visie In mijn benadering gaat het bij leiderschap in eerste instantie om het faciliteren van een proces van vragen stellen en het – met elkaar – articuleren van gedeelde waarden in relatie tot een sterk veranderende context. 11 Onmisbaar in dit verband is theologische inhoud die richting geeft en betekenis verschaft. Op het meest algemene niveau gaat het daarbij om het doordenken van de missie die de kerk heeft binnen de missie van God. 12 Vervolgens is er een theologische visie nodig op de verhouding tussen evangelie, kerk en cultuur, met een missionaire spits en praktische consequenties voor de eigen gemeente. 13 Om hiertoe te komen, is het helpend om het te hebben over vragen als deze: Welke ontwikkelingen in de maatschappij en cultuur bemerken wij en hoe beïnvloedt dit ons en anderen? Wat is het unieke van onze kerk/gemeente? Welke initiatieven lijken door God in het bijzonder te worden gezegend, zowel binnen de kerk als in de lokale context? Wat zou dit kunnen betekenen voor onze missie en visie in de komende jaren? 2. Relatie met God en met elkaar Het tweede thema dat raakt aan leiderschap, relaties, draait allereerst om de relatie met God, zowel groepsgewijs als persoonlijk. Hierbij is het nodig dat – soms heel basale – vragen eerlijk en open, en in een veilige setting kunnen worden doorgesproken. Denk aan vragen als: Bestaat God? Wie is God? Is Hij betrouwbaar? Wat is het evangelie? Wat heeft God te maken met ons dagelijks leven? Welke rol speelt de Bijbel in onze gemeenschap (gemeente), ook als het gaat om zaken als visievorming en beleidsontwikkeling? Welke rol heeft het gebed? Hoe kan onze relatie met God optimaal worden gevoed, in het licht van onze theologische visie? Daarnaast zijn er ‘diagnostische’ vragen van belang als het gaat om de onderlinge relaties. Bijvoorbeeld deze: In hoeverre is er in onze gemeente sprake van authentieke gemeenschap? Waarover praten wij met elkaar, waarover niet? Hoe gaan we om met (theologische) verschillen? En met conflicten? In hoeverre is er sprake van onderling vertrouwen? En: Wat is wenselijk voor de onderlinge relaties – breder: de interne cultuur/het ‘klimaat’ 14 – gezien onze roeping/missie? 3. Structuur/organisatie Het derde leiderschapsthema, structuur, heeft te maken met de organisatorische dimensie. Enkele analytische vragen in dit verband zijn: Welke formele en informele (netwerk)structuren zijn er? Welke rollen en functies zijn er vertegenwoordigd in de diverse commissies, en welke ontbreken? 15 Wie is verantwoordelijk voor wat? Hoe en waar worden doelen (als die er zijn) geїmplementeerd, en met welk resultaat? Hoe loopt de informatievoorziening? Welke houding/motivatie wordt gestimuleerd door de gehanteerde structuren? Vervolgens moet wederom een normatieve vraag worden gesteld: Welke organisatorische structuren en procedures e.d. passen het best bij onze visie en missie, en zijn tegelijk relationeel ondersteunend? Leiderschap als horizontaal proces van beïnvloeding, met onderscheiden taken Niemand is in staat om in z’n eentje dergelijke vragen adequaat te beantwoorden. Vandaar dat ik pleit voor een leiderschapsteam bestaande uit vrouwen en mannen met complementaire gaven. Nu zult u opmerken: zo’n team hebben we al, dat is de kerkenraad! Waarop ik in alle eerlijkheid meen te moeten zeggen dat een kerkenraad zelden als een team opereert, en zich meestal bezighoudt met management, niet met (theologisch) leiderschap. In processen van leiderschap draait het niet om een dichtgetimmerd plan, maar om openstaan voor het inspirerende en vernieuwende werk van de Heilige Geest tijdens het in gesprek zijn met elkaar en met God, met de Bijbel en met de christelijke traditie over zaken die ertoe doen. In dit proces van onderlinge conversatie en interactie zijn er altijd mensen naar wie relatief meer wordt geluisterd dan naar anderen – niet omdat ze zichzelf op de voorgrond stellen, maar omdat ze iets te zeggen hebben wat anderen verder helpt. Zij oefenen meer invloed uit, zou je kunnen zeggen. Dergelijke mensen fungeren op zulke momenten als leiders. Soms zie je dat het niet altijd de officieel aangestelde leiders zijn – ambtsdragers zoals een predikant,
of een voorzitter van de kerkenraad – die de meeste invloed hebben. Vanuit die optiek bezien is leiderschap een horizontaal proces. Toch hebben formele leiders wel een specifieke taak, namelijk het helpen creëren van een veranderingsen ontwikkelingsklimaat waarin mensen zich serieus genomen en gesteund voelen. Leiderschap is immers gericht op verandering, en dat ligt gevoelig. Leiders zullen daarom ruimte moeten bieden aan frustraties, conflicten, en gevoelens van onmacht of pijn (inclusief die van henzelf). Mensen hebben hulp nodig om met hun ervaringen van verlies om te gaan. Ook moeten leiders aanvoelen welk tempo van verandering nog dragelijk is voor de betrokkenen. Verder is het van belang dat zij doorvragen naar wat kerkgangers ten diepste drijft, naar hun verlangens, dromen en ideeën; want hieruit kunnen bouwstenen voortkomen voor een gezamenlijke visie voor de toekomst. 16
II. Consequenties voor de (predikanten-)opleiding Tot zover de contouren van mijn visie op leiderschap. Tot slot geef ik een schets van wat een (meer) intentionele focus op leiderschap zou kunnen betekenen voor de predikantenopleiding, waarbij ik trouwens ook denk aan de permanente educatie. In het algemeen gesproken is het naar mijn idee nodig dat de opleiding zich – ook qua onderwijsmethodiek en inrichting van de leeromgeving – expliciet(er) richt op drie niveaus of aspecten van ontwikkeling, en aan de integratie daartussen. Hierbij gaat het om: * zijn = iemands diepste identiteit en karakter, als christen én als leider (in-de-dop); * weten = kennis van de theologie; * doen = het handelen van de predikant met kennis van zaken, de benodigde vaardigheden, en integriteit. Zijnsniveau Ik begin met het zijnsniveau, en daarbinnen de vraag ‘wie een (aspirant) predikant is als leider’. Dit aspect is van belang omdat de praktijk uitwijst dat wie zichzelf typeert als ‘ik ben geen leider’ – wat de default positie is van verreweg de meeste predikanten17 – geneigd is om weg te lopen voor de verantwoordelijkheid om actie te ondernemen wanneer dit eigenlijk wel nodig is, onder het motto: “Ik ben geen leider, wat kan ik eraan doen?” 18 Daarbij komt deze overweging: “Als iemand niet over zichzelf denkt als een leider (…), dan zal hij ook niet gemotiveerd zijn om zich te ontwikkelen als leider.” 19 Onmisbaar in dit verband is zelfreflectie (self awareness), en de vaardigheid om te leren van ervaring. Dit houdt onder andere in dat iemand herkent wanneer nieuw gedrag en andere manieren van denken nodig zijn, en dat hij de verantwoordelijkheid neemt om dit bij zichzelf te ontwikkelen. Het ‘zijn’ van de (aspirant) predikant heeft ook te maken met wie hij of zij is als gelovige. Een predikant die niet in de eigen boodschap gelooft en/of er niet in slaagt deze zelf voor te leven, komt niet authentiek over en dat is funest voor zijn gezag. Daarom is spirituele vorming (spiritual formation) belangrijk. 20 Een thema hierin is bijvoorbeeld de vraag hoe academische kennis te integreren is in persoonlijke spiritualiteit, zoals de beoefening van gebed. Wie de predikant is, heeft in de derde plaats te maken met zijn of haar karakter en persoonlijke eigenschappen. Hier raken we aan het terrein van de psychologie. Helpend op dit terrein is het boek van Joke van Saane, Geloofwaardig leiderschap, met de daaraan gekoppelde website die een leiderschapstest bevat. Voor de vorming als beroepspersoon zijn intervisie, supervisie en coaching van groot belang. Ook zijn testen zoals Belbin en DISC ondersteunend om de eigen mogelijkheden en grenzen (ook die als leider) nader te leren kennen, bijvoorbeeld als het gaat om het werken in teamverband. Het niveau van weten Ik kom nu bij het thema ‘weten’. De predikant die in een ‘post-Christendom’ 21 setting terechtkomt, zal in staat moeten zijn om een zinvolle bijdrage te leveren aan processen van leiderschap zoals ik die eerder heb benoemd, met name op het punt van visievorming. In dat verband is het belangrijk dat predikanten worden toegerust op het gebied van missionaire theologie, 22 en specifieker: theologische visievorming voor de kerk in de 21e eeuw, en de implicaties daarvan voor de lokale gemeente, onder andere voor wat betreft spirituele vorming, onderlinge relaties en gemeenschapsvorming (bijvoorbeeld de cruciale rol van kleine groepen23), en gemeenteopbouw. Hier is kennis van zaken voor nodig. Gelukkig is die ruimschoots voorhanden – zeker in het buitenland, waar men al veel langer met deze thema’s bezig is dan in Nederland. Als het gaat om theologische bezinning denk ik hierbij aan het magistrale werk The Mission of God van de oudtestamenticus Christopher Wright, 24 alsook aan Missional Ecclesiology van Graham Hill, 25 en Center Church van Tim Keller. 26 Verder lijkt het me zinvol als er meer aandacht wordt gegeven aan spirituele theologie, zoals beoefend door onder anderen Dallas Willard. 27
Het niveau van doen Als het gaat om het niveau van ‘doen’, dan verwacht ik dat we rekening moeten houden met een toenemende diversiteit in contexten. In sommige gemeenten zal de predikant nog kunnen (en moeten) functioneren als het spreekwoordelijke schaap met vijf poten. Op andere plekken zullen andere, meer specifieke rollen worden gevraagd, bijvoorbeeld op het terrein van coaching of mentoraat, pionieren en ondernemen, pastoraat, of onderwijs; dit uitgeoefend naast een parttime betaalde baan buiten de kerk. Dit zal met name daar het geval zijn waar de huidige, nog steeds behoorlijk institutioneel gerichte kerk karakteristieken heeft gekregen van een beweging, vergelijkbaar met de kerk van de eerste eeuwen. 28 Daar wil ik tot slot enkele woorden aan wijden. Beter dan een instituut slaagt een beweging erin om nieuwe leiders met innovatieve ideeën te genereren doordat ze ambitieuze en creatieve mensen aantrekken. Instituten neigen ertoe leiderschap gelijk te stellen met het vergaard hebben van de nodige diploma’s, soms na een academische studie van vele jaren. Een beweging is wat dat betreft flexibeler.29 Bewegingen groeien ook sneller dan instituten, omdat het testen van ideeën erom vraagt om nauw in contact te blijven met de directe omgeving. En de gedeelde visie en missie die participanten in een beweging bij elkaar houdt, is dermate aantrekkelijk – en levert dusdanig concrete ‘voordelen’ op voor participanten – dat er een cultuur ontstaat van toewijding, het brengen van offers, en intrinsieke beloningen. Een dergelijke cultuur treffen we aan in de vroege kerk. Mijn uitsmijter voor vanochtend is dan ook: de kerk van de 21e eeuw, inclusief haar opleiding tot predikant, moet ‘in beweging’ komen! Ede, 1 april 2013, dr. R.J.A. Doornenbal. 1
De verwijzing is naar Robert Doornenbal, Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on ‘Missional Leadership’ and Its Challenges for Theological Education (Delft 2012). 2 De Amerikaanse theoloog Barry Harvey verwoordt het als volgt: “The difficulty is (…) that the shared practices, judgments, and institutions that once allowed Christians to interact with the world about them and engage in meaningful transactions with one another have eroded to the point that we no longer know how to proceed. (…) It affects virtually every aspect of Christ’s body; its members, sundered from one another, are disoriented, unable to locate the coherence and meaning of their lives within a common frame of reference that lends significance to their shared existence.” Barry Harvey, Can These Bones Live? A Catholic Baptist Engagement with Ecclesiology, Hermeneutics, and Social Theory (Grand Rapids 2008), 46. 3 Een voorbeeld van de laatste categorie biedt het proefschrift van Kees Boele, die suggereert dat ambtsdragers niets te maken (moeten willen) hebben met leiderschap en die de huidige interesse in leiderschap associeert met modieuze managementmodellen, machtsmisbruik, en mannetjesmakerij. Zie C.P. Boele, Noordmans, de filosofie en christelijk leiderschap (Zoetermeer 2012), hoofdstuk 7. Op 14 januari jl. gaf ik tijdens een symposium aan de Vrije Universiteit mijn reactie op dit hoofdstuk. Deze kan worden gedownload via de volgende internetpagina: http://che.nl/christelijkleiderschap. 4 Zie Robert Doornenbal, ‘Ronald Heifetz en ‘adaptief leiderschap’’, in: Peter Blokhuis e.a., red., Vuur dat vuur ontsteekt. Bronnen voor leiderschap, vorming en onderwijs (Ede 2012), 39-46. 5 Darrell L. Guder, ‘Biblical Formation and Discipleship’, in: Lois Y. Barrett, red., Treasure in Clay Jars. Patterns in Missional Faithfulness (Grand Rapids 2004), 59-73. 6 Zie voor een helpend artikel over dit onderwerp Dean Flemming, ‘Exploring a missional reading of Scripture: Philippians as a case study’, Evangelical Quarterly 83/1 (2011), 3-18. 7 Een actueel overzicht is Graham Hill, Salt, Light, and a City. Introducing Missional Ecclesiology (Eugene 2012). 8 Zie Joke van Saane, Geloofwaardig leiderschap (Zoetermeer 2012), 18 e.v. en 55 e.v. 9 Over diverse leiderschapsparadigma’s, zie Doornenbal, Crossroads, 186 e.v. 10 Wat volgt is een korte samenvatting van Doornenbal, Crossroads, hoofdstuk 8. 11 Dit klinkt door in het eerste deel van de definitie van (missionair) leiderschap die ik ontwikkelde in Crossroads, namelijk “het dialogische proces binnen de christelijke gemeente voor het ontwikkelen van een visie (…)”. 12 Over dit thema hield ik onlangs een lezing voor de Theologische Hogeschool vanwege de Gereformeerde Bond (THGB), getiteld ‘Kerk met een missie in de 21e eeuw’. Deze staat gepland in drukvorm te verschijnen in een bundel onder redactie van prof. dr. Jan Hoek (Heerenveen 2014). 13 Een dergelijke visie is zeer ondersteunend bij de missie van de lokale kerk, aldus Tim Keller in zijn boek Center Church, dat speciaal met dit doel is geschreven. Zie Timothy J. Keller, Center Church. Doing Balanced, GospelCentered Ministry in Your Church (Grand Rapids 2012).
14
Vgl. Jan Hendriks, Verlangen en vertrouwen. Het hart van gemeenteopbouw (Kampen 2008), 101. Zie hierover Doornenbal, Crossroads, 184 e.v. 16 Zie Mark Lau Branson, Memories, Hopes, and Conversations. Appreciative Inquiry and Congregational Change (Herndon 2004), en George R. Hunsberger, ‘Discerning Missional Vocation’, in: Lois Y. Barrett, red., Treasure in Clay Jars. Patterns in Missional Faithfulness (Grand Rapids 2004), 33-58. 17 Zie Doornenbal, Crossroads, 321 en de daar genoemde bronnen. 18 Ronald Heifetz, Leadership without Easy Answers (Cambridge, Mass. 1994), 20. 19 David V. Day, Michelle M. Harrison, en Stanley M. Halpin, An Integrative Approach to Leader Development. Connecting Adult Development, Identity, and Expertise (New York/London 2009), 182. [Cursief van mij, RD] 20 Een recente definitie van ‘spiritual formation’ luidt als volgt: “Our continuing response to the reality of God’s grace shaping us into the likeness of Jesus Christ, through the work of the Holy Spirit, in the community of faith, for the sake of the world.” Kort gezegd impliceert deze omschrijving dat geestelijke vorming een proces aanduidt dat afhangt van Gods genade en het werk van de Heilige Geest; dat het samenhangt met karaktervorming en persoonlijke groei, met als doel het meer gaan lijken op Jezus Christus; dat geestelijke vorming plaatsvindt in de gemeenschap der gelovigen, en dat hierbij tegelijk sprake is van een gerichtheid naar ‘buiten’. Op dat punt is er een direct verband met de missie van de kerk. Zie Jeffrey P. Greenman, ‘Spiritual Formation in Theological Perspective: Classic Issues, Contemporary Challenges’, in: Jeffrey P. Greenman en George Kalantzis, red., Life in the Spirit. Spiritual Formation in Theological Perspective (Downers Grove 2010), 11-12, 24. Voor meer literatuur over spirituele vorming zie Doornenbal, Crossroads, 211-212 en 232-234. 21 Het Engelse woord ‘Christendom’ kan het best worden vertaald met ‘christenheid’. Zie voor een toelichting op het begrip ‘post-Christendom’, Doornenbal, Crossroads, 105-119. 22 Benjamin Conner geeft de volgende definitie van ‘missional theology’: een soort praktische theologie die in elk aspect van zowel het theologische curriculum als de praxis van de kerk de implicaties exploreert van de missionaire aard [‘nature’] van God; het doel hiervan is plaatselijke kerken te helpen om beter het evangelie te articuleren en om trouw te blijven in hun roeping om de doorgaande verlossende missie van God in een specifieke context uit te leven. (Mijn vertaling is enigszins parafraserend. De Engelse tekst luidt: ‘… a kind of practical theology that explores in every aspect of the theological curriculum and praxis of the church the implications of the missionary nature of God with the purpose of forming congregations to better articulate the gospel and to live faithfully their vocation to participate in the ongoing redemptive mission of God in a particular context.’) Zie Benjamin T. Conner, Practicing Witness. A Missional Witness of Christian Practices (Grand Rapids 2011), 11. 23 In onze netwerksamenleving zal het ‘instituut’ kerk meer kenmerken (moeten) gaan vertonen van een beweging. Ondersteunend hierin is een structuur van directe en intieme intermenselijke relaties en open netwerken. Hier was duidelijk sprake van in de eerste eeuwen van de kerk, zie Rodney Stark, De eerste eeuwen. Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom (Baarn 1998), 218. Officiële kerkgebouwen waren er niet: men kwam samen in kleine groepen, veelal in huiskamers, voor onderling gesprek en gebed, gezamenlijke maaltijden en geloofsopbouw. In de 21e eeuw zijn kleine groepen met vergelijkbare functies onontbeerlijk. Een expert op dit terrein verwoordt het als volgt: “De wereldwijde kerkelijke en missionaire bijdrage van de kleine groep, of het nu gaat om een huiskerk in de volle betekenis van het woord of een groep die in een huis samenkomt voor Bijbelstudie, gemeenschap, gebed, en/of sociale betrokkenheid, training voor lekenleiders, of evangelisatorische discussie, [kan] niet hoog genoeg worden aangeslagen.” Zie Roger W. Gehring, House church and mission. The importance of household structures in early Christianity (Peabody 2004), 309. 24 Christopher J.H. Wright, The Mission of God. Unlocking the Bible’s Grand Narrative (Downers Grove 2006). 25 Graham Hill, Salt, Light, and a City. Introducing Missional Ecclesiology (Eugene 2012). 26 Timothy J. Keller, Center Church. Doing Balanced, Gospel-Centered Ministry in Your Church (Grand Rapids 2012). 27 Zie bijvoorbeeld diens Gods geheime plan. De herontdekking van een leven met Jezus, vert. van The Divine Conspiracy (Amersfoort 2012). 28 Zie Michael Green, Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen (Amsterdam 1979), en Rodney Stark, De eerste eeuwen. Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom (Baarn 1998). 29 Een klassiek en nog steeds fascinerend boekje in dit verband is Douglas Hyde, Dedication and Leadership. Learning from the Communists (Notre Dame, IND 1966). Voor zijn bekering tot het christelijk geloof was Hyde twintig jaar lid van de communistische partij in Engeland. Als geen ander kende hij zowel de aantrekkingskracht als de leugenachtigheid van de communistische ideologie. Hij schreef zijn Dedication and Leadership echter niet om de communisten te bekritiseren, maar om van hen te leren, en die lessen vruchtbaar te maken voor de (in zijn geval: RoomsKatholieke) kerk. Zie mijn ‘Kerkopbouw op een kruispunt: doordenkend op Crossroads’, in: WKO-bulletin – Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk 81 (januari/februari 2013), 17-21. 15