Fondsreglement
FONDSREGLEMENT van de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Kunststof- en Rubberindustrie
In werking getreden op 1 januari 2015
Fondsreglement
Inhoudsopgave Artikel 1.
Begripsomschrijvingen
1
Artikel 2.
Karakter van de pensioenregeling
3
Artikel 3.
Deelnemerschap
3
Artikel 4.
Pensioenaanspraken
3
Artikel 5.
Pensioengrondslag
4
Artikel 6.
Levenslang ouderdomspensioen
5
Artikel 7.
Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen
5
Artikel 8.
Levenslang partnerpensioen
6
Artikel 9.
Wezenpensioen
6
Artikel 10.
Deeltijdarbeid
7
Artikel 11.
Voortzetting tijdens onbetaald verlof
7
Artikel 12.
Uitbetaling van de pensioenen
8
Artikel 13.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
8
Artikel 14.
Flexibiliseringsmogelijkheden
9
Artikel 15.
Kosten van de pensioenregeling
11
Artikel 16.
Excedent regeling
12
Artikel 17.
Verzekeringen
13
Artikel 18.
Beëindiging van het deelnemerschap voor de standaard pensioendatum
13
Artikel 19.
Waardeoverdracht
14
Artikel 20.
Toeslagen op pensioenen
14
Artikel 21.
Informatieverstrekking en publicatie variabele bedragen en percentages
15
Artikel 22.
Wettelijke bepalingen. Pensioenregeling
15
Artikel 23.
Afkoop, vervreemden, prijsgeven en zekerstellen van pensioenaanspraken 16
Artikel 24.
Verplichting tot medewerking
16
Artikel 25.
Fiscale goedkeuring
17
Artikel 26.
Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
17
Artikel 27.
Datum inwerkingtreding en overgangsbepalingen
17
Bijlage I:
Percentages en bedragen
19
Bijlage II:
Aanvulling op het reglement: voorwaardelijke overgangsregeling
25
Fondsreglement
Artikel 1.
Begripsomschrijvingen
In dit reglement zijn naast de begripsomschrijvingen van de statuten, waarvan sommige hieronder worden aangehaald, de volgende begrippen van toepassing: a.
aanspraakgerechtigde
:
de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
b.
AOW
:
Algemene ouderdomswet;
c.
CAO
:
de Collectieve Arbeidsovereenkomst Bedrijfstakpensioenregeling voor de Kunststof- en Rubberindustrie;
d.
deelnemer
:
de werknemer die op grond van artikel 3 in deze pensioenregeling is opgenomen;
e.
dienstbetrekking
:
de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer;
f.
fonds
:
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Kunststof- en Rubberindustrie te Den Haag;
g.
fondsreglement
:
het reglement van het fonds waarin de pensioenregeling op basis van de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer is vastgelegd;
h.
gewezen deelnemer
:
de (gewezen) werknemer die op grond van deze pensioenregeling bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden tegenover het fonds;
i.
gepensioneerde
:
de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
j.
kinderen
:
-
-
de kinderen die zijn geboren uit een door de deelnemer aangegaan huwelijk, alsmede de kinderen die op een andere wijze in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer zijn komen te staan; de pleegkinderen van de deelnemer die door hem/haar als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed; (aanspraakgerechtigd zijn de kinderen als omschreven in artikel 9, lid 1)
k.
loonindexcijfer
:
het indexcijfer van de CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen van werknemers in particuliere bedrijven, zoals dat cijfer door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) wordt berekend en voor de eerste maal wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het CBS.
l.
partner
:
de persoon die voor de pensioeningangsdatum gehuwd is met de (gewezen) deelnemer, of voor de pensioeningangsdatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de (gewezen) deelnemer of de ongehuwde persoon, die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer is en bij diens overlijden met deze samenwoont krachtens een voor de pensioeningangsdatum aangegaan partnerschap.
:
de gezamenlijke huishouding die de ongehuwde (gewezen) deelnemer met zijn/haar partner blijkens een notarieel verleden samenlevingscontract gedurende ten minste een half jaar voert; in dit contract dienen enige vermogensrechtelijke
m. partnerschap
1
Fondsreglement
aangelegenheden te worden geregeld; het contract is niet vereist als de gezamenlijke huishouding al ten minste 5 jaar onafgebroken bestaat; n.
pensioenaanspraak
:
het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
o.
pensioengerechtigde
:
de persoon voor wie op grond van deze pensioenregeling het pensioen is ingegaan;
p.
pensioeningangsdatum
:
de datum waarop voor de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat;
q.
pensioenrecht
:
het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
r.
pensioenregeling
:
hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen en is vastgelegd in dit reglement;
s.
pensioenverplichting
:
de verplichting van het fonds uit hoofde van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
t.
prijsindexcijfer
:
de consumentenprijsindex, alle huishoudens, totaal bestedingen, zoals die index wordt berekend door het CBS en voor de eerste maal wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het CBS;
u.
scheiding
:
-
v.
scheidingsdatum
:
-
-
echtscheiding anders dan een echtscheiding direct aansluitend gevolgd door (geregistreerd) partnerschap met dezelfde partner; ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; beëindiging van een (geregistreerd) partnerschap anders dan door overlijden, vermissing, of door direct aansluitend huwelijk of (geregistreerd) partnerschap met dezelfde partner; de datum waarop de echtscheidings- of ontbindingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor de beëindiging van het partnerschap is dit de datum waarop de (gewezen) deelnemer en de gewezen partner een schriftelijke verklaring ondertekenen; de datum waarop de scheiding van tafel en bed officieel van kracht is geworden;
w. standaard pensioendatum
:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt. Voor de premievrije aanspraken als bedoeld in artikel 27 lid 3 geldt als standaard pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
x.
:
een verhoging van: een pensioenrecht; een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer; een pensioenaanspraak van een deelnemer die geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van deze pensioenregeling;
toeslag
2
Fondsreglement
y.
werkgever
:
de bij het fonds aangesloten werkgever;
z.
werknemer
:
degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor de werkgever;
aa. WIA
:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
ab. verzekeraar
:
de levensverzekeringsmaatschappij(en) in het bezit van een op grond van de Wet op het financieel toezicht verleende vergunning, waarbij het fonds de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken geheel of gedeeltelijk heeft herverzekerd.
Artikel 2.
Karakter van de pensioenregeling
De pensioenregeling zoals omschreven in dit reglement is een uitkeringsovereenkomst en voorziet in een vastgestelde pensioenuitkering. Artikel 3. 1.
Deelnemerschap
In deze pensioenregeling wordt opgenomen iedere werknemer. Een werknemer die behoort tot de directie van de werkgever wordt echter uitsluitend in deze pensioenregeling opgenomen indien zulks nadrukkelijk schriftelijk tussen die werknemer en die werkgever is overeenkomen.
2.
Op 1 januari 2014, de ingangsdatum van deze pensioenregeling, is als deelnemer opgenomen de werknemer die op die datum aan de gestelde opnemingsvereisten voldoet. De werknemer die nadien aan de opnemingsvereisten voldoet, wordt opgenomen zodra aan die vereisten is voldaan.
3.
Het deelnemerschap eindigt: zodra de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever eindigt, tenzij de deelnemer direct in dienst treedt bij een andere bij het fonds aangesloten werkgever die deelneemt aan de in dit reglement omschreven regeling van het fonds en die nieuwe werkgever aan al zijn verplichtingen jegens het fonds voldoet, of tenzij op basis van deze pensioenregeling nog pensioen wordt verworven; op de pensioeningangsdatum; indien de aansluiting bij het fonds van de werkgever van de werknemer wordt beëindigd; het fonds kan besluiten de aansluiting van een werkgever te beëindigen indien die werkgever in gebreke blijft zijn (betalings)verplichtingen krachtens dit reglement jegens het fonds te voldoen.
Artikel 4.
Pensioenaanspraken
1.
De deelnemer heeft aanspraak op: levenslang ouderdomspensioen voor zichzelf; levenslang partnerpensioen voor zijn/haar partner; wezenpensioen voor zijn/haar pensioengerechtigde kinderen.
2.
De aanspraken worden door een deelnemer uitsluitend verkregen voor zover en nadat de werkgever de werknemer bij het fonds heeft aangemeld op de juiste, daartoe door het fonds aangegeven wijze.
3.
De hierna omschreven grootte van de toegekende pensioenen geldt uitsluitend bij deelneming tot de standaard pensioendatum of tot eerder overlijden.
3
Fondsreglement
4.
Voor deelnemers die reeds deelnamen aan één van de op 31 december 2013 geldende regelingen van het fonds, gelden de overgangsbepalingen zoals zijn omschreven in artikel 27, lid 3.
5.
Voor deelnemers die reeds deelnamen aan één van de op 31 december 2005 geldende regelingen van het fonds, gelden de overgangsbepalingen zoals zijn omschreven in artikel 27, lid 4 en verder.
6.
De pensioenaanspraken volgens deze pensioenregeling worden mede beheerst door: het uitvoeringsreglement tussen het fonds en de werkgever en de uitbestedingsovereenkomst tussen het fonds en de verzekeraar en de bij de uitbestedingsovereenkomst behorende verzekerings- en aanvullende voorwaarden en wettelijke voorschriften. Dit betekent dat de pensioenaanspraken volgens deze pensioenregeling een vermindering kunnen ondergaan in die gevallen zoals bepaald in het uitvoeringsreglement, deze pensioenregeling en de uitbestedingsovereenkomst met bijbehorende verzekerings- en aanvullende voorwaarden. Genoemd uitvoeringsreglement, uitbestedingsovereenkomst, verzekerings- en aanvullende voorwaarden liggen bij het fonds ter inzage.
Artikel 5.
Pensioengrondslag
1.
Op de dag van opneming in deze regeling en vervolgens jaarlijks op 1 januari wordt voor elke deelnemer de pensioengrondslag vastgesteld.
2.
De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met een franchise.
3.
Onder pensioengevend salaris wordt verstaan het tot een jaarbedrag herleide maandinkomen (schaalsalaris, plusbeoordelingstoeslag, plus de eventuele ploegentoeslag, plus de eventuele persoonlijke toeslag vanwege plaatsing in een lagere functiegroep) - zoals bedoeld in artikel 1, onder h van de arbeidsvoorwaarden CAO van de Kunststof- en Rubberindustrie - vermeerderd met de vakantietoeslag, een en ander zoals dat pensioengevend salaris geldt op het moment van vaststelling van de pensioengrondslag. Indien de werkgever dat met zijn werknemers is overeengekomen, kunnen ook eventuele andere salarisbestanddelen tot het pensioengevend salaris worden gerekend. Deze eventuele andere salarisbestanddelen moeten dan wel herrekend worden naar een voltijdswaarde.” Indien een werknemer in het voorafgaande jaar nog geen deelnemer was, wordt voor de vaststelling van de pensioengrondslag uitgegaan van het pensioengevende salaris dat een soortgelijke werknemer in dat jaar verdiend zou hebben.
4.
Aan het pensioengevend salaris is een maximum verbonden. Dit maximum bedraagt per 1 januari 2015 € 62.088. Dit bedrag wordt nadien in beginsel jaarlijks op 1 januari verhoogd met het percentage waarmee het loonindexcijfer over de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar is gestegen ten opzichte van de het loonindexcijfer over de maand juli van het weer daaraan voorafgaande jaar.
5.
De franchise is gelijk aan 10/7 maal de op 1 januari bekende jaarlijkse uitkering volgens de AOW voor een samenwonende die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (zonder toeslag voor een jongere partner). Per 1 januari 2015 bedraagt de franchise € 13.545.
6.
In geval van arbeidsongeschiktheid is met betrekking tot de pensioengrondslag het bepaalde in artikel 13, lid 2, van toepassing.
7.
Het bepaalde in dit artikel geldt onverlet het bepaalde in het artikel 22.
4
Fondsreglement
8.
In geval van een verlaging van de pensioengrondslag worden de tot het tijdstip van de verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
Artikel 6.
Levenslang ouderdomspensioen
1.
Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de standaard pensioendatum en het wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden van de gepensioneerde.
2.
Het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen bedraagt voor elk meetellend jaar 1,875% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Onder meetellende jaren worden verstaan de dienstjaren gelegen tussen 1 januari 2015, dan wel de latere aanvangsdatum van het deelnemerschap (zie artikel 3, lid 2), en de einddatum van het deelnemerschap (zie artikel 3, lid 3). De meetellende jaren worden in maanden bepaald, waarbij een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd (indien niet het volle kalenderjaar is deelgenomen, wordt de pensioengrondslag aldus naar evenredigheid van het onvolledige jaar in de berekening betrokken). Deze aldus bepaalde meetellende jaren worden door het fonds geadministreerd. Indien de deelnemer op de laatste dag van een maand deelneemt, vindt voor die gehele maand opbouw plaats. De opbouw voor die maand is gebaseerd op de deeltijdfactor die geldt op de laatste dag van de betreffende maand.
3.
Het reeds opgebouwde levenslange ouderdomspensioen wordt voor de deelnemers betrokken in het toeslagenbeleid van het fonds, een en ander als omschreven in artikel 20.
Artikel 7.
Gevolgen van scheiding voor het ouderdomspensioen
1.
In geval van scheiding heeft de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze wet bepaalt dat de gewezen partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. In afwijking van de omschrijving in artikel 1 wordt in dit artikel onder ‘scheiding’ verstaan ‘einde van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap’. Daarnaast wordt in afwijking van de omschrijving in artikel 1 in dit artikel onder ‘partner’ verstaan ‘de persoon die met de (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan.’
2.
Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens het fonds geldend worden gemaakt indien de scheiding binnen 2 jaar na de scheidingsdatum aan het fonds wordt gemeld. Het fonds betaalt dan het aan de gewezen partner toekomende deel van het ingegane ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan de gewezen partner. De uitbetaling aan de gewezen partner eindigt bij overlijden van de gepensioneerde, maar uiterlijk bij het eerdere overlijden van de gewezen partner.
3.
Het fonds kan uitsluitend worden aangesproken voor dat deel van het te verevenen ouderdomspensioen dat hij nog moet uitkeren vanaf een maand nadat hij het daartoe bestemde, correct ingevulde “mededelingsformulier” heeft ontvangen. Indien de scheiding niet tijdig aan het fonds is gemeld, kan de gewezen partner het recht op verevening uitsluitend nog jegens de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitoefenen.
4.
Bij scheiding kunnen de gewezen partners het fonds om conversie verzoeken. Hieronder wordt verstaan de omzetting van de aanspraak van de gewezen partner op het hem/haar uit te betalen deel van het ouderdomspensioen (onder verval van die aanspraak) in een voor hem/haar zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen. Indien de gewezen deelnemer – conform artikel 14 – op de ontslagdatum of pensioeningangsdatum heeft gekozen voor de gedeeltelijke omzetting van de aanspraak op levenslang ouderdomspensioen in partnerpensioen, zal dat partnerpensioen (onder verval van die aanspraak) in de conversie worden betrokken.
5
Fondsreglement
Het fonds kan gezondheidswaarborgen aan de conversie verbinden. 5.
Het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt verminderd met het aan de gewezen partner toekomende deel ervan. Deze vermindering vervalt bij overlijden van de gewezen partner; bij conversie is de vermindering echter blijvend.
6.
Het fonds verstrekt aan de gewezen partner een (door de verzekeraar op te stellen) bewijsstuk van het hem/haar toekomende deel van het te verevenen pensioen. De (gewezen) deelnemer ontvangt daarvan een kopie van het fonds.
Artikel 8.
Levenslang partnerpensioen
1.
Het levenslange partnerpensioen gaat in op dag waarop de deelnemer voor de standaard pensioendatum overlijdt en het wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden van zijn/haar partner.
2.
Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen bedraagt 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen waarop de overleden deelnemer bij deelneming tot de standaard pensioendatum volgens de laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
3.
De deelnemer heeft op elk moment slechts aanspraak op partnerpensioen voor één partner.
4.
Bij overlijden van de ongehuwde deelnemer dient zijn/haar partner zich bij het fonds te melden en ten genoegen van het fonds aan te tonen dat ten tijde van dit overlijden werd voldaan aan de in artikel 1, onder l en m, omschreven vereisten met betrekking tot de hoedanigheid van partner en partnerschap.
5.
De aanspraak op jaarlijks levenslang partnerpensioen is op risicobasis verzekerd tot de pensioeningangsdatum. Dit betekent dat de aanspraak op levenslang partnerpensioen zonder waarde vervalt bij: beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden; scheiding; het bereiken van de pensioeningangsdatum. Indien op de ontslagdatum wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling wordt verleend, geldt het bepaalde in artikel 18, lid 6.
6.
De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioeningangsdatum, dan wel de eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap, de mogelijkheid een deel van het levenslange ouderdomspensioen om te zetten in levenslang partnerpensioen, een en ander zoals omschreven in artikel 14, lid 1.
Artikel 9. 1.
Wezenpensioen
Na overlijden van de deelnemer voor de standaard pensioendatum gaat voor ieder van de pensioengerechtigde kinderen een wezenpensioen in. Aanspraakgerechtigd zijn de kinderen die: a. b.
jonger zijn dan 18 jaar; 18 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang: - hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep, of - zij ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat zijn om 55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar niet in staat zijn geweest, hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn.
6
Fondsreglement
2.
Elk wezenpensioen gaat in op de dag waarop de deelnemer voor de standaard pensioendatum overlijdt, maar niet eerder dan op de dag waarop het kind pensioengerechtigd wordt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de dag waarop het kind ophoudt pensioengerechtigd te zijn of voordien overlijdt.
3.
Elk wezenpensioen bedraagt 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen waarop de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer bij deelneming tot de pensioendatum volgens de laatste voor hem/haar vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
4.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien er geen partner (meer) is die aanspraak heeft op partnerpensioen.
5.
De aanspraak op jaarlijks wezenpensioen is op risicobasis verzekerd tot de pensioeningangsdatum. Dit betekent dat de aanspraak op wezenpensioen zonder waarde vervalt bij: beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden; het bereiken van de pensioeningangsdatum. Indien op de ontslagdatum wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling wordt verleend, geldt het bepaalde in artikel 18, lid 6.
Artikel 10. 1.
2.
Deeltijdarbeid
Voor de deelnemer met een arbeidsovereenkomst voor minder dan de volledige arbeidstijd, geldt het volgende: a.
Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar bij volledige arbeidstijd gegolden zou hebben.
b.
Het levenslange ouderdomspensioen wordt van de onder a bedoelde pensioengrondslag afgeleid waarna het wordt vermenigvuldigd met een deeltijdpercentage vastgesteld naar de verhouding tussen feitelijke en volledige arbeidstijd. Van het levenslange ouderdomspensioen afgeleide pensioenen worden berekend op basis van het aldus verminderde levenslange ouderdomspensioen.
Bij een wijziging in de arbeidsovereenkomst met betrekking tot de mate van (on)volledigheid van de arbeidstijd, zal het deeltijdpercentage opnieuw worden vastgesteld. Hierbij zal er voor de toekomstige diensttijd steeds van worden uitgegaan dat de mate van (on)volledigheid van de arbeidstijd onveranderd blijft. Bij de vaststelling van de pensioenen worden de deeltijdpercentages die in de afzonderlijke perioden hebben gegolden, alsmede de duur van de perioden waarin deze van kracht zijn geweest, in aanmerking genomen. Een wijziging in de loop van een maand wordt gezien alsof deze op de 1e van die maand is doorgevoerd.
3.
De werknemerspremie, omschreven in artikel 15, lid 4, wordt voor de deelnemer met een arbeidsovereenkomst voor minder dan de volledige arbeidstijd, vermenigvuldigd met het in lid 1 onder b bedoelde deeltijdpercentage.
Artikel 11.
1.
Voortzetting tijdens onbetaald verlof
Indien de deelnemer onbetaald verlof opneemt zal de verzekering van het levenslang partnerpensioen en wezenpensioen, zoals omschreven in artikel 8 en 9, gedurende 18 maanden, maar uiterlijk tot einde van de dienstbetrekking, worden voortgezet op basis van
7
Fondsreglement
de pensioengrondslag en het deeltijdpercentage zoals deze het laatst voor de ingang van het verlof zijn vastgesteld. 2.
Voortzetting van de andere pensioenaanspraken bij onbetaald verlof vindt plaats volgens de verlofregeling van de werkgever.
3.
De werknemerspremie gedurende onbetaald verlof wordt nader tussen de werkgever en de deelnemer overeengekomen. De werknemerspremie wordt uitgedrukt in een voor alle deelnemers gelijk percentage van de pensioengrondslag.
Artikel 12. 1.
Uitbetaling van de pensioenen
De pensioenen worden uitbetaald door het fonds in maandelijkse termijnen achteraf. Het fonds kan de verzekeraar verzoeken de pensioenen rechtstreeks aan de gerechtigde(n) uit te betalen.
2.
De pensioenen zullen als volgt worden uitbetaald: - het levenslange ouderdomspensioen aan de gepensioneerde; het na verevening volgens artikel 7 vastgestelde gedeelte van het ouderdomspensioen zal echter worden uitbetaald aan de (gewezen) partner; - het levenslange partnerpensioen volgens artikel 8 aan de gewezen partner (als omschreven in artikel 1, onder k); - het levenslange partnerpensioen volgens artikel 14, lid 1, aan de man of vrouw die op de pensioeningangsdatum partner van de (gewezen) deelnemer is; - het wezenpensioen aan de aanspraakgerechtigde kinderen.
3.
In geval van uitbetaling op een niet in Nederland gevestigde bankrekening, is het fonds respectievelijk de verzekeraar bevoegd de bancaire kosten voor deze uitbetaling bij de pensioengerechtigde in mindering te brengen.
Artikel 13. 1.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Op de dag waarop voor de deelnemer de uitkering ingevolge de WIA aanvangt - wordt met inachtneming van de desbetreffende voorwaarden van de verzekeraar (als bedoeld in artikel 4, lid 6) gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend: Bij een arbeidsongeschiktheid van
bedraagt de vrijstelling
65% of meer 45% tot 65% 35% tot 45% Minder dan 35%
100% 50% 25% -
van het pensioen waarop direct voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid sprake was
- blijven tijdens de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid de onmiddellijk voorafgaande aan dat moment voor hem/haar verzekerde reglementaire aanspraken van kracht; gedurende deze periode worden wijzigingen in de pensioengrondslag en/of dit reglement alleen nog in aanmerking genomen voor zover die wijzigingen betrekking hebben op het gedeelte van het pensioen waarover geen vrijstelling van premiebetaling wordt verleend. De arbeidsongeschiktheid wordt bepaald aan de hand van de betreffende voorwaarden van de verzekeraar die gebaseerd zijn op de WIA-criteria. 2.
Indien de deelnemer wordt ontslagen gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid zal het bepaalde artikel 18, lid 6, toepassing vinden.
3.
In geval door de verzekeraar wegens gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele respectievelijk gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend, is de deelnemer de in artikel 15, lid 4, omschreven werknemerspremie niet respectievelijk
8
Fondsreglement
slechts gedeeltelijk verschuldigd gedurende de periode waarin de vrijstelling van kracht is. Een en ander wordt bepaald naar analogie van de in lid 1 opgenomen tabel. Artikel 14. 1.
Flexibiliseringsmogelijkheden
Uitruil levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen a.
De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioeningangsdatum én de eventuele eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap, de mogelijkheid om een deel van de aanspraak op het levenslange ouderdomspensioen aan te wenden voor levenslang partnerpensioen. Uitruil vindt standaard plaats zodat het partnerpensioen na uitruil gelijk is aan 70% van het verlaagde levenslange ouderdomspensioen, tenzij de deelnemer er voor kiest om niet uit te ruilen of kiest voor een andere verhouding, met een maximum van 70%. Na uitruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen ontstaat eveneens een recht op wezenpensioen ter grootte van 14% van het levenslange ouderdomspensioen na uitruil. Er zal op de pensioeningangsdatum én de eventuele eerdere datum van beëindiging alleen recht op een wezenpensioen zijn als uitruil van levenslang ouderdomspensioen naar levenslang partnerpensioen heeft plaatsgevonden.
b.
Indien de (gewezen) deelnemer niet uiterlijk zes weken voor de pensioeningangsdatum, resp. binnen één maand nadat de (gewezen) deelnemer is gewezen op de keuzemogelijkheid in lid 1 aan het fonds heeft aangegeven geen gebruik te zullen maken van de in lid 1 geboden keuzemogelijkheid, zal het fonds voor de (gewezen) deelnemer een zodanig deel van de aanspraak op het levenslange ouderdomspensioen gebruiken voor een aanspraak op levenslang partnerpensioen dat gelijk is aan 70% van het verlaagde ouderdomspensioen. Het levenslange ouderdomspensioen mag na uitruil niet lager zijn dan het in artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 458,06 in 2014.
c.
Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor deze mogelijkheid, wordt de aanspraak op het levenslange ouderdomspensioen verlaagd op basis van sekseneutrale factoren volgens de bij dit reglement behorende bijlage I.
d.
Het na een voorgaande scheiding op grond van artikel 7 vastgestelde gedeelte van het levenslange ouderdomspensioen dat toekomt aan de gewezen partner kan niet in deze omzetting worden betrokken.
e.
Het levenslange partnerpensioen volgens dit artikel gaat in op de dag van overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde en het wordt uitgekeerd tot de dag waarop zijn/haar partner overlijdt.
f.
Indien de bedoelde uitruil is uitgevoerd en er nadien sprake is van scheiding, behoudt de gewezen partner aanspraak op het volgens dit artikel vastgestelde partnerpensioen (dat voor haar/hem ingaat bij overlijden van de gewezen deelnemer en wordt uitgekeerd tot het overlijden van die gewezen partner). Indien bij scheiding gekozen wordt voor conversie van het ouderdomspensioen – als omschreven in artikel 7, lid 4 – zal het door uitruil verkregen partnerpensioen in de conversie worden betrokken. De bij scheiding betrokken partijen zullen daarvan terstond schriftelijk mededeling doen aan het fonds onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. Noch het fonds noch de verzekeraar is aansprakelijk voor eventuele nadelige gevolgen van te late aanmelding. Het fonds zal aan de gewezen partner een bewijsstuk verstrekken van het voor haar/hem verzekerde partnerpensioen. Een eventuele volgende partner heeft geen aanspraak op partnerpensioen.
g.
Een op de pensioeningangsdatum doorgevoerde omzetting is onherroepelijk.
9
Fondsreglement
2.
3.
Uitruil van levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen a.
Indien volgens lid 1 uitruil van levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen vóór de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden, heeft de gewezen deelnemer op de pensioeningangsdatum eenmalig het recht om het door die ruil verkregen levenslange partnerpensioen weer om te zetten in een hoger levenslang ouderdomspensioen. Deze uitruil op de pensioendatum zal automatisch plaatsvinden indien de deelnemer geen partner heeft.
b.
Indien de gewezen deelnemer op de pensioeningangsdatum kiest voor deze mogelijkheid, wordt het levenslange ouderdomspensioen verhoogd op basis van een sekseneutrale ruilvoet volgens de bij dit reglement behorende bijlage I. Na deze ruil vervalt de aanspraak op het volgens lid 1 op de datum van beëindiging van het deelnemerschap verkregen levenslange partnerpensioen.
c.
Het na een scheiding volgens lid 1 vastgestelde bijzondere levenslang partnerpensioen kan niet in de ruil worden betrokken. Ten behoeve van de vaststelling van het uitruilbare deel van het levenslang partnerpensioen, is de gewezen deelnemer verplicht het fonds te informeren met betrekking tot wijzigingen van zijn/haar samenlevingsverband.
d.
De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk in te stemmen met de in dit lid omschreven omzetting.
e.
Een volgens dit lid uitgevoerde uitruil is onherroepelijk.
Vervroegen standaard pensioendatum a.
Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de standaard pensioendatum. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de (gewezen) deelnemer (gedeeltelijk) eerder met pensioen gaan, voor zover de dan geldende fiscale wet- en regelgeving zich hier niet tegen verzet. Voor zover het pensioen gedeeltelijk wordt vervroegd, is deze keuze eenmaal mogelijk voor 25%, 50% of 75% van het totale ouderdomspensioen. Na de periode van gedeeltelijke pensionering dient het pensioen volledig in te gaan.
b.
Eerder met pensioen gaan is toegestaan vanaf de 60-jarige leeftijd.
c.
Indien de (gewezen) deelnemer ervoor kiest eerder met pensioen te gaan, wordt het uit te keren levenslange ouderdomspensioen vastgesteld op basis van de sekseneutrale factoren zoals vermeld in de bij dit reglement behorende bijlage I. Het levenslange partnerpensioen wordt bij vervroeging van het levenslange ouderdomspensioen niet aangepast
d.
Een verzoek tot eerder met pensioen gaan dient mede door de (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer te worden ondertekend.
e.
4.
Het ouderdomspensioen dient uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de 67jarige leeftijd wordt bereikt in te gaan.
Variabele uitkeringen ouderdomspensioen a.
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om op de pensioeningangsdatum te kiezen voor een in aanvang hoger levenslang ouderdomspensioen. Hierbij geldt het volgende: • een variabele uitkering is alleen mogelijk als alle (premievrije) aanspraken op ouderdomspensioen uit hoofde van het fonds op hetzelfde moment ingaan; • de hogere uitkering geldt voor een periode direct aansluitend op de pensioeningangsdatum. Indien het pensioen ingaat op of voor de 62-jarige leeftijd, kan de hoge uitkering uitgekeerd worden tot de eerste van de maand waarin de gepensioneerde 65 of 70 jaar wordt. Indien het pensioen ingaat na de
10
Fondsreglement
• •
62-jarige leeftijd kan de hoge uitkering uitgekeerd worden tot de eerste van de maand waarin de gepensioneerde 70 of 75 jaar wordt; de hogere uitkering staat in een vaste verhouding van 100:75 ten opzichte van de lagere; de lagere uitkering mag niet lager zijn dan het in artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 458,06 in 2014).
Bovendien heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om als de pensioeningangsdatum is gelegen voor de AOW-gerechtigde leeftijd te kiezen voor een in aanvang hoger levenslang ouderdomspensioen ter grootte van maximaal het jaarlijkse gezamenlijke pensioen inclusief vakantietoeslag volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarbij de beide partners AOW-gerechtigd zijn. Hierbij geldt het volgende: • de hogere uitkering geldt voor een periode direct aansluitend op de pensioeningangsdatum. De hoge uitkering wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gepensioneerde recht krijgt op een AOW-uitkering; • de lagere uitkering mag niet lager zijn dan het in artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 458,06in 2014).
5.
b.
Indien uitruil conform lid 1 van dit artikel heeft plaatsgevonden, blijft dat partnerpensioen bij de herrekening van het ouderdomspensioen buiten beschouwing.
c.
De onder b bedoelde herrekening vindt plaats op basis van sekseneutrale factoren, zoals vermeld in de bij dit reglement behorende bijlage I.
d.
Een verzoek tot variatie in uitkering van ouderdomspensioen dient mede door de (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer te worden ondertekend.
e.
Een volgens dit lid uitgevoerde variatie is onherroepelijk.
Aanvraag flexibiliseringmogelijkheden a.
Indien de (gewezen) deelnemer besluit tot één van de in dit artikel omschreven flexibiliseringmogelijkheden, zal het fonds een (door de verzekeraar op te stellen) opgave verstrekken van de uitkomsten van de beoogde flexibiliseringmogelijkheid.
b.
Een verzoek tot de in lid 1 of lid 2 omschreven uitruil dient uiterlijk 6 weken voor de pensioeningangsdatum dan wel de eerdere datum van beëindiging deelnemerschap bij het fonds te zijn ingediend. Het in lid 3 omschreven verzoek tot vervroegde pensioeningang en het in lid 4 omschreven verzoek tot variabilisering dienen 6 maanden voor de boogde pensioeningangsdatum bij het fonds te worden ingediend. De verzoeken van deelnemers dienen in beginsel via de werkgever te worden gedaan. Gewezen deelnemers kunnen zich schriftelijk tot het fonds wenden.
Artikel 15. 1.
Kosten van de pensioenregeling
De kosten van de pensioenregeling worden door het fonds aan de verzekeraar voldaan. Met inachtneming van het uitvoeringsreglement tussen het fonds en de werkgever, waarvan een exemplaar bij de werkgever voor belanghebbenden ter inzage ligt, worden de kosten van de pensioenregeling door de werkgever en de deelnemers gezamenlijk gedragen.
2.
De werkgever is voor iedere bij hem in dienst zijnde deelnemer per maand achteraf een premie aan het fonds verschuldigd. Deze premie wordt uitgedrukt in een voor elke deelnemer gelijk percentage van de pensioengrondslag. Op jaarbasis bedraagt de premie: - per 1 januari 2014: 25,0% van de pensioengrondslag. Bij arbeidsongeschiktheid van de deelnemer is de werkgever geen of slechts een gedeeltelijke premie verschuldigd, een en ander overeenkomstig de tabel in artikel 13,
11
Fondsreglement
lid 1. 3.
Indien de werkgever een werknemer als deelnemer bij het fonds heeft aangemeld en zijn (betalings)verplichtingen krachtens dit reglement is nagekomen, heeft de werkgever voldaan aan zijn uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen jegens die werknemer en diens nabestaanden.
4.
De werkgever is gerechtigd een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de regeling op het loon van de deelnemer in te houden ter grootte een werknemerspremie van 40% van de door de werkgever aan het fonds voor die deelnemer verschuldigde premie als bedoeld in lid 2. De werknemerspremie wordt in gelijke termijnen met het salaris verrekend. Na het einde van het deelnemerschap zal geen verdere verrekening meer plaatsvinden. In geval van arbeidsongeschiktheid is aangaande de werknemerspremie het bepaalde in artikel 13, lid 3, van toepassing. Voor deelnemers met een arbeidsovereenkomst voor minder dan de volledige arbeidstijd geldt met betrekking tot de werknemerspremie het bepaalde in artikel 10, lid 2.
5.
Het bestuur zal ieder jaar nagaan of er een financieel evenwicht is tussen de te ontvangen bijdragen en de op te bouwen rechten. Indien dit financiële evenwicht verstoord is of dreigt verstoord te raken, zal het bestuur dit onverwijld mededelen aan de organisaties die de leden van het bestuur benoemen. Deze organisaties zullen zich onmiddellijk erover beraden of de volgens lid 2 bedoelde kosten voor de toekomst verhoogd zullen worden. Indien de gezamenlijke organisaties tot het besluit komen dat de kosten niet verhoogd worden, zal het bestuur de in de toekomst op te bouwen pensioenrechten zodanig verminderen dat het financiële evenwicht wordt hersteld. Hierbij zullen de reeds ingegane pensioenen en reeds opgebouwde pensioenrechten niet worden aangetast. Van de beslissingen van de gezamenlijke organisaties en het bestuur wordt aan de betrokkenen mededeling gedaan, terwijl het fondsreglement zal worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
Artikel 16. 1.
Excedent regeling
Iedere werkgever heeft de mogelijkheid een excedent (aanvullende) regeling bij het fonds te treffen, mits die regeling uniform geldt voor zijn werknemers. Deze excedent regeling voorziet in pensioenaanspraken over het salarisgedeelte boven het in artikel 5, lid 4, bedoelde maximum. Deze pensioenaanspraken worden op overeenkomstige wijze vastgesteld als de pensioenaanspraken tot het voornoemde maximum. Het fonds zal deze excedent regeling uitsluitend aanbieden en voeren voor zover dat het fonds op grond van wet- en regelgeving is toegestaan.
2.
Voor deze excedent regeling geldt dezelfde premie als omschreven in artikel 15, lid 2, met dien verstande dat de premie wordt berekend over het salarisgedeelte boven het in artikel 5, lid 4, bedoelde maximum. De deelnemer is – tenzij anders met de werkgever is / wordt overeengekomen – een bijdrage in de kosten verschuldigd die procentueel gelijk is aan de bijdrage als bedoeld in artikel 15, lid 4.
3.
Voor deze excedent regeling zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing.
4.
Het maximum salaris voor de excedent regeling bedraagt: € 100.000,-
12
Fondsreglement
Artikel 17.
Verzekeringen
1.
De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap steeds ten minste evenredig in de tijd plaats.
2.
De financiering van de verzekeringen van het levenslange ouderdomspensioen en verhogingen daarvan geschiedt tegen periodieke stortingskoopsommen. De jaarlijks te verlenen aanspraken op deze pensioenen zullen uiterlijk steeds aan het einde van het desbetreffende kalenderjaar – dan wel bij de eerdere beëindiging van het deelnemerschap – volledig zijn gefinancierd. Financiering van de aanspraak op partnerpensioen volgens artikel 8 en de aanspraak op wezenpensioen volgens artikel 9 geschiedt tegen risicopremies. De in artikel 20 bedoelde toeslagen zullen worden gefinancierd tegen eenmalige koopsommen. Het fonds is begunstigde bij de verzekeringen.
Artikel 18.
Beëindiging van het deelnemerschap voor de standaard pensioendatum
1.
In geval van beëindiging van het deelnemerschap van de deelnemer anders dan door pensionering voor de standaard pensioendatum worden de op zijn/haar leven gesloten verzekeringen op de ontslagdatum premievrij gemaakt.
2.
De gewezen deelnemer verkrijgt dan aanspraak op voor hem/haar premievrij ouderdomspensioen. De verzekeraar verstrekt namens het fonds aan de gewezen deelnemer een opgave van de (premievrije) aanspraak.
3.
Het premievrije ouderdomspensioen als in lid 2 bedoeld is gelijk aan het levenslange ouderdomspensioen waarop de gewezen deelnemer volgens artikel 6 aanspraak had bij een ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap tot de standaard pensioendatum, verminderd met het ouderdomspensioenen berekend op dezelfde grondslagen over de jaren tussen de datum van beëindiging van het deelnemerschap en de standaard pensioendatum (het tijdsevenredige ouderdomspensioen).
4.
De aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen volgens artikel 8 en 9, die gedekt worden door tegen risicopremies gesloten verzekeringen die geen premievrije waarde hebben, vervallen bij beëindiging van het deelnemerschap.
5.
De gewezen deelnemer die bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door pensionering een partner heeft, behoudt gedurende de periode dat de gewezen deelnemer een uitkering volgens de Werkloosheidwet ontvangt, aanspraak op levenslang partnerpensioen en wezenpensioen. De hoogte van het levenslange partnerpensioen wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 8 lid 2, waarbij uitsluitend de jaren tot de datum van beëindiging van de dienstbetrekking in acht worden genomen. Dit vastgestelde levenslang partnerpensioen wordt verminderd met het eventuele volgens artikel 14 lid 1 verworven levenslange partnerpensioen.
6.
Indien op de datum van beëindiging van het deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend, vindt het bepaalde in de voorgaande leden plaats voor zover de vrijstelling van premiebetaling niet geldt. Zodra na ontslag gehele of gedeeltelijke intrekking van de vrijstelling van premiebetaling plaatsvindt, vindt voor zover de vrijstelling van premiebetaling komt te vervallen, het bepaalde in de voorgaande leden toepassing op het overeenkomstige deel van het pensioen. In de plaats van de datum van beëindiging van het deelnemerschap wordt dan gelezen de datum waarop de premievrijstelling geheel of gedeeltelijk eindigt.
13
Fondsreglement
Artikel 19. 1.
Waardeoverdracht
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij beëindiging van het deelnemerschap volgens artikel 18 verkregen aanspraken worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. De overgedragen waarde wordt omgezet in aanspraken volgens de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Het bepaalde in de voorgaande alinea is op overeenkomstige wijze van toepassing op een werknemer die deelnemer wordt in deze pensioenregeling. De inkomende waarde zal, evenredig verdeeld over de diverse onderdelen van de voor de deelnemer geldende regeling, worden gebruikt ter verzekering van pensioenaanspraken. Onder de voor de deelnemer geldende regeling wordt – indien daarvan sprake is – het geheel van de voor de deelnemer geldende pensioenregelingen bij het fonds verstaan.
2.
Overdracht zal plaatsvinden indien het een individueel ontslag anders dan door pensionering betreft, tenzij de financiële toestand van het fonds, zoals omschreven in artikel 72 van de Pensioenwet, dat niet toelaat.
3.
Een (gewezen) deelnemer die de mogelijkheid tot waardeoverdracht overweegt dient – binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap aan de pensioenregeling van de nieuwe werkgever – een verzoek om een berekening van de aanspraken die uit de overdracht voortvloeien aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever te richten. De pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever zal een opgave van die aanspraken verstrekken (bij een waardeoverdracht naar het fonds, verstrekt het fonds die opgave).
4.
Overdracht van de waarde van het partnerpensioen is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de eventuele partner van de gewezen deelnemer. Het eventuele bijzondere partnerpensioen kan niet worden overgedragen.
5.
De wijze waarop de overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachtswaarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 20. 1.
Toeslagen op pensioenen
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de ontwikkeling van het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagtoezegging is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Het toeslagbeleid is in de volgende leden nader uitgewerkt.
2.
Jaarlijks zal het bestuur beoordelen of en in hoeverre het verlenen van de in lid 1 bedoelde toeslag op de volgende pensioenen mogelijk is: a. de volgens artikel 6 reeds opgebouwde ouderdomspensioenen van deelnemers (waarin begrepen het op grond van artikel 7 aan een gewezen partner toekomende deel van die pensioenen), en b. de ingegane pensioenen. Indien het bestuur besluit tot het verlenen van een toeslag op de ingegane pensioenen, zal een overeenkomstige toeslag worden verleend op de nog niet ingegane pensioenen van gewezen deelnemers, als bedoeld in artikel 18.
3.
Het bestuur zal in zijn beoordeling onder meer betrekken de financiële positie van het fonds en de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt in het algemeen.
4.
Een toeslag wordt in beginsel steeds per 1 januari van een jaar verleend. Toeslagpercentages zullen worden afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van 1/10procent.
14
Fondsreglement
5.
Indien de financiële positie van het fonds dat naar de mening van het bestuur toelaat én indien dit niet in strijd is met wet- of regelgeving, kan het bestuur besluiten een hogere toeslag te verlenen dan volgens lid 1 en lid 3 is bepaald. Een dergelijke hogere toeslag valt buiten het reguliere toeslagbeleid van het fonds. De eventuele toekenning van een dergelijke hogere toeslag, kan dan ook niet worden beschouwd als een wijziging van dat reguliere toeslagbeleid.
6.
Indien op grond van wet- en regelgeving nadere eisen worden gesteld aan de voorwaardelijke toeslagverlening, meer in het bijzonder op welke wijze bij de financiering voldaan kan worden aan de eis van consistentie tussen gewekte verwachtingen, en financiering en de feitelijke realisatie van de overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening in het verleden, zullen het fondsreglement en het tussen het fonds en de aangesloten werkgevers geldende uitvoeringsreglement zonodig hierop worden aangepast.
Artikel 21.
Informatieverstrekking en publicatie variabele bedragen en percentages
1.
Het fonds zal aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en aan gerechtigden op een bijzonder partnerpensioen alle informatie verstrekken op die wijze en op die momenten, zoals bepaald bij of krachtens de Pensioenwet. Het fonds kan de verzekeraar verzoeken deze informatie namens het fonds te verstrekken.
2.
Het fonds zal de in dit reglement bedoelde, jaarlijks vast te stellen bedragen en percentages jaarlijks schriftelijk aan de aangesloten werkgevers opgeven. De aangesloten werkgevers zullen deze gegevens ter inzage leggen voor de deelnemers. Het fonds zal overige belanghebbenden op hun verzoek in staat stellen om van deze gegevens kennis te nemen.
Artikel 22.
Wettelijke bepalingen. Pensioenregeling
1.
De aanspraken op grond van dit reglement zijn onderworpen aan de geldende wettelijke bepalingen. In geval van strijdigheid prevaleren de wettelijke bepalingen boven het gestelde in dit reglement.
2.
Als de (gewezen) deelnemer een partner heeft, is bij elke in deze pensioenregeling omschreven keuze van de (gewezen) deelnemer waaruit een verlaging voortvloeit van een reeds verleende dan wel opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen en/of partnerpensioen, de schriftelijke toestemming van de partner benodigd. Het vorenstaande geldt niet: voor het ouderdomspensioen indien de (gewezen) deelnemer en zijn/haar partner het recht op verevening als bedoeld in artikel 7 hebben uitgesloten; bij afkoop van gering pensioen als bedoeld in artikel 23, leden 2 en 3.
3.
Het geheel van de pensioenaanspraken die de deelnemer op grond van deze pensioenregeling verkrijgt dient te voldoen aan de criteria die zijn neergelegd in de fiscale wet- en regelgeving. Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 mag het totaal van pensioen op het tijdstip van ingang, behoudens enkele toegestane uitzonderingen, niet meer bedragen dan de volgende maxima: -
ouderdomspensioen : partnerpensioen :
-
wezenpensioen
:
100% van het pensioengevend loon; 70% van het pensioengevend loon, dat de deelnemer op de pensioeningangsdatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken; 14% van het pensioengevend loon, dat de deelnemer op de pensioeningangsdatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken. Voor volle wezen geldt een verdubbeling van dit percentage.
15
Fondsreglement
Deze maxima dienen te worden opgevat met inbegrip van een uitkering op grond van de AOW, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting 1964. Het toeslagpercentage zoals bedoeld in artikel 20 zal in enig jaar niet hoger zijn dan het voor dat jaar geldende fiscaal toegestane maximum. Artikel 23.
Afkoop, vervreemden, prijsgeven en zekerstellen van pensioenaanspraken
1.
De in deze pensioenregeling toegekende aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2.
Indien na een termijn van ten minste twee jaar na beëindiging van opbouw van levenslang ouderdomspensioen het totaal van bij dezelfde werkgever opgebouwde ouderdomspensioenen van de gewezen deelnemer lager is dan het krachtens artikel 66 van de Pensioenwet bedoelde bedrag (€ 458,06in 2014), heeft het fonds het recht om de gewezen deelnemer binnen zes maanden na afloop van deze termijn een uitkering ineens ter grootte van de afkoopwaarde onder aftrek van de wettelijk verschuldigde inhoudingen te verstrekken. Als gevolg van deze uitkering ineens komt de aanspraak op de opgebouwde pensioenaanspraken te vervallen.
3.
Indien de standaard pensioendatum ligt binnen de termijn van twee jaar na beëindiging van deelneming en het totaal van bij dezelfde werkgever opgebouwde ouderdomspensioenen van de gewezen deelnemer lager is dan het in lid 2 genoemde bedrag, heeft het fonds het recht om de gewezen deelnemer op de standaard pensioendatum een uitkering ineens ter grootte van de afkoopwaarde van het opgebouwde pensioen onder aftrek van de wettelijk verschuldigde inhoudingen te verstrekken. Als gevolg van deze uitkering ineens komt de aanspraak op het opgebouwde pensioen te vervallen.
4.
De afkoopwaarde wordt bepaald op basis van de sekseneutrale afkoopvoet volgens de bij dit reglement behorende Bijlage I.
Artikel 24.
Verplichting tot medewerking
1.
Ieder die op grond van dit reglement aanspraak op pensioen heeft, is verplicht aan de goede uitvoering van dit reglement mee te werken. Dit houdt in dat iedere belanghebbende alle gegevens en bewijsstukken zal verstrekken, die het fonds en/of de verzekeraar nodig oordelen. Zo is de (gewezen) deelnemer onder meer verplicht het fonds in kennis te stellen van wijzigingen in zijn/haar WAO- of WIA-uitkering. Een gelijke verplichting tot het verstrekken van gegevens rust op de werkgever.
2.
Voor zover door het geven van onjuiste inlichtingen door de (gewezen) deelnemer of ten gevolge van zijn/haar nalatigheid in het geven van inlichtingen de uit dit reglement voor het fonds voortvloeiende pensioenverplichtingen niet door verzekeringen zijn gedekt, kan aan dit reglement ter zake geen recht op pensioen worden ontleend.
3.
Als een werknemer van mening is dat hij/zij aanspraken dan wel rechten kan ontlenen aan dit fondsreglement maar geen documenten heeft ontvangen van het fonds en/of de werkgever waaruit dit blijkt, dient hij/zij terstond zowel de werkgever als het fonds hierover te informeren.
4.
Bij aanvang van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling worden door het fonds en de verzekeraar geen medische waarborgen gesteld. Indien de deelnemer op een later tijdstip zijn eerdere keuzen herziet waardoor het risico voor het fonds dan wel de verzekeraar wordt verzwaard, kan het fonds dan wel de verzekeraar medische waarborgen stellen. Het vorenstaande geldt op overeenkomstige wijze indien een werknemer aanvankelijk heeft afgezien van het deelnemerschap en nadien alsnog het deelnemerschap wil aanvaarden.
16
Fondsreglement
Artikel 25.
Fiscale goedkeuring
1.
Indien de onderhavige pensioenregeling voor het moment van invoering ter beoordeling wordt voorgelegd aan de belastingdienst en alsdan blijkt dat deze niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechter en dientengevolge de pensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zal de regeling worden vervangen door een regeling die wel in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen.
2.
Het fonds is bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. De aanpassing vindt automatisch met terugwerkende kracht plaats tot de datum van invoering of wijziging van de onderhavige pensioenregeling in het geval de aanpassing het gevolg is van een beschikking van de belastinginspecteur op de voorgelegde regeling. Bij de aanpassing wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toezegging die het fonds in deze pensioenregeling heeft gedaan.
Artikel 26.
Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Het fonds kan pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen op grond van artikel 134 van de Pensioenwet. De wijze van vermindering is bepaald in het uitvoeringsreglement tussen het fonds en de werkgever. Artikel 27.
Datum inwerkingtreding en overgangsbepalingen
1.
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2015.
2.
Dit reglement is niet van toepassing op gewezen deelnemers van wie het deelnemerschap is geëindigd vóór 1 januari 2014. Voor deze gewezen deelnemers blijft het reglement van toepassing dat gold ten tijde van de beëindiging van het deelnemerschap. De premievrije aanspraken van deelnemers van wie het deelnemerschap is geëindigd vóór 1 januari 2014 worden evenwel wat betreft de flexibiliseringsmogelijkheden behandeld conform het onderhavige reglement. De flexibiliseringsmogelijkheid genoemd in lid 3 onder c van deze bepaling is van overeenkomstige toepassing.
3.
Voor de deelnemers die op 31 december 2013 reeds aanspraak op ouderdomspensioen konden ontlenen aan één van de op die datum geldende reglementen van het fonds, gelden de volgende overgangsbepalingen. a.
De tot en met 31 december 2013 opgebouwde aanspraken op pensioen zijn op die datum op tijdsevenredige basis premievrij gemaakt. Deze premievrije aanspraken worden voor de deelnemer gehandhaafd krachtens de bepalingen van het onderhavige reglement, met dien verstande dat voor deze premievrije aanspraken een standaard pensioendatum geldt die gelijk is aan de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Deze premievrije aanspraken worden betrokken in het in artikel 20 omschreven toeslagbeleid. De aanspraak op partnerpensioen wordt zodanig vastgesteld dat deze gelijk is aan 70% van de som van het krachtens dit reglement én het vorige reglement verkregen aanspraak op ouderdomspensioen.
b.
Dit reglement treedt per 1 januari 2014 in de plaats van het vorige reglement van het fonds. Aan het vorige reglement kunnen geen afzonderlijke aanspraken meer worden ontleend.
c.
De ingangsdatum van premievrije aanspraken op ouderdomspensioen met een standaard pensioendatum gelijk aan de eerste dag van de maand waarin de 65jarige leeftijd wordt bereikt kan (gedeeltelijk) worden uitgesteld tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt, voor zover en zolang er voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat wordt uitgesteld sprake is van een dienstbetrekking. Voor zover het pensioen gedeeltelijk wordt uitgesteld, is deze keuze eenmaal mogelijk voor 25%, 50% of 75% van het totale
17
Fondsreglement
ouderdomspensioen. Na de periode van gedeeltelijk uitstel dient het pensioen volledig in te gaan. d.
4.
Voor het gedeelte van de pensioenopbouw dat op 31 december 2013 premievrij wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid blijft het fondsreglement van toepassing dat gold op het moment dat de premievrije voortzetting aanving.
Voor de deelnemers die op 31 december 2005 reeds aanspraak op ouderdomspensioen konden ontlenen aan één van de op die datum geldende reglementen van het fonds - hierna te noemen het vorige reglement - van het fonds, gelden de volgende overgangsbepalingen. a. De tot en met 31 december 2005 krachtens het vorige reglement opgebouwde aanspraken op pensioen zijn op die datum op tijdsevenredige basis premievrij gemaakt. Deze premievrije aanspraken worden voor de deelnemer gehandhaafd krachtens de bepalingen van het onderhavige reglement. Deze premievrije aanspraken worden betrokken in het in artikel 20 omschreven toeslagbeleid. De aanspraak op partnerpensioen wordt zodanig vastgesteld dat deze gelijk is aan 70% van de som van het krachtens dit reglement én het vorige reglement verkregen aanspraak op ouderdomspensioen. b. Dit reglement treedt per 1 januari 2006 in de plaats van het vorige reglement van het fonds. Aan het vorige reglement kunnen geen afzonderlijke aanspraken meer worden ontleend. c. Premievrije aanspraken uit de voorgaande reglementen, waaronder de Flexregeling, worden op het gebied van flexibiliseringsmogelijkheden op dezelfde wijze behandeld als aanspraken uit de huidige regeling.
5.
Voor de deelnemers als bedoeld in lid 3 die op 31 december 2005 bovendien deelnamen aan de prepensioen-/VUT-regeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Prepensioen voor de Kunststof- en Rubberindustrie (hierna het Prepensioenfonds) gelden extra overgangsmaatregelen. Deze overgangsbepalingen zijn voorwaardelijk van aard en worden afzonderlijk tegenover de betrokken deelnemers vastgelegd in een aanvulling op het reglement. Het op grond van het deelnemerschap aan die prepensioen-/VUT-regeling tot en met 31 december 2005 opgebouwde prepensioen is door het Prepensioenfonds (dat is opgeheven) overgedragen aan het fonds. De deelnemer heeft de mogelijkheid om dat prepensioen: uitgesteld te laten ingaan, of om te ruilen voor extra ouderdomspensioen indien het prepensioen wordt uitgesteld tot de pensioeningangsdatum Uitstel van de ingang van het prepensioen is alleen mogelijk indien en zolang de deelnemer een dienstbetrekking heeft. De uitstel- en omruilfactoren zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement.
6.
Voor deelnemers die vóór 1 januari 2006: een WAO-uitkering ontvingen, of loon ontvingen op grond van de wettelijke verplichte doorbetaling van het loon door de werkgever bij ziekte en in geval van voortduren van arbeidsongeschiktheid aansluitend een WAO-uitkering ontvangen, blijft de wijze van vaststelling van premievrijstelling volgens het voorgaande reglement van het fonds van kracht.
Getekend namens het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Kunststof- en Rubberindustrie op 15 april 2015 te Den Haag. A.N. Jager (voorzitter)
N. Altundal (secretaris)
18
Fondsreglement
Bijlage I:
Percentages en bedragen
Geldigheid en wijziging percentages en bedragen De percentages en bedragen in deze bijlage zijn vastgesteld per 1 januari 2014. De percentages en bedragen kunnen een wijziging ondergaan. Wijzigingen gelden voor zowel deelnemers als gewezen deelnemers, met uitzondering van de ruilvoet voor uitruil van levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen: voor gewezen deelnemers heeft een wijziging van deze ruilvoet geen gevolgen. A. Uitruil van levenslang ouderdomspensioen in verlaagd levenslang ouderdomspensioen met levenslang partnerpensioen in verhouding 100:70 (als bedoeld in artikel 14, lid 1). Leeftijd
Verlaagd levenslang ouderdomspensioen
15 jaar 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
78,88% 78,91% 78,95% 78,99% 79,03% 79,07% 79,12% 79,16% 79,20% 79,25% 79,29% 79,34% 79,39% 79,45% 79,50% 79,56% 79,62% 79,68% 79,75% 79,82% 79,89% 79,96% 80,04% 80,13% 80,21% 80,31% 80,41%
Leeftijd 42 jaar 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
Verlaagd levenslang ouderdomspensioen 80,52% 80,64% 80,77% 80,91% 81,07% 81,25% 81,44% 81,64% 81,85% 82,08% 82,32% 82,56% 82,82% 83,10% 83,38% 83,68% 83,98% 84,30% 84,63% 84,97% 85,33% 85,70% 86,08% 86,48% 86,91% 87,36%
B. Uitruil van levenslang partnerpensioen op de pensioeningangsdatum in direct ingaand levenslang ouderdomspensioen op de pensioeningangsleeftijd per € 1.000,- uitruilbaar partnerpensioen (als bedoeld in artikel 14, lid 2) Pensioeningangsleeftijd 60 jaar 61 62 63 64 65 66 67
Verhoging levenslang ouderdomspensioen € 128,60 € 128,60 € 135,70 € 142,90 € 150,00 € 157,10 € 164,30 € 178,60
19
Fondsreglement
C. Vervroeging van levenslang ouderdomspensioen (als bedoeld in artikel 14, lid 3) Vervroegingjaren voor standaard pensioendatum (67 jaar) 0 (pensioeningangsleeftijd 67) 1 (pensioeningangsleeftijd 66 jaar) 2 (pensioeningangsleeftijd 65) 3 (pensioeningangsleeftijd 64) 4 (pensioeningangsleeftijd 63) 5 (pensioeningangsleeftijd 62) 6 (pensioeningangsleeftijd 61) 7 (pensioeningangsleeftijd 60)
Verlaagd levenslang ouderdomspensioen 100,00% 93,04% 86,74% 81,01% 75,78% 71,01% 66,62% 62,59%
D. Variatie in uitkering levenslang ouderdomspensioen, hoog/laag uitkering in verhouding 100 : 75 Eindleeftijd 65 jaar voor hoge uitkering (als bedoeld in artikel 14, lid 4) Pensioeningangsleeftijd 60 jaar 61 62 63 64
Factor tijdelijke verhoging levenslang ouderdomspensioen tot 65 jaar 1,2095 1,2261 1,2447 1,2657 1,2895
E. Variatie in uitkering levenslang ouderdomspensioen (hoog/laag uitkering in verhouding 100 : 75). Eindleeftijd 70 jaar voor hoge uitkering (als bedoeld in artikel 14, lid 4) Pensioeningangsleeftijd 60 jaar 61 62 63 64 65 66 67
Factor tijdelijke verhoging levenslang ouderdomspensioen tot 70 jaar 1,1354 1,1455 1,1566 1,1689 1,1827 1,1983 1,2159 1,2359
F. Variatie in uitkering levenslang ouderdomspensioen (hoog/laag uitkering in verhouding 100 : 75). Eindleeftijd 75 jaar voor hoge uitkering (als bedoeld in artikel 14, lid 4). Pensioeningangsleeftijd 60 jaar 61 62 63 64 65 66 67
Factor tijdelijke verhoging levenslang ouderdomspensioen tot 75 jaar 1,0830 1,0888 1,0952 1,1023 1,1102 1,1189 1,1286 1,1396
20
Fondsreglement
G. In aanvang hoger ouderdomspensioen ter grootte van maximaal het jaarlijkse gezamenlijke pensioen inclusief vakantietoeslag volgens de Algemene Ouderdomswet, waarbij de beide partners AOW-gerechtigd zijn. De hogere uitkering wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gepensioneerde recht krijgt op een AOW-uitkering (als bedoel in artikel 14, lid 4). Tijdelijk hoger ouderdomspensioen tot 65 jaar. Per 1.000 euro verhoging van het pensioen van de pensioeningangsleeftijd tot 65 jaar daalt het levenslange ouderdomspensioen met: Pensioeningangsleeftijd 60 61 62 63 64
Daling levenslang ouderdomspensioen 277,40 231,10 180,70 125,80 65,80
Tijdelijk hoger ouderdomspensioen tot 66 jaar. Per 1.000 euro verhoging van het pensioen van de pensioeningangsleeftijd tot 66 jaar daalt het levenslange ouderdomspensioen met: Pensioeningangsleeftijd 60 61 62 63 64 65
Daling levenslang ouderdomspensioen 326,10 282,90 235,90 184,70 128,70 67,40
Tijdelijk hoger ouderdomspensioen tot 67 jaar. Per 1.000 euro verhoging van het pensioen van pensioeningangsleeftijd tot 67 jaar daalt het levenslange ouderdomspensioen met: Pensioeningangsleeftijd 60 61 62 63 64 65 66
Daling levenslang ouderdomspensioen 372,70 332,50 288,80 241,10 189,00 131,90 69,20
Indien een deelnemer tevens kiest voor uitruil in combinatie met vervroeging/uitstel van de pensioendatum, dient de volgende berekeningsvolgorde gehanteerd te worden. 1. Uitruil van opgebouwd ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen of uitruil van nabestaandenpensioen in levenslang ouderdomspensioen. 2. Uitstel van opgebouwd prepensioen naar levenslang ouderdomspensioen; 3. Vervroeging of uitstel van opgebouwd levenslang ouderdomspensioen; 4. Tijdelijk hoger ouderdomspensioen (AOW-compensatie) 5. Variatie in uitkering levenslang ouderdomspensioen (hoog-laag)
21
Fondsreglement
H. Uitstel van ouderdomspensioen (als bedoeld in artikel 27, lid 3) Uitstel in jaren
Verhoging op 65 jaar 100,00% 107,27% 115,29% 124,18% 134,07% 145,13%
0 1 2 3 4 5
Uitstel in jaren
Verhoging op 66 jaar
0 1 2 3 4 Uitstel in jaren
100,00% 107,48% 115,77% 124,99% 135,30% Verhoging op 67 jaar
0 1 2 3
100,00% 107,71% 116,29% 125,89%
22
Fondsreglement
I. Afkoopfactor pensioen (als bedoeld in artikel 23, lid 4) Afkoop van levenslang ouderdomspensioen en levenslang partnerpensioen (per € 1,pensioen). De vermelde afkoopvoet is een indicatie. De uiteindelijke hoogte van de afkoopvoet wordt vastgesteld op de afkoopdatum. Afkoopleeftijd 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
Afkoopvoet ouderdomspensioen 1,264 1,315 1,368 1,423 1,481 1,540 1,603 1,668 1,735 1,805 1,879 1,955 2,035 2,117 2,203 2,293 2,386 2,483 2,583 2,689 2,798 2,912 3,031 3,155 3,284 3,420 3,560 3,707 3,861 4,021 4,190 4,365 4,550 4,743 4,946 5,158 5,382 5,617 5,865 6,125 6,400 6,690 6,997 7,323 7,669 8,037 8,428 8,847 9,296 9,778 10,297 10,861 11,472
Afkoopvoet partnerpensioen 0,949 0,987 1,026 1,068 1,111 1,155 1,199 1,244 1,291 1,338 1,386 1,435 1,486 1,539 1,593 1,649 1,706 1,764 1,825 1,886 1,948 2,012 2,079 2,147 2,217 2,288 2,360 2,435 2,509 2,585 2,661 2,738 2,815 2,892 2,969 3,047 3,123 3,200 3,276 3,351 3,425 3,497 3,568 3,637 3,702 3,764 3,824 3,878 3,929 3,974 4,013 4,046 4,072
23
Fondsreglement
Afkoopleeftijd
15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
Afkoopvoet Tijdelijk ouderdomspensioen 60-65 0,720 0,749 0,779 0,810 0,843 0,877 0,912 0,949 0,987 1,027 1,068 1,112 1,156 1,203 1,251 1,302 1,354 1,409 1,466 1,526 1,587 1,652 1,720 1,789 1,862 1,939 2,018 2,101 2,188 2,278 2,373 2,471 2,575 2,684 2,797 2,917 3,042 3,173 3,310 3,454 3,606 3,766 3,933 4,111 4,298 4,495 3,673 2,815 1,919 0,982 0,00
Afkoopvoet Tijdelijk ouderdomspensioen 62-65 0,412 0,428 0,446 0,463 0,481 0,501 0,521 0,542 0,564 0,587 0,611 0,635 0,661 0,687 0,715 0,744 0,775 0,805 0,838 0,872 0,908 0,945 0,983 1,023 1,064 1,108 1,153 1,200 1,250 1,302 1,355 1,412 1,472 1,534 1,598 1,667 1,738 1,814 1,892 1,975 2,061 2,153 2,248 2,349 2,456 2,569 2,688 2,815 1,92 0,98 0,00
24
Fondsreglement
Bijlage II:
Aanvulling op het reglement: voorwaardelijke overgangsregeling
Voor de deelnemers die op 1 januari 2006 in de pensioenregeling van het fonds zijn opgenomen en op 31 december 2005 deelnamen aan zowel de ouderdomspensioenregeling (met pensioendatum 65 jaar) van het fonds als de prepensioen-/VUT-regeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Prepensioen voor de Kunststof- en Rubberindustrie, geldt in aanvulling op de aanspraken volgens het reglement een voorwaardelijke overgangsregeling. Deze overgangsregeling bestaat uit drie verschillende overgangsmaatregels. Deze aanvulling op het reglement geldt niet voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnamen aan de FLEX-regeling van het fonds. Begripsomschrijvingen In deze aanvulling op het reglement wordt verstaan onder: 1.
oude regeling ouderdomspensioen
-
de op 31 december 2005 geldende ouderdomspensioenregeling met pensioendatum 65 jaar van het fonds
2.
nieuwe pensioenregeling
–
de op 1 januari 2006 in werking getreden pensioenregeling van het fonds
3.
oude prepensioenregeling
-
de op 31 december 2005 geldende prepensioenregeling van het Bedrijfstakpensioenfonds Prepensioen voor de Kunststof- en Rubberindustrie
4.
oude VUT-regeling
-
de op 31 december 2005 geldende VUT-regeling van het Bedrijfstakpensioenfonds Prepensioen voor de Kunststof- en Rubberindustrie
Overgangsmaatregel I - inkoop extra pensioen over dienstjaren tot 1 januari 2006 1.
Op 31 december 2005 is voor de deelnemer een eenmalig extra recht op levenslang ouderdomspensioen vastgesteld, hierna te noemen het inhaalpensioen. Dit inhaalpensioen is gelijk aan het verschil tussen het ouderdomspensioen volgens: de nieuwe pensioenregeling, en de oude regeling ouderdomspensioen berekend over de diensttijd (voor zover meetellend voor de pensioenregeling) tot 1 januari 2006. Op dat verschil wordt de tot en met 31 december 2005 opgebouwde aanspraak op prepensioen in mindering gebracht, zoals deze aanspraak is opgebouwd bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Prepensioen voor de Kunststof- en Rubberindustrie.
2.
Het aldus vastgestelde inhaalpensioen is voorwaardelijk: het recht op inhaalpensioen ontstaat voor de deelnemer op 1 januari 2021 bij ononderbroken in dienst blijven bij de werkgever tot die datum, dan wel op de leeftijd van 63 jaar (of de eerdere inkoopleeftijd conform overgangsmaatregel II dan wel III).
3.
Deze overgangsmaatregel I wordt vorm gegeven binnen het kader “Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten sociaal akkoord 2004”, die voor de werkgever de mogelijkheid biedt om pensioenaanspraken in te kopen in verband met niet-benutte fiscale ruimte in het verleden voor de deelnemers die op 1 januari 2006 een arbeidsovereenkomst hebben met de werkgever. Het in lid 1 bedoelde extra pensioen wordt op 31 december 2020 of op de eerdere leeftijd als bedoeld in lid 2 door de werkgever tegen een eenmalige koopsom bij het fonds ingekocht.
25
Fondsreglement
Overgangsmaatregel II - beoogde uitkering voor de 55 plussers per 1 januari 2005 Voor de deelnemer die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder was, is per 31 december 2005 een tweede eenmalig (voorwaardelijk) extra recht op levenslang ouderdomspensioen vastgesteld. 1.
Uitgangspunt voor de hoogte van dit recht is de beoogde uitkering, waaronder wordt verstaan de uitkering die door de deelnemer bereikt kon worden volgens de oude prepensioen- en oude VUT-regeling tezamen bij ingang van die uitkering op de 62-jarige leeftijd. Voor zover het totaal van de pensioentoezegging op basis van de nieuwe pensioenregeling én de overgangsmaatregel I over de periode tussen de leeftijd volgens tabel 1 in lid 3 en de tot 1 januari 2014 geldende standaard pensioendatum (65 jaar) lager is dan de beoogde uitkering, wordt een eenmalig extra recht op ouderdomspensioen toegekend. De waarde van dat extra ouderdomspensioen is gelijk aan het per 31 december 2005 berekende bedrag dat benodigd is om het totaal van de pensioentoezegging tussen de pensioenuittredingsleeftijd conform lid 3 en de tot 1 januari 2014 geldende standaard pensioendatum (65 jaar) aan te vullen tot het niveau van de beoogde uitkering.
2.
Voor overgangsmaatregel II worden twee groepen deelnemers onderscheiden om de hoogte van de beoogde uitkering vast te stellen en de uittredingsleeftijd waarop dat recht bereikt is. a.
b.
3.
de deelnemer die zowel op 1 januari 1997 als op 1 oktober 1997 reeds in dienst was van de werkgever uitgangspunt voor de hoogte van het extra recht is de te bereiken uitkering volgens de oude prepensioenregeling plus de oude VUT-regelingen A, B en C (deze VUT-regelingen worden in het onderstaande lid 4 beschreven); de deelnemer die na 1 januari 1997 in dienst is getreden van de werkgever uitgangspunt voor de hoogte van het extra recht is de te bereiken uitkering volgens de oude prepensioenregeling plus de VUT-regelingen A en C.
De leeftijd waarop de inkoop van het voorwaardelijke pensioen plaatsvindt, blijkt uit de onderstaande tabel. Tabel 1 Geboortejaar van de deelnemer 1949 1948 1947 1946 1945 1944 1943
4.
Inkoopleeftijd voorwaardelijk pensioen 62 jaar en 6 maanden 62 jaar en 5 maanden 62 jaar en 4 maanden 62 jaar en 3 maanden 62 jaar en 2 maanden 62 jaar en 1 maand 62 jaar
De in lid 2 bedoelde – per 31 december 2005 geldende - VUT-regeling, onderdeel A, B en C, luidt als volgt, uitgaande van ingang van de VUT-uitkering op 62-jarige leeftijd:
VUT-regeling A De deelnemer heeft recht op een jaarlijkse VUT-uitkering ter grootte van 80% van de franchise die volgens de prepensioenregeling het laatst voor de deelnemer is vastgesteld. Dit recht geldt alleen, mits de deelnemer bij ingang van de VUT-uitkering ten minste 10 jaar onafgebroken in dienst van de werkgever is geweest (op 31 december 2005 bedraagt dit recht op € 10.081,60) VUT-regeling B De deelnemer die is geboren vóór oktober 1960 én op 1 oktober 1997 reeds deelnemer was aan de prepensioenregeling én nadien onafgebroken deelnemer is gebleven, heeft recht op een jaarlijkse prepensioen-/VUT-uitkering ter grootte van 80% van het gemiddelde van de geïndexeerde som van de grondslagen prepensioen die op grond van de prepensioenregeling voor de deelnemer zijn vastgesteld (tot 31 december 2005). VUT-regeling C De deelnemer die bij ingang van de VUT ten minste 23 jaar onafgebroken in dienst is bij een aangesloten werkgever, heeft recht op een minimum gecombineerde jaarlijkse
26
Fondsreglement
prepensioen-/VUT-uitkering ter grootte van 100% van het wettelijk bruto minimumloon (inclusief vakantietoeslag) voor een 23-jarige werknemer (zoals dat minimum loon gold op 1 januari 2005). 5.
Ook dit extra recht volgens overgangsmaatregel II is voorwaardelijk: het recht ontstaat per 1 januari 2021 bij ononderbroken in dienst blijven bij de werkgever tot die datum, dan wel op de leeftijd overeenkomstig tabel 1 in lid 3. Het bedoelde extra ouderdomspensioen wordt op 31 december 2010 of op de voornoemde eerdere inkoopleeftijd door de werkgever tegen een eenmalige koopsom bij het fonds ingekocht.
Overgangsmaatregel III – beoogde uitkering voor 55-minners per 1 januari 2005 Voor de deelnemer die op 1 januari 2005 jonger was dan 55 jaar, is per 31 december 2005 een tweede eenmalig (voorwaardelijk) extra recht op levenslang ouderdomspensioen vastgesteld, in geval de deelnemer de beoogde uitkering niet zou behalen. 1.
Uitgangspunt voor de hoogte van dit recht is de beoogde uitkering, waaronder wordt verstaan de uitkering die door de deelnemer bereikt kon worden volgens de oude prepensioen- en oude VUT-regeling tezamen bij ingang van die uitkering op de 62-jarige leeftijd. Voor zover het totaal van de pensioentoezegging op basis van de nieuwe pensioenregeling én de overgangsmaatregel I bij ingang van het pensioen op de uittredingsleeftijd overeenkomstig tabel 2 in lid 3 lager is dan de beoogde uitkering, wordt een eenmalig extra recht op ouderdomspensioen toegekend. De waarde van dat extra ouderdomspensioen is gelijk aan het per 31 december 2005 berekende bedrag dat benodigd is om het totaal van de pensioentoezegging tussen de pensioenuittredingsleeftijd conform lid 3 en de tot 1 januari 2014 geldende standaard pensioendatum (65 jaar) aan te vullen tot het niveau van de beoogde uitkering.
2.
Voor overgangsmaatregel III worden twee groepen deelnemers onderscheiden om de hoogte van de beoogde uitkering vast te stellen en de uittredingsleeftijd waarop dat recht bereikt is: a.
b.
3.
de deelnemer die zowel op 1 januari 1997 als op 1 oktober 1997 reeds in dienst was van de werkgever uitgangspunt voor de hoogte van het extra recht is de te bereiken uitkering volgens de oude prepensioenregeling plus de oude VUT-regelingen A, B en C (deze VUT-regelingen zijn bij overgangsmaatregel II, lid 4 beschreven); de deelnemer die na 1 januari 1997 in dienst is getreden van de werkgever uitgangspunt voor de hoogte van het extra recht is de te bereiken uitkering volgens de oude prepensioenregeling plus de VUT-regelingen A en C.
De leeftijd waarop de inkoop van het voorwaardelijk pensioen plaatsvindt, blijkt uit de onderstaande tabel. Tabel 2 Geboortejaar van de deelnemer 1955 en later 1954 1953 1952 1951 1950
4.
Inkoopleeftijd voorwaardelijk pensioen 63 jaar 62 jaar en 11 maanden 62 jaar en 10 maanden 62 jaar en 9 maanden 62 jaar en 8 maanden 62 jaar en 7 maanden
Als voorbehoud bij deze overgangsmaatregel III geldt dat het extra pensioenrecht alleen kan worden toegekend indien de deelnemer hiervoor voldoende fiscale ruimte heeft. Vooraf dient te worden nagegaan of de betrokken deelnemer deelnemersjaren kan aantonen, die hij/zij heeft doorgebracht bij een andere werkgever. Indien waardeoverdracht (als bedoel in artikel 19 in het reglement) naar het fonds heeft plaatsgevonden voor in die jaren opgebouwde pensioenaanspraken, kunnen die deelnemersjaren niet in aanmerking worden genomen.
27
Fondsreglement
5.
Ook dit extra recht volgens overgangsmaatregel III is voorwaardelijk: het recht ontstaat per 1 januari 2021 bij ononderbroken in dienst blijven bij de werkgever tot die datum, dan wel op de eerdere pensioenuittredingsleeftijd overeenkomstig tabel 2 in lid 3. Het bedoelde extra ouderdomspensioen wordt op 31 december 2020 of op de voornoemde eerdere inkoopleeftijd door de werkgever tegen een eenmalige koopsom bij het fonds ingekocht.
Hoogte van de voorwaardelijke aanspraak Per 1 januari 2014 is de volgende aanpassing in de voorwaardelijke aanspraak van kracht: • Voor deelnemers voor wie in het jaar 2014 een extra ouderdomspensioen wordt ingekocht (vanwege het bereiken van de inkoopleeftijd zoals vermeld in tabel 2 van overgangsmaatregel III) wordt het oorspronkelijk toegezegde extraouderdomspensioen met 22% verlaagd. • Bij aanvang van iedere volgende rentevaste periode zal voor de in die periode in te kopen pensioenen de benodigde aanpassing opnieuw worden vastgesteld. Bovenstaande systematiek zal dan telkens opnieuw worden toegepast, namelijk een zo hoge aanpassing van het extra ouderdomspensioen dat de deelnemer gemiddeld hetzelfde aantal jaren het zelfde inkomen vooraf aan zijn ouderdomspensioen kan krijgen, als beoogd bij afspreken van de regeling in 2006. Algemene bepalingen bij de overgangsmaatregelen Voor de drie overgangsmaatregelen gelden de onderstaande bepalingen.
1.
Indien het in de betrokken overgangsmaatregel bedoelde pensioen gefinancierd is, vormt dit pensioen een onvoorwaardelijke toezegging voor de deelnemer. Indien het pensioen niet is gefinancierd, kan de deelnemer geen aanspraak maken op het inhaalpensioen. Bij uitdiensttreding vóórdat het pensioen gefinancierd is, verkrijgt de gewezen deelnemer geen aanspraak op het inhaalpensioen. Het voorwaardelijk recht op inhaalpensioen heeft geen waarde en komt bij die dan bij die eerdere uitdiensttreding te vervallen. Indien de deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid om eerder uit treden dan de voor hem/haar conform overgangsmaatregel II of III vastgestelde uittredingsleeftijd, dan leidt dit dus niet tot een versnelde affinanciering van het voorwaardelijke pensioen.
2.
De in het reglement opgenomen bepalingen zijn onverkort van toepassing op het pensioen volgens de overgangsmaatregelen nadat dat pensioen gefinancierd is en aldus een onvoorwaardelijk recht is geworden.
3.
Het pensioen volgens de overgangsmaatregelen wordt in beginsel met hetzelfde percentage geïndexeerd als de pensioenen volgens artikel 20 van het reglement.
4.
Het fonds verstrekt per 1 januari 2006 en vervolgens op het moment dat het recht onvoorwaardelijk wordt, een schriftelijke opgave van het pensioen volgens de overgangsmaatregelen aan de betrokken deelnemer.
5.
De werkgever is de kosten voor deze overgangsmaatregelen verschuldigd aan het fonds. De werkgever is gerechtigd 40% van deze kosten te verhalen op de deelnemers. Deze bijdrage van de deelnemers zal dan worden uitgedrukt in een voor alle deelnemers die in dienst zijn van de betrokken werkgever gelijk percentage van de pensioengrondslag. De inhouding van deze deelnemersbijdrage zal geschieden naar analogie van artikel 13, lid 4. De deelnemer kan slechts aanspraken aan deze aanvulling op het reglement ontlenen voor zover de werkgever aan zijn betalingsverplichtingen jegens het fonds heeft voldaan.
6.
Bij iedere vorm van communicatie over deze pensioenaanspraken is de volgende, wettelijk voorgeschreven disclaimertekst van toepassing. Het pensioen dat voor de deelnemer zal worden ingekocht omdat de deelnemer in het verleden gedurende de dienstbetrekking(en) een of meer perioden heeft gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd.
28
Fondsreglement
Wanneer de deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft de deelnemer alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor de deelnemer is ingekocht en opgebouwd, heeft de deelnemer dus ook geen recht op dit deel van de toezegging. Als aan de deelnemer is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer de deelnemer binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van pensionering op de normale pensioendatum. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
29
Fondsreglement
Addendum bij het Fondsreglement van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Kunststof- en Rubberindustrie, geldend voor bedrijven die op of na 1 januari 2014 zijn toegetreden. Voor nieuwe toetreders na 1 januari 2014 wordt artikel 15 lid 2 als volgt: De werkgever is voor iedere bij hem in dienst zijnde deelnemer per maand achteraf een premie aan het fonds verschuldigd. Deze premie wordt uitgedrukt in een voor elke deelnemer gelijk percentage van de pensioengrondslag. Op jaarbasis bedraagt de premie de door het bestuur voor dat jaar gelden kostendekkende premie. Voor 2014 bedraagt de kostendekkende premie 23,2% van de pensioengrondslag.
Getekend namens het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Kunststof- en Rubberindustrie op 25 maart 2014 te Den Haag. A.N. Jager (voorzitter)
N. Altundal (secretaris)
30