Ganzen in de Kop
van Noord-Holland en West-Friesland
2
Ganzen in de Kop
van Noord-Holland en West-Friesland
Soorten, aantallen, ontwikkeling, schade en beleid
Frank Visbeen & Kees (C.)J.G.Scharringa
2010
Opdrachtgevers Gemeente Zijpe, LTO Noord, Provincie Noord-Holland, FBE Noord-Holland, Landschap Noord-Holland
3
4
Inhoud Ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland Soorten, aantallen, ontwikkeling, schade en beleid Auteurs
5
1. Inleiding
6
2. Materiaal en methode
7
3. Ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland
8
4. Schade
16
5. Beleid
21
Erik Menkveld, Wim Tijsen, Frank Visbeen en Martin Woike Foto Natura (omslag)
6. Beheermaatregelen
22
Projectcoördinatie
7. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
24
Opdrachtgevers
8. Literatuur
26
Gemeente Zijpe, LTO Noord, Provincie Noord-Holland, FBE Noord-Holland, Landschap Noord-Holland
Bijlage 1
28
Bijlage 2
29
Bijlage 3
30
Frank Visbeen & Kees (C.)J.G.Scharringa Foto’s
Frank Visbeen
financiering
Provincie Noord-Holland en Gemeente Zijpe Rapport van
Landschap Noord-Holland, afdeling Onderzoek & Advies vormgeving
Opzet, Santpoort-Zuid Rapportnummer
10-016
6
1. Inleiding De Kop van Noord-Holland (De Kop) en West-Friesland (WF) liggen in het noordelijke deel van de Provincie Noord-Holland. Gelijk aan andere delen van Nederland vindt in Noord-Holland een toename van het aantal broedende en overwinterde ganzen plaats. Ook in de Kop en WF is die toename vast gesteld. Agrariërs en beheerders die in het landelijk gebied actief zijn, worden hierdoor geconfronteerd met een toe name van schade voor landbouw, natuur en recreatie. Nauwkeurige informatie ontbreekt echter en de beschikbare gegevens zijn versnipperd aanwezig bij diverse bronhouders. De Gemeente Zijpe heeft samen met de Provincie NoordHolland, Faunabeheereenheid Noord-Holland, Landschap Noord-Holland en de LTO-Noord het initiatief genomen om een aantal werkbijeenkomsten te houden om met elkaar van gedachten te kunnen wisselen over de problematiek van de ganzen in de Kop en WF. Mede namens de bovengenoemde organisaties heeft de Gemeente Zijpe de afdeling Onderzoek & Advies van Landschap Noord-Holland gevraagd de beschikbare informatie over de ganzen in de Kop en WF en alle aspecten die daarbij horen te verzamelen, te ordenen en te analyseren. De voorliggende rapportage geeft inzicht in die bestaande kennis en dient als achtergrondinformatie voor de werk-
Brandganzen (foto Frank Visbeen).
bijeenkomsten. De uitkomsten kunnen een bijdrage leveren aan beleidsontwikkeling en concrete maatregelen. In de rapportage besteden we aandacht aan de huidige kennis van de verschillende soorten ganzen, aantallen en ontwikkeling, voorkomen in de winter- en zomerperiode en de gebieden waar zij voorkomen. De nadruk ligt daarbij op de soorten die belangrijke schade veroorzaken. Verder besteden we aandacht aan de schade en de ontwikkeling daarvan; het beleid en welke maatregelen worden genomen om schade te bestrijden en wat de effectiviteit van de maatregelen is. De studie is uitgevoerd door Frank Visbeen (coördinatie en rapportage) en Kees Scharringa (databewerking en analyse) beide werkzaam bij het Team Onderzoek & Databeheer van de afdeling Onderzoek en Advies van LNH. De begeleiding vond plaats door een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers uit bovengenoemde organisaties te weten: Els Zwartendijk van de Gemeente Zijpe, Anne Weike Noorman van de Provincie Noord-Holland, Piet van Houten van de Faunabeheereenheid Noord-Holland, Dirk Tanger van Landschap Noord-Holland en Hans Gijsels van LTO-Noord. Veldkennis en informatie over aantalsontwikkeling, lopend onderzoek en schade zijn verstrekt door de volgende personen: Rob Vogel en Berend Voslamber (SOVON Vogelonderzoek Nederland), David Kleijn (Alterra), Hans Gijsels (LTO Noord), Piet van Houten (Faunabeheereenheid Noord-Holland), N. Albers (Recreatieschap West-Friesland), Koos Maasbach en Jan-Gert Vink (Faunafonds), Roelf Hovinga (beheerder LNH), Leon Kelder (Staatsbosbeheer), Erik Menkveld en Marcel Haas (Natuurmonumenten) en Wim Tijsen (Wetlandwacht). Alle genoemde personen willen we bedanken voor hun bijdrage aan dit rapport. Wim Tijsen, Erik Menkveld en worden bedankt voor het beschikbaar stellen van de foto’s.
2. Materiaal en methode Deze rapportage is tot stand gekomen door de gegevens te verzamelen, te ordenen en te analyseren. Het gaat daarbij om • beschikbare data • literatuur • mondelinge informatie
Data De beschikbare data voor de Kop en WF bestaan uit: • Verspreidingsgegevens op kilometerhokniveau van broedende ganzen uit de ‘Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels’ uit de periode 2005-2009 (Scharringa et al 2010). Voor deze atlas hebben honderden vrijwilligers, veelal aangesloten bij vogelwerkgroepen, vrijwel de gehele provincie kwalitatief onderzocht op broedvogels. • Gegevens van gebiedstellingen in de zomer van 2008 (juni, juli en augustus) uit de Provinciale Natuur Informatie (zie bijlage 1). • Gegevens van SOVON over 2005-2009. Deze organisatie coördineert en organiseert de maandelijkse tellingen van september tot en met maart van ganzen en specifiek voor de rotgans in april en mei in de belangrijkste gebieden van Nederland. • Gegevens van SOVON van een telling van ‘zomerganzen’ uit juli 2009. • Gegevens over landbouwschade van het Faunafonds. Het gaat hierbij om de getaxeerde en uitgekeerde schade per schadeperiode, de schade per soort en het type gewas. De gegevens zijn per postcodegebied (4-cijferig) beschikbaar. • Gegevens van de diverse beheermaatregelen van de Faunabeheereenheid Noord-Holland (FBE).. Zij geven een globaal inzicht van de diverse inspanningen die door de terreinbeheerders en Wildbeheereenheden (WBE’s) zijn uitgevoerd (behandelen van nesten en eieren; en afschot (WBE’s). • Aanvullend gegevens over schade en maatregelen van terreinbeheerders.
Literatuur Voor deze rapportage zijn relevante studies, artikelen en beleidsnota’s geraadpleegd. Met name inzicht in de mate van effectiviteit van maatregelen leunt op gegevens, studies en ervaringen van SOVON (o.a. het rapport `Grenzen aan de Groei`, van der Jeugd et al 2006).
Mondelinge informatie Terreinbeheerders, het Recreatieschap West-Friesland en andere belanghebbenden zijn telefonisch geïnterviewd over mogelijke schade aan landbouw en natuurdoelen door ganzenbegrazing en/of eutrofiering, over ontwikkelingen van ganzen in hun gebied en over de maatregelen die zij nemen. De beschikbare informatie over het voorkomen van ganzen is samengevat in kaarten (juli 2008+juli 2009. de broedverspreiding, seizoenmaxima september-mei 2005-2009) en in grafieken (gemiddeld aantal september-mei 2005-2009, aantal half januari 2005-2009). De informatie over landbouwschade is samengevat in grafieken met de totale getaxeerde schade in het winter- en in het zomerhalfjaar 2000-2009, en met de uitgekeerde schade in het winteren zomerhalfjaar 2000-2009, uitgesplist naar gewastype en soort gans. Op kaart is teven de schade per postcodegebied (4-cijferig) aangegeven in het winter- en zomerhalfjaar van 2009. Een deel van de basisgegevens is (samengevat) opgenomen in de bijlagen (resultaten zomertelling LNH 2008, aantallen behandelde nesten 2009, afschotcijfers 2005-2009) .
7
8
3. Ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland Overwinterende ganzen Nederland is een ganzenland in optima forma. De overwinterende ganzen komen vanuit de noordelijke en (noord)oostelijk gelegen broedgebieden (onder andere Scandinavië, Spitsbergen en Siberië) naar Nederland om te overwinteren. Zachte winters in combinatie met een geschikt aanbod aan voedsel en veilige slaapplaatsen maken Nederland een ideaal winterverblijf. Belangrijke pleisterplaatsen zijn onder meer grote delen Friesland, het IJsselmeergebied, Zeeland en het rivierengebied. Tegenwoordig overwinteren maximaal anderhalf tot twee miljoen ganzen in Nederland. De landelijke telresultaten laten een duidelijke toename zien. Werden rond 1980 gemiddeld 470.000 ganzen geteld, het seizoenmaximum ligt nu rond 1,8 miljoen. In Nederland is de kolgans verreweg het talrijkst. Er overwinteren maximaal circa 800.000 vogels. De grauwe gans is één van de snelst toenemende ganzensoorten in Europa. Vanaf 1980 is de soort met 10% per jaar toegenomen. De grauwe gans heeft inmiddels grote broedpopulaties in ons land welke zich buiten het broedseizoen mengen met de wintergasten uit Noorwegen, Zweden, Denemarken en Duitsland. Het wintermaximum bedraagt 349.000 vogels. Ook de Canadese gans neemt sterk toe. Landelijk is het vastgestelde wintermaximum 16.000 vogels. In de winter komen onder andere vogels uit Duitsland naar Nederland om te overwinteren en mengen zich met de Nederlandse broedpopulatie. De laatste decennia is de brandgans in Nederland sterk in opkomst. Met een toename van 7% per jaar zit de soort duidelijk in de lift. Ook voor de brandgans geldt dat de Nederlandse broedpopulatie zich in de winter mengt met vogels uit noor-
soort
Broedgebied
toendrarietgans
delijker gelegen broedgebieden die hier komen overwinteren. De positieve trend zal voor een deel door de groei van het aantal broedvogels in Nederland worden veroorzaakt. Het wintermaximum bedraagt 473.000 en de grootste aantallen verblijven in de periode december-februari in Nederland. Alleen de zwartbuikrotgans is in die periode afgenomen en het aantal is duidelijk lager dan in het begin van de jaren negentig. In totaal nemen niet alleen de aantallen en aantal pleisterplaatsen toe, maar ook de verblijfsperiode. Zo verschijnen de toendrarietgans en de kolgans steeds vroeger in het seizoen. Zo is het nu niet ongewoon dat de eerste kolganzen al eind september worden waargenomen en hebben brandganzen hun vertrek naar de noordelijk gelegen broedgebieden met zes weken uitgesteld. De ganzen lijken flexibel in te kunnen spelen in (veranderingen van) het voedselaanbod. Vermoedelijk speelt een toegenomen jachtdruk en een afname in het aanbod van voedsel in Rusland en Oost-Europa een rol in de vroegere aankomst van de kolgans en toendrarietgans in Nederland (Koffijberg et al 2010).
Noord-Holland De betekenis van Noord-Holland voor ganzen is de laatste decennia toegenomen. Vooral de veengebieden van Laag Holland en de Vechtstreek zijn belangrijke overwinteringsgebieden voor kolgans, brandgans en grauwe gans. Texel en Wieringen hebben een speciale betekenis voor de zwartbuikrotgans. De toendrarietgans vinden we vooral in de Wieringermeer en in mindere mate de Haarlemmermeer. Daarnaast worden kleinere aantallen op grasland waargenomen in de buurt van Haarlem en Katwoude.
Populatie
Seizoenmax.
periode
Noord-Rusland
522.000
184.000
dec - jan
kolgans
Noord-Rusland
1.200.000
831.000
dec - jan
grauwe gans
Noord-, Midden- en West-Europa
610.000
349.000
nov - jan
brandgans
Noord-Rusland, Oostzeegebied en Nederland
780.000
473.000
dec - feb
zwartbuikrotgans
Siberie
246.000
97.000
apr - mei
grote Canadese gans
Noordwest-Europa
?
16.000
okt - jan
Tabel 1 Belangrijkste populaties doortrekkende en overwinterende ganzen in Nederland. De populatiecijfers zijn ontleend aan actuele schattingen van Fox et al. (2010). Het seizoenmaximum is het gemiddelde hoogste aantal in Nederland in de winters van 20005/06 tot en met 2008/09. Periode geeft aant in welk deel van de winter de hoogste aantallen worden geteld (uit Koffijberg et al. 2010).
9
Figuur 1-6 Gemiddeld seizoenmaximum 2005-2009 voor rietgans, kolgans, grauwe gans, Canadese gans, brandgans en rotgans per telgebied. Grauwe gans inclusief soepgans. Bron SOVON.
10
Figuur 7 Gemiddeld aantal ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland tijdens de maandelijkse ganzentellingen in de periode september-mei in 2005-2009. Bron SOVON. NB: in april en mei worden voornamelijk gebieden geteld waar rotganzen verblijven.
De Kop van Noord-Holland en West-Friesland In 2005-2009 zijn in de winterperiode in de Kop en WF de volgende soorten vastgesteld:, toendrarietgans (verder in de tekst rietgans genoemd), kleine rietgans, kolgans, dwerggans, grauwe gans, soepgans, Canadese gans, brandgans, zwartbuikrotgans (verder rotgans genoemd), witbuik- en zwarte rotgans , roodhalsgans, Indische gans en zwaangans. Vanwege het beperkte voorkomen worden kleine rietgans, dwerggans, roodhalsgans, Indische gans, witbuikrotgans, zwarte rotgans en zwaangans hier verder niet behandeld. Van de overige soorten presenteren we de gegevens in de vorm van verspreidingskaarten, seizoensmaxima en de ontwikkeling daarvan. Rietgans Rietganzen worden voornamelijk in de Wieringermeer aangetroffen (zie figuur 1). Ze foerageren hier voornamelijk op oogstresten van aardappels en bietenkoppen. Afhankelijk van de foerageerplek slapen ze op het wad bij Wieringen, op het Balgzand en op het IJsselmeer. In oktober worden eerste vogels opgemerkt en in december en januari worden de hoogste
Figuur 8 Aantal ganzen in de Kop van Noord-Holland en West- Friesland tijdens de midwintertelling van watervogels (half januari) in 2005-2009. Bron SOVON.
aantallen vastgesteld (met gemiddelde maandmaxima van circa 10.000 en 9.000). De laatste vogels worden in februari waargenomen. Tijdens de midwintertelling (half januari) varieert het aantal van bijna 17.000 in 2006 tot 200 in 2008 (figuur 8). Kolgans Kolganzen worden verspreid in lage aantallen aangetroffen (figuur 2). De kolgans foerageert voornamelijk op grasland maar wordt in de Wieringermeer ook in geringe aantallen op bouwland aangetroffen tussen de riet- en grauwe ganzen. Grootste pleisterplaats is de Abtskolk (NB: de Abtskolk is als Natura2000-gebied aangewezen vanwege het voorkomen van de op wereldschaal bedreigde dwerggans). In november komen de eerste vogels binnen, vervolgens nemen de aantallen toe tot ca 1.000-1.600 vogels tussen november en maart met gemiddeld de hoogste aantallen in januari. In maart vertrekken de vogels richting de broedgebieden. Tijdens de midwintertelling schommelen de aantallen sterk (figuur 8). Grauwe gans De grauwe gans is sterk toegenomen en komt in de winterperiode op veel plaatsen voor (figuur 3). Naast grasland foera-
11
geert de soort ook op bouwland zoals ingezaaide wintertarwe en oogstresten (tarwe en voederbieten). De soort komt zeer verspreid voor in het gebied met als belangrijke pleister- en rustplaatsen de Anna Paulownapolder (tussen 500-2.000 vogels), de omgeving van de waterberging Twisk en de omgeving van De Nek bij Schellinkhout. Tussen september en april worden wisselende aantallen grauwe ganzen waargenomen, van 4.000 in maart tot meer 10.000 in november (figuur 7). Naast de broedvogels is er in november sprake van doortrek van grauwe ganzen uit noordelijke en oostelijke gebieden. Tijdens de midwintertellingen zijn de aantallen redelijk constant en schommelen tussen 8.000 en 10.000 ganzen (figuur 8). Canadese gans In deze rapportage maken we geen onderscheid tussen de kleine en grote Canadese gans. In de winterperiode komt de Canadese gans in lage aantallen verspreid voor (figuur 4). Tussen september en april schommelen de aantallen tussen ruim 1.500 in september tot circa 400 in maart (figuur 7). Tijdens de midwintertelling in januari is er een toename vastgesteld van 962 in 2006 tot 1.402 in 2009 (figuur 8). Brandgans In de winterperiode verblijven brandganzen in lage aantallen verspreid in het gebied (figuur 5). De vogels foerageren voornamelijk op grasland. In de omgeving van De Nek bij Schellinkhout komen grotere aantallen voor (>2.000 vogels). Tussen september en december zijn de aantallen het laagst (300-1.000). In januari-maart stijgen de aantallen naar gemiddeld > 2.000 vogels (figuur 7). De aantallen tijdens de midwintertellingen fluctueren met een maximum van ca 4.000 vogels in 2006 en 2008. Rotgans Deze soort wordt voornamelijk aangetroffen in gebieden die grenzen aan het wad (figuur 6). De vogels slapen op het wad voor de kust van Wieringen en op het Balgzand en foerageren voor een belangrijk deel op de graslanden van Wieringen maar ook de Waddendijk en kwelders zijn van belang. De soort wordt ook aangetroffen in de Polder Huisduinen. De eerste rotganzen worden in september waargenomen en de aantallen nemen toe tot circa 2.000-3.000 vogels die hier overwinteren. In maart wordt het maximum vastgesteld van circa 4.500 vogels (figuur 8). In april en mei verblijven nog steeds gemiddeld circa 3.000 resp. 2.000 vogels. De laatste vogels vliegen eind mei naar hun noordelijke broedgebieden.
Broedende ganzen In Nederland waren broedende ganzen tot 1980 zeldzaam. Vijfentwintig jaar later telde ons land bijna 40.000 broedparen en in totaal 155.000 vogels, verdeeld over 13 soorten. De grauwe gans is hiervan verreweg de talrijkste. In het algemeen wordt aangenomen dat de toename heeft kunnen plaatsvinden door een betere bescherming (regulering van jacht), het ontstaan van een grote broedpopulatie in de Oostvaardersplassen en een verbetering van de voedselsituatie door intensivering van de landbouw. Sinds het eerste broedgeval van de grauwe gans in 1961 bedraagt de populatiegroei rond de 20% per jaar. In 2005 werd de totale Nederlandse populatie geschat op 100.000 grauwe ganzen, waarvan 25.000 broedparen ofwel 50% van de totale populatie. Inmiddels is een deel van die populatie verder gegroeid. De landelijke trend van een jaarlijkse groei van circa 20% heeft de laatste jaren onverminderd doorgezet. In de provincie Noord-Holland zijn in 2005 ongeveer 3.900 broedparen vastgesteld. Noord-Holland herbergt daarmee, op Gelderland na, de meeste broedparen van Nederland. In 2009 wordt het aantal broedparen geschat op 5.000-7.000 (Scharringa et al 2010). In het kielzog van de grauwe gans nemen andere ganzensoorten zoals de soepgans, brandgans, Canadese gans en nijlgans in Noord-Holland eveneens sterk toe. Het broedseizoen van de grauwe gans vangt in de loop van februari aan met de eileg. De vogels hebben als broedplaats een voorkeur voor rietlanden/kragen, maar de vogels zijn zeer flexibel en locaties als stadsparken, verkeerspleinen en slootranden van weilanden worden ook steeds meer gebruikt als nestplaats. Overigens nemen niet alle broedparen deel aan het broedproces. De eerste paren met jongen worden vanaf begin april gezien. De grauwe ganzen kiezen als opgroeigebied voor hun jongen rustige locaties uit waar grazige vegetaties grenzen aan (groter) open water. Die locaties zijn veelal niet altijd dezelfde als de plekken waar de vogels broeden. Zo zwemmen grauwe ganzen die op de Kreupel broeden met hun jongen naar vaste wal op zoek naar geschikt opgroeihabitat (info L. Kelder). In die opgroeigebieden verblijven de broedparen met hun jongen tot half juni tot de jongen kunnen vliegen. De volwassen vogels ruien hier gelijktijdig. Grauwe ganzen zijn pas in hun 3de of 4de levensjaar geslachtsrijp (de subadulte vogels). De niet-broedvogels plus de subadulte vogels verblijven het gehele jaar in groepen. In de loop van mei trekken die vogels naar grote ruiplaatsen zoals bijvoorbeeld de Oostvaardersplassen, de Kreupel en het Zwanenwater om daar de slagpenrui door te maken. De laatste jaren zien we een ontwikkeling dat de vogels steeds meer in kleinere gebieden ruien. Tijdens de rui kunnen de vogels
12
Tabel 2 Populatieschatting broedparen jaarlijks groei broedparen jaarlijkse groei voor de in Nederland broesoort 1998-2000 tot 2000 (%) 2008 2000-2008 (%) dende ganzensoorten voor 1998-2000 en rond 2008. De grauwe gans 8.000-9.000 20 35.000 19 schatting voor 1998-2000 soepgans 3.000-4.000 10 3.700-5.000 0 is afkomstig uit SOVON (2002). De jaarlijkse groei van de Indische gans 70-100 20 100 0 populatie in procenten voor gr. Canadese gans 1.000-1.400 36 4.000 14 twee perioden is afkomstig uit kl. Canadese gans ? nvt 200 nvt Voslamber et al 2010).
brandgans
750-1100
46
dan een periode niet vliegen. Die ruiplaatsen zijn veelal rustige waterrijke gebieden in combinatie met beschikbaarheid aan voedsel. Eind juni mengen de broedvogels en de niet-broedende vogels zich weer in grotere groepen. In de vroege ochtend en avond foerageren de vogels om vervolgens op de dag in rustgebieden te verblijven. In augustus trekken veel grauwe ganzen naar akkerbouwgebieden waar zij na de oogst van de tarwe op het valgraan foerageren. Vanaf augustus arriveren de eerste vogels uit de noordelijker gelegen broedgebieden en mengen zich met de broedpopulatie.
Recent onderzoek In opdracht van de Provincie Noord-Holland heeft LNH de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar het voorkomen van ganzen in de zomer in de provincie en specifiek in de 10-kilometerzone van Schiphol (Raes et al 2009). In 2008 heeft zij een gebiedsdekkend onderzoek uitgevoerd in de belangrijkste ganzengebieden van Noord-Holland, waaronder in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland (Amstelmeer-Wieringen, Callantsoog-Zijpe, Schagerkogge, De Putten-Abtskolk, het Grootslag, en Schellinkhout-Drieban, zie bijlage 1. De tellingen van 2008 zijn in een artikel gepubliceerd (Visbeen 2010). Daarnaast heeft SOVON in 2009 een landelijk onderzoek uitgevoerd naar aantallen en verspreiding van ganzen in
8.300
29
de maand juli. Verder heeft LNH heeft de beschikking over de verspreidingsgegevens uit de ‘Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels’ uit de periode 2005-2009 (Scharringa et al in prep).
Resultaten tellingen 2008 en 2009 In 2008 en 2009 zijn er in de Kop en WF in juli door LNH en SOVON tellingen uitgevoerd. Op grond van deze gegevens schatten we het aantal ganzen dat in deze periode in het gebied verblijft tussen 14.000 en 18.000 ganzen (zie bijlage 1). De grauwe gans (inclusief de soepgans) is hiervan verreweg de talrijkste soort. Daarnaast komen de Canadese gans en brandgans in relatief grote aantallen voor. Verder zijn diverse nijlganzen(1 waargenomen. De grauwe gans komt verspreid voor met een aantal concentratiegebieden zoals Wieringen, Wieringermeer en diverse locaties langs de IJsselmeerkust zoals de Vooroever en de Kleiput bij Schellinkhout, en in de omgeving van waterbergingsgebieden zoals de Waterberging Twisk (figuren 9 en 10). Voor een deel zitten de vogels op de pleisterplaatsen maar ook zijn ze vaak in waterrijke rustgebieden waargenomen. De brandgans komt geconcentreerd voor in Polder het Grootslag, de Kleiput bij Schellinkhout en de Schagerkogge (o.a. het Crematorium bij Schagen is een belangrijke plek). De Canadese gans concentreert zich vooral in de Polder het Grootslag en de Kleiput bij Schellinkhout (figuren 11 en 12).
1) Deze van oorsprong Afrikaanse soort is eigenlijk geen gans maar een eend. De nijlgans wordt vaak meegenomen bij tellingen van ganzen omdat de soort net als ganzen veelal ook in groepen voorkomt en plaatselijk ook landbouwschade veroorzaakt
13
Figuur 9-12 Verspreiding van grauwe ganzen en overige ganzen rond half juli 2008 en 2009 in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland. De overieg ganzen zijn Canadese gans, brandgans en nijlgans. Bron: LNH 2008 en SOVON 2009.
14
In die periode kan het bij deze soorten nog voor een deel om ruigroepen gaan.
Broedende ganzen Op basis van de Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels (Scharringa et al 2010) zijn verspreidingskaarten per kilometerhok gemaakt van de grauwe gans, Canadese gans, en brandgans (figuren 13-15). In de periode 1983-1989 broedde de grauwe gans alleen in het Zwanenwater, bij de Abtskolk en in
het Amstelmeer (eerste geval dateert van 1989). Verder kwam de soort in het gebied niet voor als broedvogel (o.a. Ruitenbeek et al 1990; Haas 2010). Vanaf die tijd is de grauwe gans bezig met een opmars. Voor het Zwanenwater zijn de aantallen goed bijgehouden en geven ze een goed beeld van de ontwikkeling (zie kader). Naast de toename van de aantallen bezet de grauwe gans steeds meer kilometerhokken (toename aantal broedlocaties). Belangrijke broedgebieden in West-Friesland zijn de waterbergingsgebieden, de Weelen,
Figuur 13-15 Verspreiding per kilometerhok van broedende grauwe ganzen (incl. soepganzen), Canadese ganzen en brandganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2005-2009. Bron: Atlas van de Noord-Hollandse broedvogels, Scharringa et al 2010.
15
Het ringen geeft inzicht in de bewegingen van ganzen in relatie tot de beheermaatregelen op Texel. Onderzocht wordt onder meer of het effect van lokale beperking van het aantal niet ongedaan wordt gemaakt door de vestiging van ganzen uit andere delen van de provincie. Het onderzoek is nog gaande maar de indruk is dat de meeste ganzen zeer gebonden zijn aan de directe omgeving van hun broed- en opgroeigebied en er slechts een geringe uitwisseling plaatsvindt (info D. Kleijn).
de Kreupel en gebieden grenzend aan de IJsselmeerdijk in West-Friesland. Belangrijke broedgebieden in de Kop van Noord-Holland zijn het Amstelmeer, grotere boezemwateren, het Mosselwiel bij ‘t Zand, rondom Den Helder, de duinen (ondermeer Zwanenwater) en de Abtskolk. De Wieringermeer is nog nauwelijks bezet en lijkt minder geschikt voor de grauwe gans, vooral door het ontbreken van geschikt opgroeigebied. De verspreiding van de brandgans en de Canadese gans lijkt op elkaar alhoewel de Canadese gans in meer kilometerhokken voorkomt. Tevens is vastgesteld dat de kleine Canadese gans sterk hybridiseert met de brandgans (info C. Kelder). In hoeverre uitwisseling bestaat tussen de verschillende broedlocaties is op dit moment onderwerp van studie. Onderzoekers van Alterra hebben op drie plaatsen in de Kop van Noord-Holland en op Texel grauwe ganzen geringd.
Ruiplaatsen Belangrijke grote ruiplaatsen van de grauwe ganzen vinden we in het Zwanenwater (circa 4.500), bij de Kreupel (3.0004.000), in het Amstelmeer en bij de Vooroever. De vogels ruien ook op allerlei kleinere locaties. Rond het crematorium bij Schagen ruien veel brandganzen (1.000-2.000). Na de ruiperiode verspreiden deze ganzen zich over een groter gebied.
Ontwikkeling grauwe gans en brandgans in het Zwanenwater 1988-2009 (bron: Haas & Lunsen 2010). Grauwe gans 1988-2009 Het eerste broedgeval van de grauwe gans dateert van1983. Een jaar later was er al sprake van vier en mogelijk zelfs vijf paar grauwe ganzen. Tot 1990 bleef het gemiddelde rond de zes paar hangen. Begin jaren ’90 liep dit aantal langzaam op en vanaf 1996 nam de soort sterk toe waardoor het gemiddelde aantal in de jaren ‘90 op zo’n 25 paar per jaar uit komt. Vanaf 2000 zien we jaarlijks een toename met een absolute top van 116 paar in 2005. In 2006 nam dit aantal af tot 82 paar en in 2007 vond met 41 paar een halvering van de populatie plaats. Wat hiervan de oorzaak is geweest is on bekend, maar met de 79 paar in 2008 is de grauwe gans weer stevig in de lift en met de 93 paar in 2009 werd zelfs het op één na grootste aantal ooit bereikt. 1988
‘89
‘90
‘91
‘92
‘93
‘94
‘95
‘96
‘97
1998
7
12
14
15
15
20
19
18
25
35
36
1999
‘00
‘01
‘02
‘03
‘04
‘05
‘06
‘07
‘08
2009
41
45
65
76
78
104
116
82
41
79
93
Brandgans 1988-2009 Het eerste broedgeval van de brandgans in het Zwanenwater dateert uit 1986 (één paar). In 1987 was de soort geen broedvogel maar in 1988 was zij met twee paar weer present. Het daaropvolgende jaar liep dit aantal op tot 11 paar. Tussen 1989 en 1995 zien we jaarlijks 11 tot 15 paar (gemiddeld 12 paar) brandganzen. In 1996 vond een stijging plaats tot 33 paar. De aantallen in de jaren hierna fluctueren van één paar in 2003 (in 2002 nog 31!) tot 38 en 37 paar in 2006 en 2007. Met 56 paar in 2008 werd het grootste aantal ooit bereikt. In 2009 met 48 paar een iets geringer aantal maar toch nog altijd aanzienlijk meer dan in de jaren voor 2008. De vogels broeden vrijwel uitsluitend op het Bokkeneiland waar geen predatie van vossen meer voorkomt. 1988
‘89
‘90
‘91
‘92
‘93
‘94
‘95
‘96
‘97
1998
2
11
11
11
13
15
9
12
33
17
22
1999
‘00
‘01
‘02
‘03
‘04
‘05
‘06
‘07
‘08
2009
26
35
9
31
1
23
28
38
37
56
48
16
4. Schade Ganzen kunnen belangrijke schade in de landbouw veroorzaken (Zijlstra et al. 2009; Ebbinge et al. 2003). Naast de schade in de landbouw kan ook schade worden aangericht in natuurgebieden. Het kan hierbij gaan om het lokaal (over)begrazen van riet of botanische waardevolle vegetaties. Op wat voor schaal dit plaatsvindt, is echter niet goed gedocumenteerd. Daarnaast constateren beheerders dat lokaal ganzen de weidevogels kunnen verdrijven. Landelijk vindt nu onderzoek plaats om dit te kunnen onderbouwen. Verder wordt genoemd de vermesting van voedselarme natuurgebieden (Bos 2008). Dit speelt bijvoorbeeld lokaal in vennen in Noord-Brabant. Verder kan in recreatiegebieden de zwemwater- kwaliteit verslechteren en vervuiling en besmeuring van ligweiden door uitwerpselen plaatsvinden. Daarnaast kunnen ganzen in de buurt van luchthavens risico’s voor de luchtvaart opleveren vanwege hun grootte, gewicht en gedrag. Er zijn geen gegevens van vogelaanvaringen opgevraagd van Vliegkamp De Kooij en dit aspect is hier verder buiten beschouwing gelaten.
Landbouwschade en vergoedingen Ganzen eten gras en allerlei andere gewassen. Daardoor kan landbouwschade ontstaan door bijvoorbeeld groeiachterstand, vraatschade en verslemping van de grond. Een agrariër kan in
die gevallen bij het Faunafonds een tegemoetkoming aanvragen. Het Faunafonds behandelt die aanvragen en laat de schade taxeren. Zij verleent tegemoetkomingen in de schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten bij de daarvoor in aanmerking komende gevallen. Om in aanmerking te komen dienen er veelal preventieve maatregelen getroffen te worden om schade te voorkomen of te beperken. Deze preventieve maatregelen zijn afhankelijk van gewas, diersoort, periode en gebiedsstatus. Voor zowel ganzen in het zomerhalfjaar als voor overwinterende ganzen buiten de opvanggebieden bestaan die maatregelen uit het aanvragen van een ontheffing voor ondersteunend afschot van kolganzen en grauwe ganzen. Voor kwetsbare gewassen blijft de inzet van zowel visuele als akoestische middelen gewenst. Dit laatste is voor blijvend grasland, graszaad en tarwe niet nodig vanwege de beperkte effectiviteit. In sommige gevallen vindt korting plaats of wordt de schade in haar geheel niet uitgekeerd omdat de preventieve maatregelen onvoldoende of niet zijn uitgevoerd. Uit onderzoek blijkt dat het effect van zomerbegrazing door grauwe ganzen op de bedrijfsvoering van de melkveehouderij een hoger schadebeeld (2 tot 3 maal hoger) dan de getaxeerde schade laat zien (Terwan 2006).
Figuur 16-17 Uitgekeerde schade door ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2000-2009, in het winterhalfjaar in € en in %, uitgesplitst naar soort. Bron: Faunafonds
17
De landelijke tegemoetkomingen in de schade voor de overwinterde ganzen zijn de laatste jaren toegenomen van € 3.000.000 in 2001/02 tot € 7.600.000 in 2007/08. De totale kosten (inclusief de beheervergoedingen in de opvanggebieden) steeg in deze periode van € 6.000.000 tot € 14.600.000. In dezelfde periode zijn de kosten voor ganzen in het zomerhalfjaar (grauwe gans en brandgans) opgelopen van € 250.000 in 2001/02 tot € 1.200.000 in 2007/08 (van Bommel & van der Have 2010). Schade die soepganzen en Canadese ganzen veroorzaken is onbekend aangezien het Faunafonds alleen tegemoetkomingen in de schade verleent voor inheemse soorten.
Landbouwschade in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland LNH heeft gebruik gemaakt van de schadegegevens van het Faunafonds 2000-2009. Het Faunafonds maakt onderscheid tussen winterschade en zomerschade. Beide perioden zijn apart uitgewerkt. Zowel de getaxeerde als uitgekeerde schade (in €) worden gepresenteerd. Verder is onderscheid gemaakt naar ganzensoorten en gewas. De gegevens zijn ook beschikbaar per postcodegebied (4-cijferig). De gegevens zijn ruimtelijk inzichtelijk gemaakt (kaarten) door de gegevens te
koppelen aan de digitale postcodekaart die door de provincie beschikbaar is gesteld. Winterhalfjaar In het winterhalfjaar is de schade tussen 2000 en 2009 toegenomen van circa € 25.000 naar bijna € 250.000 in 2009 (figuur 16). Die toename is voornamelijk toe te schrijven aan schade veroorzaakt door de grauwe gans (figuur 16 en 17). Schade veroorzaakt door de rotgans is redelijk constant gebleven. De overige soorten zoals kolgans, rietgans en brandgans veroorzaken in die periode geen tot geringe schade. Een groot deel van de getaxeerde schade wordt ook daadwerkelijk uitgekeerd (figuur 24). De schade wordt voornamelijk veroorzaakt op grasland (tussen 60-85%). In sommige jaren kan ook aanzienlijk schade ontstaan in bloembollen en/of overige gewassen (figuur 18 en 19). Op een beperkte oppervlakte kan afhankelijk van de teelt een grote schade optreden. In 2009 zijn belangrijke schadegebieden (> € 5.000 per postcodegebied) de Anna Paulownapolder, Wieringen, Polder Schellinkhout, Polder Beetskoog en Polder Hensbroek (figuur 26).
Figuur 18-19 Uitgekeerde schade door ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2000-2009, in het winterhalfjaar in € en in % , uitgesplitst naar gewastypen. Bron: Faunafonds
18
Figuur 20-21 Uitgekeerde schade door ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2000-2009, in het zomerhalfjaar in € en in % , uitgesplitst naar soort. Bron: Faunafonds
Figuur 22-23 Uitgekeerde schade door ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2000-2009, in het zomerhalfjaar in € en in % , uitgesplitst naar gewastypen. Bron: Faunafonds
19
Figuur 24-25 Getaxeerde en uitgekeerde schade (in €) door ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2000-2009, in het winterhalfjaar en in het zomerhalfjaar. Bron: Faunafonds
Zomerhalfjaar In de zomerperiode is de schade vanaf 2000 vrij geleidelijk toegenomen van ca € 15.000 tot € 115.000 in 2008. In 2009 heeft er een sterke toename van de schade plaatsgevonden tot > € 225.000 (figuur 20). De schade wordt in de zomerperiode vooral door grauwe ganzen en rotganzen veroorzaakt (figuur 20 en 21). Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de schade veroorzaakt door soepganzen en Canadese ganzen niet wordt vergoed. Vanaf 2003 zien we zowel het schadebedrag als het aandeel van de totale schade veroorzaakt door de grauwe gans zeer sterk toenemen. In 2009 is het aandeel 98%. Een groot deel van de getaxeerde schade wordt ook daadwerkelijk uitgekeerd (figuur 25). Naast grasland en wintertarwe is er aanzienlijk schade vast gesteld in de suikerbieten en groenten en in minder mate aardappelen en bloemen/bollen (figuur 22 en 23). Afhankelijk van de teelt kan er grote schade per hectare optreden. Zo blijkt uit de gegevens dat er in 2009 drie individuele schadegevallen rond de € 18.000 zijn opgetreden in suikerbieten en groenten. In 2009 zijn belangrijke schadegebieden (> € 5.000 per postcodegebied) de Anna Paulownapolder, Wieringen, het noordwestelijk deel van de Wieringenmeer, Noordenkoggenland, Polder Schellinkhout, Polder de Westerkogge, Polder Hensbroek en Polder Ursem (zie figuur 27).
Schade aan flora en fauna Naast landbouwschade kan er ook schade ontstaan aan flora en fauna. Het gaat hierbij om effecten op weidevogels,
vegetatie en waterkwaliteit. De indruk is dat brandganzen en rotganzen in de periode maart-mei de vegetatie zeer kort begrazen en weidevogels verdringen. Alterra heeft een pilotonderzoek uitgevoerd naar de interactie tussen brandganzen en broedende weidevogels in het Wormer & Jisperveld. De gevolgen van de aanwezigheid van de ganzen op het broeden en reproductieproces leken beperkt te zijn (Kleijn & Bos 2010). Daarnaast wordt geconstateerd dat door constante begrazing door ganzen in het voorjaar de structuur van de weidevogelgraslanden en de lengte van het gras negatief wordt beïnvloedt waardoor de graslanden niet meer geschikt zijn voor soorten als grutto en slobeend die juist voorkeur hebben voor percelen met langer gras en pollige structuur. Op dit moment voert Alterra een langjarig onderzoek uit naar de relatie tussen weidevogels en ganzen dat in 2011 wordt afgerond. Daarnaast noemen beheerders dat er schade optreedt van botanisch waardevolle terreinen door sterke begrazing, vermesting en verslemping van de bodem. Dit treedt onder meer op in de Verzakking bij het Amstelmeer en in het Zwanenwater. In het Zwanenwater ruien circa 4.500 grauwe ganzen. Naast een negatief effect op de vegetatie speelt mogelijk ook de vermesting van de duinmeren hier een rol. Uit onderzoek in vennen en duinmeren is bekend dat de aanwezigheid van ganzen een verhoogde fosfaat- en stikstofbelasting met zich meebrengt en een negatief effect heeft op de oevervegetatie, waterkwaliteit, watervegetatie en macro fauna (Brouwer & van den Broek 2010). In hoeverre dit in het Zwanenwater een rol speelt is niet precies bekend. Ook kan
20
begrazing door ganzen van waterriet en oevervegetatie een negatief effect hebben op de aanwezigheid en ontwikkeling van de rietkraag en daarmee het habitat voor diverse soorten rietvogels. Precieze informatie ontbreekt echter (Bakker 2010; en Vulink et al 2010). Begrazing van riet- en moerasvegetaties kan echter ook een positief effect hebben op de biodiversiteit omdat ze moerasgebieden openhouden zoals in de Oostvaardersplassen is vastgesteld.
Schade in recreatiegebieden In de Kop en WF liggen meerdere recreatiegebieden zoals Geestmerambacht, Boxweide en de Vooroever. In recreatiegebieden kan schade optreden door dat de zwemwaterkwaliteit verslechtert en vervuiling en besmeuring door uitwerpselen van ligweiden plaatsvindt. Het Recratieschap West Friesland meldt dat van mei tot en met augustus schade en overlast door uitwerpselen van ganzen in bijna alle recreatiegebieden langs het IJsselmeer optreedt zoals de Vooroever, Enkhuizerstrand en Uiterdijken (info N. Albers). Die gegevens worden niet gekwantificeerd. Tijdens het zwemwaterseizoen, van 1 mei tot en met 1 oktober beoordeelt de provincie eens in de twee weken de gemeten waterkwaliteit van de wateren in Noord-Holland waaronder
Vraat, vertrapping en verslemping hebben een negatief effect op de oevervegetatie in het Zwanenwater (foto Erik Menkveld).
de zwemwateren van bovengenoemde recreatiegebieden. In 2009 zijn voor korte periode negatieve adviezen afgegeven voor onder meer de Vooroever (overschrijding E coli), Uiter dijken en Geestmerambacht (blauwalg), (bron: Stand van zaken plan van aanpak `Zwemwater in Noord-Holland). In hoeverre hier ganzen een direct effect op de waterkwaliteit hebben is niet bekend.
Figuur 26-27 Landbouwschade in € per postcodegebied (4-cijferig) in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2009 in het winterhalfjaar en het zomerhalfjaar.
5. Beleid De Provincie Noord-Holland is bevoegd gezag voor de uitvoering van de Flora en Faunawet waar het gaat om schadebestrijding. De Flora- en Faunawet kent verboden ten aanzien van opzettelijk verontrusten en doden van dieren. Op grond van in de wet erkende belangen kan hiervan worden afgeweken. Behalve het voorkomen en bestrijden van belangrijke schade aan (landbouw)gewassen, zijn dit o.a. de veiligheid van het luchtverkeer, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. De Provincie kan op drie manieren afwijken van de bescherming van diersoorten, via vrijstelling, aanwijzing of ontheffing. Naast provinciale zijn er ook landelijke vrijstellingen mogelijk. Om schade van ganzen tegen te gaan zijn wettelijk een aantal middelen mogelijk. Het gaat daarbij onder meer om het doden van dieren, behandelen van nesten en eieren en het inzetten van allerlei preventieve middelen. Voor de provincie is het doden van dieren een uiterst middel. Daarom moeten eerst preventieve middelen worden ingezet die de schade helpen voorkomen. Denk hierbij aan het plaatsen van rasters om schadegevoelige landbouwgewassen af te schermen, het opzettelijk verstoren van dieren en het plaatsen van visuele of akoestische middelen. Daar waar de gunstige staat van instandhouding niet in geding is kan, indien gemotiveerd, populatiebeheer worden toegepast ter voorkoming van de schade. De provincie heeft haar beleid vastgelegd in Beleidsnotitie Flora en Faunawet en het Uitvoeringskader Ganzen Noord-Holland. De uitvoering van het faunabeleid ligt bij de Faunabeheereenheid Noord-Holland (FBE). De FBE heeft een Faunabeheerplan opgesteld voor een planmatige aanpak van beheer en schadebestrijding van schadeveroorzakende diersoorten. De uitvoering van de maatregelen in het veld ligt bij de jagers (de Wildbeheereenheden), terreinbeheerders en andere grondeigenaren.
Beleid overwinterende ganzen Voor de overwinterende ganzen zijn afspraken van kracht vanuit het Beleidskader Faunabeheer. Dit beleidskader heeft twee uitgangspunten. Enerzijds wordt gestreefd naar een duurzame staat van instandhouding van overwinterende ganzen en smienten als uitvloeisel van de internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor beschermde soorten (Vogelrichtlijn). Anderzijds is de omvang en toename van de schade als gevolg van overwinterende ganzen en smienten nu zo omvangrijk, dat beheer noodzakelijk is. Het beleidskader voorziet in het aanwijzen van foerageergebieden (totaal 80.000 ha). In de provincie Noord Holland is 3.698 ha begrensd in de Vechtstreek, Waterland-Oost en in Polder de Zeevang. Binnen de foerageergebieden is het niet toegestaan over winterende ganzen en smienten te doden. Voor de broedende ganzen is het mogelijk om in februari en maart broedparen grauwe ganzen te doden voor populatiebeheer. Buiten de
21
foerageergebieden is het mogelijk om ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen, van oktober tot en met maart grauwe ganzen, kolganzen en smienten te verontrusten en/of te doden. De overige ganzen zoals rietgans, brandgans en rotgans zijn beschermd.
Beleid broedende ganzen In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen inheemse broedvogels (grauwe gans), als overwinteraar inheems (kolgans en brandgans) en de onbeschermde soorten (soepgans, Indische gans en Canadese gans). Voor de brandgans geldt dat de broedpopulaties aan de kust (waaronder Texel) als inheemse broedvogel wordt beschouwd. De Provincie Noord-Holland acht de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans als broedvogel niet in het geding. Tevens acht zij aannemelijk dat belangrijke landbouwschade optreedt. Om die reden is ondersteunend afschot toegestaan op schadegevoelige percelen. Voor populatie- beherende maatregelen in het kader van beheer en schadebestrijding dient een gemotiveerde aanvraag voor een ontheffing of aanwijzing gedaan te worden. Het is aan de Faunabeheereenheid om in het Faunabeheerplan vast te leggen welke beheermaatregelen op welke locaties het meest effectief zijn.
Grote Canadese ganzen in het Zwanenwater (foto Erik Menkveld).
22
6. Beheermaatregelen In 2008 heeft LNV ten aanzien van schadebestrijding en populatiebeheer de `Handreiking voor beleid ten aanzien van overzomerende ganzen` opgesteld die voor een belangrijk deel is opgenomen in het Uitvoeringskader Ganzen in Noord-Holland (Provincie Noord-Holland 2009). De volgende maatregelen worden genoemd • ongeschikt maken of afschermen van opgroeigebieden • afschermen van broedgebieden • opvanggebieden • fluctueren van waterstand • stimuleren van predatie • werende en verjagende maatregelen • gewaskeuze • schadebestrijding op percelen • populatiebeheer als middel om schade te bestrijden - nestbehandeling - vangacties - afschot Om daadwerkelijk de schade veroorzaakt door ganzen naar een acceptabel niveau te brengen zal het aantal beschikbare methoden breed ingezet moeten worden. De provincie ziet bij voorkeur dat een opeenvolging van maatregelen plaatsvindt, waarbij eerst wordt ingezet op voorkomende maatregelen. Pas als die maatregelen niet helpen, kan gedacht worden aan het doden van dieren. Bij maatregelen om de p opulatie te beheren in het kader van schadebestrijding zal eerst aan nestbehandeling gedaan moeten worden, voordat er sprake kan zijn van het doden van dieren. Hieronder behandelen we kort enkele maatregelen aan de hand van b eschikbare cijfers, literatuur, ervaringen en gegevens over dierenwelzijn.
Afschermen van broed- en opgroeigebieden Afschermen of inrasteren van broedgebieden kan een methode zijn om de ganzen met hun jongen te beletten hun broedgebied te verlaten en op zoek te gaan naar geschikte opgroeilocaties. De schade in het omliggende land wordt zo gereduceerd omdat de ouders met hun jongen het voedsel binnen het raster moeten vinden. De aanname is dat binnen het raster het voedselaanbod geringer is en de reproductie zal worden beperkt. In De Deelen (Friesland) heeft tussen 2007-2009 een pilotstudie plaatsgevonden. De belangrijkste conclusie is dat de jongenoverleving in het gebied sterk is gedaald van 52 % in 2007 naar 19 % in 2008 en 18% in 2009. Verder was opvallend dat het terreingebruik van de ganzen met de jongen sterk veranderde. Zij overbrugden lange afstanden op zoek naar geschikt opgroeihabitat (Voslamber 2010). Bij deze maatregel speelt het argument van dierenwelzijn een rol. Sommige organisaties vinden het moreel niet juist dat de vogels verhongeren door het plaatsen
van een raster. Ook de provincie acht dit niet wenselijk behalve als de verkeersveiligheid in geding is bij bijvoorbeeld verkeerspleinen. Deze maatregel kan dan uitgevoerd worden in combinatie met nestbehandeling.
Opvanggebieden Binnen het Beleidskader Faunabeheer is een landelijke opgave opgenomen van 2.500 hectare opvanggebied voor de grauwe gans. De provincie is van mening dat die hectares ruimschoots aanwezig zijn bij de natuurbeheerders en acht het niet noodzakelijk de hectares 1 op 1 te begrenzen. Uit onderzoek blijkt eveneens dat het creëren van opvanggebieden het areaal opgroeigebied kan vergroten en daarmee juist kan leiden tot een verdere verhoging van de draagkracht van het gebied en daarmee tot toename van de populatie (van der Jeugd et al 2006).
Predatie Natuurlijke regulatie kan een rol spelen in het beheer van ganzenpopulaties. Bekend is dat vos, marterachtigen, roof vogels en grotere meeuwen (kleine mantelmeeuw) effect kunnen hebben op de reproductie van de ganzen. Deze maatregel kan conflicterend zijn met andere natuurdoelstellingen. Ook speelt het landelijke beleid een rol. Op dit moment geldt bijvoorbeeld voor de vos een landelijke vrijstelling.
Werende en verjagende middelen Er bestaan veel methoden om ganzen te verjagen of te weren van schadegevoelige percelen. Deze methoden variëren van het plaatsen van linten, vlaggen, holografische strips tot de inzet van allerlei akoestische maatregelen zoals automatische gaskanonnen. Vooral bij ganzen leiden deze methoden snel tot gewenning. Verder kunnen akoestische middelen tot ergernis leiden bij omwonenden in de directe omgeving. Verjagen en weren leiden ook tot verontrusting en verplaatsing van de ganzen met als gevolg een grotere energiebehoefte. Zonder een alternatief lijkt deze maatregel niet zinvol.
Populatie beheer om schade te bestrijden De provincie Noord-Holland staat populatiebeheer slechts toe als aannemelijk is gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding kan komen door de voor genomen acties. Verder moet ook duidelijk zijn dat de inzet van werende en verjagende middelen geen effect hebben op schadereductie. Behandeling van nesten en eieren Het schudden, doorprikken, rapen, vertrappen, behandelen met maïsolie van eieren, of het anderszins onklaar maken van eieren/nesten grijpt in op de reproductie. Schieten of wegvangen en doden grijpen in op de overleving van de volwas-
23
sen vogels. De vraag is of het onklaar maken van eieren effectief is? Uit studie van 36 populaties blijkt dat het onklaar maken geen enkel effect te hebben op de groeisnelheid van die populatie. De reden hiervoor is dat bijna nooit alle nesten worden gevonden. De leeftijd van de populatie had echter een zeer groot effect. Oude populaties groeien nagenoeg niet terwijl jonge populaties hard groeien. Vooral door het gebrek aan opgroeihabitat en door het ouder worden van de vogels is het aandeel jongen in een populatie op een bepaald moment gelijk aan de sterfte (van der Jeugd et 2006; Voslamber 2010). Ook Schekkerman concludeert dat het onklaar maken van eieren geen enkel effect heeft op populatieniveau en hij stelde bovendien dat het zoeken naar nesten zeer arbeidsintensief is en verstorend kan werken op andere moerasvogels (Schekkerman et al 2000). In kleine populaties kan de maatregel effectief zijn. Het effect kan hier worden vergroot door een combinatie met gericht afschot van broedparen. Belangrijk wel dat gedurende vele jaren de maatregel consequent wordt uitgevoerd. De provincie erkent het geringe effect van de maatregel maar vraagt wel van de beheerders een maximale inspanning te leveren. Zij ziet de maatregel vooral als eerste stap om te zorgen dat de populatie niet verder groeit. De terreinbeheerders zien vooral het effect dat er minder paren met jongen zijn die schade kunnen veroorzaken in het omringende land. Volgens de opgave bij de FBE zijn er de afgelopen jaren grote inspanningen geleverd in de Kop van Noord-Holland en West- Friesland (zie Bijlage 2). De eieren worden zowel met maïsolie behandeld (LNH) als geprikt (SBB). Uit de beschikbare gegevens van de FBE over het aantal behandelde nesten en eieren in 2009, is een selectie gemaakt op grond van de werkgebieden van de WBE’s en terreinbeheerders in de Kop van NH en WF (zie Bijlage 2). Uit deze gegevens blijkt dat het aantal behandelde nesten/eieren van de grauwe gans verreweg het grootst is (inclusief soepgans), gevolgd door brandgans, Canadese gans en nijlgans Vangen en doden Het vangen en doden van ruiende gazen is voor sommige soorten een doelgerichte methode om de populatie te ver kleinen en zo de schade te verminderen. De provincie staat dit slechts toe aan bedrijven die zich aantoonbaar gespecialiseerd hebben. Het doden van de gevangen dieren dient zo weinig mogelijk lijden met zich mee te brengen. In 2008 heeft op Texel een grootschalig actie plaatsgevonden waarbij 4.461 vogels zijn gevangen en gedood door CO2. Naast de publieke ophef is er een juridisch probleem, zo wordt deze methode niet genoemd in het `Besluit beheer en schadebestrijding dieren` in de Flora en Faunawet. Van CO2 is bekend dat het al bij lage concentraties een verdovend effect heeft. Tegen het
middel worden bezwaren geuit omdat deze methode wel is getest voor kippen maar niet op ganzen en watervogels. De vraag is of het doden van ganzen met CO2 vanuit het perspectief van dierenwelzijn gezien een acceptabele methode is. Uit recent onderzoek blijkt dat -binnen het kader dat doden van wilde ganzen is geaccepteerd - de methode van doden met oplopende CO2 concentraties (van 0-80% in 1 minuut) acceptabel wordt bevonden (geeft een gelijk resultaat als bij kippen). Het verminderen van dierenwelzijnrisico’s wordt niet gevonden bij deze toepassing maar wordt wel mogelijk gevonden in het doden van de dieren op locatie zodat stress tijdens het transport wordt vermeden (Livestock Research Wageningen 2010). Bij de uitvoering van deze maatregel is naast de ecologische onderbouwing van belang dat de maatregel voor een langere tijd uitgevoerd wordt anders is het effect van korte duur (zie kader). Alterra doet op Texel onderzoek naar de effectiviteit van deze maatregel. De verwachting is dat het effect wordt vergroot in combinatie met andere maatregelen zoals het behandelen van nesten en afschot. Verder speelt een rol dat het vangsucces van met name grauwe ganzen in grote en verspreide populaties over het algemeen zeer laag is (Voslamber 2010). Het vangen en verplaatsen van ganzen kan lokaal zeer effectief zijn, maar is feitelijk het verplaatsen van het probleem en in die zin niet wenselijk en effectief. Ook de provincie NoordHolland keurt deze maatregel af omdat dit het probleem verplaatst en tot uitbreiding van de populatie kan leiden. Bovendien is het opnieuw in het wild uitzetten van ganzen ontheffingsplichtig (LNV is bevoegd gezag). Afschot Als maatregel om in te grijpen in de populatie kan afschot van ganzen ook een middel zijn om schade te voorkomen. Het vergt echter een zeer grote tijdsinspanning om de populatiegrootte daadwerkelijk omlaag te brengen. Afschot is alleen effectief wanneer een zeer grote en constante inspanning wordt geleverd. De afschotcijfers voor de Kop en WF zijn terug te vinden in Bijlage 3. Afschot kan de vogels snel en effectief doden maar in sommige gevallen worden de vogels slechts aangeschoten en is het dierenwelzijn in het geding.
Samenhang maatregelen Er is een heel scala aan maatregelen voorhanden om de schade veroorzaakt door de broedpopulatie te verminderen. Waarschijnlijk is alleen een combinatie van verschillende maatregelen effectief. Alterra onderzoekt op dit moment de effectiviteit van de verschillende beheermaatregelen mede naar aanleiding van de vangactie die in 2008 op Texel heeft plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek worden in 2011 verwacht.
24
Dichtheidsafhankelijkheid (uit van der Jeugd et al 2006) Populaties groeien niet tot in het oneindige door, maar worden begrensd door de draagkracht van hun leefgebied. Dit leidt tot karakteristieke S-vormige groeicurven waarbij populaties na vestiging eerst exponentieel groeien, dan door een fase van afnemende groei gaan en tenslotte een stabilisatie laten zien van het aantal broedparen. De aantallen jongen die door populaties van met name koloniebroedende soorten als grauwe gans en brandgans kunnen worden geproduceerd, worden veelal bepaald door de oppervlakte en de kwaliteit van het opgroeihabitat, d.w.z. het voedselhabitat dat door ganzenfamilies met net uitgekomen jongen benut kan worden. Dit leidt tot een constante productie van jongen, ongeacht het aantal broedparen. De oppervlakte en de kwaliteit van het opgroeihabitat bepaalt dus de draagkracht van het gebied. Hierdoor neemt het percentage broedgevallen dat succesvol is snel af naarmate de populatie groeit, en deze dichtheidsafhankelijke populatie regulatie bepaalt het aantal broedparen in de evenwichtsituatie. Naast de hoeveelheid opgroeihabitat kan ook het nesthabitat beperkend werken, of kunnen beide factoren tegelijk werken.
De Verzakking (foto Jan Zijp).
Grauwe ganzen (foto Henk van Bruggen).
Toendra rietganzen (foto J. Rijnders).
7. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Landschap Noord-Holland heeft relevante gegevens en informatie bij elkaar gebracht ten behoeve van werkbijeenkomsten over ganzenproblematiek in de Kop van Noord- Holland en West-Friesland. Nauwkeurige informatie ontbreekt veelal en de beschikbare gegevens zijn versnipperd aanwezig bij diverse bronhouders. Van de overwinterende ganzen heeft SOVON een betrouwbare gegevensset van de verschillende soorten ganzen over voorkomen en aantalsontwikkeling. Van de jaarrond verblijvende ganzen zijn slechts gegevens beschikbaar uit de zomer van 2008 en 2009. De gegevens van de Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels, verzameld tussen 2005 en 2009, geven kwalitatieve informatie op kilometerhokniveau over de broedende ganzen. Aanvullend is lokale informatie voorhanden over de ontwikkelingen van het voorkomen van de broedvogels. Gegevens over landbouwschade zijn beschikbaar gesteld door het Faunafonds. Deze gegevens worden alleen per postcodegebied (4-cijferig) beschikbaar gesteld. Gegevens van de diverse beheermaatregelen zijn beschikbaar gesteld door de Faunabeheereenheid Noord-Holland (FBE). Het is aan te bevelen een ‘ganzenmonitor’, op te zetten gericht op de ontwikkeling van de broedpopulaties van ganzen waarbij centraal en op een eenduidige manier gegevens worden verzameld over soorten, aantallen, aantalsontwikkeling, schade en rapportage over uitgevoerde beheermaatregelen.
Overwinterende ganzen In de winterperiode en het voorjaar, globaal van september tot en met mei, zijn delen van de Kop van Noord-Holland en West Friesland belangrijk voor rietganzen (Wieringermeer), rotganzen (Wieringen, Polder Huisduinen bij Den Helder en de waddenkust) en de grauwe gans. De aantallen zijn de laatste jaren redelijk stabiel. De hoogste aantallen worden vastgesteld in de januari (gemiddeld 25.000 vogels) waarbij het aandeel rietgans en grauwe gans het grootst is gevolgd door rotgans. De aantallen tijdens de midwintertellingen (half januari) fluctueren tussen de 15.000 en 32.500 ganzen. Deze fluctuatie wordt sterk bepaald door de aantallen rietganzen.
Broedende ganzen Het aantal broedende ganzen in de Kop en WF is sterk toegenomen. De grauwe gans is het talrijkst. De sterke groei past in het landelijk beeld waarin de groei van het aantal grauwe ganzen doorzet (circa 20% groei per jaar). De verspreiding van de broedende ganzen is groot en er worden nog steeds nieuwe broedplaatsen bezet. Concentraties zijn te vinden in waterrijke gebieden zoals Amstelmeer (de Verzakking), Vooroever, Zwanenwater, de Kreupel en de Kleiput bij Schellinkhout.
Hier bevinden zich voor een deel ook de belangrijke opgroeigebieden van de broedparen met hun jongen. Grote ruiplaatsen van grauwe ganzen bevinden zich in het Zwanenwater, bij De Kreupel, rond het Amstelmeer en de Vooroever. De belangrijkste ruiplaats voor de brandgans ligt rond het crematorium bij Schagen. Aan de hand van tellingen in de zomermaanden hebben we een beeld gekregen van de broedpopulatie in de Kop en WF. De schatting is dat de laatste jaren tussen 14.000-18.000 ganzen in de zomer in het gebied verblijven, waarvan de grauwe gans verreweg het talrijkst is gevolgd door Canadese gans en brandgans. De grootste aantallen worden vastgesteld op Wieringen, in de Wieringermeer, Anna Paulownapolder en allerlei andere waterrijke gebieden. Het is aan te bevelen om naast de telling rond half juli de belangrijke ruiplaatsen in begin juni te tellen.
Schade De afgelopen jaren is de landbouwschade sterk toegenomen. In de winter wordt die schade vooral veroorzaakt door grauwe gans en rotgans op grasland, maar ook op andere gewassen kan behoorlijke schade optreden. Naast de hoogte van de schade is ook het aandeel van de schade wat veroorzaakt wordt door de grauwe gans toegenomen. In de zomer is de schade vrij geleidelijk toegenomen tot €115.000 in 2008. In 2009 heeft er een sterke toename plaatsgevonden tot € 225.000. De schade wordt vooral veroorzaakt door grauwe ganzen op grasland, maar ook groente en suikerbieten zijn gevoelige teelten. De individuele schadebedragen kunnen bij deze beide gewastypen zeer aanzienlijk zijn. Ook wordt er schade aan flora en fauna gemeld. Het gaat om effecten voor broedende weidevogels, botanisch waardevolle vegetaties en mogelijk eutrofiering van duinmeren. Exacte gegevens uit het gebied ontbreken. Alterra onderzoekt op dit moment de effecten op weidevogels. Uit de literatuur blijkt dat negatieve effecten in meer of mindere mate kunnen optreden. Daarnaast treedt mogelijk schade op in recreatiegebieden, maar hiervan is geen informatie beschikbaar. Het is aan te bevelen om de schade in landbouwgebieden blijvend te monitoren en in kaart te brengen. Verder is het is aan te bevelen de schade in natuurgebieden en in recreatiegebieden nader te onderzoeken en te kwantificeren.
25
26
Uitvoeringskader De provincie is het bevoegd gezag voor de uitvoering van de Flora- en Faunawet waar het gaat om schadebestrijding. Voor de uitvoering is de Faunabeheereenheid verantwoordelijk in samenwerking met de diverse grondeigenaren en grondgebruikers (agrariërs, particulieren en terreinbeheerders) en de jagers (Wildbeheereenheden). Voor de winterganzen geldt op dit moment het landelijke Beleidskader Faunabeheer. In de winter is het in de Kop en WF toegestaan de grauwe gans en kolgans te verjagen met ondersteunend afschot ter voorkoming van schade. De overige soorten zoals rietgans, brandgans en rotgans zijn beschermd. Waar het gaat om de jaarrond verblijvende ganzen acht de provincie de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans niet in het geding. In het Uitvoeringskader Ganzen Noord-Holland heeft de provincie aangegeven wat de verschillende mogelijke beheermaatregelen zijn die opeenvolgend genomen kunnen worden om de schade te voorkomen. Het uitvoeringskader geeft ook de mogelijke beheermaatregelen aan om de populatie te beperken met als doel de schade te beperken. Het gaat daarbij onder meer om het behandelen van nesten/eieren, afschot en het vangen en doden. Op dit moment worden in dit kader nesten en eieren behandeld en afschot gepleegd. Het behandelen van nesten heeft mogelijk een positief effect op de vermindering van de schade in de opgroeigebieden maar de beide maatregelen hebben een beperkt effect op de groei van de broedpopulatie. In 2008 zijn op Texel meer dan vierduizend grauwe ganzen gevangen en gedood met CO2. Deze methode is nu wettelijk niet toegestaan. Alterra onderzoekt op Texel de effectiviteit van die maatregel in combinatie met andere beheermaatregelen. De resultaten van het onderzoek, die in 2011 beschikbaar zijn, moeten uitwijzen welke methode om de gevangen ganzen te doden wenselijk en effectief is. Bij alle beheermaatregelen zoals het afrasteren van broedgebieden, afschot en het vangen en doden speelt het aspect van dierenwelzijn een rol. Samenhang maatregelen Er is een heel scala aan maatregelen voorhanden om de schade veroorzaakt door jaarrond verblijvende ganzen te verminderen. Waarschijnlijk is alleen een combinatie van verschillende maatregelen effectief. Alterra onderzoekt op dit moment de effectiviteit van de verschillende beheermaat regelen mede naar aanleiding van de vangactie die in 2008 op Texel heeft plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek worden in 2011 verwacht.
Voor het uitwerken van een regionale aanpak in de Kop en WF is het van belang de uitkomsten van het onderzoek op Texel te integreren in die aanpak. De uitkomsten kunnen van belang zijn voor het draagvlak en de effectiviteit van de gekozen beheermaatregelen. De gekozen beheermaatregelen moeten gecombineerd en lang jarig worden uitgevoerd en de effecten moeten worden gemeten door monitoren. Bij de uitwerking van de beheermaatregelen dient het aspect van dierenwelzijn zorgvuldig te worden meegenomen.
Kolganzen (foto J. Rijnders).
8. Literatuur Bakker, B.S. 2010. Effect van zomerbegrazing door Grauwe ganzen op uitbreiding van waterriet. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Bos, D. 2008. Ganzen in de natuur: knelpunten of kwesties? Verslag discussiebijeenkomst Alle landschapstypen, Nijkerk, 04-12-2008. http://www.beheerdersnetwerken.nl/bestanden/ verslag_vwp_ganzen_081216.pdf. Brouwer, E.& T.G.Y. van den Broek. 2010. Ganzen brengen landbouw naar het ven. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Bommel, F.P.J. van & T.M. van der Have. 2010. Toenemende aantallen ganzen, toenemende kosten. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Ebbinge, B., M. Lok, R. Schrijver, R. Kwak, B. Schuurman & G. Müskens 2003. Ganzen opvangbeleid; internationale natuurbescherming in de landbouwpraktijk. Faunabeheereenheid Noord-Holland. Faunabeheerplan Noord-Holland 2009-2013. Haas, M & van D. Lunsen (redactie) 2010. De vogels van het Zwanenwater in 2008 en 2009. Callantsoog. Jeugd, H. van der, B. Voslamber, C. van Turnhout, H. Sierdsema, N. Feige, J. Nienhuis & K. Koffijberg 2006. Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei? SOVON Onderzoeksrapport 2006/02. Kleijn, D. & D. Bos 2010. Een pilotstudie naar de interacties tussen broedende weidevogels en Brandganzen. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Koffijberg, K.. J.H. Beekman, F. Cottaar, B.S. Ebbinge, H.P. vander Jeugd, J. Nienhuis, D. Tanger, B. Voslamber & E. van Winden 2010. Doortrekkende en overwinterden ganzen in Nederland. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1. Livestock Research Wageningen UR 2010. Het doden van wilde ganzen met CO2 en argon. Rapport 338a, juli 2010. Ministerie van LNV 2008. Handreiking voor beleid ten aanzien van overzomerende ganzen. Provincie Noord-Holland 2007. Beleidsnotitie Flora en Faunawet.
27
Provincie Noord-Holland 2009. Uitvoeringskader Ganzen in Noord-Holland. Raes, N., F. Visbeen, C.J.G. Scharringa. 2010. Overzomerende ganzen in de 10-kilometerzone van Schiphol in 2009. Landschap Noord-Holland, Heiloo. LNHOA-010-01. Ruitenbeek, W., C.J.G. Scharringa & P. Zomerdijk 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Uitgave van de Samenwerkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland en het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Scharringa C.J.G., P. Zomerdijk & W. Ruitenbeek 2010. Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels. Uitgave van de Samen werkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland en Landschap Noord-Holland. Schekkerman, H., C. Klok, B. Voslamber, C. van Turnhout, F. Willems & B. Ebbinge 2000. Overzomerende ganzen in het Noordelijk Deltagebied; een modelmatige benadering van de aantalsontwikkeling bij verschillende beheerscenario’s. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 139/SOVON onderzoeksrapport 2006/06 Terwan, P. 2006. Gevolgen van begrazing door overzomerende ganzen in de Vechtstreek. Resultaten van een onderzoek op een melkveebedrijf. Paul Terwan onderzoek en advies, Utrecht. Visbeen, F, C.J.G. Scharringa & N. Raes 2010. Ganzen in NoordHolland in de zomer van 2008 en 2009. Tussen Duin & Dijk jaargang 9 nummer 3. Voslamber, B., H. van der Jeugd & K. Koffijberg 2007. Aantallen, trends en verspreiding van overzomerende ganzen in Nederland. Limosa 80: 1-17. Voslamber, B., H. van der Jeugd & K. Koffijberg 2010. Broedende ganzen in Nederland. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Voslamber, B. 2010. Pilotstudie Grauwe Ganzen (Anser anser) De Deelen, 2007-2009. Onderzoek naar het uitrasteren van een broedpopulatie Grauwe Ganzen met als doel de populatie te beperken en landbouwschade te verminderen. SOVON Onderzoeksrapport 2010/02.
28
Voslamber, B. 2010. Bestrijding van Grauwe ganzen: ingrepen op ei-niveau. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Vulink, J. Th., M. Tosserams, J. Daling, H. van Manen & M. Zijlstra 2010. Begrazing door Grauwe Ganzen is een bepalende factor voor ontwikkeling van oevervegetatie in Nederlandse wetlands. De Levende Natuur, jaargang 111, nummer 1: Ganzen in Nederland en Vlaanderen. Zijlstra, J., G. Holshof, M.F. Weber, K.M. van Houwelingen & M.H.A. de Haan 2009. Overzomerende ganzen op melkvee bedrijven: bedrijfsschade, diergezondheidsrisico’s en oplossingsrichtingen. Wageningen UR Livestock Research, Lelystad, Nederland. Rapport 267. ISSN 1570 – 8616.
Grauwe gans en soepgans (foto Wim Tijsen).
29
BIJLAGE 1
Tellingen van ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in juni, juli en augustus 2008. Bron: PNI Noord-Holland.
Juni gebied
grauwe gans
soepgans
Candese gans
brandgans
2.140
10
174
4
40
Callantsoog-Zijpe
921
24
65
58
7
19
1.094
Schagerkogge
141
64
50
380
34
80
749
De Putten-Abtskolk
153
36
8
31
2
230
Grootslag
3.985
120
673
220
75
5.073
Kleiput-Drieban
1.285
20
212
150
10
1.677
Amstelmeer-Wieringen
totaal 8.625 274 1.182 843
nijlgans
hybriden
totaal 2.368
168
99
11.191
Juli gebied Amstelmeer-Wieringen Callantsoog-Zijpe Schagerkogge De Putten-Abtskolk Grootslag Kleiput-Drieban
grauwe gans
soepgans
Candese gans
brandgans
nijlgans
hybriden
totaal
6.549
64
127
40
56
0
6.836
922
28
34
1.078
48
95
980
20
3.728 960
20
1.004
1.472
8
2.701
35
0
2
179
1.288
602
114
30
30
260
totaal 14.217 369 1.609 2.374
0
1.037 5.911 1.280
200
18.769
hybriden
totaal
Augustus gebied
grauwe gans
soepgans
Candese gans
brandgans
nijlgans
5.608
56
594
291
97
6.646
Callantsoog-Zijpe
559
23
202
12
796
Schagerkogge
910
46
5
884
6
1.851
De Putten-Abtskolk
1.214
31
5
6
Grootslag
7.288
161
582
250
89
8.370
338
67
303
399
12
1.119
15.917
384
1.691
1.830
218
Amstelmeer-Wieringen
Kleiput-Drieban totaal
2
2
2.647
20.042
30
BIJLAGE 2
Overzicht van behandelde nesten en eieren in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland in 2009 voor grauwe gans, soepgans, brandgans, Canadese gans en Nijlgans (bron Faunabeheereenheid Noord-Holland).
grauwe gans ORGANISATIE
nesten
soepgans
eieren nesten
brandgans
eieren nesten
Canadese gans
eieren nesten
nijlgans
eieren nesten
eieren
TBO Staatsbosbeheer
113
4.364
6
152
600
2.822
109
486
17
207
Landschap Noord-Holland - NHN
445
5.430
11
80
3
12
32
239
7
50
52
260
2
12
2
12
265
1.645
27
152
45
338
WBE Noorderkoggenland
WBE Noorderkoggen
WBE Jachtraad voor de Wieringermeer
18
71
ANV Westfriesland
13
80
906 11.850
17
232
603
2.834
170
889
71
607
Recr. Grootgeestmerambacht WBE De Noordkop
WBE Noorderkoggenland totaal
31
BIJLAGE 3
Afschotcijfers van ganzen in de Kop van Noord-Holland en West-Friesland 2005-2009 Deze afschotcijfers betreffen van de WBE’s De Noordkop, Jachtraad voor de Wieringermeer, Het Grootslag, Noorderkoggenland, Westerkoggenjagers, ’t Ouwe Land en Grootgeestmerambacht Bron: Faunabeheereenheid Noord-Holland.
jaar
grauwe gans grauwe gans 1 april-30 sept. 1 okt.- 31 maart
kolgans kolgans 1 april-30 sept 1 okt.- 31 maart
Canadese gans
brand- nijlgans gans
soepgans
2005
726
5
9
489
610
33
120
101
2006
97
715
0
85
141
0
349
387
2007
1312
1.374
20
209
665
25
663
195
2008
872
2.840
6
114
445
29
338
178
2009
-
249
-
-
-
Brandganzen nestelen midden in het grasland (foto Frank Visbeen).
-
Rechte Hondsbosschelaan 24a 1851 HM Heiloo Postbus 257 1900 AG Castricum
Tel. 088 - 006 44 00 Fax 088 - 006 44 01 www.landschapnoordholland.nl
[email protected]
Keurmerk voor verantwoorde fondsenwervingen besteding