Van Aan Datum Betreft
: iFPA werkgroep Beveiliging : FPA/FPK Directieberaad : 07-02-13 : Aangescherpt advies van de iFPA werkgroep Beveiliging
1. Inleiding De werkgroep beveiliging is begin 2011 geïnstalleerd door de Stuurgroep iFPA met de volgende opdracht: beschrijf hoe de fysieke en relationele beveiliging er binnen de FPA’s idealiter uit zou moeten zien. De werkgroep heeft in juni 2011 haar advies uitgebracht. Na bespreking van het advies heeft de stuurgroep iFPA een vervolgopdracht geformuleerd en de werkgroep gevraagd weer bijeen te komen. De werkgroep heeft de vervolgopdracht opgepakt en heeft een aangescherpt advies opgesteld. In deze adviesnotitie is het aangescherpte advies van de werkgroep opgenomen. Achtereenvolgens wordt aandacht besteedt aan enkele overwegingen (paragraaf 2), de contra-indicaties (paragraaf 3), de relationele beveiliging (paragraaf 4), de fysieke beveiliging (paragraaf 5) en de aanbevelingen (paragraaf 6). De werkgroep beveiliging bestond uit Jeanette Barendregt (GGZ Westelijk Noord-Brabant), Ilona Kreuk (GGZ Westelijk Noord-Brabant), Jacqueline Bulten (FPA De Boog, GGNet), Rudolph Drager (FPA Kompas), Chris Eekma (Groot Batelaar), Albert Kamminga (Lentis/ zorggroep Forint), Johan Visser (Lentis/ zorggroep Forint), Sijtze Roosjen (NIFP) en John Cordia (NIFP) en werd ondersteund door Gijs Bakkum en Denise van Eeden van het EFP. 2. Overwegingen De werkgroep is van mening dat de beveiliging bij de FPA’s moet worden vormgegeven op basis van drie peilers: 1. De instroom van de juiste patiënten 2. Een goede relationele beveiliging 3. Een passende fysieke beveiliging De focus moet daarbij liggen op de eerste twee peilers. Vanzelfsprekend moeten de FPA’s ook een afdoende fysieke beveiliging hebben, maar de werkgroep adviseert om het vereiste fysieke beveiligingsniveau niet te hoog te maken. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag: a) De FPA’s vervullen een essentiële sluis-/brugfunctie en moeten zorgen voor de veilige doorstroom van psychiatrische patiënten met een justitiële titel naar de reguliere GGZ of terug naar de maatschappij. Als het beveiligingsniveau in de FPA’s te hoog wordt, komt deze sluis/brugfunctie in gevaar doordat het verschil in beveiliging met de reguliere GGZ te groot wordt. b) Uit de door DForZo uitgevoerde quickscan blijkt dat de praktijk geen aanleiding geeft om het beveiligingsniveau op te hogen. c) De behandeling in de FPA’s is er op gericht om binnen een afzienbare periode meer vrijheden toe te kennen aan de patiënten. Patiënten verblijven dus relatief kort in een gesloten afdeling. Het is daarom niet nodig de gehele FPA van een hoog beveiligingsniveau te voorzien, maar alleen de gesloten afdelingen binnen een FPA. d) De doelgroep van de FPA’s bestaat niet uit extreem vluchtgevaarlijk patiënten. e) Er is binnen de FPA’s sprake van ‘beveiligende zorg’, behandeling die zich richt op het welzijn van de patiënt in samenhang met de veiligheid en het recidiverisico. Een zekere mate van beveiliging is nodig, maar de focus moet liggen op de behandeling.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
1
3. Indicatiestelling In de nota ‘Indicatiestelling beveiliging’ (Trimbos 2007) staat het volgende over de indicatiestelling voor zorg en beveiliging: bij de indicatiestelling is niet het beschikbare forensisch-psychiatrische hulpaanbod uitgangspunt, maar gaat het om de “vraag” van de justitiabele zelf en van de samenleving, uitgedrukt in de “zorgbehoefte” van de justitiabele. Bij de indicatiestelling voor zorg en beveiliging wordt gekeken naar het verband tussen de stoornis en het delict. In de overwegingen om te komen tot de indicatiestelling voor forensisch klinische zorg spelen verschillende factoren of overwegingen een rol. Ruwweg kan onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten criteria die een rol spelen: a. De psychiatrische stoornis - het gaat hierbij om het ziektebeeld, omschreven in termen van de DSM-classificatie; as-I stoornissen (bijvoorbeeld angst, depressie, psychose, autistoforme stoornissen en daarnaast verslaving en verstandelijke handicap) al dan niet in combinatie met asII stoornissen (persoonlijkheidsstoornissen, zwakzinnigheid) b. De risicoanalyse - het gaat hierbij om een systematische analyse van de beheers- en gevaarsrisico’s intern (bijvoorbeeld het risico van acute incidenten, suïcidegevaar) en extern (bijvoorbeeld het risico van recidive van delicten op termijn) en van de risicoverhogende en protectieve factoren (bijvoorbeeld het sociale netwerk van de justitiabele) die hierbij een rol spelen. Onderscheid kan worden gemaakt tussen acuut fysiek gevaar, vluchtgevaar en recidivegevaar. Bij de risico-analyse kan gebruik worden gemaakt van een vorm van gestructureerde risicotaxatie (bijvoorbeeld Static-99, HKT-30, HCR-20, PCL-R, SVR-20) en ”needs assesment” zoals met de in Engeland gebruikte Security Needs Assesment Profile (SNAP) in combinatie met de klinische blik van de indicatiesteller of behandelaar. c. De kans op (non)compliance – hierbij gaat het om de gegeven individuele en gedragskenmerken van de betreffende justitiabele, die van betekenis zijn bij de keuze van een zo effectief mogelijk geheel van zorg en beveiliging. In dit kader wordt ook wel van responsiviteit gesproken.1 Factoren die hierbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld het IQ (t.a.v. intelligentie en functioneringsniveau), de motivatie tot verandering, de behandelbaarheid, de gestructureerdheid, de mate van zelfredzaamheid. Ook speelt natuurlijk een rol wat de ideeën en wensen van de justitiabele zelf zijn inzake de beste zorg en beveiliging (vraaggericht werken). Gegevens hierover komen o.a. voort uit een systematische analyse met behulp van de RISC, en de bestudering van het huidige en vroegere gedrag en de voorgeschiedenis van de justitiabele (bijvoorbeeld incidenten in het verleden). Door het Openbaar Ministerie wordt nog een criterium van een andere orde aangedragen dat meespeelt bij de keuze van een bepaald beveiligingsniveau, namelijk de factor repressie. Hiermee wil het Openbaar Ministerie een koppeling leggen tussen de strafmaat van de justitiabele en een daarbij aansluitend verplicht niveau van materiële en personele beveiliging. Ook de aard van het delict speelt hierbij een rol. Een uitwerking hiervan is bijvoorbeeld dat bij een strafrestant van meer dan 18 maanden de straf altijd in een gesloten FPK setting moet worden geëxecuteerd, dat wil zeggen dat dus ook de noodzakelijke ggz-zorg in die situatie in een gesloten FPK setting of PPC setting moet plaatsvinden. Dit is overigens niet zozeer een indicatiecriterium, maar meer een belangrijke (verplichte) randvoorwaarde bij de invulling van het hulpaanbod. N.B. De Stuurgroep FPA meent dat patiënten in een ideale FPA altijd vraaggericht en vanuit de inhoud geïndiceerd en geplaatst moet worden. In de ideale situatie is het dus niet zo dat de straf voor de zorg gaat, zoals uit de factor repressie voortvloeit. De indicatiestelling op basis van het ziektebeeld, de risico-analyse en het kenmerkende gedrag (responsiviteit) van de justitiabele leidt uiteindelijk tot een uitspraak over: 1
Ontleend aan het risk-need-responsivity model van Andrews & Bonta.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
2
-
de noodzakelijke behandeling, de noodzakelijke zorg (verblijfsklimaat, werkrelatie, begeleiding), de noodzakelijke materiële en personele beveiliging.
Kenmerk van forensisch psychiatrische zorg is daarbij dat steeds naar de samenhang tussen behandeling, zorg en beveiliging gekeken moet worden, alle factoren dragen bij aan het verhogen van de veiligheid, maar ook elke factor kan het risico op onveilige situaties verhogen. Harde criteria (overgenomen uit het informatiesysteem Ifzo, versie 2012) voor indicatiestelling zijn: Algemeen - Geslacht, - Arrondissement. Klinisch - DB(B)C hoofdgroep, - Verstandelijke vermogens, - Verslaving en bijkomende problematiek, - Zedendelinquentie aanwezig, - Aard van de zorgvraag/situatie behandeling, - Verblijfssoort. Zachte criteria (waarop kan worden afgewezen voor een bepaald niveau of een bepaalde locatie) voor indicatiestelling zijn: - Duur van het traject, - Behandelprogramma, - Criminogene factoren, - Eerdere behandel ervaring, - Cultuur/ identiteit, - Behandelmilieu zorgaanbieder, - Motivatie cliënt, - Somatische aandoening, - Nabijheid slachtoffer, - Bijzondere omstandigheden. Algemene contra-indicaties FPA In het visiedocument ‘De ideale FPA’ zijn de volgende (soms relatieve) contra-indicaties opgenomen, deze gelden niet bij een opname voor observatie t.b.v. diagnostiek: - Leeftijd onder 18 jaar. - Hoofdstoornis antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychopathie en/of primaire verslaving. - Verstandelijk niveau (IQ) van lager dan 70. - Ernstige irreversibele organische psychosyndromen. - Ernstig gevaar van gewelddadig gedrag dat onbeheersbaar is binnen de behandelinhoudelijke, organisatorische en bouwkundige grenzen van de FPA. - Intensieve somatische zorgbehoefte. - Geen of onvoldoende causale relatie van recidiverisico en (actuele) psychiatrische stoornis. - Onacceptabel groot, acuut en ernstig recidiverisico (gewelddadig of seksueel). - Te verwachten voortzetting van (ernstig) crimineel gedrag tijdens de opname blijkend uit criminele ontwikkeling, strafblad, wapengebruik, criminele contacten, etc. Hierbij geldt dat de hoofdbehandelaar van de afdeling op grond van de indicatie- en contraindicatiecriteria een inhoudelijke afweging maakt, die ook kan resulteren in een afwijzing van een
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
3
patiënt of juist het in behandeling nemen van een patiënt ondanks de aanwezigheid van contraindicaties. Contra-indicaties m.b.t. fysieke beveiliging De werkgroep adviseert in het kader van de fysieke beveiliging één contra-indicatie te gebruiken: patiënten die naar verwachting een te hoog beveiligingsniveau nodig hebben, moeten niet worden geplaatst in de FPA, maar in een FPK of een FPC. Om te bepalen of deze contra-indicatie van toepassing is, wordt er met name gekeken naar de volgende punten: - Ernstig gevaar van gewelddadig gedrag. - Onacceptabel groot, acuut en ernstig recidiverisico. - Groot wegloopgevaar. - Vuurwapengevaar. 4. Relationele beveiliging De werkgroep is van mening dat het tot stand brengen van een veilige werkomgeving, een veilige behandeling en een veilig vrijhedenbeleid nadrukkelijk afhankelijk is van een goede relationele beveiliging en daarnaast van een goede fysieke beveiliging. Vandaar dat het zwaartepunt binnen een ideale FPA bij de relationele beveiliging moet liggen. De relationele beveiliging in een FPA is te verdelen in drie subonderdelen: (a) het behandelklimaat, (b) de vormgeving van relationele beveiliging en (c) trainingen/opleidingen op het gebied van beveiliging. Per onderdeel zijn verschillende belangrijke kenmerken genoemd die aantoonbaar bijdragen aan een degelijke relationele beveiliging in een FPA. a) Kenmerken van een veilig behandelklimaat Een veilig en ondersteunend behandelklimaat is voor een goede beveiliging en een vruchtbare behandeling onmisbaar. Milieutherapeutische onderzoeken (Janzing & Kerstens, 2004; Janzing & Lansen, 1996)2 wijzen op het belang van een consistente en eenduidige organisatie van het milieu, met een gespecificeerd doel voor een gespecificeerde groep patiënten. Een juiste beheersing, bejegening en ondersteuning van de individuele patiënt gaan hierbij hand in hand. Kenmerken van een veilig behandelklimaat zijn: - Voldoende geschoolde en gekwalificeerde medewerkers, die vanuit een professionele houding werken. - Een duidelijke structuur en daginvulling met voldoende rustmomenten voor de patiënt. - Een duidelijke omschrijving van de grenzen van wat wel en niet aanvaardbaar is voor de patiënt en het zorgvuldig bewaken van deze grenzen. - Expliciete normen en waarden die gelden binnen het therapeutische milieu en het aanspreken van patiënten op deze normen en waarden: Patiënten en het personeel gaan veilig, constructief en respectvol met elkaar om. Er is een heldere communicatie, waarbij de wederzijdse verwachtingen duidelijk worden gemaakt. Er is sprake van gezond gedrag, waarbij patiënten zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor hun leefomgeving, hygiëne, verzorgd uiterlijk en verzorgde kleding. - Het aanspreken van patiënten op hun eigen autonomie en verantwoordelijkheden. - Het motiveren van de patiënt om deel te nemen aan activiteiten en behandeling. - Veiligheid, respect en evenwicht tussen spanning en ontspanning. - Een individueel behandelplan per patiënt dat past binnen de algemene behandelvisie en dat periodiek (minimaal 1 keer per 3 maanden) wordt besproken en aangepast. - Risicotaxaties en een signaleringsplan per patiënt. 2
Janzing, C., & Kerstens, J. (2004). Werken in een therapeutisch milieu. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Janzing, C., & Lansen, J. (1996). Milieutherapie. Assen: Van Gorcum.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
4
b) Vormgeving relationele beveiliging De relationele beveiliging is de belangrijkste vorm van beveiliging in een FPA. Hierbij zijn de juiste houding van de medewerkers en een goede bejegening van de patiënten essentieel. De houding van de medewerker kenmerkt zich door het contact maken en houden met de patiënt. In de bejegening van en de relatie met de patiënt zijn duidelijkheid, betrouwbaarheid en respect essentieel zodat goede samenwerking met de patiënt ontstaan. Ten behoeve van de relationele beveiliging wordt samengewerkt binnen het multidisciplinaire team, waarin een goede mix van competenties vertegenwoordigd is, zodat een optimale zorg en behandeling aan de patiënt wordt geboden. Het is daarnaast aan te raden om te werken met persoonlijk begeleiderschap/ regie-verantwoordelijkheid. Hierbij vormen één of twee medewerkers het eerste aanspreekpunt voor de patiënt en de familie. In dat kader worden wekelijks gesprekken gevoerd met de patiënt. Daarnaast worden de patiënten periodiek besproken in een multidisciplinair team. Ook continuïteit van het waarborgen van informatie, door middel van rapportage en overdacht, is van groot belang. Een dienst moet goed mondeling worden overgedragen en daarnaast moet in het EPD/Verpleegplan schriftelijk worden gerapporteerd. Voor de totstandkoming en het behoud van een goede relationele beveiliging, moet er voldoende geschoold personeel zijn en moeten zij met betrekking tot de volgende instrumenten goed opgeleid zijn en de vaardigheden en competenties hebben om deze te hanteren: - Vroeg signalering: medewerkers leren bepaald (ongewenst) gedrag te herkennen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om agressief gedrag, zucht naar middelen of delict gerelateerd gedrag. Er wordt actie ondernomen door de medewerkers als zij dit gedrag bij patiënten herkennen, of als patiënten dit zelf ervaren. De vroeg signalering wordt ondersteund door het opstellen van een signaleringsplan. Het heeft meewaarde om dit samen met de patiënt te doen. Door de vroeg signalering wordt meer veiligheid binnen het therapeutisch milieu gecreëerd en wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van recidive. -
Risicotaxatie en -management: risicomanagement is het in kaart brengen en analyseren van veiligheids- en recidiverisico’s met als doel daar zo veel als mogelijk gericht een behandelaanbod op in te zetten. De medewerkers zijn in staat om gedurende de behandeling de risico’s te herkennen en daarop te reageren. De medewerkers die risicotaxatie-instrumenten afnemen, moeten daarvoor opgeleid worden.
-
Motiverende gespreksvoering: medewerkers zijn in staat om met behulp van motiverende gespreksvoering patiënten te helpen hun problemen te onderkennen en om hen aan te zetten tot verandering. Het bevordert de intrinsieke motivatie van de patiënt door een aanpak gericht op verandering.
-
Agressiebeheersing: medewerkers leren de-escalerend te werken en kunnen ingrijpen bij acute agressie.
-
Training aan patiënten: er zijn voldoende medewerkers opgeleid om trainingen te geven aan patiënten. Het doel van deze trainingen is om patiënten meer inzicht te geven en vaardigheden aan te leren zodat probleem- en delictgedrag kunnen worden voorkomen.
-
Reflectie: medewerkers kennen (rapportage-)methodieken om op een juiste manier te evalueren en te reflecteren, zodat ze zich verder kunnen ontwikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan de evaluatie van incidenten, intervisiebijeenkomsten, het geven van feedback, et cetera.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
5
c) Trainingen en opleidingen op het gebied van beveiliging Er zijn verschillende trainingen en opleidingen die ertoe bijdragen dat de veiligheid zo goed mogelijk gewaarborgd wordt binnen een FPA. Er is door de werkgroep gekeken naar de trainingen die voor de FPA een vereiste zijn. Hierbij is er gekeken naar die trainingen die juist binnen het forensische werkveld belangrijk gevonden worden om delictgedrag vroegtijdig te kunnen signaleren, agressie te kunnen voorkomen en bij acute agressie te kunnen handelen. Er is een onderscheid gemaakt tussen trainingen op het gebied van relationele beveiliging en op het gebied van fysieke weerbaarheid. Relationele beveiliging: - Agressiehantering: training de-escalatie technieken en de-escalerend handelen. - Effectief communiceren: training gespreksvaardigheden, motiverende gespreksvoering, collegiale consultatie en intervisie. - Vroeg signalering: training herkennen signalen die op risico’s voor delictgerelateerd gedrag duiden en opstellen van een signaleringsplan. - Rehabilitatiegericht handelen: training in kaart brengen tekortkomingen, grenzen en wensen van de patiënt (continu proces). Fysieke weerbaarheid: Op het gebied van de fysieke weerbaarheid is het belangrijk het personeel van de FPA te trainen in het omgaan met agressie. Deze trainingen/ opleidingen komen inhoudelijk op hetzelfde neer, maar hebben in elke kliniek een andere naam. Tijdens deze trainingen/ opleidingen worden verschillende vaardigheden geoefend, zoals separatietechnieken, persoonlijke veiligheidstechnieken en agressiehantering. Herhaling cursussen Het is belangrijk voldoende te investeren in het geven van opleidingen en cursussen. Bij indiensttreding moeten de bovengenoemde trainingen en opleidingen aangeboden en gevolgd worden. Daarna vindt minimaal één keer per jaar, maar bij voorkeur vaker, een herhaling plaats van in ieder geval de trainingen op het gebied van de fysieke weerbaarheid. De FPA moet aantoonbaar maken dat deze cursussen en opleidingen zijn gevolgd. Er moet continue aandacht zijn voor de trainingen op het gebied van fysieke weerbaarheid. Het gaat er om dat de trainingen zo vaak worden herhaald dat de vaardigheden blijven bestaan. Idealiter wordt in de analyse van geregistreerde incidenten gekeken naar trends, verbeterpunten en leerpunten en worden de conclusies uit de analyse gebruikt in de trainingen aan de medewerkers. Zo ontstaat een lerende praktijk en kan de Deming-cirkel (plan, do, check, act) volledig worden doorlopen. Forensische scherpte Naast de voorgenoemde onderdelen is het in het kader van de relationele beveiliging ook noodzakelijk dat medewerkers van een FPA een zogenaamde forensische scherpte hebben. Er is een bepaalde dynamiek die patiënten met forensische problemen met zich meebrengen, waardoor de medewerker een goede balans moet vinden tussen enerzijds het geven van vertrouwen en anderzijds het waakzaam blijven en een gezonde achterdocht houden.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
6
5. Fysieke beveiliging Op het gebied van de fysieke beveiliging gelden de volgende door DForZo en het Ministerie van Veiligheid en Justitie vastgestelde beveiligingseisen: Beveiligingsniveau 2 Materieel: • De instellingen vallend in beveiligingsniveau 2 voldoen aan de DJI-eisen gesteld voor niveau 2 voor wat betreft omtrekbeveiliging en entree.3 Deze eisen zijn verder uitgewerkt in bijlage 1. • Beperkte behandel/therapie faciliteiten zijn aanwezig binnen de beveiligde ring. Immaterieel: • Aan- en afwezigheid van patiënten wordt geregistreerd op de afdeling • Personeel wordt getraind en hertraind ten aanzien van de veiligheid (omgaan met agressie etc.) • Drugs- en kamercontroles vinden op indicatie en periodiek (onaangekondigd) plaats • Doorplaatsing / krijgen van (meer) vrijheden wordt gefaseerd vormgegeven Uitgangspunten: • In een instelling vallend in beveiligingsniveau 2 worden enkel patiënten geplaatst die binnen een redelijke termijn vrijheden kunnen krijgen (d.w.z. het al dan niet met begeleiding de beveiligde setting kunnen verlaten). • Patiënten geplaatst in een instelling vallend in beveiligingsniveau 2 start altijd op de gesloten afdeling. NB: Het uitgangspunt is dat een patiënt start op een gesloten afdeling. Hiervan kan echter gemotiveerd worden afgeweken.
3
Deze kenmerken hebben betrekking op: veiligheidssluizen entree, perimeterbeveiliging (hekwerk), gecontroleerde inuitgang personen, gecontroleerde in- uitgang goederen, beglazing buitenwandopeningen, raamstandbeperking. Voor precieze omschrijving zie DJI eisen FPA.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
7
6. Aanbevelingen De werkgroep beveiliging geeft de volgende adviezen aan het FPA/FPK Directieberaad: 1) Behoud de brugfunctie van de FPA’s, zodat een goede aansluiting met de reguliere GGZ, maar ook met FPC’s en FPK’s behouden blijft. 2) Focus op een goede relationele beveiliging. Deze vormt 80 tot 95% van de veilige werkomgeving, de veilige behandeling en het veilige vrijhedenbeleid. Dat betekent dat alle FPA’s de trainingen en opleidingen die in dit advies onder punt 4c zijn beschreven, aan hun personeel moeten aanbieden en dat ze daarvoor voldoende budget moeten reserveren. Tevens moeten ze kunnen aantonen dat de periodieke herhalingstrainingen worden gegeven. 3) Breng in kaart welke protocollen er aan de verschillende strafrechtelijke titels hangen (wat mag wel/ niet, welke vrijheden horen er bij welke titel et cetera) en communiceer dat aan de medewerkers binnen de FPA. 4) Gebruik de conclusies van de analyses van de geregistreerde incidenten in de trainingen aan de medewerkers zodat een lerende praktijk ontstaat (zie 4c).
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
8
Bijlage 1: Nadere uitwerking DJI-eisen niveau 2 omtrekbeveiliging en entree 4a) Veiligheidssluizen bij entrees Eis DJI: er dient te worden voorzien in een beveiligde doorloopsluis, waarop bij voorkeur geen andere deuren uit mogen komen (bypass), in dat geval dienen deze ook mee gesluisd te worden. Deze deuren mogen van binnen uit gezien door middel van een kaartlezer (bij voorkeur in combinatie met een persoonlijke code of biometrisch systeem) worden geopend. Het verdient de voorkeur om van buitenaf gezien een openbare entreehal te hebben voordat de sluis kan worden betreden. De eerste sluisdeur mag alleen van binnen uit geopend kunnen worden. 4b) Veiligheidssluizen bij entrees Eis DJI: beglazing in entreedeuren minimaal gehard glas 10 mm. Eis is van toepassing indien entree geen onderdeel uitmaakt van beveiligingsschil. Indien dit wel het geval is dient slagvaste beglazing in de buitenspouw en in de binnenspouw gelaagd glas te worden toegepast 4c) Veiligheidssluizen bij entrees Eis DJI: de veiligheidssluis mag niet uitkomen in voor patiënten toegankelijk gebied. 5a) Gecontroleerde in- en uitgang personen en goederen Eis DJI: aan- en afvoer van goederen vindt plaats via een tussenmagazijn met sluisfunctie. 7) Omheining: hekwerk minimaal 3,5 meter rondom en voorziening dient onbenaderbaar te zijn voor de buitenwereld. Eis DJI: binnenplaatsen c.q. lucht-/sportplaatsen dienen te worden omgeven door een minstens 3,50 meter hoge barrière die niet zonder meer te ondergraven, te doordringen en te overklimmen is. Afhankelijk van de lokale situatie dient een doorzichtbeperking te worden gerealiseerd op de barrière. Detectie van deze barrière wordt niet noodzakelijk geacht. 8) Indien geen hek dan draaiopeningen ramen beperken ter voorkoming van doorgeven contrabande Eis DJI: buitengevels van patiëntenverblijven mogen niet worden voorzien van te openen gevelelementen. Ventilatie van zit-/slaapkamers dient plaats te vinden door middel van roosters o.i.d. die het doorgeven van contrabande bemoeilijken. 13) Uitbraakwerende beglazing Eis DJI: alle buitenwandopeningen (dus niet alleen van patiëntenkamers) dienen uitgevoerd te worden in P6B (glaskwaliteit)= binnenspouwblad P6B, buitenspouwblad floatglas of gehard glas, alternatief is floatglas in combinatie met traliewerk. Buitenwandopeningen die aan de patio’s en binnenplaats grenzen kunnen uitgevoerd worden in P2A beglazing, mits de gevels van deze patio’s minimaal 3,5 meter hoog zijn (danwel afgesloten door middel van een minimaal 3,5 meter hoog hekwerk (e.e.a. is vergelijkbaar met de hekwerken rondom de lucht-/wandelplaatsen, die eveneens minimaal 3,5 meter hoog dienen te zijn). Binnenwandopeningen: • compartimentscheidende puien eveneens uitvoeren in P6B. • in ruimten waar patiënten kunnen komen wordt geadviseerd om hardglas te plaatsen (kans op verwonding is kleiner). • In ruimten ten behoeve van toezichthoudend personeel kan eventueel P2A glas worden toegepast.
Advies iFPA werkgroep Beveiliging versie 2.0
9