G r o e i m e e b e n e d e n N . A . P. !
Meer mogelijk maken ... in Noord West Nederland
Colofon Deze publicatie is geschreven in opdracht van ABN AMRO Business Unit Nederland en is samengesteld door ABN AMRO Economisch Bureau. Auteurs drs. Jeannette de Beus, 020-6292546,
[email protected] drs. Philip Bokeloh, 020-3832657,
[email protected] drs. Wouter van Aggelen, 020-6287958,
[email protected] Disclaimer De in Groei mee beneden NAP! neergelegde opvattingen zijn gebaseerd op door ons betrouwbaar geachte gegevens en informatie, die op zorgvuldige wijze in onze analyses zijn verwerkt. Voor de juistheid of volledigheid van de gebruikte gegevens kunnen wij echter niet instaan. De weergegeven opvattingen en prognoses houden niet meer in dan onze eigen visie en kunnen zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. Het gebruik van tekst en/of cijfers is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Groei mee beneden NAP!
Voorwoord Met veel genoegen presenteer ik u het rapport Groei mee beneden NAP! Het is het resultaat van een onderzoek dat ABN AMRO Zaken Noordwest heeft laten uitvoeren naar de economische potentie van ons werkgebied, dat ruwweg bestaat uit de driehoek Texel-Leiden-Almere (met als middelpunt Amsterdam). Het onderzoek is uitgevoerd door het Economisch Bureau van de bank. De economen van het Bureau hebben de laatste twee jaar diverse regio’s in ons land aan een vergelijkbaar onderzoek onderworpen. Daarbij heeft zich een succesvolle werkwijze ontwikkeld die ook is gebruikt bij de voorliggende studie. De nodige hoeveelheid desk research is gecombineerd met aantal interviews met sleutelfiguren uit het bedrijfsleven en de not-for-profit sector. Dit is een methode die model staat voor de manier waarop wij graag ons werk doen. ABN AMRO houdt haar relaties voortdurend op de hoogte van ontwikkelingen in haar marktgebied. Dat doet de bank onder meer door macro-economische kennis te verenigen met sectorvooruitzichten en kennis van de lokale en regionale situatie. Het rapport onderbouwt wat wijzelf in ons werk ervaren: de regio is veelzijdig en heeft een aantal sterke troeven in handen. Amsterdam is een stad met een karaktervolle uitstraling en internationale aantrekkingskracht. Schiphol is een vooraanstaande luchthaven. Vooral door de combinatie van deze twee is de commerciële dienstverlening in de regio succesvol. Van geheel andere aard zijn de activiteiten in de voeding- en agrisector. Veel mondiaal toonaangevende bedrijven in deze sector zijn in onze regio gevestigd, hetgeen tal van perspectieven biedt. Het is voor ons, en hopelijk ook voor u, heel plezierig om in een dergelijk inspirerende omgeving te kunnen werken. Hoewel we tevreden kunnen zijn over de economische ontwikkelingen in absolute zin, constateert het voorliggende rapport dat de scores van de regio in diverse internationale vergelijkingen te wensen overlaten. Dit noopt tot goed nadenken en tot actie. Wij constateren dat tal van beleidsmakers initiatieven ontplooien die volgens de leidende inzichten van de economische wetenschap de juiste zijn. Dat stemt hoopvol dat de regio het hier en daar verloren gegane terrein weer terug zal winnen. We moeten ons daarbij realiseren dat de concurrentie ook niet stilzit. Niet alleen is er concurrentie van andere regio’s in ons omringende landen, door de opkomst van Azië en de Centraalen Oost-Europese landen is de internationale concurrentie heviger dan ooit tevoren. Onze studie doet aanbevelingen die in deze concurrentiestrijd kunnen helpen de economie van Noordwest-Nederland te versterken. Ze betreffen vooral de verkeersinfrastructuur, onderwijs, arbeidsmarktbemiddeling, migratiebeleid, bestuurlijke organisatie, het financieel faciliteren van innovatie en de ruimtelijke ordening. Wij zijn ervan overtuigd dat onze regio een geweldige potentie heeft en dat er veel te bereiken is met de juiste maatregelen en inzet. ABN AMRO Bank is een ambitieuze bank en wij blazen graag ons partijtje mee waar het gaat om het bevorderen van de economische ontwikkelingen in onze regio onder ons eigen adagium: “Meer mogelijk maken………in Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam!” Ruut Meijer Algemeen directeur, ABN AMRO Zaken Noordwest-Nederland 15 maart 2007 1
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Samenvatting Groei mee beneden NAP! richt het vizier op de economie van Noordwest-Nederland, meer specifiek op Noord-Holland exclusief de Gooi- en Vechtstreek, maar inclusief de agglomeratie Leiden en de Bollenstreek en ook Almere. Dit is een heterogeen gebied en in deze studie worden dan ook diverse deelregio’s onderscheiden en behandeld. Het gebied heeft een aantal economische troeven in handen. Amsterdam is een stad die voor haar omvang opmerkelijk veelzijdig en internationaal is, een geweldige historie uitademt en op cultureel gebied ook het nodige te bieden heeft. Deze unieke combinatie oefent grote internationale aantrekkingskracht uit. Schiphol is uiteraard een belangrijke luchthaven, de vierde in Europa, negende in de wereld. Daarnaast timmert bijvoorbeeld de voeding- en agri-sector internationaal aan de weg door innovatieve ontwikkelingen en zijn belangrijke draaischijffunctie voor sommige sectoren. Het mag niet verbazen dat de economische prestaties van de regio dan ook zeer verdienstelijk zijn. De ambities liggen echter hoog genoeg om ontevreden te zijn over de (gelukkig tot nu toe geringe, maar verwachte verdere) daling van Amsterdam op de ranglijst van Europese topsteden, de daling van de waardering van reizigers van de dienstverlening op Schiphol en de ronduit magere positionering van Noord- en ZuidHolland op Europese ranglijsten van meest innovatieve regio’s. De internationale concurrentie om belangrijke economische activiteiten aan te trekken, is groot en neemt toe. De regio moet ervoor waken dat de sterke punten voor lief worden genomen en de zwakkere punten worden veronachtzaamd. Zelfgenoegzaamheid zou in het huidige internationale krachtenveld zeer schadelijk zijn. Doorpakken moet het devies zijn. Uit de productiestructuren in de verschillende deelgebieden komt een aantal sterke economische clusters naar voren. In alle gebieden drukt de commerciële dienstverlening een belangrijke stempel op de toegevoegde waarde, maar vooral voor GrootAmsterdam (incl. Schiphol / Haarlemmermeer) en Almere. Sommige onderdelen uit de dienstverlening, bijvoorbeeld de reclame of de toeristische branche, hebben meer affiniteit met de creatieve industrie en cultuur. De regio herbergt een behoorlijk aantal kennisinstellingen en ook de zorgsector is er belangrijk - mede vanwege de aanwezigheid van enkele vooraanstaande ziekenhuizen. Natuurlijk zijn ook de economische activiteiten rond Schiphol, de havens, de veilingen en de industrie belangrijke draaischijven van de regionale economie. De sector landbouw, bosbouw en visserij is weliswaar niet voor de gehele regio Noordwest-Nederland erg belangrijk, maar het relatieve gewicht ervan is voor sommige deelgebieden (Bollenstreek, Aalsmeer en de Kop) wel degelijk erg groot. Heel specifiek zijn in deze studie de stand van zaken, ontwikkelingen en uitdagingen in de volgende clusters in meer detail besproken: logistiek en industrie, zaken en diensten, creatieve activiteiten, voeding en agri en tot slot het cluster kennis en innovatie. Waar moet het nu heen? Om die vraag te beantwoorden zijn drie stappen gevolgd: wat zegt de economische theorie, wat zeggen en doen de beleidsmakers, en ten slotte, wat vinden de ‘mensen in het land’? In de bespreking van de theoretische inzichten hebben de gedachten van Michael Porter en een recente studie van de OESO centraal gestaan. Met zijn bekende diamantschema legde Michael Porter de basis voor de ontwikkeling van de nieuwe economische geografie. De recente OESO-studie leert dat stedelijke gebieden zich in economisch opzicht doorgaans gunstiger ontwikkelen dan de periferie. Maar de studie laat ook zien dat er uitdagingen zijn. Verkeersinfarcten en 2
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
gebrek aan sociale cohesie kunnen een rem zetten op verdere groei. Voor de regio zijn dit bekende verschijnselen. Om de mogelijkheden van de stad optimaal te benutten, zijn uitstekende bestuurlijke kwaliteiten nodig. Goed bestuur is vereist om tot een coherente, duurzame strategische visie te komen. In de context van globalisering is dat noodzakelijk. Na deze theoretische exercitie hebben we de visie van belangrijke bestuurlijke autoriteiten op een rijtje gezet. Ons is gebleken dat bestuurders veel van de inzichten van de theoretici in beleid proberen te vertalen. Een bemoedigende constatering. Wanneer wij de diverse strategische programma’s naast elkaar leggen, valt vooral op hoezeer regionale bestuurders het met elkaar eens zijn. De als cruciaal bestempelde voorwaarden voor een goede concurrentiepositie worden over het algemeen gedeeld. Er lijkt weinig verschil van mening te zijn over de sleutelprojecten in het geheel. Het belang van majeure projecten (Schiphol, de Zuidas e.d.) staat niet ter discussie. Ook over de als kansrijk geïdentificeerde clusters is volop consensus. Verder valt natuurlijk op hoeveel beleidsinitiatieven en strategische notities er wel niet zijn en hoeveel instanties erbij betrokken zijn. Het is daarom des te opmerkelijker en teleurstellender dat Amsterdam in de enquête over Europese topsteden zeer laag scoort op de vraag of er serieus gewerkt wordt aan verbetering van de stad. Op basis van een aantal diepte-interviews is vervolgens gekeken naar de mening van een aantal belangrijke stakeholders, sleutelfiguren in het bedrijfsleven en de non- en not-for-profit sector. Vooral hebben we gekeken naar de vraag of hun visies aanknopingspunten bieden voor het doen van aanbevelingen ter verdere versterking van het economisch potentieel van Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam. Al deze visies en ideeën hebben wij daartoe geconfronteerd met de theoretische inzichten over de kansen en bedreigingen voor grootstedelijke economieën. Mede op basis van deze visies en ideeën en de inzichten van theoretici en beleidsmakers hebben wij als ABN AMRO-economen ons ook een mening gevormd van waar het met NoordwestNederland en Groot-Amsterdam naartoe zou moeten. Wij bepleiten geheel in de geest van het diamantschema van Porter en met kennisname van de opmerkingen van de OESO, een integrale visie op de regio. Het voert te ver om alle relevante thema’s die we in dit rapport de revue laten passeren ook in de samenvatting nader uit te diepen. Belangrijk zijn in ieder geval ons pleidooi voor een integrale benadering bij het tegengaan van de mobiliteitsproblemen, een ruimhartiger migratiebeleid, het adequaat ondersteunen van de kenniseconomie, de noodzaak van vermindering van de bestuurlijke drukte, het tegengaan van de verrommeling van het landschap en het belang van gedifferentieerd volkshuisvestings- en arbeidsmarktbeleid met oog voor de sociale cohesie. Om succes dichterbij te brengen en daarmee het economisch potentieel van de regio verder te versterken, hebben we deze thema’s uitgewerkt tot een aantal concrete aanbevelingen:
3
•
Blijf werken aan de bereikbaarheid en de fysieke infrastructuur!
•
Investeer in onderwijs, arbeidsmarktbemiddeling en kennismigratie!
•
Hervorm de bestuurlijke organisatie van de regio: minder is meer!
•
Wees inventief bij het financieel faciliteren van innovatie!
•
Word verstandiger en creatiever bij de inrichting van de openbare ruimte!
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Inhoudsopgave
Voorwoord
1
Samenvatting
2
Inhoudsopgave
4
Inleiding
5
I.
De economie van Noordwest-Nederland in cijfers
7
II.
Kernclusters in de economie van Noordwest / Groot-Amsterdam
III. Visies op strategie in metropolen: theorie en beleidspraktijk
11 27
IV. Noordwest-Nederland: quo vadis? 35 Aanbevelingen op basis van interviews met stakeholders in de regio Literatuur
48
4
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Inleiding Na een aantal moeilijke jaren heeft de economie haar draai weer gevonden. Uit de ERBO-enquêtes van de Kamers van Koophandel in Noordwest-Nederland blijkt dat de huidige hausse bepaald niet voorbijgaat aan het deel van ons land dat zich onder de zeespiegel bevindt. Goed nieuws dus voor ABN AMRO Bank Zaken Noordwest, die bijna heel Noord-Holland (excl. de Gooi- en Vechtstreek), de regio Almere en Leiden en de Bollenstreek tot haar marktgebied rekent. Want als het een regio voor de wind gaat, dan plukt ook de bank daar natuurlijk de vruchten van. Toch is er weinig reden om tevreden achterover te leunen. Want het mag nu dan wel voor de wind gaan, in de laatste jaren zijn de economische prestaties behoorlijk onder de maat gebleven. Noordwest-Nederland neemt op diverse Europese ranglijsten slechts een bescheiden middenmoterspositie in. Zo is Amsterdam, financieel-economisch trekpaard van onze nationale economie, in 2005 teruggevallen naar de zesde plaats op de European Cities Monitor van Cushman & Wakefield, een plaats die de hoofdstad ook in 2006 nog innam. En ook op het gebied van kennis en innovatie is er nog veel werk te verzetten. Uit de Regional Innovation Scoreboard 2006 blijkt dat zowel de provincie Noord- als ZuidHolland niet voorkomen bij de beste dertig Europese innovatieregio’s. Ondertussen schrijdt de mondialisering van de economie bovendien snel voort; andere regio’s in Oost-Europa en het Verre Oosten (denk aan Praag, Boedapest, Peking, Sjanghai, Bombay) maken een stormachtige ontwikkeling door. Het blijft dus zaak om op onze tellen te passen. Van politiek, burgers en bedrijfsleven in de regio mag dan ook verwacht worden dat zij bereid zijn om mee te denken. Ons nieuwe kabinet zegt het niet voor niets: ‘Samen werken, samen leven’. Samen moeten we dus ook een strategie formuleren om de economische welvaart voor de toekomst veilig te stellen. Kansen zijn er in elk geval volop. De regio Noordwest (en Groot-Amsterdam in het bijzonder) beschikt over een aantal sterke economische clusters: logistiek en industrie, creatieve activiteiten, voeding en agri, zaken en diensten en tot slot kennis en innovatie. De crux is dan ook om ervoor te zorgen dat de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van deze clusters optimaal zijn. Met dit rapport wil het Economisch Bureau van ABN AMRO aan de vervulling van die opdracht graag een bijdrage leveren, opdat wij in Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam ook over tig jaar nog kunnen zeggen: Groei mee beneden NAP! Dit rapport is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk zullen we aandacht besteden aan de economische ontwikkeling in de afgelopen jaren en zullen we ons een beeld vormen van de economische structuur van Noordwest-Nederland. Vervolgens zullen we wat concreter ingaan op de sterke economische clusters in de regio. We zullen daarbij onder meer aandacht besteden aan de perspectiefrijke ontwikkelingen in die clusters en ook zullen we enkele knelpunten benoemen. Zo kunnen we ons een beeld vormen van de actuele stand van zaken. Vervolgens zullen we ingaan op de vraag: ‘Hier staan we, hoe nu verder?’. Dat is natuurlijk een vraag waar ook andere partijen zo hun ideeën over hebben. Niet in de laatste plaats denken we dan aan allerlei autoriteiten (het Rijk, gemeentes, de provincie, maar bijvoorbeeld ook de Kamers van Koophandel). We zullen een aantal van die ideeën de revue laten passeren. Daarna besteden we aandacht aan de inzichten die de economische literatuur ons verschaft ten aanzien van de formulering van economisch beleid voor grootstedelijke gebieden, zoals Noordwest-Nederland. Omdat beleidsmakers en theoretici ook niet altijd alle 5
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
wijsheid in pacht hebben, hebben we bovendien onze oren te luisteren gelegd bij een groot aantal sleutelfiguren in de regio. Mensen uit het bedrijfsleven, kennisinstellingen, de not-for-profit sectoren en het regionaal bestuur. Op basis van al deze informatie hebben wij een aantal aanbevelingen geformuleerd dat we in het slothoofdstuk zullen bespreken. Wij zijn ervan overtuigd dat uitvoering van onze voorstellen kan bijdragen aan het versterken van de economische structuur en het verbeteren van de randvoorwaarden voor succesvol werken, wonen en leven in Noordwest-Nederland en GrootAmsterdam. Jeannette de Beus
Philip Bokeloh
Wouter van Aggelen
ABN AMRO Economisch Bureau, maart 2007
6
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
I. De economie van Noordwest-Nederland In dit hoofdstuk zullen we aan de hand van enkele statistische indicatoren een beeld schetsen van de economische ontwikkeling en structuur van de regio NoordwestNederland. Daarbij zullen we ook aandacht besteden aan de verschillende deelregio’s afzonderlijk. De deelgebieden in Noordwest-Nederland verschillen in veel opzichten, maar er zijn beslist ook raakvlakken. Tussen de regio’s is het een komen en gaan van forensen. De zuidelijker gelegen deelregio’s zijn de typische werkregio’s. Begrijpelijk dus dat het mobiliteitsvraagstuk daar zo pregnant speelt. De mismatch op de arbeidsmarkt is een ander thema dat in de hele regio speelt.
Economische groei regio Noordwest
Uit de productiestructuren in de verschillende deelgebieden komt een aantal sterke
Volumemutatie in %, j-o-j
economische clusters naar voren. In alle gebieden drukt de commerciële dienstverle-
15
ning een belangrijke stempel op de toegevoegde waarde, maar vooral voor GrootAmsterdam (incl. Schiphol / Haarlemmermeer) en Almere. Sommige onderdelen uit de
10
dienstverlening, bijvoorbeeld in de reclame of de toeristische branche, hebben meer
5
affiniteit met de creatieve industrie en cultuur. De regio herbergt een behoorlijk aantal
0
kennisinstellingen en ook de zorgsector is er belangrijk - mede vanwege de aanwezig-
-5
heid van enkele vooraanstaande ziekenhuizen - . Natuurlijk zijn ook de economische 96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
Nederland Noord-Holland Leiden en de Bollenstreek Almere Bron: CBS.
activiteiten rond Schiphol, de havens, de veilingen en de industrie belangrijke draaischijven van de regionale economie. De sector landbouw, bosbouw en visserij is weliswaar niet voor de gehele regio Noordwest-Nederland heel belangrijk, maar het relatieve gewicht ervan is voor sommige deelgebieden (Bollenstreek, Aalsmeer en de Kop) wel degelijk erg groot. De ERBO-enquêtes van de regionale Kamers van Koop-
BBP c.q. BRP per hoofd
handel laten zien dat de regionale conjunctuur aantrekt.
Nominaal niveau in EUR 1000
Eén gebied, een wereld van verschil
30 25
De regio Noordwest omvat in dit rapport de provincie Noord-Holland exclusief de Gooi-
20
en Vechtstreek, maar wel inclusief de agglomeratie Leiden en de Bollenstreek en Almere. De Noord-Hollandse economie kent over het algemeen een groei die boven het
15
landelijke gemiddelde ligt. Met name de regio Groot-Amsterdam heeft de afgelopen jaren flink kunnen profiteren van de zakelijke dienstverlening. Deze gunstige ontwikke-
10 Nederland Kop van Noord-Holland Alkmaar en omgeving IJmond Zaanstreek
ling is echter aan de regio Leiden en de Bollenstreek voorbij gegaan. De economische groei in dit gebied lijkt zich echter te hebben hersteld en ligt inmiddels boven het landelijke gemiddelde. De economie van Almere is de afgelopen jaren veel harder gegroeid
Bron: CBS.
dan die van de rest van Nederland. Almere kent dit succes met name door een specta-
BBP c.q. BRP per hoofd Nominaal niveau in EUR 1000
50 45 40 35
culaire toename van de commerciële dienstverlening. Om een beter beeld te krijgen van de regio Noordwest is het gebied opgedeeld in deelregio’s. De verschillen in deze deelregio’s zijn aanzienlijk. We kijken eerst naar een aantal kenmerken van de economische structuur. Het bruto regionaal product (BRP) per hoofd van de bevolking loopt behoorlijk uiteen. Zo steekt Groot-Amsterdam er sinds jaar
30
en dag met kop en schouders bovenuit, maar met name in de Kop van Noord-Holland
25
en de regio Alkmaar ligt het BRP per inwoner duidelijk onder het Nederlandse gemid-
20
delde. Gezien de economische groei is het relatief lage BRP per inwoner in Almere
15
opvallend, maar de jonge groeistad is bezig met een inhaalslag. Steeds meer Almeer-
Nederland Agglomeratie Haarlem Groot-Amsterdam Agglomeratie Leiden en de Bollenstreek Almere
ders gaan in hun eigen stad werken. Ook in de Zaanstreek, de agglomeratie Haarlem, in
Bron: CBS.
de IJmond en Leiden en de Bollenstreek heeft het BRP per hoofd de afgelopen jaren in meer of mindere mate onder het landelijke gemiddelde gelegen. 7
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Toegevoegde waarde in sectoren % van totale toegevoegde waarde in de regio in EUR
50
Een van de oorzaken van deze verschillen is het feit dat de productiestructuren van de deelregio’s uiteenlopen. Zo is in de Kop van Noord-Holland het aantal bedrijven in de landbouw, bosbouw en de visserij relatief groot. In vergelijking met de andere deelge-
40
bieden is de toegevoegde waarde van deze sector vooral in de Kop van Noord-
30
Holland vrij groot. Maar gezien de omvang en de ruimte die deze sector in beslag
20
neemt, is het belang ervan in termen van toegevoegde waarde niet enorm groot.
10
Bovendien levert deze sector een gering aantal banen op en ook is de werkgelegen-
0
heid de laatste jaren zelfs flink gedaald. Het aantal bedrijven in de commerciële A+B
D+E
G-K
L-P
Nederland Kop van Noord-Holland Alkmaar en omgeving A+B: landbouw, bosbouw en visserij; D+E: industrie, openbare nutsbedrijven; G-K: commerciele diensten; L-P: overheid en zorg Bron: CBS.
dienstverlening is in de Kop van Noord-Holland relatief klein. Op de schaal van de hele regio Noordwest-Nederland is dit de sector die hoogste toegevoegde waarde voor zijn rekening neemt. Hoewel de regio Alkmaar en omgeving minder zwaar leunt op de landbouw, bosbouw en visserij, meer activiteiten kent in de commerciële dienstverlening en zodoende een hoger BRP per hoofd van de bevolking te zien geeft dan de Kop, is deze regio in veel andere opzichten vergelijkbaar met de Kop van Noord-
Aantal banen versus beroepsbevolking
Holland. In beide regio’s neemt de sector overheid en zorg een groot deel van de
in 1000 personen
toegevoegde waarde voor zijn rekening, groter dan het landelijke gemiddelde. Het
300
rapport Economisch Agenda 2004-2007, Koersen op kennis en kwaliteit van de pro-
250
vincie Noord-Holland laat bovendien zien dat een derde van de banen in de Kop van Noord-Holland en de regio Alkmaar in de sector overheid en zorg. De werkgelegen-
200
heid in deze sector is weliswaar minder conjunctuurgevoelig dan in de marktsector,
150
maar wel kwetsbaar voor bezuinigingen vanuit Den Haag. Zo heeft de inkrimping van de marine geleid tot een dalende werkgelegenheid in Den Helder. In de Kop van
100 01
02
03
04
05
aantal banen werknemers van Alkmaar en omgeving plus de Kop van Noord-Holland totale beroepsbevolking van Alkmaar en omgeving plus de Kop van Noord-Holland Bron: CBS.
Noord-Holland en de regio Alkmaar tezamen is het aantal arbeidsplaatsen kleiner dan de beroepsbevolking, zodat er dagelijks gependeld moet worden van en naar werk buiten de regio. Dit is vanzelfsprekend een van de belangrijkste oorzaken van de grote druk op de infrastructuur. Als we nu iets meer zuidwaarts gaan, dan ziet de productiestructuur er alweer anders
Toegevoegde waarde in sectoren % van totale toegevoegde waarde in de regio in EUR
uit. Zo kent de regio Haarlem weliswaar ook een relatief grote overheids- en zorgsector, maar zeer weinig bedrijven in de landbouw, bosbouw en visserij. De toegevoegde
80
waarde van de laatstgenoemde sector is voor de regio Haarlem nihil. De commerciële
60
dienstverlening kent een groter aandeel in de toegevoegde waarde dan het Neder-
40
landse gemiddelde, maar vooral de sectoren overheid en zorg leggen in Haarlem veel gewicht in de schaal. Met name de grote hoeveelheid onderwijs- en zorginstellingen
20
zorgt voor veel werkgelegenheid. Het totaal aantal banen in de agglomeratie Haarlem
0
is sinds 2003 een aantal jaar op rij gedaald; vooral in de gezondheids- en welzijnszorg A+B
D+E
G-K
L-P
Nederland Agglomeratie Haarlem Groot-Amsterdam Almere
was een forse afname te zien. Het zal geen verbazing wekken dat onze hoofdstad als vooraanstaand financieel-
Bron: CBS.
economisch centrum uitblinkt in de sector commerciële dienstverlening. Een heel be-
Aantal banen versus beroepsbevolking
langrijke subsector in de deelregio Groot-Amsterdam is ook de luchthaven Schiphol,
In 1000 personen
die voor veel werkgelegenheid zorgt. Het belang van de industrie heeft de laatste jaren
750
terrein verloren. De toegevoegde waarde uit de sector landbouw, bosbouw en visserij
700
komt in deze deelregio voornamelijk op rekening van Aalsmeer (o.a. bloemenveiling).
650
Groot-Amsterdam is duidelijk de banenmotor van de gehele regio Noordwest. Het
600
aantal arbeidsplaatsen in Groot-Amsterdam is nog vele malen groter dan de beroeps-
550
bevolking. Er is dan ook een dagelijkse forensenstroom richting de stad Amsterdam en
500
luchthaven Schiphol. Het onderstreept het grote belang van de bereikbaarheid. Alme-
450 01
02
03
Aantal banen werknemers Groot-Amsterdam Beroepsbevolking Groot- Amsterdam Bron: CBS.
04
re, dat qua productiestructuur enigszins op Groot-Amsterdam lijkt, kent echter een veel kleiner aantal arbeidsplaatsen dan de beroepsbevolking. Hierdoor is er ook veel woon8
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
werkverkeer tussen Almere en Amsterdam. De toegevoegde waarde in Almere is pro-
Toegevoegde waarde in sectoren % van totale toegevoegde waarde in de regio in EUR
centueel het hoogst in de commerciële dienstverlening; hoger ook dan het landelijke gemiddelde. Een belangrijk verschil met Amsterdam is dat Almere nog voldoende
50
ruimte heeft voor meer bedrijvigheid, terwijl ruimte beperkt is in het stedelijk gebied
40
Groot-Amsterdam.
30 20
In de regio’s IJmond en Zaanstreek is de industrie de belangrijkste sector. In de Zaan-
10
streek is de voedingsmiddelenindustrie dominant, terwijl de IJmondse industrie voor-
0 A+B
D+E
G-K
L-P
namelijk draait op staal; denk aan Corus. De IJmond en de Zaanstreek zijn redelijk kwetsbaar door de grote afhankelijkheid van de conjunctuurgevoelige industrie. In de
Nederland IJmond Zaanstreek Agglomeratie Leiden en de Bollenstreek
IJmond doen Heliomare en het Rode Kruis Brandwondencentrum een duit in het zakje
Bron: CBS.
in de sector overheid en zorg. Desondanks ligt de toegevoegde waarde in deze sector als percentage van de totale toegevoegde waarde onder het landelijke gemiddelde. In
Veel hoger opgeleiden in stedelijke regio’s % van totale beroepsbevolking in de regio
beide regio’s is het aantal banen kleiner dan de beroepsbevolking. De agglomeratie Leiden en de Bollenstreek creëert veel toegevoegde waarde in de sectoren overheid en de zorg. Zoals ook in het rapport Pieken in de Delta van het Ministerie van Econo-
45
mie Zaken wordt onderkend, timmert Leiden flink aan de weg met een van de grootste
40 35
bioscienceparken van Europa. De Bollenstreek zorgt onder meer voor toegevoegde
30
waarde uit de landbouw, bosbouw en visserij.
25
Als we wat specifieker kijken naar de samenstelling van de beroepsbevolking in onze
20
deelregio’s, dan valt op dat het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking het
15 LO
MO
HO
LO=lager onderwijs, MO=middelbaar onderwijs, HO=hoger onderwijs Nederland agglomeratie Haarlem agglomeratie Leiden en de Bollenstreek Bron: CBS.
grootst is in Groot-Amsterdam, op de voet gevolgd door de agglomeratie Leiden en de Bollenstreek en de agglomeratie Haarlem. De aanwezigheid van universiteiten en/of HBO-instellingen in combinatie met relatief veel werkgelegenheid in het hogeropgeleide segment is een van de redenen dat het aandeel hogeropgeleiden boven het Nederlandse gemiddelde ligt. Desondanks blijkt ondermeer ook uit het rapport Kansen voor West1 dat het aandeel hoger opgeleiden achter blijft bij de vraag. Opvallend is dat tevens het aandeel lageropgeleiden in de agglomeratie Leiden en de Bollenstreek
Opleidingsniveau verschilt
vergelijkbaar is met Nederland. Met name in de Bollenstreek is het opleidingsniveau
% van totale beroepsbevolking in de regio
laag, maar dat is niet geheel onverklaarbaar gezien de relatief grote omvang van de
45
agrarische sector aldaar. De Kop van Noord-Holland, Alkmaar en omgeving, IJmond,
40
Zaanstreek en Almere kennen een lager aandeel hogeropgeleiden dan gemiddeld.
35
Het aandeel lageropgeleiden ligt in de IJmond en de Zaanstreek in dezelfde orde van
30
grootte. In Almere is dit aandeel hoger. Almere kent relatief veel niet-westerse alloch-
25
tonen en die zijn over het algemeen relatief lageropgeleid. Ook in het lagere segment
20
bestaan er problemen op de arbeidsmarkt. Voor een groot deel van de lager opgelei-
15 LO
MO
HO
Nederland IJmond Zaanstreek Almere
den is geen passend werk. Dus zowel in het hogere segment als het lagere segment is er sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod.
Bron: CBS.
Als we de hoofdkenmerken van de economische structuur op een rijtje zetten, kunnen we stellen dat er in de deelgebieden veel verschillen zijn, maar dat ze ook raakvlakken hebben. Tussen de regio’s is het een komen en gaan van forensen. De zuidelijker gelegen deelregio’s zijn typische werkregio’s, waardoor de infrastructuur en de bereikbaarheid daar belangrijke kwesties zijn. De mismatch op de arbeidsmarkt is een ander thema dat in iedere deelregio speelt. Er komt een aantal sterke economische clusters naar voren. In alle gebieden drukt de commerciële dienstverlening een belangrijke
van de Colleges van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland, De Colleges van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.
1
9
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Minder hoger opgeleiden in Nood-Holland Noord % van totale beroepsbevolking in de regio
stempel op de toegevoegde waarde, vooral voor Groot-Amsterdam en Almere. In het navolgende zullen we hierover meer zeggen bij de bespreking van het cluster zaken en diensten. Sommige onderdelen uit de dienstverlening, bijvoorbeeld in de reclame of de
50 45 40 35 30 25 20 15
toeristische branche, komen echter terug in het cluster creatieve activiteiten. Noordwest-Nederland kent nog meer belangrijke sectoren, zoals de kennisinstellingen en de zorgsector. De economische activiteiten rond Schiphol, de havens, de veilingen en de industrie zullen in het cluster logistiek en industrie nader worden toegelicht. Maar ook de kennisinstellingen en de medische sector leggen gewicht in de schaal. Wij zullen LO
MO
HO
LO=lager onderwijs, MO=middelbaar onderwijs, HO=hoger onderwijs Nederland Kop van Noord-Holland Alkmaar en omgeving Bron: CBS.
deze verder toelichten bij de bespreking van het cluster kennis en innovatie. De sector landbouw, bosbouw en visserij is weliswaar niet voor de gehele regio belangrijk, maar het relatieve gewicht ervan is voor sommige deelgebieden (Bollenstreek, Aalsmeer en de Kop) dermate groot dat wij ook het cluster voeding & agri apart zullen bespreken. Tot slot besteden we nog even aandacht aan de meer actuele ontwikkelingen. We baseren ons daarbij dop de jaarlijkse ERBO-enquêtes van de Kamers van Koophandel in de regio. De Kamer van Koophandel Noordwest-Holland meldde eind 2006 dat de omzetgroei met 4,9% nominaal hoger lag dan het al forse landelijk gemiddelde. De sectoren industrie en groothandel leveren daarin een belangrijke bijdrage. Er vond in deze deelregio bovendien een forse exporttoename plaats (6,6% nominaal), vooral bij bedrijven in Noord-Kennemerland en Waterland. Het aandeel investerende bedrijven nam er sterk toe (van 60% in 2005 tot 69% in 2006). De werkgelegenheid is in 2006 weer met 1,4% gestegen, vooral in Waterland en West-Friesland was een forse toename te zien. Het ondernemersvertrouwen is gestegen tot het hoogste niveau sinds 1998. Ook uit Amsterdam kwamen er goede berichten. Het ondernemersvertrouwen voor 2007 in de regio Amsterdam is het hoogste ooit en hoger dan het landelijk gemiddelde. De omzet is in 2006 substantieel gestegen en ook de werkgelegenheid is flink aangetrokken. De Amsterdamse economie groeit sinds de start van de opleving vorig jaar gestaag verder. De totale omzet van het bedrijfsleven in de Amsterdamse regio is in 2006 toegenomen met 2,1%. Dit is een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2005, toen de omzet nog was gedaald (-0,1%). In 2006 maakte ruim 85% van de bedrijven winst. Het ondernemersvertrouwen voor 2007 is met een stijging van 32 punten (van 73 naar 105) het hoogste ooit. De omzetontwikkeling in de regio Leiden en de Bollenstreek (het Rijnland) gaf ook een mooie volumegroei te zien van 2,7% ten opzichte van 2005. Een prima prestatie in vergelijking met de voorgaande jaren. Bij de omzetstijging nam het midden- en kleinbedrijf het voortouw met +3,3%. Het Rijnlandse exportvolume groeide in 2006 met 4,6%. Ook hier lijkt de weg omhoog structureel te zijn en zet het exportherstel van 2005 door. Last, but not least kwamen ook van de Kamer van Koophandel in Flevoland recentelijk positieve geluiden. De omzet van het Flevolandse bedrijfsleven is in 2006 met 5,3% gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. De groei van de nominale omzetontwikkeling uit 2005 wordt in 2006 dus voortgezet. In de categorie grote ondernemingen is het aandeel investerende bedrijven afgenomen van 90% naar 89%, maar het aandeel investerende bedrijven blijft in deze groep aanmerkelijk hoger dan het gemiddelde. Het aandeel kleine en middelgrote bedrijven met investeringen is in 2006 toegenomen van 54% in 2005 naar 63% dit jaar. Al met al kunnen we uit de ERBO-enquêtes de conclusie trekken dat het in de hele regio de goede kant op gaat.
10
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
II.Kernclusters in de economie van Noordwest/Groot-Amsterdam In dit hoofdstuk gaan wij wat specifieker en ook wat beschrijvender in op de stand van zaken in de kernclusters in de noordwestelijke economie. Op basis van de productiestructuren van de verschillende deelregio’s, die in het vorige hoofdstuk aan de orde kwamen, hebben wij de volgende kernclusters gedefinieerd: logistiek en industrie, zaken en diensten, creatieve activiteiten, voeding en agri en tot slot het cluster kennis en innovatie. Deze clusters vallen weer uiteen in verschillende sectoren. Om de kansen en uitdagingen in elk van deze kernclusters goed op het netvlies te krijgen, is het belangrijk om wat specifieker stil te staan bij de ontwikkelingen en stand van zaken in deze clusters. Pas als dit beeld enigszins compleet is, kunnen we het vizier immers op de toekomst richten. Eerst richten we de aandacht dus op waar we in deze kernclusters
Grootste luchthavens ter wereld Luchthaven 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Atlanta Chicago Londen (Heathrow) Tokyo Los Angeles Dallas Parijs (Charles de Gaulle) Frankfurt Amsterdam Las Vegas
Passagiers 2005 (mln) 86 77 68 63 44 59 54 52 44 44
% groei t.o.v. 2000 7,2 6,1 5,1 12,2 -7,4 -2,5 11,5 5,8 11,5 19,3
Bron: Airports Council International.
staan.
Logistiek en industrie Met Schiphol heeft de regio Noordwest een van de kwalitatief betere mondiale luchthavens in huis. Door de uitgekiende inrichting, de heldere bewegwijzering en de uitgebreide voorzieningen is Schiphol al jaren populair bij het reizigerspubliek. Vanwege de vele aansluitingen is het een belangrijke overstapplaats voor internationale bezoekers. Zelfs zonder de luchthaven te verlaten, kan een glimp van Nederland worden opgevangen. Dit dankzij de dependance van het Rijksmuseum, die werk exposeert uit het museumdepot. Mede als gevolg van dit soort faciliteiten scoort de nationale luchthaven al jaren goed bij vergelijkende tests. Op basis van het ratingsysteem van Skytrax, dat enquêtes onder reizigers verricht, behoorde Schiphol in 2005 tot de mondiale toptien. Afgelopen jaar tuimelde het echter uit deze lijst. Hoewel de faciliteiten nog steeds hoog worden aangeslagen, is het enthousiasme over de dienstverlening minder groot. Uit de enquêteresultaten blijkt dat reizigers minder gecharmeerd zijn van het winkelpersoneel en van de douane- en immigratieautoriteiten. Daarvan zijn de houding en vriendelijkheid naar het oordeel van de reizigers van gemiddelde kwaliteit. Aangezien het hier
ADSE: toonbeeld van luchtvaartexpertise ADSE in Hoofddorp is een ingenieurs- en adviesbedrijf dat lid is van de Netherlands Aerospace Group. Het bedrijf is na de ondergang van Fokker in 1996 opgericht en hierdoor heeft het een sterke achtergrond in de luchtvaarttechniek. ADSE ondersteunt bedrijven bij de ontwikkeling van nieuwe producten en de verbetering van systemen en processen. Een voorbeeld is een opdracht voor een grote vliegtuigbouwer om het inbouwproces van het interieur flink te versnellen. Uiteindelijk heeft de aanbeveling geresulteerd in een halvering van de benodigde tijd voor dit specifieke productieproces. Het werkgebied van ADSE beperkt zich niet alleen tot de luchtvaartbranche. De ingenieurskennis is ook goed bruikbaar in andere sectoren zoals spoorvervoer, defensie, energie en telecom en mechatronica. Zo adviseerde ADSE de projectorganisatie van de hogesnelheidslijn tussen Amsterdam en de Belgische grens op het gebied van realisatie en de aanbesteding van vervoersconcessies. Een ander voorbeeld is de ondersteuning van de Koninklijke Luchtmacht bij de ontwikkeling van een onbemand verkenningsvliegtuig. ADSE heeft ongeveer tachtig werknemers in dienst. Bron: www.adse.nl.
een nationaal visitekaartje betreft, zijn verbeteringen meer dan wenselijk. Dit laat onverlet dat het vliegverkeer in Nederland de laatste jaren flink is toegenomen. In de periode vanaf 1997 steeg het aantal passagiers met ruim de helft. De hoeveelheid vervoerde goederen nam met meer dan een kwart toe. Het leeuwendeel gaat via Schiphol, dat ongeveer vijfennegentig procent van alle passagiers en vracht in Nederland voor zijn rekening neemt. Met 44 miljoen reizigers stond de nationale luchthaven in 2005 op nummer negen van grootste luchthavens ter wereld. Ook qua vracht behoort het met een vijftiende plek tot de belangrijkste mondiale luchthavens. Met bijna 62.000 arbeidsplaatsen, waarvan een groot aantal op het conto van KLM komt, is de werkgelegenheid op Schiphol substantieel en van fundamenteel belang voor heel Noordwest-Nederland (en Groot-Amsterdam in het bijzonder). De luchthaven zorgt niet alleen direct, maar ook indirect voor werkgelegenheid. Schattingen over het aantal banen lopen uiteen. Maar het leidt geen twijfel dat de nabijheid van Schiphol een belangrijke vestigingsvoorwaarde vormt voor hoofdkantoren en distributiecentra uit het buitenland. Volgens de Kamer van Koophandel van Amsterdam is de luchthaven per saldo verantwoordelijk voor ongeveer 1,5% van het BBP. Het is dus meer dan logisch dat de Nederlandse overheid Schiphol de Mainportstatus toekent.
11
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Schiphol vormt bovendien een stimulans voor de nog altijd florerende luchtvaartindustrie. Sinds het faillissement van Fokker in 1996 is de luchtvaartindustrie alleen maar in omvang toegenomen. Ofschoon er geen complete vliegtuigen meer in Nederland worden geassembleerd, is de sector vitaal als nooit tevoren. Volgens brancheorganisatie Netherlands Aerospace Group is het aantal mensen dat in de vliegtuigindustrie werkzaam is, toegenomen van 12.000 in 1996 tot zo’n 15.000 nu. Deze opereren niet meer onder dezelfde Fokkerparaplu, maar zijn werkzaam bij meer dan zeventig verschillende bedrijven, die elk een eigen niche hebben opgezocht. Door de toegenomen specialisatiegraad is de dynamiek in de luchtvaartindustrie verbeterd. Een illustratie daarvan is het feit dat twee van de vijf innovaties van de A380, het grootste passagiersvliegtuig ter wereld, van Nederlandse oorsprong zijn. Buiten de luchtvaart zijn de spin-offs van Fokker ook op andere terreinen zichtbaar. De specialistische kennis van de vliegtuigbouwers komt bijvoorbeeld van pas bij de vaststelling of aanpassingen in de constructie van de door haarscheurtjes geteisterde nieuwe trams van het Amsterdamse GVB inderdaad soelaas bieden. De branchevereniging schat de gezamenlijke omzet van de
Ceres Paragon terminal:opwaartse lijn gevonden
bedrijven die actief zijn in het aerocluster op ruim twee miljard euro.
Onlangs meerde het grootste containerschip ter wereld aan bij de Ceres Paragon-terminal in de Amsterdamse haven. Het was dit jaar zeer zeker niet het enige schip, want inmiddels draait de prestigieuze containerterminal op volle capaciteit. Dit is wel eens anders geweest. In de zomer van 2001 werd de terminal opgeleverd door de bouwer, maar het duurde ruim vier jaar voordat het eerste schip aanmeerde om containers te lossen en te laden. In 2002 nam de Japanse rederij FYK het Amerikaanse havenbedrijf Ceres over en zo kwam de Paragon-terminal deels in Japanse handen. De andere aandeelhouder is de gemeente Amsterdam.
Naast de luchthaven liggen in de regio ook de belangrijke havens in het Noordzeeka-
De inmenging van FYK heeft positieve gevolgen voor de terminal gehad. FYK, dat partner is in de rederij-alliantie ‘Grand Alliance’, heeft de Paragon-terminal succesvol op de kaart weten te zetten bij de andere partners in de alliantie (MISC, Hapag-Lloyd en OOCL). Inmiddels is de terminal opgenomen in frequente containerlijndiensten tussen Europa, Japan, China en West-Afrika. Ook de verbindingen met het achterland zijn verbeterd. Er zijn onder meer vaste containerlijndiensten per binnenvaartschip naar het Duitse Ruhrgebied en naar het Zwitsere Basel. Verder is het containervervoer per spoor verhoogd door nieuwe lijndiensten naar het Nederlandse achterland, Emmerich, Keulen en sinds kort ook naar Praag. In 2006 nam de containeroverslag in Amsterdam met ruim 360% toe ten opzichte van het jaar ervoor.
naalgebied. De gezamenlijke ladingoverslag van de havens van Velsen/IJmuiden, Beverwijk, Amsterdam en de Zaanstreek is vanaf 1995 met tegen zeventig procent gestegen tot 84 mln ton. Daarmee bedraagt het marktaandeel van het Noordzeekanaalgebied vergeleken met andere havens in het kustgebied van Hamburg tot Le Havre 7,5%. Dat is nog altijd minder dan een kwart van het aandeel van Rotterdam. Niettemin gaat het om een behoorlijk marktaandeel. De 12%-groei die het havengebied het afgelopen jaar beleefde, was deels toe te schrijven aan de containeroverslag. Na een aantal minder florissante jaren, waarin de kranen van de Ceresterminal er werkeloos bij stonden, is deze terminal het afgelopen anderhalf jaar steeds beter gaan draaien. Terwijl de lijn naar Zuid-Amerika is opgeheven, zijn de lijnen naar Japan en China op stoom gekomen. Vooral op de lijn met China zit naar verwachting nog groei. Behalve mode, betreft het hier ook ICT-producten. Per saldo is het Noordzeekanaalgebied vooral een energiehaven. Kolen en zogenaamde natte bulk zijn goed voor meer dan de helft van de van de ladingstromen. De kolen zijn deels bestemd energiecentrales in de regio en het Duitse achterland. Maar een belangrijk gedeelte gaat naar Corus, dat onlangs voor een recordbedrag door het Indiase Tata is gekocht. Het specialistische staalconcern met tienduizend werknemers
Multimodaal containervervoer in Werkstad A4 Hoewel een gedeelte van het containervervoer in NoordwestNederland de regio zelf als eindbestemming heeft, is een groot aantal bestemd voor doorvoer. Als de Betuwelijn geheel gereed is, moet verdere groei van de doorvoer mogelijk zijn. De exploitatie en het beheer van deze lijn wordt ter hand genomen door Searail. Daarin participeert behalve Prorail en de Rotterdamse haven, ook de Amsterdamse haven. De verknoping van de verschillende vervoersmodaliteiten levert interessante logistieke mogelijkheden op, die de regio in staat stellen zich te onderscheiden qua betrouwbaarheid, snelheid en veiligheid. Het ultieme voorbeeld van een multimodaal knooppunt moet Werkstad A4 worden, dat in het zuidelijk deel van luchthaven Schiphol ligt. Daar komen vervoersstromen over weg, HSL-spoor, lucht en water allemaal samen.
is tevens de belangrijkste bestemming voor de 10 mln ton erts en schroot, die in het havengebied worden verladen. Hoewel het Noordzeekanaalgebied geen raffinaderij heeft, is het toch een van de grootste benzinedoorvoerhavens ter wereld. Dit heeft te maken de onbalans in raffinagecapaciteit in de VS en Europa. Terwijl er in Europa een overschot is aan benzine, bestaan er in de VS juist tekorten. Voor grote tankers met ruwe olie is de haven vanwege de te smalle sluis en te ondiepe geul niet geschikt. Tankers gaan daarom bij voorkeur naar Rotterdam. Daar wordt de olie geraffineerd. Maar daarmee is het nog niet klaar voor eindgebruik. Onder andere vanwege de uiteenlopende milieueisen die landen hanteren, moet de bewerkte olie nog worden gemengd. Zo moet in de toekomst in Europa 5% ethanol aan benzine worden toegevoegd. Deze blending vindt op grote schaal plaats in het Noordzeekanaalgebied. De verwerking van benzine is een volcontinubedrijf dat grote flexibiliteit vereist. En dat is nu juist de kracht van de ondernemers in de haven. Het nadeel achter de sluis te 12
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
zitten en afhankelijk te zijn van een beperkte diepgang van de vaargeul dwingt hen innovatief te zijn en kwaliteit te leveren. Een voorbeeld van de innovatiekracht is de overdekte Waterland Terminal, waar op- en overslag overdekt plaatsvinden. Voor weersomstandigheden gevoelige goederen zoals papier kunnen droog van en aan boord worden gehesen. Een ander voorbeeld is de Ms Mercurius Amsterdam, een schip dat is voorzien van een hijskraan. Het kan vracht ophalen bij bedrijven die weliswaar aan het water liggen, maar te weinig spullen hebben om een investering in een eigen kraan te rechtvaardigen. Dankzij de Mercurius zijn deze bedrijven niet langer aangewezen op het wegvervoer. De flexibiliteit van de ondernemers wordt ook weerspiegeld door de goede onderlinge samenwerking. Stuwadoors verwijzen binnenkomende schepen door naar de buren als zij zelf niet in staat zijn deze te helpen. Ook een andere belangrijke haven, die van Den Helder, drijft voor een belangrijk deel op gas en olie, de offshore sector om precies te zijn. Samen met Den Helder Airport vormt Den Helder een belangrijke schakel in de logistieke keten voor de olie- en gasindustrie. Bemanningswisselingen en bevoorrading vinden plaats vanuit Den Helder. Verder doet de haven dienst als centrum voor onderhoudswerkzaamheden aan booreilanden. Daarvan deden er vorig jaar meer dan dertig de haven aan. In de regio zijn meer dan honderd bedrijven actief voor de ondersteuning van dit soort werkzaamheden. Naast gas en olie richt Den Helder zich ook op duurzame energie. Met een garantie van EUR 8,5 mln ondersteunt de provincie Darwind BV, een onderneming die zich richt op de ontwikkeling van offshore windturbines. De provincie bevordert met dit windenergieproject niet alleen de productie van duurzame energie, maar stimuleert ook de werkgelegenheid in de Kop van Noord-Holland. De provincie voorziet dat dit project
Cargill globaliseert de Zaanstreek
zo’n 400 arbeidsplaatsen oplevert voor de regio. Met het initiatief moet Nederland weer een serieuze concurrent worden van landen als Denemarken en Duitsland, die op het
Het Amerikaanse bedrijf Cargill is een grote speler in de wereldwijde voedselindustrie. Met 115.000 medewerkers en een omzet van ruim 66 miljard dollar (2004) is het een van de grootste familiebedrijven ter wereld. Het bedrijf is actief als een handelsorganisatie in verschillende voedingsgrondstoffen zoals maïs, soja, granen en oliezaden. Daarnaast verwerkt het veel grondstoffen zodat het direct aan de voedingsindustrie kan leveren. In Nederland, waar Cargill al sinds 1934 actief is, werken 2300 mensen waarvan een groot gedeelte in de regio Noordwest. In en rondom Amsterdam worden veel voedingsgrondstoffen overgeslagen, zoals vruchtensappen, granen en cacao- en sojabonen. Ook heeft Cargill enkele fabrieken in de regio die voedingsmiddelen verwerken. Een voorbeeld is de sojafabriek in Amsterdam en de Zaanse Olie Raffinaderij in Zaandam.
gebied van windenergie een flinke voorsprong hebben genomen. Een andere belangrijke industriële activiteit aan de Noordkant van het Noordzeekanaalgebied is de voedselverwerkende industrie in de Zaanstreek. Deze regio is de bakermat voor een keur van bekende namen zoals Verkade, Duyvis, Honig en Wessanen. Ook detaillisten als Albert Heijn zijn er tot bloei gekomen. In de Zaanse voedingsen genotsmiddelenindustrie werken nu nog zo’n drieënhalfduizend mensen. In de hoogtijdagen van de jaren vijftig en zestig waren dat er meer dan achtduizend. De gemeente en het bedrijfsleven willen de industrie op de kaart zetten met het samenwerkingsverband ‘Zaanstreek First in Food’. Het samenwerkingsverband rekent erop dat door de al bestaande industrie verder uit te breiden andere bedrijven naar de regio zullen trekken. Het samenwerkingsverband ziet verder een belangrijke rol weggelegd voor het onderwijs. Jongeren denken vaak dat het vooral een maakindustrie is. Het vooruitzicht in een lawaaierige en stinkende omgeving te werken, stoot velen af. ‘Zaanstreek First in Food’ hoopt dit beeld bij te stellen door hun duidelijk te maken dat het een creatieve en hoogwaardige bedrijfstak is. Hetzelfde geldt voor veel andere industriële bedrijven die actief zijn in de regio.
Voeding & agri Het cluster voeding & agri is voor delen van Noordwest-Nederland van grote betekenis. Meer dan de helft van de ruimte wordt immers gebruikt voor agrarische doeleinden: veeteelt, groenteteelt, sierteelt, fruitteelt en visteelt. Nederland is één van de grootste exporteurs van bloembollen en bloemen ter wereld. Deze bloemen en bloembollen 13
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
worden voor een belangrijk deel gekweekt en geveild in Noordwest-Nederland. Andere belangrijke exportproducten zijn komkommers, tomaten, sla, champignons, bloemkool, paprika’s, potplanten en zaden. Bloembollen gaan veelal naar de Verenigde Staten, Duitsland en Japan. De meeste bloemen en planten gaan naar Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Het cluster is sterk aan veranderingen onderhevig. Thema’s als voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu hebben een grote invloed op de land- en tuinbouw en de visserij. De verwachtingen en wensen van de huidige samenleving zijn verwoord in een aantal Europese richtlijnen, dat een forse transitie verlangt naar een meer duurzame sector. Naast de ontwikkelingen rondom duurzaamheid vragen de globalisering
Hobaho: de bloembollenmakelaar Hobaho fungeert als intermediair tussen vragers en aanbieders van bollen en verleent advies aan en professionele begeleiding van deze klanten. Daarnaast is Hobaho gespecialiseerd in de verwerking en opslag van sierteeltproducten. Hiervoor heeft Hobaho veel kennis in huis op het gebied van temperatuurbehandeling. Door middel van het conditioneren van de temperatuur kan het tijdstip dat een bollensoort in bloei komt nauwkeurig worden bepaald. Hobaho behandelt tulpen, hyacinten, narcissen, muscari, bijzondere bolgewassen, lelies en gladiolen in meer dan 80 cellen met een totale inhoud van 80.000 kubieke meter. Maar ook vaste planten en andere boomkwekerijproducten worden behandeld. Door het daarnaast aanbieden van facilitaire diensten zoals het inpakken van lelies, opplanten van tulpen, export klaarmaken, sorteren, tellen en ontsmetten biedt Hobaho een pasklaar programma aan.
en de hiermee gepaard gaande toenemende internationale concurrentie om aanpassingen. Deze ontwikkelingen hebben in de agribusiness, met name in de glastuinbouw, geleid tot schaalvergroting. Schaalvergroting levert immers kostenbesparing op en grootschalige agribedrijven kunnen over het algemeen beter aan milieueisen voldoen dan kleinschalige. Maar ook de veranderde marktstructuur speelt een belangrijke rol. Er worden steeds vaker grote contracten gesloten met grote winkelbedrijven, die behoefte hebben aan ‘kant-en-klare’ producten. Hierdoor vindt er steeds meer voorbewerking van producten plaats (bijvoorbeeld wassen, snijden en verpakken van producten) alvorens het naar de afnemers wordt gebracht. Dit heeft grote consequenties voor de teelt, maar ook voor de verwerking en logistiek. De tendens naar grootschalige agribedrijven heeft geleid tot een behoefte aan meer ruimte. Er is veelal beperkte ruimte om een bestaand bedrijf op de huidige locatie uit te breiden, zodat er gekozen is voor verplaatsing. Het is in principe aan de sector zelf deze overgang te maken, maar de overheid speelt een faciliterende rol. Zo is in de Nota Ruimte een vijftal greenports benoemd2. De greenports worden gezien als be-
ENZA zaden, een bedrijf van wereldformaat ENZA Zaden is een veredelingsbedrijf voor groentezaden, dat tot de toptien van de wereld behoort. ENZA Zaden is een belangrijke werkgever in de regio. ENZA Zaden beschikt over DNA-databanken met miljoenen gegevens over het genoom van tomaten, paprika’s, sla en komkommers. ENZA Zaden is een internationaal opererend bedrijf met vestigingen in meerdere landen, zoals Australië, Verenigde Staten, Spanje, Frankrijk, Italië, Duitsland, China en Turkije.
langrijke land- en tuinbouwgebieden, die de internationale concurrentiepositie dienen te behouden en te versterken. Daarbij zijn de ligging ten opzichte van de zogenoemde ‘mainports’ (Schiphol en de Rotterdamse haven), de fysieke bereikbaarheid en duurzaamheid (het milieu) belangrijke aandachtspunten. Het is de bedoeling dat er een beperkt aantal locaties komt waar productie, handel, verwerking, distributie en kennis gebundeld zijn. Bedrijven met een directe relatie met de agrarische sector kunnen zich hier ook vestigen. Te denken valt aan landbouwmechanisatiebedrijven, verpakkingsindustrieën en toeleveranciers van grondstoffen zoals zaden, mest en bestrijdingsmiddelen. Het clusteren van agribedrijven leidt tot voordelen, zoals de realisatie van gezamenlijke was- en tankplaatsen, gezamenlijke voorzieningen voor het wassen van kratten en gecombineerd transport van goederen. Bovendien gaat het ruimtelijke verspreiding tegen, reduceert het vervoersbewegingen en heeft het positieve effecten op het milieu.
De provincie Noord-Holland heeft besloten nieuwe vestigingen van glastuinbouwbedrijven uitsluitend toe te staan in duurzaam in te richten projectlocaties. Het zuidoostelijke deel van de Wieringermeer is een goed voorbeeld van zo’n projectlocatie voor grootschalige glastuinbouw. Deze locatie kent een goede ontsluiting op de hoofdwegeninfrastructuur en heeft de meest optimale klimaat- en lichtomstadigheden van Nederland. Het bedrijventerrein, Agriport A7, kent zeer grote kavelafmetingen voor
2 Het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en omstreken en het agri(logistieke) cluster Venlo voor de glastuinbouw, de Bollenstreek voor de bollenteelt en Boskoop voor de pot- en containerteelt.
14
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Een oplossing voor boomkorvisserij?
glastuinbouw en aanverwante agrarische bedrijven. Agriport A7, ook wel de glasas genoemd, heeft al meerdere glastuinbouwbedrijven voor zich weten te winnen, ook van
De boomkorvisserij is de vismethode die in Nederland veel wordt gebruikt. Met de boomkor wordt vooral gevist op de platvissoorten schol, tong, schar, tarbot en griet. Daarnaast levert deze methode een grote bijvangst op van onder andere kabeljauw, rog, wijting, poon, mul, zeeduivel, tongschar en wulk. Het principe bij de boomkorvisserij is het feit dat er zware ijzeren kettingen over de zeebodem worden gesleept. Het voordeel is dat je zo veel schol en tong kunt vangen. Nadeel is dat de zeebodem wordt omgewoeld. Dat betekent ook vaak het einde voor andere planten en dieren die op de zeebodem leven. Nadeel is ook dat de visserschepen veel dieselolie nodig hebben, omdat die netten en kettingen zwaar zijn en er dus veel trekkracht nodig is.
buiten de regio. Zo hebben bijvoorbeeld de broers Helderman, die paprika’s kweken op
Niet echt duurzaam dus. Er wordt momenteel onderzocht of schol en tong ook te vangen is met kleine stroomstootjes. Voor het net hangen dan geen kettingen meer, maar een soort vliegend tapijt vol elektronica dat kleine stroomstootjes naar beneden stuurt. Hierdoor schrikken de schollen en de tongen op en worden ze gevangen.
platform is enerzijds het benutten van de beschikbare werknemers uit de regio en
Bron: Het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit.
de Zuid-Hollandse eilanden besloten een grote paprikakwekerij op te richten in het plangebied Agriport A7. Een ander voorbeeld is de Brabantse tomatenkweker Van den Ende-Van Kleef die de stap naar de Wieringermeer heeft genomen. Ook voor de bollenteelt en de grotere agrarische bedrijven zijn er plekken gereserveerd in de Wieringermeer. Agriport A7 helpt mensen permanent aan een nieuwe baan. Naar verwachting zal het aantal arbeidsplaatsen in de Wieringermeer in 2010 zijn verdubbeld. Er is zelfs een platform Werkgelegenheid Wieringermeer opgericht door Agriport A7, de glastuinders en de gemeente Wieringermeer. Doelstelling van dit anderzijds nieuwe werknemers te huisvesten in de regio. Daarnaast zoekt het platform naar alternatieve oplossingen om de vraag naar werknemers verantwoord in te vullen in het geval een eventueel (tijdelijk) verschil tussen werkgelegenheid en regionaal aanbod ontstaat. Subdoelstelling is het woon-werkverkeer zoveel mogelijk te beperken. Kortom, Agriport A7 is een mooi voorbeeld van clustering van activiteiten. De primaire productie,
de
verwerking
en
de
distributie
van
agrarische
producten
en
voedingsmiddelen zijn bij elkaar gebracht. Dit heeft tot gevolg dat de transportbehoefte geminimaliseerd wordt en dat er mogelijkheden ontstaan voor het (her)gebruik van reststromen en het opzetten van industriële ecosystemen. Er wordt gewerkt volgens de nieuwste technieken, zodat er meer milieubewust wordt geproduceerd. Bovendien biedt dit soort initiatieven werkgelegenheid in de regio.
Een van de vijf benoemde greenports is ‘Flower Mainport Aalsmeer’ dat bestaat uit honderden groothandelsbedrijven én de Bloemenveiling Aalsmeer. Flower Mainport Aalsmeer biedt direct en indirect veel werkgelegenheid en is in de internationale sierteeltwereld een belangrijke speler. De bloemenveiling in Aalsmeer vervult een rol in de internationale handel in bloemen, bloembollen en planten. Op een oppervlakte van bijna één miljoen m2 wisselen iedere dag gemiddeld twintig miljoen bloemen en twee miljoen planten van eigenaar. De bloemenveiling Flora Holland is nog groter, de grootste van de wereld zelfs. De Nederlandse bloemenveilingen lijden echter onder concurrentie uit met name China. Om hun positie weer te versterken zijn de bloemenveiling Flora Holland en Aalsmeer van plan om te fuseren. De meeste in Nederland gevestigde kwekers van bloemen en planten bevinden zich op niet al te grote afstand van de Flower Mainport Aalsmeer. Uitbreiding van bollentelers gebeurt op speciaal ingerichte bedrijfslocaties die ook een recreatieve, natuurlijke en landschappelijke rol dienen te vervullen. Nieuwe vestigingen van permanente bloembollenteelt buiten deze landbouwontwikkelingsgebieden wordt tegengegaan. De provincie kan bloembollenbedrijven eventueel zelfs verplaatsen naar dit soort projectlocaties. ‘Hollands Bloementuin’ is een voorbeeld van zo’n locatie. Hollands Bloementuin is een gebied in de Westpolder voor de moderne bloembollenteelt. Het oppervlaktewater wordt hier op een natuurlijke wijze gezuiverd (helofytenfilters) en er is ruimte voor onderzoek, dienstverlening en recreatie. Andere gebieden die gelden als landbouwontwikkelingsgebied voor de bollenteelt zijn Kennermerland en het Noordelijke Zandgebied. Samen met de greenport Bollenstreek vormen deze gebieden het Hollands bloembollendistrict.
15
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
De internationale concurrentie heeft niet alleen geleid tot schaalvergroting en clustering. Er is ook ontwikkeling van verbreding gaande. Met name in de grondgebonden landbouw ontstaan allerlei nevenactiviteiten om de inkomsten aan te vullen. Deze nevenactiviteiten betreffen vijf categorieën: recreatie, zorg, natuurbeheer, de verkoop van (streek)producten in boerderijwinkels en bio-energie. Een boer met een windmolen is allang geen vreemd beeld meer. Daarnaast valt te denken aan kamperen bij de boer, rondleidingen in de kaasmakerij en boerengolfen op het land van de boer. Het belang van de visserij neemt af, omdat de visserij steeds meer aan banden wordt gelegd door de aangescherpte wet- en regelgeving. Een belangrijk beleidsinstrument in het EMU-visserijbeleid is de visquotering. Daarnaast heeft de hoge olieprijs van de afgelopen jaren het er voor de vissers niet makkelijker op gemaakt. Om het voorbestaan van de sector te kunnen waarborgen, zal ook de visserij de overstap naar duurzaamheid moeten maken. Er bestaat inmiddels gecertificeerde vis die op duurzame en gecertificeerde wijze is gevangen. De vissers en verwerkers moeten aan strenge milieucriteria voldoen en volgens bepaalde richtlijnen werken alvorens hun vis een certificaat a la het EKO-keurmerk krijgt. De vissector moet een alternatief bieden voor de vismethode die op plaatsen in de Noordzee onherstelbare schade aanricht aan de
High grading vis Mede door de vangstquota is er een vreemd fenomeen ontstaan, het zogenaamde high graden van vis. High grading van vis houdt in dat er visvangsten die aan dek zijn gekomen vervolgens weer overboord gezet worden als de toegestane hoeveelheid te vangen vis is bereikt en de op een later tijdstip gevangen vis levert meer op. Er wordt zo ruimte gecreëerd voor de meer waardevolle vis.
bodemflora –en fauna, zoals de boomkorvisserij (zie box).
Zaken en diensten Van oudsher staat Nederland bekend als een sterke handelsnatie. Honderden jaren geleden al nam Amsterdam de positie in als het handels- en financiële centrum van Europa. Er is natuurlijk veel veranderd sinds die tijd, maar Nederland en vooral GrootAmsterdam is nog steeds een belangrijke vestigingsplaats voor internationale handelsactiviteiten en financiële- en zakelijke dienstverleners. De financiële en zakelijke dienstverlening omvat een groot aantal bedrijfstakken, dat erg van elkaar verschillen. Zo is het bank- en verzekeringswezen een heel andere tak
Wet Financiële Dienstverlening
van sport dan bijvoorbeeld de schoonmaakbranche. In dit voorbeeld is met name sprake van een verschil in opleidingsniveau. Over het algemeen ligt het aandeel lageropge-
1 januari 2006 is de Wet financiële dienstverlening (Wfd) van kracht geworden. De Wfd bevat regels voor het aanbieden van, het bemiddelen in en het adviseren over financiële producten aan consumenten en - in het geval van verzekeringen - ook aan bedrijven. De wet stelt eisen aan financiële dienstverleners op het gebied van integriteit, deskundigheid, integere bedrijfsvoering, financiële zekerheid, transparantie en zorgplicht.
leiden in de zakelijke dienstverlening, zoals de uitzendbranche, de horeca de beveili-
Bron: AFM.
nisintensieve dienstverlening heeft aan belang gewonnen. De opkomst van de informa-
ging, lager dan in de financiële dienstverlening. Enkele uitzonderingen zijn de rechtskundige diensten, ingenieurs en consultants. De zakelijke dienstverlening heeft zich ontpopt tot een belangrijke pijler van de economie in Nederland, maar voornamelijk ook voor de regio Noordwest. Met name de kentie- en communcatietechnologie heeft de ontwikkeling van de dienstverlenende sectoren een enorme boost gegeven. Tegelijkertijd hebben veel ondernemingen hun ICTwerk uitbesteed. Daarnaast is de behoefte aan adviesdiensten toegenomen. Zo is de vraag naar juridische dienstverlening enorm toegenomen mede als gevolg van de uitgebreide, veranderende en complexer wordende regelgeving. Binnen de juridische dienstverlening vertaalt deze ontwikkeling zich in schaalvergroting en een groei van het aantal juristen in absolute en relatieve zin (het aantal juristen per inwoner). Mede onder invloed van het grote aantal fusies en overnames in de afgelopen jaren is de tijdsgeest de advocatuur gunstig gezind geweest.
16
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
In het algemeen geldt vanzelfsprekend dat voor grote internationale ondernemingen specialistische juridische expertise, bijvoorbeeld op gebieden als het bedrijfsrecht, financieel en bankrecht, intellectueel eigendom, fusies en overnames, van bijzonder groot belang is. De groei van de sector is een landelijke fenomeen, maar de groei in Groot-Amsterdam is veruit het sterkst. De belangrijkste ontwikkeling voor Amsterdam is de internationalisering. Bijvoorbeeld omdat internationaal georiënteerde ondernemingen die te maken krijgen met ingewikkelde internationale of buitenlandse regelgeving de hulp van juridische experts inschakelen. Veel Nederlandse advocatenkantoren hebben de laatste jaren samenwerkingsverbanden gesloten met buitenlandse kantoren en steeds meer Amerikaanse en Engelse advocatenkantoren doen hun intrede in Nederland. Deze kantoren zijn voornamelijk gevestigd in Amsterdam. Denk aan Allen & Overy dat in 2000 in Amsterdam actief werd via een fusie met Loeff Claeys Verbeke. De behoefte aan economisch en organisatorisch advies is ook toegenomen. De vlucht die de informatie- en communicatietechnologie heeft genomen en de daarmee gepaard gaande open communicatie en toegenomen internationale concurrentie zet steeds meer bedrijven aan tot het huren van externe professionals. Deze experts worden geacht kennis en vaardigheden in te brengen, die ontbreken binnen de eigen organisatie. Een verbeterde marktwerking, zoals de liberalisering van de telecommunicatie-
Top 10 Europese bedrijvenlocaties
markt, heeft de groei van de dienstverlening ook positief beïnvloed. In de telecommunicatiesector heeft de toegenomen concurrentie een impuls gegeven aan de introductie
Net als in 2005 neemt Amsterdam in 2006 de zesde plaats in op de ranglijst van de beste bedrijfslocaties in Europa. Dit blijkt uit de European Cities Monitor 2006 van vastgoed adviseur Cushman & Wakefield. Amsterdam scoort goed op toegankelijkheid van markten en klanten, de beschikbaarheid van kantoorruimte, de gesproken talen, reizen in de stad en de levensstandaard van personeel. Met name de concurrentie vanuit Oost-Europa is groot. Amsterdam scoort niet goed op wet en regelgeving, bereikbaarheid. Het belastingstelsel dat voor buitenlandse bedrijven veelal gezien werd als de reden voor vestiging in Nederland, krijgt ook een steeds lagere waardering. Een alarmerend signaal is dat Amsterdam slechts op de 17de plaats als het gaat om steden die werken aan verbetering van de stad. De European Cities Monitor verwacht dan ook dat Amsterdam zal zakken naar de tiende plaats in 2010. positie positie positie 1990 2005 2006 Londen 1 1 1 Parijs 2 2 2 Frankfurt 3 3 3 Barcelona 11 5 4 Brussel 4 4 5 Amsterdam 5 6 6 Madrid 17 7 7 Berlijn 15 8 8 München 12 9 9 Zurich 7 10 10
van nieuwe diensten.
Bron: European Cities Monitor.
deel van de buitenlandse bedrijven komt uit de VS, maar ook bedrijven uit Taiwan,
De financiële dienstverlening is een omvangrijke markt en omvat onder meer financieel advies, beleggingen, hypotheken, verzekeringen en pensioenen. De internationale concurrentiedruk is ook in dit segment behoorlijk toegenomen, de beurswinsten zijn afgenomen en de fiscale wetgeving is sterk aan verandering en uitbreiding onderhevig. De afgelopen jaren had de sector bovendien te maken met Europese harmonisatie van fiscale -en juridische regelgeving en de introductie van de euro. Banken, verzekeraars, financieringsmaatschappijen of beleggingsinstellingen, allen hebben zich afgevraagd; eten of gegeten worden? Als gevolg hiervan ontstond een tendens van reorganisaties, fusies, overnames en uitbreiding van activiteiten in het buitenland. Een ander belangrijk fenomeen was de sterke opkomst van het gebruik van internet en telefonie voor financiële diensten, waardoor de concurrentie een extra impuls heeft gekregen. De internationale financiële -en zakelijke dienstverlening is van groot belang. De aanwezigheid van hoofdkantoren van ABN AMRO en ING, De Nederlandsche Bank, diverse kantoren van buitenlandse banken en Euronext maakt Amsterdam een prominent financieel centrum. Maar ook voor de internationale zakelijke dienstverlening, met name de kennisintensieve dienstverlening, is Amsterdam een trekpleister. Het merenKorea en Japan zijn sterk vertegenwoordigd. Bovendien hebben veel Europese hoofdkantoren zich in Amsterdam gevestigd, zoals Cisco, Worldcom en Mexx. Het aantrekken en behouden van dit soort internationaal opererende ondernemingen is van groot belang, omdat ze voor een sneeuwbaleffect kunnen zorgen. Juridische, financiële –en allerlei zakelijke dienstverleners vestigen zich immers graag in de nabijheid van hun grootste cliënten. De nabijheid van Schiphol en een aantal concentraties van kennisinstellingen maakt Amsterdam tot een aantrekkelijke vestigingslocatie voor dit cluster. Maar de sterke 17
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Concurrentie in kennisintensieve dienstverlening
internationale positie van Amsterdam is beslist niet vanzelfsprekend. Amsterdam verliest namelijk terrein3. Amsterdam had weliswaar ooit de oudste effectenbeurs van de
De kennisintensieve dienstverlening leidt onder monopoliseringtendensen als gevolg van marktreputaties. Het opstarten van een nieuw bedrijf in de zakelijke dienstensector is gemakkelijk. De reputatie van een bedrijf is de belangrijkste informatie voor afnemers. Hierdoor vallen veel afnemers terug op gevestigde reputaties van dienstenleveranciers. Dit leidt tot gesegmenteerde markten, waarin kleine bedrijven zonder een sterke reputatie niet gemakkelijk doorgroeien. De 'reputatieschotten' in de markt beperken de concurrentie op prijzen en kosten. Dat kan verklaren waarom de sterke instroom van kleine bedrijven niet tot een productiviteitsverbetering leidde. Het verbeteren van de markttransparantie kan de macht van de marktreputatie laten afnemen. Het opzetten van een systeem van kwaliteitscertificatie door de brancheorganisaties in samenwerking met de overheid kan reputatiebarrières slechten. Door de certificatie vrijwillig te maken hoeft het geen nieuwe toetredingsdrempel te worden. Kwaliteitscertificatie vergroot de kansen van kleine, innovatieve bedrijven om door te stoten.
wereld en de eerste optiebeurs buiten de Verenigde Staten, maar vandaag de dag is
Bron: CPB.
druk die het landelijk beleid heeft gelegd op inperking van de immigratie heeft boven-
het echt niet alleen meer London City dat Amsterdam lijkt af te troeven. De positie staat ook onder druk door de opkomst van andere internationale centra, zoals Taiwan, Hongkong, Singapore. De ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologie in de financiële en zakelijke dienstverlening heeft dan ook een keerzijde. Deze ontwikkeling heeft het mogelijk gemaakt meer scheiding aan te brengen in bedrijfsprocessen, bijvoorbeeld in de vorm van productie in Taiwan, ICT-beheer in India en managementtaken in Europa. Het internationale vestigingsklimaat van Nederland en daarmee ook van GrootAmsterdam is in de afgelopen jaren verslechterd door gestegen arbeidskosten, wet- en regelgeving met lange besluitvormingsprocedures, een verslechterde bereikbaarheid en de beperktere beschikbaarheid van kenniswerkers dan in andere landen4. De nadien een negatief effect op het imago van Nederland als gastvrij investeringsland. Uit een enquête die het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland heeft uitgevoerd onder buitenlandse bedrijven, blijkt dat het Nederlandse vestigings-
Status van de Zuidas belangrijk Status speelt een niet geringe rol bij de trek naar de Zuidas, blijkt wel uit de verhuizing van Houthoff Buruma. Het advocatenkantoor had er een gigantische operatie en een aanzienlijk hogere huur voor over om zijn kantoor een paar honderd meter te verplaatsen, van de Parnassusweg naar de veel prestigieuzere kantoortoren van architect Ito aan de overkant van de A10, waar de naam nu groot op de gevel prijkt. 'Ze doen wel net alsof het hun toren is, maar ze huren daar ook maar gewoon hoor', zegt een medewerker van een lunchroom in de buurt. Maar zo'n statussymbool heeft ook wel zijn praktische kanten, zegt voormalig Amsterdams wethouder van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Duco Stadig die het project als zijn broekzak kent: 'Je doet nu eenmaal makkelijker zaken met juristen waar je na de lunch even binnen kunt lopen dan met een kantoor aan de andere kant van de stad.' Toch is het prestige van de Zuidas bijzaak. Dé verklaring voor het succes is vooral de nabijheid van een internationale luchthaven. Als 'locatie, locatie en locatie' de drie bepalende factoren zijn voor de waarde van vastgoed, dan geldt voor de Zuidas: Schiphol, Schiphol en Schiphol. Bron: Intermediair, De as van de macht, 26 januari 2007.
klimaat lijdt onder wet- en regelgeving. Het verkrijgen van werk- en verblijfsvergunningen is een van de genoemde knelpunten. Zorgwekkend is verder dat de Nederlandse zakelijke dienstverlening internationaal gezien achterloopt op het gebied van arbeidsproductiviteit. Volgens het CPB wordt dit onder meer veroorzaakt door matige innovatie-inspanningen. Het huidige innovatiebeleid richt zich vooral op technologische innovaties, terwijl zakelijke dienstverleners vaak bezig zijn met innovaties op niettechnologische terreinen, zoals productontwerp, marketingonderzoek, PR, ondernemingsstrategie en personeelsbeleid. Toespitsing van de innovatiestimulerende maatregelen op juist deze niet-technologische innovaties is het overwegen waard. De vele kleine ondernemers in de sector zouden met positieve prikkels gestimuleerd kunnen worden hun kenniskapitaal regelmatig op te frissen en uit te bouwen5. Om de concurrentie aan te gaan met gebieden zoals la Défense in Parijs is natuurlijk de Zuidas in ontwikkeling. De vestiging van grote internationaal georiënteerde ondernemingen is van groot belang voor het aantrekken van juridische, financiële en allerlei zakelijke dienstverleners en daarmee voor het slagen van de Zuidas. De komst van het hoofdkantoor van ABN AMRO en ING op de Zuidas heeft als een olievlek gewerkt. Advocatenkantoren en adviesbureaus met internationale allure hebben zich inmiddels op de Zuidas gevestigd of zullen dat gaan doen, bijvoorbeeld Boekel de Nerée, Baker & McKenzie, Nauta Dutilh en De Brauw Blackstone Westbroek, Boston Consultancy Group, Ernst & Young, zakenbank Kempen & Co en Michael Page. Onlangs werd bekend dat het nieuwe hoofdkantoor van Akzo Nobel ook aan de Zuidas komt. Ook al is de Zuidas de toplocatie, Amsterdam en omgeving kent meerdere belangrijke vestigingslocaties voor internationale ondernemingen. De internationale zakelijke dienstverlening en handelsactiviteiten zijn in sterke mate geclusterd in een economische zone die loopt vanaf de Haarlemmermeer via Schiphol, de Zuidas en Amsterdam in de richting van Almere6.
Het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam (2006), Amsterdam Topstad: Metropool 4 O.a. Kamer van Koophandel Amsterdam (2004), Gaan voor goud 5 CPB (2002), De commerciële dienstverlening: een heterogene sector met gunstige groeiperspectieven 6 Kamer van Koophandel Amsterdam(2004), Gaan voor Goud 3
18
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Creatieve activiteiten Enkele ingewijden menen dat het verlichtingsdenken in de Lage Landen heeft postgevat. Helaas is dit niet de plek om de discussie over de juistheid van deze stelling te voeren. Wat in ieder geval geen twijfel lijdt, is dat het vrije woord in deze contreien een lange traditie kent. Zo herinnert het Maison Descartes aan de Vijzelstraat in Amsterdam ons aan de periode dat René Descartes in deze stad woonde. De Republiek was de plek waar de oervader van de Verlichting zijn geschriften gepubliceerd kon krijgen. Alleen daar waren uitgevers in staat en bereid zijn revolutionaire ideeën te verspreiden. Nog steeds staat de regio Noordwest bekend om haar uitgeverijen. Of het nu gaat om literatuur, tijdschriften, kranten, wetenschappelijke vakbladen om het drukken van geld. Op al deze fronten zijn grote en minder grote ondernemingen actief. Sanoma, VNU, PCM, De Telegraaf, Reed Elsevier, Koninklijke Joh. Enschede. Het zijn allemaal voorbeelden van bekende uitgeverijen met een geschiedenis in de gedrukte media. Met de verspreiding van internet raakt de positie van de traditionele media in de verdrukking. Studies van het Sociaal Cultureel Planbureau7 tonen aan dat mensen weliswaar evenveel tijd besteden aan de media als in het verleden, maar dat zij minder tijd uittrekken voor de gedrukte media. De tijd die zij besteden aan boeken, dagbladen en tijdschriften lezen, is tussen 1975 en 2000 maar liefst met 40% afgenomen. Terwijl de tijd die aan televisiekijken wordt besteed, min of meer gelijk is gebleven, wordt er veel meer tijd doorgebracht achter de computer. Dit zijn geen tijdelijke trends, want deze veranderingen komen voor een belangrijk deel voor rekening van jongeren. Die zullen hun huidige gewoontes in de toekomst niet veranderen. De traditionele gedrukte media beraden zich daarom op hun positie. Zij breiden hun digitale redacties uit en brengen steeds professionelere internetversies. Nieuwe publicaties zien het levenslicht. Zo verschijnen met de regelmaat van de klok weer andere gratis dagbladen. Van de opkomst van internet en de nieuwe media pikt Noordwest een graantje mee. Zo ligt een van de belangrijkste mondiale virtuele knooppunten in de regio. AMS-IX is namelijk het grootste datahub op het vasteland van Europa. Na Londen passeert hier het meeste dataverkeer ter wereld. Deze enorme capaciteit is een belangrijke voorwaarde om nieuwe experimenten uit te voeren. Derhalve legt AMS-IX een goede basis voor innovatievermogen. Maar daarmee is de ICT-infrastructuur nog niet helemaal op orde. De aanleg van een wijdverspreid breedbandnetwerk moet de regio definitief op de kaart zetten als ICT hotspot. Investeringen hierin zullen de economie een extra impuls geven. Behalve van de directe, zijn er vooral ook grote verwachtingen van de indirecte baten. Wanneer meer huishoudens zijn aangesloten, neemt de vertrouwdheid met internet verder toe, zo is de verwachting. Dat is nodig, want volgens ondernemers
Sanoma Uitgevers: topper in tijdschriften Het Finse mediaconcern Sanoma WSOY is in Nederland een grote speler op de tijdschriftenmarkt. In 2001 nam het Finse bedrijf de tijdschriftentak over van VNU en voegde het samen met haar bedrijfsonderdeel Sanoma Magazines. Het Nederlandse gedeelte van dit bedrijfsonderdeel heeft de naam Sanoma Uitgevers en is gevestigd in Hoofddorp. Sanoma Uitgevers geeft maar liefst 75 verschillende tijdschriften uit, waaronder Libelle, Donald Duck en VT Wonen. Het bedrijf biedt werk aan 1150 mensen.
laat het aanbod van kwalitatief hoogwaardig ICT-personeel nog te wensen over. Zo stelt Dirk-Willem van Gulik in een interview met het NRC Handelsblad van 17 januari jongstleden dat zijn bedrijf Joost, een nieuwe start-up van de oprichters van Kazaa en Skype, vooral in Leiden is gevestigd vanwege het belastingklimaat. Slechts vijf van de vijftig werknemers van het internetbedrijf dat aan televisie via internet werkt, komt uit Nederland. Deze klachten over gebrek aan gekwalificeerd personeel staan niet in de weg dat de regio Noordwest diverse krakers heeft voortgebracht op het gebied van ICT en nieuwe
7
SCP (2006), De tijd als Spiegel
19
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
media. De navigatiesystemen van TomTom zijn bijvoorbeeld een doorslaand succes. Ook Fabchannel gooit hoge ogen. Via internet verspreidt het opnames van concerten in Paradiso en de Melkweg, de twee toonaangevende muziektempels van de hoofdstad. Verder mag Waag Society, als het gaat over nieuwe media, niet onvermeld blijven. Waag Society is een in 1994 opgerichte experimentele denktank, die is uitgegroeid tot een cultureel research- en innovatiecentrum voor communicatietechnologie. Hier wordt onder andere gewerkt aan toepassingen voor onderwijs en zorg. Leren wordt veel leuker als het in spelvorm gebeurt. Daarom stimuleert Waag Society de ontwikkeling van videospelen met educatieve doeleinden. Waar de zogenaamde games industrie ooit nog vooral aan de Amerikaanse westkust en in Londen te vinden was, begint de sector nu ook in de regio Noordwest serieus vorm te krijgen. Oorzaak? Onder andere het broedplaatsenbeleid, dat ruimte biedt voor experiment en ontmoeting. Door kruisbestuiving komen interessante ideeën bovendrijven. Creatieve geesten van over de gehele wereld komen daar op af. Zij staan aan de basis van de zich sterk ontwikkelende games industrie. Intussen melden zich de eerste Nederlandse stagiaires, onder andere van de Utrechtse Hogeschool voor de Kunsten dat een Center of Advanced Gaming & Simulation heeft opgezet. Daar komen de talenten van de toekomst bovendrijven. Andere talentenvijvers uit de regio Noordwest zelf zijn de Rietveldacademie en de Amsterdam School of ICT. Ook in andere internationaal georiënteerde creatieve branches valt soms op dat vooral buitenlanders de toon zetten. Een kenmerkend voorbeeld hiervan is de reclamewereld. Hoewel Nederlandse reclamemakers internationaal van zich doen spreken, is een aantal grote internationale reclamecampagnes voor het WK-Voetbal in Duitsland hier aan de grachten bedacht door kleine onafhankelijke op expats drijvende bureaus. Deze bureaus met werknemers uit alle windstreken en een sporadische Nederlander ontwikkelen campagnes voor een internationaal publiek, campagnes die vooral visueel zijn en geen lokale vertaling behoeven. De bureaus komen hier naartoe, omdat hun werknemers zich hier graag vestigen omwille van de sfeer en omwille van het nachtleven. De grote afwisseling van visuele indrukken die je al wandelend in Amsterdam opdoet, blijkt stimulerend te werken. Die variatie heeft te maken met een combinatie van een compacte maar diverse stad. Het prikkelt de geest en leidt tot geniale, onvergetelijke invallen. De marketeers van sportmerken Nike en Adidas kunnen dat bevestigen. De stimulerende werking die van de gevarieerde omgeving uitgaat, speelt behalve in de reclame, ook in andere creatieve beroepen een rol. De mode bijvoorbeeld. Bijna een kwart van de vaderlandse modeontwerpers is in de regio Noordwest gevestigd. De mode is een sector in opkomst. Was in een grijs verleden de laatste mode hoofdzakelijk op de catwalks van Parijs Milaan en Londen te bezichtigen, tegenwoordig reizen modejournalisten ook af naar ons calvinistische land, het land waar geld dat aan dergelijke luxe zaken werd uitgegeven, ooit als verspild werd beschouwd. Afgelopen januari vond in Amsterdam wederom de Amsterdam International Fashion Week plaats, een evenement dat internationaal aandacht trok. Dankzij dit soort evenementen en de successen van ontwerpers als Viktor & Rolf krijgt de Nederlandse mode steeds meer aandacht. Die groeiende populariteit geldt overigens ook voor het minder exclusieve segment. Hoewel ze het undergroundimago koesteren, worden merken als G-Star en Gsus over de hele wereld verkocht. Hetzelfde geldt al langer voor het in Alkmaar gevestigde Oilily, dat naast kinderkleding ook kleding voor moeders met jonge kinderen maakt.
20
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Nederlandse ontwerpen van meubels, sieraden, grafische vormgeving hebben al veel langer internationale faam. Vooral de innovatieve kracht van Dutch Design wordt geprezen. Een andere kwaliteit dat Nederlands ontwerp onderscheidt, is gevoel voor humor. De knotted chair van Marcel Wanders, de stoel die geheel uit touw is vervaardigd, is daar een mooi voorbeeld van. Gezien de relativerende kracht van humor is het merkwaardig dat Nederlandse ontwerpers lange tijd zichzelf nauwelijks hebben willen inlaten met commercie. Wat dat betreft hebben zij een achterstand op collega’s uit Scandinavië. Het Zweedse IKEA heeft design gedemocratiseerd. Dankzij dat Zweedse meubelimperium zit iedereen tegenwoordig op dezelfde designstoel. Maar er zit verandering in. Nederlandse ontwerpers hebben altijd al de steun van grote opdrachtgevers als de PTT, Philips en Hema genoten. Nu kunnen zij ook bogen op support van Stichting Platform 21 en de Premsela Stichting, die aan verbetering van het designklimaat werken. Vooral bij het MKB liggen mogelijkheden om door middel van uitgekiende, fraaie vormgeving onderscheidende producten te ontwikkelen. Voor de ontplooiing van nieuw talent staat de Rietveld Academie borg. Deze net als de Design Academy in
Cultuur, horeca, toerisme: raakvlakken te over!
Eindhoven internationaal hoogaangeschreven opleiding zal bijdragen aan een blijvend hoge ontwerpkwaliteit.
Een goed voorbeeld van de raakvlakken tussen de culturele sector, horeca en toerisme is Amsterdam Village Company, waartoe onder meer Hotel Arena, Odeon & Hermitage Cafe en theater De Brakke Grond behoren. Directeur / eigenaar Paul Hermanides ziet de horeca weliswaar als de core business van het bedrijf, maar dan wel met een stevig vleugje cultuur. De filosofie van het bedrijf komt er op neer dat je verschillende functies te combineren de drempel naar de “haute culture” kunt verlagen. Bijvoorbeeld omdat een gezellig cafe dat is gekoppeld aan een leuk theater, een positieve impuls voor het theaterbezoek kan opleveren. De drempel naar een cafe is lager dan naar een museum of theater, en eenmaal in het cafe kan de klant worden uitgedaagd om eens wat verder te kijken. Horecafaciliteiten zijn in deze optiek een perfecte marketing tool om consumenten ook de drempel naar meer culturele activiteiten over te laten gaan. Dat de trend van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in deze sector doordringt, blijkt uit het feit dat het bedrijf zich ook ontfermt over een kinderboerderij in het Amsterdamse Oosterpark. Het argument: een kinderboerderij zorgt voor een positieve noot in de wijk en is goed voor de integratie.
Ook de ontwerpkwaliteit van architectuur staat in deze regio hoog in het vaandel. Dat heeft een lange historie, want de gebouwen van De Klerk en Berlage zijn inspirerende voorbeelden voor meerdere generaties bouwmeesters. Hun gebouwen, en die van hun opvolgers, zijn bovendien trekpleisters voor toeristen. Dat de regio Noordwest interessant is voor buitenlandse bezoekers behoeft geen betoog. Het centrum van Amsterdam staat nummer één op de verlangenlijst van menig toerist. Met attracties als het Van Gogh, het Stedelijk, het Rijksmuseum en het Concertgebouw heeft de hoofdstad een paar belangrijke culturele ijzers in het vuur. Daarnaast willen bezoekers het vaartochtje over de grachten met uitzicht op de historische panden en een glimp van de Wallen natuurlijk voor geen goud missen. Maar ook buiten de hoofdstad valt er van alles te beleven. Wat te denken van de Zaanse Schans en historische kaassteden als Alkmaar, Edam en Gouda, of vissersdorpen als Volendam en Marken. Ook steden als Hoorn en Enkhuizen met zijn bruine vloot hebben hun bekoring. Afgezien van deze historische uitstapjes zijn er ook voor strandgangers volop mogelijkheden in bijvoorbeeld Zandvoort, Bergen en Texel, alledrie relatief makkelijk te bereiken plaatsen, ook als je met de auto uit Duitsland komt. Het bordje Zimmer Frei siert menig raam aan de kuststrook. Behalve met de auto komen er natuurlijk ook heel veel toeristen via Schiphol. Daarnaast komen er de laatste jaren steeds meer bezoekers per boot, per cruiseschip om precies te zijn. Daarvan meren de meeste aan bij de Passenger Terminal Amsterdam aan het IJ, achter het Amsterdamse Centraal Station. Een groeiend aantal bespaart zich de tocht door het Noordzeekanaal en legt al in IJmuiden aan. Met de bus is het dan nog maar een kort stuk. Mede als gevolg van de vergrijzing en de groeiende groep kapitaalkrachtige ouderen neemt de stroom cruisegangers jaarlijks toe. Een andere groeiende sector die bezoekers uit het buitenland trekt, is het congreswezen. Congresbezoekers zijn vaak kapitaalkrachtige zakenlieden, die zich een comfortabel hotel kunnen veroorloven. Een remmende factor voor de hoofdstedelijke congresbranche is het tekort aan hotelcapaciteit. Ook als de bouw van het 550 kamers tellende City Inn op het Oosterdokseiland is voltooid, zal dit probleem waarschijnlijk nog niet de wereld uit zijn. Overigens is er in dit opzicht soms sprake van een insider-outsider conflict: bestaande hoteliers in het Amsterdamse Centrum zijn om begrijpelijke redenen (bijvoor21
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
beeld het risico van inkomstenderving) lang niet altijd voorstander van een stijging van het aanbod van bedden. Een interessante vraag is in dit licht of er in de komende jaren in de regulering van de hotelcapaciteit meer ruimte geschapen zal worden voor bijvoorbeeld moderne design en cultuurhotels die het aanbod kunnen verruimen en diversificeren. Binnen de creatieve activiteiten mag film en televisie niet buiten beschouwing worden gelaten. Nederland, en Aalsmeer in het bijzonder, blijkt een vruchtbare voedingsbodem te zijn voor internationaal aansprekende televisieformats. Ooit was televisie het venster op de wereld. Tegenwoordig is het vooral een venster op de buren. Big Brother van Endemol is wat dat betreft exemplarisch. In ieder geval heeft dit revolutionaire programma de media volledig gedemocratiseerd. Iedereen kan nu roem vergaren. De ten minutes of fame, waar Andy Warhol over repte, is binnen eenieders bereik gekomen. Met onze volgens buitenstaanders merkwaardige gewoonte de gordijnen open te houden (wat hebben we immers te verbergen), kon Big Brother alleen hier zijn oorsprong vinden. Een succes als Big Brother valt niet een, twee, drie te herhalen. Maar nog steeds loopt Nederland voorop in het bedenken van formats voor televisieprogramma’s die ook over de grens populariteit genieten. Lingo van ID TV en de IQ-quiz van Eyeworks zijn slechts enkele voorbeelden. Als een programma hier succes heeft, is de kans groot dat het ook in andere landen aanslaat. Dat althans leert de ervaring. Blijkbaar is onze smaak bijzonder internationaal.
Kennis en innovatie: proef op de som in de life sciences Uit berekeningen van de OESO weten we dat ruwweg de helft van de totale productiegroei in ontwikkelde economieën sinds 1970 te danken is aan innovatie. In de afgelopen twintig jaar is het speelveld van de mondiale economie ingrijpend veranderd. De verplaatsing van de massaproductie van goederen en diensten is in volle gang. Vooral in Oost-Europa, het Verre Oosten en – in mindere mate- in Latijns-Amerika en Afrika slagen veel landen er in toenemende mate in om te profiteren van hun comparatieve voordelen ten aanzien van de beschikbaarheid van (goedkope) arbeid, land, energie en grondstoffen. Terwijl de internationale dimensie door de mondialisering dus steeds belangrijker wordt, valt echter ook op dat er in de laatste decennia een concentratie heeft plaatsgevonden van hoogwaardige, innovatieve clusters van bedrijvigheid in een beperkt aantal (stads-)regio’s. Deze tegenstelling, tussen enerzijds de concentratie van kennisintensieve werkgelegenheid en innovatie in een beperkt aantal regio’s en ander-
Innovatie: wat bedoelen we ermee? Economen definiëren innovatie als de introductie op de markt van een nieuw of veranderd product, proces, dienst, model of organisatievorm. In de jaren zeventig werd innovatie in hoofdzaak gezien als een zaak van ondernemingen die - om product- en procesvernieuwingen te realiseren - zelfstandig speur- en ontwikkelingsactiviteiten ontplooiden. Sindsdien is er in de economische literatuur steeds meer aandacht gekomen voor het belang van de relaties van ondernemingen met ‘de buitenwereld’. Tegenwoordig wordt innovatie dan ook wel als een ‘systeem’ omschreven; een complex, wederkerend proces dat zich niet alleen afspeelt binnen afzonderlijke bedrijven, maar dat ook totstandkomt door de relaties van bedrijven met andere bedrijven (afnemers, concurrenten en leveranciers) en afhankelijk is van ontwikkelingen in de vestigingsregio en het hele marktgebied van de onderneming. Het innovatievermogen van een regio wordt dus door veel meer factoren bepaald dan patentaanvragen en R&D-uitgaven alleen.
zijds het groeiende aantal internationale kennis- en marktrelaties (tussen consumenten, producenten, kennisinstellingen, toeleveranciers en afnemers), wordt ook wel aangeduid als de ‘global-local’ paradox. In 2002 becijferde de Europese Commissie dat ongeveer 40% van de interregionale verschillen in het inkomen per capita kan worden verklaard door verschillen in het innovatievermogen van de Europese regio’s. Het innovatievermogen is dan ook steeds meer de kritische succesfactor die de concurrentiekracht van regio’s bepaalt. De middenmoterspositie van Groot-Amsterdam c.q. Noordwest-Nederland op internationale innovatieranglijsten laat daarom aan duidelijkheid niets te wensen over: het bevorderen van een kennisgericht, innovatief ondernemingsklimaat in de hoofdstedelijke regio is essentieel. De veranderende rolverdeling in de mondiale economie dwingt de NoordwestNederlandse metropool tot het formuleren van een strategie om ook in de toekomst internationaal te kunnen concurreren. Het is dan ook een goede zaak dat de eerder 22
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Bio Science Park Leiden, BioMed Cluster A’dam Op dit moment werken er op het Leidse Bio Science Park ongeveer 5000 mensen, waarbij de werknemers van het LUMC (dat zijn er ruim 7.000), en van kennisinstellingen buiten de life sciences niet meegerekend zijn. Ongeveer 50% hiervan is werkzaam in de life sciences bedrijven op het park. De financiering van deze 5000 arbeidsplaatsen is vrijwel volledig afkomstig van buiten de regio, voor het grootste deel zelfs uit het buitenland. Op het Bio Science Park Leiden zijn naast een groot aantal bedrijven veel kennisinstellingen met onderzoek en opleidingen in de life sciences vertegenwoordigd. Zo liggen er de faculteiten Wiskunde & Natuurwetenschappen en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), TNO Preventie & Gezondheid, het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, de Hogeschool Leiden en de Leidse Instrumentmakersschool. Het Bio Science Park biedt huisvesting voor startende ondernemingen in incubatoren, en goede voorzieningen voor groeiende ondernemingen in bedrijfsverzamelgebouwen. Er zijn diverse organisaties gevestigd die zich richten op het adviseren en faciliteren van startende ondernemingen. Het Amsterdam BioMed Cluster omvat: twee universiteiten, twee universitair medische centra twee life sciences bedrijfsterreinen, acht wetenschappelijke instituten en 42 biomedische bedrijven, waaronder 27 spin-offs. De biomedische sector in de regio Amsterdam telt als geheel meer dan 25.000 werknemers, waarvan ca. 7.000 in wetenschappelijk onderzoek en ca. 10.000 in biomedische bedrijven.
besproken strategische beleidsvisies allemaal veel nadruk leggen op ‘innovatie’. Tegelijkertijd herinneren we ons echter de waarschuwende woorden van de Stichting Kennisland, die in oktober in de Kenniseconomie Monitor 2006 het Nederlandse innovatiebeleid kritisch evalueerde. Hoewel in deze rapportage werd geconcludeerd dat de instelling van het Innovatieplatform weliswaar heeft geleid tot meer aandacht onder beleidsmakers voor innovatie, constateerde Stichting Kennisland eveneens dat de concrete invulling van het beleid nog wel eens te wensen over laat. Met die kritiek in het achterhoofd, lijkt het ons zinvol om te bezien hoe er in deze regio invulling gegeven wordt aan het streven om de Noordwest-Nederlandse kenniseconomie te stimuleren. We leggen daartoe concreet een vooraanstaand kenniscluster uit de regio, de life sciences, en een vooraanstaand kenniscentrum op het gebied van duurzame energie, (ECN) nader onder de loupe. Aan de hand daarvan zullen we enkele thema’s bespreken die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van het gehele kennis- en innovatiecluster. De beleidsimplicaties die voortvloeien uit de kansen en uitdagingen in het life science cluster, zijn dan ook relevant voor andere kennisintensieve economische activiteiten in de regio. De vele activiteiten op het gebied van de life sciences maken dit cluster tot een van de belangrijkste kennisclusters in Noordwest-Nederland. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de concentraties van kennisinstellingen, w.o. drie universitaire medische centra, biomedische en farmaceutische bedrijven en aanverwante bedrijvigheid in vooral Leiden en Amsterdam. Zie ook het nevenstaande kader over het Leidse BioSci-
Natuurlijk zijn er ook allerlei dienstverlenende bedrijven voor de life sciences sector gevestigd in de regio Amsterdam / Leiden, zoals productiefaciliteiten, werving- en selectiebureaus/recruiters, venture capital bedrijven, banken, management en financiële consultancybedrijven, octrooibureaus, subsidieadviseurs, etc.
ence Park en het Amsterdam BioMed Cluster.
Bronnen: www.lifemeetsscience.nl en www.amsterdambiomed.nl.
van de mate waarin onderzoekers erin slagen hun kennis en onderzoeksresultaten
De bijdrage die het biomedische / life science cluster kan leveren aan de vergroting van het innovatiepotentieel van Noordwest-Nederland is in belangrijke mate afhankelijk commercieel te exploiteren (ook wel aangeduid als ‘vermarkten’). In de praktijk hangen de mogelijkheden om kennis te ‘vermarkten’ sterk samen met het valoriseren van onderzoek. Voor instellingen als het AMC, VUmc en LUMC is het vermarkten van kennis niet zozeer van belang om middelen te genereren, als wel om maatschappelijk rendement te halen uit kennis, die met overheidsinspanning is gegenereerd. Vooral het Leidse Bio Science Park heeft inmiddels een traditie opgebouwd als het gaat om het faciliteren van commerciële spin-offs van onderzoeksactiviteiten in de life sciences. Meer dan de helft van de totale werkgelegenheid in de Nederlandse life sciences bevindt zich in de Leidse regio. Ook in Amsterdam zit men echter bepaald niet stil. Het Amsterdam BioMed Cluster is de concrete vertaling van een publiek privaat samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Amsterdam, het Academisch Medisch Centrum (AMC), de Vrije Universiteit, VU medisch centrum (VUmc), Nederlands Kanker Instituut (NKI), Sanquin, de gemeente Amsterdam en vele bedrijven. De bundeling van activiteiten tussen deze partijen is het antwoord op wat zij gezamenlijk hebben gedefinieerd als de biomedische ‘kennisparadox’ in de regio Groot-Amsterdam. Hiermee wordt bedoeld dat er in Amsterdam enerzijds op hoog niveau fundamenteel onderzoek plaatsvindt, maar dat anderzijds het commercieel exploiteren van die onderzoeksresultaten, zoals dat succesvol gebeurt in Leiden, nog achterblijft bij de ambitie van de betrokken kennisinstellingen. De groei van (internationale) bedrijvigheid op dit terrein in de Amsterdamse regio wordt door de betrokken partijen ondermaats gevonden.
23
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Kennisvalorisatie in de praktijk: VU-TTO Het VU medisch centrum is een van de acht academische centra in Nederland en op een aantal terreinen tevens kenniscentrum voor zorgverleners in de regio. Het VUmc onderscheidt zich vooral op de specialismen traumatologie, intensive care geneeskunde, oncologie, longziekten, endocrinologie (diabetes en groeihormoonstoornissen) en neurologie (Alzheimer en MS). Er werken circa 5500 mensen. Het VUmc Cancer Center Amsterdam kan zich qua kennis en expertise meten met toonaangevende internationale kankercentra en werkt in het onderzoek al samen met toonaangevende kankeronderzoekscentra in de Verenigde Staten, zoals John Hopkins Oncology Center (Baltimore), Yale University (New Haven en Harvard Medical School (Boston). In het kader van de ontwikkeling van het Amsterdamse Biomed -cluster wordt gewerkt aan een betere vermarkting van het onderzoek dat uitgevoerd wordt binnen het VUmc. Ook de spillovers naar andere aandachtsgebieden binnen de Vrije Universiteit (die ook veel expertise in huis heeft op gebieden als ICT, chemie, fysica etc.) kansrijke toepassingen van hun onderzoek en het vinden van marktpartners tbv de commerciële exploitatie. Belangrijk element in dit project is de totstandbrenging van een fondsenwervingsmachine direct gelieerd aan de kennisinstelling. Het VU-TTO beschikt dan ook over een fysieke ruimte waar juridische (patenten /octrooien) specialisten en financiële en commerciële experts ‘in huis’ zijn gehaald; daarmee wordt het onderzoekers gemakkelijker gemaakt om de commerciële exploitatie van onderzoek te effectueren. Door de bundeling van deze expertise is de ‘kritische massa’ te reduceren die nodig is voor de ‘marketability’ van onderzoek (in termen van ict, farma, financiën).
Toch is het evident dat de life science activiteiten ook in Amsterdam een potentiële trekker zijn van de regionale kenniseconomie. Zo beschikt men over zogenaamde biosample collecties ten behoeve van onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten, zoals een tumorbank, een hersenbank en data over erfelijke ziektes en Alzheimer. Door hun activiteiten te bundelen, beogen de deelnemers de interactie tussen het bedrijfsleven en de klinische praktijk te verbeteren. Daarbij is gekozen voor een aantal afgebakende aandachtsgebieden: infectieziekten en immunologie, oncologie, neurologie en cardiovasculaire ziekten, trombose, atherosclerose. Deze aandachtsgebieden vloeien logischerwijs voort uit de bestaande accenten binnen onder meer het AMC (w.o. reuma, infectieziekten) en het VUmc (w.o. oncologie, neurologie). In de initiatieven die in het kader van het Amsterdam Biomed Cluster reeds van de grond zijn gekomen, wordt veel aandacht besteed aan het verbeteren van de toegang van de biotech en farmaceutische industrie tot de commerciële dienstverlening (juridisch, financieel). Een goed voorbeeld van een initiatief dat de vermartking van onderzoek bevordert is verder de totstandkoming van het VU-Technology Transfer Office (VU-TTO), waarop het nevenstaande kader verder ingaat. Ook het AMC kent een dergelijke TTO en in het Leidse LUMC heeft men een Technology Transfer Officer. In het gezamenlijke gremium van de genoemde instellingen komen de deelnemers in het Amsterdam BioMed Cluster met enige regelmaat bij elkaar om concrete business opportunities, die voortvloeien uit onderzoek van een of meerdere van de betreffende instellingen, te exploiteren. Overigens is het in de huidige praktijk nog vaak zo dat de mogelijkheden voor vermarkting van biomedisch onderzoek gepaard gaan met een sterke ‘persoonsafhankelijkheid’. Het wegvallen van een dragende persoon binnen een instelling (bijvoorbeeld professor Pinedo als het gaat om kankeronderzoek, professor Tak op het gebied van reuma-onderzoek) kan een fikse aderlating betekenen, omdat de interesse van marktpartijen om onderzoeksprojecten te financieren ten dele afhankelijk is van de betrokkenheid van dergelijke dragende figuren. We zullen later in dit rapport voorbeelden geven van manieren om die ‘persoonsafhankelijkheid’ met betrekking tot de financieringsmogelijkheden van onderzoek wat te reduceren. Het belang van een structureel voldoende aanbod van financieringsmogelijkheden voor innovatieve projecten is immers evident. Dat geldt temeer omdat concurrerende Amerikaanse en Britse instellingen veel meer dan hun Nederlandse evenknieën kunnen bogen op grote alumnifondsen; een in Nederland veel minder vaak voorkomend fenomeen. Met de introductie van meer marktwerking in de gezondheidszorg zien we momenteel ook dat steeds meer private equitypartijen en durfkapitalisten interesse beginnen te tonen voor de life sciences. Wat dat betreft zijn er interessante parallellen te trekken met een ander kennisdomein, het gebied van de duurzame energie, dat ook goed in onze regio vertegenwoordigd is met het Energieonderzoekscentrum Nederland (ECN). ECN is het grootste onderzoeksinstituut in Nederland op energiegebied. Momenteel werken ongeveer 900 mensen bij ECN, dat is gevestigd in Petten. Het onderzoekscentrum voert onderzoek uit op het gebied van energie. Hierbij bewegen de onderzoekers zich in het overgangsgebied tussen het fundamentele onderzoek van universiteiten en de toepassing van kennis in de markt. Bij de oprichting van ECN lag de focus op onderzoek rondom kernenergie. In de loop der jaren is de aandacht verschoven. Volgens de huidige mission statement “ontwikkelt ECN hoogwaardige kennis en technologie voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding”. Hierbij gaat bijvoorbeeld aandacht uit naar zonne-energie, windener-
24
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
gie en biomassa. De verschuiving van de aandacht naar duurzame energie heeft ook tot consequentie gehad dat in de organisatie een duidelijker scheiding is aangebracht tussen de verschillende kennisonderdelen. ECN is breed georiënteerd. Op een aantal deelterreinen is de kwaliteit van het onderzoek bij ECN van wereldklasse, met name op het gebied van zonne-energie, de brandstofcel en windenergie. Het wekt dan ook geen verwondering dat het werkgebied van ECN de hele wereld beslaat, met opdrachten uit onder andere Japan en de VS. Het Amerikaanse National Energy Laboratory is een van de weinige organisaties die met ECN zijn te vergelijken. ECN is overigens in samenwerking met andere partijen (waaronder Shell, Nuon, VU, UvA en AEB) in Amsterdam-Noord (Shell-terrein en Buiksloterham) betrokken bij de ontwikkeling van een 'Kennisoever Duurzaamheid'. Binnen deze Kennisoever is onder meer plaats voor van een incubator op het gebied van duurzaamheid. Doordat ECN ook in dit soort projecten hoe langer, hoe meer voor en met het bedrijfsleven werkt, verbreedt ook de tijdshorizon. Naast fundamenteel onderzoek, wordt dus ook (meer op de korte termijn georiënteerde) toepassingsgericht onderzoek daardoor steeds belangrijker. Gegeven deze ontwikkelingen en de toenemende belangstelling voor het duurzame-energievraagstuk in het algemeen, wordt er ook binnen ECN veel nagedacht over manieren om nieuwe financieringsbronnen aan te boren voor de onderzoeksactiviteiten. Waar durfkapitalisten en private equitypartijen eerder nog een te korte tijdshorizon hadden voor de energiesector, is er momenteel een kentering te bespeuren. Deze kentering komt mede voort uit de zorg die is ontstaan over de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen, zowel vanwege de eindigheid van voorraden als vanwege politieke onzekerheden. De derde geldstroom wordt dus ook voor ECN steeds belangrijker. ECN weet zich bij de financiering van zijn onderzoeksactiviteiten dan ook geconfronteerd met dilemma’s, bijvoorbeeld op het gebied van de intellectuele eigendomsrechten, die niet eens zo gek veel verschillen met wat er speelt op het gebied van de life sciences. We zullen hier later, bij de bespreking van onze aanbevelingen, nog op terugkomen. Hoe belangrijk een voldoende aanbod van financieringsinstrumenten voor de ontwikkeling van kennisintensieve bedrijvigheid ook is, de belangrijkste knelpunten die de ontwikkeling van willekeurig welk kennis- en innovatiecluster in de regio in de weg staan, vloeien toch vooral voort uit regelgeving. De keuze van een bedrijf als het Amerikaanse Biogen Idec om uiteindelijk zijn productieactiviteiten op het gebied van geneesmiddelenverpakkingen niet in de Amsterdamse regio, maar in Denemarken te concentreren, is een treffend voorbeeld van de nadelige effecten die dergelijke belemmeringen kunnen hebben (zie Het Financieele Dagblad, 17/12/2005 ‘Nederland-Denemarken 0-1’). Het mislopen van dit soort investeringen onderstreept het belang van het bieden van goede vestigingsvoorwaarden, juist ook op het terrein van regelgeving. Te denken is aan huisvestingsvergunningen, bouwvergunningen voor laboratoria, maar ook aan werkvergunningen voor buitenlandse onderzoekers. In Leiden tracht men op dergelijke problemen redelijk adequaat in te spelen door de éénloketgedachte in praktijk te brengen, een ontwikkeling die ook door Amsterdamse instellingen als wenselijk genoemd wordt. Bovendien moet ervoor gewaakt worden dat in de ruimtelijke ordening niet te veel centraal gestuurd wordt. Het ruimtelijke ordeningsbeleid moet ruimte laten voor enige flexibiliteit. Om een voorbeeld te geven, de wenselijkheid van concentratie van life science-bedrijvigheid op het AMC Business en Science Park, zou als zodanig geen
25
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
belemmering moeten zijn voor de ontwikkeling van een incubator van VUmc, NKI en Sanquin nabij het VUmc. Immers, een specifiek op gerelateerd onderzoek ingerichte incubator zou een goede aanvulling kunnen zijn op de faciliteiten van het recent geopende V-ICI / Cancer Centre Amsterdam. Een ander urgent probleem dat de ontwikkeling van de life sciences – en overigens ook de andere kennisintensieve sectoren in de regio - parten speelt, vloeit voort uit de belemmeringen die kennisinstellingen en bedrijven ervaren bij het aantrekken van buitenlandse kenniswerkers8. Weliswaar heeft het vorige kabinet onlangs aangekondigd de toelatingseisen voor buitenlandse kenniswerkers te zullen versoepelen, maar dat is dan ook hoognodig. Hoewel Noordwest-Nederland op verschillende terreinen – en beslist niet alleen de hier besproken life sciences en duurzame energie - duidelijk potentie heeft om zich tot een belangrijk internationaal kenniscentrum te ontwikkelen, moeten er dus nog wel de nodige hobbels worden weggenomen. Alleen al de 38e plaats en 40e plaats die de provincies Zuid- en Noord-Holland innemen innemen op de Regional Innovation Scoreboard 2006 van de Europese Commissie (die het innovatievermogen van Europese regio’s meet), laten zien dat er op dit terrein nog een wereld te winnen is.
Saillant is overigens dat het Economisch Bureau van ABN AMRO hier recentelijk ook al tegenaan liep, toen het de Brainport Eindhoven tegen het licht hield. Zie daarvoor het in januari gepresenteerde rapport ‘Van Brains naar Baten’.
8
26
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
III. Visies op strategie in metropolen: theorie en beleidspraktijk Nu we de economische structuur van de regio Noordwest-Nederland zowel cijfermatig als in beschrijvende zin in kaart hebben gebracht, is het tijd om eens te gaan nadenken over de vraag ‘hier staan we, hoe nu verder?’. Om die vraag te beantwoorden hebben we een driestappenplan gevolgd. Allereerst hebben we gekeken naar enkele aanbevelingen uit de economische theorie. In dit hoofdstuk bespreken we het beroemde diamantschema van Michael Porter, dat de basis legde voor de ontwikkeling van de nieuwe economische geografie. Ook besteden we aandacht aan onderzoek van de OESO waaruit blijkt dat stedelijke gebieden zich in economisch opzicht doorgaans gunstiger ontwikkelen dan de periferie. Toch zijn er ook risico’s. Verkeersinfarcten en gebrek aan sociale cohesie kunnen een rem zetten op verdere groei. Om de mogelijkheden van de stad optimaal te benutten, zijn uitstekende bestuurlijke kwaliteiten nodig. Goed bestuur is vereist om tot een coherente, duurzame, strategische visie te komen. In de context van globalisering is dat noodzakelijk. Na deze theoretische exercitie hebben we de visies van belangrijke bestuurlijke autoriteiten op een rijtje gezet, de tweede stap in onze aanpak. Ook daarop gaat dit hoofdstuk nader in. Hieruit zal blijken dat bestuurders veel van de inzichten van de theoretici in beleid proberen te vertalen. Wanneer wij hun strategische programma’s naast elkaar leggen, valt vooral op hoezeer regionale bestuurders het met elkaar eens zijn. De als cruciaal bestempelde voorwaarden voor een goede concurrentiepositie worden over het algemeen gedeeld. Er lijkt weinig verschil van mening te zijn over de sleutelprojecten in het geheel. Het belang van majeure projecten (Schiphol, de Zuidas e.d.) staat niet ter discussie. Ook over de als kansrijk geïdentificeerde clusters is volop consensus. De visie van theoretici en beleidsmakers is dus duidelijk. Maar wat vinden ‘de mensen in het land’ eigenlijk van de economisch perspectieven in hun regio. En biedt hun visie aanknopingspunten voor het doen van aanbevelingen ter verdere versterking van het economisch potentieel van Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam? Over dit derde deel zullen wij ons in het hiernavolgende slothoofdstuk buigen.
Economische theorie over het concurrentievermogen van metropolen Hoe wordt de economische kracht van een regio bepaald? Ons uitgangspunt is dat het vermogen om met andere regio’s te concurreren de economische potentie van een regio bepaalt. Porter (1990) stelde in dit verband al dat het regionale concurrentievermogen afhangt van factoren als de regionale economische structuur en de aanwezige infrastructuur. Zijn ideeën hebben een belangrijke impuls gegeven aan het denken over regionaal economisch beleid. In zijn beroemde boek The competitive advantage of nations geeft Michael Porter aanbevelingen met betrekking tot het formuleren van ruimtelijk economisch beleid. Hierbij onderscheidt hij vier factoren in een zogenaamd diamantschema (zie volgende pagina). De eerste factor betreft de aanwezigheid van interregionaal concurrerende clusters van basisindustrieën of ondersteunende sectoren. De voor Noordwest-Nederland en GrootAmsterdam relevante clusters kwamen net al uitgebreid aan bod. Het voordeel van clustering is natuurlijk, zoals ook bleek uit het voorgaande, dat het de concentratie van allerlei activiteiten stimuleert (productie, marketing, logistiek, R&D en onderwijs). Daar-
27
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
door ontstaan de waardeketens die we net gezien hebben en kunnen schaalvoordelen ontstaan waarmee - bijvoorbeeld - innovatie wordt vergemakkelijkt.
Ondernemerschap en marktstructuur
Aanwezige productiefactoren
Aard en samenstelling van de regionale vraag
Clustering rond basisindustrie of aanverwante sectoren
De tweede factor in het schema behelst de in de regio aanwezige productiefactoren. Deze kunnen zowel beïnvloedbaar als niet-beïnvloedbaar zijn. Het opleidings- en kennisniveau van de beroepsbevolking, de aanwezigheid van geavanceerde kapitaalgoederen en de infrastructuur behoren tot de eerstgenoemde categorie. Aanwezigheid van grondstoffen, het klimaat en de geografische ligging tot de laatstgenoemde. Ondernemerschap en marktstructuur vormen de derde factor. Prikkels om een bedrijf te beginnen, hiërarchische structuren binnen ondernemingen en de perceptie en uitoefening van het ondernemerschap verschillen per regio. De vierde factor wordt gevormd door de aard en samenstelling van de regionale vraag. Regionale concurrentievoordelen zijn afhankelijk van de mate waarin ondernemers door hun klanten worden uitgedaagd tot kwaliteitsverbetering en innovatie. Hiervoor zijn het opleidingsniveau en het inkomenspeil van belang. Deze factor is vooral van belang voor sectoren die hun product in belangrijke mate binnen of in de buurt van de eigen regio afzetten. Denk aan horeca, cultuur, zorg. Sinds Porter zijn diamantschema presenteerde heeft het denken over ruimtelijk economisch beleid natuurlijk niet stilgestaan. Door economen als Paul Krugman is de ‘nieuwe economische geografie’ sindsdien een belangrijke onderdeel geworden van de economische wetenschap. Er is meer econometrisch onderbouwd op welke wijze samenspel van de genoemde factoren de ruimtelijke concentratie van economische activiteiten precies beïnvloedt. Daarnaast is duidelijk geworden dat aan agglomeratievorming, een van de logische uitvloeisels van het Porter-model, wel degelijk ook belangrijke nadelen kleven. Omdat het in dit rapport gaat om Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam (misschien wel de belangrijkste stedelijke regio’s van ons land), is het dan ook goed om tevens kennis te nemen van een aantal bevindingen in een recente studie van de OESO naar de economische prestaties van stedelijke gebieden. Hierin zijn zowel positieve als negatieve aspecten van agglomeratievorming in stedelijke gebieden tegen het licht gehouden. De positieve punten die in de OESO-studie aan bod komen, zitten duidelijk ook in het diamantschema van Porter. Zo concludeert men dat concentratie van uiteenlopende
28
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
activiteiten de transactiekosten drukt. Veel bedrijven willen zich daar vestigen waar zij kunnen putten uit een grote schare potentiële werknemers. Een omvangrijke pool personeelskandidaten vergroot immers de kans op een succesvolle match, zeker als het gaat om schaarse specialisten. Ook de nabijheid van klanten in stedelijke gebieden biedt vanzelfsprekend voordelen. Nabijheid van hoogwaardige kennisinstellingen is van belang voor vernieuwende ondernemingen, niet in de laatste plaats vanwege het ontstaan van spin-off bedrijven rondom kennisinstellingen. Bovendien vergt de ontwikkeling van een innovatief product behalve toepassingsgericht ook fundamenteel onderzoek. Voortdurende interactie en overleg tussen de betrokken partijen is dus van groot belang. En bij het op de markt brengen van een product is het eigenlijk niet anders. Ook daar is overleg tussen bijvoorbeeld marketeers en reclamejongens cruciaal. Verder versterkt de hoge specialisatiegraad in stedelijke gebieden, die voortvloeit uit de hoge concentratie van kennisintensieve werkgelegenheid, hun aantrekkelijkheid. Jong talent voelt zich daardoor aangetrokken tot de stad. Dat is terug te zien in de bevolkingsopbouw. In stedelijke regio’s wonen relatief veel jongeren. En omdat die vaak een behoorlijke opleiding hebben genoten, is hun menselijk kapitaal niet zelden uitmuntend te noemen. In combinatie met het beschikbare fysieke kapitaal zijn dat goede ingredienten voor innovatie. Resultaat van dit alles is een enorme diversiteit in producten en diensten en niet te vergeten: efficiëntie, kwaliteit en een hoge arbeidsproductiviteit. Toch laat de OESO-studie ook duidelijk zien dat het niet alleen hosanna is. Verkeersinfarcten en gebrek aan sociale cohesie zijn niet te onderschatten risico’s voor de verdere ontwikkeling van stedelijke gebieden. Kenmerkend voor stedelijke gebieden is hoge werkloosheid, vooral onder laagopgeleide immigranten. In enkele dienstverlenende branches is wel werk, maar helaas lang niet altijd voldoende. Sociale uitsluiting en armoede liggen daarom op de loer. De rellen in de Franse voorsteden vorig jaar laten zien wat voor ontwrichtende gevolgen dit kan hebben. Nog maar kort geleden waarschuwde onze toenmalige minister van VROM, Winsemius, bovendien voor de verloedering in Nederlandse achterstandswijken, waarvan er zich ook enkele in de Amsterdamse regio bevinden. Gebrek aan sociale cohesie leidt tot criminaliteit en ondermijnt het gevoel van veiligheid. Dat is funest voor de economische bedrijvigheid. Eveneens funest voor de bedrijvigheid zijn verkeersinfarcten. Een groeiende concentratie van personen brengt mobiliteitsvraag met zich mee. Als de infrastructuur hier niet op is berekend, staat iedereen op elkaar te wachten. Dat kost tijd. En tijd is geld. De OESO-studie noemt nog een ander risico voor stedelijke gebieden: de vaak moeizame relatie van de centrale stad met de directe omgeving. Als economische en demografische zwaargewichten, kunnen steden de neiging hebben zich vooral te concentreren op internationale evenknieën en zich minder te bekommeren om hun naaste buren. Het gevaar van deze houding is dat de regio zich tekortgedaan voelt. Een hooghartige houding van de stad en de verongelijktheid die dat daarbuiten opwekt, staan vruchtbare samenwerking in de weg. Dit is spijtig, want synergie is mogelijk. De regio heeft baat bij spill overs van kennis & technologie, specialistische diensten en verbeterde toegang tot uitvoermarkten in het buitenland. Andersom heeft de stad weer profijt van de ruimte, de afzetmogelijkheden en tal van ondersteunende diensten van de omgeving. Belangen zijn eerder complementair dan contrair. Aan de samenwerking tussen stad en naaste regio worden dus hoge eisen gesteld. Maar ook op andere terreinen zijn de eisen aan de bestuurlijke kwaliteit hoog. Lokale autoriteiten dienen inzicht te hebben in welke economische clusters kans maken zich te onderscheiden, zodat die optimaal kunnen worden gefaciliteerd. Kansrijke clusters identificeren is niet 29
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
eenvoudig, want door conjuncturele en technologische ontwikkelingen is er voortdurend herschikking van bedrijvigheid. Permanent overleg met een wijde groep belanghebbenden uit de maatschappij is daarom noodzakelijk. Een element dat Porter niet aanstipt, maar dat niettemin van grote invloed is op het concurrentievermogen, is de leefbaarheid. Attractieve, uitdagende woonmilieus geven de verstedelijkte regio’s identiteit. Dat helpt een creatieve en innovatieve bevolking aan te trekken. Hun aanwezigheid zet de regio op de kaart als goede vestigingslocatie voor bedrijven. Voor een aantrekkelijk leefmilieu zijn open gebieden noodzakelijk. Juist als de ruimte beperkt is, moet daarom zuinig worden omgesprongen met bestaande groen- en watervoorzieningen. Gedifferentieerde wijken, waar verschillende sociaaleconomische milieus door en met elkaar leven, verbeteren de sociale cohesie. De wens verschillende functies als wonen, werken, winkelen, recreëren en mobiliteit te laten samenvallen, vergt dus een goede afstemming tussen diverse beleidsterreinen. Hoe het ook zij, dit alles overziend, kunnen we constateren dat uit de economische literatuur blijkt dat stedelijke regio’s, en dus ook de regio waarover wij het hier hebben, een streepje voor hebben als het gaat om economische ontwikkeling. De kunst is echter om de met die verstedelijking samenhangende voordelen optimaal te benutten en om tegelijkertijd de nadelen die eraan kleven, goed te ondervangen. Dat klinkt natuurlijk veel eenvoudiger dan het is. Daarom is het bemoedigend om te constateren dat bevoegde bestuurlijke autoriteiten op verschillende niveaus hard werken aan het ontwikkelen van strategieën met oog op het kunnen verwezenlijken van deze doelstellingen. Tegelijkertijd is het voor de overheid natuurlijk moeilijk om de verschillende, vaak tegenstrijdige belangen waarmee zij te maken heeft, zo tegen elkaar af te wegen dat een ieder tevreden is. Het is moeilijk een instantie te noemen die meer te maken heeft met het principe ‘zoveel mensen, zoveel wensen’ dan de overheid. Dat laat echter onverlet dat het nuttig is om in contact te blijven met alle relevante partijen in de samenleving. Het nieuwe kabinet heeft al duidelijk gemaakt dat het dat contact erg belangrijk acht.
Noordwest-Nederland, quo vadis? De visie van beleidsmakers Niet toevallig is het ‘quo vadis’ ook een vraag waar beleidsmakers zich mee plegen bezig te houden. Immers, op verschillende niveaus wordt van hen verwacht dat zij een visie hebben op de wijze waarop de economische structuur van de regio verder versterkt kan worden. Dat geldt zowel voor Noordwest-Nederland in het algemeen als voor Groot-Amsterdam in het bijzonder. Hoewel het schier onmogelijk is om al die initiatieven die beleidspartijen lanceren, nauwgezet te beschrijven, mag een aantal essentiële beleidslijnen die daarbij worden gevolgd, natuurlijk niet onvermeld blijven. Onze aandacht gaat daarom nu allereerst uit naar beleidsdocumenten van de Rijksoverheid, de Kamer van Koophandel, het college van B&W van Amsterdam en - waar het Noord-Holland-Noord - betreft, de provincie Noord-Holland. De Rijksoverheid: Pieken in de Delta Dit in juli 2004 verschenen rapport is de economische vertaling van de Nota Ruimte. De Rijksoverheid constateert in deze rapporten dat het groeivermogen van de Nederlandse economie is verslechterd. Het signaleert bovendien dat niet alleen de conjuncturele terugslag van de mondiale economie debet is aan de terugval, maar ook structurele tekortkomingen van de regio. Om de concurrentiepositie te herstellen, moeten 30
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
volgens het Rijk knelpunten in het ondernemersklimaat worden weggenomen. Hiervoor is zowel op centraal als op decentraal niveau beleid nodig. Bij het eerste moet gedacht worden aan generieke maatregelen, bij het tweede aan meer specifieke, op de regio toegespitste maatregelen. Die delegatie van verantwoordelijkheden wordt nodig geacht, omdat lokale en regionale bestuurders beter op de hoogte zijn van regionale knelpunten en kansen. In totaal onderscheidt Pieken in de Delta vier belangrijke clusters voor de Noordvleugel, die strekt van Haarlem tot en met Almere. De positie van de regio als centrum van internationale zakelijke dienstverlening is er een van. Het Rijk zou die positie bovendien graag versterken. De belangrijkste plaats van handeling die daartoe naar voren wordt geschoven, is de Amsterdamse Zuidas. Daar komen immers autowegen en openbaar vervoersverbindingen samen en bovendien ligt de luchthaven Schiphol op steenworp afstand. Tezamen met het gegeven dat de Zuidas in een internationaal georiënteerde regio pal bij een historische stad, vindt het Rijk dat reden genoeg om de Zuidas als een voorkeurslocatie voor vestiging van internationale bedrijven te beschouwen. Het tweede cluster dat benoemd wordt, vormt de logistiek - met alle activiteiten daar omheen. Hierbij springt natuurlijk vooral de functie van Schiphol in het oog. De nationale luchthaven vervult een spilfunctie op tal van logistieke terreinen. Als derde en vierde cluster noemt het Rijk respectievelijk het agro-logistieke centrum Aalsmeer en het Noordzeekanaalgebied met zijn industriële activiteiten. Naast deze vier clusters identificeert Pieken in de Delta nog een aantal beleidsspeerpunten voor de regio. Gesteld wordt dat de universiteiten en de daaraan gelieerde spin-offs een uitstekende voedingsbodem vormen voor innovatie. Versterking van de relaties tussen deze instellingen en het bedrijfsleven kunnen, aldus Den Haag, vruchtbare resultaten afwerpen. In dit kader krijgen life sciences en branches zoals ICT en multimedia speciale vermelding. Verder wijst het Rijk op de noodzaak om verouderde bedrijfs- en kantoorlocaties te herstructureren en nieuwe aan te leggen. Tot slot is er nog de infrastructuur. Ook de Rijksoverheid erkent dat aanpassingen nodig zijn, vooral gelet op de groei van Schiphol van veertig naar tachtig miljoen passagiers en de bevolkingsaanwas in de regio. Met name de verbinding Schiphol-Amsterdam-Almere behoeft volgens het rapport aandacht. De Rijksoverheid: Structuurdocument Noordvleugel Het Structuurdocument Noordvleugel is een document uit 2006 dat feitelijk een nadere uitwerking is van de in Pieken in de Delta geformuleerde doelstellingen. Er staan vier kerndoelstellingen voor de Noordvleugel van de Randstad in geformuleerd, te weten: de internationale concurrentiepositie, de bereikbaarheid, de dynamiek van de steden en de zogenaamde groen-blauwe en culturele kwaliteit. Bij de internationale concurrentiepositie staan Schiphol, de Zuidas en de Greenports in de Bollenstreek en Aalsmeer centraal. Bij bereikbaarheid draait het om de betrouwbaarheid, snelheid en veiligheid van reizen, zowel op de weg als in het openbaar vervoer. Een andere cruciale factor voor het concurrentievermogen is een dynamisch woon- en leefklimaat. Dit behelst onder andere de bouw van nieuwe, aantrekkelijke woningen. Het woon- en leefklimaat hangt op zijn beurt weer samen met de groen-blauwe en culturele kwaliteit. Er is niet alleen ruimte nodig voor natuur en recreatie, maar ook voor het vasthouden en bergen van water.
31
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
De vier kerndoelstellingen monden uit in acht projecten. Twee daarvan vallen binnen de regio Utrecht. Deze vallen dus buiten het bestek van dit rapport. Hier volgt een kort overzicht van de overige zes projecten. Het eerste is de verstedelijking van Almere. In de periode 2010-2030 moeten in de regio Noordwest totaal negentigduizend woningen worden gebouwd, waarvan meer dan de helft in Almere. Uit het oogpunt van de bereikbaarheid worden uitbreiding van locaties aan de noordzijde van het Noordzeekanaal, zoals Purmerend, als bezwaarlijk beschouwd. Doordat Almere en Amsterdam meer tegen elkaar aanschurken, komt de dubbelstad Amsterdam-Almere in beeld. Mede vanuit het oogpunt van de grotere mobiliteit die dit met zich meebrengt, dient de groei van Almere volgens dit Structuurdocument gepaard te gaan met een grotere bedrijvigheid en een dito toename van de werkgelegenheid. Daarnaast worden er ook inspanningen aangekondigd op het gebied van infrastructuur, met name op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere. Deze verkeerscorridor vormt meteen zowel het tweede en derde project, te weten infrastructuuruitbreiding via het spoor en via de weg. Met het afblazen van de Zuiderzeelijn en de A6-A9-ondertunneling van de Naardermeer, heeft de voortgang van deze projecten inmiddels echter aanzienlijke vertraging opgelopen. Het vierde project behelst de gebiedsuitbreiding Haarlemmermeer / Bollenstreek. Ook hier zullen woningen komen, in totaal tot zo’n 20.000. Dit echter wel met inachtneming van lastige kwesties, waaronder de belangen van de bollentelers zoals die in het Pact van Teijlingen zijn vastgelegd. Het vijfde project is Mainport Schiphol, dat zich tot 2030 op de huidige locatie moet kunnen ontwikkelen. Kenmerkende ontwikkelingen op de luchthaven en daaromheen betreffen onder andere een tweede terminal en kantoor- en bedrijfsruimte in de corridor A4-A10. Toename van de overslagcapaciteit moet resulteren in een toename van het aantal banen en goederenbewegingen. Het zesde en laatste project betreft de al eerder besproken Zuidas. Deze strook tussen AmsterdamOud-Zuid en Buitenveldert moet niet alleen een aantrekkelijke locatie zijn voor internationale bedrijven, maar ook voorzien in woonbehoefte, zodat er een aantrekkelijk stedelijk klimaat ontstaat, waar wonen, werken en winkelen samenvallen. De Kamer van Koophandel van Amsterdam: Op weg naar Goud De Amsterdamse Kamer van Koophandel, die naast de gemeente Amsterdam ook gemeenten als Haarlem, Aalsmeer en Zaandam bedient, legt de lat hoog. De Kamer gaat voor goud, Olympisch goud welteverstaan. Het acht schaalvergroting van het stedelijk netwerk noodzakelijk om een geavanceerde, internationaal georiënteerde diensteneconomie te ontwikkelen. Behalve schaal zijn volgens de Kamer ook diversiteit van bedrijvigheid, goede bereikbaarheid en hoogwaardige werk- en leefmilieus van belang. Om het eremetaal in de wacht te slepen, is succes nodig op welgeteld vijf onderdelen. Samen vormen deze onderdelen de vijf Olympische ringen. De drie bovenste ringen staan voor de belangrijkste economische clusters: 1) Logistiek & Industrie, 2) Zaken & Handel en 3) Kennis, Innovatie, Cultuur & Toerisme. Door slim samen te werken, coalities te vormen en investeringen af te stemmen, kunnen deze clusters mondiale topposities bereiken. Anders niet. Synergie is het geheim van de regio, aldus de Kamer. Maar dat is nog niet alles. De drie bovenste ringen rusten op twee onderste ringen. Die staan enerzijds voor ‘harde’ kwaliteiten, zoals fysieke infrastructuur, woningbouw en werklocaties; en anderzijds voor de ‘zachte’ kwaliteiten: zoals arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur en het woon- en verblijfsklimaat. Wat betreft de ‘harde’ kwaliteiten houdt de Kamer rekening met een hoger aantal te bouwen woningen dan het Rijk. Voor de gevergde schaalsprong acht de Kamer 220.000 kwalitatief goede woningen noodzakelijk, zowel in stedelijke als in suburbane 32
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
milieus. Veel van die woningen moeten in Almere komen. Uiteindelijk gaan Almere en Amsterdam een dubbelstad vormen. Door de inwonersgroei in Almere en de concentratie van werkfuncties in vooral Amsterdam en Haarlemmermeer zal het woonwerkverkeer verder toenemen. Verbetering van de weg en het openbaar vervoer op de corridor Almere-Amsterdam-Schiphol is dan ook hard nodig. Schiphol moet bereikbaar blijven. Het is een belangrijke vestigingsfactor en banenmotor tegelijk. De Kamer voorziet een verdere toename van het aantal vliegbewegingen naar 600.000 per jaar. Op termijn kan vliegveld Lelystad als overloop dienen van Schiphol. Ten aanzien van de ‘zachte’ kwaliteiten merkt de Kamer op dat een gebrek aan geschoold personeel wel eens de bottleneck zou kunnen vormen. Levenslang leren is daarom het devies. Verder genieten bestrijding van schooluitval en jeugdwerkloosheid de hoogste prioriteit. Dat betekent meer stageplekken creëren. Nu blijft allochtoon talent helaas vaak onbenut. Last but not least dient de regio zich open te stellen voor werkzoekenden en ondernemers uit de hele wereld. Mensen van buitenlandse komaf gaan een steeds groter gedeelte van de bevolking uitmaken. Het Amsterdamse College van B&W: Amsterdam Topstad: Metropool Volgens het college van B&W van Amsterdam staat de positie van Amsterdam als vestigingslocatie in de topvijf van Europese steden onder druk. Het laat kansen liggen en speelt te langzaam in op veranderingen in de internationale economie, waarin kennis en creativiteit een bepalende rol spelen en mensen en productie steeds minder gebonden zijn aan één plaats. Amsterdam, dat groter is dan de gemeentegrenzen en zich samen met de regio moet presenteren als Metropool Amsterdam, heeft met Amsterdam Topstad een economische agenda die erop is gericht het internationale vestigingsklimaat te verbeteren door private en publieke kennis en kunde te verbeteren. Samenwerking met het bedrijfsleven vormt de basis voor een succesvolle uitvoering. De agenda onderscheidt in totaal vijf clusters. Deze clusters zijn financiële en zakelijke dienstverlening, luchthaven Schiphol, haven & gerelateerde industrie, toerisme & congressen en creatieve industrie, ICT en nieuwe media. Als basisvoorwaarden onderscheidt het arbeidsmarkt en onderwijs, bereikbaarheid en quality of life. Amsterdam wil zich op de kaart zetten door deze clusters te versterken en te investeren in de basisvoorwaarden. Langs vijf actielijnen wil Amsterdam Topstad verbindingen tussen sterke en kansrijke schakels in economie en samenleving stimuleren: sfeer, talent, van start naar groei, ruimte en reputatie. Met haar unieke historische, culturele, kleinschalige maar toch internationale karakter heeft de stad een goede basis om een ontmoetingsplaats te zijn. In de internationale netwerkeconomie is ontmoeting een onderscheidende factor. Gastvrijheid is daarvoor noodzakelijk (sfeer). Met haar stimulerende en creatieve milieu kan de stad vernieuwend talent aan zich binden. Daarvoor moet de gemeente wel een uitdagende omgeving creëren, waar creativiteit en vernieuwing worden gestimuleerd. Ruimte om te excelleren is daarbij een voorwaarde, evenals dienstverlening aan expats, bijvoorbeeld in de vorm van een expatloket waar vergunningen en relevante informatie eenvoudig te verkrijgen zijn (talent). Verder wil Amsterdam het potentiële ondernemers een stuk makkelijker maken door startende en buitenlandse ondernemers te ondersteunen (van start naar groei). Om bedrijven met meerwaarde een plaats te bieden, moet creatief met schaarse ruimte worden omgesprongen. Meer en meer bedrijven vestigen zich op plaatsen waar mensen graag willen wonen. Daarom is er behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus (ruimte). De Amsterdamse buurten en wijken zijn divers. Het afwisselende karakter geeft een positieve spanning aan de stad. Omdat ondernemingen niet hechten aan materiële basis33
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
voorwaarden alleen, is reputatie van toenemende belang. Daarom gaat Amsterdam meer investeren in relevante evenementen (reputatie). Noord-Holland-Noord (provincie Noord-Holland): Economische agenda 2004-2007;koersen op kwaliteit Omdat de Rijksplannen voor de Noordvleugel van de Randstad weinig duiding geven ten aanzien van de vraag wat de overheid voor ogen staat in de Kop van NoordHolland, gaan we hier ook nog even in op de beleidslijnen voor deze subregio zoals die op provinciaal niveau zijn vastgesteld. Voor de regio Noord-Holland-Noord staat het realiseren van meer arbeidsplaatsen centraal. De basis hiervoor is jaren geleden gelegd met een aantal actieplannen, zoals ‘Kop en Munt’ en ‘Halter in Balans’ die als reactie op de inkrimping van de Koninklijke Marine en het verlies van werkgelegenheid zijn opgericht. De doelstelling van de Provincie voor de regio Noord-Holland-Noord is het creëren van extra arbeidsplaatsen, een afname van langdurige werkloosheid en het ontwikkelen van hoogwaardige bedrijfsterreinen. Dit wil men bereiken door onder meer te streven naar een concurrerend vestigingsklimaat, het bevorderen van innovatie en kennis, het bevorderen van agribusiness, het bevorderen van toerisme en het ondersteunen van kansrijke sectoren. Kansrijke sectoren zijn offshore windenergie, offshore olie- en gaswinning, toerisme & recreatie, agribusiness, duurzame energie en maritiem. Om dit te kunnen verwezenlijken is een aantal projecten gestart dat zich bijvoorbeeld richt op de bereikbaarheid van Noord-Holland-Noord, de herinrichting van de Haven Den Helder, het scheppen van een goede kennisinfrastructuur en het verminderen van de administratieve lastendruk. Inmiddels zijn al deze activiteiten ondergebracht in de Ontwikkelingsmaatschappij Noord-Holland-Noord NV, die per 1 januari 2007 is opgericht.
34
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Overzicht geïnterviewden • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Academisch Medisch Centrum (AMC) - dhr. drs. R.J.M. Hopstaken, Vice-voorzitter Raad van Bestuur Boer Hartog Hooft – dhr.ir. J.C. van Rhijn, Algemeen Directeur Consultantbureau UC Partners – dhr. T. Fens, Consultant Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)– dhr. dr. A.B.M. Hoff, Respectievelijk: directievoorzitter en directie financiën Enza Zaden - dhr. R. J.P. Peerenboom, Manager Director Gemeente Almere – mw. A. Jorritsma-Lebbink, Burgermeester Gemeente Amsterdam – dhr. mr. dr. L. F. Asscher, Wethouder economische zaken, financiën en havens Gemeente Den Helder - dhr J. Noot en dhr. M. Onderstijn, Beleidsmedewerkers Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam – dhr. drs. J.H. Gerson, Directeur Haven en Scheepvaartvereniging Den Helder – dhr. H. Cornelje, Secretaris Hobaho - dhr. drs. J. Blaauw, Algemeen Directeur Horeca Nederland Regio Amsterdam / Amsterdam Village Company - dhr. P. Hermanides, Voorzitter Industriekring Haarlem - dhr. D. Veldmaat, Voorzitter The International School of Amsterdam - dhr. R. Roos, Operations Manager Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) – dhr. ir. H.M. le Clercq, Raad van Bestuur Kamer van Koophandel Amsterdam - dhr. drs. Post, mw. H. Baasbank en dhr. drs. Hulsebosch, KPMG Accountants N.V. – dhr. H. Spoelstra, Partner MKB Randstad-Noord - dhr. J. Vegter, Voorzitter Odran B.V. – dhr. mr. C.M. Roskam Okura - dhr. M. P. van Aelst, President and General Manager Passenger Terminal Amsterdam – dhr. R. Kouwenberg, Directeur Visafslag Den Helder/Texel - dhr. P. Visser, Directeur VNO NCW West - dhr. M.U. Coronel, Voorzitter VUmc Cancer Center Amsterdam - prof.dr. H.M. Pinedo, Medical Oncologist VU en VUmc Technology Transfer Office - prof.dr. A.M. Kruisbeek, Business Development Manager Waag Society- mw. drs. M. Stikker, Directeur Waterland Terminal B.V. – dhr. R.J. Finson, Bedrijfsleider Woonstichting De Key – dhr. drs. J. van Gelder, Algemeen Directeur YER – dhr. T. de Raadt en mw. drs. Y. van der Vliet, Commercieel Directeur / Directeur Marketing & Operations Zeehaven IJmuiden N.V. – dhr. drs. P. van de Meerakker, Algemeen Directeur
IV. Noordwest-Nederland: quo vadis? Aanbevelingen op basis van interviews met stakeholders in de regio De visie van theoretici en beleidsmakers is duidelijk. Maar wat vinden ‘de mensen in het land’ eigenlijk van de economische perspectieven in hun regio. En biedt hun visie aanknopingspunten voor het doen van aanbevelingen ter verdere versterking van het economisch potentieel van Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam? In een serie interviews hebben we een groot aantal sleutelfiguren in het bedrijfsleven en de nonprofitsector aan de tand gevoeld over hun visie op het concurrentievermogen van deze regio. In de kaders in de kantlijn is te zien wie wij voor ons rapport hebben mogen interviewen. Daardoor hebben we een beeld gekregen van de ideeën die beeldbepalende figuren hebben over de economische perspectieven van hun regio. Al deze visies en ideeën hebben wij geconfronteerd met de theoretische inzichten over de kansen en bedreigingen in grootstedelijke economieën, die we hiervoor bespraken. Mede op basis van hun visies en ideeën en de inzichten van theoretici en beleidsmakers hebben wij als ABN AMRO-economen ons ook een mening gevormd waar het met Noordwest-Nederland en Groot-Amsterdam naartoe zou moeten. Wij bepleiten geheel in de geest van het diamantschema van Porter en met kennisname van de opmerkingen van de OESO, een integrale visie op de regio. Om het economisch potentieel van deze regio verder te versterken, willen wij daarom een aantal aanbevelingen doen die wij in dit hoofdstuk nader zullen uitwerken. Die aanbevelingen zijn: •
Blijf werken aan de bereikbaarheid en de fysieke infrastructuur!
•
Investeer in onderwijs, arbeidsmarktbemiddeling en kennismigratie!
•
Hervorm de bestuurlijke organisatie van de regio: minder is meer!
•
Wees inventief bij het financieel faciliteren van innovatie!
•
Word verstandiger en creatiever bij de inrichting van de openbare ruimte!
Blijf werken aan de bereikbaarheid en de fysieke infrastructuur! Hoewel misschien weinig verrassend, bleek ook in de door ons gevoerde gesprekken weer dat de bereikbaarheidsproblematiek als de immer terugkerende bottleneck wordt gezien. Overigens waarschuwt ook de OESO in het rapport over stedelijke gebieden in de Randstadparagraaf over de dichtslibbende wegen in de Randstad. Gegeven de congestie zijn grote woon-werkafstanden al gauw een probleem. Als de deskundigen het ergens over eens zijn, dan is het wel dat een eenduidige, definitieve oplossing niet voor handen is. Daarom moet in verschillende oplossingsrichtingen blijven worden gezocht. Een niet onbelangrijke oplossingsrichting is mentaliteitsverandering. De meest voor de hand liggende oplossing is namelijk het betrachten van meer flexibiliteit in de werktijden. De praktijk leert evenwel dat leidinggevenden er vaak niet zo van houden als zij niet kunnen zien wat hun werknemers uitvoeren. Toch blijkt dat veel files niet zouden ontstaan als een paar procent minder automobilisten van de weg gebruik maakt. Enige variatie in aanvangstijd van het werk zou dan ook een slok op een borrel schelen. Een ander alternatief is de flexibele werkplek. Hoewel het thuiswerken nooit echt succesvol is geweest (mede vanwege het feit dat de sociale omgang een belangrijk aspect van werken is), zijn er voorbeelden waarbij dit toch van de grond komt. De grotere Ameri35
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Relatief beperkte wegcapaciteit Noord-Holland Kilometers verharde weg per 100 ha
kaanse ICT-bedrijven vestigen zich bij voorkeur op verkeersknooppunten waar collega’s elkaar met enige regelmaat ontmoeten voor overleg. Het feitelijke werk vindt decentraal plaats, thuis achter de computer (dankzij de verbeterde beeld- en spraakkwa-
3,3
lilteit is kort overleg per video bovendien veel eenvoudiger geworden). Voor bedrijven
3,2
die geen permanente ontmoetingsplek kunnen bekostigen, zijn er nu al mogelijkheden
3,1
vengenoemde alternatieven om de verkeerscongestie tegen te gaan, zijn natuurlijk leuk
om tijdelijke kantoor-vergaderruimte te huren, desnoods voor een paar uur. Alle boen aardig. Punt is wel dat afzonderlijke werkgevers nauwelijks profijt hebben als zij dit 3,0 Nederland
Noord-Holland
soort veranderingen individueel doorvoeren. Als collectief daarentegen is er veel te winnen.
Bron: CBS.
Met het voornemen van het nieuwe centrumlinkse kabinet om het rekeningrijden ver-
…maar er ligt meer spoor dan elders Kilometers spoor per 100 ha
90
sneld door te voeren, ziet het ernaar uit dat de wet van vraag en aanbod in de nabije toekomst meer van toepassing zal worden op het weggebruik. Dat vergroot de kans op gedragsaanpassingen bij de weggebruiker, omdat het een ieder zal dwingen om meer na te denken over zijn mobiliteitsbehoefte. Als in de nabije toekomst inderdaad naar
80
tijd, plaats en milieubelasting wordt gedifferentieerd, moet elke weggebruiker de afwe-
70
ging maken hoe laat hij ergens wil zijn, via welke weg hij er komt en of hij met ons
60
huidige type auto blijft rijden of dat hij kiest voor een zuiniger model. Experimenten in
50
Londen en Stockholm wijzen er in ieder geval op dat maatregelen op dit terrein wel degelijk soelaas bieden. Buiten kijf staat evenwel dat om echt van de files af te komen,
40 Nederland Bron: CBS.
Noord-Holland
er meer mogelijkheden moeten worden bekeken. Zo kunnen de bestaande wegen beter worden benut, bijvoorbeeld door snelheidsregeling, toeritdosering en scheiding van verschillende verkeersstromen. Maar hoe je het ook wendt of keert, de meeste partijen zijn het erover eens dat extra investeringen in verdere uitbreiding van infrastructuur noodzakelijk blijven. Hierbij speelt de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere, ook na de discussie over de A6-A9 natuurlijk een hoofdrol. Maar dat is duidelijk niet het enige knelpunt in NoordwestNederland. Namens het regionale bedrijfsleven staat VNO-NCW in de regio Noordwest pal achter de omlegging van de N201 (Uithoorn), een tweede Coentunnel, aanleg van de N23 (Westfrisiaweg, Alkmaar-Hoorn-Lelystad) en verbetering van de N9 (AlkmaarDen Helder). Kortom, zeker als het aan ondernemend Noordwest-Nederland ligt, zijn er als het gaat om infrastructurele verbeteringen nog wensen te over. Natuurlijk speelt het kostenaspect vaak een belemmerende rol. Wellicht dat het bedrijfsleven daarom waar nodig zelf wil bijspringen. Projecten elders in het land, bijvoorbeeld bij de Westerscheldetunnel en de A59, laten op het vlak van de publiek-private samenwerking immers successen zien. Dit alles laat onverlet dat er net zo goed grote investeringen zijn geboden op het terrein van het openbaar vervoer. Mensen zullen de auto immers pas laten staan als het openbaar vervoer een comfortabel, betrouwbaar en vooral snel alternatief vormt. Zelfs als een traject sneller met de trein is af te leggen, hebben mensen een lichte voorkeur voor de auto. Deze voorkeur groeit gestaag naarmate de reistijd sterker in het voordeel van de auto uitvalt. Tijd is dus de kritische factor als het gaat om openbaar vervoer. Reizen met de trein van Almere naar Leiden (een afstand van slechts 62 kilometer) of van Hoorn naar Haarlem (46 kilometer) duren niettemin langer dan een uur. En de frequentie van het openbaar vervoer laat ook te wensen over. Het feit dat er op doordeweekse dagen tussen Amsterdam CS en Almere tussen 17.00u en 18.00u slechts drie rechtstreekse treinen rijden, moet toch te denken geven. In de hele regio Noord36
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
west zijn de afstanden en reistijden tussen de verschillende subcentra vaak te groot om werkelijk als één stedelijke agglomeratie te functioneren. Hoogwaardig, supersnel openbaar vervoer kan de onderlinge samenhang danig versterken. Wat telt is de totale reistijd van deur tot deur. Hoe fijnmaziger het netwerk en hoe frequenter de diensten, des te sneller het vervoer. Verder moet ook de combinatie worden gezocht met andere vormen van vervoer. Door metro- en sneltramlijnen door te trekken tot ver buiten de (Amsterdamse) gemeentegrenzen, kunnen automobilisten hun auto buiten de stad parkeren en het laatste stuk met het openbaar vervoer afleggen. In de regio Rotterdam zijn hier diverse voorbeelden van. Hoewel een aantal jaren geleden een proef om het openbaar vervoer tussen Amsterdam en Almere ook te water te ontwikkelen jammerlijk mislukte, moet ook die optie wat ons betreft nog eens nader worden bekeken. Cruciaal daarbij is wel een goede aansluiting van de aankomststeigers op de stedelijke vervoersnetwerken en een besef van urgentie bij bestuurders. Ook hier heeft de Amsterdamse deelradenstructuur immers belemmerend gewerkt. De successen die met vervoer te water worden geboekt tussen de Drechtsteden, Krimpen aan de Lek, Ridderkerk en Rotterdam (de zogenaamde waterbus) en tussen Amsterdam en Velsen-Zuid (Fast Flying Ferries) laten evenwel zien dat er wel degelijk successen zijn te behalen met openbaar vervoer te water. Het vraagstuk van de bereikbaarheid is natuurlijk ook van groot belang voor het logistieke cluster. Zo speelt het bijvoorbeeld ook ten aanzien van de zeehavens. Havenondernemers in het Noordzeekanaalgebied koesteren nog altijd de wens van een tweede sluis. En voor een verdere uitbreiding naar de noordkant van het kanaal achten zij ook een tweede Coentunnel noodzakelijk. Het voert te ver om de kostenbatenanalyse van deze wensen in dit rapport mee te nemen, maar in algemene zin willen we wel opmerken dat het belangrijk is om voor de ontwikkeling van de Nederlandse zeehavengebieden een integrale strategie te ontwikkelen waarin recht gedaan wordt aan de competenties van de afzonderlijke havens. Er zijn talloze terreinen waar samenwerking vruchtbare resultaten kan opleveren. Kijk alleen al naar de havens van Rotterdam en Amsterdam. Die vechten elkaar regelmatig de tent uit. En dat terwijl hun belangen eerder complementair dan contrair zijn. De Rotterdamse haven heeft schaal, de Amsterdamse mogelijk iets meer flexibiliteit. Gezamenlijk een ijzersterk duo. Verdient het voorbeeld van de luchtvaart daarom geen navolging bij de havenbedrijven? In de luchtvaart zijn de bevoegdheden gebundeld en grotendeels bij Schiphol neergelegd. Waarom gebeurt niet hetzelfde met de nationale havens? Het lijkt weinig nuttig dat handels-
Krappe arbeidsmarkt vereist inventieve werving Omdat het in een vraaggestuurde markt lastig is om aan geschikt personeel te komen, verschuift de focus van bedrijven van werving en selectie naar behoud van personeel. In een vraagmarkt hebben werknemers meer macht. De moderne werknemer is daarom veeleisend, wil geen nummer zijn binnen een grote organisatie en wil zich qua identiteit herkennen in het bedrijf waar hij voor werkt. Maatschappelijke betrokkenheid wordt dus hoog gewaardeerd. Werknemers stellen verder sportfaciliteiten op prijs en hechten veel waarde aan een goede balans tussen werk en privé. Iemand die thuis de postpakketten aanneemt of bijvoorbeeld de loodgieter binnen laat, kan de nodige rust bieden. Er zijn bedrijven die werknemers met dit soort faciliteiten aan zich binden.
delegaties van de verschillende steden elkaar het gras voor de voeten wegmaaien door afzonderlijk op missie in Sjanghai hun belangen te bepleiten. Betere samenwerking voorkomt frustratie en verspilde energie. De mainportstrategie van de Rijksoverheid zou dan ook dwingender gericht moeten zijn op deze combinatie van havens, niet op de haven van Rotterdam alleen. Het totaal is meer dan de som der delen. De kracht zit hem in de diversiteit.
Investeer in onderwijs, arbeidsmarktbemiddeling en kennismigratie! Hoewel het misschien klinkt als een open deur, niets is minder waar dan dat een goed functionerende arbeidsmarkt met voldoende adequaat opgeleid arbeidspotentieel onmisbaar is voor het welfunctioneren van de economie. Het is niet alleen een cruciale factor in het besproken diamantschema, maar we noemden ook met reden ook de waarschuwingen van de OESO inzake de sociale uitsluiting van bepaalde groepen in 37
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
de grootstedelijke samenleving. Jongeren die in de kracht van hun leven niet aan de bak komen, voelen zich buitengesloten en raken gefrustreerd. Dat leidt tot maatschappelijke problemen en verspild talent. Om dat te voorkomen, verdient het tegengaan van schooluitval hoge prioriteit. Extra investeringen in ROC’s zijn daarom bittere noodzaak. Onder intensieve begeleiding veel uren maken, leert VMBO-leerlingen met precisie te werken. Als het vakmanschap eenmaal in de vingers zit, kunnen deze leerlingen werk afleveren om trots op te zijn. Minder conceptueel en meer praktisch onderwijs helpt hun latente potentieel naar boven te halen. Investeringen zijn overigens niet alleen financieel van aard. Een kansrijke manier om jongeren een kijkje op de arbeidsmarkt te verschaffen, zijn stageplaatsen. Nu de conjunctuur gunstig is, zijn die eenvoudiger te formeren. Ondernemingen zouden echter over de economische cyclus heen moeten kijken en ook in economisch minder gunstige tijden voor voldoende stageplaatsen moeten zorgen. Op stageterrein bestaan tal van interessante initiatieven. Campus Nieuw West in Amsterdam is een vereniging van bedrijven en instellingen die ervoor zorgt dat er projecten van de grond komen waarin werken en ondernemen centraal staan. Bij deze projecten maken jongeren van acht tot zestien jaar kennis met de arbeidsmarkt. Zo krijgen zij beter inzicht in de vaardigheden die ze nodig hebben. De Campus brengt partijen bij elkaar en biedt expertise en ondersteuning bij het genereren van financiële middelen. Ruim 150 bedrijven zijn bij dit initiatief betrokken. Deze leveren niet alleen stageplekken, maar ook mentoren, trainers en coaches. Terwijl de vraag naar werknemers op dit moment aantrekt, is het aanbod op sommige terreinen schaars. Met de groeiende krapte vindt werving en selectie tegenwoordig ook al plaats in de pré-sollicitatiefase. Arbeidsbemiddelaars als YER helpen studenten zich te oriënteren op een baan in de toekomst. Door middel van workshops kunnen studenten hun communicatieve vaardigheden verbeteren. De aansluiting tussen het onderwijsstelsel en het bedrijfsleven schiet volgens velen nog altijd tekort. Het onderwijs maakt dan ook enkele belangrijke ontwikkelingen door: de prestatiegerichtheid neemt toe, de Universiteit Leiden experimenteert zelfs met selectie aan de poort en bindende studieadviezen. Tegelijkertijd zwellen, zeker in deze tijd van hoogconjunctuur, de berichten over krapte op de arbeidsmarkt aan. Het strenge Nederlandse immigratiebeleid van de laatste jaren begint dus ook in dit opzicht hoe langer, hoe meer te knellen. Zoals al aan de orde kwam bij de bespreking van de ontwikkelingen in het NoordwestNederlandse kennis & innovatiecluster, dreigt de omschakeling naar de kenniseconomie steeds meer last te krijgen van het tekort aan hogeropgeleiden. En dat terwijl Nederlandse werkgevers in tegenstelling tot hun tegenvoeters in een land als Canada nog maar beperkt kunnen putten uit een potentieel zeer rijkelijk gevulde bron hoogopgeleide arbeidskrachten: kennismigranten. De door het vorige kabinet in 2004 geïntroduceerde kennismigrantenregeling heeft weliswaar de toelatingsprocedures verkort en versimpeld en ook is in 2006 een puntenstelsel aangekondigd, maar blijkens onderzoek van de OESO stuit de werving van kenniswerkers in de Nederlandse praktijk nog altijd op grote problemen. De regeling heeft alleen nog maar betrekking op buitenlanders in loondienst; de procedures voor zelfstandigen die zich in Nederland willen vestigen zijn nog steeds omslachtig. Daarnaast voorziet de bestaande regeling niet in oplossingen voor getalenteerde buitenlandse studenten en hier reeds aanwezige hoogopgeleide asielzoekers, zijn de leges voor verblijfs- en werkvergunningen hoger dan in omringende landen en worden er aanzienlijke inkomenseisen (respectievelijk 38
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Toronto werft internationale kenniswerkers De Canadese overheid voert een specifiek beleid gericht op het vergroten van de mogelijkheden van internationale kenniswerkers op de Canadese arbeidsmarkt. Dit beleid behelst niet alleen soepele toelatingscriteria voor hoogopgeleide migranten, maar bestaat ook uit specifieke projecten om de werving van internationale kenniswerkers te bevorderen. Ook op regionaal niveau wordt hieraan invulling gegeven. Een voorbeeld is Toronto waar in 2003 de Toronto Regional Immigrant Employment Council werd opgericht. Deze organisatie, waarin de hele Triple Helix vertegenwoordigd is, heeft onder meer de volgende projecten geïnitieerd. In de eerste plaats is men begonnen met voorlichtingscampagnes die de mogelijkheid tot het aannemen van buitenlandse kenniswerkers bij het grote publiek onder de aandacht brengen. Het aannemen van internationale kenniswerkers wordt door werkgevers niet altijd aantrekkelijk gevonden, omdat het voor hen vaak moeilijk is om de waarde van de diploma’s en andere kwalificaties van dergelijke sollicitanten adequaat te beoordelen. Bovendien vereist het verlenen van toegang tot de Canadese arbeidsmarkt aan buitenlandse werknemers een breed maatschappelijk draagvlak bij Canadese burgers en bedrijven. In Toronto is om deze reden de Information, Public Awareness and Recognition Working Group ingesteld. In deze werkgroep zit een aantal ondernemers dat ervaring heeft met internationale kenniswerkers. De werkgroep houdt een overzicht bij van enkele best practices en communiceert zowel de obstakels die deze kenniswerkers hebben ervaren bij het vinden van werk, als de bijdrage die zij uiteindelijk aan de regionale economie leveren, aan het grote publiek. In het kader van het Bridge Training Project in de staat Ontario werken overheden en bedrijfsleven samen bij het zoeken naar betaalde (tijdelijke) stages voor internationale kenniswerkers op midden- en seniorposities in sectoren als biotechnologie, medische technologie, ICT, farmacie, onderwijs e.d. Gedurende deze stages worden de deelnemers getest op hun academische kennis, praktische en theoretische vaardigheden en kennis van de Engelse en Franse taal. Waar nodig wordt hun gedurende deze periode aanvullende in house training geboden. Het doel van deze stages is dat de kwalificaties van de deelnemers uiteindelijk kunnen worden voorzien van een Canadese certificering.
EUR 45.494 voor kenniswerkers ouder dan 30 jaar en EUR 33.363 voor migranten jonger dan 30 jaar) gesteld. Wij vinden dat daarmee de lat te hoog gelegd wordt. Bovendien worden niet-westerse kennismigranten die na vijf jaar in ons land willen blijven, onderworpen aan een generiek inburgeringsexamen, hetgeen eveneens een blijk is van het verruwde politieke houding jegens buitenlanders. Net als eerder in ons Eindhovense rapport al werd gemeld, vinden ook veel geïnterviewden in de regio Groot-Amsterdam / Noordwest-Nederland dat ons land als internationaal kenniscentrum last heeft van de nadruk die het landelijke beleid legt op inperking van de immigratie. Niet alleen blijven positieve aspecten van immigratie daardoor onderbelicht, maar ook het imago van Nederland als gastvrij investeringsland is de laatste jaren onder druk komen te staan. Dat het ook anders kan, blijkt uit initiatieven die in Toronto worden genomen. De Canadezen passen een aanpak toe die veel verder gaat dan alleen het hanteren van soepele toelatingscriteria voor buitenlandse kenniswerkers (waarmee Nederland nu eindelijk een begin lijkt te maken). In Canada wordt ook een actief wervingsbeleid gevoerd dat ondersteund wordt door een uitgebreide voorlichtingscampagne onder burgers en bedrijven waarin de voordelen van het inhuren van buitenlandse kenniswerkers voor het voetlicht worden gebracht. Om het beoordelen van de capaciteiten en diploma’s van internationale kenniswerkers te vergemakkelijken, wordt hun een trainingsprogramma aangeboden en is een protocol ontwikkeld op basis waarvan kan worden bepaald aan welke binnenlandse standaarden buitenlandse diploma’s voldoen (zie het kader hiernaast). Het Canadese voorbeeld verdient om twee redenen navolging. In de eerste plaats omdat met een actief wervingsbeleid voor hoogopgeleide buitenlandse onderzoekers in een evidente behoefte van ons bedrijfsleven en onze kennisinstellingen wordt voorzien. En in de tweede plaats omdat het kan helpen de internationale reputatie van (Noordwest-) Nederland als gastvrije woon-, leef- en werklocatie weer wat te verbeteren. In het verlengde daarvan is het natuurlijk ook van groot belang om bestaande gunstige regelingen voor kenniswerkers in stand te houden. Een voorbeeld daarvan is de zoge-
Eveneens in Toronto heeft men The Mentoring Programme opgezet; een netwerk van professionals werkzaam voor diverse grote bedrijven en kennisinstellingen die door hun werkgever in staat worden gesteld om te fungeren als mentor van beginnende internationale kenniswerkers.
naamde 30%-regeling. Dit is een regeling op basis waarvan buitenlandse werknemers
Bron: www.triec.ca.
vanzelfsprekend ook van groot belang. De meerwaarde van een rijk aanbod van cultu-
die over een schaarse specifieke deskundigheid beschikken in aanmerking kunnen komen voor een fiscale vrijstelling van 30% van hun arbeidsbeloning. Daarnaast zijn investeringen in een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor buitenlandse kenniswerkers rele en recreatieve voorzieningen is natuurlijk ook in dit opzicht evident. Over het woon- en leefklimaat is in dit rapport natuurlijk al genoeg gezegd, maar ook hiervoor geldt dat het een relevante factor is voor het de aantrekkelijkheid van de regio voor buitenlandse kenniswerkers. Een aspect dat voor expats verder nog erg belangrijk is en dat hier nog wel wat nadere uitwerking verdient, is het aanbod van goed onderwijs in de vorm van internationale scholen. Internationale scholen zijn scholen die een programma hebben dat vooral is gericht op het onderwijsstelsel en de wettelijke voorschriften van een ander land dan Nederland. Deze scholen worden dan ook voornamelijk bezocht door buitenlandse leerlingen. Naast de moedertaal wordt ook onderwijs in één of meer buitenlandse talen gegeven. In Nederland bestaan diverse typen internationale scholen. De Amsterdamse regio herbergt bijvoorbeeld een Amerikaanse, Britse, Franse en Japanse school, die het betreffende (Amerikaanse, Franse, Japanse, Engelse) onderwijssysteem hanteren. Deze scholen werken volgens het onderwijssysteem van de genoemde landen. Er 39
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Dè International School of Amsterdam (ISA) De ISA in Amstelveen is een school met circa 840 leerlingen. De ISA is een stichting die geen winstoogmerk heeft en voornamelijk afhankelijk is van de ouderbijdrage. 70% van het budget van de stichting gaat op aan salaris van het hooggekwalificeerde lesgevend personeel. In vergelijking met een tot internationale school omgebouwde, reguliere Nederlandse school ligt binnen een ‘internationale’ internationale school als ISA meer nadruk op individuele begeleiding, uitmuntende faciliteiten, een groot aanbod van keuzemogelijkheden qua vakken etc. Onder de faciliteiten die door ISA worden aangeboden zijn onder meer op leeftijdsgroepen afgestemde bibliotheken, een theater-aula, zes computerruimtes, diverse natuurwetenschappelijke laboratoria, twee gymzalen, gespecialiseerde kookles-keukens en vele middelen voor muziek, taalonderwijs en kunstzinnige vorming. Verder zijn er ook counsellors aan de school verbonden die gespecialiseerd zijn in de psycho-sociale problemen van kinderen die opgroeien in en temidden van andere culturen. De school heeft een accreditatie bij NEASC in de VS, CIS en de International Baccalaureate Organisation (IBO). De bij ISA aangeboden curricula zijn: International Baccalaureate Primary Years, Middle Years and Diploma programmes en een op Amerikaanse leest geschoeid High School Diploma. Leerlingen kunnen er diverse types examens afleggen, zoals PSAT, SAT, ACT, TOEFL-testen, en de Cambridge Preliminary, First Certificate, en Proficiency examinations. Speciale Engels-als-tweede-taal-lessen worden aangeboden aan leerlingen jonger dan 12 jaar. Het High School programme is nadrukkelijk gericht op toelating tot universitaire opleidingen. De opleidingen aan de ISA geven dan ook toegang tot Nederlandse universiteiten.
bestaan echter ook echt ‘internationale’ internationale scholen, met een curriculum dat niet aan enige nationaliteit gebonden is ‘internationale’ internationale scholen vallen niet onder de Nederlandse of andere nationale richtlijnen, maar worden in geval van een accreditatie bij een overkoepelende instantie (zoals CIS en ECIS) wel beoordeeld op grond van de kwaliteitsnormen van de betreffende overkoepelende instanties. In Bergen (NH) is bijvoorbeeld een Europese school gevestigd, gelieerd aan de ECIS en in Amstelveen bevindt zich de International School of Amsterdam (ISA). De tuition fees op dit soort ‘internationale’ internationale scholen liggen aanmerkelijk hoger dan bijvoorbeeld op internationale scholen die onder Nederlandse vlag opereren, zoals bijvoorbeeld de Amsterdam International Community School (een school voor leerlingen van 4 tot 16 jaar die volledig Engelstalig is en die onderdeel is van de Esprit-Scholengroep, waarin enkele reguliere middelbare scholen in de regio vertegenwoordigd zijn). Veel expats hebben echter vaak regelingen getroffen met hun werkgever en hebben daarvoor dan ook de middelen. Bovendien staat er ook het nodige tegenover. In vergelijking met een tot internationale school omgebouwde, reguliere Nederlandse school ligt binnen een school als ISA veel nadruk op individuele begeleiding, uitmuntende faciliteiten, een groot aanbod van keuzemogelijkheden qua vakken etc. In nevenstaand kader gaan we hier nog wat nader op in. Dat de overheid niet echt staat te springen om dit soort scholen subsidie te verlenen is in bepaalde opzichten natuurlijk best te begrijpen. Immers, er is natuurlijk veel voor te zeggen om ‘zwarte scholen’ in achterstandswijken meer uit de ruif van onderwijswethouders te laten plukken. Maar in het kader van investeringsbevordering (de aantrekkelijkheid van de regio als internationale vestigingslocatie is mede afhankelijk van dit soort instellingen), zijn er beslist ook goede argumenten voor ondersteuning van internationale scholen als de ISA. Een concrete manier om deze ondersteuning vorm te geven, kan bijvoorbeeld zijn om de school te steunen bij het aantrekken van een docent Mandarijn-Chinees of Koreaans. Op die wijze kan een school als ISA immers in staat gesteld worden adequaat te anticiperen op de vestiging van bedrijven uit die landen.
Hervorm de bestuurlijke organisatie van de regio: minder is meer! De maatschappelijke discussie over de bestuurlijke drukte, administratieve vereenvoudiging en herschikking van bestuurlijke structuren in de Randstad is in volle gang. Denk bijvoorbeeld aan de adviezen van de commissie - Kok en het recent gepresenteerde Randstad - rapport van de OESO. Ook in onze gesprekken kwam dit onderwerp aan bod. Het is ook wat ons betreft absoluut noodzakelijk om nu eindelijk eens door te pakken bij het hervormen van de ondoorzichtige democratische structuren en het snoeien in de overdaad aan soms tegenstrijdige, onduidelijke en overlappende regels die het particulier initiatief ontmoedigen en de prikkels voor ondernemerschap (denk aan het schema van Porter) reduceren. Te veel essentiële besluiten worden vooruitgeschoven. Door alle energie die verloren gaat, lopen frustraties flink op. Ook in Noordwest-Nederland - en de regio Groot-Amsterdam in het bijzonder - zijn er natuurlijk genoeg voorbeelden van de onwenselijke effecten van deze overbekende problematiek. Neem de constatering dat de slechte bereikbaarheid van de regio een rem is op de economische ontwikkeling, of dat het openbaar vervoer te wensen over laat. Dat er iets moet gebeuren, daarover is iedereen het wel eens. Op hoofdlijnen kunnen alle betrokkenen elkaar vinden. Maar om daadwerkelijk tot een besluit te komen is vers twee. En zelfs als er een besluit wordt genomen, is het nog niet zeker of 40
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
het wel wordt uitgevoerd. De discussies over de A6-A9, de Zuiderzeelijn en de invoering van kilometerheffing op de Amsterdamse Ring spreken boekdelen. De commissie Kok9 zwengelde dan ook terecht aan dat er in de Randstad geen enkele partij is die, het geheel overziend, op relevante punten besluiten kan doorzetten, middelen kan alloceren of uitvoeringskracht kan mobiliseren, en dat er niemand is die kan worden afgerekend of aangesproken op wat er in de Randstad gebeurt. Het advies van de commissie Kok om één Randstadbestuur te vormen, mag dan ook in geen geval in een la verdwijnen. De verkiezingen voor de Provinciale Staten zijn net achter de rug. Mede gezien de invloed die het op de samenstelling van de Eerste Kamer heeft, zijn deze verkiezingen uiterst belangrijk. Maar zou het niet interessant zijn geweest als de uitgebrachte stemmen nog meer invloed hadden gehad? De kans daarop zou groter zijn geweest als de stemming was gegaan over de vertegenwoordiging op Randstedelijk niveau. De commissie Kok slaat de spijker op zijn kop wanneer zij stelt dat de Randstad niet één grote stad is, maar op internationale schaal wel als één gebied moet worden beschouwd. Op door de commissie Kok geïdentificeerde terreinen als bereikbaarheid, woon-, werk- en leefklimaat, kennis en innovatie en marketing is inderdaad betere samenwerking en coördinatie noodzakelijk om internationaal onderscheidend te zijn. Nu telt de Randstad vier provinciebesturen, vier regionale besturen, vijf grote steden en honderdachtenzestig andere gemeenten. Dat is veel te veel, zeker omdat elke afzonderlijke bestuurslaag de neiging moet weerstaan zich als centrum van de wereld te beschouwen. Op lokaal niveau is het beeld overigens niet heel veel beter. Met name de deelraden in Amsterdam roepen heftige emoties op bij ondernemers. Bijvoorbeeld als het gaat om de verschillende criteria die afzonderlijke stadsdelen hanteren op vlakken als bouwvergunningen, hinderwetvergunningen en dergelijke. Bundeling van krachten is de enige manier om de besluitvorming te stroomlijnen. Let wel, dit is zeker geen pleidooi voor een extra bestuurslaag bovenop de al bestaande. Integendeel. Het gebrek aan daadkracht komt echter niet alleen voor rekening van de bestuurlijke inrichting van de overheid. Ook het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor. Tegelijkertijd is de samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven om te komen tot werkbare oplossingen echter ook niet altijd eenvoudig. Want ook het bedrijfsleven is versnipperd georganiseerd in uiteenlopende verenigingen, die elk afzonderlijk de kritische massa missen om te worden gehoord. Het wekt dan ook geen verwondering dat bestuurders van grote bedrijven, die wél het verschil zouden kunnen maken, zich zelden committeren aan dit soort clubs. Logisch gevolg is dat het ondernemersgeluid te vaak verstomd raakt. Dat is zonde, want er zijn genoeg terreinen waar bedrijfsleven en overheid elkaar kunnen aanvullen en de stem van bedrijven zowel nuttig als gewenst is. Resultaat is immers dat bij falende besluitvorming, zoals bij de discussie rondom de A6-A9, het bedrijfsleven even mort, en vervolgens overgaat tot de orde van de dag. Indien het de krachten zou bundelen, zou het bedrijfsleven meer invloed kunnen uitoefenen op het overheidsbeleid. Een betere organisatiegraad bij ondernemers leidt niet alleen tot meer tegenwicht, maar ook tot betere samenwerking met diezelfde overheid. Een goed voorbeeld daarvan zien we op lokaal niveau in Amsterdam door de zogenaamde Amsterdamse Alliantie. Deze wordt gevormd door de voorzitters van de grote Amsterdamse ondernemersverenigingen en de culturele sector (ACI), de Kamer van
9
Advies Commissie Versterking Randstad, p13
41
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Koophandel, Amsterdam Partners en VVV Amsterdam (ATCB). De Amsterdamse Alliantie biedt een bijdrage in menskracht, mobilisatiekracht en motivatiekracht en bereikt 50.000 dienstverleners in de private en culturele sector. Dat het voorbeeld van de Amsterdamse Alliantie navolging verdient mag evident zijn: op steeds meer terreinen treedt de overheid immers terug. Het draagt verantwoordelijkheden over aan de particuliere sector, ofwel in zijn geheel, ofwel gedeeltelijk, bijvoorbeeld in de vorm van publiek-private samenwerking. Voor publiek-private samenwerking is het echter wel van belang dat de overheid makkelijk in contact komt met geschikte marktpartijen. Een duidelijk aanspreekpunt dat op de hoogte is welke bedrijven relevante kennis in huis hebben of mogelijk geïnteresseerd zijn in samenwerking, kan daarom vruchtbare resultaten opleveren. Bestuurlijke vernieuwing is dus niet exclusief de opdracht van de overheid, maar ook van het bedrijfsleven. Dan is er ook nog de discussie over wat tot het publieke domein hoort en wat tot het private. Op steeds meer terreinen treedt de overheid terug. Een groeiend aantal verantwoordelijkheden wordt overgedragen aan de particuliere sector. En dan is er ook nog een tussenvorm mogelijk: publiek-private samenwerking. De overheid treedt als regisseur op en brengt verschillende commerciële partijen bijeen. Terwijl de overheid zorgt dat er maatschappelijk draagvlak is voor projecten, moeten commerciële partijen een effectieve uitvoering waarborgen. Ondanks het nobele streven kan de betrokkenheid van particuliere ondernemingen bij publieke taken tot bezwaren leiden. De afweging welke bedrijven mee mogen doen met een partnerschap met de overheid en welke niet, geeft voer voor conflict. Een voorbeeld hiervan in Nederland vormt de samenwerking tussen gemeentes en woningbouwcorporaties. Doordat corporaties verschillende maatschappelijke taken op zich nemen, zijn zij al snel een natuurlijke partner van de gemeente. Deze situatie kan een doorn in het oog zijn van andere, meer commerciële onroerendgoedondernemers. Een alternatief daarvoor kan zijn de publiek-private samenwerking te laten lopen via algemene ondernemersorganen, zoals de Kamer van Koophandel. Een ander probleem met publiek-private samenwerking is dat vanuit mededingingsoverwegingen wel eens vraagtekens worden geplaatst bij de aanbesteding. Mag de overheid opdrachten laten uitvoeren door ondernemingen waar het zelf een aandeel in heeft? Dat zijn vragen waar zelfs EU-commissaris Kroes zich over buigt.
Wees inventief bij het financieel faciliteren van innovatie! Kenniskring A’dam en A’damse Innovatie Motor Het belangrijkste netwerk op het gebied van kenniseconomie en innovatie in het Noord-Hollandse deel van de Noordvleugel is de Kenniskring Amsterdam (KKA). Twee jaar geleden is de Amsterdamse Innovatiemotor (AIM) door de KKA in het leven geroepen om projecten te initiëren en uit te voeren. Sinds twee jaar reikt de AIM steeds verder buiten de gemeentegrenzen van Amsterdam. De KKA/AIM wordt ontwikkeld tot hét regionale innovatieplatform en moet een strategische rol gaan spelen in het stimuleren van de kenniseconomie in de Noordvleugel, onder andere in het kader van de uitvoering van het Structuurdocument Noordvleugel.
Het woord zegt het al, in de ‘kennis’-economie van de toekomst is kennis in de termen van Porter een cruciale productiefactor. Hetzij in de vorm van menselijke brains, hetzij in de vorm van hoogwaardige technologie, of vernieuwende concepten. Helaas groeit kennis niet aan een boom. Het faciliteren van wetenschappelijk onderzoek en innovatieve economische activiteiten vergt vaak aanzienlijke financiële middelen. Bovendien moet aan complexe basisvoorwaarden worden voldaan, bijvoorbeeld waar het gaat om afspraken tussen de betrokken partijen op het gebied van de intellectueel eigendomsrechten. Er kan immers onvrede ontstaan over de selectie van kansrijke ideeën of over de verdeling van revenuen van uiteindelijk succesvol doorontwikkelde kennis. De bereidheid om samen te werken is niet altijd even groot. Op zichzelf is dat begrijpelijk. De financiering van onderzoek en innovatie is dan ook geen sinecure. Maar juist omdat de kosten hoog, de middelen schaars en de institutionele voorwaarden zo complex zijn, is een deugdelijke organisatie, die stoelt op goede samenwerking tussen diverse partijen,
42
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Slimme vermarkting van kennis: de ECNmethode Tot enkele jaren geleden bestond binnen ECN, het grootste onderzoeksinstituut in Nederland op energiegebied, nog wel eens de indruk dat de door het onderzoekscentrum geboden expertise niet altijd optimaal benut werd. Hoewel de binnen ECN ontwikkelde kennis op het gebied van duurzame energie traditioneel van hoog niveau is, kregen de rapporten die het publiceerde lang niet altijd een vruchtbaar vervolg. Kort gezegd, inhoudelijk zeer waardevolle rapporten van ECN verdwenen te vaak in de laden van beleidsmakers. Veelbelovende technologieën werden daardoor zelden verder in praktijk gebracht. Afgezien van de weerbarstigheid van beleidsmakers in dit opzicht, heeft ECN op een zeker moment geconcludeerd hieraan zelf ook debet te zijn. Door de sterke focus van ECN-medewerkers op kennisontwikkeling, raakte de praktische toepassing nogal eens uit het zicht. Gedurende het ‘opschaal’-proces van de technologie verloren onderzoekers interesse in een project en richtten zich liever op nieuw te ontwikkelen technologieën. Elk onderdeel van zo’n proces (van onderzoek naar vermarkting) vergt dan ook mensen met andere eigenschappen. Om dit soort problemen te beperken is ECN ongeveer vier jaar geleden begonnen om kennis (Intellectual Property) in BVs onder te brengen, waarvan ECN in eerste instantie 100% aandeelhouder is. Het is de bedoeling dat externe partijen geleidelijk aan steeds intensiever in zo’n BV gaan participeren. Door aandelen over te nemen, ontstaat een groter financieel commitment. Met het grotere belang neemt ook de betrokkenheid toe. Dat moet er uiteindelijk toe leiden dat de ontwikkelde technologieën ook daadwerkelijk op de markt worden gebracht. De externe partij brengt vaardigheden in die nodig zijn om kennis in toepassingen om te zetten en te vercommercialiseren. Tot nu toe werden op ad-hoc basis BVs opgericht voor ieder nieuw te vermarkten kennisgebied. Op dit moment wordt echter onderzocht of het niet verstandiger is een pool van ideeën in 1 BV onder te brengen. De bedoeling hiervan zou zijn uit deze BV een constante stroom van nieuwe spin-offs te genereren. Hoe groter deze pool, hoe stabieler de cash flow die eruit voortvloeit. Dat is uiteindelijk een waarborg voor aanhoudend kwalitatief hoogwaardig onderzoek!
van levensbelang. Soms kan het beter zijn als afzonderlijke fondsen (denk bijvoorbeeld aan de vele fondsen die aan universiteiten zijn gelieerd) bijeen worden gevoegd. Niet voor niets krijgen de prikkels voor innovatief ondernemerschap (lees: kennisaccumulatie) dus zoveel nadruk in de eerdere theoretische beschouwingen. Samenwerking is in dit opzicht een toverwoord. Een goed initiatief is de Amsterdam Innovatiemonitor, zie nevenstaand kader. Het Subsidieprogramma Kennis Exploitatie (SKE) is een van de meest geprezen resultaten van de Amsterdamse Innovatiemotor. Met dit programma moedigt TechnoPartner kennisinstellingen en het bedrijfsleven aan technostarters te begeleiden, apparatuur ter beschikking te stellen, onderzoek door te lichten op commerciële mogelijkheden en octrooien aan te vragen die aan technostarters overgedragen kunnen worden. Een ander belangrijk element is de inzet van gezamenlijke expertpanels van ondernemers, investeerders en andere experts uit een betreffende sector. Overigens kan ook een bank als ABN AMRO in dit soort processen een rol spelen. ABN AMRO biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid van informal investment. Bij informal investment brengt ABN AMRO startende ondernemers in contact met een vermogende ondernemer of topbestuurder die risicodragend vermogen, gecombineerd met kennis, ervaring en een netwerk beschikbaar stelt aan een kansrijke onderneming. De onderneming krijgt bij informal investment niet alleen versterking van het vermogen, maar ook ondersteuning van een ervaren ondernemer met een groot netwerk. Hoe het ook zij, de financiering van onderzoek zal hoe dan ook een belangrijke publieke verantwoordelijkheid blijven. Subsidies en andere overheidsfondsen zullen in ons land van eminent belang blijven als we hoogstaand fundamenteel onderzoek binnen de landsgrenzen willen houden. Toch is de keuze van de Rijksoverheid om ook via het regionaal beleid innovatie in bepaalde regionaal bepaalde clusters te stimuleren niet altijd even gelukkig. Het hanteren van geografische criteria in het innovatiebeleid is immers niet echt adequaat. Zo kan betwijfeld worden of wetenschapsgebieden als de life sciences en duurzame energie zich zo goed lenen voor regionaal georiënteerd Haags stimuleringsbeleid, omdat geografische criteria zich in de regel niet goed verhouden tot de mondiale scope van bijvoorbeeld het biomedisch onderzoek en de interregionale/internationale samenwerking van onderzoekers en onderzoeksinstellingen. Het bestempelen van afgebakende regio’s als Health Valley, zoals de Nota Pieken in de Delta doet ten aanzien van Nijmegen, doet aan deze werkelijkheid eigen onvoldoende recht. Externe financiers zijn meestal pas bereid geld te steken in nieuwe wetenschappelijke inzichten als innovaties zich al enigszins hebben bewezen. Als er al enkele mijlpalen zijn bereikt in het ontwikkelproces, is de kans van slagen van een project groter en zijn de financiële risico’s navenant kleiner. Het is dan ook niet zo vreemd dat in de eerste fase van het onderzoek de financiering veelal uit de tweede geldstroom (meestal NWO) moet komen. Pas in de tweede fase van het onderzoek komt de derde (collectebussen) en vierde geldstroom (in de life sciences is dat meestal de farmaceutische industrie) op gang. Om het maatschappelijke rendement van onderzoek te verhogen, noemden enkele gesprekspartners het dan ook wenselijk om ondernemende onderzoekers beter te begeleiden bij bedrijfsmatige processen. In de gesprekken die wij hebben gevoerd, zijn verschillende inventieve financieringsmogelijkheden aan de orde gesteld. Een concreet gedane suggestie was bijvoorbeeld om BVs die zijn opgezet om een innovatief idee te vermarkten - en waarin dus intellec43
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
tueel eigendom is ondergebracht – in eerste instantie met krediet te financieren en pas dan met aandelenkapitaal. Zo zou een betere risicospreiding kunnen worden bevorderd. Volgens andere gesprekspartners zou een alternatieve mogelijkheid kunnen zijn het onderbrengen van (een reeks van) onderzoeksentiteiten in een pool. Daarmee zou een soort revolving fund kunnen worden gecreëerd dat, als alles goed gaat, niet alleen voortdurend geld oplevert, maar ook voor een permanente doorstroom van ideeën zou kunnen zorgen. Door al in de opleiding van onderzoekers aandacht te besteden aan de mogelijkheden van dergelijke revolving funds, kan men onderzoekers op het spoor zetten zich niet te beperken tot kennisontwikkeling alleen, maar ook te denken aan de mogelijkheid deze kennis verder te verspreiden via een mogelijke spin-off. Zo hebben alle universitaire medische centra (UMCs) in de regio ervaring opgedaan met het vermarkten van kennis. En waar deze instellingen veelvuldig mee te maken hebben, is de afweging of een idee nog kansrijk is en een plaats in de portefeuille verdient, of dat het er beter kan worden uitgehaald. Een andere hindernis vormt de transformatie die mensen moeten ondergaan van onderzoeker naar ondernemer. Voor beide problemen biedt een zakelijker, professionelere constellatie in de vorm van het genoemde revolving fund een oplossing. In de bespreking van het kennis- en innovatiecluster besteedden we al aandacht aan ECN. Ook ten aanzien van dit soort financieringsconstructies is het aardig om kennis te nemen van de benadering die ECN hierbij voor ogen heeft. Zie daarvoor nevenstaand kader.
Word verstandiger en creatiever bij de inrichting van de openbare ruimte! Een gebrek aan woningen die aansluiten bij de woonwensen, verergert de congestie en drijft mensen uiteindelijk de regio uit. En zoals ook het diamantschema van Porter laat zien, kan dit de economische potentie van een regio op diverse niveaus aantasten. Een divers arbeidsaanbod is bijvoorbeeld van belang vanuit het perspectief van de aanwezige productiefactoren (arbeid is immers een belangrijke productiefactor). En de bevolkingssamenstelling beïnvloedt in belangrijke mate de aard en samenstelling van de regionale vraag. Een voldoende, divers woningaanbod is dus essentieel. Het devies moet daarom zijn: bouw voor de toekomst. Zorg voor voldoende woningen, zodat de economische potentie van de regio volledig kan worden benut. In dit licht is de woningbouwopgave van het Rijk om 150.000 woningen te realiseren in de Noordvleugel wellicht aan de lage kant. Met de ontwikkeling in de richting van een kenniseconomie neemt bovendien het belang van een goed geschoolde beroepsbevolking hard toe. De groep hoogopgeleiden zoekt huisvesting die aan specifieke woonwensen voldoet. Als de door die groep gewenste woningen niet te verkrijgen zijn (ofwel omdat deze niet beschikbaar zijn, ofwel omdat deze niet meer zijn te betalen), dan moeten ook die mensen hun heil elders zoeken. Dit kan leiden tot een vlucht van de belangrijke groep kapitaalkrachtigen naar de periferie van de regio. Afgezien van het feit dat dit (op de toch al drukke wegen en in volle treinen) extra mobiliteitsvraag met zich meebrengt, leidt het ook nog eens tot een geringere binding van hoogopgeleide kapitaalkrachtigen met de regionale arbeidsmarkt. Behalve kwantiteit speelt dus ook de kwaliteit van woningen een belangrijke rol. Goede architectuur laat de omgeving boven zichzelf uitgroeien. Karakteristieke gebouwen geven buurten een eigen identiteit. Dat maakt dat bewoners zuinig zijn op hun omge44
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
ving en er graag verblijven. Kwaliteit manifesteert zich verder in de levensduur van gebouwen. Panden moeten ook op langere termijn te gebruiken zijn. Tijdens de levensduur behoren gebouwen meerdere functies te kunnen vervullen. In vaktermen heet dit meervoudig gebruik. Dit impliceert dat de binnenkant zich leent voor aanpassing. Bijvoorbeeld doordat steunmuren en draagbalken zodanig staan dat ze geen belemmering vormen voor herinrichting van het pand. De buitenkant kan dan hetzelfde blijven. Meervoudig gebruik geldt overigens niet alleen voor gebouwen, maar ook voor de grond waarop deze staan. Door woningen en bedrijfsgebouwen meer te stapelen, kunnen functies worden gecombineerd: wonen, werken, winkelen en recreëren, alle ineen. Functies die minder licht nodig hebben, zoals parkeren, kunnen desnoods onder de grond. Het ruimtebeslag van de gemiddelde woonconsument zal de komende jaren bovendien toenemen door de verdunning van de huishoudens en de grotere ruimtebehoefte per persoon. Nederland heeft door de eenvormige bouwstijl van de jaren zeventig en tachtig een rijtjeshuissyndroom ontwikkeld; dat moet doorbroken worden. Door kwalitatief hoogwaardig en niet eenvormig gestapelde gezinswoningen te bouwen, kan in dringende behoeften worden voorzien. De ruimte is schaars en bovendien vraagt de mobiliteitsontwikkeling om zoveel mogelijk geclusterd, gecentreerd wonen. Als gebieden - in tegenstelling tot sommige zo verfoeide VINEX-wijken - meerdere functies tegelijk hebben, zijn er altijd mensen aanwezig. Dat versterkt de levendigheid in de buurt en vergroot het gevoel van veiligheid. De kwaliteit van een woonomgeving zit dus ook niet in stenen alleen. Een leefbare buurt vergt een integrale aanpak met aandacht voor openbare ruimte, voorzieningen en, niet in de laatste plaats, bewoners. Dat vereist samenwerking van verschillende commerciële en niet-commerciële partijen, die elk hun eigen expertise inbrengen. Een goed voorbeeld daarvan is de ouderenzorg. Samenwerking op dit terrein kan concreet betekenen dat woningverhuurders zorgen voor eenvoudige aanpassingen in en om het huis, zoals drempelvrije portalen. Dit soort aanpassingen, in combinatie met het hulpaanbod van thuiszorginstellingen, stelt ouderen in staat langer zelfstandig te wonen. Voorzieningen voor ouderen kunnen ook goed samengaan met voorzieningen voor andere groepen. Wat te denken van een boodschappenservice zowel ouderen die slecht ter been zijn, als voor yuppen die weinig tijd hebben, uitgevoerd door lokale hangjeugd die een extra zakcent kan gebruiken. Bij de ontwikkeling van wijken is dus ook de differentiatie van het woningaanbod van belang. Zo zou er meer rekening gehouden moeten worden met mensen die ook thuis willen werken. In deze woon/werksfeer valt bijvoorbeeld te denken aan de realisatie van atelierwoningen voor kunstenaars. Het Amsterdamse Bureau Broedplaatsen is daar een goede aanzet toe. Dergelijke oplossingen kunnen bovendien een, zij het geringe, bijdrage leveren aan beheersing van het mobiliteitsprobleem. Naast de combinatie van wonen en werken kunnen ook culturele verschillen aanleiding geven voor differentiatie van woningen, bijvoorbeeld wat betreft de indeling van het huis. Zo heeft het in sommige culturen de voorkeur om met meerdere generaties door elkaar te wonen. De Amsterdamse woonstichting De Key geeft daarvan een mooi voorbeeld met de door haar ontwikkelde kangoeroewoningen. Dit zijn woningen die in elkaar geschakeld zijn, waardoor er verschillende generaties bij elkaar en toch apart in kunnen wonen: in de buidel dus. Dat is nog eens een originele invulling van het idee living apart together! Differentiatie in het volkshuisvestingsbeleid kan zich ook afspelen op buurtniveau. Het is immers geen goede zaak als kansarmen opeengepakt komen te zitten en er (nog meer) eenzijdige buurten ontstaan. Buurten behoren dan ook toegankelijk te zijn voor verschillende sociaal economische groepen. Oplossingen voor de problemen van oude 45
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
wijken liggen wat ons betreft in de eerste plaats in de sociaal-economische hoek: het verbeteren van de positie van achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt, ongeacht etniciteit, is de beste remedie voor het verbeteren van hun inkomensperspectief en in het verlengde daarvan, van de verpauperde buurten waarin zij wonen. Daarentegen lijkt het hanteren van dwingende maatregelen in het volkshuisvestingsbeleid om een gemêleerde bevolkingssamenstelling te creëren (zoals het Rotterdamse initiatief om in sommige wijken inkomenseisen aan nieuwe bewoners te stellen), op gespannen voet te staan met de Nederlandse traditie van individuele keuzevrijheden. Feit is immers dat het respect voor de individuele keuze van mensen om niet te ver van hun eigen familie of hun eigen sociale, culturele, of etnische groep te wonen, voor velen een groot goed is. Gelukkig zijn er dus ook andere oplossingsrichtingen denkbaar. De maatregelen die in het coalitieakkoord zijn voorgesteld om de leefbaarheid van oude wijken te vergroten, zijn daar voorbeelden van. Het is hoe dan ook hoopgevend dat het nieuwe kabinet het motto ‘van probleemwijken naar prachtwijken’ een hoge prioriteit in zijn beleid heeft toegekend. Tot zover hebben we het voornamelijk over de woonfunctie die de openbare ruimte kan hebben. Dat is natuurlijk niet het hele verhaal. Volgens Richard Florida, de auteur van The Rise of the Creative Class, heeft een hoogopgeleide bevolking belangstelling voor een gevarieerd cultuuraanbod. Dat aanbod dient bij voorkeur kleinschalig zijn. Ook moet het op elk moment van de dag te genieten vallen. Alternatieve muziekcafé’s die tot laat open zijn, voorzien volgens Florida beter in deze behoeften dan de traditionele theaters en opera. Toch zijn ook die belangrijk als het gaat om een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor hoogopgeleiden. Menig gemeentebestuurder heeft Florida’s boek op het nachtkastje liggen; reden waarom in diverse steden de laatste jaren fors is geïnvesteerd in lokale poppodia en kleinschalige theaters. Een mooi voorbeeld daarvan is Haarlem, dat met Patronaat tegenwoordig een subliem muziekpodium in huis heeft. Dankzij de Hollandse meesters die het zo vaak op het doek hebben vastgelegd, geniet het weidse polderlandschap van Noordwest-Nederland, met de hem kenmerkende luchten, faam tot ver over de landsgrenzen. Dit culturele erfgoed heeft naast esthetische ook economische waarde. Een plezierig woon- en leefmilieu kan immers niet zonder een aantrekkelijke omgeving en open ruimtes. Gebrek aan ‘groen’ en ‘blauw’ in de buurt kan mensen verstikken. Dat geldt zeker in Noordwest-Nederland en vooral in Groot-Amsterdam. Het is immers een dichtbevolkt gebied; reden temeer om zuinig om te springen met de beperkt beschikbare ruimte. Volgens sommige deskundigen, zoals rijksbouwmeester Mels Crouwel, gebeurt dat te weinig. Naar Crouwels mening is de Nederlandse traditie van ruimtelijke ordening de afgelopen vijftien jaar zo goed als verdwenen. In een interview met NRC Handelsblad van 3 februari beklaagt hij zich over de aaneenschakeling van bedrijventerreinen. Verder waarschuwt de rijksbouwmeester voor de suburbane brij die ontstaat. Deze brij tast de levenskwaliteit aan en vormt dus op termijn een bedreiging voor het vestigingsklimaat van internationale bedrijven. Zoals we al zagen, staan ook in het OESO-rapport over metropolen dat we bespraken waarschuwende woorden hieromtrent. De discussie over de zogenaamde verrommeling van het landschap is niet nieuw. Meer dan tien jaar geleden signaleerde de toenmalige rijksbouwmeester al hetzelfde probleem. De pleidooien voor centrale dan wel decentrale sturing wisselen elkaar in hoog tempo af. De tendens van decentralisatie en meer marktwerking mag gemengde gevoelens oproepen, feit is wel dat partijen meer beginnen samen te werken. Deel van 46
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
het probleem was dat lokale overheden niet altijd over de gemeentegrens heen keken en bij voorkeur hun eigen kantorengebieden en bedrijventerreinen wilden aanleggen. Betere coördinatie op dit punt bleek noodzakelijk. Een goede aanzet daartoe is het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka). Daarin werken verschillende gemeenten samen met de provincies Flevoland en Noord-Holland en het Regionaal Orgaan Amsterdam. De samenwerking moet ervoor zorgen dat beter wordt ingespeeld op de wensen van het bedrijfsleven. Grote bedrijven zitten met hun hoofdkantoor nu eenmaal het liefst in de buurt van de luchthaven. De Zuidas is dan een geschikte locatie. Maar back offices kunnen best verder daar vandaan zitten. Ook bij marktpartijen groeit het besef dat ongebreideld doorgaan met bouwen niet erg zinvol is. Onroerendgoedbeleggers en projectontwikkelaars pleiten zelfs voor een restrictiever beleid bij gronduitgifte. Als gevolg van het overschot aan nieuwbouw raken oudere bedrijfslocaties verlaten en verloederd, een ontwikkeling waar ook marktpartijen niet bij gebaat zijn. Ontwikkelaars moeten daarom creatief zijn en zoeken naar mogelijkheden om bestaande terreinen te herontwikkelen. Als zij het vertrouwen van investeerders willen winnen, ontkomen projectontwikkelaars er waarschijnlijk niet aan dat zij medeverantwoordelijkheid gaan dragen voor de exploitatie. Die verantwoordelijkheid zal hen dwingen meer vooruit te kijken en na te denken over de toekomst van hun project. In de praktijk betekent dat flexibel bouwen, dus zodanig bouwen dat een gebouw meerdere functies kan vervullen en makkelijk aan te passen valt. Daarnaast zullen projectontwikkelaars nog meer rekening moeten houden met de bereikbaarheid. Eindgebruikers zien het liefst dat hun kantoor zowel per auto als met het openbaar vervoer is te bereiken.
47
Groei mee beneden NAP!
Groei mee beneden NAP!
Geraadpleegde literatuur ABN AMRO (2007), Van Brains naar Baten – Breng Brainport in Balans!, Amsterdam Advies Commissie Versterking Randstad (2007), Zoetermeer Centraal Planbureau (2002), De commerciële dienstverlening: een heterogene sector met gunstige groeiperspectieven, Den Haag College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam (2006), Amsterdam Topstad: Metropool, Amsterdam Colleges van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland, Colleges van Burgermeester en Wethouders van de Gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (2006), Kansen voor West, Amsterdam enz. Cushman & Wakefield (2006), Global Real Estate Solutions, European Cities Monitor 2006, London Economische Statistische Berichten (2006), Rik Wenting, Oedgze Atzema en Koen Frenken, ‘Amsterdam Modestad’, 6-102006 Financieele Dagblad (2005), Hans de Jongh, ‘Nederland-Denemarken: 0-1’, 17-12-2005 Florida, R.(2005), Cities and the Creative Class, UK Intermediair 04 (2007), Bart van Oosterhuis, De as van de macht, 26-01-2007 Kamer van Koophandel (2004), Gaan voor Goud, Aanvalsplan voor de Noordvleugel van de Randstad als krachtig internationaal economisch centrum, Amsterdam Kamer van Koophandel (2006), Op weg naar Goud, Strategisch investeren in de Noordvleugel, Amsterdam en Flevoland Krugman, P. (1991), Geography and Trade, Cambridge Mass. MERIT (2006), 2006 European Regional Innovation Scoreboard, Maastricht Ministerie van Economische Zaken (2004), Pieken in de Delta, Den Haag Ministerie van Economische Zaken (2006), Pieken in de Noordvleugel, Verdere uitbouw van de internationale dienstverlening, Den Haag Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu et.al. (2005), Nota Ruimte – Ruimte voor Ontwikkeling, Den Haag NRC Handelsblad (2007),Elske Schouten,’Webtechniek maakt tv kijken voor altijd anders Skype-oprichters strijken neer in Leiden’,17-1-07 OESO (2007), Metropolitan Governance and Competitiveness: the Case of Randstad, The Netherlands, Paris OESO (2006), Territorial Reviews Competitive Cities in the Global Economy, Paris Porter, M. (1990), The competitive advantages of nations, London Provincie Noord-Holland, Economische Agenda 2004-2007, Koersen op kennis en kwaliteit, Noord-Holland Sociaal en Cultureel Planbureau (2006), De tijd als spiegel, Hoe Nederlanders hun tijd besteden, Den Haag Stichting Kennisland (2006), Kenniseconomie Monitor 2006, Den Haag
48
Groei mee beneden NAP!