Focus op een zelfstandige toekomst
‘Focus op een zelfstandige toekomst’
Verbetering van arbeidstoeleiding van jongeren in jeugdzorginstellingen
1
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
2
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorstel voor vervolg
7
Samenvatting
11
Hoofdstuk 1 - Inleiding en onderzoeksopzet
15
1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek
15
1.2 Organisatorisch kader
15
1.3 Onderzoeksvragen
16
1.4 Werkwijze
17
Hoofdstuk 2 - Beleidskaders
19
2.1 Landelijk beleidskader
19
2.2 Provinciaal en grootstedelijk beleid
19
Hoofdstuk 3- Arbeidstoeleiding door jeugdzorginstellingen
21
3.1 Aanbod arbeidstoeleiding
21
3.2 Kenmerken doelgroep
27
3.3 Resultaten aanbod
27
3.4 Succes- en faalfactoren
28
Hoofdstuk 4 - Conclusies en aanbeveling
34
4.1 Conclusies
34
4.2 Conclusies literatuurstudie
36
4.3 Aanbeveling
37
Bijlage I - Provinciale beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s
39
Bijlage II - Cijfers over de jeugdzorg
41
Bijlage III - Lijst met geïnterviewde instellingen
46
Bijlage IV -Gehanteerde literatuur
46
Bijlage V - Dankwoord
47
Colofon
48
3
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
4
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Voorwoord De krapte op de arbeidsmarkt doet zich de laatste jaren sterk voelen. In veel sectoren loopt het tekort aan gekwalificeerd personeel enorm op. Niet alleen ondernemers lopen hierdoor de broodnodige omzet mis, ook de Nederlandse economie als geheel ondervindt hiervan schade. Tegenover het tekort aan gekwalificeerd personeel staat een groot aantal mensen dat de weg naar de arbeidsmarkt niet of slecht weet te vinden. MKB-Nederland heeft daarom in haar arbeidsmarktvoorstellen een breed pakket aan maatregelen gepresenteerd voor een beter werkende arbeidsmarkt. Tot die voorstellen behoort een betere match van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en arbeidsbemiddeling voor doelgroepen. Eén van die doelgroepen zijn jongeren die in de jeugdzorg verblijven. MKB-Nederland is samen met MOgroep Jeugdzorg van mening dat ook deze jongeren kansen hebben op de arbeidsmarkt en een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan economie en maatschappij, mits er sprake is van een goede aanpak. Elke jongere in de Nederlandse samenleving dient de kans te krijgen om zich te ontwikkelen tot een evenwichtige en zelfstandige volwassene. Bij veel jongeren verloopt deze ontwikkeling nagenoeg probleemloos. Maar niet bij allemaal. Soms komen jeugdigen in (ernstige) problemen terecht. In sommige gevallen door hun eigen toedoen, in andere gevallen door ontoereikend ouderschap. De jeugdzorg grijpt in wanneer de ontwikkeling van jeugdigen in gevaar dreigt te komen. De mate waarin wordt ingegrepen, varieert. Soms is een aantal gesprekken voldoende om de problemen te doorgronden en op te lossen. Soms is het beter dat de jongere een tijd niet meer thuis woont maar in een jeugdzorginstelling. Daar krijgt hij of zij de begeleiding en behandeling die nodig is. Op de weg naar economische zelfstandigheid en een goede toekomst spelen onderwijs en werk een belangrijke rol. De jeugdzorg is ervan doordrongen dat de instellingen, behalve voor het behandelen van problemen van jeugdigen, ook meer aandacht moeten hebben voor toekomstperspectief. Hoewel veel instellingen al oog hebben voor de weg naar onderwijs en werk, is het onderwerp arbeidstoeleiding vaak nog niet structureel ingebed in het beleid. MOgroep Jeugdzorg en MKB-Nederland willen door middel van onderzoek een eerste stap in die richting zetten. Wat gebeurt er al aan arbeidstoeleiding? Wat zijn succesfactoren en wat zijn knelpunten? Het onderzoek 'Focus op een zelfstandige toekomst' inventariseert wat er op het gebied van arbeidstoeleiding in de jeugdzorg voorhanden is. De partners zijn van mening dat jongeren uit jeugdzorginstellingen ondersteuning dienen te krijgen bij de toeleiding naar de arbeidsmarkt. De vervolgstap ligt dan ook voor de hand: op basis van de uitkomsten kunnen pilotprojecten worden ontwikkeld, waarin jeugdzorg, onderwijs, overheid en bedrijfsleven gezamenlijk werken aan een sluitende aanpak. Deze projecten leiden tot structurele inzichten en wegen om jongeren uit de jeugdzorg een goed perspectief te geven op werk, eventueel in combinatie met onderwijs. Op deze wijze krijgen deze jongeren de mogelijkheden voor een goede toekomst aangereikt en wordt tevens de arbeidsparticipatie van het individu en de groep vergroot.
De heer drs. L.M.L.H.A. Hermans
De heer drs. J.A. Kamps
Voorzitter MKB-Nederland
Voorzitter MOgroep Jeugdzorg
5
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
6
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Voorstel voor vervolg Achtergrond Eén van de centrale doelstellingen van de jeugdzorg is te zorgen dat elke jongere de kans krijgt zich te ontwikkelen tot een evenwichtige en zelfstandige volwassene. Het volgen van onderwijs en/of het hebben van werk bevordert die zelfstandigheid en verkleint daarmee de kans op terugval in het hulpverleningscircuit. Jongeren in jeugdzorginstellingen dienen inzicht te krijgen in hun kansen en mogelijkheden en dienen te worden gestimuleerd om deze te vergroten en te benutten. Daarbij dienen zij professionele begeleiding en ondersteuning te krijgen. Dit behoort echter niet tot de wettelijk omschreven taken van de jeugdzorg. Het rapport ‘Focus op een zelfstandige toekomst’ van MKB-Nederland en MOgroep Jeugdzorg geeft inzicht in de huidige stand van zaken omtrent arbeidstoeleiding in jeugdzorginstellingen in Nederland. Ook gaat het rapport in op de kenmerken van de doelgroep, ervaringen van jeugdzorginstellingen met arbeidstoeleiding, succes- en faalfactoren en oplossingsrichtingen om arbeidstoeleiding te verbeteren. Probleemstelling Jeugdzorginstellingen willen structurele en adequate ondersteuning bieden op het gebied van arbeidstoeleiding aan zestien- en zeventienjarige jongeren om hun kans op een zelfstandige toekomst te vergroten. Zij zijn hiertoe niet in staat doordat zij niet beschikken over de juiste middelen, instrumenten en kennis. Conclusies uit het onderzoek Lacune in zorg- en onderwijsaanbod Jaarlijks vallen nu ruim 3.000 jongeren van zestien en zeventien jaar tussen wal en schip. Daarvan stromen er 2. 000 uit zonder zinvolle dagbesteding. Het huidige zorg- en onderwijsaanbod is niet geschikt voor en onvoldoende ingericht op die groep. Beroepenvoorlichting Ook de reguliere beroepenvoorlichting en keuzebegeleiding voldoet voor de doelgroep niet. Bij aanpassingen hierin dient het uitgangspunt te zijn dat talenten worden opgespoord en ambities gestimuleerd. Samenwerking Op dit moment verloopt de samenwerking tussen de diverse betrokken organisaties moeizaam. Daardoor kan in het behandelplan geen structurele aanpak worden opgenomen. Daarbij komt dat samenwerking onvoldoende is ingebed in het beleid van de diverse organisaties en te veel afhankelijk is van personen. Om structureel aanbod te kunnen ontwikkelen en aanbieden is het essentieel dat de expertise en ervaring van diverse organisaties worden gebundeld en afgestemd.
7
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Wettelijk kader nazorg Na uitstroom zijn jongeren geen cliënt meer van de zorgaanbieder. Daarmee vervalt de financiering. Door nazorg een juridische basis te geven, kan financiering worden georganiseerd. Een wettelijk kader voor nazorg biedt de mogelijkheid de doelgroep beter in beeld te brengen. Om nazorg effectief te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat iedere jongere een vaste coach krijgt. Cultuurintegratie In de onderwijssector heerst een heel andere cultuur dan in de jeugdzorg. Dat moet veranderen, van onderop. De systemen van onderwijs en jeugdzorg moeten bij elkaar worden gebracht. Ook in financiële zin dienen de twee met elkaar te worden verbonden. Er moeten onderwijs- en jeugdzorgarrangementen op elkaar worden afgestemd. Professionalisering De kerntaak van de jeugdzorg is zorgverlening. Hulpverleners in de jeugdzorg hebben dan ook veel compassie met de jongeren. Ze hebben echter vaak onvoldoende kennis van het bedrijfsleven en de arbeidsmarkt. Het is noodzakelijk om eigen medewerkers, maar ook die van externe betrokken organisaties, zoals onderwijs en gemeenten, te professionaliseren op het gebied van arbeidstoeleiding. Werkgroep MOgroep Jeugdzorg en MKB-Nederland stellen voor een (inter)departementale werkgroep op te richten om deze kwestie aan te pakken. Die werkgroep bestaat bij voorkeur uit vertegenwoordigers namens het programma ministerie voor Jeugd en Gezin en de departementen OCW en SZW, en daarnaast de MOgroep en MKB-Nederland. De werkgroep zal zich bezighouden met de vraag hoe arbeidstoeleiding binnen jeugdzorginstellingen structureel kan worden verbeterd.
Taakopdracht De werkgroep heeft als taak een succesvolle werkwijze te ontwikkelen voor een structurele en doeltreffende arbeidstoeleiding voor jongeren in de jeugdzorginstellingen. De werkgroep zal hiervoor twee pilotprojecten in de regio ontwikkelen en begeleiden. Aan de hand van die projecten wordt getoetst welke methode en werkwijze efficiënt is en wat er nodig is om bestaand beleid en financiering daaraan aan te passen. Wanneer de pilotprojecten zijn afgerond, zal de werkgroep aan de politiek verantwoordelijken concrete aanbevelingen doen om een landelijke aanpak te realiseren.
Werkwijze Fase 1. Ontwikkelen en begeleiden van de pilots De werkgroep ontwikkelt twee pilots voor Amsterdam en Nijmegen. Het doel van elke pilot is een effectieve werkwijze te creëren. De basis voor die werkwijze vormt een integraal behandelplan en een optimale samenwerking en rolverdeling tussen jeugdzorg en onderwijs, gemeente en bedrijfsleven. De dagelijkse uitvoering van de pilotprojecten ligt in handen van twee projectteams. Beide projecten duren achttien maanden.
8
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Fase 2. Monitoren van de pilots De werkgroep zal gedurende de looptijd de twee pilots monitoren aan de hand van periodieke evaluaties. De werkgroep signaleert knelpunten en adviseert over oplossingen en verbeteracties. De regionale MKB-organisaties van Amsterdam en Nijmegen en de jeugdzorginstellingen in beide regio's hebben aangeboden om als pilotregio te fungeren. Fase 3. Ontwikkelen van nieuwe beleid Aan de hand van de ervaringen, expertise en succes- en faalfactoren die uit de twee pilots naar voren komen alsmede de uitkomsten van het onderzoek, zal de werkgroep tot een concreet advies komen voor een structurele aanpak van arbeidstoeleiding in de jeugdzorg. Dit advies zal worden uitgebracht aan de politiek verantwoordelijken. Financiën Aan het programma ministerie voor Jeugd en Gezin vragen wij de twee pilotprojecten, het onderzoek en de begeleiding, financieel mogelijk te maken.
9
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
10
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Samenvatting 'Focus op een zelfstandige toekomst' Gehanteerde werkwijze Voor dit onderzoek zijn de volgende acties uitgevoerd: -
literatuurstudie naar bestaand cijfermateriaal en de beleidskaders van het rijk, provincies en grootstedelijke regio’s;
-
analyse van schriftelijk materiaal van jeugdzorginstellingen zoals projectbeschrijvingen, jaarverslagen en foldermateriaal;
-
diepte-interviews met een kwart van alle zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg;
-
twee expertmeetings om de onderzoeksresultaten en oplossingsrichtingen te bespreken: een met jongeren en een met vertegenwoordigers van de overheid, het onderwijs en jeugdzorginstellingen.
Landelijke en regionale beleidskaders In het landelijk beleidskader komt arbeidstoeleiding van jongeren in de jeugdzorg niet aan de orde. Dit is geen taak die voortvloeit uit de Wet op de jeugdzorg. De beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s van provincies en grootstedelijke regio’s geven dientengevolge weinig aandacht aan arbeidstoeleiding. Het vinden en behouden van werk wordt door sommige provincies en regio’s weliswaar als belangrijk aangemerkt en iets meer dan de helft schrijft in de beleidskaders dat werkervaring opdoen belangrijk is; toch worden er geen andere doelstellingen geformuleerd dan het creëren van overlegstructuren. Inhoudelijk initiatief wordt veelal overgelaten aan gemeenten of onderwijsinstellingen. Bureaus Jeugdzorg noch zorgaanbieders worden door het rijk en/of de provincies en grootstedelijke regio’s gestimuleerd om aanbod betreffende arbeidstoeleiding te ontwikkelen en structureel in de organisatie op te nemen. Dit is niet verwonderlijk, omdat arbeidstoeleiding immers niet is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Toch kan arbeidstoeleiding een grote bijdrage leveren aan het rendement van jeugdzorg. Lacune in het onderwijsaanbod Jaarlijks vallen enkele duizenden jongeren van zestien en zeventien jaar tussen wal en schip. Voor hen is het huidige onderwijsaanbod niet geschikt. Een deel van deze jongeren wordt toch naar het onderwijs geleid, ook al weten alle betrokken partijen dat de slagingskans gering is. Een ander deel gaat werken of stroomt uit zonder zinvolle dagbesteding, ondanks dat zij hebben meegedaan aan projecten gericht op arbeidsparticipatie. Zijn jongeren eenmaal achttien jaar geworden, dan worden ze vaak aan gemeenten overgedragen.
Kenmerken van de doelgroep De doelgroep bestaat uit partieel leerplichtigen van zestien en zeventien jaar. Het betreft doorgaans sociaal zwakke jongeren zonder startkwalificatie, voor wie hooguit mbo-niveau 1 haalbaar is. Deze jongeren beheersen de Nederlandse taal op een laag niveau, hebben een beperkt gevoel van eigenwaarde en hebben vaak motivatie- en gedragsproblemen. Het is een groep die zeer moeilijk geschikt kan worden gemaakt voor een reguliere baan.
11
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Omvang van de doelgroep Hoe groot deze groep precies is, is door de instellingen nauwelijks te duiden. De registratiesystemen zijn hier niet op ingericht. Er is dan ook een gebrek aan beleidsinformatie. Door cijfers van MOgroep Jeugdzorg en inschattingen van de instellingen te combineren, hebben we een ruwe schatting kunnen maken van de omvang van de groep. Van de ruwweg 30.000 jongeren van zestien of zeventien jaar die in de jeugdzorg terechtkomen, wordt ieder jaar circa 90 procent herplaatst in het onderwijs, dan wel blijft in het onderwijs. De meeste jongeren krijgen eerst vaardigheidstrainingen voordat ze naar reguliere onderwijsvormen uitstromen. Een substantieel deel van deze groep jongeren valt op een later moment weer terug in het hulpverleningscircuit. Hoe groot die terugvalgroep precies is, is onbekend. De redenen waarom jongeren terugvallen zijn divers: ze kunnen zich niet handhaven in het onderwijs, de psychische en/of gedragsbelemmeringen zijn te groot of komen terug, of de beroepskeuze bleek niet de juiste. Het kan ook zijn dat de betreffende jongere eigenlijk niet naar onderwijs maar naar werk. Ruim de helft van de respondenten meldde dat een deel van de jongeren voor wie werken eigenlijk de beste oplossing was, toch naar onderwijs werd geleid, omdat er geen geschikt werk of passende werkervaringsplaats kon worden gevonden. De overige 10 procent van de jongeren van zestien of zeventien jaar gaat geen onderwijs volgen, maar zoekt direct werk, in meer of mindere mate daarbij begeleid door de zorginstelling. Hoeveel van deze 3.000 jongeren uiteindelijk naar werk uitstromen, is bij de meeste instellingen niet bekend. Op basis van schattingen van zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg kunnen we voorzichtig concluderen dat de instellingen jaarlijks minder dan duizend jongeren in de leeftijd van zestien en zeventien jaar aan werk helpen. Dit houdt in dat elk jaar 2.000 jongeren uitstromen zonder zinvolle dagbesteding of, als ze eenmaal achttien jaar zijn geworden, doorverwezen worden naar gemeenten. Gebrekkig aanbod van gemeenten Binnen de huidige financiële en wettelijke kaders is arbeidstoeleiding vanaf achttien jaar een verantwoordelijkheid van gemeenten en/of onderwijs. Bij jeugdzorginstellingen bestaat de indruk dat arbeidstoeleiding van de groep achttien plussers door gemeenten of onderwijsinstellingen vaak niet succesvol is, omdat de doelgroep erg moeilijk is. In het algemeen is er sprake van: -
een lacune in het onderwijsaanbod voor jongeren die niet meekunnen in het reguliere onderwijs en voor wie hooguit mbo-niveau 1 haalbaar is;
-
een lacune in het aanbod van veel gemeenten om deze specifieke groep aan het werk te krijgen.
Meer richten op een zelfstandige toekomst Jeugdzorginstellingen willen, onder bepaalde omstandigheden, meer aandacht geven aan arbeidstoeleiding voor de groep zestien- en zeventienjarige voor wie werken een betere optie is dan onderwijs volgen. Zij onderschrijven de visie dat het voor een cliënt, wil die niet terugvallen in het hulpverleningscircuit, in veel gevallen noodzakelijk is om een betaalde baan te hebben. Jongeren dienen daarom, met ondersteuning vanuit jeugdzorg en onderwijs, veel meer dan nu te focussen op het verwerven van economische zelfstandigheid. Daarvoor is het noodzakelijk dat de balans tussen het aanpakken van de gedragsproblematiek en onderwijs en/of werk wordt verbeterd.
Beperkt aanbod in arbeidstoeleiding Het aanbod van de geïnterviewde instellingen dat erop is gericht om zestien- en zeventienjarige werk te laten vinden, is over het algemeen vrij beperkt. Het varieert van een incidentele plaatsing van een jongere op de arbeidsmarkt tot structurele toeleiding. We concluderen dat er sprake is van een lacune 12
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
in het zorgaanbod op het gebied van structurele arbeidstoeleiding van zestien- en zeventienjarige. Jongeren zijn in grote mate afhankelijk van dit beperkte aanbod van de instellingen. Daarnaast laat de begeleiding in beroepskeuzes te wensen over. Vooral in de ambulante hulpvormen (inclusief ambulante jeugdbescherming) en de pleegzorg is er nauwelijks aanbod gericht op arbeidstoeleiding. Bij deze zorgvormen speelt het hebben van werk of volgen van onderwijs veel minder een rol, omdat de jeugdigen vaak jonger zijn dan zestien en er al sprake is van een zinvolle dagbesteding. Arbeidstoeleiding krijgt wel aandacht binnen de dagbehandeling, bij residentiële hulpvormen en, in beperkte mate, bij de jeugdreclassering.
Weinig structurele inbedding Arbeidstoeleiding geniet projectmatige aandacht bij de meeste instellingen, maar is over het algemeen (nog) niet structureel ingebed in de organisatie. De mate van aandacht varieert van veel tot gering. We kunnen geen specifieke kenmerken onderscheiden van instellingen die veel en instellingen die weinig aan arbeidstoeleiding doen. Voorbeelden van instellingen waar arbeidstoeleiding wel structureel is ingebed in de organisatie en deel uitmaakt van werkprocessen en behandelmethoden, zijn de Glen Mills School en de Stichting Werktraining (Pactum). Structurele inbedding lijkt tot goede resultaten te leiden. Knelpunten bij arbeidstoeleiding Hoewel circa driekwart van de instellingen enig aanbod heeft op het gebied van arbeidstoeleiding, hebben de meeste moeite om dit onderwerp vorm te geven en in te vullen. Dit komt vooral door de volgende punten: -
De core business van jeugdzorginstellingen is zorgverlening. Toeleiding naar de arbeidsmarkt is geen wettelijke taak voor deze instellingen.
-
De instellingen worstelen met de vraag wie verantwoordelijk is voor arbeidstoeleiding: onderwijs, gemeente of jeugdzorg. Daardoor is samenwerking met ketenpartners lastig.
-
Arbeidstoeleiding impliceert doorgaans zorgvuldige nazorg. Door het financieringssysteem is dit echter nauwelijks mogelijk.
-
Arbeidstoeleiding wordt niet als doel opgenomen in het indicatiebesluit. Er is dan ook geen financiering voor, anders dan de middelen die op creatieve wijze worden herverdeeld dan wel bij externen, zoals gemeenten, worden verkregen.
-
Jongeren uit de jeugdzorg zijn bij veel werkgevers onbekend.
Aanbeveling Op grond van de onderzoeksresultaten en expertmeetings komen we tot de volgende centrale aanbeveling: Jeugdzorginstellingen willen en moeten worden ondersteund om hulpaanbod - naast behandeling, opvang en bescherming - te kunnen richten op economische en sociale zelfstandigheid van zestien- en zeventienjarige door de focus te leggen op hun zelfstandige toekomst. In overleg met de jongere zelf moet een integraal behandelplan worden opgesteld, waarin aandacht is voor alle ontwikkelingsaspecten, dus ook voor onderwijs en beroepskeuze. Daarnaast zou de focus op de toekomst niet alleen centraal moeten staan in het behandelplan, maar ook in de behandelmethoden, werkprocessen en diagnostiek. Tot slot zou deze toekomstgerichte aanpak, binnen de huidige wettelijke en financiële kaders, structureel moeten worden ingebed in de organisatie. 13
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
14
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
1 - INLEIDING EN ONDERZOEKSOPZET 1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek Een van de centrale doelstellingen van de jeugdzorg is dat elke jongere de kans krijgt om zich te ontwikkelen tot een evenwichtige en zelfstandige volwassene. Het volgen van onderwijs of het hebben van werk bevordert die zelfstandigheid. MKB-Nederland en MOgroep Jeugdzorg zijn van mening dat jongeren uit de jeugdzorginstellingen moeten worden ondersteund bij de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Jongeren die worden begeleid of die verblijven in een jeugdzorginstelling, dienen inzicht te krijgen in hun kansen en mogelijkheden. Zij dienen te worden gestimuleerd om deze kansen en mogelijkheden te vergroten en optimaal te benutten. Daarbij dienen de jeugdzorginstellingen professionele ondersteuning te bieden. De indruk bestaat dat de begeleiding van jongeren uit de jeugdzorg richting de arbeidsmarkt kan worden verbeterd. Hoewel toeleiding naar werk strikt genomen niet tot de wettelijke taken van jeugdzorginstellingen behoort, kan dit voor de instellingen een sterk middel zijn om jongeren tot sociale en economische zelfstandigheid te brengen. Het ontbreekt jeugdzorginstellingen echter veelal aan instrumentarium om jongeren adequaat te ondersteunen bij het vinden van betaald werk. Ook de gebrekkige aansluiting en samenhang tussen de vele partijen op de arbeidsmarkt speelt daarbij een rol. Ten slotte zijn de financiële mogelijkheden beperkt, deels doordat reïntegratiebudgetten zijn ondergebracht bij gemeenten.
In opdracht van MKB-Nederland en MOgroep Jeugdzorg heeft Van Ojen Beleidsonderzoek inventariserend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft zicht gegeven op de huidige stand van zaken wat betreft de inbedding van arbeidstoeleiding in de organisatie, behandelingsmethoden en werkprocessen. Daarnaast zijn waardevolle ervaringen en knelpunten geïnventariseerd in relatie tot de toeleiding naar de arbeidsmarkt van jongeren uit jeugdzorginstellingen. Door het onderzoek weten we wat jeugdzorginstellingen zoal doen aan ondersteuning bij arbeidstoeleiding, hebben we inzicht in bijvoorbeeld opleidingsniveaus van jongeren uit jeugdzorginstellingen, weten we bij benadering hoe groot de groep jongeren waarover we praten is, hebben we zicht op succes- en faalfactoren en beschikken we over aanknopingspunten en oplossingsrichtingen om de werkwijze te verbeteren.
Met deze kennis en in afstemming met partnerorganisaties hebben wij vervolgens een gedragen actieplan ontwikkeld met een heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling. Het doel is te komen tot een reguliere/structurele voorziening waardoor de doelgroep meer uitzicht krijgt op werk. Een adequate monitoring tijdens de uitvoering van het actieplan is daarbij noodzakelijk.
1.2 Organisatorisch kader Op grond van de Wet op de Jeugdzorg zijn de provincies en drie grootstedelijke regio’s verantwoordelijk voor uitvoering van de jeugdzorg. Ze hebben de regie over de provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Elke provincie ontvangt geld van het Rijk om de Bureaus Jeugdzorg en zorgaanbieders te financieren. Op basis van het Landelijk beleidskader Jeugdzorg van de ministeries voor Jeugd & Gezin en Justitie, maken de provincies en grootstedelijke regio’s elke vier jaar een eigen beleidskader. Hierin geven ze de hoofdlijnen van het beleid aan. Vervolgens werken de provincies en grootstedelijke regio’s de beleidsvoornemens jaarlijks uit in diverse Uitvoeringsprogramma’s Jeugdzorg.
15
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Nederland telt vijftien Bureaus Jeugdzorg 1 . Een in elke provincie en een in elk van de drie grootstedelijke regio's. Al deze Bureaus Jeugdzorg hebben meerdere kantoren. Ze beoordelen elk verzoek om hulp. Als hulp nodig wordt geacht, geven ze een indicatiebesluit af voor gespecialiseerde jeugdzorg. Daarmee zijn de Bureaus Jeugdzorg de toegangspoort tot de gehele jeugdzorg en vormen ze tevens de schakel tussen de jeugdzorg en de lokale en algemene voorzieningen waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 2 . Door deze ‘aansluitingstaken’ participeren de Bureaus Jeugdzorg in lokale structuren en netwerken, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs. De Bureaus Jeugdzorg hebben de volgende wettelijke taken: -
indicatiestelling (zij stellen vast welke hulp nodig is en verwijzen door naar zorgaanbieders);
-
uitvoering van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);
-
uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen zoals voogdij;
-
uitvoering van de jeugdreclassering.
Naast de Bureaus Jeugdzorg zijn er circa 55 zorgaanbieders. Deze bieden gespecialiseerde zorg op basis van de indicatiestellingen van het Bureau Jeugdzorg. Ze zijn veelal regionaal gebonden. De werkwijze van de zorgaanbieder varieert per soort jeugdzorg (van licht ambulant tot opvang en behandeling in een gesloten omgeving) die wordt geboden. 1.3 Onderzoeksvragen De volgende vragen stonden tijdens het onderzoek centraal:
1. Hoe ziet de doelgroep eruit qua arbeidsperspectief, omvang en eventueel andere kenmerken zoals leeftijd en geslacht? De doelgroep bestaat uit cliënten van jeugdzorginstellingen, in leeftijd variërend van veertien tot en met achttien jaar. Om arbeidsperspectief in kaart te brengen zijn de volgende indicatoren meegenomen: opleidingsniveau, taalvaardigheid, motivatie en sociaal gedrag, voor zover daarover gegevens bekend waren.
2. Wat doen jeugdzorginstellingen aan arbeidstoeleiding en wat zijn de succes- en faalfactoren daarbij?
1
Het gaat om de volgende Bureaus Jeugdzorg: Amsterdam, Drenthe, Flevoland, Fryslân,
Gelderland, Groningen, Haaglanden, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Rotterdam, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland. 2
De Wet op de jeugdzorg geeft duidelijke richtlijnen over de kerntaken van de jeugdzorg die door
de provincie wordt gefinancierd. Deze taakverdeling tussen provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid wordt nog eens onderstreept in het convenant Vaststelling gemeentelijke zaken, dat is opgemaakt na onderhandeling tussen de rijksoverheid, het IPO (Inter Provinciaal Overleg) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De taken van de gemeenten op het terrein van het jeugdbeleid zijn verder uitgewerkt en vastgelegd in de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
16
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Het gaat hier om de vraag óf en zo ja, op welke wijze toeleiding naar en voorbereiding op werk deel uitmaakt van de werkwijze van jeugdzorginstellingen, zowel in de behandelmethoden als in de werkprocessen. Aan welke randvoorwaarden wordt wel en aan welke niet voldaan en zijn er voldoende middelen beschikbaar? Het kan ook zijn dat de instellingen (nog) onvoldoende zijn toegerust om cliënten naar werk toe te leiden.
3. Welke resultaten hebben jeugdzorginstellingen behaald bij het vergroten van het arbeidsperspectief van cliënten? Resultaten kunnen, behalve het daadwerkelijk uitstromen van jongeren naar betaald werk, ook zijn dat cliënten een opleiding zijn gaan volgen of dat sociale en andere vaardigheden die het arbeidsperspectief vergroten, zijn verbeterd. We willen weten waar jongeren terechtkomen na ‘ontslag’ uit de jeugdzorginstelling. Als ze werk hebben gevonden, willen we weten welke kanalen daarbij een rol hebben gespeeld.
4. Is het, om het arbeidsperspectief van cliënten van jeugdzorginstellingen te vergroten, nodig om die instellingen (wettelijke) verantwoordelijkheid te geven op het gebied van arbeidstoeleiding en voorbereiding? Als arbeidstoeleiding tot de taken van jeugdzorginstellingen behoort, hoe zou deze taak dan het beste kunnen worden uitgevoerd? Succes- en faalfactoren (onderzoeksvraag 2) geven houvast bij het formuleren van aanbevelingen over de wijze waarop instellingen het arbeidsperspectief van de doelgroep (nog meer) kunnen vergroten. Daaraan gaat de vraag vooraf of jeugdzorginstellingen het als hun taak zien om dat arbeidsperspectief te vergroten. Misschien kunnen gemeenten deze taak op grond van de WMO beter uitvoeren? Is het noodzakelijk om deze taak expliciet aan instellingen te verlenen, bijvoorbeeld via wetgeving of via de beleidskaders van de provincie? Ook aan deze vragen wordt aandacht geschonken in het onderzoek.
1.4 Werkwijze Naast gesprekken met veertien zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg en enkele andere deskundigen 3 , is een uitgebreide analyse gemaakt van bestaande documenten 4 . Zo was er al het een en ander bekend over met name de omvang en kenmerken van jongeren in de jeugdzorg. MOgroep Jeugdzorg heeft veel relevante informatie beschikbaar gesteld. Ook bestonden er al onderzoeksrapportages, vervaardigd in opdracht van provincies of rijk. Deze documenten zijn opgespoord en geanalyseerd. Ook de vijftien beleidskaders en uitvoeringsplannen van provincies en grootstedelijke regio’s zijn geanalyseerd op de wijze waarop eventuele arbeidstoeleiding vorm krijgt. Daarnaast is aan de te interviewen zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg gevraagd om relevante stukken op te sturen of na afloop van de gesprekken mee te geven. Het ging dan bijvoorbeeld om projectbeschrijvingen en jaarverslagen. Zoals gezegd zijn verder op veertien plaatsen gesprekken gevoerd. Bij twaalf zorgaanbieders en twee Bureaus Jeugdzorg zijn diepte-interviews gehouden met medewerkers die goed op de hoogte zijn van 3 4
Bijlage 3 geeft een lijst met geïnterviewde organisaties en personen. Voor een overzicht van gebruikte documenten verwijzen we naar bijlage 4.
17
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
de methoden, werkprocessen en ervaringen in relatie tot arbeidstoeleiding. Vaak is binnen één instelling met meerdere personen gesproken. De opdrachtgever is bij enkele interviews aanwezig geweest. Door de gesprekken kregen we een goed beeld van de manier waarop de instellingen omgaan met arbeidstoeleiding, de resultaten ervan, succes- en faalfactoren en mogelijkheden om problemen op te lossen. MOgroep Jeugdzorg heeft een aantal instellingen benaderd met het verzoek om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast is het onderzoek aangekondigd in de digitale nieuwsbrief van MOgroep Jeugdzorg. Uiteindelijk zijn veertien instellingen geselecteerd. Daarbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met een goede spreiding over de diverse regio's en over de verschillende takken van hulpverlening. Hierdoor hebben we een zeer diverse groep zorgaanbieders kunnen spreken. Vanzelfsprekend zijn niet alleen instellingen geselecteerd waarvan vooraf bekend was dat ze werken aan arbeidstoeleiding. Deze werkwijze garandeert een zo representatief mogelijke selectie.
Ten behoeve van de interviews heeft Van Ojen Beleidsonderzoek, in overleg met de opdrachtgever, een standaardvragenlijst ontwikkeld. In die lijst zijn voor elke afzonderlijke instelling, op grond van de resultaten van de deskresearch, andere accenten gelegd. Ter afsluiting van het veldwerk zijn de partners MKB-Nederland en MOgroep Jeugdzorg bijeengekomen voor een gesprek. Bij die gelegenheid zijn de voorlopige onderzoeksresultaten besproken en is geprobeerd oplossingsrichtingen te formuleren. De resultaten en oplossingsmogelijkheden zijn ook besproken in twee expertmeetings; een met jongerenvertegenwoordigers en een met vertegenwoordigers van overheden, onderwijs- en jeugdzorginstellingen. De gespreksleiding bij deze meetings was in handen van de heer H. Nieukerke, voormalig voorzitter van MOgroep Jeugdzorg en oud-directeur van de Hoenderloo Groep. De resultaten van deze bijeenkomsten zijn verwerkt in het eindrapport.
18
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
2 - BELEIDSKADERS In dit hoofdstuk komt aan de orde of en zo ja, op welke wijze het landelijk beleidskader en de vijftien provinciale en grootstedelijke beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s aandacht besteden aan arbeidsvoorbereiding van jongeren die gebruikmaken van geïndiceerde jeugdzorg. Eerst wordt het Landelijk Beleidskader besproken. Daarna volgt een integrale analyse van provinciaal en grootstedelijk beleid 5 .
2.1
Landelijk Beleidskader
De Wet op de jeugdzorg trad op 1 januari 2005 in werking. Het doel van deze wet is tweeledig, namelijk om de zorg aan jeugdigen en hun ouders te verbeteren en om hun positie te versterken. Dit uitgangspunt is in het landelijk beleidskader 2005-2008 vertaald in vier beleidsdoelstellingen: -
De behoefte van de cliënt is uitgangspunt bij de vraag welke zorg nodig is;
-
De cliënt heeft recht op jeugdzorg als het Bureau Jeugdzorg hiervoor een indicatie heeft gesteld;
-
De jeugdzorg kent één centrale, herkenbare toegang, namelijk het onafhankelijke Bureau Jeugdzorg;
-
In Bureau Jeugdzorg worden advies- en meldpunten kindermishandeling, de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering geïntegreerd.
Het beleidskader bevat een beperkt aantal prioriteiten en doelstellingen die als uitgangspunt dienen voor het door de provincie/grootstedelijke regio te voeren beleid. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de beleidslijnen is aan de provincies en grootstedelijke regio’s. De beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s die de provincies bij het Rijk indienen, worden aan het landelijk beleidskader getoetst. Dit betekent dat de provincies in hun beleidskader moeten aangeven op welke wijze zij voorzien in de doelstellingen die in het landelijk beleidskader zijn opgenomen. De zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde zorg die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend. Het Landelijk Beleidskader geeft aan dat provincies en grootstedelijke regio’s zich tot het uiterste dienen in te spannen om doelmatigheidswinst te realiseren. Ze dienen in hun provinciale beleidskaders zichtbaar te maken welke inspanningen zij daartoe plegen. Arbeidstoeleiding van jongeren in de jeugdzorg komt in het geheel niet aan de orde in het landelijk beleidskader. Toch kan arbeidstoeleiding wel een uitwerking zijn van de inspanningen die provincies en grootstedelijke regio’s zich dienen te getroosten om de beoogde doelmatigheidswinst te realiseren. In de volgende paragraaf geven we aan of en hoe provincies en grootstedelijke regio’s aandacht geven aan arbeidsvoorbereiding of –toeleiding van jongeren. 2.2 Provinciaal en grootstedelijk beleid In de provinciale en grootstedelijke beleidskaders wordt er veel aandacht aan besteed om de jeugdzorg goed te laten aansluiten op lokale (zorg)structuren en voorzieningen. Gestreefd wordt naar een sluitende keten. De provincie is immers verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Wet op de 5
In bijlage 1 wordt kort ingegaan op het beleid per provincie of grootstedelijke regio.
19
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
jeugdzorg en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Die verantwoordelijkheden raken elkaar. Alle provincies en grootstedelijke regio’s schrijven in hun beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s dat zij de zorginstellingen willen stimuleren om aan te sluiten bij de zorgvraag vanuit het onderwijs en om gerichte programma’s daartoe te ontwikkelen. Samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is altijd bedoeld om sociaal-emotionele problemen bij scholieren tijdig te signaleren en deze scholieren tijdig en effectief te helpen. De provincies en grootstedelijke regio’s geven in hun beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s dus ruime aandacht aan het onderwijs. Er zijn dan ook tal van (samenwerkings)projecten opgestart. De meeste provincies vatten hun regierol breed op en nemen verantwoordelijkheid door convenanten of bestuurlijke akkoorden te sluiten met gemeenten over afstemming en coördinatie. Daarbij wordt de aandacht veelal gericht op het creëren van overlegstructuren. Een grote groei van het aantal bestuurlijke overeenkomsten en convenanten is het gevolg. Met het vastleggen van afspraken in regionale convenanten in plaats van vrijblijvender intentieverklaringen, willen provincies met gemeenten toewerken naar niet-vrijblijvende afspraken over: -
Beleidsmaatregelen die de toenemende vraag naar jeugdzorg beïnvloeden (afremmen door preventie);
-
Het verhelpen van problemen in de omgeving van jeugdigen of bij jeugdigen zelf, die leiden tot het gebruik van jeugdzorg (bijvoorbeeld het bieden van opvoedingsondersteuning);
-
Uitstroom van de jeugdzorg naar de lokale zorg (nazorg).
Concrete maatregelen die de aandacht voor de jeugdketen in de diverse beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s moeten onderstrepen, gaan meestal niet verder dan het optimaal beschikbaar en bereikbaar houden van kwalitatief goede voorzieningen voor de jeugd en het stimuleren van een sterke en sluitende keten van jeugdbeleid en jeugdzorg. Veel minder aandacht is er voor arbeidstoeleiding en arbeidsintegratie. Toch zeggen drie provincies en grootstedelijke regio’s in hun beleidsnota’s expliciet dat het hebben van werk een belangrijk doel is. Ruim de helft van de provincies en grootstedelijke regio’s noemt het opdoen van werkervaring in werkplaatsen belangrijk. We concluderen dat arbeidstoeleiding van jongeren uit de jeugdzorg weinig aandacht geniet in de beleidskaders van provincies en grootstedelijke regio’s. Het vinden en behouden van werk wordt door sommige provincies en regio’s weliswaar als belangrijk aangemerkt en iets meer dan de helft schrijft in de beleidskaders dat werkervaring opdoen belangrijk is; toch wordt expliciete verantwoordelijkheid hiervoor niet of nauwelijks genomen op een andere manier dan dat er overlegstructuren worden gecreëerd. Het initiatief wordt veelal overgelaten aan gemeenten of onderwijsinstellingen. Bureaus Jeugdzorg worden door de provincies niet of nauwelijks gestimuleerd om aanbod betreffende arbeidstoeleiding structureel in de organisatie op te nemen.
20
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
3 – ARBEIDSTOELEIDING DOOR JEUGDZORG-INSTELLINGEN We hebben twaalf zorgaanbieders en twee Bureaus Jeugdzorg bezocht. In totaal zijn 25 face-to-face diepte-interviews uitgevoerd met directeuren, bestuurders, managers en andere medewerkers of deskundigen die goed op de hoogte zijn van de werkprocessen, beleidsimplicaties en ervaringen in relatie tot arbeidstoeleiding 6 . Door de gesprekken hebben we een goed beeld gekregen van de manier waarop de instellingen omgaan met de toeleiding van jongeren naar de arbeidsmarkt, de resultaten ervan, bijbehorende succes- en faalfactoren en verbetermogelijkheden. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. We rapporteren niet per instelling, maar geven een integraal beeld van de stand van zaken. In paragraaf 3.1 wordt aangegeven op welke wijze de instellingen aandacht besteden aan arbeidstoeleiding van jongeren. We gaan in op de vraag of er aanbod is en waaruit dat aanbod bestaat. In paragraaf 3.2 gaan we nader in op de specifieke kenmerken van de groep jongeren die naar werk wordt toegeleid. Is dat een andere groep met andere kenmerken dan de groep jongeren voor wie het volgen van onderwijs een beter alternatief is? Vervolgens geven we inzicht in de resultaten van arbeidstoeleiding. Hoe groot is de groep die uitstroomt naar werk en waarnaar stromen ze uit? Paragraaf 3.4 beschrijft factoren die volgens de geïnterviewde personen een positieve of negatieve invloed hebben op de mate van succes van arbeidstoeleiding. 3.1 Aanbod arbeidstoeleiding We moeten allereerst onderscheid maken tussen de begrippen arbeidsvoorbereiding en arbeidstoeleiding. Arbeidsvoorbereiding kan eruit bestaan dat een cliënt (regulier) onderwijs volgt of deelneemt aan trainingen in bijvoorbeeld vaardigheden die werknemers in het arbeidzame leven nodig hebben. Arbeidstoeleiding betekent dat het verkrijgen van werk in het behandeltraject van de cliënt als doelstelling is opgenomen. Aanbod gericht op een zinvolle dagbesteding Vrijwel alle instellingen bieden jongeren zonder zinvolle dagbesteding trajecten aan die zijn gericht op scholing of arbeid. Meestal betreft het dagbehandeling of residentiële hulp. Het kan gaan om schooluitvallers met problemen thuis of met psychische problemen, om zwerfjongeren, alleenstaande tienermoeders, bijstandsgerechtigden, Wajongers of jongeren die verblijven in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) of in de Gesloten Jeugdzorg. Eerste prioriteit is dat de jongeren weer onderwijs gaan volgen, zodat hun arbeidsperspectief wordt vergroot. Dit traject wordt met verreweg de grootste groep jongeren ingeslagen. Het is erop gericht dat de jongeren herintreden in het reguliere onderwijs (meestal ROC’s) en daarnaast vaardigheidstrainingen volgen. Sommige instellingen werken met aparte ‘opvangklassen’, ‘trajectklassen’ of ‘time-out voorzieningen’ die door en onder verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen zijn ingericht. Op middelbare scholen zijn er de zogenaamde Zorg Advies Teams (ZAT’s) waarin politie, jeugdzorg en onderwijs problemen bij jongeren signaleren en bespreken. Aan sommige zorginstellingen is een cluster-4-school voor speciaal onderwijs verbonden. Zorginstellingen hebben geen zicht op de resultaten van dit soort voorzieningen. Dit geldt ook voor de andere trajecten die zijn gericht op herintreding in het reguliere onderwijs. Is de cliënt eenmaal weer op school, dan is hij of zij uitgestroomd en is aan de doelstelling voldaan. Dat 6
In bijlage 3 wordt een lijst van geïnterviewde instellingen gegeven.
21
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
betekent niet dat de zorg ophoudt zodra een jongere weer deelneemt aan onderwijs. Als er sprake is van gedragsproblematiek, dan behoudt de jongere begeleiding vanuit een zorginstelling.
Als onderwijs geen optie meer is Voor een beperkte groep jongeren is het volgen van regulier onderwijs geen optie meer 7 . Volgens de geïnterviewde instellingen is het voor de jongeren in deze groep niet haalbaar om een startkwalificatie te behalen, omdat ze niet intelligent genoeg zijn (ze balanceren op de grens van een licht verstandelijke handicap) of omdat hun psychische problematiek te ernstig is. Juist deze groep heeft aanbod nodig dat is gericht op het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding zoals werk. Maar dat kan volgens bijna alle instellingen niet meteen bij aanvang van het traject. De jongeren zijn er dan nog niet klaar voor. Eerst komen praktijk- en vaardigheidstraining, al dan niet in samenwerking met regulier onderwijs. Pas daarna krijgt het vinden van werk aandacht. De Stichting Jeugdformaat denkt daar anders over. Een jongere die bij deze instelling een zelfstandigheidstraining gaat doen, moet meteen gaan werken. Er wordt niet gedaan aan competentievergroting vooraf, dat gebeurt tijdens het werkproces. De zelfstandigheidstraining kan zo optimaal worden gekoppeld aan de ervaringen tijdens het werk. De persoonlijke coaches hebben een groot netwerk en besteden hun tijd, behalve aan het coachen van de jongeren, ook aan uitbreiding van hun netwerk en aan het werven van stageplekken of gewone werkplekken. Projecten praktijk- en vaardigheidstrainingen De meeste zorgaanbieders hebben aanbod op het terrein van praktijk- en vaardigheidstraining; vrijwel altijd in de vorm van projecten. Er is nauwelijks sprake van gestructureerde voorzieningen die zijn gericht op arbeids-toeleiding, ingebed in de organisatiestructuur. Uitzondering hierop zijn de Glen Mills School en de Stichting Werktraining (Pactum Jeugdzorg & Educatie). Bij deze twee instellingen maakt arbeidstoeleiding wel onderdeel uit van het traject of behandelplan. Dat arbeidstoeleiding meestal in projectvorm gebeurt, heeft te maken met het financieringssysteem. Arbeidstoeleiding wordt doorgaans niet gefinancierd door de geïndiceerde jeugdzorg vanuit de provincies of grootstedelijke regio’s, maar door gemeenten die op deze manier minder last hebben van deze groep jongeren; ze houden ze zo immers van de straat en uit de uitkering. We zien dan ook dat veel jongeren naar zorgaanbieders worden doorverwezen vanuit bijvoorbeeld Jongerenloketten (gemeente Amsterdam en Leiden) of vanuit Sociale Diensten van gemeenten. De geïnterviewden melden dat het hier gaat om jongeren vanaf achttien jaar. Bij deze zorgaanbieders kopen gemeenten vervolgens vaardigheidstrainingen en dergelijke in, die de betreffende jongeren nodig hebben om op de arbeidsmarkt te kunnen functioneren. Als de jongeren er klaar voor zijn, zoekt de gemeente werk voor ze. Deze werkwijze wordt bij diverse zorgaanbieders in het land gehanteerd, bijvoorbeeld bij Spirit, Flexus en Altra.
Leerwerktrajecten Zoals gezegd komen veel projecten neer op praktijk- en vaardigheidstraining, gericht op het kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Het zou mooi zijn, aldus de instellingen, als de trainingen in een echt bedrijf kunnen plaatsvinden met een begeleider uit het bedrijf en een coach vanuit de zorginstelling. Dat is echter lastig te realiseren, onder meer doordat de instellingen vaak gebrekkige contacten en netwerken in het bedrijfsleven hebben, maar ook doordat de jongeren om wie het gaat, bedrijven niet erg aanspreken. Praktijktrainingen kunnen zeker niet in een echt bedrijf plaatsvinden als het gaat om cliënten uit jeugdgevangenissen. Daarom zoekt bijvoorbeeld JJI J.P.C. de Sprengen aansluiting bij leerwerktrajecten. Zo zijn er binnen de instelling autowerkplaatsen, hout- en metaalwerkplaatsen. Doel 7
In paragraaf 3.3 wordt een schatting gegeven van de omvang van de groepen.
22
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
is om de jongere weer een normaal dag- en nachtritme te geven waarin school of werk centraal staat. Binnen zo’n dagtraining worden maatwerkprogramma’s opgesteld, met als mogelijk onderdeel het zoeken naar en vinden van werk. Eerst wordt een scholings- en trainingsprogramma gemaakt. Als de jongere eraan toe is, zoekt de begeleider (ITB’er) een stageplek buiten de inrichting. Dat gebeurt uiteraard pas na beroepenoriëntatie en scholing.
Zelf werk creëren Andere instellingen hebben de oplossing gezocht in zelf werk creëren voor deze groep jongeren, al dan niet in combinatie met een aanbod van wonen en leren. De geïnterviewde zorginstellingen zijn grote organisaties met vele locaties verspreid over de regio. Daar is catering nodig, de kozijnen moeten worden geverfd, er moet worden schoongemaakt en de tuin moet worden onderhouden. Fietsreparatiewerkzaamheden komen ook regelmatig voor. Door deze werkzaamheden onder begeleiding van een coach of trajectbegeleider uit te voeren, went de jongere aan het werkritme en kan hij of zij aangeleerde vaardigheden in praktijk brengen. Voor de instelling is deze werkwijze tegelijkertijd kostenbesparend, omdat op deze manier voor bepaalde werkzaamheden geen externe partijen hoeven te worden ingehuurd. De werkzaamheden kunnen worden begeleid door zogenaamde leermeesters uit het bedrijfsleven die door de zorgaanbieder worden ingehuurd. Soms wordt speciaal hiervoor ook een aparte stichting opgericht, zoals bij Pactum Jeugdzorg & Educatie in Arnhem. Andere voorbeelden van trainingen die zijn gericht op arbeidsvoorbereiding, zijn de convenanten die met woningcorporaties worden gesloten: jongeren mogen goedkoper wonen in ruil voor het gratis uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de woningen. Ook zulke afspraken stellen jongeren in staat om werkervaring op te doen. Een stage of betaald werk zoeken Zodra de praktijk- en/of vaardigheidstraining is afgerond, dient de betreffende jongere aan het werk te komen, ofwel te worden toegeleid naar arbeid. Dat kan een betaalde baan zijn, maar het kan ook een stage of leerwerkovereenkomst betreffen. Is de jongere achttien jaar of ouder, dan wordt hij of zij meestal doorverwezen naar de gemeente. Is de jongere zestien of zeventien jaar, dan moet een andere weg worden gevolgd om werk te vinden. Er is dan weliswaar sprake van partiële leerplicht, maar de leerplichtambtenaar staat werk toe, indien kan worden aangetoond dat dit een beter alternatief is dan onderwijs. Bij sommige instellingen komt het wel eens een enkele keer voor dat de trajectbegeleider samen met een jongere naar geschikt werk zoekt, bijvoorbeeld via internet of de krant, maar dat is incidenteel. Soms wordt iemand (fysiek) begeleid naar het CWI, maar ook dit gebeurt slechts incidenteel. Voor deze instellingen speelt het feit of een jongere werk vindt of heeft nauwelijks een rol. Hun taak beperkt zich tot de vaardigheidstrainingen; het zoeken naar werk wordt veelal overgelaten aan de cliënt zelf of, zodra de cliënt achttien wordt, aan de gemeente. Een minderheid van de zorgaanbieders pakt de arbeidstoeleidende rol actief op. Zo beschikt de Stichting Werktraining over een uitgebreid netwerk in het bedrijfsleven. De trajectbegeleiders zoeken werkgevers met wie eerst een leerovereenkomst wordt afgesloten en, pas als dat goed gaat, een arbeidsovereenkomst. Op de Glen Mills School heeft de arbeidsbemiddelaar van MKB-Nederland bedrijfscontacten die ze inzet om jongeren aan werk te helpen of om leerwerkplaatsen te vinden. De
23
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
meeste zorginstellingen hebben echter een beperkt netwerk waarmee ze slechts enkele jongeren per jaar bij een werkgever kunnen plaatsen. Hieronder behandelen we enkele initiatieven, landelijke projecten en programma’s voor arbeidstoeleiding. Deze programma’s zijn ingebed in het beleid van de organisaties en arbeidstoeleiding maakt deel uit van het werkproces en van de behandelmethoden. Stichting Werktraining Stichting Werktraining is een soort onderwijszorgcentrum waar jongeren kennismaken met werk. Omdat het hier jongeren betreft die niet direct naar een echt bedrijf kunnen worden gestuurd, is een oefenplek nodig waar zij realistische werkervaring kunnen opdoen. In Arnhem is een gezamenlijke werktrainingslocatie opgezet die zich inmiddels heeft ontwikkeld tot wat ze nu is: een groot leerwerkbedrijf voor jongeren en volwassenen met diverse eigen praktijkruimtes voor onder meer hout- en metaalbewerking, schildersbedrijf en textiel. De gemeente, re-integratiebedrijven en onderwijsinstellingen kopen leerplekken in bij de Stichting Werktraining. Daarbij staat 'leren en produceren' centraal. Dus niet iets maken 'om het maken', en het dan vervolgens weer weggooien, maar iets maken waarmee nadien echt wat gebeurt. Met dat doel werkt de stichting samen met diverse bedrijven waarvoor productiewerk wordt gedaan. Zo worden er bijvoorbeeld luchtfilters voor hydraulische machines gemaakt, ingepakt en logistiek verwerkt. Die eindproducten worden door de opdrachtgever rechtstreeks doorgestuurd naar internationale klanten en komen bijvoorbeeld in Brazilië pas weer uit de doos. Dat vraagt van de leerlingen grote nauwkeurigheid en verantwoordelijkheidsgevoel, maar zorgt ook voor extra motivatie. Voor Pactum levert deze manier van 'echt werken' bovendien inkomsten op. Pas als het een deelnemer lukt om een hele dag op een werkplek door te brengen, wordt bekeken of een erkende kwalificatie kan worden behaald, bijvoorbeeld een veiligheidscertificaat of een deelkwalificatie zoals een lasdiploma. Het ultieme doel is om de leerling na de werktraining op stage te krijgen bij een regulier bedrijf en hem of haar van daaruit kansen te bieden op een betaalde baan.
Work Wise Alle jeugdgevangenissen zijn aangesloten bij Work Wise. Dit is een landelijk arbeidstoeleidend programma dat erop is gericht jongens en meisjes aan een passende baan of beroepsopleiding te helpen. De ambitie is dat jongeren uiteindelijk weer een goede plek in de samenleving vinden en houden. Work Wise is er voor alle jongens en meisjes die in een instelling zijn geplaatst en die daar langer dan drie weken blijven. Work Wise werkt met jongens en meisjes in de leeftijd van twaalf tot en met 23 jaar. Work Wise-trajecten bestrijken de leefgebieden arbeid en scholing, wonen, sociaal netwerk en vrijetijdsbesteding. De focus ligt op arbeid en scholing. Een ‘gemiddeld’ Work Wise-traject kent vier fasen. In elkefase leert een jongere steeds meer (arbeids)vaardigheden. Ook leert de jongere (beroeps)keuzes maken en wordt hij of zij geholpen bij het vinden (en houden) van een baan, of het volgen van een studie. In eerste instantie zijn de trajecten erop gericht dat de deelnemerseen vakdiploma halen. Zodra een jongere zijn scholingstraject heeft afgerond, wordt een stage of baan gezocht. Altijd wordt een speciaal nazorgplan opgesteld dat zorgt voor begeleiding als de jongere eenmaal weer buiten is. Iedere jongere in een Work Wise-traject krijgt een individueel trajectbegeleider (ITB'er). Deze is in dienst van de instelling waar de jongere is geplaatst. De ITB’er maakt direct bij binnenkomst kennis met de jongere en volgt hem of haar gedurende het hele traject, tot en met de nazorg die na ontslag uit de inrichting nog zes maanden kan duren.
24
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
In Work Wise werken alle Justitiële Jeugdinrichtingen en meerdere Jeugdzorginstellingen nauw samen. Maar er wordt ook samengewerkt met ketenpartners als de reclassering en de Bureaus Jeugdzorg. Verder zijn ook scholen, werkgevers en gemeenten belangrijke ketenpartners bij het succesvol resocialiseren van de jongeren. Work Wise heeft de organisatievorm van een stichting. Die is opgericht door de JJI’s, die ook het bestuur ervan vormen. Per jaar zitten ongeveer 3.500 jongeren in een Work Wise-traject. Die doelgroep is heel divers, er zitten ook licht verstandelijk gehandicapten-jongeren (LVG-jongeren). De meeste jongeren stromen uit met mbo-niveau 1 of 2 en gaan daarna het vervolgonderwijs in. De uitstroom naar werk of een leerwerkplek is beperkt, ongeveer honderd per jaar; dat is bijna 3 procent. Work Wise is dan ook slechts gedeeltelijk gericht op arbeidstoeleiding. Het programma concentreert zich eerder op arbeidsmarktgericht onderwijs. Het programma is een gevolg van de situatie dat instellingen de resocialisatietaak uitbesteden aan een landelijk opgezet project, waarbij ze tevens de regie over de eigen cliënten kunnen behouden, maar daarbij wel zoveel mogelijk werken vanuit een gemeenschappelijke visie en werkwijze. Uit het interview met een Justitiële Jeugdinstelling blijkt dat veel jongeren zónder zinvolle dagbesteding uitstromen, dus zonder werk en zonder onderwijs. Van elke tien jongeren die wél met een zinvolle dagbesteding uitstromen, blijven slechts twee of drie uit de problemen. De rest recidiveert. Uit deze gegevens blijkt dat de wijze waarop arbeidstoeleiding in JJI’s georganiseerd is een beperkt bereik heeft.
Glen Mills School Het Glen Mills-programma is bedoeld voor jongens van veertien tot achttien jaar met gedragsproblemen die gevoelig zijn voor groepsdruk. Het programma wordt uitgevoerd in een open residentiële setting, die geheel naar het voorbeeld van een campus is opgezet. Het verblijf op Glen Mills duurt achttien tot 24 maanden. De Glen Mills School biedt een programma dat nauw aansluit bij die aspecten van de leefwereld die de studenten nog van vroeger kennen en die ze toen positief waardeerden: de groepsprocessen van de jeugdbende. Studenten die het Glen Mills-programma doorlopen, hebben volgens de respondenten bij uitstroom gegarandeerd een baan of zijn geaccepteerd op een reguliere opleiding. De studenten die in de laatste fase van het verblijf op GMS zitten (circa drie maanden voor vertrek), wonen/leven in dezelfde woonunits als andere jongeren. De student die in de vertrekfase zit, komt bij de coach arbeidsbemiddeling van GMS en bij de arbeidsbemiddelaar van MKB-Nederland. Hij krijgt een intake-gesprek waarin samen wordt bepaald wat de student gaat leren in de trainingen die volgen en met welke acties op het gebied van werk en/of school hij kan worden ondersteund. Het dagprogramma van de vertrekkende studenten wijkt, naast het feit dat zij zaken moeten regelen en meer op verlof gaan, niet af van dat van de andere studenten. MKB-Nederland zoekt werk voor de jongeren, niet alleen voor de jongeren die meteen gaan werken, maar ook voor jongeren met leerwerkplaatsen (BBL-plaatsen zijn leerwerkplaatsen waarbij de leerling een arbeidsovereenkomst voor zijn leerbaan heeft). MKB-Nederland heeft de bedrijfscontacten. Die betreffen voornamelijk brancheorganisaties, kenniscentra, samenwerkingsverbanden (bouw/metaal etc) en scholen. Verder worden ook vaak rechtstreeks werkgevers benaderd naar aanleiding van vacatures op internet. De contacten met brancheorganisaties, kenniscentra en samenwerkingsverbanden zijn zeer succesvol te noemen en hier komen ook plaatsingen uit voort. Glen Mills heeft een coach arbeidsbemiddeling die de interne contacten op het gebied van arbeidsbemiddeling doet. Zij probeert de jongeren zo veel mogelijk te sturen in de richting van een beroep waarmee ze redelijkerwijs een baan kunnen vinden. Het gaat dan om arbeidsmarktkansen, maar ook om sectoren die openstaan om deze groep jongeren een kans te geven. In de laatste fase van het verblijf op GMS worden de jongeren getraind in het vinden van een baan of stage. Ze leren hoe je zelf een baan of stage kunt zoeken en hoe je bijvoorbeeld sollicitatiebrieven moet schrijven. Het 25
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
zoeken van een baan of stage en het schrijven van sollicitatiebrieven gebeurt in een wekelijkse training door MKB-Nederland en de coach arbeidsbemiddeling. De jongeren zoeken in principe zelf, omdat dit meer motiveert dan wanneer het voor hen wordt gedaan . Ze worden daarbij uiteraard wel ondersteund. MKB-Nederland zoekt vacatures en BBL-plaatsen met name via de (sectorale) Kenniscentra. Elke plaatsing wordt door de arbeidsbemiddelaar van MKB-Nederland na tien tot veertien weken telefonisch geëvalueerd. De ervaringen, verwachtingen en knelpunten worden vanuit de werkgever bezien en geëvalueerd. Werkgevers zijn vaak tevreden over het niveau waarmee de jongeren starten, maar vinden wel dat er veel tijd en energie in begeleiding moet worden gestoken om de leerling verder te ontwikkelen. De werkgevers merken dat studenten gemotiveerd zijn en zich goed, zelfs beter dan leeftijdsgenoten, kunnen presenteren tijdens sollicitatiegesprekken. Na vertrek uit GMS hebben de jongeren het niet altijd even makkelijk: een nieuwe werkomgeving, school en een nieuwe woningomgeving. Werkgevers vinden begeleiding voorafgaand en tijdens de arbeidsverhouding noodzakelijk. Het vakinhoudelijk begeleiden kunnen zij zelf, maar ze hebben wel ondersteuning nodig bij hoe je de student verder begeleidt.
Network For Training Entrepreneurship (NFTE) NFTE Nederland traint sinds 2002 jongeren die een ‘zetje in het leven’ nodig hebben in self employment. De bedoeling is deze jongeren zelfstandig te maken en zelfvertrouwen te geven. Het gaat om schooluitvallers, jeugdwerklozen en andere probleemjongeren. Doel is de jongeren weer gemotiveerd terug te laten gaan naar regulier onderwijs of naar werk, of ze zelfs een eigen bedrijf laten starten. De NFTE-trainingsmethodiek ontwikkelt persoonlijk ondernemerschap bij jongeren door een op het bedrijfsleven gerichte training. De stichting wordt daarbij ondersteund door de overheid, de sociale sector en het bedrijfsleven (onder meer C&A, DSM, Fortis, Xonar, Spirit, Maastricht Airport, provincie Limburg, Hudson). NFTE is met succes in andere landen toegepast. Het principe komt oorspronkelijk uit Amerika (1987). Wereldwijd heeft NFTE meer dan 100.000 jongeren getraind, onder wie nu 150 in Nederland. Samengevat boekt 70 procent van de deelnemers resultaat met de cursus. Van die groep pakt 60 procent de afgebroken opleiding weer op of gaat beginnen met een opleiding; 36 procent gaat de arbeidsmarkt (weer) op en 4 procent begint een eigen zaak. Coach2B Dit is een landelijk stimuleringsprogramma in samenwerking met het bedrijfsleven, de nonprofitsector en de overheid. Het programma heeft ten doel om de kwaliteit, duurzaamheid en de omvang van coaching en mentoring van jongeren te bevorderen. Coach2B is een initiatief van Stichting Doen en Skanfonds, uitgevoerd onder leiding van KPMG en Community Partnership Consultants. Coach2B heeft EMOL (Expertisecentrum Maatschappelijke Ondersteuning Limburg) benaderd om te komen tot een partnership gericht op stimulering van coaching in Limburg. Dit heeft geleid tot een intentieverklaring. Coach2B en EMOL hebben een aantal organisaties op het gebied van coaching en een aantal bedrijven bereid gevonden mee te denken over een plan van aanpak. Dat is inmiddels gereed. Het project bevindt zich in de startfase. Het project richt zich op jongeren van twaalf tot en met 23 jaar met problemen. De coaches worden betrokken uit het bedrijfsleven, de overheid en de non-profitsector. Ultieme doelstelling is dat de ‘kanszoekende’ jongeren hun kansen op de arbeidsmarkt benutten. Dit doel wil het project bereiken door coaching structureel aan te pakken, het onderwerp te agenderen, een infrastructuur te realiseren en gebruik te maken van bestaande netwerken. De projectgroep die een en ander begeleidt, bestaat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (o.m. KPMG, ING, DSM), lopende initiatieven (o.a. Xonar), en het onderwijs (ROC). De provincie Limburg financiert 40 procent van de projectkosten. De overige kosten worden betaald door het bedrijfsleven (20 procent van de projectkosten), EMOL (10 procent) en Coach2B (30 procent). 26
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
3.2 Kenmerken doelgroep Het aanbod dat in de vorige paragraaf is genoemd, is bedoeld voor verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën. Zo zijn er projecten voor schooluitvallers, zwerfjongeren, tienermoeders, jongeren met een bepaalde psychische problematiek, etc. De projecten worden ook nog eens gesplitst in projecten voor jongeren tussen vijftien en achttien, zestien en achttien, veertien en achttien en achttien jaar of ouder. Dit heeft te maken met de financiering. Slechts een klein deel van deze jongeren heeft een indicatie van Bureau Jeugdzorg. Het betreft vaak jongeren zonder startkwalificatie, met een laag gevoel van eigenwaarde en een beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Velen hebben motivatie- en gedragsproblemen. Het zijn sociaal zeer zwakke jongeren. Een bestuurder van een zorgaanbieder omschrijft de groep als volgt: “Deze zeer moeilijke doelgroep kan nauwelijks geschikt gemaakt worden voor een normale baan. De jongeren hebben geen startkwalificatie en zullen die ook nooit halen. Dat is gewoon te hoog gegrepen.” Bij de instellingen is niet bekend hoe groot de groep is die nog wel (partieel) leerplichtig is, zestien of zeventien jaar is en in aanmerking komt voor een arbeidstoeleidend traject omdat onderwijs geen optie meer is.. Daarvoor is dossieronderzoek nodig, zeggen de instellingen. Bovendien kan het aantal jongeren in een arbeidstoeleidend project van jaar tot jaar enorm variëren omdat het projectbudget elk jaar verandert.
3.3 Resultaten aanbod Ongeveer de helft van de jongeren in de jeugdreclassering is zestien of zeventien jaar. Het gaat dan om circa 10.000 jongeren. Het aantal jongeren van zestien of zeventien jaar dat gebruikmaakt van aanbod van zorginstellingen wordt geschat op circa 20.000 per jaar 8 . De gesprekspartners bij de zorginstellingen hebben schattingen gemaakt van de groepen die onderwijs (gaan) volgen en die direct werk zoeken. Als we deze schattingen op het totaal betrekken, dan kunnen we stellen dat van deze 30.000 jongeren ruwweg 90 procent per jaar wordt geplaatst in het onderwijs, dan wel in het onderwijs blijft. De jongeren krijgen veelal eerst vaardigheidstrainingen voordat ze naar reguliere onderwijsvormen uitstromen. De overige 3.000 jongeren van zestien of zeventien jaar gaan geen onderwijs volgen, maar zoeken direct werk. De groep gericht op herintreding in het reguliere onderwijs is dus vele malen groter dan de groep gericht op arbeidsinpassing. Hoeveel van deze 3.000 jongeren uiteindelijk uitstromen naar werk, is bij de meeste instellingen niet bekend. De schattingen van zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg over het aantal jongeren dat door de instelling zelf aan werk is geholpen, lopen uiteen van een of twee tot enkele tientallen per jaar. Als we deze schattingen toepassen op het aantal van 3.000, dan stellen we vast dat per jaar nog geen duizend jongeren in de leeftijd van zestien en zeventien jaar door instellingen aan werk worden geholpen. Zorgaanbieders met trajecten waarbij de gemeente jongeren vanaf achttien jaar aan werk helpt, schatten dat enkele honderden jongeren aan werk komen via de gemeente. Dit gebeurt vooral in de grote steden. In kleinere gemeenten wordt deze doegroep niet of nauwelijks aan werk geholpen. Deze aantallen zijn niet in dit onderzoek geverifieerd.
8
Schatting volgens de respondenten en MOgroep Jeugdzorg.
27
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
3. 4 Succes- en faalfactoren De meeste zorginstellingen willen, meer dan ze nu doen, aandacht besteden aan arbeidstoeleiding. De mate en aard van de aandacht die instellingen hebben voor arbeidstoeleiding, is afhankelijk van de wijze waarop met belemmeringen wordt omgegaan. Deze belemmeringen worden hieronder besproken.
Aandacht voor en visie op arbeidstoeleiding In de interviews benadrukken de zorginstellingen dat zij in eerste instantie tot taak hebben om jeugdigen veiligheid en bescherming te bieden. De gedragsproblematiek en omgevingsinvloeden staan daarbij centraal. Het uitgangspunt dat jongeren beter worden geholpen en minder snel terugkeren in het hulpverleningscircuit als ze zelfstandig kunnen leven door onder meer een eigen inkomen, wordt door alle zorginstellingen onderschreven. De vraag is echter wie voor het verwezenlijken van dat uitgangspunt verantwoordelijk is: jeugdzorg, onderwijs of gemeenten. Bijna alle zorginstellingen zijn van mening dat het niet de taak van de instelling is om jongeren vanaf achttien jaar aan werk te helpen. Zij vinden dat een taak van de gemeente. De gemeenten hebben deze uitdrukkelijke verantwoordelijkheid op grond van de WMO. Als het gaat om jongeren van zestien en zeventien jaar, is de visie op arbeidstoeleiding dat ook voor deze groep jongeren de gemeenten of de onderwijsinstellingen meer verantwoordelijkheid zouden moeten nemen om ze naar werk toe te leiden. Dat doen ze echter veel te weinig. Circa een kwart van de geïnterviewde instellingen neemt geen initiatieven om deze jongeren naar arbeid toe te leiden. Een locatiemanager brengt het als volgt onder woorden:
“We worden betaald om individuele problemen van kinderen op te lossen, niet om ze aan werk te helpen.” Een ander deel van de instellingen zoekt naarstig naar wegen om jongeren van zestien en zeventien jaar voor wie werken het beste alternatief is, aan werk te helpen. De mate van succes daarbij is veelal afhankelijk van individuele medewerkers van de instelling. Deze situatie is aan de orde in naar schatting ruim een kwart van de instellingen. Het overige deel van de instellingen (bijna de helft) neemt verantwoordelijkheid en regie als het gaat om arbeidstoeleiding. Dit uit zich in allerlei grote of kleine projecten die arbeidstoeleiding tot doel hebben, vaak in samenwerking met onderwijsinstellingen. De visie van de instelling blijkteen factor te zijn die sterk bepalend is voor de mate van aandacht voor arbeidstoeleiding. Over het algemeen is er een rechtstreeks verband tussen de mate van aandacht en het aantal jongeren dat aan werk wordt geholpen. Soms is de visie op werk en inkomen nog onvoldoende operationeel ingedaald in jeugdzorginstellingen. Om succes te oogsten, moet het belang van eigen werk en inkomen geïnternaliseerd zijn bij en uitgedragen worden door het middenmanagement. Anderzijds hebben we gezien dat aandacht voor arbeidstoeleiding door teamleiders, middenmanagement of begeleiders alleen, niet voldoende is. Ondersteuning door de directie en bestuurders is ook noodzakelijk. In een van de expertmeetings die in het kader van dit onderzoek zijn gehouden, verwoordt een trajectbegeleider dit als volgt:
“Ik wil meer doen aan arbeidstoeleiding. Maar de basis ligt bij het management van de instelling. Dat moet de verantwoordelijkheid nemen.”
28
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Structureel aanbod Arbeidstoeleiding is nog onvoldoende organisatorisch ingebed in de jeugdzorg. Er is doorgaans weinig sprake van een structurele inbedding en doorwerking van de vele projecten in de organisatie. Anders gezegd: arbeidstoeleiding is nauwelijks een structurele voorziening in het aanbod en maakt weinig deel uit van werkprocessen en behandelmethoden. We spreken dan ook van een lacune in het hulpaanbod voor zestien- en zeventienjarigen voor wie werk de beste oplossing is. Gevolg is dat een deel van deze groep toch in het onderwijs wordt geplaatst, hoewel alle betrokken partijen (onderwijs en zorginstelling) weten dat het een ‘verloren zaak’ is. Er is bovendien te weinig focus naar buiten toe. Bij de vormgeving en de uitvoering van arbeidstoeleidingsprojecten wordt doorgaans te weinig kennis gedeeld tussen professionals binnen één instelling, tussen instellingen onderling en tussen onderwijs en jeugdzorg in het algemeen. Betrokkenen hebben het gevoel dat ze er alleen voor staan en steeds opnieuw zelf het wiel moeten uitvinden. Het werkproces binnen de instelling is op het gebied van arbeidstoeleiding – als het al bestaat - daardoor vaak onhelder en onduidelijk. Uit de interviews en de expertmeeting met jongeren blijkt tevens dat de begeleiding van beroepskeuzes te wensen overlaat. Vaak wordt dit werk uitbesteed aan een onderwijsinstelling; die doet testen met de jongere. Veel jongeren hebben het gevoel dat de keuzes voor hen worden gemaakt. Er wordt te weinig ingespeeld op en geluisterd naar wat zij zelf echt willen. Gebrek aan aanbod speelt daarbij ook een rol, waardoor de jongere te afhankelijk wordt van het aanbod van de instelling. Een jongere aan het woord:
“Ik ben anderhalf jaar geleden in een groenklas gezet. Dan word je hovenier basisniveau of zoiets. Ik wilde eigenlijk iets anders doen, maar dat zat vol. Er was geen plaats dus ik moest dit wel doen, zeiden ze. Ik heb nu net een baan in een visfabriek. Dat zie ik wel zitten want dat is poen verdienen.” Een ander probleem met betrekking tot het aanbod is de juridische basis van zogenaamde praktijktraining, iets wat door de instelling wordt verzorgd. Bij enkele instellingen blijft dergelijk aanbod beperkt, omdat er anders problemen met de Belastingdienst en dergelijke zouden ontstaan. Een respondent verwoordt deze beperking als volgt:
“We worstelen met de juridische basis van de werkzaamheden die onze jongeren uitvoeren. Fietsen van onze eigen fietsenmakerij worden steeds meer verkocht. De catering maakt ook wel eens broodjes voor een externe organisatie. In feite is dat zwart geld, waarover inkomstenbelasting betaald had moeten worden. Nu worden er nieuwe materialen voor gekocht. Dit soort werk is uiterst motiverend voor jongeren, omdat er ook nog eens wat aan te verdienen valt. We kunnen het uitbreiden maar dan krijgen we vreselijke toestanden met de administratie en de belastingen enzo. Daar hebben we toch zeker geen tijd voor…!” Financieringssysteem Veel hulpaanbod is gericht op ‘terugploegen’ naar het reguliere onderwijs. Is de cliënt eenmaal weer op school, dan is aan de doelstelling voldaan. Omdat er dan geen financiering meer is, is er over het algemeen geen of nauwelijks nazorg. Hierdoor is er ook geen zicht op de verdere ‘loopbaan’ van de jongere. Dit geldt ook wanneer de jongere naar werk uitstroomt. Nazorguren worden immers niet meer vergoed omdat het traject of de behandeling is afgelopen. Daardoor gaat de overgang van de jeugdzorg
29
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
naar werk of school soms te snel, waardoor de kans op recidive of terugval in het hulpverleningscircuit groter wordt. Ook als iemand achttien jaar wordt, houdt in principe en in veel gevallen de hulpverlening op, want dan is er geen financiering meer voor. De jongeren staan dan als het ware op straat, ook al zijn ze er nog niet klaar voor, aldus de instellingen. Pas als ze wederom vastlopen, komen ze weer in het hulpverleningscircuit terecht. Dat had in veel gevallen voorkomen kunnen worden als ze nog even verder zouden zijn ondersteund, zeggen de respondenten. Als het traject al is gestart voor de achttiende verjaardag, dan kan de instelling verlengde financiering aanvragen bij de provincie, maar de meeste instellingen doen dat nauwelijks. Volgens enkele respondenten krijgen ze toch ‘nul op het rekest’ van de eigen provincie. Andere instellingen zijn niet op de hoogte van deze mogelijkheid. Vrijwel alle respondenten zijn ervan overtuigd dat het grootste deel van de uitgestroomde jongeren later weer in de problemen komt. Een respondent:
“De grens van achttien jaar is volstrekt idioot. Die werkt zelfs contraproductief omdat hierdoor vaak geen ondersteuning meer wordt gegeven zodra een jongere achttien jaar wordt, terwijl dat wel nodig is. Later lopen ze dan weer vast en komen ze terug. Dat kost de maatschappij een stuk meer geld. Wij kunnen door het financieringssysteem nauwelijks preventief werken we zijn altijd curatief bezig.” Sommige zorgaanbieders hebben geen financiële middelen anders dan vanuit de Wet op de jeugdzorg. Cliënten komen uitsluitend binnen via de indicaties van Bureaus Jeugdzorg. Er is dan dus helemaal geen geld voor initiatieven die arbeidstoeleiding stimuleren. Bij andere instellingen wordt arbeidstoeleiding voornamelijk uit andere bronnen gefinancierd, bijvoorbeeld door gemeenten. Maar niet alle instellingen zijn zo ver dat met gemeenten wordt onderhandeld.
Samenwerking in de jeugdketen Samenwerking met andere organisaties, zoals gemeentelijke instellingen of afdelingen en onderwijsinstellingen, verloopt erg moeizaam door financiële schotten, belangen en cultuurverschillen. Niemand wil (te veel) betalen. Zorgaanbieders krijgen bijvoorbeeld vaak jongeren die zijn uitgevallen op school. Soms gaan deze jongeren een halfjaar of zelfs een jaar niet naar school omdat ze in behandeling gaan. De school blijft volgens de respondenten toch gewoon onderwijsgelden voor die jongeren ontvangen, terwijl de zorgaanbieder vindt dat hij daar eigenlijk recht op heeft. “O wee, als een organisatie iets betaalt dat een andere organisatie eigenlijk had moeten betalen…. Er is sprake van ernstige territoriumdrift, zodanig dat samenwerking echt lastig is.” De respondenten twijfelen ook of het reguliere onderwijs voldoende is toegesneden op de doelgroep uit de jeugdzorg. Er lijkt geen goed beroepsonderwijs te bestaan voor jongeren die geen startkwalificatie kunnen halen. Volgens de respondenten van de instellingen, maar ook volgens de participanten van de expertmeetings, bestaat er een lacune in het onderwijsaanbod. Dat zou aanbod moeten zijn dat níet als mislukt moet worden beschouwd als er geen startkwalificatie voor de leerlingen in zit.
30
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
“In samenwerking met de jeugdzorg zou er iets voor de laagste groep vmbo leerlingen geregeld moeten worden. Een samenwerkingsmodel tussen onderwijs en jeugdzorg. Dan pas ben je preventief bezig. De zorgaanbieder wordt te laat ingezet, pas als er een probleem is!” Vanwege de financiële schotten en verschillende organisatiebelangen wordt er te veel in separate projecten gedacht. Dat zien we niet alleen tussen verschillende organisaties; ook binnen een en dezelfde instelling kan hiervan nog sprake zijn. Door al die verschillende schakels in verschillende sectoren met verschillende financiële bronnen en regelgeving is er geen sprake van een structurele en integrale aanpak (anders dan bij de interne cluster 4 VSO-scholen). Onderwijs, politie, jeugdzorg en gemeente zouden veel meer moeten samenwerken in de richting van het gemeenschappelijke doel.
“Je wilt in de trajecten of in de behandelingsplannen aanbod van andere sectoren of organisaties claimen, bijvoorbeeld met het onderwijs of met woningcorporaties, maar dat gaat helemaal niet. We werken allemaal op eilandjes en je weet niet welke boot je moet nemen om op een ander eiland te komen.” Een andere respondent verwoordt het probleem als volgt: “De jeugdzorg is van oudsher naar binnen gekeerd. We zijn symptoombestrijders. We moeten meer oog krijgen voor verbindingen en samenhang met andere sectoren. Meer overleg en samenwerking met andere organisaties en sectoren is noodzakelijk. Dat gaat echter niet snel en gemakkelijk genoeg. Het is zelfs frustrerend. De doelgroep is namelijk erg lastig, vindt men. Ze vormt een risico, want er valt niet of nauwelijks aan te verdienen.” Daarbij komt dat samenwerking vaak te veel afhankelijk is van personen, zowel bij de eigen als bij de andere organisaties. Samenwerking is niet of onvoldoende ingebed in het organisatiebeleid, ook dat van onderwijsinstellingen en gemeenten. Als er al een afspraak komt met bijvoorbeeld de gemeente, dan is dat vaak voor een of hooguit twee jaar. Op deze basis kan de zorgaanbieder geen structureel aanbod ontwikkelen en aanbieden. Sommige respondenten klagen over de weinig professionele aanpak van samenwerkende organisaties:
“We hebben het wel over jongeren uit de laagste sociaal-economische milieus, met vaak al een verleden in de jeugdzorg of met de politie. Daar moet je mee om kunnen gaan. Gemeentelijke diensten zijn te weinig professioneel met deze doelgroep. Ze zijn niet inhoudelijk genoeg, hebben gebrekkige gesprekstechnieken en stellen onmogelijke voorwaarden, zoals bijvoorbeeld een vaste woon- en verblijfplaats voor dak- en thuisloze jongeren…!”
De geïnterviewde instellingen zeggen dat vooral de kleinere gemeenten, wegens het ontbreken van structurele voorzieningen, niet in staat zijn ‘hun’ jongeren aan werk te helpen. Een medewerker van een Bureau Jeugdzorg:
31
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
“De gemeente weet er geen raad mee. Ze stoppen ze liever in de Wajong zodra ze achttien zijn geworden, dan zijn ze ervan af.” Samenwerking tussen verschillende organisaties begint vaak met het afsluiten van convenanten en bestuurlijke overeenkomsten met bijvoorbeeld onderwijsinstellingen, gemeentelijke afdelingen en diensten, uitzendbureaus, reïntegratiebureaus, woningbouwverenigingen of -corporaties, CWI’s en het bedrijfsleven. Hierdoor is een complex geheel van geformaliseerde afspraken ontstaan, dat het proces ondoorzichtig heeft gemaakt. Bovendien is de samenwerking buitengewoon kwetsbaar als een partner zich terugtrekt. Wettelijk toebedeelde taken of sturing op een hoger niveau zouden hier uitkomst kunnen bieden. Netwerken in het bedrijfsleven Om zestien- en zeventienjarigen aan werk te helpen, is volgens de meeste instellingen een goed netwerk in het regionale bedrijfsleven noodzakelijk. Dat is lastig, kost veel tijd, het levert niet direct resultaat op, de instelling krijgt er niet voor betaald en het is erg persoonsgebonden. Sommige instellingen vinden de investering te groot, gezien de kleine groep jongeren voor wie werk een uitkomst zou zijn. Door al deze redenen investeren de meeste instellingen niet veel in een netwerk van bedrijven. Het opbouwen van een netwerk in het regionale bedrijfsleven is lastig vanwege het imago, de vooroordelen tegen en stigmatisering van cliënten uit de jeugdzorg. Het zijn ‘probleemgasten’ voor wie werkgevers zich in het algemeen niet willen inspannen. Ze verwachten problemen waarop ze niet zitten te wachten. Verwachtingenmanagement is daarom van wezenlijk belang. Ook zijn de jongeren zelf zeer ‘ervaren’ in het opmerken van gevoelens van wantrouw of achterdocht. Dit bevordert de arbeidsrelatie niet. Een succesfactor is dus duidelijk het vertrouwen in elkaar vooraf. Daarnaast is het belangrijk dat werkgevers direct terug kunnen vallen op een vaste contactpersoon bij de zorgaanbieder. Ze moeten niet het gevoel krijgen dat zij probleemeigenaar zijn. Tijdens de expertmeetings wezen de aanwezigen op de noodzaak dat elke jongere vanuit de instelling een coach heeft, die hem of haar werkelijk begeleidt en die als contactpersoon voor het bedrijfsleven functioneert. Werkgevers verwachten weinig productiviteit van een jongere afkomstig uit de jeugdzorg. Meestal worden deze jongeren daarom niet of heel laag betaald voor hun werkzaamheden. Het credo is vaak “je doet het immers om werkervaring op te doen”. Dat motiveert de jongeren niet. Het komt ook voor dat jongeren die wel loon ontvangen, tot tweederde van hun inkomsten moeten afstaan aan de instelling. Ook dat werkt voor hen buitengewoon demotiverend 9 . Het ontbreken van subsidiemogelijkheden doet daar nog eens een schepje bovenop, terwijl voor re-integratie van arbeidsgehandicapten wel (loon) subsidiemogelijkheden bestaan. Een vertegenwoordiger van het bedrijfsleven noemt tijdens de expertmeeting het belang van een financieel vangnet. Daarnaast dient de werkgever het gevoel te hebben gemakkelijk van de geplaatste jongere af te kunnen komen, als hij of zij niet bevalt.
9
De wettelijke 2/3-regeling is onlangs afgeschaft.
32
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Er bestaat volgens enkele instellingen een gebrek aan stage- of werkervaringsplaatsen, vooral voor meisjes in de administratieve sector en de detailhandel. Volgens andere instellingen is er wel voldoende werkaanbod.
Bijscholing op het gebied van arbeidstoeleiding Veel hulpverleners hebben een te normatieve werkwijze, zegt een aantal respondenten. Ze voelen zich voornamelijk ‘genezer’ en nog veel te weinig dienstverlener. Bijscholing op het gebied van commerciële vaardigheden en marketing kan wellicht uitkomst bieden. Maar invoelen hoe de markt denkt, ligt niet iedereen. Veel hulpverleners zijn niet erg zakelijk ingesteld. De resultaten van de expertmeeting met jongeren versterken deze kritische faalfactor. Een jongere: “Eigenlijk wil ik archeoloog worden maar dat lukt toch nooit in m’n leven. Ik heb het ze niet verteld, want dan lachen ze me toch maar uit. Ik zeg steeds dat ik nog niet weet wat ik wil worden!”
De cultuur binnen zorginstellingen moet een vruchtbare bodem zijn waarin ambities van jongeren kunnen floreren en waarin talenten en dromen worden aangemoedigd en gefaciliteerd.
33
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
4 - CONCLUSIES EN AANBEVELING 4.1 Conclusies Jaarlijks vallen enkele duizenden jongeren van zestien en zeventien jaar tussen wal en schip. Voor hen is het huidige onderwijsaanbod niet geschikt. Een deel van deze jongeren wordt toch naar het onderwijs geleid, ook al weten alle betrokken partijen dat de slagingskans gering is. Een deel gaat werken en een deel stroomt uit zonder zinvolle dagbesteding, ondanks deelname aan projecten gericht op arbeidsparticipatie. Zijn jongeren eenmaal achttien jaar geworden, dan worden ze vaak aan de verantwoordelijkheid van gemeenten overgedragen. De groep bestaat uit partieel leerplichtigen van zestien en zeventien jaar. Het betreft jongeren zonder startkwalificatie voor wie hooguit mbo-niveau 1 haalbaar is. Deze jongeren beheersen de Nederlandse taal op een laag niveau, hebben een beperkt gevoel van eigenwaarde en hebben vaak motivatie- en gedragsproblemen. Het is een groep die zeer moeilijk geschikt kan worden gemaakt voor een reguliere baan. Hoe groot deze groep precies is, is door de instellingen nauwelijks te duiden. De registratiesystemen zijn hier niet op ingericht. We constateren derhalve een gebrek aan beleidsinformatie. Door cijfers van MOgroep Jeugdzorg en inschattingen van de instellingen te combineren, hebben we een ruwe schatting kunnen maken van de omvang van de diverse groepen. Van de ruwweg 30.000 jongeren van zestien en zeventien jaar die in de jeugdzorg terechtkomen, wordt circa 90 procent per jaar herplaatst in het onderwijs, dan wel blijft in het onderwijs. De meeste jongeren krijgen eerst vaardigheidstrainingen, voordat ze naar reguliere onderwijsvormen uitstromen. Een substantieel deel valt op een later moment weer terug in het hulpverleningscircuit. Hoe groot de groep die terugvalt precies is, is onbekend 10 . De oorzaken van terugval zijn divers: de jongeren kunnen zich niet handhaven in het onderwijs, de psychische en/of gedragsbelemmeringen zijn te groot of komen weer terug, of de beroepskeuze bleek niet de juiste. Het kan ook zijn dat de betreffende jongere, in plaats van naar het onderwijs, beter naar werk had kunnen worden geleid. Ruim de helft van de respondenten meldt dat een deel van de jongeren voor wie werken eigenlijk de beste oplossing was, toch naar het onderwijs werd geleid, omdat er geen geschikt werk of passende werkervaringsplaats kon worden gevonden. De overige 3.000 jongeren van zestien of zeventien jaar gaan geen onderwijs volgen, maar zoeken direct werk, in meer of mindere mate daarbij begeleid door de zorginstelling. Wanneer de instelling die stap voldoende onderbouwt, accepteert de leerplichtambtenaar dat de jongere in kwestie niet meer naar school gaat. Hoeveel van deze 3.000 jongeren uiteindelijk uitstromen naar werk, is bij de meeste instellingen niet bekend. Op basis van schattingen van zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg over het aantal jongeren dat door de instelling zelf aan werk is geholpen, kunnen we voorzichtig concluderen dat per jaar minder dan 1.000 jongeren in de leeftijd van zestien en zeventien jaar door de instelling aan werk worden geholpen. De resterende 2.000 jongeren stromen uit zonder zinvolle dagbesteding of worden, als ze eenmaal achttien jaar zijn geworden, doorverwezen naar gemeenten. Binnen de huidige financiële en wettelijke kaders is arbeidstoeleiding vanaf achttien jaar een verantwoordelijkheid van gemeenten en/of onderwijsinstellingen. Bij jeugdzorginstellingen bestaat de
10
Onlangs heeft het Programmaministerie van Jeugd & Gezin opdracht gegeven aan B&A om hiernaar onderzoek te doen. De resultaten van dat onderzoek worden in het najaar van 2008 verwacht.
34
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
indruk dat arbeidstoeleiding van de groep achttienplussers door gemeenten of onderwijsinstellingen vaak niet succesvol is, omdat de doelgroep zo moeilijk is. Er is daarom in het algemeen sprake van: -een lacune in het onderwijsaanbod voor jongeren die niet mee kunnen in het reguliere onderwijs en voor wie hooguit mbo-niveau 1 haalbaar is; -een lacune in het aanbod van veel gemeenten om deze specifieke groep aan het werk te krijgen. Jeugdzorginstellingen willen, onder bepaalde omstandigheden, meer aandacht geven aan arbeidstoeleiding voor de doelgroep zestien- en zeventienjarigen voor wie werk een betere optie is dan onderwijs. Zij onderschrijven de visie dat het hebben van een betaalde baan in veel gevallen noodzakelijk is, wil de cliënt niet terugvallen in het hulpverleningscircuit. Jongeren dienen daarom, met ondersteuning vanuit jeugdzorg en onderwijs, veel meer dan nu te focussen op het verwerven van economische zelfstandigheid. Daarvoor is het noodzakelijk dat de balans tussen een aanpak van de gedragsproblematiek en onderwijs en/of werk wordt verbeterd.
In het landelijk beleidskader komt arbeidstoeleiding van jongeren in de jeugdzorg niet aan de orde. De beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s van provincies en grootstedelijke regio’s geven weinig aandacht aan dit onderwerp. Hoewel sommige provincies en regio's het vinden en behouden van werk als belangrijk aanmerken, nemen zij hiervoor niet of nauwelijks expliciet verantwoordelijkheid. Het enige wat ze doen, is overlegstructuren creëren. Inhoudelijk initiatief wordt veelal overgelaten aan gemeenten of onderwijsinstellingen. Bureaus Jeugdzorg noch zorgaanbieders worden door het Rijk en/of de provincies en grootstedelijke regio’s gestimuleerd om aanbod op het gebied van arbeidstoeleiding te ontwikkelen en structureel in de organisatie op te nemen. Dit is niet verwonderlijk; arbeidstoeleiding is immers niet opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Jeugdzorginstellingen hebben geen wettelijke taak en middelen op het gebied van arbeidstoeleiding, maar zijn, onder bepaalde omstandigheden, wel bereid zich hiermee bezig te houden. Het aanbod van de geïnterviewde instellingen dat is gericht op het vinden van werk door zestien- en zeventienjarigen, is over het algemeen vrij beperkt. Het varieert van een incidentele plaatsing van een jongere op de arbeidsmarkt tot structurele toeleiding naar de arbeidsmarkt. We concluderen dat er sprake is van een lacune in het zorgaanbod wat betreft arbeidstoeleiding van zestien- en zeventienjarigen. Jongeren zijn in grote mate afhankelijk van dit beperkte aanbod van de instellingen. Daarnaast laat de begeleiding in beroepskeuzes te wensen over. Vooral in de ambulante hulpvormen (inclusief ambulante jeugdbescherming) en in de pleegzorg is er nauwelijks aanbod gericht op arbeidstoeleiding. Bij deze zorgvormen speelt het hebben van werk of volgen van onderwijs veel minder, omdat de jeugdigen vaak jonger zijn dan zestien jaar en er al sprake is van een zinvolle dagbesteding. Arbeidstoeleiding krijgt wel aandacht binnen de dagbehandeling, residentiële hulpvormen en enigszins in de jeugdreclassering. Arbeidstoeleiding geniet projectmatige aandacht bij de meeste instellingen, maar is (nog) niet structureel ingebed in de organisatie. De mate van aandacht varieert van weinig tot veel. We kunnen geen specifieke kenmerken onderscheiden van instellingen die veel en instellingen die weinig doen aan arbeidstoeleiding. Expliciet worden genoemd de Glen Mills School en de Stichting Werktraining (Pactum). Daar is arbeidstoeleiding wel structureel ingebed in de organisatie en maakt het deel uit van werkprocessen en behandelmethoden. Structurele inbedding lijkt tot goede resultaten te leiden.
35
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Hoewel circa driekwart van de instellingen enig aanbod heeft op het gebied van arbeidstoeleiding, hebben de meeste moeite om het onderwerp vorm te geven en in te vullen. Dit komt vooral door de volgende punten: -
De core business van jeugdzorginstellingen is zorgverlening. Toeleiding naar de arbeidsmarkt is geen wettelijke taak voor deze instellingen;
-
Het is lastig te bepalen welke externe organisaties bij arbeids-toeleiding moeten worden betrokken. De instellingen worstelen met de vraag wie verantwoordelijk is voor arbeidstoeleiding: onderwijs, gemeente of jeugdzorg. Daardoor is samenwerking met ketenpartners moeizaam;
-
Arbeidstoeleiding impliceert doorgaans zorgvuldige nazorg. Door het financieringssysteem is dit echter nauwelijks mogelijk;
-
Arbeidstoeleiding wordt niet als doel opgenomen in het indicatiebesluit. Er is dan ook geen financiering voor, anders dan via de middelen die op creatieve wijze worden herverdeeld, dan wel bij externen, zoals gemeenten, worden verkregen;
-
Jongeren uit de jeugdzorg zijn bij veel werkgevers onbekend.
4.2 Conclusies literatuurstudie Op basis van de gesprekken met de instellingen kunnen we aanbevelingen doen. Alvorens deze te presenteren, willen we eerst in de literatuur opsporen welke aanbevelingen inzake arbeidstoeleiding reeds zijn geformuleerd. Onze onderzoeksresultaten en de aanbevelingen worden hierdoor sterker. Weekers en Sohier (2007) concluderen in hun onderzoek dat in de literatuur alle aandacht erop is gericht om te voorkómen dat kinderen geïndiceerde jeugdzorg nodig hebben, door de voorzieningen beter met elkaar te laten communiceren en op elkaar af te stemmen 11 . Weinig aandacht wordt besteed aan jongeren die geïndiceerde jeugdzorg hebben gehad en uitstromen. De meeste instellingen bereiden jongeren vanaf hun zestiende jaar weliswaar voor op een zelfstandig leven, maar voor een deel van de jongeren is dat onvoldoende basis om op eigen benen te kunnen staan. De onderzoekers geven aan dat het hier vooral de minder begaafde jongeren betreft, die qua intelligentie echter boven het niveau van licht verstandelijk gehandicapten zitten.. Een van de belangrijkste problemen hierbij is het gemis van een adequaat aanbod door gemeentelijke voorzieningen. Het huidige aanbod (Geestelijke Gezondheidszorg en Licht Verstandelijk Gehandicaptenzorg) is vooral gericht op volwassenen en niet toegesneden op de ontwikkelingsfase van jongeren van achttien tot en met 23 jaar. Er is bovendien meer helderheid nodig over de aansluitingstaken van Bureau Jeugdzorg. In de praktijk heeft Bureau Jeugdzorg een marginale rol bij de overdracht van de jongere naar de gemeente. Bij de gemeenten die voor het onderzoek van Weekers en Sohier zijn benaderd, blijkt dat de groep uitstromers als zodanig niet in beeld is. Ook de Inspectie Jeugdzorg rapporteerde in 2006 dat de samenwerking en informatieoverdracht tussen de Bureaus Jeugdzorg en gemeentelijke voorzieningen problematisch is. Weekers en Sohier schrijven dat het, doordat er niet één instantie is die verantwoordelijk is voor een goede aansluiting tussen jeugdzorg en lokale voorzieningen en volwassenenzorg, onduidelijk blijft wie het voortouw neemt om de knelpunten aan te pakken. Anderzijds: een goede aansluiting kan alleen worden bereikt als alle partijen (jeugdzorg, provincie, lokale overheden en voorzieningen en de zorgsector) zich gezamenlijk
11
Onderzoek uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant door de Provinciale Raad voor de
Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg.
36
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
inspannen om die te bewerkstelligen. In ieder geval dient passend aanbod, met aandacht voor zaken als werk en opleiding, te worden gecreëerd voor deze kwetsbare groep jongeren. De conclusies die Weekers en Sohier trekken, worden ondersteund door het onderhavige onderzoek van Van Ojen Beleidsonderzoek. Het aanbod voor de meest kwetsbare groep jongeren in onze samenleving dient niet de vorm van nazorg te hebben; het dient te gaan om een doorlopend begeleidingstraject. Daarnaast dient de provincie heldere afspraken met gemeenten te maken over de overdracht van achttienjarigen naar lokale voorzieningen met betrekking tot onder meer werk en opleiding. Deze aanbevelingen zijn ook gedaan door Baecke c.s. (2006). Zij stellen in het Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg dat er voldoende lokale voorzieningen moeten komen waarmee de uitstroom van zestienplussers uit de jeugdzorg kan worden vergemakkelijkt. Een andere aanbeveling van Baecke c.s. is dat betrokken partijen afspraken dienen te maken over hoe vervolgbegeleiding zou kunnen worden geboden aan jongeren die uit de jeugdzorg zijn uitgestroomd. Ook Louppen–Laurant (2007) wijst op de noodzaak van een samenhangend, optimaal werkend jeugdzorgstelsel dat zou moeten worden bereikt door een intensieve dialoog en samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders. Volgens haar dient voor een innovatief en dekkend zorgaanbod stevig te worden gestuurd op de samenwerking tussen zorgaanbieders, waarbij de provincie haar regierol voor het bredere jeugdzorgveld kan gebruiken om haar rol als direct verantwoordelijke voor de jeugdzorg beter uit te voeren. Tevens dient de communicatie, discussie en interactie tussen de driehoek van provincie, Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders te worden versterkt. Ten slotte beveelt ze aan om de onderlinge samenwerking te stimuleren via breed bestuurlijk overleg, visitatie en informele bijeenkomsten. Onderzoeksbureau Cebeon stelt in zijn rapport ‘Voorzetten voor decentralisatie’ (2008) dat veel uitvoerende taken van provincies kunnen worden overgeheveld naar gemeenten. Volgens het rapport – dat is vervaardigd in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten - is dit op vrijwel elk beleidsterrein mogelijk. Budgetten voor jeugdzorg kunnen worden toegevoegd aan het Gemeentefonds, omdat gemeenten op dit beleidsterrein al veel doen, aldus de onderzoekers van Cebeon. Ook een groot deel van de oppositie in de Tweede Kamer is van mening dat de gemeenten de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg moeten overnemen van de provincies. Dit standpunt wordt gedeeld door de commissie-d’Hondt, die in juni 2008 een rapport hierover uitbracht 12 . 4.3 Aanbeveling In aanvulling op het bovenstaande en op grond van de onderzoeksresultaten en expertmeetings komen we tot de volgende centrale aanbeveling: Jeugdzorginstellingen willen en moeten worden ondersteund om hulpaanbod - naast behandeling, opvang en bescherming - te kunnen richten op economische en sociale zelfstandigheid van zestien- en zeventienjarigen door de focus te leggen op hun zelfstandige toekomst.
12
Nederlands Dagblad d.d. 10 juni 2008 (www.nd.nl).
37
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
In overleg met de jongere zelf moet een integraal behandelplan worden opgesteld, waarin aandacht is voor alle ontwikkelingsaspecten, dus ook voor onderwijs en beroepskeuze. Daarnaast zou de focus op de toekomst niet alleen centraal moeten staan in het behandelplan, maar ook in de behandelmethoden, werkprocessen en diagnostiek. Tot slot zou deze toekomstgerichte aanpak, binnen de huidige wettelijke en financiële kaders, structureel moeten worden ingebed in de organisatie.
38
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Bijlage I. Provinciale beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s Op initiatief van de provincie Utrecht zijn eind 2005, in samenwerking met gemeenten, vijf zogenaamde regionale aanjaagteams geformeerd die een gezamenlijke agenda hebben opgesteld. Doel is afstemming en coördinatie van jeugdzorg en lokale voorzieningen, in het bijzonder met het onderwijs. Het onderwijs is immers een belangrijke vindplaats van jongeren die hulp nodig hebben. Daarnaast ondersteunt de provincie Utrecht in Amersfoort de ontwikkeling en uitvoering van een arbeidsreïntegratiemethodiek voor jongeren met een dak- en thuislozenuitkering. Tevens omschrijft Utrecht in haar Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2007 het beoogd resultaat van het project Dagbesteding Utrecht: medio 2007 moeten in totaal honderd jongeren een traject dagbesteding hebben doorlopen. Van die groep moet minimaal 60 procent zijn doorgestroomd naar onderwijs of een arbeidstraject, of op andere wijze zelfredzaam zijn. Het beleidskader van Friesland maakt melding van netwerkconsulenten die door het Bureau Jeugdzorg in Friesland zijn aangesteld. Deze consulenten moeten de schakel vormen tussen de (preventieve) zorg op lokaal en regionaal niveau op het moment dat er sprake is van meervoudige en complexe problematiek bij jeugdigen en/of hun opvoeders. De provincie Groningen benoemt het hebben van weinig opleiding als risicofactor voor de vraag naar jeugdzorg. De provincie ziet het verzorgen van goed onderwijs en het voeren van de regie in de keten echter als een verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. De grootstedelijke regio Amsterdam spreekt over de medeverantwoordelijkheid van schoolbesturen in de aansturing van delen van de jeugdzorg. Amsterdam noemt de (vrijwilligers)organisaties in het brede jeugdbeleid een interessante partner en zegt de dat vele gemeentelijke initiatieven rond toeleiding naar onderwijs en arbeidsmarkt nieuwe kansen bieden aan opvoeders en kinderen. Gelderland legt in haar beleidskader sterk de nadruk op het streven naar integrale jeugdzorg. Het effect daarvan moet zijn dat jongeren zich ontwikkelen tot zelfstandige personen die op een volwaardige wijze deelnemen aan de samenleving. Daarom heeft deze provincie - naast het stimuleren van de ontwikkeling en ontplooiing van de jeugd - het tegengaan van onderwijsuitval als doelstelling van het jeugdbeleid. De provincie wil dit doel bereiken via een vraag gestuurd en op elkaar aansluitend aanbod. Onderwijsvoorzieningen moeten worden afgestemd op elkaar en op andere beleidsterreinen en maatschappelijke sectoren, zoals jeugdzorg, jeugdbeleid en arbeidsmarkt. Gelderland noemt in haar beleidskader expliciet de relatie tussen de doelen van jeugdzorg en de arbeidsmarkt. Aandacht voor de jeugd (werkgelegenheid) en het bestrijden van voortijdig schoolverlaten is volgens het Gelders beleidskader noodzakelijk voor de ontwikkeling en ontplooiing van jongeren tot evenwichtige volwassenen. Het is daarom van belang dat jongeren hun (start)kwalificaties behalen en op peil kunnen houden om hun kansen op een baan te vergroten. Gelderland formuleert als doelstelling een betere afstemming van de (jeugd)werkgelegenheid en de relatie onderwijs-arbeidsmarkt en een tijdige signalering/agendering van knelpunten rondom de aanpak van de werkloosheid en (voortijdig) schoolverlaters. Daarnaast legt Gelderland een expliciete relatie tussen vrijwilligerswerk en maatschappelijke participatie door jongeren en de voorbereiding op een evenwichtig leven. Daarom dient vrijwilligerswerk en maatschappelijke participatie door jongeren te worden gestimuleerd en ondersteund door de provincie. De provincie Overijssel schrijft zich in te zetten voor de deelname van jongeren aan cultuur, onderwijs en arbeid. Hoe de provincie dat doet, wordt niet duidelijk. Overijssel meldt alleen dat ze overlegstructuren stimuleert en daar zelf aan deelneemt. Ook in het beleidskader van Haaglanden wordt geschreven dat het behalen van een startkwalificatie belangrijk is. Het beleidskader van de regio geeft het Bureau Jeugdzorg de opdracht zich te oriënteren 39
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
op zijn rol ten aanzien van de ROC’s in Haaglanden en de problemen die daar worden gesignaleerd bij zestien- en zeventienjarigen. “Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) vormt een andere ingang voor Bureau Jeugdzorg om te bezien of jeugdzorg aan de orde is bij jeugdigen die uitvallen in het onderwijs en daardoor onvoldoende gekwalificeerd dreigen te raken”, aldus het beleidskader. Het onderwijs is een belangrijke vindplaats voor Bureau Jeugdzorg. De provincies stimuleren dat de zorginstellingen aansluiten bij de zorgvraag die er vanuit het onderwijs komt en ook gerichte programma´s daartoe ontwikkelen. Het doel van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is veelal dat sociaal-emotionele problemen bij scholieren tijdig worden gesignaleerd en dat hulp en begeleiding tijdig en effectief worden geboden. De aandacht richt zich vaak op goed functionerende sociaal-medische teams (SMT’s) binnen onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in Zeeland. Noord-Holland en Flevoland geven, net als de andere provincies en regio’s, in de beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s ruime aandacht aan het onderwijs. In de twee provincies zijn tal van projecten opgestart, net als in Drenthe, waar de dagbehandeling van de oudere jeugd vanuit drie leeren werkcentra wordt aangeboden. Hier wordt, aldus het beleidskader jeugdzorg van de provincie, projectmatig gewerkt met jongeren die problemen hebben met school, in combinatie met andere problemen. De capaciteit is 88 plaatsen. Het doel van deze projecten is jongeren voor te bereiden op terugkeer naar geschikt onderwijs of op een baan. De provincie Noord-Brabant wil volgens haar beleidskader 2005-2008 afspraken maken met nieuwe aanbieders van jeugdzorg, vooral voor gevallen waarvoor op dit moment nog geen goede hulp is. Als voorbeeld noemt Noord-Brabant Topaze. Dit is een jeugdzorginstelling met intensieve woonwerktrajecten op boerderijen. Daarnaast is in de provincie op 1 januari 2005 gestart met zogenaamde ‘regionale participatiewerkplaatsen jeugdzorg’. Deze werkplaatsen zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van cliënten, jeugdzorginstellingen en de provincie. Ook de Jeugd GGZ en de Zorg voor Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG) doen mee aan deze werkplaatsen. In Limburg bestaat een regeling ‘Jeugdboerderijen’, aldus het beleidskader. Volgens deze regeling kunnen tot 1 januari 2008 naar schatting 75 jongeren die door hun functioneren geen startkwalificatie hebben behaald, werkervaring opdoen bij een gekwalificeerd agrarisch bedrijf. De grootstedelijke regio Rotterdam geeft in haar uitvoeringsprogramma 2007 aan dat voor de opvang van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen de stichting Horizon sinds 2006 gesloten opvang aanbiedt. Dit aanbod wordt gefinancierd door het ministerie van VWS en de provincie Zuid-Holland. Het betreft landelijk aanbod dat civielrechtelijke plaatsing in gesloten JJI’s voorkomt. Als vorm van nazorg bij een dergelijke gesloten behandeling voor jongeren met ernstige gedragsstoornissen, is per 1 september 2006 een Educatief Centrum geopend. Hier worden jongeren komend uit een JJI naar de arbeidsmarkt geleid, aldus het uitvoeringsprogramma . In het onlangs gepubliceerde uitvoeringsprogramma voor 2008 wordt hier niet meer op ingegaan. De provincie Zuid-Holland kondigt in haar beleidskader 2004-2007 aan extra investeringen te willen doen om schooluitval te beperken en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en de aanpak van jeugdwerkloosheid te versterken. Ook kent Zuid-Holland een zogenaamd T-Team dat dak- en thuisloze jongeren van twaalf tot 25 jaar binnen een periode van acht tot twaalf weken terugleidt naar huisvesting, werk, scholing en een sociaal netwerk. Het T-Team werkt hiertoe nauw samen met onder meer politie, maatschappelijke opvang, GGD, CWI, gemeente, woningbouwverenigingen, arbeidsintegratie, jeugdbescherming, jeugdreclassering, Leger des Heils, verslavingszorg, CAD, Riagg, Sociale Dienst, Nidos, GAK en schuldhulpverlening, zo staat in het beleidskader.
40
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Bijlage II. Cijfers over de jeugdzorg In deze bijlage geven we aan hoe de doelgroep is samengesteld, zowel qua arbeidsperspectief en omvang als wat betreft andere kenmerken zoals leeftijd, geslacht en culturele achtergrond. Vaak worden cijfers gepubliceerd per type zorgaanbod. Daarom wordt in paragraaf 1 een korte beschrijving gegeven van de verschillende vormen van jeugdzorg. De instroom en uitstroom van cliënten bij de diverse vormen van provinciale jeugdzorg komen in paragraaf 2 aan bod. Overige kenmerken zoals leeftijd, geslacht, culturele achtergrond en opleidingsniveau worden in paragraaf 3 behandeld.
1. Inleiding Cijfers over de jeugdzorg zijn van oudsher versnipperd en onvolledig, doordat de jeugdzorg in verschillende sectoren is georganiseerd en vanwege definitieproblemen bij registratie. Hieronder baseren we ons op de meest aanvaarde cijfers van onder meer MOGroep Jeugdzorg, het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) en de brancherapporten van het ministerie van VWS. Deze cijfers betreffen hooguit de situatie tot en met 2006. NJI geeft aan dat de cijfers een (zeer) globale schatting zijn van de omvang van de jeugdzorg. De kwaliteit van de beschikbare cijfers is nog niet voldoende betrouwbaar. Over kenmerken als opleidingsniveau, taalvaardigheid, arbeidsmotivatie en sociaal gedrag zijn nauwelijks of geen cijfers beschikbaar. Bij de beschrijving van de doelgroep moeten we onderscheid maken tussen de geïndiceerde jeugdzorg en de jeugdbescherming. Na indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg krijgt een jongere een dagbehandeling, wordt hij of zij in een instelling opgenomen of bij een pleeggezin ondergebracht. We onderscheiden de volgende vormen van geïndiceerde jeugdzorg: -
ambulant, zoals hulp thuis met een pedagoog;
-
dagbehandeling, dagelijkse behandeling binnen een instelling;
-
residentiële hulp;
-
pleegzorg, de jongere woont in een pleeggezin.
Bovenstaande vormen van geïndiceerde jeugdzorg worden door circa vijftig zorgaanbieders geboden. In de volgende tabel wordt het aantal zorgaanbieders naar aangeboden zorg gepresenteerd 13 . Tabel 1
Aantal zorgaanbieders naar aangeboden zorg in 2006
Zorg
Aantal zorgaanbieders in 2006
Ambulant
45
Dagbehandeling
34
Pleegzorg
30
Residentieel
47
13
Brancherapport Zorgaanbieders in de Jeugdzorg 2006. MOgroep, Utrecht 2007.
41
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Overigens kan Bureau Jeugdzorg ook een indicatie geven voor zorg door de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (jeugd-GGZ) en jeugd-LVG (licht verstandelijk gehandicapten). Zorg voor jeugdLVG kan ook worden geïndiceerd door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). Zorg vanuit de jeugd-GGZ en jeugd-LVG wordt niet gefinancierd door de provincie, maar vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of sinds 1 januari 2008 via de Zorgverzekeringswet. Dergelijke zorg valt daarom buiten het bestek van dit onderzoek. De jeugdbescherming wordt onderverdeeld in ambulante jeugdbescherming (voogdij, voorlopige voogdij, gezinsvoogdij, jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming) en residentiële jeugdbescherming (justitiële jeugdinrichtingen voor opvang en voor behandeling). Er zijn zeven particuliere Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland. 2. Omvang Wachtlijsten Volgens MOgroep Jeugdzorg zijn de wachtlijsten voor jeugdzorg in 2007 fors toegenomen. In het begin van 2007 wachtten 414 kinderen en jongeren op hulp, in oktober 2007 waren dat er al bijna 3.900. Begin 2007 konden de wachtlijsten zo goed als helemaal worden weggewerkt door een eenmalige financiële injectie van 100 miljoen euro door toenmalig staatssecretaris Clémence Ross-van Dorp. Het onderzoeksbureau van de Tweede Kamer stelt echter dat de cijfers over de almaar oplopende wachtlijsten in de jeugdzorg onbetrouwbaar zijn 14 . Op 10 juni 2008 publiceerde het ANP een cijfer van ruim 3.300 kinderen en jongeren die langer dan negen weken wachten op jeugdhulp 15 . Het ANP baseert dit aantal op nog niet gepubliceerde cijfers van de provincies en grootstedelijke regio’s.
Aanmeldingen en indicatiebesluiten Volgens een prognose van de MOgroep zijn er in 2007 ruim 82.000 aanmeldingen geweest bij Bureau Jeugdzorg. Dat is 11 procent meer dan in 2006. Toen was het aantal al met 25 procent gestegen ten opzichte van 2005. Deze aanmeldingen betreffen zowel de provinciaal gefinancierde jeugdzorg, de jeugd-GGZ, de Justitiële Jeugdinrichtingen als de jeugd-LVG. Uit de Jeugdmonitor van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin blijkt dat de Bureaus Jeugdzorg in 2005 ruim 60.000 indicatiebesluiten voor jeugdigen van nul tot en met zeventien jaar hebben afgegeven. Verreweg de meeste indicatiebesluiten zijn genomen in de provincies NoordBrabant en Zuid-Holland. In de drie noordelijke provincies en in Flevoland en Zeeland worden de minste indicatiebesluiten afgegeven 16 . Het NJI spreekt van 19.740 aangevangen zorgtrajecten in 2004, gefinancierd vanuit de provincie. Het aantal jongeren dat volgens het NJI in 2004 in een Justitiële Jeugdinrichting is geplaatst, is 4.690 17 . In de volgende tabel wordt aangegeven welke zorgaanspraken in 2006 zijn gemaakt binnen de indicatiebesluiten 18 . 14 15 16 17
In: NRC Handelsblad, 26 september 2007. Zie www.nu.nl en Nederlands Dagblad d.d. 10 juni 2008. Zie: www.jeugdmonitor.cbs.nl. Zie www.nji.nl.
42
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Tabel 2 Percentage aanspraken zorgvormen binnen indicatie-besluiten in 2006 Zorgvorm
%
Jeugdhulp
35
GGZ
30
Verblijf
19
Pleegzorg
11
JJI
3
Observatie
1
AWBZ
1
Totaal
100
Aantal gebruikers Zowel het NJI als de brancherapporten van VWS 19 gebruiken cijfers die zijn gegenereerd door De Graaf et al (2005). Het NJI geeft daarbij aan dat de cijfers van De Graaf weer zijn ontleend aan die van de reeds opgeheven Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen (SRJV) en dat de cijfers zijn geëxtrapoleerd op basis van vaak (zeer) lage responspercentages. Ook de cijfers van MOgroep zijn geëxtrapoleerd en betreffen 100-procent-schattingen. In zijn brancherapport 2006 20 publiceerde MOgroep de schattingen van het aantal jeugdigen in de zorg op indicatie voor de jaren 2005 en 2006. De conclusie luidt dat het gebruik van ambulante zorg in 2005 met maar liefst 32 procent is toegenomen ten opzichte van 2004 en vervolgens in 2006 nog eens 22 procent ten opzichte van 2005. In het jaar 2004 was het gebruik van de ambulante zorg al bijna tweemaal zo groot als in 2003 21 . Bij de andere zorgvormen daalt het aantal gebruikers van dagbehandeling licht, en is er een lichte stijging in het gebruik van pleegzorg en residentiële zorg. De volgende figuur geeft een overzicht.
18 19 20 21
Op basis van cijfers verkregen van MOgroep. Zie: www.brancherapporten.minvws.nl. Brancherapport zorgaanbieders in de jeugdzorg 2006. MOgroep, Utrecht 2007. Brancherapport zorgaanbieders 2005. MOgroep, Utrecht 2006.
43
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Figuur 1
Aantal jeugdigen in de zorg in 2004 - 2006
35.000 30.000 25.000 20.000
2004
15.000
2005 2006
10.000 5.000 0
ambulant
dagbehandeling
pleegzorg
residentieel
In 2006 maakten dus in totaal 79.178 jeugdigen in de leeftijd van nul tot en met zeventien jaar gebruik van het zorgaanbod 22 . Het gebruik van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasserings maatregelen neemt de laatste jaren flink toe. Zo maakten in 2007 maar liefst ruim 63.000 jeugdigen hiervan gebruik (prognose). Circa eenderde hiervan betreft jeugdreclassering, tweederde deel betreft jeugdbescherming. In figuur 2 worden de cijfers tot en met 2006 gegeven. Figuur 2
Aantal gebruikers jeugdbescherming en jeugdreclassering in 2004 - 2006
40.000 35.000 30.000 25.000
2004
20.000
2005
15.000
2006
10.000 5.000 0
jeugdbescherming
jeugdreclassering
Het gebruik van het zorgaanbod ‘behandeling’ in Justitiële Jeugdinrichtingen is in 2006 met 2 procent afgenomen ten opzichte van 2005 (1.777 cliënten in 2006). Het gebruik van het zorgaanbod ‘opvang’ binnen de JJI’s is in 2006 met 1 procent afgenomen ten opzichte van 2005 23 (3.004 cliënten in 2006).
22 23
Peildatum is 1 januari 2006 aangevuld met nieuwe instroom in dit jaar. De cijfers zijn afkomstig van het ministerie van Justitie.
44
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Verder wordt in het Brancherapport zorgaanbieders in de jeugdzorg 2006 van MOgroep gemeld dat in 2006 2,2 procent van alle jeugdigen van nul tot achttien jaar gebruikmaakt van de jeugdzorg. In 2005 was dat 2,0 procent en in 2004 1,8 procent. Overige kenmerken 24 Leeftijd De SRJV 25 (2004) rapporteerde dat de gemiddelde leeftijd van de gebruikers van provinciaal gefinancierde jeugdzorg in 2003 voor dagbehandeling negen jaar was, voor residentiële hulp veertien jaar. De gebruikers van geïndiceerde ambulante hulp zijn gemiddeld twaalf jaar. Voor de jeugdbescherming wordt gesteld dat de helft van de jeugdigen die onder toezicht zijn gesteld, tussen de twaalf en zeventien jaar oud is. De grootste groep cliënten van de jeugdreclassering valt in de leeftijdsgroep zestien en zeventien jaar (52 procent). Ook zijn er veel vijftienjarigen (20 procent). Bijna 10 procent van deze groep cliënten is achttien jaar of ouder.
Geslacht MOgroep ontvangt beleidsinformatie van de Bureaus Jeugdzorg. Op grond van deze cijfers concluderen we dat in 2007 59 procent van de aanmeldingen jongens betreft. Bij zogenaamde OTS-jeugdigen (ondertoezichtstelling) in 2007 was het aantal jongens en meisjes vrijwel gelijk (52 procent jongens, 48 procent meisjes). Ook in de (voorlopige) voogdij is het aantal meisjes en jongens min of meer gelijk. Bij dejeugdreclassering zijn de cliënten daarentegen grotendeels jongens (81 procent). Dit percentage is de laatste jaren echter gedaald. Er komen steeds meer meisjes in de jeugdreclassering terecht. Was het percentage meisjes in 2003 nog maar 13, in 2007 is het gegroeid naar 19 procent 26 . In 2007 gaat het in 62 procent van de gevallen waarin geïndiceerde zorg is gestart om jongens.
Culturele achtergrond Allochtonen maken iets meer gebruik van provinciale jeugdzorg dan autochtonen. In 2003 was gemiddeld 22 procent van de gebruikers allochtoon, terwijl in dat jaar 17 procent van alle minderjarigen in Nederland allochtoon was. Tussen 1998 en 2003 is het percentage allochtone gebruikers van ambulante geïndiceerde hulp met 2 procent toegenomen. Bij de andere vormen van hulp gelden dezelfde percentages. In de strafrechtelijke jeugdzorg is het percentage allochtone jeugdigen wel toegenomen. Een groot deel van de populatie jongeren in JJI’s is van allochtone afkomst. Bijna 64 procent van de populatie in behandelinrichtingen is allochtoon, in opvanginrichtingen is dat 49 procent.
24 25
Meer recente cijfers dan de hieronder vermelde zijn niet bekend. De SRJV is weliswaar een opgeheven organisatie; we gaan er echter van uit dat de
verhoudingen en gemiddelden in 2008 min of meer gelijk zijn. 26
Bron: SRJV, 2003; Brancherapporten VWS en Persbericht NIZW (ANP), 23 februari 2005.
45
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Behandelingsduur De gemiddelde behandelingsduur in de jeugdhulpverlening is in de periode 2000-2002 licht afgenomen. De gemiddelde behandelingsduur in de vrij toegankelijke ambulante hulpverlening was in 2002 acht maanden, van de geïndiceerde ambulante hulp was de gemiddelde duur zeven maanden. Een dagbehandeling duurt gemiddeld twaalf maanden, pleegzorg duurt gemiddeld negentien maanden. Residentiële hulp heeft een gemiddelde behandelingsduur van zes maanden 27 . De gemiddelde duur van een ondertoezichtstelling is ongeveer vier jaar. Voor jeugdigen van wie de OTS wordt omgezet in een voogdijmaatregel (ontzetting uit de ouderlijke macht) duurt de OTS gemiddeld 4,6 jaar. De gemiddelde verblijfsduur in een opvanginrichting is een stuk korter dan in een behandelinrichting. De gemiddelde verblijfsduur in een opvanginrichting was in 2002 74 dagen, in een behandelinrichting 326 dagen 28 . Bijlage III.
Lijst met geïnterviewde instellingen
We hebben met de volgende jeugdzorginstellingen gesproken: Altra
Flexus
Glen Mills School
J.P.C. de Sprengen
Leo Stichting Groep
Pactum Jeugdzorg & Educatie
Spirit
Stichting Jeugdformaat
Xonar
Cardea
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering
Bureau Jeugdzorg Overijssel
Bureau Jeugdzorg Friesland
Rentray
Overige geïnterviewde personen of organisaties: Work-Wise (mw. I. van der Veen) MKB-Nederland (mw. D. van Drongelen en dhr. R. Slagmolen) MOgroep Jeugdzorg (dhr. A. Schellekens en dhr. T. Klijn) dhr. H. Nieukerke (ex-voorzitter MOgroep Jeugdzorg)
Bijlage IV. Gehanteerde literatuur Provinciale en grootstedelijke Beleidskaders jeugdzorg en Uitvoeringsprogramma’s van alle provincies en grootstedelijke regio’s:
27 28
Bron: SRJV, 2003; Brancherapporten VWS. Cijfers exclusief eventuele doorplaatsing naar een andere inrichting.
46
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Friesland
Rotterdam
Groningen
Haaglanden
Drenthe
Amsterdam
Overijssel Gelderland Noord-Holland Flevoland Utrecht Noord-Brabant Zeeland Limburg Zuid-Holland Baecke, J.A.H., P. Bremmer en M.H. Glas, Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg. Eindrapport. Bestuur & Management Consultants, november 2006. Graaf, M. de, R. Schouten en C. Konijn, De Nederlandse jeugdzorg in cijfers 1998-2002. Utrecht, NIZW Jeugd, 2005. Inspectie Jeugdzorg. Toegang naar jeugd-GGZ kan sneller en beter. Thematische toezichtronde samenwerking BJZ-jeugd-GGZ .Amsterdam / Utrecht, september 2006. Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2005 tot en met 2008. Ministerie van VWS en Justitie. Den Haag, september 2004. Louppen–Laurant, M.J., Vergelijkend onderzoek aansturing jeugdzorg. Capgemini N.V., maart 2007. Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen, Trendrapport 1995-2002. Utrecht, SRJV, 2003a. Voorzetten voor decentralisatie. Cebeon (in opdracht van de VNG), 2008. Weekers, S. en R. Sohier, Meerderjarig in de jeugdzorg, en dan..? Onderzoek naar de overdracht van 18 plussers van de residentiële jeugdzorg en pleegzorg naar het lokale jeugdbeleid. Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg. ’s-Hertogenbosch, 18 april 2007.
Bijlage V. Dankwoord Dit rapport is tot stand gekomen dankzij de tientallen medewerkers en bestuursleden van jeugdzorginstellingen die hun medewerking verleenden aan het onderzoek. Onze speciale dank gaat uit naar Quirien van Ojen van Van Ojen Beleidsonderzoek voor de bijzonder prettige samenwerking. Van harte onze welgemeende dank aan Stichting Instituut Gak die het ons financieel mogelijk gemaakt hebben het onderzoek uit te voeren. Delft, december 2008
47
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008
Focus op een zelfstandige toekomst
Colofon Focus op een zelfstandige toekomst is een uitgave van Koninklijke Vereniging MKB-Nederland en MOgroep Jeugdzorg.
Auteurs Voorstel voor vervolg Dhr. R. Slagmolen, Mevr. D. van Drongelen, MKB-Nederland Dhr. drs. A.C.J. Schellekens, MOgroep Jeugdzorg
Auteur Onderzoek ‘Focus op een zelfstandige toekomst’ Dhr. Q.H.J.M. van Ojen, Van Ojen Beleidsonderzoek Contactpersonen MKB-Nederland Dhr. R. Slagmolen, Secretaris Arbeidsmarkt ℡ 015-2191238, e-mail:
[email protected] MOgroep Jeugdzorg Dhr. drs. A.C.J. Schellekens, Senior Beleidsmedewerker ℡ 030-2983445, e-mail:
[email protected]
Fotografie omslag Human Touch Photography, Amsterdam DigiDaan, Amsterdam
© 2008 Copyright Koninklijke Vereniging MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg Vermenigvuldigen van (delen van) deze uitgave is toegestaan, mits met bronvermelding. Hoewel aan de samenstelling van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, kan voor de inhoud geen aansprakelijkheid worden aanvaard. Aan de inhoud kunnen ook geen rechten worden ontleend.
48
MKB-Nederland / MOgroep Jeugdzorg
december 2008