Hoofdstuk 1
Opgave 1.1 Balans per 1 januari 2013 van Grutter Gebouw 367.200 Eigen vermogen Bestelauto 28.500 Hypothecaire lening o/g Voorraad goederen 43.240 Crediteuren Debiteuren 15.740 Te betalen belastingen Liquide middelen 11.570 Totaal 466.250 Totaal
171.550 278.000 12.380 4.320 466.250
Opgave 1.2 1.
In de staffelvorm.
2.
Een grootboekrekening is een overzicht van dezelfde soort mutaties in een bepaalde periode.
3.
Een proefbalans is een overzicht van de debet- en credittellingen van grootboekrekeningen op een bepaald moment en een saldibalans is een overzicht van de saldi van grootboekrekeningen.
1
Hoofdstuk 2
Opgave 2.1 100/121 × € 29,04 × 130/100 × 1,21 = € 37,752, afgerond € 37,80.
Opgave 2.2 1.
De totale partij in entrepot 100.000 kg Tarra 5% 5.000 kg ‒‒‒‒‒‒‒‒ 95.000 kg Verlies 10% 9.500 kg ‒‒‒‒‒‒‒‒‒ Bruikbaar 85.500 kg
2.
85.500 × € 2,50 = € 213.750,Korting voor contant: 1½/98½ × € 213.750,- = € 3.255,08 ‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒ Maximaal inschrijvingsbedrag € 217.005,08
3.
In ponden moet Praza dan maximaal betalen: 217.005,08 ₤ 0,870 = ₤ 188.794,42. Praza verkoopt euro’s aan de bank; de bank rekent hiervoor de aankoopkoers.
Opgave 2.3 1.
De inkoopprijs is: 30.000 × $ 18,50 = $ 555.000,-. In euro’s is dat: 555.000,-/1,3458 × € 1,- = Vrachtkosten Poliskosten Totaal Verzekeringspremie 1,5% van het verzekerd bedrag Verzekerd bedrag
€ 412.394,12 € 21.300,€ 15,––––––––––– € 433.709,12 (= 98,75%) 1,25% ––––––––––– 100%
Verzekerd bedrag: 100/98,75 € 433.709,12 = € 439.199,11. 2.
De kostprijs per kg grondstof A bedraagt: € 439.199,11/30.000 = € 14,64.
2
Hoofdstuk 3
Opgave 3.1 1.
Indexcijfers zijn verhoudingscijfers. Ze worden gebruikt om gegevens beter te kunnen vergelijken.
2.
De gemiddelde omzet per kwartaal van Varia in 2012 bedraagt: (€ 485.000,- + € 640.000,- + € 960.000,- + € 530.000,-)/4 = € 653.750,-. De indexcijfers per kwartaal in 2012 zijn: 1e kwartaal: € 485.000,-/€ 653.750,- × 100 = 74 2e kwartaal: € 640.000,-/€ 653.750,- × 100 = 98 3e kwartaal: € 960.000,-/€ 653.750,- × 100 = 147 4e kwartaal: € 530.000,-/€ 653.750,- × 100 = 81
3.
De verwachte omzet van Varia over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 80/100 × € 653.750,- = € 523.000,-.
Opgave 3.2 1.
22.800/23.400 × 100 = 97.
2.
€ 12,90/€ 9,40 × 100 = 137.
3.
97 × 137 ––––––– = 133. 100
4.
€ 12,90/€ 12,40 × 100 = 104.
Opgave 3.3 1.
De enkelvoudige prijsindexcijfers van Astra en Estra zijn: Jaar Astra Estra 2010 100 2011 € 3,50/€ 3,20 × 100 = 109 € 6,60/€ 7,10 × 100 = 2012 € 3,70/€ 3,20 × 100 = 116 € 6,80/€ 7,10 × 100 =
100 93 96
De enkelvoudige hoeveelheidsindexcijfers van Astra en Estra zijn: Jaar Astra Estra 2010 100 100 2011 28.600/23.500 × 100 = 122 19.400/15.600 × 100 = 124 2012 27.300/23.500 × 100 = 116 20.100/15.600 × 100 = 129
3
De enkelvoudige waarde-indexcijfers van Astra en Estra zijn: Jaar Astra 2010 2011 2012
100 (28.600 × € 3,50)/(23.500 × € 3,20) × 100 = 133 (27.300 × € 3,70)/(23.500 × € 3,20) × 100 = 134
Estra
100 (19.400 × € 6,60)/(15.600 × € 7,10) × 100 = 116 (20.100 × € 6,80)/(15.600 × € 7,10) × 100 = 123
2.
Het samengesteld ongewogen prijsindexcijfer van beide artikelen voor 2012 is: (116 + 96)/2 = 106.
3.
Het samengesteld gewogen prijsindexcijfer volgens de indirecte methode van beide artikelen voor 2012 is: (116 × 23.500 × € 3,20 + 96 × 15.600 × € 7,10)/(23.500 × € 3,20 + 15.600 × € 7,10) × 100 = 104.
4.
Het samengesteld gewogen hoeveelheidsindexcijfer volgens de directe methode van beide artikelen voor 2012 is: (27.300 × € 3,20 + 20.100 × € 7,10)/(23.500 × € 3,20 + 15.600 × € 7,10) × 100 = 124.
4
Hoofdstuk 4
Opgave 4.1 8% van (€ 500.000,- – 3 × € 50.000,-) = € 28.000,-.
Opgave 4.2 € 7.500,- × P × 8 –––––––––––––– = € 262,50 1.200 60.000 P = 262,50 × 1.200 P = 262,50 × 1.200/60.000 = 5,25%.
Opgave 4.3 € 250.000,- × 1,0637 × 1,0594 = € 482.232,75.
Opgave 4.4 1.
€ 45.000,- × 1,00945 = € 67.346,49.
2.
€ 45.000,- × 1,0093 – € 45.000,- = € 1.225,97.
3.
€ 67.346,49 – € 45.000,- × 1,00942 = € 1.786,10.
Opgave 4.5 € 200.000,- × 1,035-10 × 1,04-11 = € 92.100,03
Opgave 4.6 1.
1,035 × (1,03515 – 1) € 1.000,- × ––––––––––––––––– = € 19.971,03 0,035
2.
Alle bedragen vervallen een jaar later. Het tegoed bedraagt dan: € 19.971,03/1,035 = € 19.295,68.
5
Opgave 4.7 Eind 2004 is de waarde: 1,07 × (1,0710 – 1) € 5.000,- × ––––––––––––––– = € 73.918,0,07 Op 31 december 2012 is het tegoed: € 73.918,- × 1,058 = € 109.210,55.
Opgave 4.8 1 – 1,04-8 € 2.000,- × –––––––– = € 13.465,49. 0,04
Opgave 4.9 De contante waarde op 1 januari 2020 bedraagt: 1 – 1,06-21 € 10.000,- × –––––––– = € 117.640,77 0,06 Op 1 januari 2013 moet gestort worden: € 117.640,77 × 1,06-7 = € 78.237,83.
Opgave 4.10 1.
De interest in het eerste jaar bedraagt: 5% van € 300.000,- = € 15.000,-. De aflossing in het eerste jaar bedraagt: € 24.072,78 – € 15.000,- = € 9.072,78.
2.
De interest in het tweede jaar bedraagt: 5% van (€ 300.000,- – € 9.072,78) = € 14.546,36. De aflossing in het tweede jaar bedraagt: € 24.072,78 – € 14.546,36 = € 9.526,42.
3.
20 × € 24.072,78 – € 300.000,- = € 181.455,60.
6
Opgave 4.11 1.
€ 6.600,-/€ 120.000,- × 100% = 5,5%.
2.
€ 120.000,- – € 110.679,87 = € 9.320,13.
3.
€ 6.600,- + € 9.320,13 = € 15.920,13.
4.
5,5% van € 110.679,87 = € 6.087,39.
5.
€ 15.920,13 – € 6.087,39 = € 9.832,74.
6.
De aflossing in het laatste jaar is gelijk aan de schuld aan het begin van het laatste jaar. De interest hierover plus de aflossing in het laatste jaar is gelijk aan de annuïteit. Dus: 0,055 × aflossing laatste jaar + aflossing laatste jaar = annuïteit. Hieruit volgt: 1,055 × aflossing laatste jaar = € 15.920,13; aflossing laatste jaar = € 15.920,13/1,055 = € 15.090,17.
Opgave 4.12 1.
€ 30.630,98 – 6,5% van € 400.000,- = € 4.630,98.
2.
6,5% van (€ 400.000,- – € 4.630,98) = € 25.698,99.
3.
1 – 1,065-20 € 30.630,98 × ––––––––– = € 337.507,68. 0,065
Opgave 4.13 1.
€ 26.852,65 – 5,75% van € 200.000,- = € 15.352,65.
2.
€ 15.352,65 × 1,05753 = € 18.156,18.
3.
1 – 1,0575-4 € 26.852,65 × –––––––––– = € 93.582,41. 0,0575
4.
10 × € 26.852,65 – € 200.000,- = € 68.526,50.
7
Opgave 4.14 1.
€ 100.000,- × 1,074 = € 131.079,60.
2.
0,5 × € 131.079,60 = € 65.539,80.
3.
€ 28.335,- × 1,00548 = € 35.999,31, is afgerond € 36.000,-.
4.
1,005 × (1,00548 – 1) Y × –––––––––––––––– = € 30.000,0,005 54,36832138 Y = € 30.000,-; Y = € 551,79.
Opgave 4.15 1.
€ 1.000,- × 1,065 × 1,054 × 1,0412 = € 2.604,27.
2.
€ 25.000,- × 1,01-48 = € 15.506,51.
3.
1,045 × (1,0456 – 1) € 480,- × ––––––––––––––––– = € 3.369,19 0,045 Inclusief 10% premie wordt dat: € 3.369,19 × 1,10 = € 3.706,11.
4.
Het totale tegoed op 1 januari 2013 bedraagt: € 2.604,27 + € 15.506,51 + € 3.706,11 = € 21.816,89. Dit wordt in vijf gelijke jaarlijkse termijnen opgenomen. Stel de jaarlijkse termijn op Y. 1 – 1,055-5 Y × ––––––––– = € 21.816,89; 0,055 Y × 4,270284476 = € 21.816,89; Y = € 5.109,-, is afgerond € 5.100,-.
8
Opgave 4.16 1.
Een annuïteit is een periodiek gelijkblijvend bedrag dat bestaat uit aflossing en interest.
2.
Aflossings- en interestschema van de annuïtenlening: Jaar Schuld begin Interest 6% Aflossing jaar 1 € 50.000,€ 3.000,€ 15.705,49 2 € 34.294,51 € 2.057,67 € 16.647,82 3 € 17.646,69 € 1.058,80 € 17.646,69.
3.
Schuld einde jaar € 34.294,51 € 17.646,69 € 0,00
Het interestpercentage per jaar voor het rekening-courantkrediet is: (1,01512–1) ×100% = 19,56%.
Opgave 4.17 1.
De interest in de annuïteit van 31 december 2013 bedraagt: 5% van € 1.400.000,- = € 70.000,-.
2.
De interest in de annuïteit van 31 december 2014 bedraagt: 5% van [€ 1.400.000,- ‒ (€ 112.340,- ‒ € 70.000,-)] = € 67.883,-.
3.
Bij betaling van de annuïteit aan het begin van het jaar bedraagt deze: € 112.340,-/1,05 = € 106.990,-.
9
Hoofdstuk 5
Opgave 5.1 1.
Deze grafiek heet een kolommendiagram.
2.
De omzet in de branche in het eerste kwartaal bedraagt (ongeveer) € 540.000,-.
3.
De gemiddelde omzet in de branche in 2013 bedraagt (ongeveer): (€ 540.000,- + € 660.000,- + € 1.000.000,- + € 580.000,-)/4 = € 695.000,-.
4.
De omzet van Janson blijft (iets) achter bij de gemiddelde omzet in de branche.
Opgave 5.2 1.
Een lijndiagram.
2.
Tot en met 2006 is Geveke het goedkoopst en daarna Linnenbank. Uit financieel oogpunt lijkt het verstandiger om alles bij Linnenbank te kopen, maar dat doet de onderneming waarschijnlijk niet om niet afhankelijk te zijn van één leverancier. Met meer leveranciers ben je verzekerd van levering en van (prijs)concurrentie tussen de leveranciers.
Opgave 5.3 1.
Lijn A geeft de omzetbedragen van de vier kwartalen in 2012 weer, lijn B is de cumulatieve omzet tot en met elk kwartaal in 2012 en lijn C geeft de voortschrijdende jaartotalen van de voorgaande vier kwartalen weer.
2.
Het voortschrijdende jaartotaal aan het einde van het tweede kwartaal is de som van de omzet in het derde kwartaal van 2011, de omzet in het vierde kwartaal van 2011, de omzet in het eerste kwartaal van 2012 en de omzet in het tweede kwartaal van 2012.
Opgave 5.4 1. Jaar
2008 2009 2010 2011 2012
Inkoopwaarde € 78.420,€ 86.230,€ 95.370,€ 93.450,€ 92.580,-
Ras Hoeveelheid 14.630 15.680 17.120 16.850 16.700
Prijs per stuk € 5,36 € 5,50 € 5,57 € 5,55 € 5,54
Inkoopwaarde € 88.440,€ 92.080,€ 94.640,€ 99.910,€ 102.660,10
Fres Hoeveelheid 8.530 9.010 9.450 9.960 10.420
Prijs per stuk € 10,37 € 10,22 € 10,01 € 10,03 € 9,85
2.
Ras: (€ 5,54 – € 5,36)/€ 5,36 × 100% = + 3,4%; Fres: (9,85 – € 10,37)/€ 10,37 × 100% = – 5,0%.
11
Hoofdstuk 6
Opgave 6.1 (€ 560.000,- – € 200.000,-)/40 = € 9.000,-.
Opgave 6.2 1.
(100/121 × € 254.100,- – 20% van 100/121 × € 254.100,-)/9 = (€ 210.000,- – € 42.000,-)/9 = € 18.666,67.
2.
€ 210.000,- – 4 × € 18.666,67 = € 135.333,32.
Opgave 6.3 1.
Eerste jaar: 30% van € 85.000,- = € 25.500,-. Tweede jaar: 30% van (€ 85.000,- – € 25.500,-) = € 17.850,-.
2.
De afschrijving in het derde jaar bedraagt: 30% van (€ 85.000,- – € 25.500,- – € 17.850,-) = € 12.495,-. De boekwaarde aan het einde van het derde jaar bedraagt: € 85.000,- – € 25.500,- – € 17.850,- – € 12.495,- = € 29.155,-.
Opgave 6.4 4,5% van (€ 56.000,- + € 15.000,-)/2 = € 1.597,50.
Opgave 6.5 1.
De afschrijving per jaar bedraagt: (100/121 × € 170.610,- – € 5.000,-)/8 = (€ 141.000,- – € 5.000,-)/8 = € 17.000,-. De interestkosten in het eerste gebruiksjaar bedragen: 3,75% van (€ 141.000,- + € 141.000,- – € 17.000,-)/2 = € 4.968,75.
2.
De interestkosten in het laatste gebruiksjaar bedragen: 3,75% van (€ 5.000,- + € 17.000,- + € 5.000,-)/2 = € 506,25.
12
Opgave 6.6 1.
Om de economische gebruiksduur te berekenen stellen we de volgende tabel op: Cumulatieve kosten (kosten tot en met het jaar) T/m Afschrijvings- InterestComplementaire Totale Aantal jaar kosten kosten kosten kosten producten 1 € 90.000,€ 1.800,- € 12.000,€ 103.800,25.000 2 € 90.000,€ 3.600,- € 27.000,€ 120.600,50.000 3 € 90.000,€ 5.400,- € 45.000,€ 140.400,73.000 4 € 90.000,€ 7.200,- € 66.000,€ 163.200,94.000 5 € 90.000,€ 9.000,- € 90.000,€ 189.000,- 113.000 6 € 90.000,€ 10.800,- € 117.000,€ 217.800,- 130.000 7 € 90.000,€ 12.600,- € 147.000,€ 249.600,- 145.000 8 € 90.000,€ 14.400,- € 180.000,€ 284.400,- 158.000 De interestkosten per jaar bedragen: 4% van € 90.000,-/2 = € 1.800,-.
Kosten per product € 4,15 € 2,41 € 1,92 € 1,74 € 1,67 € 1,68 € 1,72 € 1,80
Uit de tabel blijkt dat de economische gebruiksduur van de verpakkingsmachine 6 jaar is. De kostprijs per product Trik bedraagt: € 10,40 + € 1,67 = € 12,07. 2.
De afschrijvingskosten van € 90.000,- worden zodanig over de jaren verdeeld dat de totale machinekosten steeds € 1,67 per product bedragen. In het eerste jaar zijn de totale machinekosten: 25.000 × € 1,67,- = € 41.750,-. Hiervan zijn de interestkosten en de complementaire kosten in totaal: € 1.800,- + € 12.000,- = € 13.800,-. Voor afschrijvingskosten blijft dan over: € 41.750,- – € 13.800,- = € 27.950,-. In het derde jaar zijn de totale machinekosten: 23.000 × € 1,67,- = € 38.410,-. Hiervan zijn de interestkosten en de complementaire kosten in totaal: € 1.800,- + € 18.000,- = € 19.800,-. Voor afschrijvingskosten blijft dan over: € 38.410,- – € 19.800,- = € 18.610,-.
Opgave 6.7 1.
De afschrijving per maand op de huidige machine bedraagt: (€ 120.000,- – € 6.000,-)/(10 × 12) = € 950,-. Op de grootboekrekening Afschrijving machines staat € 104.500,- credit. Er is afgeschreven: € 104.500,-/€ 950,- × 1 maand = 110 maanden.
2.
Het boekresultaat op de huidige machine als deze per 1 januari 2013 wordt ingeruild, bedraagt: € 12.000,- ‒ (€ 120.000,- ‒ € 104.500,-) = ‒ € 3.500,- (verlies).
13
3.
De afschrijving over 2012 bedraagt: 25% van € 90.000,- = € 22.500,-. De afschrijving over 2013 bedraagt: 25% van (€ 90.000,- ‒ € 22.500,-) = € 16.875,-. De boekwaarde per begin 2013 bedraagt: € 90.000,- ‒ € 22.500,- = € 67.500,-. De boekwaarde per eind 2013 bedraagt: € 67.500,- ‒ € 16.875,- = € 50.625,-. De interest over 2013 bedraagt: 6% van (€ 67.500,- + € 50.625,-)/2 = € 3.543,75. Het totaal van de afschrijvings- en interestkosten over 2013 bedraagt: € 16.875,- + € 3.543,75 = € 20.418,75.
Opgave 6.8 1.
Afschrijvingskosten: (€ 72.000,- – 10% van € 72.000,-)/6 = € 10.800,-. Interestkosten: 5% van (€ 72.000,- + 10% van € 72.000,-)/2 = € 1.980,-.
2.
Afschrijvingskosten: 25% van € 45.000,- = € 11.250,-. Interestkosten: 5% van € 45.000,-/2 = € 1.125,-.
3.
Afschrijvingskosten: 25% van (€ 45.000,- – € 11.250,-) = € 8.437,50. Interestkosten: 5% van € 45.000,-/2 = € 1.125,-.
4.
€ 72.000,- – 3 × € 10.800,- = € 39.600,-.
5.
€ 45.000,- × 0,75 × 0,75 × 0,75 = € 18.984,38.
Opgave 6.9 1.
Complementaire kosten van een machine zijn alle kosten van de machine, behalve de afschrijvingskosten en interestkosten. Voorbeelden zijn: bedieningskosten, energiekosten, onderhoudskosten.
2.
6% van € 120.000,-/2 = € 3.600,-.
14
3.
De interestkosten zijn elk jaar een gelijk bedrag. De complementaire kosten stijgen jaarlijks met € 1.500,-. Om het totaal van interestkosten, complementaire kosten en afschrijvingskosten jaarlijks gelijk te houden, moeten de afschrijvingskosten met € 1.500,- per jaar dalen. Stel de afschrijvingskosten in het eerste jaar op A. De totale afschrijvingskosten gedurende vijf jaar bedragen dan: A + (A ‒ € 1.500,-) + (A ‒ € 3.000,-) + (A ‒ € 4.500,-) + (A ‒ € 6.000,-). Dit is gelijk aan € 120.000,-. Hieruit volgt dat: 5A ‒ € 15.000,- = € 120.000,- en A = € 135.000,-/5 = € 27.000,-.
Opgave 6.10 1.
=B4*C3
2.
=(C3-C4)/(B5*B7)
3.
=1/B7*B6*(C3+C4)/2
15
Hoofdstuk 7
Opgave 7.1 1.
Loon en sociale lasten voor rekening van de werkgever.
2.
De totale kosten bedragen: inkoopprijs: 40.000 × € 70,- = loonkosten: 60.000 × € 40,- = overige kosten
€ 2.800.000,€ 2.400.000,€ 1.200.000,–––––––––––– € 6.400.000,-.
De standaardkostprijs bedraagt: € 6.400.000,-/40.000 = € 160,-. 3.
De verkoopprijs bedraagt: € 160,- + 30% van € 160,- = € 208,-.
4.
De verwachte verkoopwinst over 2013 is: 40.000 × (€ 208,- – € 160,-) = € 1.920.000,-.
Opgave 7.2 1.
Per 100 zwarte kaarsen zijn de kosten: inkoopprijs: 100 × € 0,21 = loonkosten: 0,15 × € 40,- = overige kosten: € 240.000,-/20.000 =
€ 21,€ 6,€ 12,–––––– € 39,-
2.
Doelstellingen van de kostprijsberekening zijn onder andere: – de kostprijs is de basis voor de verkoopprijs; – de kostprijs is een hulpmiddel bij de bepaling van de winst en van de waarde van de voorraad; – de kostprijs is een hulpmiddel bij de beoordeling van de efficiency.
3.
De verkoopwinst per 100 zwarte kaarsen bedraagt: 100 × € 0,50 – € 39,- = € 11,-.
4.
De verkoopwinst in 2012 bedraagt: 1.950.000/100 × € 11,- = € 214.500,-.
5.
De waarde van de voorraad op 31 december 2012 is: (250.000 + 1.800.000 – 1.950.000) × € 39,-/100 = € 39.000,-.
16
Opgave 7.3 1.
De primitieve opslagmethode. Er is één opslagpercentage voor indirecte kosten.
2.
Nadelen van de opslagmethode zijn: – De opslagmethode leidt vaak tot een verkeerde kostprijs. De gevolgen hiervan kunnen zijn: een onjuiste verkoopprijs en een onbetrouwbare efficiencybeoordeling. – De opslagmethode biedt niet de mogelijkheid om achteraf verschillen tussen verwachting en werkelijkheid toe te rekenen aan afdelingen en/of functionarissen. Dus is het moeilijk om mensen verantwoordelijk te stellen voor (grote) verschillen.
3.
€ 200.000,-/€ 250.000,- × 100% = 80%.
4.
Inkoopprijs Directe loonkosten: 1,6/100 × € 35,- = Totale directe kosten Indirecte kosten: 80% van € 40,56 = Kostprijs per product Missa
5.
€ 40,€ 0,56 ––––––‒ € 40,56 € 32,45 ––––––– € 73,01
De verkoopprijs per product Missa is: 100/60 × € 73,01 = € 121,68.
Opgave 7.4 1.
De verfijnde opslagmethode. De indirecte kosten worden uitgedrukt in meerdere percentages van verschillende groepen directe kosten.
2.
Inkoopprijs Directe loonkosten: 0,5 × € 50,- = Totale directe kosten Indirecte kosten: 65% van € 148,- = 122% van € 25,- = 27% van € 173,- =
€ 96,20 € 30,50 € 46,71 ––––––––
Kostprijs per koelkast 3.
Kostprijs per koelkast Winstopslag: 20% van € 346,41 = Verkoopprijs exclusief omzetbelasting
€ 148,€ 25,–––––––– € 173,-
€ 173,41 –––––––––– € 346,41 € 346,41 € 69,28 –––––––––– € 415,69, afgerond € 420,17
4.
Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 21% Verkoopprijs inclusief omzetbelasting
5.
€ 420,€ 88,20 –––––––––– € 508,20
De verkoopwinst per koelkast bedraagt: € 420,- – € 346,41 = € 73,59.
Opgave 7.5 1.
De verfijnde opslagmethode leidt tot een zuiverder kostprijs.
2.
Opslagpercentage op de inkoopprijs; 25% van € 536.000,-/€ 651.000,- × 100% = 20,6%. Opslagpercentage op de totale directe kosten; 75% van € 536.000,-/(€ 651.000,- + € 288.000,-) × 100% = 42,8%.
3.
Inkoopprijs Directe loonkosten: 0,1 × € 45,- = Totale directe kosten Indirecte kosten: 20,6% van € 30,- = 42,8% van € 34,50 =
Kostprijs per product
€ 6,18 € 14,77 ––––––––
€ 30,€ 4,50 ––––––– € 34,50
€ 20,95 ––––––– € 55,45
Opgave 7.6 1.
€ 4,20 × 1,35 = € 5,67.
2.
€ 5,67 × 1,21 = € 6,86, afgerond € 6,90.
Opgave 7.7 1.
€ 37.800,-/(64.000 × € 11,75) × 100% = 5%.
2.
€ 198.000,-/(€ 64.000 × € 12,25) × 100% = 25%.
18
3.
Inkoopprijs Inkoopkosten 5% Vaste verrekenprijs Overheadkosten 25% Kostprijs Nettowinstopslag 8% Verkoopprijs exclusief omzetbelasting
€ 12,€ 0,60 –––––– € 12,60 € 3,15 –––––– € 15,75 € 1,26 –––––– € 17,01
Opgave 7.8 € 80.000,-/10.000 + € 54.000,-/12.000 = € 8,- + € 4,50 = € 12,50.
Opgave 7.9 Inkoopprijs € 80,Directe loonkosten: 0,3 × € 25,- = € 7,50 Indirecte kosten: € 625.000,-/12.500 + € 240.000,-/12.000 = € 50, + € 20,- = € 70,––––––– Standaardkostprijs per product € 157,50
Opgave 7.10 1.
Proportioneel variabele kosten zijn variabele kosten die rechtevenredig stijgen of dalen met veranderingen in de bedrijfsdrukte (inkoopomvang en verkoopomvang). Het zijn kosten die per eenheid product altijd gelijk zijn, ongeacht de bedrijfsdrukte.
2.
Progressief variabele kosten zijn variabele kosten die meer dan evenredig stijgen bij uitbreiding van de inkoopomvang en/of verkoopomvang. Het zijn kosten die per eenheid product stijgen als de bedrijfsdrukte toeneemt.
3.
Indien producten in overwerktijd bewerkt moeten worden zijn de (variabele) loonkosten hoger dan in de normale tijd. Werknemers krijgen bij overwerk een extra toeslag op het loon.
4.
De normale inkoop en afzet is: € 300.000,-/€ 6,- = 50.000 stuks per jaar.
5.
De verwachte inkoop en afzet in het komend jaar is: € 1.650.000,-/€ 30,- = 55.000 stuks.
6.
De verkoopprijs per stuk bedraagt: 100/60 × € 36,- = € 60,-. 19
7.
Het verwachte verkoopresultaat voor het komend jaar bedraagt: 55.000 × (€ 60,- – € 36,-) = € 1.320.000,-.
Opgave 7.11 1.
De kosten van inkoop en bewerking per product Fabrol bedragen:: € 3.600.000,-/400.000 + € 2.400.000,-/75% van 400.000 = € 9,- + € 8,- = € 17,-.
2.
Variabele verkoopkosten zijn onder andere: – kortingen; – cadeaus; – vrachtkosten voor verkochte producten. Vaste verkoopkosten zijn onder andere: – reclamekosten; – loonkosten van verkopend personeel; – kosten van de verkoopadministratie.
3.
Kosten van inkoop en bewerking € 17,Verkoopkosten: € 3.200.000,-/400.000 + € 700.000,-/350.000 = € 8,- + € 2,- = € 10,–––––– Commerciële kostprijs € 27,-
4.
De verkoopprijs exclusief omzetbelasting bedraagt: 100/90 × € 27,- = € 30,-.
5.
De verwachte verkoopwinst op producten Fabrol in 2013 bedraagt: 350.000 × ( € 30,- – € 27,-) = € 1.050.000,-.
Opgave 7.12 1.
Totale grondstofkosten: 1,20 × € 2.450.000,- = € 2.940.000,-. Totale directe loonkosten: 1,10 × € 3.170.000,- = € 3.487.000,-. Totale indirecte kosten: 0,95 × € 1.220.000,- = € 1.159.000,-.
2.
€ 1.159.000,-/€ 2.940.000,- × 100% = 39,42%, afgerond 39%.
20
3.
Grondstofkosten Directe loonkosten Totale directe kosten Indirecte kosten: 39% van € 120,- =
€ 120,€ 70,––––––––– € 190,-
€ 46,80 ––––––––– Kostprijs per 100 grindtegels € 236,80
Opgave 7.13 1.
Het verschil tussen het 2e kwartaal en het 1e kwartaal is 270 machine-uren (720 – 450) en € 2.970,- kosten (€ 12.120,- – € 9.150,-). Dit verschil wordt geheel veroorzaakt door de variabele kosten. Deze zijn dus per uur € 2.970,-/270 = € 11,-. Bij berekening van het verschil tussen het 3e en 2e kwartaal komt het ook uit op € 11,- per uur en tussen het 4e en 3e kwartaal eveneens.
2.
Totale variabele kosten: 2.160 × € 11,- = € 23.760,-. Totale constante kosten: € 40.560,- – € 23.760,- = € 16.800,-
3.
Het tarief per machine-uur bedraagt: € 16.800,-/2.400 + € 11,- = € 7,- + € 11,- = € 18,-.
4.
Constante machinekosten zijn onder andere: – afschrijvingskosten machines; – interestkosten machines; – onderhoudskosten machines. Variabele machinekosten zijn onder andere: – energiekosten van de machines; – smeermiddelen voor de machines.
5.
Grondstofkosten: 5 × € 3,60 = € 18,Directe loonkosten 1,5 × € 40,- = € 60,Machinekosten: 4 × € 18,- = € 72,–––––– Kostprijs per 100 stuks € 150,-
6.
Verkoopprijs per 100 stuks: 100/75 × € 150,- = Omzetbelasting 21% Verkoopprijs inclusief omzetbelasting 21
€ 200,-. € 42,–––––– € 242,-
7.
Het verwachte transactieresultaat in 2013 bedraagt: 2.160/4 × (€ 200,- – € 150,-) = € 27.000,- voordelig.
Opgave 7.14 De benodigde hoeveelheid grondstof is: 6.000 × 100/92,5 × 3,7 kg = 24.000 kg. De afval is 7,5% van 24.000 kg = 1.800 kg. De totale grondstofkosten voor de verwachte productie in december bedragen: 24.000 × € 25,- – 1.800 × € 11,- = € 580.200,-.
Opgave 7.15 1.
Brutogrondstofverbruik: 100/86 × 5,16 × € 24,- = Directe loonkosten: 0,9 × € 45,- = Indirecte kosten: 0,4 × € 64,- =
Opbrengst afval: opnieuw bruikbaar: ½ × 14% van 100/86 × 5,16 × € 24,- = € 10,08 verkoop: ½ × 14% van 100/86 × 5,16 × € 6,- = € 2,52 –––––––– Kostprijs per ongekeurd product Yka 2.
Kosten per 100 ongekeurde producten Yka Opbrengst uitval: 4 × € 110,- = Kosten per 96 goedgekeurde producten
€ 19.750,€ 440,––––––––– € 19.310,-
De kostprijs per goedgekeurd product Yka bedraagt: € 19.310,-/96 = € 201,15. 3.
De verkoopprijs inclusief omzetbelasting bedraagt: € 201,15 × 100/80 × 1,21 = € 304,24, afgerond € 310,-.
22
€ 144,€ 40,50 € 25,60 ––––––– € 210,10
€ 12,60 ––––––– € 197,50
Opgave 7.16 1.
Totale opbrengst: 550 × € 800,- = Totale kosten: variabele kosten: 450 × € 400,- = vaste kosten: 500 × € 300,- =
€ 440.000,€ 180.000,€ 150.000,––––––––––
Kosten voorraadafname: 100 × € 700,- = Verwachte nettowinst 2.
Totale opbrengst: 550 × € 800,- = Totale kosten: variabele kosten: 450 × € 400,- = vaste kosten: 500 × € 300,- =
€ 440.000,€ 180.000,€ 150.000,––––––––––
Kosten voorraadafname: 100 × € 300,- = Verwachte nettowinst 3.
€ 330.000,–––––––––– € 110.000,€ 70.000,–––––––––– € 40.000
€ 330.000,–––––––––– € 110.000,€ 30.000,–––––––––– € 70.000
1 januari 2013: 180 × € 700,- = € 126.000,-. 31 december 2013: (180 + 450 – 550) × € 700,- = € 56.000,-.
4.
1 januari 2013: 180 × € 400,- = € 72.000,-. 31 december 2013: (180 + 450 – 550) × € 400,- = € 32.000,-.
Opgave 7.17 1.
€ 850,- – (€ 500,- + € 120,-),- = € 230,-.
2.
280.000 × € 230,- – (€ 6.000.000,- + € 1.500.000,-) = € 56.900.000,-.
3.
Voorraadtoename: (300.000 – 280.000) × € 500,- = € 10.000.000,-
4.
Voorraadtoename: (300.000 – 280.000) × (€ 500,- + € 6.000.000,-/300.000) = € 10.400.000,23
5.
€ 56.900.000,- + € 400.000,- (verschil in waarde voorraadtoename) = € 57.300.000,-.
24
Hoofdstuk 8
Opgave 8.1 1.
€ 15,50 € 0,50 € 1,25 € 5,40 –––––– € 22,65
Inkoopprijs Directe inkoopkosten Overige variabele kosten: € 33.750,-/27.000 Constante kosten: € 135.000,-/25.000 = Kostprijs per product Orion
2.
100/121 × € 36,30 – (€ 15,50 + € 0,50 + € 1,25) = € 12,75
3.
€ 135.000,-/€ 12,75 = 10.589 stuks.
4.
10.589 × 100/121 × € 36,30 = € 317.670,-, afgerond € 318.000,-.
Opgave 8.2 1.
Ongeveer 35.000 stuks.
2.
Ongeveer € 2.100.000,-.
3.
Ongeveer € 3.000.000,- – € 2.700.000 ,- = € 300.000,-.
Opgave 8.3 1.
De verwachte omzet exclusief omzetbelasting in het komend jaar bedraagt: 100/121 × € 1.488.300,- = € 1.230.000,-. De verwachte variabele kosten in het komend jaar bedragen: 1,05 × € 746.200,- + € 81.300,- = € 864.810,-. De dekkingsbijdrage is: (€ 1.230.000,- – € 846.810,-)/€ 1.230.000,- × 100% = 31,2%.
2.
€ 254.000,-/0,312 = € 814.102,-, afgerond € 815.000,-.
Opgave 8.4 100/80 × € 120.000,- – € 9.500,- + € 25.600,- = € 166.100,-.
25
Opgave 8.5 1.
€ 156.400,- + € 20.300,- + ½ × (€ 81.200,- – € 20.300,- – € 18.700,-) – € 18.400,- + € 12.000,= € 191.400,-.
2.
€ 139.500,- + € 18.700,- + ½ × (€ 81.200,- – € 20.300,- – € 18.700,-) – € 12.400,- = € 166.900,-.
Opgave 8.6 1.
25.825 × € 16,50 – € 418.890,- = € 7.222,50 (voordelig).
2.
(1.700 × 15 – 25.825) × € 16,50 = – € 5.362,50 (nadelig).
Opgave 8.7 1.
1.682.240 × € 45,- – € 76.054.000,- = – € 353.200,- (nadelig).
2.
(40.600 × 40 – 1.682.240) × € 45,- = – € 2.620.800,- (nadelig).
Opgave 8.8 1.
Het prijsresultaat op grondstoffen bedraagt: 250.000 × € 2,- – € 460.000,- = € 40.000,- (voordelig).
2.
Het totale resultaat op directe loonkosten bedraagt: 70.000 × € 45,- – € 3.100.000,- = € 50.000,- (voordelig). Dit bestaat uit een efficiencyresultaat van: (70.000 × 3 – 200.000) × € 15,- = € 150.000,- (voordelig). En een prijsresultaat van: 200.000 × € 15,- – € 3.100.000,- = – € 100.000,- (nadelig).
Opgave 8.9 1.
De normale productie is: € 90.000,-/€ 6,- = 15.000 stuks.
2.
De verwachte productie is: € 105.000,-/€ 7,50 = 14.000 stuks.
3.
Er is sprake van een onderbezetting van 1.000 stuks. Het verwachte bezettingsverlies is: 1.000 × € 6,- = € 6.000,-. 26
4.
In het eerste kwartaal van 2013 is een bezettingswinst behaald van: (4.100 – ¼ × 15.000) × € 6,- = 2.100,-.
Opgave 8.10 1.
Het gedeelte dat meer verkocht wordt dan geproduceerd komt uit de voorraad.
2.
De fabricagekostprijs per product Zano bedraagt: € 120.000,-/50.000 + € 420.000,-/60.000 = € 2,40 + € 7,- = € 9,40.
3
De commerciële kostprijs bedraagt: € 9,40 + € 77.000,-/50.000 + € 280.000,-/70.000 = € 9,40 + € 1,54 + € 4,- = € 14,94.
4.
De verkoopprijs exclusief omzetbelasting bedraagt: 1,40 × € 14,94 = € 20,92.
5.
De verkoopprijs inclusief omzetbelasting bedraagt: 1,21 × € 20,92 = € 25,31
6.
Het verwachte bezettingsresultaat op fabricagekosten bedraagt het komend jaar: (60.000 – 50.000) × € 2,40 = € 24.000,- (voordelig).
7.
Het verwachte bezettingsresultaat op verkoopkosten bedraagt het komend jaar: (70.000 – 50.000) × € 1,54 = € 30.800,- (voordelig).
Opgave 8.11 1.
De totale begrote constante kosten voor 2013 bedragen: € 900.000,- × 1,01 = € 909.000,-.
2.
De totale begrote variabele kosten voor 2013 bedragen: 75% van € 800.000,- × 1,02 × 40.000/50.000 = € 489.600,25% van € 800.000,- × 1,02 × 44.000/40.000 = € 224.400,––––––––––– € 714.000,-
3.
De fabricagekostprijs per product Arol in 2013 bedraagt: constante fabricagekosten: 80% van € 909.000,-/45.000 = € 16,16 variabele fabricagekosten: € 489.600,-/40.000 = € 12,24 –––––– € 28,40
27
4.
De commerciële kostprijs per product Arol in 2013 bedraagt: fabricagekostprijs € 28,40 constante verkoopkosten: 20% van € 909.000,-/45.000 = € 4,04 variabele verkoopkosten: € 224.400,-/44.000 = € 5,10 –––––– € 37,54
5.
Voorraad per 1 januari 2013 Verwachte productie 1/1 – 1/7: 40.000/2
Verwachte afzet 1/1-1/7: 44.000/2 Verwachte voorraad per 1 juli 2013
9.000 stuks 20.000 stuks –––––– 29.000 stuks 22.000 stuks –––––– 7.000 stuks
6.
De verwachte waarde van de voorraad producten Arol per 1 juli 2013 bedraagt: 7.000 × € 28,- = € 196.000,-.
7.
Van 1/1 tot 1/7 bedraagt de verwachte dekkingsbijdrage: 22.000 × (€ 45,- – € 12,- – € 5,-) = € 616.000,-. Vanaf 1 juli 2013 moet nog aan constante kosten worden terugverdiend: € 909.000,- – € 616.000,- = € 293.000,-. Daarvoor moeten verkocht worden: € 293.000,-/(€ 44,- − € 12,- – € 5,-) = 10.852 producten. De verwachte break-evenafzet van producten Arol in 2013 is: 22.000 + 10.852 = 32.852 stuks.
8.
De verwachte break-evenomzet van producten Arol in 2013 bedraagt: 22.000 × € 45,- + 10.852 × € 44,- = € 1.467.488,-.
9.
Het verwachte verkoopresultaat bedraagt: 22.000 × € 45,- + 22.000 × € 44,- – 44.000 × € 37,- = € 330.000,- voordelig.
10.
De verwachte omzet voor 2013 bedraagt: (22.000 × € 45,- + 22.000 × € 44,-) × 1,10 = € 2.153.800,-.
11.
De verwachte variabele kosten bedragen: fabricagekosten: 40.000 × € 12,- = € 480.000,verkoopkosten: 44.000 × 1,10 × € 5,- = € 242.000,––––––––– € 722.000,-
28
€ 2.153.800,€ 1.790.800,––––––––––– Verkoopresultaat € 363.000,Bezettingsresultaat constante fabricagekosten: (40.000 – 45.000) × € 16,- = € 80.000,- -/Bezettingsresultaat constante verkoopkosten: (44.000 × 1,10 – 45.000) × € 4,- = € 13.600,Reclame € 80.000,- -/––––––––––– Verwachte nettowinst 2013 € 216.600,-
12.
Omzet Kostprijs omzet: 44.000 × 1,10 × € 37,- =
13.
Het prijsresultaat op grondstoffen bedraagt: € 2,50 × 25.000 – € 59.500,- = € 3.000,- voordelig.
14.
Het efficiencyresultaat op directe arbeid bedraagt: (12.000 × 0,2 – 2.250) × € 35,- = € 5.250,- voordelig.
15.
Het werkelijke uurloon op directe arbeid bedraagt: € 85.500,-/2.250 = € 38,-.
16.
Het is geen goede maatregel geweest. Door efficiënter werken is een besparing gerealiseerd van € 5.250,-. De totale extra kosten ten gevolge van het hogere uurloon bedragen: (€ 38,- – € 35,-) × 2.250 = € 6.750,-. Per saldo heeft de maatregel van de chef productie geleid tot een nadeel van: € 6.750,- − € 5.250,- = € 1.500,-.
17.
Het bezettingsresultaat op verkopen wordt berekend door de werkelijke afzet te verminderen met de normale afzet en het verschil te vermenigvuldigen met het tarief van de constante verkoopkosten in de commerciële kostprijs.
Opgave 8.12 1.
Voorbeelden van indirecte constante machinekosten zijn: – afschrijvingskosten van de machine waarmee de producten worden vervaardigd; – interestkosten van de machine; – onderhoudskosten; – arbeidskosten van het toezichthoudend personeel.
2.
De constante kosten bedragen: – productieafdeling A: 1.500 uur à € 20,- € 30.000,– productieafdeling B: 1.500 uur à € 10,- € 15.000,– assemblageafdeling: 1.500 uur à € 5,- € 7.500,––––––––– Totale constante kosten per jaar € 52.500,-
3.
De break-evenafzet is: € 52.500,-/(€ 180,- – € 30,- – € 50,-) = 525 stuks. 29
4.
Om een nettojaarwinst te behalen van € 17.500,- op het product Match moet de omzet bedragen: (€ 52.500,- + € 17.500,-)/(€ 180,- – € 30,- − € 50,-) × € 180,- = € 126.000,-.
5.
Het verwachte bezettingsresultaat voor 2013 bedraagt: (1.800 – 1.500) × (€ 20,- + € 10,- + € 5,-) = € 10.500,- (voordelig).
6.
Het verwachte verkoopresultaat voor 2013 bedraagt: 1.800/2 × (€ 180,- – € 150,-) = € 27.000,- (voordelig).
7.
Het verwachte totale bedrijfsresultaat voor 2013 bedraagt: € 10.500,- + € 27.000,- = € 37.500,- (voordelig).
8.
Afval is verlies aan grondstof tijdens de productie en uitval betreft geproduceerde eindproducten die niet aan de kwaliteitseisen voldoen.
9.
Directe kosten: € 80,- – € 6,- = Indirecte kosten Standaardkostprijs per ongekeurd product Uitval: 10/90 × € 144,- = Standaardkostprijs per goedgekeurd product Fletch
€ 74,€ 70,–––––– € 144,€ 16,–––––– € 160,-
10.
De verwachte afzet van producten Fletch is: 90% van 1.800/2 = 810 stuks. Het bedrijfsresultaat over 2013 neemt af met: 900 × (180,- – 150,-) − 810 × (185,- – 160,-) = € 6.750,-.
11.
Het tarief per arbeidsuur bedraagt: € 50,-/2 = € 25,-.
12.
Het prijsresultaat over het eerste kwartaal van 2013 op grondstof S bedraagt: (€ 10,- – € 11,-) × 725 = − € 725,- (nadelig).
13.
Het efficiëncyresultaat over het eerste kwartaal van 2013 op grondstof S bedraagt: (225 × 3 – 725) × € 10,- = − € 500,- (nadelig).
Opgave 8.13 1.
De standaardkostprijs van een goedgekeurd pak kopieerpapier bedraagt: 100/98 × € 2,36 = € 2,41.
2.
Het verkoopresultaat op kopieerpapier over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 44.000 × (€ 3,50 € 2,41) = € 47.960,- (voordelig).
30
3.
Afval is grondstofverlies dat ontstaat tijdens het productieproces; uitval zijn afgekeurde producten.
4.
Het prijsresultaat op grondstoffen over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 65.000 × € 1,- – € 66.625,- = – € 1.625,- (nadelig).
5.
Het efficiencyresultaat op machine-uren over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: [(45.000 + 1.200) × 0,005 – 240] × € 96 ,- = € 864,- (nadelig).
6.
Het aantal arbeidsuren, waarbij er geen efficiencyresultaat op arbeidskosten was geweest, is: (45.000 + 1.200) × 0,01 uren = 462 uren.
7.
De standaard variabele machinekosten bij normale bezetting over het eerste kwartaal van 2013 bedragen: 40/60 × € 14.400,- = € 9.600,-. Of: 250 × 40% van € 96,- = € 9.600,-.
8.
Het prijsresultaat op variabele machinekosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 240 × 40% van € 96,- – € 8.200,- = € 1.016,- (voordelig). Of: 240/250 × € 9.600,- – € 8.200,- = € 1.016 (voordelig).
9.
Het bezettingsresultaat op machinekosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: (240 – 250) × 60% van € 96,- = – € 576,- (nadelig). Of: (240 – 250) × € 14.400,-/250 = € 576,- (nadelig).
31
Hoofdstuk 9
Opgave 9.1 1.
Interne financiering is financiering met vermogen dat in de onderneming is ontstaan door het maken en inhouden van winst. Externe financiering is financiering van buiten de onderneming, zoals het aantrekken van eigen vermogen van buiten de onderneming (van bijvoorbeeld aandeelhouders) en het aangaan van leningen (bij bijvoorbeeld een bank).
2.
Vlottende activa zijn activa met een looptijd van korter dan een jaar. Voorbeelden zijn: voorraden, vorderingen op debiteuren en liquide middelen.
3.
70% van (€ 560.000,- – € 300.000,-) = € 182.000,-.
4.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een hypothecaire lening moet een onderneming onroerende zaken (gebouwen en/of grond) in eigendom hebben.
Opgave 9.2 1.
In een investeringsplan staan de voorgenomen investeringen en in een financieringsplan staan wijzen waarop de investeringen kunnen worden gefinancierd.
2.
Omdat hij minder zekerheid heeft dat hij zijn geld terugkrijgt.
Opgave 9.3 1.
De totale interest bedraagt: 4% van (€ 250.000,- + € 150.000,-) = € 16.000,-. De resterende winst bedraagt: € 80.000,- – € 16.000,- = € 64.000,-. W. Hafmans ontvangt: 4% van € 250.000,- + 60% van € 64.000,- = € 48.400,-. A. de Mol ontvangt: 4% van € 150.000,- + 40% van € 64.000,- = € 31.600,-.
2.
W. Hafmans: € 250.000,- + € 48.400,- = € 298.400,-. A. de Mol: € 150.000,- + € 31.600,- = € 181.600,-.
Opgave 9.4 1.
Stockdividend.
2.
Over het cashdividend en het stockdividend en het wordt in mindering gebracht op het cashdividend.
32
Opgave 9.5 1.
200.000 × € 100,- = € 20.000.000,-.
2.
30% van 200.000 × € 100,- = € 6.000.000,-.
3.
40% van € 6.000.000,- = € 2.400.000,-.
Opgave 9.6 1.
€ 1.000.000,-.
2.
Aandelenkapitaal: geen verandering. Aandelen in portefeuille: – 3.000 × € 50,- = – € 150.000,-. Agioreserve: + 3.000 × € 40,- = + € 120.000,-.
Opgave 9.7 1.
Het geplaatste aandelenkapitaal is toegenomen met: € 1.950.000,- – € 1.625.000,- = € 325.000,-. De agioreserve is toegenomen met: € 400.000,- – € 140.000,- = € 260.000,-. Het aantal geplaatste aandelen is: € 325.000,-/10,- = 32.500. De emissiekoers per aandeel bedraagt: (€ 325.000,- + € 260.000,-)/32.500 = € 18,-.
2.
Het aantal geplaatste aandelen per 31 december 2013 is: € 1.950.000,-/€ 10,- = 195.000. De intrinsieke waarde per aandeel bedraagt: (€ 1.950.000,- + € 400.000,- + € 553.000,- + € 410.000,-)/195.000 = € 16,99.
33
Hoofdstuk 10
Opgave 10.1 1.
2 × 3% van € 1.500.000,- = € 90.000,-.
2.
2 × 3% van (€ 1.500.000,- – 2 × € 100.000,-) = € 78.000,-.
Opgave 10.2 1.
Uitloting is het aflossen van obligaties waarbij de af te lossen obligaties via loting worden bepaald.
2.
8% van € 3.000.000,- = € 240.000,-.
3.
Aflossing: € 3.000.000,-/5 = € 600.000,-. Interest: 8% van (€ 3.000.000,- – 2 × € 600.000,-) = € 144.000,-.
Opgave 10.3 1.
(9 × € 1.000,- + € 250,-)/40 = € 231,25.
2.
3.060/9 × € 250,- = € 85.000,-.
3.
3.060/9 × 40 × € 100,- = € 1.360.000,-.
Opgave 10.4 1.
1 × € 1.000,- + € 200,–––––––––––––––––– × 100% = 240%. 5 × € 100,-
2.
5 × € 400,- – € 200,- = € 1.800,-.
3.
Het verschil kan worden veroorzaakt doordat de interest op de obligaties lager is dan het dividend op de aandelen.
4.
Ja, want de conversiekoers (240%) is lager dan de beurskoers (400%).
5.
Bij een emissie van nieuwe aandelen wordt de koers van de aandelen over het algemeen nadelig beïnvloed. Het doel van de bepaling in de voorwaarden is om het de converteerbare obligatiehouders in dat geval gemakkelijker te maken tot conversie over te gaan.
34
Opgave 10.5 1.
De interest van een hypothecaire lening is over het algemeen lager dan van een onderhandse lening, omdat een hypothecaire lening de kredietgever meer zekerheid biedt.
2.
Bij een annuïteitenlening zijn interest en aflossing samen steeds een gelijk bedrag. Omdat de interestbedragen dalen (als gevolg van aflossen), stijgen de aflossingsbedragen.
Opgave 10.6 1.
Efrin heeft op 1 augustus 2009 voor de obligaties ontvangen: 101,5% van € 2.000.000,- = € 2.030.000,-.
2.
Het verschil tussen het bij vraag 1 berekende bedrag (€ 2.030.000,-) en het nominale bedrag (€ 2.000.000,-) wordt agio op obligaties genoemd.
3.
De looptijd van de lening is tien jaar. Twee jaar (2010 en 2011) wordt niet afgelost, dus er wordt acht jaar afgelost. Per jaar is dat: € 2.000.000,-/8 = € 250.000,-. Per 31 december 2014 is drie keer afgelost en moet dus nog vijf keer afgelost worden. Het openstaande bedrag van de 6% obligatielening is per 31 december 2014: 5 × € 250.000,- = € 1.250.000,-.
4.
Andere soorten obligaties dan gewone obligaties zijn: – converteerbare obligaties: obligaties die onder bepaalde voorwaarden kunnen worden omgewisseld in aandelen van dezelfde onderneming; – achtergestelde obligaties: obligaties die bij een eventueel faillissement van de schuldenaar pas worden terugbetaald (afgelost) als alle andere schuldeisers hun vordering hebben terugontvangen.
5.
Vreemd vermogen moet binnen de bepaalde (afgesproken) termijn worden terugbetaald (aan de schuldeisers). Eigen vermogen blijft in principe altijd ter beschikking van de onderneming en hoeft niet te worden terugbetaald.
Opgave 10.7 De groothandel heeft het geld acht maanden nodig. De lening bij de bank kost: 8/12 × 13,5% van € 600.000,- =
€ 54.000,-
De lening bij de verzekeringsmaatschappij kost: 8% van € 600.000,- – 4/12 × 2% van € 600.000,- = € 44.000,–––––––– Voordeel € 10.000,35
Opgave 10.8 1.
365/(45 – 8) × 1,5% = 14,8%. Of: 365/(45 – 8) × 1,5/98,5 × 100% = 15,0%.
2.
Lenen bij de bank is voordeliger als het interestpercentage van de bank maximaal 14,7% per jaar is.
Opgave 10.9 1.
98% van € 50.000,- = € 49.000,-.
2.
In geval van contante betaling dient de onderneming te beschikken over: € 49.000,- + € 100,- (kosten banklening) = € 49.100,-. Wanneer dit bedrag wordt geleend moet na 2 maanden betaald worden: € 49.100,- + 2,25% van € 49.100,- = € 50.204,75. Het alternatief is over 2 maanden € 50.000,- te betalen. Het gebruik maken van het leverancierskrediet is dus goedkoper.
3.
Het geld bij de bank wordt nu pas na 2 weken opgenomen en is er dus 2 weken minder interest verschuldigd. Dit is 2/8,67 × 2,25% = 0,52% minder (2 maanden = 8,67 weken). Bij een banklening zal dan verschuldigd zijn: € 49.100,- + 1,73% (2,25% – 0,52%) van € 49.100,- = € 49.949,43. In dit geval is bankkrediet gunstiger dan leverancierskrediet.
36
Hoofdstuk 11
Opgave 11.1 1.
(€ 420.000,- + € 450.000,-)/2 = € 435.000,-.
2.
65% van 100/121 × € 6.292.000,- = € 3.380.000,-.
3.
€ 3.380.000,-/€ 435.000,- = 7,8.
Opgave 11.2 1.
(½ × € 55.340,- + € 60.320,- + ½ × € 52.870,-)/2 = € 57.212,50.
2.
100/125 × 100/121 × (€ 554.180,- + € 26.620,-) = € 384.000,-.
3.
€ 384.000,-/€ 57.212,50 = 6,7.
Opgave 11.3 1.
100/120 × 100/106 × € 1.081.200,–––––––––––––––––––––––––––– = 28,7. ½ × (€ 30.800,- + € 28.520,-)
2.
365 dagen/28,7 = 13 dagen.
Opgave 11.4 1.
360 dagen/9 = 40 dagen.
2.
70/100 × 100/121 × € 820.380,–––––––––––––––––––––––––– = 9 Gemiddelde voorraad Hieruit volgt dat de gemiddelde voorraad is: 70/100 × 100/121 × € 820.380,-/9 = € 52.733,33. De voorraad per 31 december bedraagt: 2 × € 52.733,33 – € 58.240,- = € 47.226,66, is afgerond € 47.230,-.
Opgave 11.5 1.
(½ × € 320.410,- + € 295.390,- + ½ × € 315.820,-)/2 = € 306.752,50. 37
2.
€ 306.752,50/€ 2.193.125,- × 360 dagen = 50 dagen.
Opgave 11.6 1.
(€ 438.300,- + € 523.420,-)/2 = € 480.860,-.
2.
€ 480.860,-/(85% van 1,21 × € 4.260.000,-) × 365 dagen = 40 dagen.
Opgave 11.7 1.
(½ × € 188.350,- + € 178.220,- + € 193.650,- + € 195.570,- + ½ × € 181.940,-)/4 = € 188.146,25.
2.
€ 188.146,25/(1,06 × € 1.453.200,-) × 360 dagen = 44 dagen.
Opgave 11.8 1.
Inkoopprijs verkopen: 75% van (€ 178.900,- + € 1.883.400,-) = Voorraadtoename in het jaar: € 248.920,- – € 228.880,- = Inkopen exclusief omzetbelasting
€ 1.546.725,€ 20.040,––––––––––– € 1.566.765,-
De inkopen (op rekening) inclusief omzetbelasting bedragen: € 1.566.765,- × 1,21 = € 1.895.785,65, is afgerond € 1.895.790,-. 2.
½ × (€ 212.910,- + € 223.640,-)/€ 1.895.790,- × 365 dagen = 42 dagen.
Opgave 11.9 1.
Het gemiddeld totaal vermogen bedraagt: (€ 3.960.000,- + € 4.150.000,-)/2 = € 4.055.000,-. De omloopsnelheid van het gemiddeld totaal vermogen is: 100/121 × € 11.918.500,-/€ 4.055.000,- = 2,4.
2.
Het gemiddeld eigen vermogen bedraagt: (€ 1.200.000,- + € 570.000,- + € 680.000,- + € 1.300.000,- + € 630.000,- + € 720.000,-)/2 = € 2.550.000,-. De omloopsnelheid van het gemiddeld eigen vermogen is: 100/121 × € 11.918.500,-/€ 2.550.000,- = 3,9.
38
Opgave 11.10 Het gemiddeld aantal werknemers in het afgelopen jaar is geweest: 5.320 + ½ × 460 – ½ × 650 = 5.225. De arbeidsproductiviteit per werknemer bedraagt: 100/121 × € 1.194.512.000,-/5.225 = € 188.937,80, is afgerond € 189.000,-.
Opgave 11.11 1.
De gemiddelde voorraad bedraagt: (€ 1.250.000,- + € 1.320.000,-)/2 = € 1.285.000,-. De gemiddelde opslagduur van de voorraad is: € 1.285.000,-/€ 9.400.000,- × 365 dagen = 50 dagen.
2.
Het gemiddeld debiteurensaldo bedraagt: (€ 870.000,- + € 1.010.000,-)/2 = € 940.000,-. De verkopen op rekening inclusief omzetbelasting bedragen: 1,21 × € 12.200.000,- = € 14.762.000,-. De gemiddelde krediettermijn van debiteuren is: € 940.000,-/€ 14.762.000,- × 365 dagen = 23 dagen.
3.
Het gemiddeld crediteurensaldo bedraagt: (€ 760.000,- + € 930.000,-)/2 = € 845.000,-. De inkopen op rekening inclusief omzetbelasting zijn: 1,21 × [€ 9.400.000,- + € 70.000,- (voorraadtoename)] = € 11.458.700,-. De gemiddelde krediettermijn van crediteuren is: € 845.000,-/€ 11.458.700,- × 365 dagen = 27 dagen.
4.
Het gemiddeld totaal vermogen bedraagt: (€ 4.670.000,- + € 5.400.000,-)/2 = € 5.035.000,-. De omloopsnelheid van het gemiddeld totale vermogen is: € 12.200.000,-/€ 5.035.000,- = 2,4.
39
Opgave 11.12 1.
De omzet op rekening inclusief omzetbelasting bedraagt: 12/1,5 × € 450.000,- = € 3.600.000,-. De totale verkopen inclusief omzetbelasting zijn: 100/75 × € 3.600.000,- = € 4.800.000,-. De omzet exclusief omzetbelasting is: 100/121 × € 4.800.000,- = € 3.966.942,-, afgerond € 3.970.000,-.
2.
De inkopen op rekening inclusief omzetbelasting bedragen: 12/2 × € 475.000,- = € 2.850.000,-. De totale inkopen inclusief omzetbelasting bedragen: 100/95 × € 2.850.000,- = € 3.000.000,-. De inkopen exclusief omzetbelasting bedragen: 100/121 × € 3.000.000,- = € 2.479.339,-, afgerond € 2.480.000,-.
Opgave 11.13 1.
De omzetsnelheid van de gemiddelde voorraad is: 80% van (€ 100.000,- + € 700.000,-) ––––––––––––––––––––––––––––– = 8. ½ × (€ 82.000,- + € 78.000,-)
2.
De opslagduur van de gemiddelde voorraad is: 1/8 × 365 dagen = 46 dagen.
3.
De gemiddelde kredietduur van het verleende leverancierskrediet (debiteuren) is: € 70.000,–––––––––––––––––– × 365 dagen = 34 dagen. 106/100 × € 700.000,-
4.
De inkopen op rekening exclusief omzetbelasting bedragen: 80% van (€ 100.000,- + € 700.000,-) – € 4.000,- (voorraadafname) = € 636.000,-. Inclusief omzetbelasting is dat: 1,06 × € 636.000,- = € 674.160,-.
5.
De gemiddelde kredietduur van het genoten leverancierskrediet is: € 52.000,-/€ 674.160,- × 365 dagen = 28 dagen.
40
6.
De omzet exclusief omzetbelasting wordt: 1,30 × (€ 100.000,- + € 700.000,-) = € 1.040.000,-. De inkoopprijs van de omzet bedraagt: 80% van € 1.040.000,- = € 832.000,-. Gemiddelde voorraad –––––––––––––––––– × 365 dagen = 30 dagen. € 832.000,De verwachte gemiddelde voorraad in het komend jaar bedraagt: € 832.000 × 30/365 = € 68.384,-, afgerond € 68.000,-.
7.
De omzet op rekening inclusief omzetbelasting wordt: 1,30 × (€ 100.000,- + € 700.000,-) × 1,06 = € 1.102.400,-. Gemiddeld debiteurensaldo ––––––––––––––––––––––– × 365 dagen = 20 dagen. € 1.102.400,Het verwachte gemiddeld debiteurensaldo in het komend jaar bedraagt: € 1.102.400,- × 20/365 = € 60.405,-, afgerond € 60.000,-.
8.
De gemiddelde voorraad neemt af met € 80.000,- – € 68.000,- = € 12.000,-. Het gemiddeld debiteurensaldo neemt af met € 70.000,- – € 60.000,- = € 10.000,-. De financieringsbehoefte neemt dus af met € 22.000,-.
Opgave 11.14 1.
Het gemiddeld debiteurensaldo bedraagt: 20/365 × € 10.600.000,- = € 580.822,-, afgerond € 590.000,-.
2.
Het gemiddeld crediteurensaldo bedraagt: 1,5/12 × € 7.900.000,- = € 987.500,-, afgerond € 990.000,-.
3.
De inkoopprijs van de verkopen zal bedragen: 100/121 × € 7.900.000,- – € 200.000,- (voorraadtoename) = € 6.328.926,-, afgerond € 6.330.000,-.
4.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad zal zijn: ½ × (€ 2.000.000,- + € 2.200.000,-) –––––––––––––––––––––––––––– × 365 dagen = 121 dagen. € 6.330.000,-
5.
Het bedrag dat niet met ontvangen leverancierskrediet kan worden gefinancierd bedraagt: € 590.000,- (gemiddeld debiteurensaldo) + € 2.100.000,- (gemiddelde voorraad) – € 990.000,(gemiddeld crediteurensaldo) = € 1.700.000,-. 41
Opgave 11.15 1.
De inkoopprijs van de omzet is: € 160.000.000,- – € 1.300.000,- (voorraadtoename) = € 158.700.000,-.
2.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad is: ½ × (€ 23.000.000,- + € 24.300.000,-) –––––––––––––––––––––––––––––– × 365 dagen = 54 dagen. € 158.700.000,-
3.
Bezwaren van een hoge voorraad zijn: – hogere interestkosten; – hogere opslagkosten; – meer risico van incourant worden van goederen.
4.
Een bezwaar van een lage voorraad is: – grotere kans op ‘nee-verkopen’.
5.
De gemiddelde kredietduur van het verleende leverancierskrediet (debiteuren) is: ½ × (€ 28.200.000,- + € 29.500.000,-) ––––––––––––––––––––––––––––––– × 365 dagen = 46 dagen. 1,06 × 95% van € 225.000.000,-
6.
Mogelijkheden om de kredietduur van het verleende leverancierskrediet te verkorten zijn: – een scherpere debiteurenbewaking; – het inschakelen van een incassobureau; – het verlenen van een aantrekkelijke betalingskorting; – het overdragen van debiteurenvorderingen aan een factoormaatschappij.
7.
De gemiddelde kredietduur van het ontvangen leverancierskrediet (crediteuren) is: ½ × (€ 25.300.000,- + € 26.200.000,-) ––––––––––––––––––––––––––––––– × 365 dagen = 55 dagen. 1,06 × € 160.000.000,-
8.
De omloopsnelheid van het gemiddeld totaal vermogen is: € 225.000.000,–––––––––––––––––––––––––––––––– = 1,81. ½ × (€ 121.600.000,- + € 126.400.000,-)
9.
De omloopsnelheid van het gemiddeld totaal vermogen stijgt bij een verlaging van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen en een gelijkblijvende omzet. Of bij verhoging van de omzet en een gelijkblijvend gemiddeld totaal vermogen.
42
Opgave 11.16 1.
Het gemiddeld crediteurensaldo bedraagt: ½ × € 840.000,- + € 960.000,- + ½ × € 1.160.000,––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– = € 980.000,-. 2 De inkopen op rekening exclusief omzetbelasting bedragen: € 4.230.000,- + € 270.000,- (voorraadtoename) = € 4.500.000,-. De gemiddelde krediettermijn van crediteuren is: € 980.000,––––––––––––––––– × 12 maanden = 2,5 maanden. 1,06 × € 4.500.000,-
2.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad is: ½ × (€ 970.000,- + € 1.240.000,-) ––––––––––––––––––––––––––– × 12 maanden = 3,1 maanden. € 4.230.000,-
3.
De verkopen op rekening, inclusief omzetbelasting bedragen: 100/75 × 1,06 × € 4.230.000,- = € 5.978.400,-. De gemiddelde krediettermijn van debiteuren is: € 1.180.000,-/€ 5.978.400,- × 12 maanden = 2,4 maanden.
4.
Het gemiddeld debiteurensaldo wordt: 1,4/12 × 1,20 × € 5.978.400 = € 836.976,-.
43
Hoofdstuk 12
Opgave 12.1 1.
20% van € 590.000,- + 80% van € 520.000,- = € 534.000,-.
2.
4% van € 520.000,- = € 20.800,-.
3.
100/125 × € 590.000,- = € 472.000,-.
4.
4% van € 590.000,- = € 23.600,-.
5.
– debiteuren stimuleren eerder te betalen; – crediteuren later betalen; – investeringen uitstellen; – een lening afsluiten.
6.
80% van (€ 510.000,- + € 490.000,-) = € 800.000,-.
7.
€ 370.000,-.
8.
(€ 460.000,- + € 400.000,- + € 370.000,-) – 100/125 × (€ 590.000,- + € 510.000,- + € 490.000,-) = – € 42.000,- (voorraadafname).
Opgave 12.2 1.
Niet nodig zijn: – de verkopen van november en december 2012, omdat het om de resultaten van 2013 gaat; – de krediettermijn van debiteuren en crediteuren, omdat het niet om een liquiditeitsbegroting gaat; – de betalingsdata van de interest op de onderhandse lening, omdat het niet om een liquiditeitsbegroting gaat; – de betalingsdata van de sociale lasten en het vakantiegeld, omdat het niet om een liquiditeitsbegroting gaat; – de betalingsdata van de verkoopkosten, de assurantiekosten en de overige kosten, omdat het niet om een liquiditeitsbegroting gaat; – de winstuitkering, omdat een resultatenbegroting juist wordt gemaakt om de winst te berekenen; bovendien gaat het om de winstuitkering van 2012.
44
2.
(bedragen in euro’s) 1 Opbrengsten: Omzet
2
Kwartalen 3
4
1.180.000 1.030.000
1.110.000
1.230.000
Totaal opbrengsten Kosten: Inkoopprijs verkopen Interest onderhandse lening Salarissen Sociale lasten Vakantiegeld Verkoopkosten Assurantiekosten Afschrijvingskosten Overige kosten
1.180.000 1.030.000
1.110.000
1.230.000
826.000 3.000 75.000 15.000 7.500 118.000 5.500 19.000 17.500
721.000 2.700 75.000 15.000 7.500 103.000 6.000 19.000 17.500
777.000 2.700 75.000 15.000 7.500 111.000 6.000 19.000 17.500
861.000 2.700 75.000 15.000 7.500 123.000 6.000 19.000 17.500
Totaal kosten
1.086.500
966.700
1.030.700
1.126.700
93.500 93.500
63.300 156.800
79.300 236.100
103.300 339.400
Resultaat Cumulatief resultaat
Toelichting: – De omzet in het eerste kwartaal is: € 410.000,- + € 400.000,- + € 370.000,- = € 1.180.000,-. – De inkoopprijs verkopen in het eerste kwartaal is: 70% van € 1.180.000,- = € 826.000,-. – De interest onderhandse lening over het eerste kwartaal is: ¼ × 6% van € 200.000,- = € 3.000,-; de interest over de overige kwartalen is: ¼ × 6% van € 180.000,- = € 2.700,-. – De verkoopkosten in het eerste kwartaal zijn: 10% van € 1.180.000,- = € 118.000,-. Wanneer ze betaald worden is bij het opstellen van een resultatenbegroting niet van belang. – De assurantiekosten over het eerste kwartaal bedragen: ¼ × € 22.000,- = € 5.500,-; over de overige kwartalen is dat: ¼ × € 24.000,- = € 6.000,-. – De afschrijvingskosten per kwartaal zijn: ¼ × 4% van € 1.000.000,- + € 9.000,- = € 19.000,-.
45
Opgave 12.3 1.
Liquiditeitsbegroting, onderverdeeld in kwartalen, voor 2013. (bedragen in euro’s) Kwartalen 2 3
1 Ontvangsten: Omzet
4
1.220.000 1.080.000
925.000
1.105.000
Totaal ontvangsten Uitgaven: Inkopen Verkoopkosten Lonen Sociale lasten Vakantiegeld Overige kosten Aflossing lening Interest lening Investeringen Winstuitkering
1.220.000 1.080.000
925.000
1.105.000
830.000 26.100 79.500 14.310
880.000 40.200 79.500 14.310
120.000
120.000
Totaal uitgaven
1.212.210 1.163.210
Liquide middelen begin kwartaal Toename liquide middelen Afname liquide middelen Liquide middelen einde kwartaal
680.000 35.400 79.500 14.310 120.000 80.000 15.000 188.000
65.000 7.790 72.790
590.000 29.400 79.500 14.310 32.000 120.000
15.000 188.000 110.000
94.000
1.084.910
1.228.010
72.790
– 10.420
– 170.330
83.210 – 10.420
159.910 – 170.330
123.010 – 293.340
Toelichting: – De ontvangsten wegens omzet in het eerste kwartaal bedragen: ½ × € 1.260.000,- + ½ × € 1.180.000,- = € 1.220.000,-. – De betalingen wegens inkopen in het eerste kwartaal bedragen: 1/3 × € 780.000,- + 2/3 × € 630.000,- = € 680.000,-. – De betalingen wegens verkoopkosten in het eerste kwartaal zijn: 3% van € 1.180.000,- = € 35.400,-. 2.
De kredietmogelijkheid van de bank van € 120.000,- is vanaf het einde van het derde kwartaal onvoldoende.
3.
Mogelijkheden zijn onder andere: – debiteuren eerder laten betalen; – crediteuren later betalen; – investeringen uitstellen; – bezuinigen op kosten; – verkoopprijs verhogen; – een lening afsluiten. 46
Opgave 12.4 1.
Per 1 januari: (960 + 1.110 + 230)/(870 + 410) = 1,80. Per 31 december: (970 + 1.190 + 310)/(920 + 520) = 1,72.
2.
Per 1 januari: (1.110 + 230)/(870 + 410) = 1,05. Per 31 december: (1.190 + 310)/(920 + 520) = 1,04.
3.
Per 1 januari: (960 + 1.110 + 230 – 870 – 410)/(870 + 410) = 0,80. Per 31 december: (970 + 1.190 + 310 – 920 – 520)/(920 + 520) = 0,72.
4.
Alle kengetallen zijn (iets) gedaald, zodat de liquiditeit is verslechterd.
Opgave 12.5 1.
Stel de vaste activa op 100. De vlottende activa zijn: 30% van 100 = 30; deze bestaan voor 15 uit voorraden. Het totaal vermogen is: 100 + 30 = 130. De schulden op korte termijn zijn: 20% van 130 = 26. De current ratio is: 30/26 = 1,15.
2.
(30 – 15)/26 = 0,58.
3.
De liquiditeit van Relazio is veel slechter dan van de bedrijven in de bedrijfstak.
Opgave 12.6 1.
De current ratio is: € 110.000,- + € 40.000,- + € 50.000,–––––––––––––––––––––––––––––– = 2,5. € 80.000,-
47
2.
De quick ratio is: € 40.000,- + € 50.000,––––––––––––––––––– = 1,1. € 80.000,-
3.
Het nettowerkkapitaal bedraagt: € 110.000,- + € 40.000,- + € 50.000,- – € 80.000,- = € 120.000,-.
Opgave 12.7 1.
a b c d e f g h i
Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Geen invloed. Geen invloed. Geen invloed. Gunstig; het debiteurentegoed neemt meer toe dan de waarde van de voorraad afneemt. Ongunstig; het kassaldo neemt minder toe dan de waarde van de voorraad afneemt.
2.
a b c d e f g h i
Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Geen invloed. Geen invloed. Geen invloed. Gunstig; het debiteurentegoed neemt toe. Gunstig; het kassaldo neemt toe.
3.
a b c d e f g h i
Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Gunstig; de liquide middelen nemen toe. Ongunstig; de liquide middelen nemen af. Geen invloed. Geen invloed. Geen invloed. Gunstig; het debiteurentegoed neemt meer toe dan de waarde van de voorraad afneemt. Ongunstig; het kassaldo neemt minder toe dan de waarde van de voorraad afneemt.
Opgave 12.8 1.
De current ratio is: € 1.320.000,- + € 980.000,- + € 420.000,––––––––––––––––––––––––––––––––– = 1,86. € 840.000,- + € 380.000,- + € 240.000,48
2.
De quick ratio is: € 980.000,- + € 420.000,–––––––––––––––––––––––––––––––– = 0,96. € 840.000,- + € 380.000,- + € 240.000,-
3.
Het nettowerkapitaal bedraagt: € 1.320.000,- + € 980.000,- + € 420.000,- – € 840.000,- – € 380.000,- – € 240.000,- = € 1.260.000,-. De working capital ratio is: € 1.260.000,-/(€ 840.000,- + € 380.000,- + € 240.000,-) = 0,86.
4.
De quick ratio is een betere maatstaf voor liquiditeitsbeoordeling dan de current ratio, omdat in de quick ratio geen rekening wordt gehouden met de voorraden. Het is vaak zeer de vraag of de voorraden op korte termijn tegen de op de balans vermelde bedragen kunnen worden verkocht.
5.
Liquiditeitsbeoordeling aan de hand van kengetallen heeft als bezwaar dat ze: – betrekking hebben op een verstreken tijdstip. – betrekking hebben op één bepaald moment. – vatbaar zijn voor manipuleren (windowdressing). – geen rekening houden met de betalingstermijnen van debiteuren en crediteuren. – uit een balans worden berekend en daar staan allerlei verplichtingen (loonbetalingen, leasetermijnen etc.) niet in.
6.
Kengetallen zijn kort en geven daardoor snel inzicht in bepaalde verschijnselen. Ze zijn erg geschikt om vergelijkingen te maken.
7.
De liquiditeit van Groothoff is op basis van de quick ratio gunstiger dan in andere soortgelijke ondernemingen (0,96 tegen 0,75).
8.
De current ratio wordt: € 1.320.000,- + € 980.000,- + € 20.000,––––––––––––––––––––––––––––––––– = 2,19. € 440.000,- + € 380.000,- + € 240.000,-
9.
Windowdressing.
10.
De quick ratio wordt: € 980.000,- + € 20.000,–––––––––––––––––––––––––––––––– = 0,94. € 440.000,- + € 380.000,- + € 240.000,-
11.
Op de quick ratio zou betaling aan crediteuren een ongunstige invloed hebben, omdat de ratio minder is dan 1. In dat geval zou de ratio hoger worden als het tegenovergestelde wordt gedaan, bijvoorbeeld een lening sluiten. 49
Opgave 12.9 1. (× € 1.000,-) Vaste activa Gebouwen Inventaris
Vlottende activa Voorraden Debiteuren ING Bank Kas
Balans per 1 januari Eigen vermogen 3.000 1.000 ––––
1.460 1.250 60 50 ––––
Lang vreemd vermogen Hypothecaire lening o/g 4.000 Obligatielening o/g Kort vreemd vermogen Crediteuren Rabobank Te betalen bedragen 2.820
2.590
1.600 850 ––––
2.450
1.160 280 340 ––––
1.780
6.820
6.820
2.
De current ratio is: € 2.820.000,-/€ 1.780.000,- = 1,58.
3.
De quick ratio is: (€ 2.820.000,- – € 1.460.000,-)/€ 1.780.000,- = 0,76.
4.
Het nettowerkkapitaal bedraagt: € 2.820.000,- – € 1.780.000,- = € 1.040.000,-. De working capital ratio is: € 1.040.000,-/€ 1.780.000,- = 0,58.
5. (× € 1.000,-) Vaste activa Gebouwen Inventaris
Vlottende activa Voorraden Debiteuren ING Bank Kas
Balans per 31 december Eigen vermogen 2.910 1.020 ––––
1.610 1.250 60 50 ––––
Lang vreemd vermogen Hypothecaire lening o/g 3.930 Obligatielening o/g Kort vreemd vermogen Crediteuren Rabobank Te betalen bedragen 2.970 6.900
2.770
1.500 800 ––––
2.300
1.200 360 270 ––––
1.830 6.900
50
Toelichting ––––––––– Gebouwen: € 3.000.000,- – 3% van € 3.000.000,- = € 2.910.000,-. Inventaris: € 1.000.000,- – 10% van € 1.000.000,- + € 120.000,- = € 1.020.000,-. Voorraden: € 1.460.000,- + € 150.000,- = € 1.610.000,-. Hypothecaire lening o/g: € 1.600.000,- – € 100.000,- = € 1.500.000,-. Obligatielening o/g: € 850.000,- – € 50.000,- = € 800.000,-. Crediteuren: € 1.160.000,- € 40.000,- = € 1.200.000,-. Winst: € 8.400.000,- – € 7.760.000,- – 3% van € 3.000.000,- – € 100.000,- = € 450.000,Te betalen bedragen: 60% van € 450.000,- = € 270.000,Eigen vermogen: € 2.590.000,- + 40% van € 450.000,= = € 2.770.000,6.
De current ratio per 31 december is: € 2.970.000,-/€ 1.830.000,- = 1,62. De current ratio is (iets) verbeterd.
Opgave 12.10 1.
Er zijn € 200.000,-/€ 25,- = 8.000 aandelen uitgegeven. Hiervoor is ontvangen € 200.000,(toename aandelenkapitaal) + € 120.000,- (toename agioreserve) = € 320.000,-. De uitgiftekoers per aandeel is: € 320.000,-/8.000 = € 40,-.
2.
Van het winstsaldo gaat naar Overige korte schulden: € 230.000,- – € 50.000,- = € 180.000,-. De quick ratio is: (1.010 + 60)/(930 + 590 + 180) = 0,63.
3.
Het nettowerkkapitaal is: € 1.320.000,- + € 1.010.000,- + € 60.000,- – € 930.000,- – € 590.000,- – € 180.000,- = € 690.000,-.
Opgave 12.11 1.
De current ratio na winstverdeling is: € 830.000,- + € 510.000,- + € 80.000,- + € 20.000,––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– = 2,6. € 390.000,- + € 40.000,- + € 160.000,- – € 30.000,-
2.
Bezwaren tegen de current ratio zijn: – het kengetal heeft betrekking op een achterliggend tijdstip; – het is een momentopname (geldt alleen per het balansmoment); – de voorraden zijn erin opgenomen en het is onzeker of deze op korte termijn tegen de waarde die op de balans staat, liquide kunnen worden.
51
3.
Het nettowerkkapitaal na winstverdeling bedraagt: € 830.000,- + € 510.000,- + € 80.000,- + € 20.000,- – € 390.000,- – € 40.000,- – (€ 160.000,– € 30.000,-) = € 880.000,-.
4.
Het nettowerkkapitaal is het gedeelte van de vlottende activa, dat met lang vermogen is gefinancierd. Het geeft aan de overwaarde van de beschikbare middelen ten opzichte van de kortlopende schulden. Een negatief nettowerkkapitaal betekent dat een deel van de vaste activa is gefinancierd met kort vreemd vermogen. Tijdige (terug)betaling van dit kort vreemd vermogen kan dan in gevaar komen.
5.
De working capital ratio is: € 880.000,-/(€ 390.000,- + € 40.000,- + € 160.000,- – € 30.000,-) = 1,6. Of: current ratio – 1 = 2,6 – 1 = 1,6.
6.
De absolute waarde van het nettowerkkapitaal is van minder belang, omdat het niet aangeeft de relatie ten opzichte van de kortlopende schulden. De working capital ratio geeft deze relatie wel aan.
7.
Een onvoldoende liquiditeit kan het faillissement van een onderneming tot gevolg hebben.
52
Hoofdstuk 13
Opgave 13.1 De solvabiliteit is: EV/VV: € 370.000,-/€ 130.000,- = 2,85 (285%). Of: EV/TV: € 370.000/€ 500.000,- = 0,74 (74%). Berekening van de debt ratio (VV/TV) is ook goed.
Opgave 13.2 1.
De solvabiliteit is: EV/VV: € 4.160.000,-/€ 3.660.000,- = 1,1. Of: EV/TV: € 4.160.000,-/€ 7.820.000,- = 0,5. Berekening van de debt ratio (VV/TV) is ook goed.
2.
De solvabiliteit (verhouding EV/TV) van Frans is gunstiger dan in andere soortgelijke ondernemingen (50% tegen 40%). Of: De debt ratio bij Frans (50/100 = 0,5) is lager dan in de bedrijfstak (60/100 = 0,6). Frans heeft dus in verhouding minder met vreemd vermogen gefinancierd dan gemiddeld in de bedrijfstak.
53
Opgave 13.3 1. (× € 1.000,-) Vaste activa Gebouwen Inventaris
Vlottende activa Voorraden Debiteuren ING Bank Kas
Balans per 1 januari Eigen vermogen 3.500 1.200 ––––
1.210 840 80 10 ––––
Lang vreemd vermogen 4.700 Hypothecaire lening o/g Onderhandse lening o/g Kort vreemd vermogen Crediteuren Rabobank Te betalen bedragen 2.140
3.520
1.800 250 ––––
2.050
760 240 270 ––––
1.270
6.840 2.
6.840
De debt ratio is: (€ 2.050.000,- + € 1.270.000,-)/€ 6.840.000,- × 100% = 49%.
Opgave 13.4 1.
Het eigen vermogen na winstverdeling bedraagt: € 1.400.000,- + € 530.000,- + € 570.000,- + € 50.000,- = € 2.550.000,-. Het vreemd vermogen na winstverdeling bedraagt: € 900.000,- + € 250.000,- + € 930.000,- + € 590.000,- + € 180.000,- = € 2.850.000,-. De solvabiliteit is: € 2.550.000,-/€ 5.400.000,- = 0,47 (47%).
2.
De debt ratio per 1 januari is: (€ 970.000,- + € 290.000,- + € 760.000,- + € 470.000,-) /€ 4.670.000,- = 0,533. De debt ratio per 31 december is: (€ 900.000,- + € 250.000,- + € 930.000,- + € 590.000,- + € 180.000,-)/€ 5.400.000,- = 0,527. De debt ratio is (iets) verbeterd.
54
Opgave 13.5 1.
Het eigen vermogen na winstverdeling bedraagt: € 1.600.000,- + € 200.000,- + € 30.000,- = € 1.830.000,-. Het vreemd vermogen na winstverdeling bedraagt: € 850.000,- + € 450.000,- + € 390.000,- + € 40.000,- + € 130.000,- = € 1.860.000,-. De solvabiliteit is: EV/VV: € 1.830.000,-/€ 1.860.000,- = 0,98 (98%). Of: EV/TV: € 1.830.000,-/€ 3.690.000,- = 0,50 (50%). Berekening van de debt ratio (VV/TV) is ook goed.
2.
Een onderneming kan een waarde hebben die ruim voldoende is om alle schulden te betalen. Desondanks kunnen de vlottende middelen onvoldoende zijn om de kortlopende schulden op tijd te voldoen.
55
Hoofdstuk 14
Opgave 14.1 1.
De winst bedraagt: € 10.000.000,- – € 8.000.000,- – € 100.000,- – € 140.000,- – € 600.000,- = € 1.160.000,-. De REV is: € 1.160.000,-/€ 5.250.000,- × 100% = 22,10%.
2.
De RTV is: (€ 1.160.000,- + € 140.000,-)/(€ 5.250.000,- + € 1.750.000,-) × 100% = 18,57%.
3.
IVV is lager dan RTV, omdat REV hoger is dan RTV.
Opgave 14.2 1.
Het totaal vermogen bedraagt: € 7.000.000,- + (100/7,25 × € 362.500,-) = € 12.000.000,-. De RTV is: (€ 660.000,- + € 362.500,-)/€ 12.000.000,- × 100% = 8,52%.
2.
De REV is: € 660.000,-/€ 7.000.000,- × 100% = 9,43%.
3.
De REV is: 8,52% + (8,52% – 7,25%) × 5.000.000/7.000.000 = 9,43%.
Opgave 14.3 1.
De RTV in 2011 is: 144 + 60 –––––––––––––––– × 100% = 11,33%. ½ × (1.600 + 2.000) De RTV in 2012 is: 132 + 120 –––––––––––––––– × 100% = 12%. ½ × (2.000 + 2.200)
56
2.
2011 De IVV is: 60 ––––––––––––––––––––––– × 100% = 10%. ½ × (220 + 200 + 380 + 400) De interestmarge is: 11,33% (RTV) – 10% = 1,33%. De hefboomfactor is: ½ × (220 + 200 + 380 + 400)/½ × (800 + 380 + 800 + 420) = 0,50. Het hefboomeffect is: 0,50 × 1,33% = 0,67% (positief). Controle: De REV is: 144 ––––––––––––––––––––––– × 100% = 12% ½ × (800 + 380 + 800 + 420) Het (positieve) hefboomeffect is: 12% – 11,33% = 0,67%. 2012 De IVV is: 120 ––––––––––––––––––––––– × 100% = 14,12%. ½ × (380 + 400 + 510 + 410) De interestmarge is: 12% (RTV) – 14,12% = – 2,12%. De hefboomfactor is: ½ × (380 + 400 + 510 + 410)/½ × (800 + 420 + 800 + 480) = 0,68. Het hefboomeffect is: 0,68 × – 2,12% = – 1,44% (negatief). Controle: De REV is: 132 ––––––––––––––––––––––– × 100% = 10,56% ½ × (800 + 420 + 800 + 480) Het (negatieve) hefboomeffect is: 10,56% – 12% = – 1,44%.
57
3.
Een toename van het vreemd vermogen heeft een ongunstige invloed op de REV, omdat de werking van het negatieve hefboomeffect dan nog sterker wordt.
Opgave 14.4 1.
De intrinsieke waarde van een aandeel op 31 december 2012 is: € 1.500.000,- + € 1.100.000,- + € 600.000,- + € 400.000,–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– = € 60,-. 1.500.000/25
2.
Het gemiddeld geïnvesteerd totaal vermogen over 2012 bedraagt: 8.900 + 9.400 ––––––––––– × € 1.000,- = € 9.150.000,-. 2 De RTV over 2012 is: € 400.000,- + € 360.000,––––––––––––––––––––– × 100% = 8,31%. € 9.150.000,-
3.
Het gemiddeld geïnvesteerde eigen vermogen over 2012 bedraagt: 3.000 + 3.600 ––––––––––– × € 1.000,- = € 3.300.000,-. 2 De REV over 2012 is: € 400.000,––––––––––– × 100% = 12,12%. € 3.300.000,-
4.
Het gemiddeld geïnvesteerde vreemd vermogen over 2012 bedraagt: 5.900 + 5.800 ––––––––––– × € 1.000,- = € 5.850.000,-. 2 De IVV over 2012 is: € 360.000,––––––––––– × 100% = 6,15%. € 5.850.000,-
5.
De rentabiliteit van het eigen vermogen is niet gelijk aan de rentabiliteit van het totaal vermogen, omdat de rentabiliteit van het totaal vermogen afwijkt van de interestvoet van het vreemde vermogen. Er wordt minder interest over het vreemde vermogen betaald dan er mee wordt verdiend. Het verschil komt ten goede aan het eigen vermogen, zodat de rentabiliteit van het eigen vermogen hoger uitkomt dan het percentage dat er mee wordt verdiend. 58
Opgave 14.5 1.
(190 + 125 + 205 + 135)/2 × € 1.000.000,- = € 327.500.000,-.
2.
(8 + 140 + 90 + 9 + 130 + 104)/2 × € 1.000.000,- = € 240.500.000,-.
3.
€ 45.000.000,-/(€ 327.500.000,- + € 240.500.000,-) × 100% = 7,92%.
4.
€ 31.000.000,-/€ 240.500.000,- × 100% = 12,89%.
5.
€ 10.000.000,-/€ 327.500.000,- × 100% = 3,05%.
Opgave 14.6 Er was in het afgelopen jaar sprake van een positieve hefboomwerking, omdat de rentabiliteit van het eigen vermogen vóór belasting hoger is dan de rentabiliteit van het totaal vermogen vóór belasting.
Opgave 14.7 1.
Een converteerbare obligatielening is een obligatielening waarvan de obligaties onder bepaalde voorwaarden kunnen worden omgewisseld in aandelen van de betrokken onderneming.
2.
De kosten van het vreemd vermogen bedragen: 10% van € 2.000.000,- + € 260.000,- = € 460.000,-. De RTV is: € 210.000,- + € 460.000,––––––––––––––––––––––– × 100% = 5,2%. € 8.000.000,- + € 5.000.000,-
3.
De REV is: € 210.000,––––––––––– × 100% = 2,6%. € 8.000.000,-
4.
Er is sprake van een negatief hefboomeffect, omdat REV < RTV.
5.
De oorzaak van het negatieve hefboomeffect is dat RTV < IVV.
59
6.
De IVV is: € 460.000,––––––––––– × 100% = 9,2%. € 5.000.000,De interestmarge (RTV – IVV) is: 5,2% – 9,2% = – 4,0%.
7.
De hefboomfactor (VV/EV)is: 5.000.000/8.000.000 = 0,63.
8.
Het hefboomeffect is: 0,63 × – 4,0% = – 2,5%. Het verschil van 0,1% is een afrondingsverschil.
9.
De interestkosten nemen af met 10% van € 1.000.000,- = € 100.000,- en de winst neemt met hetzelfde bedrag toe. De winst wordt dan € 210.000,- + € 100.000,- = € 310.000,-. Het eigen vermogen neemt toe met € 1.000.000,- (geplaatst aandelenvermogen met: 1.000/2 × 75 × € 10,- = € 375.000,- en agioreserve met: 1.000/2 × € 1.250,- = € 625.000,-) en wordt € 9.000.000,-. De REV wordt: € 310.000,––––––––––– × 100% = 3,4%. € 9.000.000,De REV neemt dus toe.
Opgave 14.8 1.
REV = RTV + (RTV – IVV) × VV/EV 6,16% = RTV + (RTV – 5,12%) × 1,6; 6,16% = RTV + 1,6 RTV – 8,19%; 2,6 RTV = 14,35%; RTV = 5,52%.
2.
Het totaal vreemd vermogen bedraagt: € 3.660.000,- + 100/30 × € 3.660.000,- = € 15.860.000,-. Het eigen vermogen bedraagt: € 15.860.000,-/1,6 = Totaal vermogen
€ 9.912.500,–––––––––––– € 25.772.500,-
60
Opgave 14.9 1.
€ 20.000,- + € 25.000,––––––––––––––––––– = € 11,25. 20.000/5
2.
Het gemiddeld eigen vermogen in 2012 bedraagt: Geplaatst aandelenvermogen: 3 × € 200.000,- + 9 × € 220.000,––––––––––––––––––––––––––– = 12
€ 215.000,-
Algemene reserve
€ 45.000,-
Agioreserve: 3 × € 95.000,- + 9 × € 120.000,–––––––––––––––––––––––––– = 12
€ 113.750,-
Winst Totaal 3.
Het gemiddeld vreemd vermogen in 2012 bedraagt: Voorzieningen
€ 37.500,-
5% Hypothecaire lening: 9 × € 130.000,- + 3 × € 110.000,––––––––––––––––––––––––––– = 12
€ 125.000,-
4% Obligatielening Crediteuren Bank Totaal 4.
€ 20.000,––––––––– € 393.750,-
€ 157.500,€ 55.000,€ 85.000,––––––––– € 460.000,-.
De kosten van het vreemd vermogen bedragen in 2012: Hypothecaire lening 5% van € 125.000,- = Obligatielening 4% van € 157.500,- = Overige kosten vreemd vermogen Totaal
€ 6.250,€ 6.300,€ 8.600,––––––––––– € 21.150,-.
61
5.
De RTV is: € 40.000,- + € 21.150,––––––––––––––––––––– × 100% = 7,2%. € 393.750,- + € 460.000,-
6.
De REV is: € 40.000,––––––––– × 100% = 10,2%. € 393.750,-
7.
De IVV is: € 21.150,––––––––– × 100% = 4,6% € 460.000,-
8.
Er is een positieve hefboomwerking, omdat REV > RTV.
Opgave 14.10 1.
Het gemiddeld eigen vermogen in 2012 bedraagt: € 6.000.000,- + € 1.300.000,- + € 800.000,- + ½ × € 600.000,- = € 8.400.000,-. De REV is: € 600.000,-/€ 8.400.000,- × 100% = 7,14%.
2.
100/4,5 × € 108.000,- = € 2.400.000,-.
3.
De kosten van het vreemd vermogen bedragen over 2012: € 108.000,- + € 40.000,- = € 148.000,-. Het gemiddeld vreemd vermogen in 2012 was: € 2.400.000,- + € 800.000,- + € 200.000,- = € 3.400.000,-. De RTV is: (€ 600.000,- + € 148.000,-)/(€ 8.400.000,- + € 3.400.000,-) × 100% = 6,34%.
62
Hoofdstuk 15 Kostprijscalculatie
Opgave 15.1 1.
De grondstofkosten per product Kari bedragen: brutoverbruik: 0,8 × 100/90 × € 6,- = afvoer van het afval: 0,8 kg × 10/90 × € 12,-/50
€ 5,33 € 0,02 ––––––– € 5,35
2.
Het machine-uurtarief bedraagt: (€ 1.414.800,- – € 556.800,-)/22.000 + € 556.800,-/23.200 = € 39,- + € 24,- = € 63,-.
3.
Standaardgrondstofkosten Standaardloonkosten: 12/60 uur à € 21,Standaardmachinekosten: 8/60 uur à € 63,Standaardfabricagekostprijs
4.
Standaardfabricagekostprijs Standaardverkoopkosten: 15% van € 17,95 Commerciële kostprijs Winstopslag: 20/80 × € 20,64 Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 21% Consumentenprijs
€ 5,35 € 4,20 € 8,40 ––––––– € 17,95 € 17,95 € 2,69 ––––––– € 20,64 € 5,16 ––––––– € 25,80 € 5,42 ––––––– € 31,22.
5.
De normale productie en afzet is: 60/8 × 22.000 = 165.000 stuks Kari per jaar.
6.
Voor 2012 zijn de verwachte productie en afzet: 60/8 × 23.200 = 174.000 stuks Kari.
7.
Het verwachte verkoopresultaat op producten Kari over 2012 bedraagt: 174.000 × € 5,16 = € 897.840,-.
8.
De break-evenafzet voor 2012 is: (€ 1.414.800,- – € 556.800,-)/(€ 25,80 – € 5,35 – € 4,20 – 8/60 × € 24,- – € 2,69) = 82.819 stuks.
9.
De break-evenomzet voor 2012 bedraagt: 82.819 × € 25,80 = € 2.136.730,-, afgerond € 2.137.000,-.
63
10.
Het verwachte bezettingsresultaat op de productie van producten Kari over 2012 bedraagt: (174.000 – 165.000) × 8/60 × € 39,- = € 46.800,- (voordelig).
11.
Het bedrag dat in de voorraad grondstoffen per 31 december 2012 is begrepen voor opslag indirecte inkoopkosten bedraagt: 12/127 × € 368.000,- = € 34.771,65.
12.
Overhead is de Engelse term voor indirecte kosten.
13.
Voorbeelden van constante indirecte productiekosten zijn: – de afschrijvingskosten op machines, als er meerdere typen product op deze machines worden vervaardigd en de waardevermindering van de machines gelijk blijft ongeacht de bezetting; – de onderhoudskosten van een productiehal, als er verschillende producten in deze hal worden gefabriceerd en het onderhoud onafhankelijk is van het gebruik, dat van de hal wordt gemaakt.
14.
De normale bezetting wordt in 2013: 165.000 × 1,02 = 168.300 stuks. Bij een bezettingsverlies is de werkelijke bezetting lager dan de normale bezetting. Er geldt dan: (W – 168.300) × € 5,30 = – € 18.000,-; ==> 5,30W – 891.990 = – 18.000; ==> 5,30W = 873.990; Hieruit volgt: W = 164.904, afgerond 164.900 stuks.
15.
De maximale break-evenafzet is: € 1.800.000,-/(€ 31,46/1,21) = 69.230 stuks. NB: Uitkomst naar beneden afgerond, anders komt de omzet boven het bedrag van € 1.800.000,-.
16.
De vaste kosten in 2013 mogen maximaal bedragen: (€ 31,46/1,21 – € 5,35 – € 4,20 – 8/60 × € 24,- – € 2,69) 69.230 = € 731.068,80, afgerond € 731.000,-.
Opgave 15.2 1.
52 weken × 38 uur = 1.976 uur Vakantie, vrije dagen en atv-dagen: 40/5 × 38 uur = 304 uur ——––– 1.672 uur Ziekte: 3% van 1.672 uur = 50,16 uur ———– Aantal directe arbeidsuren per jaar: 1.621,84 uur, afgerond 1622 uur
64
2.
Brutoloon: 52/4 × € 2.000,- = Vakantiegeld 8%
€ 26.000,€ 2.080,–––––––– € 28.080,Sociale lasten 30% € 8.424,———— Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer € 36.504,-
3.
Het uurtarief per werknemer bedraagt: € 36.504,-/1.622 = € 22,505, afgerond € 22,50.
4.
Complementaire kosten zijn kosten die verband houden met het gebruik van een duurzaam productiemiddel, met uitzondering van de afschrijvings- en interestkosten van het duurzaam productiemiddel.
5.
Het bedrag dat aan type A wordt toegerekend, bedraagt: € 113.900,- × 40.000/(40.000 + 25.000 + 15.000 + 5.000) = € 53.600,-.
6. Soort paal Type A Type B Type C Type D 7.
Machinekosten per paal € 44.233,-/40.000 = € 1,11 € 33.175,-/25.000 = € 1,33 € 26.540,-/15.000 = € 1,77 € 9.952,-/ 5.000 = € 1,99
Hout: 0,0192 m³ à € 400,- per m³ Machinekosten: 4/60 × € 18,75 = Arbeidskosten: 6/60 × € 23,- = Fabricagekostprijs Winst: 15/85 × € 11,23 = Verkoopprijs paal type B exclusief omzetbelasting
8.
150 houten palen type B à € 13,21 = Korting 5% Bezorgkosten: € 60,- + 2 × 22 × € 0,50 =
Omzetbelasting 21% Totaal
€ 7,68 € 1,25 € 2,30 ——— € 11,23 € 1,98 ——— € 13,21
€ 1.981,50 € 99,08 –––––––––– € 1.882,42 € 82,00 –––––––––– € 1.964,42 € 412,53 –––––––––– € 2.376,95
65
9.
Standaardkosten: 25.000 × € 11,23 = € 280.750,Werkelijke kosten: Hout: 500 × € 394,- = € 197.000,Machinekosten € 37.890,Arbeidskosten € 61.900,–––––––––– € 296.790,–––––––––– Nadelig resultaat € 16.040,-
10.
Het verkoopresultaat van houten palen type B over 2012 bedraagt: 25.880 × (€ 13,21 – € 11,23) = € 51.242,40 (voordelig).
11.
Werkelijk betaalde lonen € 61.900,Standaardloonkosten: 2.585 × € 23,- = € 59.455,–––––––––– Nadelig prijsresultaat op arbeidskosten € 2.445,-
12.
Standaardverbruik: 25.000 × 6/60 manuur = 2.500 uur Werkelijk aantal manuren 2.585 uur ––––––– Nadelig efficiencyresultaat op arbeidskosten 85 uur à € 23,- = € 1.955,-
Opgave 15.3 1.
De standaardomzet per oplage van 1.000 stuks bedraagt: (100 × € 1.000,-) + (900 × € 150,-) = € 235.000,-.
2.
De vergoeding voor de kunstenaar wordt als variabele kosten aangemerkt, omdat de vergoeding pas wordt betaald zodra een exemplaar is verkocht. De vergoeding voor de kunstenaar is dus variabel met de afzet.
3.
Gielen vervaardigt uitsluitend litho’s. De salariskosten voor de directie kunnen dus volledig aan de vervaardiging en verkoop van litho’s worden toegerekend en zijn daarom directe kosten.
4.
Variabele kosten kunnen zijn proportioneel variabel, degressief variabel of progressief variabel met de bedrijfsdrukte.
5.
De standaard commerciële kostprijs van een ongesigneerde litho bedraagt: € 72.000,-/1.000 = € 72,-.
6.
De gesigneerde exemplaren hebben een totale dekkingsbijdrage van: 100 × [(€ 1.000,- – (€ 800,- + € 12.000,-/1.000 )] = € 18.800,-. Aan ongesigneerde exemplaren moeten dan nog worden verkocht: (€ 60.000,- – € 18.800,-)/(€ 150,- – € 12.000,-/1.000) = 299 stuks. De standaard break-evenafzet is: 100 + 299 = 399 stuks. 66
7.
De standaard break-evenomzet bedraagt: 100 × € 1.000,- + 299 × € 150,- = € 144.850,-.
8.
Onverkocht kan blijven: (900 – 299)/900 × 100% = 66% van de ongesigneerde litho’s. NB: Afronden naar beneden, omdat bij 67% onverkocht er wel verlies wordt geleden.
9.
Netto omzet Productie- en verkoopkosten Vergoeding kunstenaar: 100 × € 800,- =
€ 235.000,€ 72.000,€ 80.000,–––––––––
Verwacht resultaat 10.
Zie overzicht hierna.
11.
Zie overzicht hierna.
12.
Zie overzicht hierna. Opbrengst Normaal 100 gesigneerd 900 ongesigneerd
100 × € 1.000,- = 900 × € 150,- = Totaal
In deze situatie 200 gesigneerd 770 ongesigneerd 30 vernietigd
200 × € 1.000,- = 770 × € 150,- =
Totaal
€ 152.000,–––––––––– € 83.000,- winst
Kosten € 100.000,€ 135.000,––––––––– € 235.000,-
100 × (€ 72,- + € 800,-) = 900 × € 72,- =
€ 200.000,€ 115.500,€ 0,––––––––– € 315.500,-
200 × (€ 82,- + € 800,-) = 770 × € 82,- = 30 × (€ 82,- – € 7,-) =
Verschil
Extra opbrengst € (antwoord vraag 10)
Extra resultaat
Een nadelig resultaat van: € 89.790,- – € 80.500,- = € 9.290,(antwoord vraag 12)
80.500,-
Totaal
Totaal Extra kosten (antwoord vraag 11)
€ 87.200,€ 64.800,––––––––– € 152.000,€ 176.400,€ 63.140,€ 2.250,––––––––– € 241.790,€ 89.790,-
13.
De waarde van de voorraad ongesigneerde exemplaren van Jan Cremer per 30 september 2012 bedraagt: (1.000 – 30 – 200 – 500) × (€ 25,- + € 10,-) = € 9.450,-.
14.
Omzet: 270 × € 150,- = Kostprijs omzet: 270 × (€ 72,- + € 10,-) = Verkoopresultaat
€ 40.500,€ 22.140,––––––––– € 18.360,- winst
67
15.
Het efficiencyresultaat op het papierverbruik van de serie van Jan Sierhuis bedraagt: (800 × 1.100/1.000 – 896) × € 2,- = – € 32,- (nadelig).
16.
Het prijsresultaat op het papierverbruik van de serie van Jan Sierhuis bedraagt: 896 × € 2,- – € 2.016,- = – € 224,- (nadelig).
17.
Het bezettingsresultaat op de serie van Jan Sierhuis bedraagt: (800 – 1.000) × € 60.000,-/1.000 = – € 12.000,- (nadelig).
18.
Voorbeelden van complementaire kosten van de drukpers zijn: verzekeringskosten, energieverbruik, bedieningskosten, onderhoudskosten, reparatiekosten.
19.
Op de drukpersen zou ook variabel kunnen worden afgeschreven, dat wil zeggen afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de drukpersen. Ook kan afgeschreven worden met een vast percentage van de boekwaarde.
20.
Afschrijvingskosten: (€ 100.000,- – € 20.000,-)/4 = Complementaire kosten Ingecalculeerde interest: 6% van (€ 100.000,- + € 20.000,-)/2 = Kosten van een derde drukpers per jaar
€ 20.000,€ 16.000,€ 3.600,––––––––– € 39.600,-
21.
De kosten per jaar bij huur bedragen: 200 × € 240,- = € 48.000,-. Het is dus voor Gielen voordeliger om de drukpers zelf aan te schaffen, omdat de kosten per jaar dan lager zijn.
22.
Gielen brengt in rekening: 1.045 × £ 0,6380 = £ 666,71.
23.
Het marktaandeel in 2011 is: € 1.200.000,-/€ 12.500.000,- × 100% = 9,6%. Het marktaandeel in 2012 is: € 1.080.000,-/€ 14.000.000,- × 100% = 7,7%.
24.
Het marktaandeel van Gielen in 2012 ten opzichte van 2011 is afgenomen met: (9,6– 7,7)/9,6 × 100% = 20%.
Opgave 15.4 1.
Constante kosten zijn kosten die binnen bepaalde capaciteitsgrenzen niet reageren op veranderingen in de bedrijfsdrukte.
2.
Voorbeelden van constante kosten zijn: – afschrijvingskosten van vaste activa – interestkosten van vaste activa; – huurkosten; – verzekeringskosten.
68
3.
€ 300,-
Verkoopprijs type Sound Variabele kosten: 35% van € 300,- = Constante kosten: € 150.000/3.000 =
€ 105,€ 50,––––––
Verkoopresultaat van één apparaat type Sound
€ 155,–––––– € 145,-
4.
Verwachte bijdrage aan het bedrijfsresultaat van de afdeling Audio bij normale verkoop: Loudy: 800 × (€ 150,- – 40% van € 150,-) = € 72.000,Sound: 1.200 × (€ 300,- – 35% van € 300,-) = € 234.000,Mix: 1.000 × (€ 450,- – 30% van € 450,-) = € 315.000,––––––––– Dekkingsbijdrage € 621.000,Constante kosten € 150.000,––––––––– Verwachte bijdrage bedrijfsresultaat € 471.000,-
5.
De gemiddelde dekkingsbijdrage in een percentage van de omzet in 2012 is: € 621.000,-/(800 × € 150,- + 1.200 × € 300,- + 1.000 × € 450,-) × 100% = 67%.
6.
De break-evenomzet bedraagt: € 150.000,- × 100/67 = € 223.881,-, afgerond € 224.000,-.
7.
Het bezettingsresultaat van de afdeling Audio bedraagt: Loudy: (750 – 800) × € 50,- = – € 2.500,- (nadelig) Sound: (945 – 1.200) × € 50,- = – € 12.750,- (nadelig) Mix: (1.300 – 1.000) × € 50,- = € 15.000,- (voordelig) –––––––– Totaal – € 250,- (nadelig).
8.
Het toevoegen van Navi zal tot gevolg hebben, dat de andere typen minder verkocht zullen worden en dus minder bijdragen aan de constante kosten.
9.
Verwachte opbrengst type Navi: 260 × € 500,- = Kosten: Inkoopprijs: 260 × € 100,- = Overige variabele kosten: 260 × € 50,- = Extra constante kosten Aandeel bestaande constante kosten: 12% van € 150.000,- = Afname verkoopresultaat overige typen
Positieve bijdrage aan het bedrijfsresultaat
€ 130.000,€ 26.000,€ 13.000,€ 22.500,€ 18.000,€ 22.000,–––––––––– € 101.500,–––––––––– € 28.500,-
De conclusie is dat Autodealer Hoymans het type Navi aan het assortiment zal toevoegen. 10.
Directe kosten kunnen rechtstreeks worden toegerekend aan de producten of diensten en indirecte kosten kunnen niet rechtstreeks worden toegerekend aan de producten of diensten. 69
11.
Het opslagpercentage op de directe loonkosten voor 2012 is: 55% van € 1.650.000,-/€ 2.270.750,- × 100% = 40%.
12.
Het opslagpercentage op de directe materiaalkosten voor 2012 is: 45% van € 1.650.000,-/€ 5.485.900,- × 100% = 14%.
13.
De totale offerte bedraagt: 500 m² dakbedekking à € 10,- per m² 20 meter regenpijpen à € 50,- per meter 40 meter luchttoevoerpijpen à € 200,- per meter 500 m² isolatiemateriaal à € 5,- per m² 120 directe manuren à € 50,- per uur
€ 5.000,€ 1.000,€ 8.000,€ 2.500,€ 6.000,––––––––– € 22.500,Opslag op directe materiaalkosten: 14% van € 16.500,- = € 2.310,Opslag op directe loonkosten: 40% van € 6.000,- = € 2.400,––––––––– Totale kosten € 27.210,Winstopslag 20% € 5.442,––––––––– Offerteprijs exclusief omzetbelasting € 32.652,14.
Het efficiencyresultaat op directe manuren bedraagt: (120 – 140) × € 50,- = – € 1.000,- (nadelig).
15.
Het prijsresultaat op directe manuren bedraagt: 140 × € 50,- – € 6.720,- = € 280,- (voordelig).
16.
De werkelijke kosten bedragen: 500 m² dakbedekking à € 10,- per m² 20 meter regenpijpen à € 50,- per stuk 40 meter luchttoevoerpijpen à € 225,500 m² isolatie materiaal à € 5,- per m² 140 directe manuren Opslag op directe materiaalkosten: 14% van € 17.500,- = Opslag op directe loonkosten: 40% van € 6.720,- = Totale kosten Offerteprijs Werkelijke winst op het werk
17.
€ 5.000,€ 1.000,€ 9.000,€ 2.500,€ 6.720,–––––––– € 24.220,€ 2.450,€ 2.688,––––––––– € 29.358,€ 32.652,––––––––– € 3.294,-
Voorbeelden van complementaire kosten van de installatie zijn: verzekering, onderhoud, reparatie, energieverbruik. 70
18.
De ingecalculeerde interest per jaar bedraagt: 6% van € 25.000,-/2 = € 750,-.
19. Jaren
1 2 3 4 5
Cumulatieve afschrijvingskosten € 25.000,€ 25.000,€ 25.000,€ 25.000,€ 25.000,-
Cumulatieve complementaire kosten € 250,€ 1.400,€ 3.600,€ 8.100,€ 17.100,-
Cumulatieve Cumulatieve interestkosten totale kosten
Aantal uren
Kosten per uur
€ 750,€ 1.500,€ 2.250,€ 3.000,€ 3.750,-
2.500 5.000 7.500 10.000 12.500
€ 10,40 € 5,58 € 4,11 € 3,61 € 3,67
€ 26.000,€ 27.900,€ 30.850,€ 36.100,€ 45.850,-
De economische levensduur is vier jaar. 20.
De afschrijvingskosten van de installatie in het eerste jaar bedragen: 2.500 × € 3,61 – € 250,- – € 750,- = € 8.025,-.
Opgave 15.5 1.
Afval is grondstofverlies dat ontstaat tijdens het productieproces; uitval zijn afgekeurde producten aan het einde van het productieproces.
2.
Materiaalverbruik: 20 kg à € 2,- per kg € 40,Direct loon: 15 minuten à € 50,- per uur € 12,50 Indirecte fabricagekosten (machineuren): 30 minuten à € 44,- per uur € 22,––––––– € 74,50 Opbrengst afval: 10% van 20 kg à € 1,25 per kg € 2,50 ––––––– € 72,Uitval: 4/96 × € 72,€ 3,––––––– Fabricagekostprijs van een goedgekeurd machineonderdeel Z € 75,-
3.
Functies van de fabricagekostprijs zijn onder andere: – basis voor het vaststellen van de verkoopprijs; – een middel om de waarde van de voorraad producten op de balans te waarderen; – een middel om te beoordelen of de productie doelmatig heeft plaatsgevonden.
4.
De Engelse term absorption costing betekent integrale kostprijs.
71
5.
Fabricagekostprijs Verkoopwinst: 30/70 × € 75,Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 21% Verkoopprijs inclusief omzetbelasting
€ 75,€ 32,14 ––––––– € 107,14 € 22,50 ––––––– € 129,64
6.
De indirecte fabricagekosten (machineuren) bedragen per uur € 44,-. De variabele fabricagekosten bedragen per uur: € 43.500,-/2.900 = € 15,-. De vaste fabricagekosten bedragen per uur: € 44,- – € 15,- = € 29,-. Het normale aantal machineuren is: € 87.000,-/€ 29,- = 3.000 uur.
7.
Toegestane fabricagekosten voor machineonderdelen Z: 5.210 × € 75,- = € 390.750,Werkelijke fabricagekosten: Kosten materiaalverbruik € 227.806,25 Directe loonkosten € 73.372,Proportioneel variabele machinekosten € 39.200,Vaste machinekosten € 87.000,–––––––––––– € 427.378,25 Opbrengst afval: 11.200 kg à € 1,25 per kg € 14.000,–––––––––––– Totale werkelijke kosten € 413.378,25 ––––––––––––– Verschil nadelig € 22.628,25
8.
De standaard variabele kosten per machineonderdeel bedragen: € 40,- + € 12,50 + 0,5 × € 15,- – € 2,50 = € 57,50. Inclusief uitval is dat: 100/96 × € 57,50 = € 59,90.
9.
De break-evenafzet voor 2013 is: € 87.000,-/(€ 107,14 – € 59,90 ) = 1.842 stuks.
10.
De break-evenomzet bedraagt: 1.842 × € 107,14 = € 197.352,-.
11.
Standaardverbruik: (5.210 + 290) × 20 kg = 110.000 kg Werkelijk verbruik: € 227.806,25/€ 2,05 = 111.125 kg ––––––––– Nadelig efficiencyresultaat 1.125 kg × € 2,- = € 2.250,-.
12.
Het prijsresultaat op materiaalverbruik bedraagt: (€ 2,- – € 2,05) × 111.125 kg = – € 5.556,25 (nadelig).
13.
Het bezettingsresultaat op machineuren bedraagt: (2.800 – 3.000) × € 29,- = – € 5.800,- (nadelig).
14.
Ongeveer 2.600 × 1.000 stuks = 2.600.000 stuks. 72
15.
Ongeveer € 200.000,- winst.
16.
Het juiste antwoord is a.
17.
Het juiste antwoord is d.
18.
Het juiste antwoord is d.
19.
500.000/1,5347 × € 1,- = € 325.796,57 Verzekerings- en verzendkosten € 1.200,–––––––––––– Aanschafprijs machine € 326.996,57, afgerond € 327.000,-.
20.
De economische levensduur (gebruiksduur) van een machine is de periode waarin het productiemiddel prestaties kan leveren die voor het bedrijf waarde hebben.
21.
Voorbeelden van complementaire kosten van de machine zijn: onderhoudskosten, loonkosten van bedienend personeel, reparatiekosten en kosten van energie.
22.
Afschrijvingskosten machine: € 327.000,-/6 = € 54.500,Interest: 6% van € 327.000,-/2 = € 9.810,Overige kosten € 12.000,–––––––––– € 76.310,De vaste kosten per jaar van de nieuwe machine zijn € 87.000,- – € 76.310,- = € 10.690,- lager dan de vaste kosten van de huidige machine.
23.
Op basis van 92% goedgekeurde producten bedragen de kosten van het materiaalverbruik € 63,70 per product. Wanneer 94% wordt goedgekeurd bedragen de kosten van het materiaalverbruik: 92/94 × € 63,70 = € 62,34. Dit is een besparing van € 1,36 per machineonderdeel RS.
Opgave 15.6 1.
20.000 liter grondstof B à £ 2,40 = £ 48.000,£ 48.000,-/£ 0.8343 = € 57.533,26 Invoerrechten 5% € 2.876,66 Vervoerskosten € 1.500,––––––––––– € 61.909,92 De kostprijs van 1 liter grondstof B bedraagt: € 61.909,92/20.000 = € 3,0954, afgerond € 3,10.
73
2.
Voor 1.000 liter Kali is benodigd: Grondstof A: 2/5 × 1.000 × € 7,50 = € 3.000,Grondstof B: 3/5 × 1.000 × € 3,10 = € 1.860,–––––––– € 4.860,-
3.
De restwaarde van de machine na vijf jaar bedraagt: 0,65 × € 100.000,- = € 7.776,-.
4.
De boekwaarde van de machine per 1 januari 2013 bedraagt: € 100.000,- × 0,62 = € 36.000,-. De afschrijvingskosten bedragen: 40% van € 36.000,- = € 14.400,De interestkosten bedragen: 6% van (€ 36.000,- + € 21.600,-)/2 = € 1.728,––––––––– Totaal van afschrijvings- en interestkosten in 2013 € 16.128,-
5.
Complementaire kosten van een machine zijn kosten verbonden aan het gebruik van de machine met uitzondering van de afschrijvings- en interestkosten. Voorbeelden van complementaire kosten van een machine zijn: – kosten van bediening; – kosten van onderhoud; – energiekosten; – verzekeringskosten.
6.
Het machine-uurtarief in 2013 bedraagt: (€ 14.400,- + € 1.728,- + 50% van € 10.500,-)/2.000 + 50% van € 10.500,-/2.100 = € 10,69 + € 2,50 = € 13,19, afgerond € 13,20.
7.
Grondstofkosten Machinekosten Arbeidskosten: 10/60 × € 48,- = Productiekosten van 1.000 liter Kali
8.
€ 4.860,€ 13,20 € 8,–––––––––– € 4.881,20
216/1.000 × 100/99 × € 4.881,20 = Arbeidsloon: 5/60 × € 48,- = Stalen vat Kostprijs van een gevuld vat Kali van 216 liter
9.
Kostprijs één vat Radi van 60 liter Winstopslag: 35/65 × € 520,Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 21% Verkoopprijs inclusief omzetbelasting
€ 520,€ 280,––––––– € 800,€ 168,––––––– € 968,-
74
€ 1.064,99 € 4,€ 35,–––––––––– € 1.103,99
10.
Het bezettingsresultaat op de productiekosten van Radi over 2012 bedraagt: (1.260 1.200) × 30/100 × € 520,- = € 9.360,- (voordelig).
11.
Toegestane verkoopkosten: 5% van 1.300 × € 800,- = Werkelijke verkoopkosten Voordelig resultaat op verkoopkosten Hiervan is efficiencyresultaat Voordelig prijsresultaat op de verkoopkosten van Radi over 2012
€ 52.000,€ 48.000,––––––––– € 4.000,€ 2.200,––––––––– € 1.800,-
12.
Met break-evenafzet wordt de afzet bedoeld, waarbij geen winst of verlies wordt behaald. Met break-evenomzet wordt de de omzet bedoeld, waarbij geen winst of verlies wordt behaald.
13.
De contributiemarge per 60-litervat Radi bedraagt: € 800,- (5% van € 800,- + 70% van € 520,-) = € 396,-.
14.
De totale constante kosten bedragen: 30% van 1.200 × € 520,- = € 187.200,-. De break-evenafzet voor 60-litervaten Radi is: € 187.200,-/€ 396,- = 473 vaten.
15.
De break-evenomzet over 2012 voor 60-litervaten Radi bedraagt: 473 × € 800,- = € 378.400,-.
16.
De kostprijs van een vat Yla van 216 liter bedraagt: 100/140 × € 2.371,60,-/1,21 = € 1.400,-.
Opgave 15.7 1.
De interest over het gemiddeld in de machine geïnvesteerde vermogen bedraagt: 5% van € 80.000,-/2 = € 2.000,-.
2.
Onder de technische gebruiksduur wordt verstaan de totale periode waarin de machine prestaties kan leveren.
3.
Voorbeelden van complementaire kosten van een machine zijn onder andere: – energieverbruik; – bedieningskosten van de machine; – verzekeringskosten.
75
4. Jaar Afschrijving Interestkosten Complementaire cumulatief cumulatief kosten cumulatief 1 € 80.000,€ 2.000,€ 6.000,2 € 80.000,€ 4.000,€ 14.000,3 € 80.000,€ 6.000,€ 26.000,4 € 80.000,€ 8.000,€ 44.000,5 € 80.000,€ 10.000,€ 70.000,6 € 80.000,€ 12.000,€ 106.000,-
Totale Machine-uren Kosten per kosten cumulatief machine-uur cumulatief € 88.000,2.000 € 44,00 € 98.000,4.000 € 24,50 € 112.000,6.000 € 18,67 € 132.000,8.000 € 16,50 € 160.000,10.000 € 16,00 € 198.000,12.000 € 16,50
De economische gebruiksduur is de periode waarbij de kosten per machine-uur minimaal zijn en dat is 5 jaar. 5.
Normale inkoop en afzet van P per jaar: 20% van € 140.000,-/€ 7,- = 4.000 stuks Normale inkoop en afzet van Q per jaar: 30% van € 140.000,-/€ 26,25 = 1.600 stuks.
6.
Voorbeelden van variabele verkoopkosten zijn onder andere: – vervoerskosten; – verpakkingskosten; – provisie voor verkopers.
7.
Een kolommendiagram is een verticaal staafdiagram waarbij de kolommen aan elkaar vastzitten en bij een staafdiagram niet. Bij een kolommendiagram is de kolombreedte afhankelijk van de waarde, bij een staafdiagram niet. Ook goed: In Excel bestaat een kolommendiagram uit losstaande verticale staven en een staafdiagram uit losstaande horizontale staven.
8.
Andere mogelijkheden zijn onder andere een lijndiagram en een cirkeldiagram.
9.
Het verwachte verkoopresultaat van P in 2013 bedraagt: 4.500 × (€ 15,- – € 11,-) = € 18.000,- (voordelig).
10.
Het verwachte bedrijfsresultaat van Q in 2013 bedraagt: 1.500 × € 48,- – 1.500 × € 8,- – 30% van € 140.000,- = € 18.000,- (voordelig).
11.
De dekkingsbijdrage per product is het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per product.
12.
De break-evenomzet van Q in 2013 bedraagt: 30% van € 140.000,-/(€ 48,- – € 8,-) × € 48,- = € 50.400,-.
76
13.
De break-evenomzet van Q in het tweede half jaar van 2013 bedraagt: ½ × € 50.400,- = € 25.200,-. Stel de vaste kosten ten behoeve van Q in het tweede half jaar op Y. Dan is: Y ‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒ × 50% van € 48,- = € 25.200,-. (50% van € 48,- – € 8,-) Hieruit volgt dat Y = € 16.800,-. De vaste kosten in het tweede half jaar van 2013 moeten worden verlaagd met: ½ × 30% van € 140.000,- – € 16.800,- = € 4.200,-.
14.
De werkelijke totale variabele kosten van P in het eerste kwartaal van 2013 bedragen: inkoopprijs inclusief variabele inkoopkosten: 1.100 × (75% van € 4,- + € 0,20) = € 3.520,variabele verkoopkosten: 1.200 × 25% van € 4,- = € 1.200,–––––––– totaal € 4.720,NB: Hier komen dan nog de kosten van de voorraadafname van 100 stuks bij; de prijs daarvan is niet gegeven.
15.
De werkelijke totale constante kosten van P in het eerste kwartaal van 2013 bedragen: 20% van € 140.000,-/4 – € 200,- = € 6.800,-.
16.
De brutowinstopslagmethode is een methode van verkoopprijsberekening waarbij alle bijkomende kosten (inkoopkosten, algemene kosten, verkoopkosten) en de winst worden uitgedrukt in één percentage van de inkoopprijs.
17.
De verfijnde opslagmethode is een methode van kostprijsberekening waarbij de directe kosten worden verhoogd met meerdere opslagen voor indirecte kosten.
18.
Het derde percentage wordt gebruikt voor het toerekenen van de inkoopkosten.
19.
De begrote overige bedrijfskosten bedragen: 10% van € 600.000,- = € 60.000,-. De werkelijke overige bedrijfskosten bedragen: € 210.000,- – € 147.000,- = € 63.000,-. De werkelijke overige bedrijfskosten zijn € 63.000,- – € 60.000,- = € 3.000,- hoger dan begroot.
20.
Het prijsresultaat op het materiaalverbruik over het vierde kwartaal van 2012 bedraagt: € 3.900,- – 750 × € 5,- = – € 150,- (nadelig).
21.
De besparing in het eerste kwartaal van 2013 is: 700 × (0,30 – 0,25) × € 6,- = € 210,-.
22.
Het efficiencyresultaat op het materiaalverbruik over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: (1.250 × 0,2 + 320 × 0,4 + 750 × 0,25 + 700 × 0,25 – 730) × € 6,- = € 63,- (voordelig).
77
23.
Bij P is sprake van een nadelig efficiencyverschil van: 260 kg – 0,2 kg × 1.250 = 10 kg. Bij de overige klompen is er steeds een voordelig efficiencyverschil geweest.
24.
Standaardafval is: 10% van 730 kg = 73 kg. Het verschil is: 73 kg – 80 kg = – 7 kg (nadelig).
25.
Het nettomateriaalverbruik in het eerste kwartaal van 2013 is: 730 kg – 80 kg = 650 kg.
Opgave 15.8 1.
De totale standaard vaste indirecte kosten voor 2013 bij de normale verkoop bedragen: 60% van € 450.000,- = € 270.000,-.
2.
De totale standaard variabele indirecte kosten voor 2013 bij de normale verkoop bedragen: (€ 450.000,- – € 270.000,-) × 100/90 = € 200.000,-.
3.
De totale standaard indirecte kosten voor 2013 bij de normale verkoop bedragen: € 270.000,- + € 200.000,- = € 470.000,-.
4.
De inkoopprijs voor 2013 bij de normale verkoop bedraagt: Sport: € 1.200,- × 450 × 100/90 = € 600.000,Toer: € 1.400,- × 900 × 100/90 = € 1.400.000,–––––––––––– Totaal € 2.000.000,De opslagpercentages voor indirecte kosten bedragen: – Vaste indirecte kosten samenhangend met de totale directe kosten: € 270.000,-/€ 2.000.000,- × 100% = 13,5%. – Variabele indirecte kosten samenhangend met de totale directe kosten: € 200.000,-/€ 2.000.000,- × 100% = 10,0%.
5.
Sprint –––––––– € 1.200,-
Toer ––––––– € 1.400,-
Inkoopprijs Opslag vaste indirecte kosten: 14% van € 1.200,€ 168,14% van € 1.400,Opslag variabele indirecte kosten: 9% van € 1.200,€ 108,9% van € 1.400,–––––––– Kostprijs € 1.476,-
€ 196,€ 126,––––––– € 1.722,-
78
6.
Functies van de kostprijs van een product zijn onder andere: – basis voor het vaststellen van de verkoopprijs; – bij een vastgestelde verkoopprijs een middel om de winst per product te bepalen; – een middel om de waarde van de voorraad producten op de balans te waarderen; – een middel om te beoordelen of de inkoop en verkoop doelmatig hebben plaatsgevonden.
7.
Sprint –––––––– Kostprijs € 1.476,Winst 25% van de verkoopprijs exclusief omzetbelasting € 492,–––––––––– Verkoopprijs exclusief omzetbelasting € 1.968,Omzetbelasting 21% € 413,28 –––––––––– Verkoopprijs inclusief omzetbelasting € 2.381,28
8.
Sprint: 450 × € 492,- = € 221.400,Toer: 900 × € 574,- = € 516.600,–––––––––– Verkoopresultaat € 738.000,-
9.
Deze grafiek noemen we een staafdiagram. Excel noemt dit een kolommendiagram; dit antwoord is ook juist.
Toer –––––––– € 1.722,€ 574,–––––––––– € 2.296,€ 482,16 –––––––––– € 2.778,16
10.
De conclusie uit de tabel is, dat het marktaandeel van Boeinga is gedaald. De toename van de verkoop van racefietsen door bedrijven in de regio is verhoudingsgewijs meer dan de toename van de afzet van Q-bike.
11.
Een lijndiagram geeft in dit geval een duidelijker beeld van de ontwikkeling van het marktaandeel, omdat in een lijndiagram in één oogopslag is te zien welke lijn het steilst loopt.
12.
Onder het break-evenpunt wordt verstaan de afzet of de omzet waarbij een onderneming geen winst of verlies maakt.
13.
Als één fiets Sprint wordt verkocht, worden twee fietsen Toer verkocht. De dekkingsbijdrage is in dat geval: 1 × (€ 1.980,- – € 1.200,- – € 108,-) + 2 × (€ 2.310,- – € 1.400,- – € 126,-)] = € 2.240,-. Om de totale vaste kosten terug te verdienen, moet deze combinatie (€ 270.000,-/€ 2.240,-) 121 keer verkocht worden. De break-evenafzet is: Sprint: 121 fietsen. Toer: 2 × 121 = 242 fietsen.
79
14.
Sprint: 121 × € 1.980,- = € 239.580,Toer: 242 × € 2.310,- = € 559.020,––––––––– Break-evenomzet € 798.600,-
15.
De verkoopopbrengst is: £ 75.150,-/£ 0,875 × € 1,- = € 85.885,71.
16.
Onder de economische levensduur (gebruiksduur) van een machine wordt verstaan de periode dat de prestaties van de machine (toegevoegde) waarde hebben voor de onderneming.
17.
Voorbeelden van complementaire kosten van een machine zijn onder andere: ‒ energiekosten; ‒ verzekeringskosten; ‒ kosten bediening machine; ‒ onderhoudskosten; – reparatiekosten.
18.
Afschrijving per jaar: (€ 100.000,- – € 20.000,-)/4 = € 20.000,-. De boekwaarde aan het einde van het tweede jaar bedraagt: € 100.000,- – 2 × € 20.000,- = € 60.000,-.
19.
Afschrijvingen: Jaar 1 = X Jaar 2 = X – € 4.000,Jaar 3 = X € 8.000,Jaar 4 = X € 12.000,––––––––––––––––––––– Totaal 4X € 24.000,Dit is gelijk aan € 80.000,-. 4X – € 24.000,- = € 80.000,-. Hieruit volgt: 4X = € 104.000,- en X = € 26.000,-. De afschrijving in het eerste jaar bedraagt dus € 26.000,-.
20.
Verkopen: 4.000 × € 75,- = Voorraadmutatie: 750 × € 56,50 =
Materiaalverbruik Directe loonkosten Constante indirecte productiekosten Constante indirecte verkoopkosten Variabele indirecte productiekosten
€ 300.000,€ 42.375,–––––––––– € 342.375,€ 39.150,€ 84.960,€ 115.000,€ 61.000,€ 22.562,‒‒‒‒‒‒‒‒‒– € 322.672,‒‒‒‒‒‒‒‒‒‒ € 19.703,-
Voordelig bedrijfsresultaat 80
21.
Werkelijk aantal uren Standaard aantal uren: 4.750 koffers × 0,5 uur = Nadelig efficiencyresultaat op directe loonkosten
22.
2.550 uur 2.375 uur –––––––– 175 uur à € 40,- = € 7.000,-.
€ 84.960,€ 102.000,‒‒‒‒‒‒‒‒– € 17.040,-.
Werkelijk betaald Toegestaan: 2.550 × € 40,- = Voordelig prijsresultaat op directe loonkosten
23.
Duurder personeel (nadelig prijsresultaat) werkt over het algemeen sneller en beter (voordelig efficiencyresultaat).
24.
Werkelijke productie Normale productie
25.
De totale begrote constante kosten voor januari 2013 bedragen: 5.000 × (€ 24,- + € 12,-) = € 180.000,-.
4.750 5.000 –––– Nadelig bezettingsresultaat 250 × € 24,- = € 6.000,-.
Opgave 15.9 1.
Voorbeelden van constante indirecte inkoopkosten zijn: – salaris van de inkopers; – afschrijving inventaris afdeling Inkoop; – opslagkosten ingekochte goederen.
2.
De inkoopprijs van producten is degressief variabel als de leverancier een lagere prijs berekent bij een grotere afname tegelijk.
3.
Vaste verrekenprijs: € 22,50 + € 1,10 = € 23,60 Constante indirecte inkoopkosten: € 324.000,-/36.000,- = € 9,——–– € 32,60 Constante verkoopkosten: € 15.000,-/3.000 € 5,——–– Commerciële kostprijs € 37,60
4.
De nettowinstmarge van een product Bif is: (€ 47,- – € 37,60)/€ 47,- × 100% = 20%.
5.
De dekkingsbijdrage van een product is het verschil tussen de verkoopprijs exclusief omzetbelasting en het totaal van de variabele kosten van dat product.
81
6.
De verwachte break-evenafzet van producten Bif voor het laatste kwartaal van 2012 is: ¼ × (€ 324.000,- + € 15.000,- × 12)/(€ 47,- – € 23,60) = 5.385 stuks.
7.
De verwachte break-evenomzet van producten Bif voor het laatste kwartaal van 2012 bedraagt: 5.385 × € 47,- = € 253.095,-.
8.
De gewenste voorraad producten Bif per 31 oktober 2012 is: 40% van 2.000 producten = 800 producten. Per 30 november 2012 is dat: 40% van 2.500 producten = 1.000 producten.
9.
Het verwachte verkoopresultaat over oktober 2012 bedraagt: 500 × (€ 47,- – € 37,60) = € 4.700,-.
10.
Een mogelijk verschil tussen het verwachte bedrijfsresultaat en het verwachte resultaat vóór belasting is het verwachte interestresultaat (het verschil tussen de verwachte interestkosten en de verwachte interestopbrengsten).
11.
De voorraad producten Bif op 31 december 2012 is: 40% van 500 + 5.100 – 4.400 = 900 stuks.
12.
De administrateur heeft gelijk. Ook al is de verkoopprijs lager dan de commerciële kostprijs, dan leidt deze extra order toch tot een verhoging van het resultaat. Het hogere resultaat bedraagt: 1.000 × (€ 30,- – € 24,50) – € 3.780,- = € 1.720,-.
13.
De technische gebruiksduur van een vrachtauto is de periode tussen het moment van aanschaf en het moment dat de vrachtauto is versleten.
14.
De interestkosten in 2013 bedragen: 10% van € 200.000,-/2 = € 10.000,-.
15.
Complementaire kosten zijn alle kosten die moeten worden gemaakt om de vrachtauto te kunnen gebruiken. Voorbeelden zijn brandstofkosten, verzekeringskosten en kosten van onderhoud en reparaties.
16.
Afschrijvingskosten Cumulatieve interestkosten: € 10.000 × 5 = Cumulatieve complementaire kosten: € 26.000,- + € 28.000,- + € 30.000,- + € 33.000,- + € 45.000,- = Totale kosten: Het cumulatieve aantal gereden kilometers is: 60.000 + 60.000 + 60.000 + 50.000 + 40.000 = 270.000. De kosten per kilometer bedragen: € 412.000,-/270.000 = € 1,53. 82
€ 200.000,€ 50.000,€ 162.000,————– € 412.000,-
17.
Vomar zal kiezen voor leverancier C, omdat deze leverancier het goedkoopst is bij een afname van 25.000 stuks Rifla per jaar.
18.
Vanaf een afname van 24.000 stuks Rifla wijzigt de prijs van leverancier A niet meer.
19.
De opbrengst voor Vomar bedraagt: (1 – 0,0085) × 24.500/1,3136 × € 1,- = € 18.492,50.
20.
Het efficiencyresultaat op directe grondstofkosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: (5.200 × € 1,15 – 6.020) × € 28,40 = – € 1.136,- (nadelig).
21.
Het prijsresultaat op directe loonkosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 4.020 × € 41,60 – € 161.250,- = € 5.982,- (voordelig).
22.
Het bezettingsresultaat op indirecte fabricagekosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: (1.550 – 20.000/4 × 0,3) × 60% van € 85,- = € 2.550,- (voordelig).
23.
Het bezettingsresultaat op verkoopkosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: (4.900 – 20.000/4) × € 2,- = – € 200,- (nadelig).
24.
Het prijsresultaat op variabele verkoopkosten over het eerste kwartaal van 2013 bedraagt: 4.900 × € 0,64 – € 3.090,- = € 46,- (voordelig).
25.
De grondstofkosten per product Lasso bedragen in dat geval: 1,15 × 100/90 × € 26,- – 1,15 × 10/90 × € 6,- = € 32,46.
Bedrijfseconomie
Opgave 15.10 1.
De waarde van de vaste activa per 1 januari 2012 bedraagt: 5/8 × € 4.800.000,- = € 3.000.000,-.
2.
Vaste activa gaan meer dan één productieproces mee. Vlottende activa worden in één productieproces verbruikt. Of: Vaste activa hebben een looptijd van langer dan een jaar en vlottende activa van korter dan een jaar.
3.
De inkoopwaarde van de omzet bedraagt: 78% van € 5.500.000,- = € 4.290.000,-. De gemiddelde voorraad bedraagt: € 4.290.000,-/3 = € 1.430.000,-.
83
4.
De waarde van de voorraad goederen per 1 januari 2012 bedraagt: € 1.430.000,- – (€ 12.000,- × 12/2) = € 1.358.000,-. (De waarde van de voorraad goederen per 31 december 2012 bedraagt: € 1.430.000,- + (€ 12.000,- × 12/2) = € 1.502.000,-; gemiddeld is dat € 1.430.000,- en de toename is 12 × € 12.000,- = € 144.000,-.)
5.
De aflossing op de hypothecaire lening per 1 oktober 2012 bedraagt: € 750.000,-/(2 × 25) = € 15.000,-.
6.
Interestbedrag per 1 juli 2012: 3/12 × 5,5% van € 750.000,- = € 10.312,50. Interestbedrag per 1 juli 2013: 3/12 × 5,5% van (€ 750.000,- – 2 × € 15.000,-) = € 9.900,-.
7.
Per 1 juli 2012 zou dan op de spaarrekening beschikbaar zijn: € 3.400,- × 1,0025 × (1,00253 – 1)/0,0025 = € 10.251,09. Dit is (iets) te weinig.
8.
Om een bedrag van € 10.312,50 op de spaarrekening beschikbaar te hebben, moet aan het begin van elke maand worden gestort: € 10.312,50/€ 10.251,09 × € 3.400,- = € 3.420,37.
9.
De vlottende activa per 1 januari 2012 bedragen: € 4.800.000,- – € 3.000.000,- = € 1.800.000,-. Het vreemd vermogen op korte termijn per 1 januari 2012 bedraagt: € 1.800.000,-/2,4 = € 750.000,-. De quick ratio is: (€ 1.800.000,- – 1.358.000)/€ 750.000,- = 0,6.
10.
Het vreemd vermogen op lange termijn per 1 januari 2012 bedraagt: (1 – 0,25) × € 4.800.000,- – € 750.000,- = € 2.850.000,-.
11.
Het eigen vermogen per 1 januari 2012 bedraagt: € 4.800.000,- – € 750.000,- – € 2.850.000,- = € 1.200.000,-. Of: 25% van € 4.800.000,- = € 1.200.000,-.
12.
Return on investment geeft inzicht in de rentabiliteit van Belkin.
13.
De nettowinst na belasting over 2012 zal bedragen: 74,5% van € 660.000,- = € 491.700,-. Het gemiddeld eigen vermogen in 2012 bedraagt: (€ 1.200.000,- + € 1.450.000,-)/2 = € 1.325.000,-. De rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen over 2012 is: € 491.700,-/€ 1.325.000,- × 100% = 37,1%.
14.
De koers van uitgifte (emissiekoers) van 102% is hoger dan de nominale waarde (100%), dus is hier sprake van agio voor de Staat der Nederlanden.
15.
Belkin zal per 31 december 2012 aan interest ontvangen: 4,75% van 1.250 × € 50,- = € 2.968,75. 84
16.
Een converteerbare obligatie is een obligatie waarvan de houder het recht heeft gedurende een bepaalde periode in een vooraf vastgestelde verhouding zijn obligaties om te wisselen in aandelen van dezelfde onderneming.
17.
Een bedrijf kan houders van converteerbare obligaties stimuleren tot conversie over te gaan door in de prospectus de mogelijkheid van vervroegde aflossing op te nemen. (Wanneer een converteerbare obligatie boven pari noteert en de onderneming dreigt met aflossing à pari zal de houder van een converteerbare obligatie tot conversie overgaan om de waarde van de hogere notering dan de nominale waarde te kunnen ontvangen.)
Opgave 15.11 1.
Op de balans komt geen rekening Aandeelhouders nog te storten voor. Het gehele geplaatste aandelenkapitaal is dus volgestort.
2.
De som van de vaste activa per 31 december 2012 is € 460.000,- en na afschrijving van € 41.000,- is de waarde daarvan per 31 december 2013 € 419.000,-. Op de balans per 31 december 2013 staat € 484.000,- zodat er in 2012 € 65.000,- is geïnvesteerd.
3.
De quick ratio per 31 december 2012 is: (€ 180.000,- + € 30.000,-)/(€ 70.000,- + € 65.000,- + € 70.000,- – € 127.000,- + € 100.000,-) = 1,2. De quick ratio per 31 december 2013 is (€ 230.000,- + € 27.000,-)/(€ 90.000,- + € 99.000,- + € 100.000,- – € 50.000,-) = 1,1.
4.
Het verschil tussen de current ratio en de quick ratio is, dat bij de current ratio ook de voorraad goederen in de berekening wordt betrokken.
5.
De gemiddelde krediettermijn van debiteuren over 2013 is: ½ × (€ 180.000 + € 230.000)/(€ 1.090.000,- 1,21) 360 dagen = 56 dagen.
6.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad goederen in 2013 is: ½ × (€ 120.000,- + € 150.000,-)/€ 605.000,- 360 dagen = 80 dagen.
7.
De verwachte omzet inclusief omzetbelasting in 2014 bedraagt: € 1.090.000,- × 1,06 × 1,21 = € 1.398.034,-. Het verwachte gemiddelde debiteurensaldo in 2014 bedraagt: 88% van € 1.398.034,- × (56 – 15)/360 = € 140.114,-, afgerond € 141.000,-.
8.
De verwachte omzet exclusief omzetbelasting in 2014 bedraagt: 1,06 × € 1.090.000,- = € 1.155.400,-. De inkoopprijs van de omzet bedraagt: 100/166⅔ × € 1.155.400,- = € 693.240,-. De verwachte inkopen op rekening exclusief omzetbelasting in 2014 bedragen: € 693.240,- + € 154.000,- – € 150.000,- = € 697.240,-. 85
9.
Jaar
Schuld begin jaar
Interest
Aflossing
Schuld einde jaar
1 2 3
€ 400.000,€ 394.940,€ 389.576,40
€ 24.000,€ 23.696,40 € 23.374,58
€ 5.060,€ 5.363,60 € 5.685,42
€ 394.940,€ 389.576,40 € 383.890,98
De totale interest in de eerste drie annuïteiten bedraagt: € 24.000,- + € 23.696,40 + € 23.374,58 = € 71.070,98. 10.
De schuldrest aan het einde van het derde jaar na betaling van de annuïteit bedraagt € 383.890,98, afgerond € 383.891,-. (Zie aflossingsplan bij 9.)
11.
Met het aangaan van een hypothecaire lening vermeerdert het vreemd vermogen bij gelijkblijvend eigen vermogen; hierdoor verslechtert de solvabiliteit. Met het plaatsen van nieuwe aandelen vermeerdert het eigen vermogen bij gelijkblijvend vreemd vermogen; hierdoor verbetert de solvabiliteit.
12.
Het eigen vermogen van De Graaff per 31 december 2013 na winstverdeling bedraagt: Aandelenkapitaal € 150.000,Algemene reserve na winstverdeling € 177.000,––––––––– Totaal € 327.000,Het aantal geplaatste aandelen per 31 december 2013 is: € 150.000,-/€ 100,- = 1.500. De intrinsieke waarde per aandeel bedraagt: € 327.000,-/1.500 = € 218,-. Het aantal benodigde aandelen is: € 400.000,-/€ 218,- = 1.835 stuks.
Opgave 15.12 1.
Indexcijfers 4e kwartaal 2011 en 2012 op basis van het 1e kwartaal 2011 Producten
1e kwartaal 4e kwartaal 2011 2011 Uitlaten 100 106,3 Bumpers 100 96,6 Wielen 100 90,9 Overige producten 100 130,0 Totaal 100 99,6 (850/800 ×100 = 106,3; 820/800 × 100 =102,5)
4e kwartaal 2012 102,5 87,9 87,3 125,0 94,8
2.
Om een Z-grafiek te kunnen maken, moeten naast de kwartaalomzetten over 2012 in beeld worden gebracht: de cumulatieve kwartaalomzetten over 2010 en de voortschrijdende 4kwartaalsomzetten over 2012.
3.
Het te verwachten crediteurensaldo per 31 maart 2013 bedraagt: € 2.600.000 × 0,60 × 1/3 = € 520.000,-. 86
4.
Het te verwachten crediteurensaldo per 31 maart 2013 bedraagt na de verhoging van de krediettermijn naar 60 dagen per 31 maart 2013: € 2.600.000 × 0,60 × 2/3 = € 1.040.000,-.
5.
Indien de krediettermijn wordt verhoogd van 30 naar 60 dagen, is per 31 maart 2013 meer aan liquide middelen aanwezig: € 1.040.000,- € 520.000,- = € 520.000,-.
6.
Het verminderen van de voorraden roept het risico op van ‘nee’ te moeten verkopen met verdere omzetdaling tot gevolg. Daarnaast kan het kopen van kleinere partijen tegelijk prijsen/of kostenverhoging tot gevolg hebben.
7.
De opslagduur van de gemiddelde voorraad producten over 2012 is: ½ × (550.000,- + € 600.000,-)/€ 8.112.000,- × 360 dagen = 26 dagen. [80% van (€ 2.560.000,- + € 2.520.000,- + € 2.520.000,- + € 2.540.000,-) = € 8.112.000,-]
8.
De investering in vaste activa in 2012 bedraagt: € 1.200.000,- + € 3.200.000,- € 1.250.000,- – € 3.250.000,- + € 200.000,- = € 100.000,-.
9.
De quick ratio per 31 december 2011 is: (€ 750.000,- + € 350.000,-)/€ 670.000,- = 1,6. De quick ratio per 31 december 2012 is: (€ 800.000,- + € 400.000,-)/€ 500.000,- = 2,4.
10.
De liquiditeit is verbeterd aangezien de quick ratio is toegenomen.
11.
De debt ratio per 31 december 2011 is: (€ 1.080.000,- + € 2.800.000,- + € 670.000,-)/€ 7.150.000,- × 100% = 64%. De debt ratio per 31 december 2012 is: (€ 1.000.000,- + € 2.700.000,- + € 500.000,-)/€ 7.200.000,-) × 100% = 58%.
12.
De solvabiliteit is verbeterd aangezien de debt ratio is afgenomen.
13.
De intrinsieke waarde per aandeel bedraagt per 31 december 2012: (€ 1.500.000,- + € 1.100.000,- + € 400.000,-)/1.500.000 = € 2,-.
14.
Bij cashdividend ontvangt de heer De Vries: 8% van 65.000 × € 1,- = € 5.200,-. Bij stockdividend krijgt de heer De Vries: 4% van 65.000 × € 2,- = € 5.200,-.
15.
De rentabiliteit na belasting van het gemiddeld eigen vermogen in 2012 is: € 400.000,-/[½ × (€ 2.600.000,- + € 3.000.000,-)] × 100% = 14,3%.
16.
De interest van het gemiddeld vreemd vermogen over 2012 is: € 210.000,-/[½ × (€ 4.550.000,- + € 4.200.000,-)] × 100% = 4,8%.
17.
De belasting die is begrepen in het bedrijfsresultaat van 2012 bedraagt: € 750.000,- € 210.000,- € 400.000,- = € 140.000,-.
18.
De rentabiliteit vóór belasting van het gemiddeld totaal vermogen in 2012 is: € 750.000,-/[½ × (€ 7.150.000,- + € 7.200.000,-)] × 100% = 10,5%. 87
19.
Het aflossingsplan over 2013 en 2014 is als volgt: Jaar 2013 2014
Schuldrest begin jaar € 1.000.000,€ 922.330,-
Interest
aflossing
€ 55.000,€ 50.728,-
€ 77.670,€ 81.942,-
Schuldrest einde jaar € 922.330,€ 840.388,-
De schuldrest per 1 januari 2015 bedraagt € 840.388,-. 20.
– Bij het plaatsen van aandelen neemt het eigen vermogen toe; bij gelijkblijvende overige omstandigheden verbetert dan de solvabiliteit. – Bij het plaatsen van een obligatielening neemt het vreemd vermogen toe; bij gelijkblijvende overige omstandigheden verslechtert dan de solvabiliteit.
21.
Verschillen tussen aandelen en obligaties zijn: – aandeelhouders zijn mede-eigenaren van de onderneming; obligatiehouders zijn schuldeisers; – aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst (dividend); obligatiehouders krijgen een vaste periodieke vergoeding (interest); – aandeelhouders leveren eigen (permanent) vermogen aan de onderneming en obligatiehouders leveren vreemd (tijdelijk) vermogen.
22.
Het aantal nieuwe aandelen is: € 960.000,-/€ 1,60 = 600.000.
23.
De agioreserve neemt toe met: 600.000 × (€ 1,60 – € 1,-) = € 360.000,-.
Opgave 15.13 1.
Lucius senior bezit per 1 januari 2014: 30% van € 100.000,-/€ 10,- = 3.000 aandelen.
2.
De intrinsieke waarde van een aandeel van Lucius bv per 1 januari 2014 bedraagt: (€ 100.000,- + € 275.000,-)/10.000 = € 37,50.
3.
De rentabiliteitswaarde van een aandeel van Lucius bv per 1 januari 2014 bedraagt: (€ 90.000,-/1,06 + € 120.000,-/1,062 + € 120.000,-/1,063 + € 130.000,-/1,064 + € 130.000,-/1,065)/10.000 = € 49,26.
4.
De opbrengst voor Lucius senior bedraagt: (1 × € 37,50 + 2 × € 49,26)/3 × ⅓ × 3.000 = € 45.340,-
88
5.
De current ratio per 1 januari 2013 is: (€ 675.000,- + € 100.000,- + € 95.000,-)/(€ 280.000,- + € 126.000,- + € 9.000,-) = 2,1. De current ratio per 31 december 2013 is: (€ 709.000,- + € 105.000,- + € 75.000,-)/(€ 240.000,- + € 69.000,- + € 25.000,-) = 2,7. De current ratio is in 2013 verbeterd.
6.
De quick ratio per 31 december 2013 is: (€ 105.000,- + € 75.000,-)/(€ 240.000,- + € 69.000,- + € 25.000,-) = 0,5.
7.
De current ratio en de quick ratio worden gebruikt voor de beoordeling van de liquiditeit. Ze geven aan in hoeverre de onderneming aan haar kortlopende verplichtingen kan voldoen.
8.
De rentabiliteit van het gemiddeld totaal vermogen vóór belasting over 2013 is: € 160.000,-/[½ × (€ 1.790.000,- + € 1.709.000,-)] ×100% = 9%.
9.
De rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen na belasting over 2013 is: € 75.000,-/[½ × (€ 100.000,- + € 200.000,- + € 100.000,- + € 275.000,-)] ×100% = 22%.
10.
De gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen over 2013 is: € 60.000,-/[½ × (€ 1.790.000,- – € 300.000,- + € 1.709.000,- – € 375.000,-)] × 100% = 4%.
11.
De debt ratio per 31 december 2013 is: (€ 500.000,- + € 500.000,- + € 240.000,- + € 69.000,- + € 25.000,-)/€ 1.709.000,- = 0,78.
12.
De gemiddelde krediettermijn van debiteuren in 2013 is: ½ × (€ 100.000,- + € 105.000,-)/(50% van € 3.045.000,- × 1,21) × 365 dagen = 20 dagen.
13.
De omloopsnelheid van de voorraden in 2013 is: € 2.100.000,-/[½ × (€ 675.000,- + € 709.000,-)] = 3,0.
14.
Het gemiddeld totaal vermogen in 2013 bedraagt: € 2.800.000,-/1,60 = € 1.750.000,-. Het totaal vermogen per 1 januari 2012 bedraagt: 2 × € 1.750.000,- – € 1.790.000,- (= totaal vermogen per 31 december 2012) = € 1.710.000,-.
15.
De omloopsnelheid van het totaal vermogen in 2013 is positief, omdat het beter is dan in 2012 en voldoet aan de doelstelling.
16.
De voorraad lag in 2012 gemiddeld in het magazijn: 1/2,9 × 365 = 126 dagen.
17.
De arbeidsproductiviteit per werknemer in 2012 bedraagt : € 2.800.000,-/20 = € 140.000,-. De arbeidsproductiviteit per werknemer in 2013 bedraagt: € 3.045.000,-/25 = € 121.800,-. De arbeidsproductiviteit is verslechterd.
89
18.
Mark Lucius kan niet helemaal tevreden zijn na de genomen maatregelen. De gemiddelde krediettermijn in 2013 (20 dagen) is weliswaar gedaald ten opzichte van 2012 (23 dagen), maar het is nog steeds meer dan de doelstelling (19 dagen).
19.
De afzet van waterpompen in 2003 is: 2.000/160 × 100 = 1.250 stuks. De verkoopprijs per stuk in 2003 bedraagt: € 1.250.000,-/1.250 = € 1.000,-. De verkoopprijs per stuk in 2012 bedraagt: € 2.800.000,-/2.000 = € 1.400,-. De verkoopprijs per stuk in 2013 bedraagt: € 3.045.000,-/2.100 = € 1.450,-. Het prijsindexcijfer in 2012 is: € 1.400,-/€ 1.000 × 100 = 140. Het prijsindexcijfer in 2013 is: € 1.450,-/€ 1.000 × 100 = 145.
20.
Het waarde-indexcijfer in 2013 is: € 3.045.000,-/€ 1.250.000,- × 100 = 243,6.
21.
Extra omzet per jaar Extra variabele kosten: 60% van 300.000,- = Besparing op verkoopkosten Afschrijvingskosten: (€ 250.000,- – € 50.000,-)/4 = Interestkosten: 5% van (€ 250.000,- + € 50.000,-)/2 = Extra overige kosten Extra resultaat voor belasting Belasting 25% Toename resultaat na belasting per jaar
– + – – –
€ 300.000,€ 180.000,€ 40.000,€ 50.000,€ 7.500,€ 30.000,–––––––––– € 72.500,€ 18.125,–––––––––– € 54.375,-
22.
De interest op de 6% hypothecaire lening o/g in 2014 bedraagt: 6% van € 500.000,- = € 30.000,-. De interest op de 6% hypothecaire lening o/g in 2015 bedraagt: 6% van (€ 500.000,- – € 500.000,-/20) = € 28.500,-.
23.
De aflossing op de 5% hypothecaire annuïteitenlening in 2014 bedraagt: € 40.121,25 – 5% van € 500.000,- = € 15.121,25. De aflossing op de 5% hypothecaire lening in 2015 bedraagt: € 40.121,25 – 5% van (€ 500.000,- – € 15.121,25) = € 15.877,31.
24.
De totale interest op de 6% hypothecaire lening bedraagt: 6% van (€ 500.000,- + € 25.000,-)/2 × 20 = € 315.000,-. De totale interest op de 5% hypothecaire annuïteitenlening bedraagt: 20 × € 40.121,25 – € 500.000,- = € 302.425,-. Het verschil bedraagt: € 315.000,- – € 302.425,- = € 12.575,-.
90
Opgave 15.14 1.
Het debiteurensaldo op 31 december 2013 bedraagt: 2 × € 112.500,- – € 100.000,- = € 125.000,-. Van debiteuren is in 2013 ontvangen: € 1.071.000,- + € 100.000,- – € 125.000,- = € 1.046.000,-.
2.
De gemiddelde kredietduur van debiteuren in 2013 is: € 112.500,-/€ 1.089.000,- × 360 dagen = 37 dagen. De overschrijding van de betalingstermijn van het aan debiteuren verleende krediet is 7 dagen.
3.
De waarde van de voorraad op 31 december 2013 bedraagt: € 80.000,- + € 750.200,-/1,21 – 100/150 × € 1.089.000,-/1,21 = € 100.000,-.
4.
Het gemiddeld crediteurensaldo in 2013 bedraagt: 15/360 × € 750.200,- = € 31.258,33.
5.
Betaald aan crediteuren is in 2013: € 750.200,- + € 25.000,- – € 36.480,- = € 738.720,-.
6.
De brutowinst over 2013 bedraagt: 50/150 × € 1.089.000,-/1,21 = € 300.000,-.
7.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad in 2013 is: ½ × (€ 80.000,- + € 100.000,-)/(100/150 × € 1.089.000,-/1,21) × 360 dagen = 54 dagen.
8.
De opslagduur bij Sabra is beter dan die in de branche. De voorraad wordt sneller verkocht dan in de branche.
9.
Brutowinst Exploitatiekosten
€ 300.000,€ 180.000,––––––––––– Bedrijfsresultaat € 120.000,Interest € 30.000,––––––––––– Resultaat vóór belasting € 90.000,Belasting 25% € 22.500,––––––––––– Resultaat na belasting € 67.500,-
10.
De rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen na belasting over 2013 is: € 67.500,-/€ 675.000,- × 100% = 10,0%.
11.
De rentabiliteit van het gemiddeld totaal vermogen vóór belasting over 2013 is: € 120.000,-/€ 1.150.000,- × 100% = 10,4%.
91
12.
De interest vreemd vermogen in een percentage van het gemiddeld vreemd vermogen over 2013 is: € 30.000,-/(€ 1.150.000,- – € 675.000,-) × 100% = 6,3%.
13.
Het vreemd vermogen op korte termijn bedraagt per 31 december 2013: € 39.000,-/1,5 = € 26.000,-.
14.
De waarde van de voorraad bedraagt per 31 december 2013: € 39.000,- – 1,0 × € 26.000,- = € 13.000,-.
15.
Het eigen vermogen bedraagt per 31 december 2013: 40% van (€ 121.000,- + € 39.000,-) = € 64.000,-.
16.
Het vreemd vermogen op lange termijn bedraagt per december 2013: € 121.000,- + € 39.000,- – € 26.000,- – € 64.000,- = € 70.000,-.
17.
De rentabiliteit van het totaal geïnvesteerde vermogen vóór belasting over 2013 is: 10 × € 8.000,-/(€ 121.000,- + € 39.000,-) × 100% = 50%.
18.
Het resultaat na belasting over 2013 is 75% van (€ 80.000,- – € 8.000,-) = € 54.000,-.
19.
De brutowinstmarge is het hoogst bij De Geer Herenkleding bv. Bij De Geer Herenkleding bv is die 40% van de omzet, bij Sabra bv 50/150 × 100% = 33,33%.
20.
De indexcijfers van de jaren 2010 tot en met 2013 zijn als volgt: Jaar Omzet Bedrijfsresultaat 2010 100 100 2011 106 124 2012 114 159 2013 133 235 Berekening indexcijfer omzet 2011: 370/350 × 100 = 105,7, afgerond 106. Berekening indexcijfer bedrijfsresultaat 2011: 42/34 × 100 = 123,5, afgerond 124.
21.
Het bedrijfsresultaat vertoont veel meer spreiding dan de omzet. (De kosten bestaan blijkbaar voor een groot deel uit constante kosten. Deze wijzigen niet als de omzet verandert.)
22.
De eindwaarde van de spaarrekening die Saskia mag verwachten bedraagt: [500,- × (1,005240 – 1)/(1,005 – 1)] = € 231.020,-.
23.
Het aflossingsplan ziet er als volgt uit: schuld per 1-1 Annuïteit jaar 1 200.000 16.117 jaar 2 197.883 16.117 jaar 3 195.618 16.117
interest 14.000 13.852 13.693 92
aflossing 2.117 2.265 2.424
schuld per 31-12 197.883 195.618 193.194
Opgave 15.15 1.
Het aantal geplaatste aandelen per 31 december 2013 is: € 175.000,-/€ 20,- = 8.750. De intrinsieke waarde per aandeel bedraagt: (€ 175.000,- + € 1.110.000,- + € 390.000,-)/8.750 = € 191,43.
2.
Onder de rentabiliteitswaarde van een aandeel wordt verstaan de contante waarde van de toekomstige winsten van de onderneming gedeeld door het aantal aandelen.
3.
Het nettowerkkapitaal van Morres per 31 december 2013 bedraagt: (€ 920.000,- + € 380.000,- + € 50.000,- + € 15.000,-) – (€ 290.000,- + € 480.000,- + € 180.000,-) = € 415.000,-.
4.
Bij een current ratio van één zijn de vlottende activa gelijk aan de kortlopende schulden. In dat geval is het nettowerkkapitaal nihil.
5.
De current ratio per 31 december 2013 is: (€ 920.000,- + € 380.000,- + € 50.000,- + € 15.000,-)/(€ 290.000,- + € 480.000,- + € 180.000,-) = 1,44.
6.
De inkopen exclusief omzetbelasting in 2013 bedragen: € 2.280.000,- – € 870.000,- + € 920.000,- = € 2.330.000,-.
7.
De gemiddelde krediettermijn van het verstrekte leverancierskrediet in 2013 is: € 380.000,-/(€ 3.830.000,- × 1,21) × 365 dagen = 30 dagen.
8.
De waarde van de gemiddelde voorraad in 2013 bedraagt: ½ × (€ 870.000,- + € 920.000,-) = € 895.000,-. De omzetsnelheid van de voorraad goederen in 2013 is: € 2.280.000,-/€ 895.000,- = 2,55.
9.
Het gemiddeld totaal vermogen in 2013 bedraagt: [175 + 1.110 + ½ × 390 + 675 + 290 + 480 + ½ × (130 + 180)] × € 1.000,- = € 3.080.000,-. De rentabiliteit van het gemiddeld totaal vermogen na belasting over 2013 is: (€ 390.000,- + € 78.000,-)/€ 3.080.000,- × 100% = 15,19%.
10.
De omloopsnelheid van het totaal vermogen in 2013 is: 3.830.000,-/€ 3.080.000,- = 1,24.
11.
De interestkosten van de 6% hypothecaire lening o/g over 2013 bedragen: 8/12 × 5,4% × € 675.000,- = € 24.300,4/12 × 6% × € 675.000,- = € 13.500,––––––––– totaal € 37.800,-
93
12.
De totale interestkosten over 2013 bedragen € 78.000,-. Hiervan is een bedrag van € 37.800,toe te rekenen aan de hypothecaire lening o/g. De kosten van het bankkrediet bedragen: € 78.000,- – € 37.800,- = € 40.200,-. In procenten van de schuld per 31 december 2013 is dat: € 40.200,-/€ 290.000,- × 100% = 13,86%.
13.
Op 31 december 2013 moet het eerste bedrag van € 6.500,- worden betaald. Van de volgende acht termijnen van € 6.500,- bedraagt de contante waarde per 31 december 2013: € 6.500,- × (1 – 1,07-8)/0,07 = € 38.813,44. De contante waarde van de afkoopsom per 31 december 2013 bedraagt: € 6.500,- + € 38.813,44 = € 45.313,44.
14.
Per 31 december 2021 is voor het aanvullende pensioen beschikbaar: € 5.500,- × 1,03 × (1,037 – 1)/0,03= € 43.407,85.
15.
Er is sprake van enkelvoudige interest als de interest uitsluitend wordt berekend over het beginkapitaal (vermeerderd met eventuele tussentijdse bijstortingen of verminderd met eventuele tussentijdse aflossingen).
16.
Een bedrijf is solvabel als het ook op langere termijn aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen.
17.
De debt ratio per 31 december 2013 is: (€ 675.000,- + € 290.000,- + € 480.000,- + € 180.000,-)/€ 3.300.000,- = 0,49.
18. Product A B C 19.
Verkochte aantallen 2012 2013 € 439.936,-/€ 56,- = 7.856 € 586.342,-/€ 59,- = 9.938 € 351.984,-/€ 48,- = 7.333 € 401.976,-/€ 54,- = 7.444 € 594.048,-/€ 68,- = 8.736 € 669.970,-/€ 70,- = 9.571
Het partieel prijsindexcijfer in 2013 is per product: product A: € 59,-/€ 56,- × 100 = 105,36 product B: € 54,-/€ 48,- × 100 = 112,50 product C: € 70,-/€ 68,- × 100 = 102,94 Het samengesteld ongewogen prijsindexcijfer voor 2013 is: (105,36 + 112,50 + 102,94)/3 = 107.
20.
Het samengesteld gewogen prijsindexcijfer voor 2013 is: (59 × 7.856 + 54 × 7.333 + 70 ×8.736)/(€ 439.936,- + € 351.984,- + € 594.048,-) × 100 = 106. Of: (105,36 × 439.936 + 112,50 × 351.984 + 102,94 × 594.048)/ (€ 439.936,- + € 351.984,- + € 594.048,-) × 100 = 106.
94
21.
De verwachte vordering op debiteuren per 31 december 2014 bedraagt: (¼ × € 3.800.000,- × 30/365) × 1,21 + (¾ × € 3.800.000,- × 50/365) × 1,21 = € 566.876,71, afgerond € 566.900,-.
22.
De verwachte ontvangsten van debiteuren in 2014 bedragen: € 3.800.000,- × 1,21 + € 380.000,- – € 566.900,- = € 4.411.100,-.
23.
De verwachte inkopen exclusief omzetbelasting in 2014 bedragen: (€ 3.800.000,-/1,60) + (€ 960.000,- – € 920.000,-) = € 2.415.000,-.
24.
De gemiddelde krediettermijn van crediteuren in 2014 is: € 480.000,-/(€ 2.415.000,- × 1,21) × 365 dagen = 60 dagen.
Opgave 15.16 1.
Het bedrag van de voorraden per 31 december 2011 bedraagt: 100/115 × € 830.000,- = € 721.739,13, afgerond € 720.000,-.
2.
Onder solvabiliteit wordt verstaan de mate waarin een onderneming in geval van liquidatie in staat is aan haar verplichtingen tegenover de verschaffers van vreemd vermogen te voldoen.
3.
De debt ratio per 2 januari 2013 bij emissie van aandelen is: (€ 800.000,- + € 700.000,-)/(€ 3.600.000,- + € 1.425.000,-) × 100% = 29,85%. De debt ratio per 2 januari 2013 bij een onderhandse lening is: (€ 800.000,- + € 700.000,- + € 1.425.000,-)/(€ 3.600.000,- + € 1.425.000,-) × 100% = 58,21%.
4.
De debt ratio geeft aan voor welk percentage de onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen.
5.
Onder rentabiliteit van het totaal vermogen wordt verstaan de verhouding tussen de opbrengst van het totaal geïnvesteerd vermogen en het gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
6.
De extra interestkosten in 2013 bedragen: 5% van € 1.425.000,- = € 71.250,-.
7.
Het verwachte bedrijfsresultaat in 2013 bij financiering door middel van uitgifte van aandelen bedraagt: € 300.000,- + € 100.000,- (resultaat vóór belasting) + € 72.000,- (interest) = € 400.000,- + € 72.000,- = € 472.000,-.. Het verwachte bedrijfsresultaat in 2013 bij financiering door middel van een onderhandse lening bedraagt: € 300.000,- + € 100.000,- – € 71.250,-(resultaat vóór belasting) + € 72.000,- + € 71.250,(interest) = € 328.750,- + € 143.250,- = € 472.000,-.
95
8.
De verwachte rentabiliteit van het totale vermogen over 2013 bij emissie van aandelen is: (€ 400.000,- + € 72.000,-)/(€ 3.600.000,- + € 1.425.000,- + ½ × € 400.000)/100% = 9,03%. De verwachte rentabiliteit van het totale vermogen over 2013 bij een onderhandse lening is: (€ 328.750,- + € 72.000,- + € 71.250,-)/(€ 3.600.000,- + € 1.425.000,- + ½ × 328.750,-) × 100% = 9,10%.
9.
De verwachte rentabiliteit van het eigen vermogen over 2013 bij emissie van aandelen is: € 400.000,-/(€ 2.100.000,- + € 1.425.000,- + ½ × € 400.000,-) × 100% = 10,74%. De verwachte rentabiliteit van het eigen vermogen over 2013 bij een onderhandse lening is: € 328.750,-/(€ 2.100.000,- + ½ × 328.750,-) × 100% = 14,52%.
10.
De administrateur heeft de vraag van de directeur goed begrepen, want de return on investment is de rentabiliteit van het geïnvesteerde vermogen.
11.
De REV is lager dan de RTV als de kosten van het vreemd vermogen (interestvoet van het vreemd vermogen) hoger zijn dan de RTV.
12.
De rentabiliteit van Palato in 2013 is veel hoger dan die in de drankenbranche. Palato doet het dus een stuk beter dan vergelijkbare andere bedrijven.
13.
De gemiddelde omzetsnelheid van de voorraad in 2012 is: 80% van € 4.800.000,-/€ 830.000,- = 4,6.
14.
De gemiddelde opslagduur van de voorraad in 2012 is: 360/4,6 = 78 dagen.
15.
De toename van de omzet in 2012 ten opzichte van 2011 is: (€ 748.000,- – € 721.000,-)/€ 721.000,- = 4%.
16.
De gemiddelde verkoopprijs per fles bedraagt: 2010 € 678.000,-/132.000 = € 5,14 2011 € 721.000,-/141.600 = € 5,09 2012 € 748.000,-/149.400 = € 5,01 De prijsindexcijfers zijn: 2010 100 2011 5,09/5,14 × 100 = 99 2012 5,01/5,14 × 100 = 97
17.
Een liquiditeitsbegroting is een begroting van toekomstige ontvangsten en uitgaven om te zien of er op elk (toekomstig) moment voldoende liquide middelen zijn.
18.
De current ratio per 31 december is 2012: € 1.600.000,-/€ 700.000,- = 2,3.
19.
De quick ratio per 31 december 2012 is: (€ 1.600.000,- – € 830.000,-)/€ 700.000,- = 1,1. 96
20.
Het aantal geplaatste aandelen per 31 december 2012 is: € 3.800.000,-/€ 50,- = 76.000.
21.
Het aantal uitstaande aandelen na emissie is: € 1.140.000,-/€ 95,- + 76.000 = 88.000.
22.
Het disagio op de begin 2010 geplaatste converteerbare obligaties bedraagt: 1,5% van € 600.000,- = € 9.000,-.
23.
De conversiekoers bedraagt: (3 × € 500,- + € 120,-)/18 = € 90,-. Of: (3 × € 500,- + € 120,-)/(18 × € 50,-) × 100% = 180%.
24.
Bij omwisseling van drie converteerbare obligaties bedraagt het agio: 3 × € 500,- + € 120,- 18 × € 50,- = € 720,-.
25.
Er komen € 600.000,-/€ 1.500,- × 18 aandelen = 7.200 aandelen bij. Het geplaatst aandelenkapitaal neemt toe met: 7.200 × € 50,- = € 360.000,-. De agioreserve neemt toe met: 7.200 × (€ 90,- – € 50,-) = € 288.000,-. De liquide middelen nemen toe met: € 600.000,-/€ 1.500,- × € 120,- = € 48.000,-.
Opgave 15.17 1.
Er is in 2013 in vaste activa geïnvesteerd: € 4.670.000,- – (€ 4.680.000 – € 650.000,-) = € 640.000,-.
2.
Het gemiddeld totaal vermogen over 2013 bedraagt: ½ × (€ 6.800.000,- + € 7.170.000,-) = € 6.985.000,-. De rentabiliteit van het gemiddeld totaal vermogen over 2013 vóór aftrek vennootschapsbelasting is: € 670.000,-/€ 6.985.000,- × 100% = 9,6%.
3.
Het gemiddeld eigen vermogen over 2013 bedraagt: ½ × (€ 2.500.000,- + € 2.500.000,-) + ½ × (€ 1.220.000,- + € 1.610.000,-) = € 3.915.000,-. De rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen over 2013 na aftrek van vennootschapsbelasting is: € 390.000,-/€ 3.915.000,- × 100% = 10,0%.
4.
Het gemiddeld vreemd vermogen over 2013 bedraagt: € 6.985.000,- – € 3.915.000,- = € 3.070.000,-. De interestvoet van het gemiddeld vreemd vermogen over 2013 is: € 150.000,-/€ 3.070.000,- × 100% = 4,9%.
5.
De opslagduur van de gemiddelde voorraad over 2013 is: ½ × (€ 840.000,- + € 1.020.000,-)/€ 19.800.000,- × 365 dagen = 17 dagen.
97
6.
De inkopen op rekening bedragen in 2013: (€ 19.800.000,- + € 1.020.000,- – € 840.000,-) × 1,21 = € 24.175.800,-. De gemiddelde kredietduur van het van crediteuren ontvangen leverancierskrediet in 2013 is: ½ × (€ 700.000,- + € 790.000,-)/€ 24.175.800,- × 365 dagen = 11 dagen.
7.
De gemiddelde kredietduur van het aan debiteuren verstrekte leverancierskrediet in 2013 is: ½ × ( € 1.200.000,- + € 1.400.000,-)/(1,21 × € 27.500.000,-) × 365 dagen = 14 dagen.
8.
De current ratio per 31 december 2013 is: (1.020 + 1.400 + 80 )/(790 + 160 + 270) = 2,05.
9.
Een waardedaling van de voorraden heeft geen invloed op de quick ratio, omdat daarbij de voorraden buiten beschouwing worden gelaten.
10.
De solvabiliteit op basis van de debt ratio is per 1 januari 2013: (1.900 + 700 + 220 + 260)/6.800 = 0,45. De solvabiliteit per 31 december 2013 is: (1.840 + 790 + 160 + 270)/7.170 = 0,43.
11.
De solvabiliteit is in 2013 (iets) verbeterd omdat de debt ratio is gedaald.
12.
Het verwachte bedrijfsresultaat over 2014 bedraagt: Omzet: € 27.500.000,- × 1,06 = Inkoopwaarde van de omzet: € 19.800.000,- × 1,06 = Personeelskosten: € 5.580.000,- × 103/100 × 1,02 = Afschrijving vaste activa Verkoopkosten: € 800.000,- × 1,05 =
€ 29.150.000,€ 20.988.000,€ 5.862.348,€ 650.000,€ 840.000,––––––––––––
Verwacht bedrijfsresultaat 13.
Het bedrijfsresultaat neemt toe met: (€ 809.652,- – € 670.000,-)/€ 670.000,- × 100% = 20,8%. Het bedrijfsresultaat (20,8%) stijgt sterker dan de omzet (6%).
14. Jaar 2009 2010 2011 2012 2013
Omzet Bedrijfsresultaat 100 100 102 106 105 111 110 117 117 129
Berekeningen 2010: Omzet : 24.100/23.600 × 100 = 102 Bedrijfsresultaat: 552/520 × 100 = 106
98
€ 28.340.348,–––––––––––– € 809.652,-
15.
Mogelijke oorzaken van de hogere procentuele stijging van het bedrijfsresultaat dan de procentuele stijging van de omzet zijn: – een procentueel lagere kostenstijging dan omzetstijging; – een procentueel lagere stijging van de inkoopprijs dan die van de verkoopprijs; ‒ constante kosten blijven gelijk.
16.
Een income statement is een winst-en-verliesrekening.
17.
Current liabilities zijn schulden op korte termijn.
18.
Uit de grafiek kan worden geconcludeerd, dat De Mol vanaf 2010 het vreemd vermogen behoorlijk heeft laten afnemen ten gunste van het eigen vermogen.
19.
Het eigen vermogen per 31 december 2009 bedraagt: 0,41/0,59 × € 4.779.000,- = € 3.321.000,-. NB: Antwoorden tussen € 3.253.000,- en € 3.461.000,- zijn juist.
20.
De rentabiliteitswaarde bedraagt per 31 december 2013: (1 – 1,10-5) € 270.000,- × ––––––––– 0,10
= € 1.023.512,-
De rentabiliteitswaarde per aandeel bedraagt: € 1.023.512,-/9.600 = € 106,62, afgerond € 107,-. 21.
De intrinsieke waarde van een aandeel Steeg bv per 31 december 2013 bedraagt: (€ 480.000,- + € 520.000,-)/9.600 = € 104,17.
22.
De waarde van de onderneming bedraagt per 31 december 2013: (1 × € 1.000.000,- + 3 × € 1.023.512,-)/4 = € 1.017.634,-.
23.
Agio op aandelen ontstaat, indien aandelen voor een hoger bedrag worden uitgegeven dan de nominale waarde.
24.
De bestaande aandeelhouders krijgen 4.800 (€ 240.000,-/€ 50,-) aandelen en de nieuwe aandeelhouders 5.200 (€ 260.000,-/€ 50,-) aandelen. Voor Steeg betekent dit een toename van het eigen vermogen met: 4.800 × € 100,- + 5.200 × € 120,- = € 1.104.000,-.
25.
Aflossingsschema van de annuïtenlening. Jaar Schuld Interest Aflossing begin jaar 2012 € 80.000,€ 4.800,€ 14.191,71 2013 € 65.808,29 € 3.948,50 € 15.043,21
99
Schuld einde jaar € 65.808,29 € 50.765,08
Opgave 15.18 1.
Zie tabel bij vraag 2.
2. Vergelijking omzetgegevens Wagenaar bv met de branchegegevens Jaar Brancheomzet Omzet Indexcijfers Marktaandeel (× € 1.000,-) Wagenaar (basisjaar 2009) Wagenaar (× € 1.000,-) Branche Wagenaar 2009 1.112.000 60.000 100 100 5,40% 2010 1.222.000 67.000 110 112 5,48% 2011 1.330.000 81.400 120 136 6,12% 2012 1.340.000 87.000 121 145 6,49% 2013 1.565.000 90.000 141 150 5,75% Berekeningen 2010: – 1.222.000/1.112.000 × 100 = 110; – 67.000/60.000 × 100 = 112; – 67.000/1.222.000 × 100% = 5,48%. 3.
De omzet van Wagenaar is in 2013 ten opzichte van 2012 relatief minder gestegen dan die in de branche, waardoor het marktaandeel van Wagenaar is gedaald.
4.
De debt ratio per 1 januari 2013 is: (€ 5.900.000,- + € 13.000.000,- + € 8.600.000,- + € 1.500.000,- + € 3.100.000,-)/€ 45.800.000,= 0,70. De debt ratio per 31 december 2013: (€ 2.900.000,- + € 12.000.000,- + € 9.400.000,- + € 1.500.000,- + € 3.000.000,-)/€ 46.000.000,= 0,63.
5.
De debt ratio is een maatstaf voor de solvabiliteit.
6.
De debt ratio is gedaald en dat betekent dat de solvabiliteit is gestegen. Het bedrag van de schulden in vergelijking met het totaal vermogen is gedaald.
7.
De quick-ratio per 1 januari 2013 is: (€ 9.500.000,- + € 3.000.000,-)/(€ 8.600.000,- + € 1.500.000,- + € 3.100.000,-) = 0,95. De quick-ratio per 31 december 2013 is: (€ 10.000.000,- + € 3.500.000,-)/(€ 9.400.000,- + € 1.500.000,- + € 3.000.000,-) = 0,97.
8.
De liquiditeit is verbeterd, omdat de quick ratio in 2013 is toegenomen.
9.
De current ratio komt bij Wagenaar hoger uit dan de quick ratio, omdat bij de berekening van de current ratio ook de voorraden worden meegeteld.
100
10.
De arbeidsproductiviteit in de jaren 2009 tot en met 2013 is: Jaar Omzet Aantal Arbeidswerknemers productiviteit 2009 € 60.000.000,- 310 € 193.548,2010 € 67.000.000,- 326 € 205.521,2011 € 81.400.000,- 348 € 233.908,2012 € 87.000.000,- 378 € 230.159,2013 € 90.000.000,- 395 € 227.848,Berekening 2009: € 60.000.000,-/310 = € 193.548,-.
11.
Het gemiddeld eigen vermogen over 2013 bedraagt: ½ × (€ 9.000.000,- + € 1.200.000,- + € 3.500.000,- + € 10.000.000,- + € 2.200.000,- + € 5.000.000,-) = € 15.450.000,-. De rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen na belasting over 2013 is: (€ 3.000.000,- + € 1.500.000,-)/€ 15.450.000,- × 100% = 29,13%.
12.
Winstsaldo 2013 voor belasting € 6.000.000,Interest obligatielening: 5% van (€ 13.000.000,- + € 12.000.000,-)/2 = € 625.000,–––––––––––– Bedrijfsresultaat € 6.625.000,De rentabiliteit van het gemiddeld totale vermogen vóór belasting is: € 6.625.000,-/½ × (€ 45.800.000,- + € 46.000.000,-) × 100% = 14,43%.
13.
Het rendement op het nieuwe vermogen (10%) is hoger dan voor het nieuwe vermogen moet worden betaald (6%). Het voordeel komt ten goede aan de verschaffers van het eigen vermogen. Deze behalen met hetzelfde vermogen een hogere opbrengst en daardoor een hogere rentabiliteit. De invloed op de rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen is dus gunstig.
14.
De omzetsnelheid van de gemiddelde voorraad in 2013 is: 0,85 × € 90.000.000,-/½ × (€ 7.600.000,- + € 5.000.000,-) = 12,1.
15.
De gemiddelde voorraad zal in 2014 naar verwachting worden: 0,85 × 1,20 × € 90.000.000,-/15 = € 6.120.000,-. Dit is een vermindering ten opzichte van 2013 van: ½ × (€ 7.600.000,- + € 5.000.000,-) – € 6.120.000,- = € 180.000,-.
16.
De gemiddelde krediettermijn van debiteuren in 2013 is: 100/121 × ½ × (€ 9.500.000,- + € 10.000.000,-)/€ 90.000.000,- × 365 dagen = 33 dagen.
17.
Het verwachte totale bedrag van de verstrekte korting in 2014 bedraagt: 15% van 1% van 1,20 × € 90.000.000,- = € 162.000,-.
18.
Het verwachte gemiddeld debiteurensaldo in 2014 wordt: 1,20 × 0,70 × ½ × (€ 9.500.000,- + € 10.000.000,-) = € 8.190.000,-.
101
19.
Gerosio verwacht in 2015 tweemaal zoveel machines te verkopen als in 2014 en in de drie jaren daarna neemt de afzet jaarlijks met hetzelfde aantal toe. Stel het aantal verkochte machines in 2014 op X. Dan is dat aantal in de daaropvolgende vier jaren respectievelijk 2X, 3X, 4X en 5X. Met een totale opbrengst van 15X moet € 800.000,- + € 64.000,- = € 864.000,- worden terugverdiend. X = € 864.000,-/15 = € 57.600,-. In 2014 verdient Gerosio naar verwachting € 57.600,- terug met de verkoop van nieuwe machines.
20.
Het aandelenkapitaal is toegenomen met € 1.000.000,- en de agioreserve is eveneens toegenomen met € 1.000.000,-. De emissiekoers per aandeel is: 2 × € 10,- = € 20,-.
21.
De intrinsieke waarde van Wagenaar per 31 december 2013 bedraagt: Aandelenkapitaal € 10.000.000,Agioreserve € 2.200.000,Algemene reserve € 5.000.000,–––––––––––– € 17.200.000,Het aantal uitstaande aandelen is: € 10.000.000,-/€ 10,- = 1.000.000 stuks. Per 31 december 2013 bedraagt de intrinsieke waarde per aandeel: € 17.200.000,-/1.000.000 = € 17,20.
22.
Het bedrag van de annuïteit is: € 6.500.000 × 0,10296 = € 669.240,-.
23.
De totale interest die moet worden betaald, bedraagt: 15 × € 669.240,- – € 6.500.000,- = € 3.538.600,-
24.
De aflossing in 2014 bedraagt: (€ 669.240,- – 6% van € 6.500.000,-) = € 279.240,-. De aflossing in 2016 bedraagt: € 279.240,- × 1,062 = € 313.754,-. De interest in 2016 bedraagt: € 669.240,- – € 313.754,- = € 355.486,-.
25.
(2 punten) 6.3.1 De lijnen die in een Z-grafiek worden weergegeven zijn: – de lijn van de omzetcijfers; – de lijn van gecumuleerde omzetcijfers; – de lijn van de voortschrijdende omzetcijfers.
102