Aan: Van: Datum: Betreft:
FPA/FPK Directieberaad Werkgroep Risicomanagement 10 september 2013 Definitief advies werkgroep iFPA Risicomanagement
1. Inleiding De Werkgroep Risicomanagement is begin 2011 geïnstalleerd door de Stuurgroep iFPA met de volgende opdracht: stel een visie op over het ideale risicomanagement in de FPA’s. De werkgroep heeft in juni 2011 een advies uitgebracht aan de stuurgroep iFPA. Naar aanleiding van dat advies heeft de stuurgroep iFPA de werkgroep gevraagd een steviger inhoudelijk advies op te stellen, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan de volgende punten: - Maak het advies van de werkgroep gerichter en strakker. Er is voldoende draagvlak om te streven naar uniformiteit. - Geef daarom aan wat het ideaaltypische gebruik is van de risicotaxatie instrumenten en het risicomanagement. Wordt er dan één instrument gebruikt en zo ja welke, of is het mogelijk meer (maximaal 2) instrumenten te gebruiken? Het idee is om maximaal twee (maar bij voorkeur één) risicotaxatie instrumenten te gaan gebruiken, zodat er uniformiteit ontstaat en in de toekomst goed wetenschappelijk onderzoek mogelijk is. De Stuurgroep adviseert uit te gaan van de HKT en de HCR, eventueel aan te vullen met de START. - Geef hierbij aan hoe vaak en op welke momenten in de behandeling de instrumenten worden afgenomen. Bij behandelingen van langer dan 3 maanden moet de risicotaxatie in ieder geval aan het begin en aan het einde van de behandeling worden afgenomen. - Geef aan hoe het risicomanagement in de behandeling past. Kijk of er een best practice is voor het gebruik van risicotaxatie instrumenten in de behandeling. Stem hierover af met de werkgroep Zorgprogrammering. - Benadruk in het advies dat de medewerkers die de risicotaxatie instrumenten afnemen, daarvoor ook moeten zijn opgeleid. - Maak gebruik van de resultaten van de werkgroep Beveiliging (m.n. de relationele aspecten daarvan). 2. Activiteiten 2012 en 2013 Het heeft bij deze werkgroep wat langer geduurd voordat de nieuwe werkgroep was bemenst. Het is ook de werkgroep met de meeste nieuwe leden (er is slechts één lid overgebleven uit de oude werkgroep). De werkgroep Risicomanagement bestaat uit Femke Clark (GGNet), Chantal Poolman (Altrecht), Martijn Koerhuis (Palier), Tiemenna Oosterhof (Groot Batelaar), Désirée Versteijnen (Reinier van Arkelgroep), Edwin Beld (GGZ NHN), Gijs Bakkum (EFP) en Denise van Eeden (EFP). 3. Preambule De werkgroep Risicomanagement hecht eraan te benadrukken dat het advies van de werkgroep een beschrijving betreft van de ideale situatie, indachtig de context van het programma de ideale FPA. De lezer dient zich te realiseren dat de huidige situatie in de FPA’s kan afwijken van deze ideale situatie. De FPA’s hebben op het gebied van risicotaxatie verschillende ontwikkelingsstadia en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo heeft de werkgroep Risicomanagement geconstateerd dat:
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
1
-
-
-
-
er een spanningsveld is tussen behandeling en beveiliging. Oefenen met vrijheden buiten de kliniek en gewogen risico nemen maken deel uit van de behandeling, terwijl vanuit de beveiliging het toekennen van meer vrijheden juist problematisch zou kunnen zijn; risico’s nooit tot nul te reduceren zijn; de maatschappelijke stakeholders (inclusief het ministerie van Veiligheid en Justitie) steeds meer aandringen op risico’s mijden. De FPA’s moeten dan ook een goede en integere belangenafweging kunnen maken. Hiervoor is een zorgvuldig en juist risicomanagement onontbeerlijk, zodat alleen gewogen risico’s worden genomen; het de vraag is wat haalbaar is. Patiënten verblijven vaak relatief kort bij een FPA; hoe lang dient het verblijf minimaal te zijn om risicotaxatie een goede rol te kunnen geven? En wat kan er met risicotaxatie worden gedaan in het kader van behandeling als een patiënt korter bij een FPA verblijft? Er binnen de FPA’s een verscheidenheid is aan de soorten delicten en de ernst van de delicten die patiënten hebben gepleegd.
4. Doeleinden van risicotaxatie Instrumenten worden allereerst toegepast voor het inventariseren van het risico op delictgedrag en/ of recidive. Het periodiek toepassen van meetinstrumenten geeft inzicht in de voortgang van de behandeling en een eventuele wijziging in de grootte van het gevaarsrisico. Zij kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van een besluit omtrent het toekennen van vrijheden. De uitkomsten van risicotaxatiemetingen vormen input voor het behandelplan. De behandeling zal gericht moeten zijn op risicoreductie. 5. Definitie van risicomanagement Risicomanagement is het gestructureerd meten van de veiligheids- en recidiverisico’s en daar een gericht en geïndividualiseerd begeleidings- en behandelingsaanbod op inzetten, met als doel het verminderen van de risicofactoren. Toelichting: - Risicomanagement bestaat onder andere uit een gedegen, stapsgewijze blootstelling aan risico’s. - De werkgroep heeft vastgesteld dat er sprake kan zijn van onveranderbare, aan het delict gerelateerde, factoren die in de behandeling niet kunnen worden weggenomen, maar die wel op een andere manier worden meegenomen (bijvoorbeeld door aan te geven hoe die factoren worden afgedekt/ ingeperkt en door te benoemen onder welke omstandigheden de factoren hanteerbaar worden).
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
2
6. Ideale situatie Risicomanagement
1. Risicomanagement n.a.v. risicotaxatie
a) Instrumenten om risico te inventariseren :HKT-30, HCR-20, SVR-20, Static-99, START, FAM
b) Instrumenten beschermende factoren: START, SAPROF
a) Delictscenario
2. Risicomanagement gedurende behandeling
c) Aanvullende (diagnostische) instrumenten
3. Risicomanagement gedurende resocialisatie (uitstroom)
Terugvalpreventieplan
b) Signaleringsplan
Behandelplan
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
c) Analyse van beschermende factoren
d) Aanvullende instrumenten en analyses
Risicomanagementplan
3
1
De afbeelding op de vorige pagina geeft schematisch weer hoe het risicomanagement in een ideale situatie vormgegeven kan worden. Risicomanagement is feitelijk een integraal onderdeel van de behandeling en loopt parallel aan de behandeling. Door de korte behandelduur of de omstandigheden van de patiënt is het soms niet mogelijk om bepaalde onderdelen aan te bieden of te gebruiken. Daarnaast verschilt de uitvoering van het risicomanagement per FPA. Er wordt aandacht besteed aan risicomanagement tijdens 1) de risicotaxatie, 2) de behandeling en 3) de resocialisatie (uitstroom). 1. Risicotaxatie2 Er zijn verschillende manieren om het recidiverisico in te schatten. In een ideale FPA wordt gewerkt met gestructureerde klinische risicotaxatie. Gestructureerde klinische risicotaxatie combineert de empirisch vastgestelde risicofactoren met het oordeel van een deskundige. De deskundige gebruikt zijn kennis en ervaring niet alleen om risicofactoren te scoren, maar ook om de items te interpreteren, te integreren, te combineren en te wegen. Meetinstrumenten worden op een afgewogen wijze gehanteerd. Dat wil zeggen dat er altijd sprake is van het gebruik van een algemeen geaccepteerd risicotaxatie instrument voor het inventariseren van het risico. Risicotaxatie gebeurt bij voorkeur multidisciplinair (verpleegkundige en/of psycholoog en/of psychiater etc.) en in consensus. Indien een opleiding is vereist voor het afnemen van een risicotaxatie instrument, moet die door diegene die het instrument afneemt zijn gevolgd. Bij aanvang van de behandeling moet binnen 10 weken een risicotaxatie instrument (HKT-30 of HCR203) zijn afgenomen en ingevuld. Daarna minimaal één keer per jaar een herhaling. In alle hierna genoemde fasen wordt dus tevens risicotaxatie uitgevoerd. Indien de behandeling wordt beëindigd, of wanneer er aanwijzingen voor zijn, kan de FPA op eigen indicatie vaker een risicotaxatie instrument afnemen. De verblijfsduur van de patiënt kan een beperking vormen voor het adequaat en zinvol hanteren van meetinstrumenten. De werkgroep adviseert om de beschikbare meetinstrumenten in te delen in 3 categorieën: a) Instrumenten die het risico inventariseren: dit betreft onder andere de HKT-30 (geweld, met name gebruikt bij langer durende behandelingen), de HCR-20 (geweld, met name gebruikt bij langer durende behandelingen), de SVR-20 en de Static-99 (zeden) en de START (geweld, gebruikt voor korte termijn). b) Instrumenten die de focus leggen op de beschermende factoren ten behoeve van de behandeling: dit betreft bijvoorbeeld de START of de SAPROF. c) Diagnostische instrumenten: van deze instrumenten, onder te verdelen in beoordelings- en zelfevaluatie-instrumenten en in algemene en diagnosespecifieke instrumenten, zijn er vele in gebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd een IQ-test, de PCL-R, het hanteren van een ASSprotocol (Autisme Spectrum Stoornissen), of een instrument voor het meten van ADHD. Hieronder is per categorie het advies van de werkgroep opgenomen: a) Instrumenten die het risico inventariseren: De HCR-20 en de HKT-30 worden momenteel binnen de forensische psychiatrische instellingen gebruikt om het risico op gewelddadige recidive en onttrekkingen in te schatten. Er is in de afgelopen jaren het nodige vergelijkende onderzoek gedaan om te kijken of er verschillen zijn tussen de twee instrumenten (zie bijlage 1). Momenteel zijn van beide instrumenten nieuwe versies ontwikkeld, de HCR-20 V3 en HKT-R. Voor beide vernieuwde versies is op het moment van schrijven validatieonderzoek in uitvoering.4 Er is weinig vergelijkend onderzoek beschikbaar, maar op basis van het 1
Het schema is mogelijk niet volledig. Het kan zijn dat FPA’s naast de onderdelen uit het schema andere activiteiten uitvoeren in het kader van risicomanagement. 2 In algemene zin behelst risicotaxatie ook de veiligheidsrisico’s die niet per se met recidive samenhangen. In dit advies wordt echter uitgegaan van risicotaxatie voor het voorspellen van recidiverisico. 3 Er zijn twee versies: de HCR-20 en de HCR:V3. De HCR:V3 is de nieuwe versie van de HCR-20. Deze is nog niet volledig ingevoerd. 4 V3 Vogel, V. de, Vries Robbé, M. de & Broek, E. van den (in preparation). The value of the HCR-20 in Dutch forensic clinical practice. International Journal of Forensic Mental Health.
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
4
beschikbare onderzoek zijn beide instrumenten als gelijkwaardig te beschouwen (zie voor meer informatie bijlage 1). Een keuze maken tussen deze instrumenten is op dit moment niet zinvol en de werkgroep adviseert om het gebruik van beide instrumenten toe te staan. Voor bepaalde doelgroepen kan een speciaal risicotaxatie instrument worden ingezet als dat nodig wordt geacht, bijvoorbeeld de SVR-20 of Static-99 bij zedendelinquenten. Voor vrouwelijke patiënten is de Female Additional Manual (FAM)5 ontwikkeld, dit instrument is een aanvulling op de HCR-20. b) Instrumenten die de focus leggen op de protectieve factoren ten behoeve van de behandeling: Momenteel zijn er verschillende FPA’s die (als aanvulling op de HCR of de HKT) werken met de START of de SAPROF. Het gebruik van instrumenten is nog geen standaard, maar vormt volgens de werkgroep wel een waardevolle aanvulling op de HCR en HKT. Door deze instrumenten te gebruiken kan er beter vorm worden gegeven aan het risicomanagement, aangezien het in kaart brengen van beschermende factoren een essentieel onderdeel is van de risicotaxatie. De werkgroep beveelt aan om in de toekomst verder onderzoek naar deze instrumenten uit te voeren, waarbij ook kan worden gekeken naar de verhouding tussen de tijdsinvestering en de opbrengsten. c) Diagnostische instrumenten: Een goede diagnostiek is een voorwaarde voor een goede risicotaxatie. Aanvullend onderzoek gericht op intelligentie, cognitieve problemen, persoonlijkheidsstructuur en ontwikkelingsstoornissen geeft vaak een belangrijke aanvulling op de reeds beschikbare documentatie. Daarom beveelt de werkgroep aan om op indicatie aanvullend gedegen diagnostiek uit te voeren om de aanwezigheid van bepaalde problematiek uit te sluiten en een gewogen risico-inschatting te kunnen maken. 2. Behandeling De kern van een forensisch psychiatrische behandeling is in eerste instantie het behandelen van de psychiatrische aandoeningen, die een rol hebben gespeeld in het tot stand komen van het delict. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de state-of-the-art behandelmethoden6. Het doel van de behandeling is de risico's op een recidive zo veel als mogelijk te verminderen. Tijdens de behandelfase worden de gemeten risicofactoren verfijnd en op de patiënt toegespitst. Deze verfijning kan gedaan worden met behulp van verschillende instrumenten of analysemethoden. In dit advies worden de volgende, veelgebruikte, instrumenten en analysemethoden uitgewerkt: a) Delictscenario b) Signaleringsplan c) Analyse van beschermende factoren d) Aanvullende instrumenten en analyses De werkgroep maakt gebruik van de definities zoals die zijn opgesteld door het Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT) en gehanteerd worden binnen de forensisch psychiatrische centra. a) Delictscenario Om een goede behandeling te kunnen bieden is het essentieel om gebruik te maken van een 7 delictscenario . Het delictscenario is het resultaat van een reeks gesprekken van de patiënt en zijn behandelaar, aangevuld met (straf)dossierinformatie, waarin minutieus de situatie en de gedachten, gevoelens en het gedrag van de patiënt voor, tijdens en direct na het delict worden beschreven. Dit wordt uitgewerkt in een theorie over causale factoren die het ontstaan van het delict verklaart. Zo kan men zicht krijgen op de rol van de psychiatrische klachten en sociaal maatschappelijke factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van het delict.
5
Vogel, V. de, Vries Robbé, M. de, Kalmthout, W. van, & Place, C. (2012). Female Additional Manual (FAM). Additional guidelines to the HCR-20 for assessing risk for violence in women. English version. Utrecht, The Netherlands: Van der Hoeven Kliniek. 6 Voor een beschrijving van de verschillende behandelmethoden die in een FPA worden ingezet verwijst de werkgroep naar het FPA basiszorgprogramma. 7 FPA’s hanteren verschillende termen, bijvoorbeeld: delictanalyse, delictketen of delictscenarioprocedure. In dit advies wordt de term delictscenario gehanteerd.
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
5
b) Signaleringsplan Het signaleringsplan is een hulpmiddel, mede gebaseerd op het delictscenario, om een dreigende terugval te herkennen en te voorkómen. In het signaleringsplan zijn de gedragingen beschreven die wijzen op een verhoogd risico en de maatregelen die deze risico's beheersbaar houden. De patiënt en het behandelteam stellen het, voor zover mogelijk, samen op om de omgeving in staat te stellen tijdig in te grijpen en bij te sturen. c) Analyse van beschermende factoren Met behulp van de eerder genoemde instrumenten onder 1b, de SAPROF en START, zijn tijdens de eerste fase van de behandeling de protectieve factoren in kaart gebracht. Tijdens de behandeling worden deze factoren geanalyseerd en ingevuld. Als bijvoorbeeld uit de analyse blijkt dat een patiënt geen beschermend netwerk heeft, maar dit voor voorkoming van recidive wel belangrijk wordt geacht, kan indien mogelijk gewerkt worden aan het opbouwen van een netwerk. Andere voorbeelden zijn het organiseren van werk of dagbesteding, het in kaart brengen van schulden of het vinden van huisvesting. d) Aanvullende instrumenten en analyses Naast bovengenoemde instrumenten kunnen aanvullend ook nog instrumenten worden ingezet of analyses worden uitgevoerd om de patiëntspecifieke risicofactoren nog verder in beeld te brengen en daarbij passend risicomanagement te inventariseren. Een voorbeeld is middelenanalyse, waarbij door het voeren van gesprekken het middelengebruik van de patiënt, de effecten daarvan en de rol die het bij de totstandkoming van het delict heeft gespeeld in kaart worden gebracht. Een ander voorbeeld is een uitgebreide seksuele anamnese als er sprake is van een seksueel delict of seksuele problematiek. Er is sprake van goed risicomanagement als de uitkomsten van zowel de risicotaxatie instrumenten en de aanvullende diagnostiek als de instrumenten die ingezet worden tijdens de behandelfase voor het toespitsen van de risicofactoren (delictscenario, signaleringsplan en analyse van beschermende factoren) worden vertaald naar concrete behandeldoelen en worden geïntegreerd in het behandelplan/ risicomanagementplan. In het behandelplan staat de diagnose van de patiënt opgenomen en worden de geïndiceerde behandelmodules, de prioriteitstelling van deze modules en de motivatie voor de behandeling beschreven. Daarnaast kan een beschrijving van onder andere de lijdensdruk, het probleeminzicht en de aanwezigheid/ afwezigheid van een beschermend netwerk worden opgenomen. De behandelaar maakt het behandelplan samen met de patiënt. De behandelaar beschrijft welke behandeling hij wil uitvoeren en vraagt aan de patiënt wat zijn wensen zijn. De behandelaar past het behandelplan aan als de situatie verandert. Een individueel risicomanagementplan geeft aan welke maatregelen nodig zijn om delictrisico’s te voorkomen, c.q. te verkleinen. Het is een dynamisch instrument, dat de kliniek telkens bijstelt naar aanleiding van de evaluatie van de behandeling en resocialisatie. 3. Resocialisatie (uitstroom) Een behandeling is niet altijd voldoende om de risico's blijvend tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Voor iedere patiënt zal bepaald moeten worden welke mate van begeleiding hij na de forensisch psychiatrische behandeling nodig heeft. Het gaat daarbij om de psychiatrische behandeling en begeleiding maar ook om ondersteuning bij belangrijke sociaal-maatschappelijke zaken zoals huisvesting, financiën en dagbesteding. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van een terugvalpreventieplan. Het terugvalpreventieplan omvat een samenhangend overzicht van de valkuilen van de patiënt (bijvoorbeeld denkfouten en oplossingen op de korte termijn) die kunnen leiden tot nieuwe delicten. Daarnaast omvat het plan de interventies die de patiënt helpen zijn dynamische risicofactoren effectief onder controle te brengen en te houden. Tijdens de behandelingsperiode leert de patiënt zoveel mogelijk uit het beschreven plan wat hij anders kan doen of laten. Enerzijds gaat het hierbij om concreet gedrag, gericht op een gezonde omgang met
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
6
de realiteit, anderzijds ook om plannen en intenties, gericht op de toekomst. Het beschrijft interne en externe beheersingsmogelijkheden en -behoeften, en betrekt hierbij ook de relevante factoren uit de eigen psychopathologie. Naast het terugvalpreventieplan is het essentieel om te zorgen voor een goede uitstroom. De behandeling binnen de FPA kan gezien worden als stukje in de gehele behandelketen, waarbij het beveiligingsniveau steeds verder afloopt. Het werken aan de uitstroom begint al bij aanmelding voor de behandeling in de FPA. Voor een beschrijving van de ideale uitstroom wordt verwezen naar het eindadvies van de iFPA-werkgroep Uitstroom.
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
7
7. Conclusies en aanbevelingen Conclusies: 1. Risicomanagement maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van de werkwijze van de FPA’s. 2. Het is van belang dat de FPA’s gezamenlijk een standpunt innemen over de wijze waarop een FPA het risicomanagement vormgeeft. De werkgroep heeft daartoe (a) een definitie opgesteld, (b) een advies gegeven over de te gebruiken meetinstrumenten, (c) de doeleinden van risicotaxatie beschreven en (d) de ideale situatie beschreven. 3. In bovenstaand advies staat de werkwijze van de ideale FPA beschreven. Gezien de huidige stand van zaken en de verscheidenheid tussen de verschillende FPA’s is deze beschrijving een richtlijn om te komen tot een goede en gedeelde werkwijze. Het is niet wenselijk om deze beschrijving als een beoordelingskader te hanteren, daar waar de FPA’s nog volop in ontwikkeling zijn. Aanbevelingen: 1. Verwerk de resultaten van de werkgroep in de visienotitie ‘De Ideale FPA’. 2. Werk als FPA met risicomanagement zoals beschreven in bovenstaand advies en laat daarnaast ruimte voor lokale invulling. 3. Risicotaxatie is nog steeds in ontwikkeling, zo zijn er nieuwe versies van de HKT-30 en de HCR20 in ontwikkeling. De werkgroep adviseert daarom aan de FPA’s te kiezen tussen de HKT en de HCR, tenzij een ander instrument vanwege de aard van het delict of de stoornis de voorkeur geniet. 4. Risicotaxatie vormt onderdeel van een groter geheel. De uitkomsten van risicotaxatie instrumenten dienen als uitgangspunt. Er kan daarnaast gebruik gemaakt worden van aanvullende diagnostiek. Bij het toepassen van risicomanagement is gezond verstand essentieel. 5. Zorg dat de FPA’s naast het uitvoeren van de reguliere risicotaxatie ook aandacht hebben voor protectieve factoren en sociaal maatschappelijke factoren. 6. Conformeer aan de nader op te leveren normen betreffende het gebruik van risicotaxatieinstrumenten vanuit KFZ.
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
8
Bijlage 1: Beoordeling HKT-30 en HCR-20 Om te beoordelen of een risicotaxatie instrument van goede kwaliteit is wordt gekeken naar de psychometrische kwaliteiten van het instrument. Daarbij is van belang dat er niet te veel vals positieve of vals negatieve voorspellingen worden gedaan. Daarnaast is het van belang dat een instrument consistent gescoord wordt door de verschillende beoordelaars. Deze psychometrische kwaliteiten worden op een aantal manieren uitgedrukt: 1) De predictieve validiteit is in de meeste studies gekoppeld aan de sensitiviteit (de proportie juist voorspelde recidivisten) en de specificiteit (de proportie juist voorspelde niet recidivisten).In een curve worden de sensitiviteit en 1 – de specificiteit uitgezet tegen elkaar. De oppervlakte onder de grafiek is de Area Under Curve (AUC) • 0.5 = gelijk aan de gokkans. • Tussen 0.70 en 0.75 = redelijk. • > 0.75 = goed. • 0.85 is zeer goed. De bepalingen zijn afhankelijk van de afbakening van de uitkomstmaat: enig delict versus ernstig delict en ook afhankelijk van de diversiteit van de populatie: verschillen tussen de tbs-klinieken / instellingen. Er zijn daarnaast grote verschillen in de predictieve waarde per item. De AUC is afhankelijk van de cut-off score. Vast staat dat de AUC groter is als de score van het risicotaxatie instrument gecombineerd wordt met een klinisch oordeel. De AUC-waardes van de HKT-30 en de HCR-20 liggen tussen de 0.70 en de 0.85. 2) De interne consistentie is een maat voor de mate waarin items bij elkaar horen en wordt uitgedrukt in de Cronbach’s alfa: • < 0.8 = onvoldoende. • Tussen 0.8 en 0.9 is voldoende. • > 0.9 = goed. 3) De Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wordt bepaald met de intra-klasse correlatiecoëfficiënt ICC. • < 0.4 = onvoldoende. • Tussen 0.4 en 0.6 = redelijk. • Tussen 0.6 en 0.75 = goed. • > 0.75 is zeer goed. Er zijn tussen 2005 en heden een aantal studies verschenen die hebben gekeken naar de verschillen. De combinatie van klinisch oordeel en de klinische en toekomstitems bij de HKT voorspelt beter dan de HCR-20 in een steekproef bij 156 mannen uit 8 klinieken, maar de verschillen zijn klein en de scores verschillen niet significant van elkaar. Hildebrand e.a. oordelen in dit in 2005 gepubliceerde artikel dat de betrouwbaarheid en de predictieve validiteit van de HKT-30 en de HCR-20 vergelijkbaar zijn. Lammers betoogt in 2007 bij nadere beschouwing dat op basis van het onderzoek van Hildebrand de conclusie is dat de HKT-30 beter voorspelt. Spreen e.a. betogen in een hoofdstuk van Forensische psychiatrie en haar grensgebieden dat de klinische items van de HKT-30 beter voorspellen dan de klinische items van de HCR-20. Dit kan echter ook terug te voeren zijn op de opbouw van de HCR-20 waar bij de historische items ook klinische items lijken voor te komen, zoals psychotische stoornis en middelengebruik, die bij de HKT-30 zowel bij de historische items en de klinische items terugkomen. Kortom beide instrumenten hebben hun beperkingen en er zijn geen duidelijke verschillen in de voorspellende waarde van gewelddadig gedrag.
Werkgroep risicomanagement: Advies 2013 versie 10-09-13
9