NL 1/2004
19/03/04
17:00
Focus
Page 1
18-02-04
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB)
Gezamenlijke studiedag KFBN en IAB
Inhoud
Editoriaal GEEN NIEUWE ECONOMISCHE TITELS NOCH ECONOMISCHE INSTITUTEN¶ p. 3
Opgericht bij Wetten van 21 februari 1985 en 22 april 1999
Uitvoerend Comité • Voorzitter : Johan De Leenheer • Vice-Voorzitter : Guy Stevens • Secretaris-penningmeester : André Bert • Secretaris : Micheline Claes
Interview SABINE LARUELLE, MINISTER VAN MIDDENSTAND EN VAN LANDBOUW ¶ p. 5 “Het werd hoog tijd om het sociaal statuut van de zelfstandigen te verbeteren.” VINCENT VAN QUICKENBORNE, STAATSSECRETARIS VAN ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING¶ p. 11 “De administratieve lasten vertegenwoordigen 3,43 % van het BBP.”
Raad • Voorzitter : Johan De Leenheer • Vice-Voorzitter : Guy Stevens • Leden : André Bert — Micheline Claes — Christine Cloquet — Dominique Deliège — Gérard Delvaux — Ruddy De Wilde — Michel Dumont
Fiscaliteit “TAX SHELTER : EEN SUCCESVOLLE ZAAK …” ¶ p. 13 Alleen al omdat de tax shelter-regeling in een vrijstelling voorziet die groter is dan de geïnvesteerde bedragen - een zeldzaamheid in fiscale zaken - verdient zij wat meer aandacht dan zij tot hiertoe gekregen heeft.
Raymond Sambaere — Maurice Vander Auwera Joseph Van Wemmel — Daniëlle Van Zegbroeck Erwin Vercammen Algemeen Directeur Eric Steghers Administratief Directeur Isabelle Hamerlinck
Ondernemingsrecht ANNOTATIE VAN DE ARRESTEN VAN 4 NOVEMBER 2003 VAN HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL INZAKE DE NV KEYWARE TECHNOLOGIES EN DE NV KEYWARE SMART CARD DIVISION¶ p. 21 ARREST A.R. NR. 2003/AR/2380¶ p. 25
Accountancy & Tax Driemaandelijks tijdschrift van het IAB
ARREST A.R. NR.2003/AR/2381¶ p. 30
nr 1/2004
Administratie en redactie IAB, Livornostraat 41 • 1050 Brussel Tel : 02/543.74.90 — Fax : 02/543.74.91 E-mail :
[email protected] Redactiecoördinator Leslie Van Hout
[email protected] Redactiecomité
Beroep ACCOUNTANTS, BELASTINGCONSULENTEN EN BEDRIJFSJURISTEN: EEN COMPLEMENTAIRE BENADERING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERWERPENӦ p. 35 Op 17 december 2003 werd een studienamiddag georganiseerd in samenwerking met het Instituut voor Bedrijfsjuristen omtrent de complementaire benadering van gemeenschappelijke onderwerpen die samenhangen met de beroepen van accountant, belastingconsulent en bedrijfsjurist.
Johan De Leenheer — Eric Steghers — Roger Lassaux — Amid Faljaoui — Rutger Van Boven — Caroline Hugé — Liesbet Dhaene — Eric Basso — Maggy Talboom — Leslie Van Hout Adviescomité A. Bert — G. Stevens — R. Krockaert — M. Claes I. Hamerlinck — K. Peeters — B. Tilleman
DE ADVISERENDE ROL VAN DE NOTARIS, DE ACCOUNTANT EN DE BELASTINGCONSULENT BIJ DE OPRICHTING VAN VENNOOTSCHAPPEN¶ p. 40 Op 18 februari 2004 organiseerden het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat een gezamelijke studiedag rond de belangrijkste vennootschapsrechtelijke aandachtspunten naar aanleiding van de oprichting en de eerste levensjaren van een vennootschap.
R. Vandelanotte — J. Van Wemmel Grafische vormgeving perplex | Aalst Prepress/Press Corporate © Copyright n.v. V.U. : J. De Leenheer, Livornostraat, 41, 1050 Brussel
Trends CORPORATE SOCIAL RESPONSABILITY - DE GROTE ONDERNEMINGEN EN SOCIALE VERANTWOORDELIJKHEID ¶ p. 51 De sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen (SVO) of Corporate Social Responsability (CSR), aanvankelijk een modeverschijnsel, is voor de grote ondernemingen een noodzaak geworden, willen ze niet dat de steeds meer ethisch bewuste consument hun producten gaat boycotten. Een analyse van een krachtige nieuwe tendens.
ISSN 1375-9876 De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld.
VAKLITERATUUR ¶ p. 53
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 2
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 3
Editoriaal Geen nieuwe economische titels noch economische instituten Corporate governance wordt vandaag de dag aanzien als een noodzaak voor een bloeiende ondernemingsactiviteit. Deze vaststelling heeft ons Instituut ertoe gebracht om, in samenwerking met de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat en de Unie van zelfstandige ondernemers, een brochure uit te brengen die nadere toelichting verschaft bij de verplichtingen die de Wet van 2 augustus 2002, de zogenaamde Corporate Governance wet, heeft ingevoerd. Er is voor accountants en belastingconsulenten, als eerste adviseurs van ondernemingen, inderdaad een belangrijke taak weggelegd in het kader van het corporate governance gebeuren. Het moet dan ook worden benadrukt dat zij, naast hun taak als boekhoudkundig, fiscaal, economisch en juridisch raadgever, het best geplaatst zijn om deze ondernemingen te wijzen op het belang van Corporate Governance en de implementatie ervan binnen de geëigende bedrijfscultuur. Zij kunnen tevens de nodige waarborgen leveren met het oog op een kwalitatieve dienstverlening gezien zij worden omgeven door strenge wettelijke vereisten inzake bekwaamheid, vorming en deontologie.
Johan De Leenheer Voorzitter
22 april 1999 en worden de stagiairs in deze disciplines gevormd. Een specifieke titelbescherming zou er bovendien toe kunnen leiden dat de beroepsbeoefenaar bij het uitvoeren van één en dezelfde opdracht aan twee (verschillende) deontologieën is onderworpen, hetgeen allerminst bijdraagt tot het efficiënt uitoefenen van zijn opdracht.
Het IAB acht het dan ook absoluut onwenselijk dat bepaalde zogenaamd nieuwe beroepsbeoefenaars uit de “economische sector” – weze het nu consultants, interne auditoren of forensische auditoren – een specifieke titelbe-
Het IAB beklemtoont dan ook dat nieuwe titelbeschermingen of nieuwe instituten niet bijdragen tot de noodzakelijke transparantie in de sector van de economische beroe-
Accountants en belastingconsulenten worden omgeven door strenge wettelijke vereisten inzake bekwaamheid, vorming en deontologie. scherming zouden kunnen bekomen, terwijl deze reeds voldoende waarborgen genieten op grond van hun hoedanigheid van accountant. De titel van “accountant” (intern of extern) is immers voldoende ruim om alle maatschappelijke garanties inzake vorming en deontologie te verstrekken. Bovendien staan de disciplines inzake interne audit en fraudeonderzoek ingeschreven in artikel 34 van de Wet van
pen, doch het tegenovergestelde effect sorteren. Bovendien zouden ze absoluut geen enkele toegevoegde waarde bieden op het vlak van kwaliteit en deontologie en dit noch naar de economische – en gerechtelijke wereld, noch naar het maatschappelijk bestel toe, aangezien deze disciplines reeds bij (andere) wetgeving (op de accountants) zijn geregeld.
3
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 4
Interview
MI N IST ER S AB I N E L ARU ELLE : «De interne accountant : in de meeste ondernemingen, groot of klein, bekleedt hij een sleutelpositie.»
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 5
Interview
“Het werd hoog tijd om het sociaal statuut van de zelfstandigen te verbeteren” gen in staat te stellen, IAB : Beursgenoteerde voort te doen, soms ondernemingen moeten Naar aanleiding van de besprekingen over het zelfs gewoonweg te vanaf 2005 hun geconsociaal statuut van de zelfstandigen hadden de overleven. Ik probeer solideerde rekening voorzitter, Johan De Leenheer, de ondervoorzitter er iets aan te doen dat volgens de IAS-normen ze minder snel failliet opmaken. Vindt u dat en de Algemeen Directeur van het IAB een gaan, en dat de zeer ook niet-genoteerde gesprek met mevrouw Sabine Laruelle, Minister kleine onderneming ondernemingen, zoals van Middenstand en Landbouw, om samen de misschien een kmo de kmo’s, de mogelijkdossiers waarmee ze belast is te overlopen. kan worden, en op heid moeten krijgen om termijn misschien een deze normen toe te middelgrote ondernepassen ? Denk bijvoorming. We hebben toch beeld aan een dochtervoorbeelden van geslaagde familie-kmo’s, we kennen er onderneming van een grote genoteerde groep die haar allemaal een paar met een voorbeeldfunctie. Wat we rekeningen in een andere boekhoudstandaard dan haar ook wensen is een aantal punten op een rij te zetten moederonderneming zou opstellen. zodat de jongeren die een carrière als ondernemer ambiëren, die zin hebben hun eigen zaak op te starten, Sabine Laruelle : De kernidee die ik doorheen het dat ook kunnen doen en er zin blijven in hebben. Maar gehele beleid dat ik voer probeer te laten gelden, is het wat ik helemaal niet wil, is maatregelen nemen die woord evenwichtigheid. U geeft mij een voorbeeld, ik niet aangepast zijn en die verder niets bijbrengen. Ik zou u uiteraard tegenvoorbeelden kunnen opsommen. wil geen voorbarig standpunt innemen : mijn idee is Een kleinhandelszaak met één werkeenheid en 20 versimpel, de richtlijn over de IAS-normen betreft de richtingen per dag, zonder veel omhaal of diepere beursgenoteerde ondernemingen. Voor de andere reflectie de IAS-normen opleggen, zou geen zin hebben. ondernemingen heb ik gewoon gezegd dat we bedenkWaarom dergelijke zaak normen opleggen die mistijd nodig hebben. Samen met de kabinetten van de schien niets bijbrengen, noch voor de zaak zelf, noch op ministers Reynders en Moerman werd een werkgroep het gebied van de transparantie of van de informatie ? opgericht om zich over de toepasselijkheid van de IASWat ik zou willen zeggen is : opgelet, de richtlijn komt normen op de kmo’s te beraden. Voor de kmo’s die geen eraan. We gaan die zeker toepassen, maar we moeten, moederbedrijf hebben, moeten we misschien kijken of op Belgisch niveau, ervoor uitkijken dat we logisch zijn het nog pertinent is. We moeten uitmaken hoe ver we in onze wensen. Wat is het doel van deze regering ? Dat willen gaan met de IAS-normen. Faseren we het instrudoel is zeer ambitieus, namelijk 200 000 banen schepment of faseren we het niet ? Voor een bepaald aantal pen. Iedereen is het erover eens dat de kleinste schakel kmo’s ben ik er niet zeker van dat het een meerwaarde van onze economie de kmo is, de zeer kleine ondernezal opleveren, tenzij meer werk, meer paperassen, maar ming, de zelfstandige. We zijn ons daar allen, binnen geen winst op gebied van informatie en transparantie. onze bevoegdheden, van bewust. En het is met dat doel Maar wat voor de ene kmo geldt, geldt niet noodzakevoor ogen dat ik werk. Ik probeer een bepaald aantal lijk voor de andere. Wat ik wens, is uiteraard overleg te instrumenten te creëren, er andere aan te passen of af plegen met uw Instituut. te schaffen, om de kmo’s en de zeer kleine ondernemin-
5
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 6
Interview IAB : De directeur van de afdeling economie van het VBO stelde in een recente toespraak vast dat de industriële tewerkstelling in België jammer genoeg een beetje daalt en er steeds meer banen komen in de tertiaire sector. Maar de groei van de tertiaire sector impliceert dat er steeds meer nood is aan flexibiliteit, met name op het vlak van de werkuren. Wat denkt u te doen om de flexibiliteit van onze handelszaken te bevorderen ?
en u ziet er geen graten in dat onze handelaars hun winkels niet alle 52 zondagen kunnen openhouden. Onze toeristische inkomsten zullen dalen. Inderdaad, over elk van deze gewettigde vragen valt iets te zeggen. Zeker als er, aan de andere kant, zelfstandigen staan die ons zeggen : wij willen ook geen sociale achteruitgang meer. Ik sta alleen in de winkel, of samen met mijn echtgenote, en als ik 7 dagen op 7, 24 uren op 24, moet openhouden, hou ik dat niet vol. Vandaar mijn oproep voor gezond verstand. We moeten deze handelaars ook in staat stellen het fysiek vol te houden, hun het recht geven om één dag per week te rusten, ervoor zorgen dat ze niet geconfronteerd worden met grotere ondernemingen die personeel kunnen tewerkstellen terwijl zij er geen hebben, ondernemingen die kunnen openen op uren die concurrentieverstoring veroorzaken. Geconfronteerd met deze tegengestelde verzuchtingen, wil ik tot een ernstig overleg komen. Voorts zou ik tot een gecoördineerde, een geïntegreerde benadering willen komen die ook de richting van een vereenvoudiging uitgaat. We beseffen dat in al deze domeinen verscheidene wetgevingen van toepassing zijn die niet altijd even coherent zijn.
Sabine Laruelle : Flexibiliteit is uiteraard een debat op zich en, tenminste binnen mijn bevoegdheid, sta ik niet te dringen om me over flexibiliteit te bezinnen. Maar wat inzake flexibiliteit voor de tertiaire sector geldt, geldt vast ook voor de industrie. Voor wat de kleinhandel en de franchisers betreft, is mijn kernwoord evenwichtigheid. Natuurlijk geven we er ons rekenschap van dat de consumenten nieuwe behoeften, nieuwe verwachtingen hebben. De nachtwinkels bijvoorbeeld, blijven toenemen en werken goed. Schijnbaar tenminste, want als we de inkomsten aan de verkochte producten zouden toetsen, zouden we vaak verbaasd staan. Als we de omzet zouden splitsen per categorie producten, bijvoorbeeld sigaretten, alcoholische dranken, brood, autoproducten, enz. zouden we verbaasd staan over het resultaat. Maar dat aspect buiten IAB : Om op de franchising terug te komen, waarom zou beschouwing gelaten, geloof ik echt dat het verschijnu in deze sector wetten willen uitvaardigen ? sel aan een behoefte beantwoordt. Maar momenteel respecteren deze nachtwinkels, toch zeker voor een Sabine Laruelle : Onze wens tot verandering beantwoordt groot aantal, de economische noch de sociale wetgeaan een vraag die zowel van de franchisors als van de ving. Sommige zijn dag en nacht open. Andere zijn 7 franchisers uitgaat. Franchising beantwoordt in 90 tot dagen op 7 open en respecteren de wetgeving van 1971 95 % van de gevallen aan de verwachtingen. Toch moeten op de zondagsrust helemaal niet. we in een bepaald aantal gevallen Mijn denkpiste is de volgende : de vaststellen dat de franchiser, in het consument heeft inderdaad een stadium vóór de overeenkomst, niet zekere verwachting, maar wij moeten over voldoende informatie De leden van deze proberen te kaderen. En dan beschikte en dat het niet goed gaat. komen we weer uit bij het beraad We stuiten soms op onevenwichtighet IAB moeten zich over de franchisers. Er zijn grote heden in de contracten. De franchidistributieketens met een bepaald niet schamen voor sor bevindt zich immers in een aantal franchisers die ons zeggen : machtspositie, terwijl de franchiser hun opleiding noch opgelet, in andere landen hebben we er alleen voor staat. Ook daar is het meer mogelijkheden, we kunnen onze wens om tot een gedachtewisover hun bekwaamlanger open blijven, dat is flexibeler. seling te komen, met de franchisors Daarenboven is België een klein en met de franchisers, om te zien of heid. Op internalandje, omgeven door grenzen, zoals we geen typecontract kunnen uitde Franse grens, de Duitse grens, en tionaal niveau werken, zoals in Frankrijk bestaat, dat betekent concurrentieverstoring of een kaderwet die de verplichting slaat België want wij zijn minder flexibel. Hierna inhoudt dat de franchisors de franvolgen enige elementen die in onze chisers vóór de overeenkomst helemaal geen denkpiste moeten opgenomen behoorlijk moeten informeren. Wat worden. Natuurlijk ben ik niet ongeik zeker niet wil is iets doen slecht figuur. voelig als de gemeenten me zeggen : waardoor er morgen minder franwij zijn een hoogtoeristisch centrum chisers zijn en bijgevolg minder
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
6
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 7
Interview
Voorzitter De Leenheer overhandigt het boek “De oprichting van vennootschappen en de opstartfase van ondernemingen” aan Minister Sabine Laruelle. maar als we er geen hadden georganiseerd, kregen we het verwijt dat de regering niet overlegt. En dat overleg is een noodzaak. Ik geef een voorbeeld. Het nieuwe stelsel dat we willen invoeren, de kapitalisatie bijvoorbeeld, is een heel nieuw stelsel. We moesten dus uitleggen, in elk geval op regeringsniveau, wat deze kapitalisatie inhoudt. We moesten nagaan of de beroepsorganisaties er konden mee instemmen. We blijven onderhandelen over de vraag hoe we het concreet gaan organiseren. Betreffende de kleine risico’s bijvoorbeeld, of ook betreffende de gezondheidszorgen waren er verschillende opties mogelijk. En op het gebied van de uitkeringen, hoe ver kunnen we gaan, gaan we niet te ver ? Zijn de organisaties er, wat de kleine risico’s betreft, in geïnteresseerd dat deze verplichte verzekering voor de gepensioneerden gratis is, met het risico dat, indien dat zo is, het de actieven zijn die moeten betalen. Verkiezen ze een vaste bijdrage ? Verkiezen ze andere soorten tussenkomsten ? Allemaal vragen die een Ronde Tafel vereisten. Welke zijn hun prioriteiten voor wat de pensioenen betreft ? Is het het kapitalisatiestelsel ? Moeten we ons hoofdzakelijk op de
banen of minder toegevoegde waarde. Mijn bekommernis is de franchisers een bepaald aantal dingen te garanderen zodat als ze zich verbinden, dat met volle kennis gebeurt. Ik pleit dus voor een beetje meer transparantie en informatie. Mijn doel is de franchisers te beschermen, maar ook de franchisors. Met behoorlijke informatie hopen we een hoger slaagpercentage te behalen. Immers, wie goed geïnformeerd is, is beter gewapend en weet beter wat hem te wachten staat. IAB : Waarom heeft de regering een zoveelste Ronde Tafel over de zelfstandigen georganiseerd, terwijl de problemen van laatstgenoemden welbekend zijn ? Sabine Laruelle : Weet u, het is altijd hetzelfde, er is altijd wat aan te merken. Je kunt nooit voor iedereen goed doen. Ten eerste: de organisatie van de Ronde Tafel staat in het regeerakkoord en ik doe niets anders dan het regeerakkoord uitvoeren. Ten tweede: als we een rondetafelconferentie organiseren krijgen we kritiek,
7
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 8
Interview hebt u niets anders en leeft u op het randje van de armoede. Als uw gezondheid achteruit gaat en u bent bijvoorbeeld op zoek naar een bejaardentehuis, kunt u mij een tehuis aanwijzen waar iemand zich voor 620 EUR per maand kan laten opnemen ? En 840 EUR per maand voor gehuwde zelfstandigen is niet zo veel meer. Dat is nog altijd minder dan het levensminimum. Ik denk dat ik een paar cijfers moet citeren : 90 % van de zelfstandigen heeft minder dan 43 000 BEF inkomen, 30 % bevindt zich onder de armoedegrens.
tweede pijler richten of zijn de laagste pensioenen van de eerste pijler prioritair ? Dat alles werd besproken en op de tafel geworpen. Ik vind het ook belangrijk dat de organisaties een zeker aantal eisen konden formuleren op het gebied van de financiering. Kortom, de Ronde Tafel heeft gewerkt. Ze heeft het in elk geval mogelijk gemaakt dat iedereen duidelijk zijn standpunt kon uiten en in een bepaald aantal gevallen werd er ook vooruitgang geboekt. IAB : Maar meer algemeen wenste u het vooral op te nemen voor de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandige...
IAB : Nochtans willen bepaalde partijen van de meerderheid de bovengrens voor de sociale bijdragen van de zelfstandigen afschaffen...
Sabine Laruelle : Momenteel bedraagt het pensioen van een zelfstandige 620 EUR per maand : vindt u dat normaal, is dat het levensminimum ? Stel dat u een alleenstaande zelfstandige bent, u hebt geen gezin, uw kinderen kunnen u niet financieel steunen. Dan zijn er twee mogelijkheden, ofwel hebt u wat geld opzij kunnen zetten om dat pensioentje aan te vullen, ofwel
Sabine Laruelle : Ze willen de bovengrens afschaffen zodat in de plaats van 30 %, er 70 % onder de armoedegrens zullen vallen. Erger nog, ze zullen failliet gaan, ze zullen werkloos worden. En dan zal men een lumineus idee krijgen, men zal ze een werkloosheidsuitkering geven. Wel, is het dat wat we willen ? Als dat de vooruitzichten zijn voor een zelfstandige, ziet het er triest uit. Ik wil liever zeggen: u bent zelfstandige en u hebt risico’s genomen, wel, voor uw pensioen hebt u recht op een minimum. Wij vragen niet het onmogelijke, wij vragen gewoon een gelijkschakeling met de minima, niet met de maxima, van de anderen. Met andere woorden, 200 EUR per maand meer voor iedereen. IAB : Wat vindt u van de critici die beweren dat de kleine risico’s ten laste van de zelfstandigen leggen, geen goede zaak is ? Sabine Laruelle : U moet weten dat 80 % van de zelfstandigen reeds bijdraagt. Voor de andere 20 % zal het uiteraard een inspanning vergen. Natuurlijk is het niet perfect, niets is perfect. Het regeerakkoord wil naar harmonisatie streven; naar harmonisatie streven is niet alleen praten over de kleine risico’s, over de invaliditeitsvergoedingen, of over een volledige “deplafonnering” nu meteen. Harmonisatie is vooreerst het probleem van de laagste pensioenen aanpakken, de kleine risico’s, de kapitalisatie. IAB : Wat dan te denken van de meerderheidspartijen die de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
8
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 9
Interview willen koppelen aan een opvoering van de jacht op de valse zelfstandigen ? Men spreekt van de blinde toepassing van 12 criteria die worden geacht de echte zelfstandigen van de valse te onderscheiden...
zijn : iemand gaat zich inschrijven bij een sociale verzekeringskas die hem moet kunnen zeggen : opgelet, in deze of gene sector loopt u het gevaar dat men u als werknemer kan herkwalificeren. Het is dus een rulingcommissie die, zoals in fiscale zaken, preventief kan optreden. Maar het zou niet verplicht zijn zich tot deze commissie te wenden.
Sabine Laruelle : Ik koppel die 2 dossiers niet aan elkaar. Ik koppel de valse zelfstandigen wel aan de totaliteit van de sociale fraude en, heel begrijpelijk, zeggen de regeringspartners me net hetzelfde. Evenzo is er geen strijd tegen de sociale fraude zonder strijd tegen de fiscale fraude. Maar in geen van beide dossiers mogen we een heksenjacht ontketenen, dat is onaanvaardbaar. Wat de valse zelfstandigen betreft, zijn er inderdaad problemen. Zoals u wel weet heb ik met een bepaald aantal sectoren gepraat, waaronder de schoonmaaksector. Ze zeggen me dat er heel wat ondernemingen zijn die de voor de schoonmaak aangenomen personen verplichten het statuut van zelfstandige aan te nemen. Het behoeft geen betoog dat zulks zeer zware concurrentieverstoring veroorzaakt, zeker ten opzichte van ondernemingen die in regel zijn met de sociale wetgeving. Anderzijds, en u hebt het benadrukt, heb ik de federaties van de vrije beroepen, de intellectuele beroepen, waarvan u deel uitmaakt, ontmoet. Ik zeg niets anders dan het Hof van Cassatie dat zich daar eerder over uitsprak, met name dat, om te weten of iemand al dan niet zelfstandig is, men zich moet baseren op de wil van de partijen. Een zelfstandige is op de eerste plaats iemand die zelfstandig wil zijn. Ik hecht zeer veel belang aan deze keuze van de partijen. Maar mocht u het in dat schoonmaakbedrijf aan de dames en heren die daar aanwezig zijn vragen, ben ik er zeker van dat ze waarschijnlijk niet erg veel zin hebben om zelfstandige te zijn. Mocht u het daarentegen aan stagedoende advocaten vragen, dan zullen ze u bevestigen dat ze echt zelfstandige willen zijn. Kortom, als u deze 12 criteria onbedachtzaam toepast, gaan we zware problemen krijgen. Ik denk dat we tot een pragmatische oplossing moeten komen. Ten eerste, verklaren dat het allereerst om de keuze van de partijen gaat. Ten tweede, in specifieke sectoren de problemen oplossen, maar zonder er meer te creëren dan er moeten opgelost worden. Als we morgen meer faillissementen veroorzaken omdat we iedereen als werknemer aanmerken, hebben we geen al te nuttig werk verricht.
IAB : : In het editoriaal van een recente editie van PACIOLI, het tijdschrift van het BIBF, hebt u terecht verklaard dat boekhouders(-fiscalisten) geen werknemers zijn, en dat ze het ook niet willen worden. In tegenstelling hiertoe, heeft de wetgever nochtans voorzien in de erkenning van interne accountants en belastingconsulenten. Duizenden confraters zijn derhalve, in de hoedanigheid van werknemer, erkend als intern lid van het IAB. Het IAB heeft steeds benadrukt dat onze interne leden een belangrijke functie uitoefenen, zowel in de kmo’s als in de grote ondernemingen. Uiteraard staan deze interne leden, op het gebied van opleiding en stage, op hetzelfde hoge peil als de externe leden. Hebt u, als Minister van Middenstand, een speciale boodschap voor deze leden ? Sabine Laruelle : Voor ik minister werd, zat ik bij een landbouworganisatie waar ik zware financiële herstructureringsproblemen heb meegemaakt en de persoon waarop ik steunde was de interne accountant. Ik heb zijn bekwaamheid op het gebied van feedback, informatie en zijn vertrouwelijkheid leren waarderen. In de meeste ondernemingen, groot of klein, en misschien nog meer in de kleine, bekleedt de interne accountant een sleutelpositie. Wat ik hun in elk geval wil zeggen is dat ik het werk dat ze verrichten echt waardeer, ik waardeer het niveau van de opleiding en de uitmuntendheid die ze bereiken. Ik denk dat ze zich zeker moeten blijven bijscholen en daarbij is er voor uw Instituut echt een belangrijke rol weggelegd, want dat niveau van uitmuntendheid moet blijven stijgen als de onderneming, ongeacht haar omvang, concurrentieel wil blijven. Ik zou hun ook willen zeggen dat het duidelijk is dat ze, in een bepaald aantal nieuwe wetgevingen - en hier kom ik terug op de IAS-normen – uiteraard de voorbode vormen en dat het dankzij hen is dat alles goed zal verlopen. Maar ik ben ervan overtuigd dat alles goed zal verlopen. Per slot van rekening - en we moeten er niet voor terugdeinzen om eraan te herinneren - de leden van het IAB moeten zich niet schamen voor hun opleiding noch over hun bekwaamheid. Op internationaal niveau slaat België helemaal geen slecht figuur. We moeten ons daarvan bewust zijn en het durven herhalen.¶
IAB : De invoering van een ruling om uit te maken wie zelfstandige is en wie niet, biedt dat een haalbare oplossing ? Sabine Laruelle : In het regeerakkoord is er sprake van de oprichting van een rulingcommissie die preventief zou kunnen optreden. Deze methode zou eenvoudig
9
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 10
Interview
VI NC EN T VAN QU IC KEN B OR N E «Voor een onder neming st opt de administr a tie v e r ompslomp niet aan de taa lgr ens.»
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 11
Interview
De administratieve lasten vertegenwoordigen 3,43 % van het BBP IAB : Is het waar dat u één van de vaders van de fiscale amnestie bent ?
De voorzitter van het IAB, de heer Johan De Leenheer, heeft in aanwezigheid van de vice-voorzitter, de heer Guy Stevens en van de Algemeen Directeur, de heer Eric Steghers, een ontmoeting gehad met de heer Vincent Van Quickenborne, de nieuwe Staatssecretaris van administratieve vereenvoudiging. De gelegenheid om een balans op te maken van de reeds getroffen maatregelen en de maatregelen die op stapel staan…
Vincent Van Quickenborne : Ik weet niet of ik er de vader van ben, maar ik heb er wel alles voor gedaan om ze erdoor te krijgen. Ik had samen met de advocaatfiscalist Victor Dauginet een voorontwerp van wet van 30 pagina’s geschreven. De reacties waren toen vrij negatief en het idee botste op heel wat verzet. Maar door de begrotingsproblemen van de regering is het idee van de fiscale amnestie terug op het voorplan getreden. Volgens mij hebben we er alle belang bij dat de fiscale amnestie slaagt want de gerepatrieerde geldstromen moeten in het economisch circuit geïnvesteerd worden. Professor Jef Vuchelen heeft uitgerekend dat de fiscale amnestie ons BBP aanzienlijk kon verhogen. Daarom moeten we onze medeburgers goed informeren opdat deze amnestie een groot succes zou worden.
IAB : Maar wat zal u doen met de opmerkingen en suggesties van al deze burgers ?
Vincent Van Quickenborne : We zullen ze bespreken met de bevoegde ministers. Eerst zullen we de problemen die de burgers opwerpen, groeperen en zo snel mogelijk trachten op te lossen. In sommige gevallen zal dit vrij eenvoudig zijn: gewoon vermelden wie verantwoordelijk is en waar ze terechtkunnen. In andere gevallen zal het iets moeilijker gaan. Als we over een iets groter budget konden beschikken, zou mijn kabinet heel wat meer problemen kunnen oplossen. Maar ik heb het volste vertrouwen in deze opdracht. Op Europees niveau bestaat de mogelijkheid om een Europees commissaris voor de administratieve vereenvoudiging aan te stellen. Misschien krijgen we ooit nog een Kafka.eu in plaats van een Kafka.be. Maar wat ik het belangrijkst vind, is dat we een band creëren tussen het noorden en het zuiden van het land. Voor een onderneming stopt de administratieve rompslomp niet aan de taalgrens. We moeten een globaal overzicht krijgen en het leven van de ondernemingen en van de burgers zowel in het noorden als in het zuiden van het land een stuk eenvoudiger maken.
IAB : In het kader van uw opdracht van administratieve vereenvoudiging heeft u een site gelanceerd onder de naam « kafka.be ». Wat houdt dit precies in ? Vincent Van Quickenborne : In een eerste fase willen we nagaan hoe groot de problemen zijn, vandaar de lancering van de site www.kafka.be. In feite gaat het om een soort van brievenbus waarin de burgers hun klachten of opmerkingen over de administratieve papiermolen kwijt kunnen. De betrokkenen, daarmee bedoel ik de particulieren, de bedrijven, de zelfstandigen en zelfs de ambtenaren, kunnen hun suggesties tot 31 maart 2004 doorsturen. Naast deze site stellen de overheidsdiensten die aan deze site meewerken ook gratis telefooncentrales ter beschikking. Dit alles werd gerealiseerd dankzij de medewerking van de verschillende gewesten en gemeenschappen.
IAB : Wat zou u tegen het einde van uw mandaat zeker willen bereiken ? Vincent Van Quickenborne : : Ik zou willen dat onze medeburgers, zoals dat nu voorzien is voor de ondernemingen, over een uniek loket zouden beschikken. Deze loketten zouden zich bijvoorbeeld situeren in de eigen gemeenten en alle gemeentelijke, maar ook regionale en federale formaliteiten kunnen groeperen.
11
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 12
Interview gevalideerd hadden … Ik ben blij dat het Waalse Gewest reeds het voorbeeld van de federale Staat gevolgd heeft en de zes decreten en 32 besluiten die de voorlegging van eensluidend verklaarde afschriften van het originele document eisen, binnenkort zal aanpassen. IAB : Maar bent u niet bang dat er gefraudeerd zal worden als u de eensluidend verklaarde afschriften afschaft ? Vincent Van Quickenborne : De Wet voorziet in sancties in geval van bedrog en we zijn vast van plan om ze ook toe te passen. Maar ik vind dat we de mensen eerst moeten vertrouwen en pas als ze dit vertrouwen beschamen, ben ik voorstander van een maximumsanctie. Doch, het is de administratie die moet bewijzen dat het document vals is en niet de burger die moet aantonen dat hij te goeder trouw gehandeld heeft. Dit is een verandering van houding. Het is de administratie die moet nagaan of het document eensluidend is en niet de burger. IAB : Heeft u nog andere plannen ?
“De ondernemer moet zijn tijd in de eerste plaats kunnen besteden aan zijn onderneming en aan zijn ondernemerschap, en niet aan het invullen van formulieren.”
Vincent Van Quickenborne :Uiteraard. Ik meen dat de ondernemer zijn tijd in de eerste plaats moet kunnen besteden aan zijn onderneming en aan zijn ondernemerschap, en niet aan het invullen van formulieren of het aanvragen van eensluidend verklaarde afschriften. Daarom ben ik van plan om de administratie binnenkort te verbieden informatie op te vragen die zij reeds bezit. Nogmaals, dit is geen luxe of een bevlieging, maar een absolute must: Wist u dat een studie van het Federaal Planbureau aangetoond heeft dat de administratieve last voor de bedrijven 3,43% van het BBP uitmaakt? Als we deze last kunnen verlichten, dan zullen we niet alleen sneller bediend worden, maar gewoon ook veel efficiënter werken.
Voor de ondernemingen zou ik ook de bevoegdheden van de unieke loketten verder willen uitbreiden. Ik denk overigens dat er op dit vlak een belangrijke rol weggelegd is voor het IAB. Uw leden zijn immers de eerstelijnsadviseurs van de ondernemingen en het is normaal dat de ondernemers eerst hun accountants en belastingconsulenten raadplegen alvorens zij naar een uniek loket toestappen. IAB : U hebt ook aangekondigd dat de “eensluidend verklaring” vanaf 1 april 2004 niet langer nodig zal zijn…
IAB : U heeft ook gepleit voor een versoepeling van de starterswet van 1998 omdat u haar te streng vindt…
Vincent Van Quickenborne : Ja, dat is een maatregel die zowat 750 000 documenten per jaar betreft. In de meeste gevallen moet de burger die een eensluidend verklaard afschrift moet voorleggen, een dag vakantie nemen om deze formaliteit te vervullen. Hoe vaak ergeren de mensen zich niet omdat ze heen en weer moeten hollen tussen het stadhuis, het politiecommissariaat en nog een aantal administraties? We hebben uitgerekend dat deze formaliteit de burgers in totaal zo’n 17,25 miljoen euro kostte. Er moet dus dringend een eind gemaakt worden aan dit tijd- en geldverlies. Bovendien heeft de consumentenorganisatie Testaankoop in 2000 aangetoond dat 88 % van de gemeenten die zij getest hadden, een vals document Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
Vincent Van Quickenborne : Door de vele formaliteiten die vervuld moeten worden, heeft deze wet onder andere het aantal starters de laatste jaren doen dalen. Daarom wordt het dus hoog tijd om de oprichtingsprocedure te vereenvoudigen. Zoals beslist tijdens de Ministerraad te Gemblours januari laatsleden, zal ik in samenwerking met mijn collega Sabine Laruelle, de minister van middenstand, een voorstel voor de modernisering van de vestigingswet uitwerken vóór 1 september 2004. Zoals u kan vaststellen is de overheid solidair en ik ben ervan overtuigd dat we het leven van onze medeburgers en van de ondernemers eenvoudiger zullen kunnen maken.¶
12
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 13
Fiscaliteit Tax shelter : een succesvolle zaak … ROGER LASSAUX Belastingconsulent Adviseur Studiedienst
Alleen al omdat de tax shelterregeling in een vrijstelling voorziet die groter is dan de geïnvesteerde bedragen - een zeldzaamheid in fiscale zaken - verdient zij wat meer aandacht dan zij tot hiertoe gekregen heeft. Want ze zou al snel een groot succes kunnen worden en haar adelbrieven verdienen. Nu de schoonheidsfoutjes eruit gehaald zijn en België niet langer hoeft te vrezen dat het zal worden teruggefloten door de Europese Commissie, biedt deze regeling, voorzien in artikel 194ter van het WIB 92, de ondernemingen de kans om, binnen een coherent juridisch en fiscaal kader, fiscaalvriendelijk te investeren in de Belgische cinemawereld en zo hun imago te versterken.
EEN COHERENT FISCAAL EN JURIDISCH KADER Niettegenstaande de Belgische cinema de laatste tijd steeds meer publiek lokt, kampt zij in ons land met een groot financieringsprobleem temeer daar de subsidiekranen van de overheid rekening moeten houden met de culturele
gevoeligheden van de drie Gemeenschappen. De federale regering kon evenwel niet onverschillig blijven voor deze situatie en om haar ambities waar te maken moest zij een scenario ontwikkelen zonder evenwel afbreuk te doen aan de bevoegdheden die op audiovisueel vlak voorbehouden zijn aan de Gemeenschappen. Om dat doel te bereiken en dus het vertrouwen en de groei van de sector veilig te stellen, heeft zij, zonder echte verrassingen, de privé-sector fiscaal gestimuleerd om de cinematografische industrie te steunen en dit in het kader van de Europese “culturele uitzondering”. Maar om die sector ertoe aan te zetten de platgetreden paden te verlaten en de investeerders over de brug te halen, moest zij op de proppen komen met een coherent plan dat voldoende aantrekkingskracht had. Zoals uw weet, heeft zij haar eerste stap in die richting gezet met de Programmawet van 2 augustus 2002 die, naar het voorbeeld van de Sociétés de Financement du Cinéma et de L’Audiovisuel (SOFICA) in Frankrijk - zijnde erkende bemiddelingsstructuren – de toekenning van een fiscaal voordeel aan de “ondernemingen die in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk investeren” orkestreerde. Uit artikel 194ter dat
13
op dat ogenblik in het WIB werd ingelast, blijkt immers dat een Belgische vennootschap of een Belgische vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap die in het kader van een tax shelterovereenkomst bijdraagt tot de financiering van een erkend audiovisueel werk, mits bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen, een vrijstelling van haar belastbare winsten kan genieten ten belope van 150 % van de aldus geïnvesteerde sommen. Keerzijde van de medaille: de vrijstelling kon, onder andere, slechts worden behouden op voorwaarde dat de rechten die de investerende vennootschappen hadden verworven in ruil voor hun investering permanent werden aangewend in de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid in België. Ten einde de regels van de concurrentie te vrijwaren, moest elke vorm van overheidssteun uiteraard eerst worden doorgelicht door de Europese deskundigen. En het was dan ook geen verrassing dat de Commissie geen goed oog had in deze Belgische verankering oordelend dat deze voorwaarde onverenigbaar was met het principe van het vrije verkeer van kapitalen, goederen en diensten. Daarom werd België aangemaand om zijn wetgeving op dat vlak aan te passen en ze af te stemmen op het Europees recht. De kwestie werd prompt gere-
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 14
Fiscaliteit geld met enkele artikelen van de Programmawet van 22 december 2003 (B.S. van 31 december 2003) die netjes werden ingepast in de overige 510 artikelen van die Wet. Bovendien moest België, overeenkomstig de bepalingen van het Europees recht inzake “Overheidssteun”, de nieuwe maatregel ook formeel aanmelden bij de Europese Commissie en mocht het hem pas uitvoeren nadat zij haar goedkeuring had verleend. Het Europese zwaard van Damocles was niet min want zolang deze wijziging niet was ingevoerd, vormde het systeem van de “tax shelter” een onwettige overheidssteun die de Commissie, in voorkomend geval, verplicht diende te recupereren bij de betrokken ondernemingen. Daarom had de wetgever van 2002 voorzien om de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 194ter achteraf te regelen met een koninklijk besluit, wat vanaf het aanslagjaar 1994 gebeurd is met het Koninklijk Besluit van 3 mei 2003 1. Kwestie van ervoor te zorgen dat de investeringen die in 2003 werden verricht, dit systeem kunnen genieten terwijl de gevraagde wijziging pas op de laatste dag van dat jaar werd ingevoerd. Tot zover het overzicht van het juridisch kader. Maar hoe zit het met de situatie op het terrein zelf ? Laten we eerlijk zijn. Als we zouden beweren dat de “tax shelter” massale investeringen op gang zal brengen,
Schema OVERHEID
dan zouden we de waarheid toch wel enig geweld aan doen. Moeten we er dan van uitgaan dat gezien het gering aantal raamovereenkomsten dat tot hiertoe werd ondertekend, de zaken er veeleer slecht voorstaan? Nee, althans niet onmiddellijk. Hoewel de originele versie inderdaad meer dan één element bevatte dat de potentiële investeerder kon afschrikken, heeft de versie van 2003 de scherpe kantjes er van afgesneden dankzij de wijzigingen die zij heeft ingevoerd om een aantal leemten op te vullen. En de mogelijke versie 2004 waarover er op het ogenblik dat wij dit artikel schrijven een wetsvoorstel bij de Kamer ligt, zou zelfs de grootste twijfelaars moeten overtuigen (zie verder “Wat kan er nog veranderen”). Men moet dus geen helderziende zijn om te beweren dat deze formule heel wat succes zal oogsten, wat trouwens reeds gebleken is in de Angelsaksische landen. Gesterkt door deze quasi-overtuiging vonden wij dit een gepast ogenblik om het mechanisme van het systeem te ontrafelen, de voordelen ervan aan te tonen, maar ook de nadelen te beklemtonen, rekening houdend met de wetswijzigingen die onlangs werden ingevoerd (Programmawet van 22 december 2003, B.S. van 31 december 2003) of, momenteel louter worden overwogen (wetsvoorstel van 22 januari 2004 , dat wij voor u hebben samengevat infra « Wat kan er nog veranderen »).
Investerende VENNOOTSCHAP
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
Rechtuit gezegd : het principe van dit systeem is eigenlijk vrij eenvoudig. Twee acteurs, een productievennootschap en één (of meer) investeringsvennootschappen vormen het raamwerk van de constructie. En tussen deze twee acteurs: een document, de raamovereenkomst waarvan de ondertekening de formele verbintenis uitmaakt om bij te dragen tot de financiering van het audiovisueel werk en dat meteen de praktische uitvoering ervan regelt. De sommen die voor de uitvoering van de raamovereenkomst worden aangewend, kunnen de vorm van een lening aannemen (voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is), of van een verkrijging van rechten verbonden aan de exploitatie van het audiovisueel werk. In ruil voor deze investeringen ontvangt de financieringsvennootschap dus een recht van schuldvordering of eigendomsrechten op het werk in kwestie.
Fiscale vrijstelling (150 %) Investering
Sociale bijdragen; belastingen (PB, Venb, BTW)
GEBRUIK
Door vanuit de invalshoek van de productievennootschap én van de investeringsvennootschap(pen), de voor- en nadelen van dit systeem stuk voor stuk te analyseren, zullen wij trachten heel praktisch en onbevooroordeeld te antwoorden op de belangrijkste vragen die verband houden met de toepassing ervan. Daarbij zullen we ook aandacht besteden aan de essentiële punten die deel uitmaken van een investeringsdossier en de krachtlijnen die zijn toekomstige evolutie zullen bepalen.
Raamovereenkomst met de producent
UITGAVEN IN BELGIE (15O % van de investering die niet in de vorm van een lening gebeurt
14
AUDIOVISUEEL WERK
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 15
Fiscaliteit Maar hiermee zijn we uitgepraat over de eenvoud van het systeem. Zoals u zult merken, worden de zaken een stuk ingewikkelder van zodra we dieper ingaan op de toekennings- en handhavingsmodaliteiten van het fiscaal voordeel. Maar laten we eerst even naar de hoofdrolspelers gaan kijken.
DE PRODUCENTEN Logischerwijze gaat het hier om een vennootschap voor de productie van een audiovisueel werk. Volgens artikel 194ter, §1, 1° WIB 92 dat dit begrip omschrijft, is dit een vennootschap die als voornaamste doel “de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft”, met uitzondering van de televisieomroepen en de ondernemingen die verbonden zijn 3 met Belgische of buitenlandse televisieomroepen. Het moet bovendien gaan om een “binnenlandse” vennootschap 4, met andere woorden, een vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en in België onderworpen is aan de vennootschapsbelasting (art. 2, §1, 2° WIB 92). En last but not least, ze mag geen achterstallige bijdragen verschuldigd zijn aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid op het ogenblik dat de raamovereenkomst wordt afgesloten. Maar er valt nog meer te vertellen over de productievennootschap : het aldus gefinancierde cinematografisch werk moet zich ook strikt houden aan de opgelegde voorwaarden qua aard, financieringswijze en tijdspanne. 1. Aard. Het moet gaan om een financiering van een erkend Belgisch audiovisueel werk, d.w.z. een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm die door de bevoegde diensten van de betrokken Gemeenschap is erkend als « Europees werk » zoals bedoeld in de Richtlijn « Televisie zonder
grenzen » (Richtlijn nr. 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989). De ondertekening van de raamovereenkomst komt neer op de formele verbintenis om bij te dragen tot de financiering van het audiovisueel werk. 2. Financieringswijze. De sommen die voor de financiering van een Belgisch audiovisueel werk worden aangewend en die in acht worden genomen voor de toekenning van de tax shelter mogen het totale budget voor de kosten verbonden aan de productie van het werk in kwestie ten hoogste met 50 % overschrijden en moeten uitsluitend voor de uitvoering van dat budget worden gebruikt, met inbegrip van de promotie-uitgaven. Concreet wil dat zeggen dat de rest moet worden gefinancierd, hetzij met eigen middelen van de productievennootschap, hetzij met subsidies of leningen die niet in aanmerking komen voor de toekenning van het fiscaal voordeel, of zelfs, wat weliswaar een stuk riskanter is, met de verwachte ontvangsten. Bovendien mogen de leningen slechts 40 % bedragen van de sommen die zullen worden aangewend in uitvoering van de raamovereenkomst. 3. Belgische verankering. De productie- en exploitatiekosten, met inbegrip van de promotie-uitgaven in België, moeten minstens 150 % bedragen van de totale sommen die voor het verwerven van rechten worden aangewend en voor de toekenning van het fiscaal voordeel in acht worden genomen. De sommen die in de vorm van een lening worden verleend, worden niet meegeteld voor de berekening van het minimumbedrag van de uitgaven die in België moeten worden gedaan. Het begrip « in België gedane uitgaven» dat heel wat kopzorgen baarde, werd evenwel aanzienlijk versoepeld door de Programmawet van december 2003. Voortaan
15
omvat het alle uitgaven die een belastbaar beroepsinkomen vormen dat onderworpen is aan de belasting van niet-inwoners (bijvoorbeeld, het gedeelte van de gage van een buitenlandse acteur die in België draait), maar ook de kosten verbonden aan buitenlandse onderaannemers, indien ze niet meer dan 10 % van de kosten bedragen en deze dienstverrichtingen voornamelijk rechtstreeks of onrechtstreeks door effectieve verstrekkers die in België belastbaar zijn, worden geleverd. Deze voorwaarde wordt geacht vervuld te zijn indien de begunstigde zich daartoe schriftelijk verbonden heeft zowel ten aanzien van de vennootschap voor de productie als ten aanzien van de federale overheid. 4. Tijdspanne. Deze investeringen moeten in België worden verricht binnen 18 maanden volgend op de datum van afsluiting van de raamovereenkomst (zie evenwel « Wat kan er nog veranderen »).
DE INVESTEERDERS Laten wij nu een blik achter het decor werpen, namelijk bij de investeerders. Wat houdt dit begrip in? Het moet worden geïnterpreteerd in het licht van artikel 2, §2, 1° van het WIB zodat elke vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit, een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard en bovendien onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan de vennootschapsbelasting niet-inwoners eveneens in aanmerking komt, met uitsluiting dus van de natuurlijke personen. Andere uitzonderingen: de binnenlandse vennootschappen voor de productie van audiovisuele werken en de Belgische of buitenlandse televisieomroep kunnen evenmin het fiscaal voordeel verbonden aan de “tax shelter” genieten (art. 194, §5, 7° WIB – zie
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 16
Fiscaliteit evenwel infra “Wat kan er nog veranderen”). Vooraleer we dieper ingaan op de toekennings- en handhavingsregels voor de investeringsvennootschap zou het nuttig zijn om eerst even stil te staan bij het feit dat de sponsoring- of publiciteitskosten bijvoorbeeld en de afschrijvingen op de productie- en exploitatierechten van het audiovisueel werk niet aftrekbaar zijn als beroepskosten. Ook een waardevermindering op de niet-terugbetaalde leningen kan niet worden vrijgesteld indien deze in acht werden genomen voor de berekening van de vrijstelling. In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen mag de investerende vennootschap de belegde bedragen waarop de vrijstelling werd berekend op generlei wijze aftrekken of vrijstellen (art. 194ter, §6 WIB 92). Een woordje uitleg bij het fiscaal regime van de opbrengsten die de investering oplevert, is hier eveneens op zijn plaats. Indien het om een lening gaat, zijn de interesten belastbaar. De royalty’s die deze rechten opleveren (immateriële activa) zijn integraal belastbaar, maar in geval van verkoop van de rechten, is enkel de meerwaarde belastbaar (art. 43 WIB en Com.I.B. nr. 43/1 en nr. 24/55).
VRIJSTELLING VAN DE DAADWERKELIJK GESTORTE SOMMEN 5 IN UITVOERING VAN DE RAAMOVEREENKOMST TEN BELOPE VAN 150 % Vooraleer we de voorwaarden voor de toekenning en het behoud van deze vrijstelling bespreken, bekijken we eerst even de opgelegde grenzen. Er zijn twee situaties waaraan we niet mogen voorbijgaan omdat ze ongewenste gevolgen kunnen hebben. Als men bijvoorbeeld een participatie in het kapitaal van de productievennootschap neemt, dan levert dit geen enkel fiscaal voordeel op, hoewel dit nochtans een klassieke formule is in het kader van het 7e artikel. Bovendien geeft de financiering in de vorm van een lening geen recht op een fiscaal voordeel indien de geldschieter een kredietinstelling is in de zin van artikel 56, §1 WIB (art. 194ter, §2 WIB 92). Per belastbaar tijdperk en per vennootschap is het vrijstelbaar bedrag ook nog eens beperkt tot 50 %, met een maximum van 750 000 EUR, van de belastbare winst. Met andere woorden, een vennootschap die een winst vóór belasting van 1 500 000 EUR verwezenlijkt, kan maximaal 500 000 EUR investeren in een Belgische cinematografische productie en voor dat boekjaar een belastingbesparing van 254 925 EUR (500 000 EUR x 150 %
x 33,99 %) realiseren. Indien er geen of onvoldoende winst voor het betrokken belastbaar tijdperk wordt verwezenlijkt, kan het fiscaal voordeel (of het saldo) worden overgedragen op de winsten van de volgende belastbare tijdperken zonder dat de vrijstelling uiteraard, per belastbaar tijdperk, de in de vorige alinea voorziene grenzen mag overschrijden. We illustreren even aan de hand van een aantal cijfers welk voordeel de operatie met zich kan meebrengen. Nemen we een tekenfilm waarvan het totale budget 10 000 000 EUR bedraagt. Maximale financiering in de vorm van een tax shelter 5 000 000 EUR Maximale financiering in de vorm van een lening 2 000 000 EUR Minimumuitgaven die in België moeten worden gedaan (3 000 000 x 150 %) 4 500 000 EUR Nemen wij een onderneming A die in 2004 een belastbare winst van 1 500 000 EUR heeft behaald. Ze besluit om 500 000 EUR in de langspeelfilm te investeren, 200 000 in de vorm van een lening en 300 000 in de vorm van rechten. Ziehier de – fictieve – balans van vennootschap A op 31-12-2004 met of zonder tax shelter :
IN .000 EUR ZONDER Immateriële activa Materiële activa
2,000
MET Kapitaal
1,000
1,000
2,000
Reserves
1,000
1,000
TOTAAL ACTIVA
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
3,000
5,000
750 (d)
Vrijgestelde reserve 990
495
Eigen middelen
2,990
3,245 (e)
Schulden
2,010
2,010
5,000
5,255
Winst van het boekjaar Vlottende activa
MET
300 (a)
200 (b)
Financiële activa
ZONDER
2,755 (c)
5,255
TOTAAL PASSIVA
16
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 17
Fiscaliteit (a) = de verwerving van de rechten (b) = de toekenning van de lening (c) 2 755 = 3 000 – de investering van 500 + de belastingbesparing van 255 (*) (d) = de vrijgestelde reserve (e) = de verhoging van de eigen middelen met 255 000 EUR (*) de investering kan ook bij een financiële instelling worden geleend.
STRIKTE VOORWAARDEN, BINNENKORT WELLICHT VERSOEPELD Op het eerste zicht zou men al erg pessimistisch moeten zijn om zich niet door dit plaatje te laten verleiden, maar men moet zich goed bewust zijn van het feit dat de vrijstelling momenteel slechts wordt toegekend en behouden blijft als de in artikel 194ter van het WIB 92 vervatte voorwaarden van niet-overdraagbaarheid en onaantastbaarheid vervuld en gehandhaafd zijn. Twee elementen die de beslissing om te investeren kunnen tegenhouden. Maar omdat de Programmawet van december 2003 grondige verbeteringen heeft ingevoerd en er op korte termijn nog een aantal mogen worden verwacht (zie infra «Wat kan er nog veranderen») moeten wij hier even dieper op ingaan.
A) Niet-overdraagbaarheid van de rechten wordt tijdelijk In de eerste versie van de Wet moesten de schuldvorderingen en de eigendomsrechten verkregen naar aanleiding van de afsluiting van een raamovereenkomst inderdaad permanent worden gebruikt voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België zodat ze niet zomaar konden worden overgedragen. Er werd trouwens een nalatigheidsinterest berekend vanaf de toekenningsdatum van de vrijstellingsregeling tot de datum waarop de vrijstellingsvoorwaarde(n) niet langer werd(en) nageleefd. De Programmawet van 22 december 2003 heeft de scherpe kantjes dui-
delijk afgerond omdat het nu eenmaal kan voorvallen dat een film tijdens het draaien wordt onderbroken. Uiteindelijk wordt de niet-overdraagbaarheid van de rechten aan banden gelegd : de eigendomsrechten verworven krachtens de raamovereenkomst moeten door de investerende vennootschap nog slechts gedurende een periode van 18 maanden volgend op de afsluiting in volle eigendom en zonder retrocessie worden behouden.
B) Minimumlooptijd van de leningen Door een vergetelheid of een onoplettendheid stelde de oorspronkelijke versie van de Wet geen enkele eis inzake de minimumlooptijd van de lening die in het kader van de raamovereenkomst werd toegekend.
In de nieuwe versie wordt deze duur van niet-terugbetaling van de leningen vastgelegd op 18 maanden te rekenen vanaf de afsluiting van de raamovereenkomst.
C) Onaantastbaarheid Opgelet : de vrijgestelde winsten moeten inderdaad op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans van de financieringsvennootschap geboekt zijn en blijven en niet tot grondslag dienen voor de berekening van enige beloning of toekenning. Deze voorwaarde moet permanent worden nageleefd zoniet worden de voorheen vrijgestelde winsten – zonder sancties en/of nalatigheidsinteresten – belastbaar tijdens het belastbaar tijdperk waarin de voorwaarde niet langer is nageleefd. Daardoor kunnen de aldus vrijgestelde winsten onmogelijk in de vorm van dividenden worden uitgekeerd.
DE RAAMOVEREENKOMST, SLEUTELBEGRIP VAN DE WET (ART. 194TER, § 5 WIB 92) Rekening houdend met de vrijstellingsregels die wij zojuist hebben besproken, moet de raamovereenkomst die wordt gesloten tussen de binnenlandse productievennootschappen en de investeerders, naast alle andere vermeldingen, minstens aangeven dat de partijen de contractuele vrijheid hebben om er de volgende vermeldingen in op te nemen: 1. Benaming en maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken en van de investerende vennootschap(pen). 2. Totaal bedrag van de sommen die in aanmerking komen voor de toekenning van de « tax shelter » en de juridische vorm (lening of verkrijging van rechten), gedetailleerd per bedrag van elk van de investerende vennootschappen. 3. Identificatie en beschrijving van het erkend audiovisueel werk dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst. 4. Budget van de uitgaven waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de gedeelten die ten laste worden genomen door de betrokken vennootschappen. 5. Overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die naar gelang van hun aard worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst. 6. Waarborgen dat de investerende vennootschappen die het fiscaal voordeel inroepen geen Belgische of buitenlandse televisieomroep zijn en niet verbonden zijn met een dergelijke onderneming en dat de investerende vennootschappen die leningen toekennen geen kredietinstellingen zijn. 7. Verbintenis van de binnenlandse vennootschap voor de productie van een audiovisueel werk om de beperkingen opgelegd door artikel 194ter in termen van budget, financieringswijze en uitgaven in België na te leven.
17
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 18
Fiscaliteit D) ) Naleving van de investeringsvoorwaarden door de productievennootschap Binnen twee jaren na de afsluiting van de raamovereenkomst moet de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de « tax shelter », overeenkomstig de bepalingen van artikel 194ter, §4, 7° WIB 92 een document voorleggen waarin de controle waarvan de binnenlandse vennootschap voor de productie afhangt, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België (termijn van 18 maanden te rekenen vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst) en de grensvoorwaarden (maximum 50 % van het totale budget van het werk en maximum 40 % in de vorm van leningen) nageleefd zijn.
E) Kopie van de raamovereenkomst Bij de aangifte betreffende het aanslagjaar waarvoor de vrijstelling van de winsten zoals voorzien door artikel 194ter WIB 92 wordt gevraagd, moet een kopie van de raamovereenkomst worden gevoegd.
SANCTIES Indien één van de voornoemde voorwaarden, en inzonderheid de onaantastbaarheidsvoorwaarde, of de voorwaarde dat de rechten voor een beroepswerkzaamheid in België moeten worden aangewend, niet langer wordt nageleefd, worden de voorheen vrijgestelde winsten opnieuw belastbaar en worden zij beschouwd als zijnde verkregen tijdens het boekjaar waarin de voorwaarde niet langer vervuld is. Er zijn nalatigheidsinteresten verschuldigd op de belasting die betrekking heeft op de voorheen vrijgestelde winsten vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar-
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
voor de vrijstelling werd toegestaan, behalve wanneer de aanslag voortvloeit uit de niet-naleving van de onaantastbaarheidsvoorwaarde (art. 416 WIB 92).
WAT KAN ER NOG VERANDEREN Voor zover het wetsvoorstel ingediend op 22 januari 2004 als zodanig gestemd wordt en de Europese Commissie er geen graten in ziet, zou het systeem van de tax shelter volgens vier grote krachtlijnen moeten evolueren. 1. Onaantastbaarheid. Deze voorwaarde zou wel eens sterk versoepeld kunnen worden. De fiscale vrijstelling zou immers definitief worden vanaf het belastbaar tijdperk waarin het bewijsdocument inzake de verplichte uitgaven in België en de naleving van de grensvoorwaarden wordt voorgelegd, voor zover dat binnen de vijf jaar gebeurt. 2. Vrijstellingsperiode ? Vanaf de afsluiting van de raamovereenkomst ten belope van de sommen die voor de uitvoering ervan worden aangewend - artikel 194ter, §3, 2e lid WIB 92 (met uiteraard de mogelijkheid van een rechtzetting a posteriori indien deze clausules niet worden nageleefd) ? Of moet men eerder het belastbaar tijdperk afwachten waarin de beoogde sommen effectief aan de productievennootschap worden gestort (art. 194, §2, 2e lid WIB 92)? Het antwoord op die vraag is nog onzeker. Logisch gezien zou de eerste oplossing het moeten halen voor zover de raamovereenkomst gedagtekend is (in de zin van artikel 1328 van het Burgerlijk Wetboek). In een nabije toekomst zal de ondertekening van de raamovereenkomst en dus de formele verbintenis om bij te dragen tot de financiering van het audiovisueel werk reeds tot het verkrijgen van een fiscaal voordeel kunnen leiden, op voorwaarde dat
18
deze ondertekening een zekere datum heeft. 3. Investerende vennootschappen. Vanwege het protest van de producenten zou de uitsluiting van de vennootschappen verbonden met televieomroepen uit de lijst van de vennootschappen die de tax shelter kunnen genieten, worden geschrapt. 4. Verlenging van de indieningstermijn van het attest. Het document uitgaand van de controle van de productievennootschap dat bewijst dat de voorwaarden qua budget, lening of uitgaven in België nageleefd zijn, zou niet langer binnen twee jaar, maar binnen vijf jaar na de datum van afsluiting van de overeenkomst door de investerende vennootschap mogen worden overgemaakt. Op die manier zou daadwerkelijk aan deze voorwaarde kunnen worden voldaan
ZELFS DE BESTE MOLENAAR KAN SLECHTS MALEN MET HET GRAAN DAT HIJ KRIJGT We vertellen u niets nieuws als we schrijven dat de investeerder bij het nemen van zijn beslissing zijn doordacht optimisme moet afwegen tegen een hele hoop keuzes en uitdagingen die hij niet alleen moet bevatten, maar zeker ook schematisch moet indelen. Deze gezonde vaststelling wordt nog belangrijker als de investeerder de platgetreden paden verlaat en zich op het vaak toch wel risicovolle pad van de cineasten waagt. Daarmee zijn we toegekomen aan de slotconclusie van dit artikel met de prangende vraag : hoe zwaar weegt het systeem van de tax shelter ten aanzien van de overige beleggingsformules waarover de ondernemingen beschikken ? Om daarop te antwoorden moeten we ons ervoor hoeden om de zaak vanuit “louter” financiële aspecten te benaderen en ons vooral concen-
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 19
Fiscaliteit treren op de fiscale stimulans die er onmiskenbaar een sleutelelement van vormt. Als we alle argumenten op een rijtje zetten, zal de fiscale vrijstelling ongetwijfeld vooraan geklasseerd staan. Beeldt u zich eens in. Aan de hand van ons cijfervoorbeeld hebben wij reeds geïllustreerd dat als men 100 investeert, men 150 mag aftrekken wat, in termen van belastingbesparing, zeker mooi meegenomen is. Dank zij de onmiddellijke en aanzienlijke belastingvermindering, kan het rendement van zo’n investering aardig oplopen, wat de vennootschappen die niet actief zijn in de sector van de cinematografische productie zeker zal motiveren om de nieuwe investeringsmogelijkheden die de Belgische cinema te bieden heeft, met beide handen aan te grijpen. Doch niettegenstaande het vrijstellingspercentage één van de doorslaggevende elementen uitmaakt, zal niemand ontkennen dat het behoud ervan minstens even belangrijk is. Deze realiteit werpt een flinke schaduw over het plaatje dat er tot hiertoe vrij idyllisch uitzag. In tegenstelling tot de klassieke formules die men in het fiscaal recht kent, is het behoud van de vrijstelling voor de investerende vennootschap gekoppeld aan een element waarover ze geen controle heeft: de naleving van een hele reeks formaliteiten door een andere vennootschap (zie supra). Als bewijs dat zij de voorwaarden naleeft, is de investerende vennootschap er immers toe gehouden een document bij haar aangifte te voegen dat binnen de achttien maanden moet worden opgesteld door de controleur van de productievennootschap (zie evenwel supra “Wat kan er nog veranderen”). Als dit risico voor de productievennootschap zou kunnen worden gekanaliseerd en afgezwakt, zouden de zaken er uiteraard heel wat beter voorstaan ook al zou de investerende vennootschap, in theorie, een
contractuele vordering kunnen instellen. Want in die omstandigheden is het veeleer een kwestie van “voorkomen in plaats van genezen”. Wedden dat, in de nabije toekomst, de kans er dik in zit dat er bemiddelingsvennootschappen of banken opduiken die bereid gevonden worden om het producentenrisico te dekken 6 (in de vorm van een completion bond) voor de ernstige productievennootschappen die kwaliteitsmateriaal aanbieden? Het zijn trouwens die bemiddelaars die de investeerders in contact zullen brengen met de productievennootschappen, want hoe en waar vindt men audiovisuele werken van een hoge kwaliteit? Als we de argumenten «voor en tegen» objectief afwegen en het probleem uiteindelijk opgelost raakt, zou het zeker ook interessant zijn om, als we in de huidige stand van zaken zouden moeten beslissen, de onaantastbaarheidsvoorwaarde door een kritische bril te bekijken vermits ze de facto verbiedt 7 om de winsten die de operatie oplevert in de vorm van dividenden uit te keren (zie evenwel supra “Wat kan er nog veranderen”). Hebben we nu een happy end of niet? Ondanks de onmiskenbare wettelijke verbeteringen in de wetgeving die we in dit artikel allemaal overlopen hebben, stellen we vast dat het systeem van de tax shelter nog steeds niet uitblinkt door zijn eenvoud. Het mag dan wel evident lijken, maar we kunnen niet genoeg herhalen dat enkel een grondige analyse van deze fiscale stimulans, van zijn voordelen zowel als van zijn nadelen, doorspekt met enkele prospectieve accenten, de enige aangewezen denkpiste is om de exacte draagwijdte ervan te kunnen inschatten. Als deze essentiële elementen buiten beschouwing worden gelaten, zal de investeerder al snel zwaar ontgoocheld raken terwijl een tax shelter waarvan de risico’s vooraf goed overwogen
19
werden (het is niet noodzakelijk de foutieve vennootschap die gestraft wordt) een aantal sterke argumenten in zijn mars heeft om, op zijn manier, één van de grote legendes van het witte doek te worden.¶
N oten 1
2
3
4
5
6
7
Koninklijk Besluit dat de datum van inwerkingtreding van artikelen 128 en 129 van de Programmawet van 2 augustus 2002 vastlegt, B.S. 9 mei 2003. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 194ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen betreffende de tax shelter-regeling ten gunste van de audiovisuele productie, Parl. Doc., Kamer, 22 januari 2004, nr. 051/0730/001. Bij gebreke van een expliciete verduidelijking in de Wet lijkt het logisch om uit te gaan van de definitie die men terugvindt in artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen. Het is perfect mogelijk dat een buitenlandse vennootschap de operatie vanuit een Belgische dochter realiseert. Krachtens het principe van de jaarlijkse inning van de belasting, moet deze overeenkomst worden getekend tijdens het betrokken belastbaar tijdperk, maar de effectieve storting van de investering (rechtstreeks of in de vorm van een lening) mag achteraf plaatsvinden. Deze noodzaak om het producentenrisico te dekken wint nog aan belang wanneer, zoals het recente wetsvoorstel bepaalt, de termijn voor de overhandiging van het attest ad hoc (de voorwaarden qua budget, lening of uitgaven in België zijn vervuld door de productievennootschap) van twee op vijf jaar zou worden gebracht. Dit element zou wel eens sterk afgezwakt kunnen worden als het wetsvoorstel ingediend op 22 januari 2004 wordt goedgekeurd.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
25/03/04
17:11
Page 20
Ondernemingsrecht
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 21
Ondernemingsrecht
Annotatie van de arresten van 4 november 2003 van het Hof van Beroep te Brussel inzake de NV Keyware Technologies en de NV Keyware Smart Card Division NIELS HOEBEKE Advocaat aan de Balie van Kortrijk (Laga & Philippe)
1. De NV Keyware Technologies en de NV Keyware Smart Card Division werden op 2 oktober 2003 door de Rechtbank van Koophandel te Brussel failliet verklaard.
Beide vennootschappen hadden inzake RSZ aanzienlijke betalingsachterstallen, waarvoor de RSZadministratie over uitvoerbare titels beschikte.
Beide vennootschappen hebben tegen het faillissementsvonnis hoger beroep ingesteld op 7 oktober 2003.
Het is niet duidelijk in welke mate de vorderingen van andere schuldeisers opeisbaar waren, al was de liquiditeitspositie van beide vennootschappen kennelijk problematisch.
In de arresten die het daarop wees, heeft het Hof van Beroep te Brussel het hoger beroep van beide vennootschappen gegrond verklaard en heeft het de faillissementen opgeheven. 2. In beide dossiers werd het Hof met eenzelfde merkwaardig feit geconfronteerd, nl. een betaling door de gefailleerde na faillissement. Het Hof lijkt echter vooral de faillissementen te hebben willen opheffen, veeleer dan een princieparrest te vellen.
I. DE FEITEN 3. De vordering tot faillietverklaring was voor de eerste rechter ingeleid door de RSZ-administratie.
Per 30 september 2003 bleek het eigen vermogen van de NV Keyware Technologies bovendien voor méér dan drie vierden teloor te zijn gegaan, terwijl dat van de NV Keyware Smart Card Division negatief was. 4. Tijdens de behandeling van de vordering tot faillietverklaring voor de eerste rechter, onderhandelden de NV Keyware Technologies en haar huisbankier kennelijk over een schuldherschikking. Dit resulteerde na de opening van het faillissement blijkbaar in een brief waarin die huisbankier het herstelde vertrouwen in de NV Keyware Technologies bevestigde.
21
In de maanden die aan de faillietverklaring vooraf gingen, waren een aantal aandeelhouders van de NV Keyware Technolgies bovendien een obligatielening aangegaan voor 850 000,00 EUR. Op 30 september 2003 was daarvan 575 000,00 EUR gestort op een financiële rekening van de NV Keyware Technologies. Na de faillietverklaring sloten vier aandeelhouders blijkbaar nog een aanvullende investeringsovereenkomst af, waardoor de NV Keyware Technologies de beschikking kreeg over aanvullende fondsen ten belope van 1 825 000,00 EUR. Op 23 oktober 2003 werden de RSZachterstallen van beide vennootschappen integraal aangezuiverd. Tenslotte zouden belangrijke schuldeisers na de faillietverklaring ingestemd hebben met een omzetting van hun schuldvordering in aandelen.
II. HET RECHT 5. De arresten zijn in minstens drie opzichten interessant, namelijk
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 22
Ondernemingsrecht m.b.t. het tijdstip van beoordeling van de faillissementsvoorwaarden, de beoordeling van die faillissementsvoorwaarden en tenslotte, de tenlastelegging van de aan het faillissement verbonden kosten na de opheffing ervan.
II.1. Het tijdstip van beoordeling 6. Het Brusselse Hof van Beroep heeft in haar arresten van 4 november 2003 als tijdstip voor de feitelijke beoordeling van de faillissementsvoorwaarden de datum vooropgesteld van de uitspraak van het bestreden vonnis. Dat de appelrechter de faillissementsvoorwaarden moet beoordelen in functie van de feiten ten tijde van het bestreden vonnis, vindt ruim steun in de rechtspraak en –leer . In de besproken arresten heeft het Hof van Beroep te Brussel de regel echter wat genuanceerd door eraan toe te voegen dat feiten van nadien relevant kunnen zijn in de mate dat zij een ander of beter licht werpen op de gekende feiten van vóór het faillissement. Deze nuancering lijkt aan te sluiten bij het gemeen burgerlijk procesrecht, waarin normaal geldt dat de appelrechter bij de beoordeling van de zaak rekening moet houden met de feiten die zich na het aangevochten vonnis hebben voorgedaan 2 .
II.2. De faillissementsvoorwaarden 7. Opdat een handelaar failliet kan worden verklaard, dient zoals bekend te worden aangetoond dat hij op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en dat zijn krediet geschokt is.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
De voorwaarden “staking van betaling” en “wankelend krediet” worden doorgaans niet volledig los van elkaar beoordeeld maar eerder in functie van elkaar. Bij de beoordeling van het duurzaam en blijvend karakter van het liquiditeitsgebrek, houdt de rechter rekening met de solvabiliteit. Een kredietwaardige schuldenaar kan immers nog nieuwe kredieten bekomen die hem moeten toelaten zijn betalingsverplichtingen na te komen. De nauwe band tussen de voorwaarden “staking van betaling” en “geschokt krediet” werd recentelijk nog benadrukt in een uitvoerig gemotiveerd vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Kortrijk. 3 “Aangenomen wordt dat het feit dat de liquiditeit van een onderneming ernstig is vastgelopen, nog niet noodzakelijk impliceert dat zij moet failliet verklaard worden, wanneer zij nog voldoende solvabel wordt geacht om krediet te krijgen (Wymeersch, E., De toepassingsvoorwaarden van het faillissement en het Gerechtelijk Akkoord, in: Braeckmans H., Dirix, E. en Wymeersch, E., Faillissement & Gerechtelijk Akkoord. Het nieuwe recht, nr. 10, p. 87). Niettemin is het wankelen van krediet nauw verbonden met de staking van betaling (cfr. Cass. 17 juni 1994, T.B.H., 1994, p. 876). Een handelaar of vennootschap is maar in staking van betaling van zijn schulden, wanneer hij geen krediet meer krijgt om deze schulden te voldoen of indien zijn schuldeisers niet langer bereid zijn uitstel van betaling te verlenen (Loosveld, S., a.w., nr. 63, p. 519). Vandaar dat ook gesteld wordt dat het wankelen van het krediet niet echt een afzonderlijke voorwaarde is, maar eerder een precisering van het “ophouden te betalen” (Verougstraete, I., Manuel de la fail-
22
lite et du concordat, nr. 324, p. 223). De staking van betaling houdt m.a.w. een wankelende kredietwaardigheid in (Zenner, A., Dépistage, Faillites & Concordats, nr. 243, p. 192; cfr. Gedr. St. Senaat, 1996-1997, 498/11, p. 82).” Of de staking van betaling duurzaam en blijvend is, wordt normaal dus (mee) beoordeeld in functie van de kredietwaardigheid. In dat opzicht lijken de besproken arresten van de gevestigde rechtspraak af te wijken. Het Hof lijkt de noties staking van betaling en geschokt krediet in de besproken arresten immers eerder geïsoleerd te hebben benaderd. 8. De toestand “staking van betalingen” wordt over het algemeen gedefinieerd als deze waarbij een handelaar in de onmogelijkheid verkeert om zijn vervallen, zekere en eisbare schulden te betalen, ongeacht de oorzaak daarvan 4. Nu heeft het Hof van Beroep te Brussel in haar besproken arresten besloten dat de beide vennootschappen duurzaam hadden opgehouden te betalen. In de mate dat de staking van betaling precies de onmogelijkheid inhoudt aan opeisbare verbintenissen te voldoen, valt dit besluit niet te rijmen met het feit dat beide vennootschappen na hun bestreden faillietverklaring op 2 oktober 2003 nog betalingen hebben verricht. Het arrest van 16 april 1999 van het Gentse Hof van Beroep biedt hier een interessant vergelijkingspunt. Uit dat arrest blijkt dat de feiten waarover het Gentse Hof oordeelde enigszins analoog waren aan deze waarover het Brusselse Hof van Beroep zich in de besproken arresten uitsprak 5 : “Na het vonnis van faillietverklaring blijkt appellante haar schulden pro-
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 23
Ondernemingsrecht bleemloos en zonder klaarblijkelijk beroep te hebben moeten doen op na het faillissement verkregen middelen, te hebben afbetaald, zodat de curator zelfs laat gelden dat het faillissement zou kunnen afgesloten worden «bij gebrek aan passief» (sic).” Het Gentse Hof van Beroep sloot in haar arrest de staking van betaling uit, omdat “de onmogelijkheid [zijn verbintenissen na te komen] geenszins bewezen [is] en […] zelfs weerlegd [wordt] door de gedane betalingen.” Voor het besluit waartoe het Brusselse Hof van Beroep kwam in de twee besproken arresten, geldt mutatis mutandis hetzelfde: de vaststelling van de duurzame staking van betaling wordt tegengesproken door de gedane betalingen (aan de RSZ). 9. De voorwaarde van verloren kredietwaardigheid werd door het Hof in beide arresten van 4 november 2003 als volgt verwoord: "Bij een veelheid van schuldeisers dient aldus een kwalitatief en kwantitatief betekenisvolle meerderheid van schuldeisers, die een meerderheid van de uitstaande schuldvorderingen vormen, haar vertrouwen te hebben opgezegd vooraleer tot een algehele wankele kredietwaardigheid kan worden besloten". Het hof lijkt hier geïnspireerd te zijn geweest door artikel 34 van de Wet op het Gerechtelijk akkoord, waarin (in de positieve zin) als voorwaarde voor de toekenning van de definitieve opschorting eveneens een zowel kwantitatieve als kwalitatieve meerderheid van de schuldeisers vereist wordt gesteld. Of het de bedoeling was een algemeen, praktisch bruikbare invulling te geven aan de voorwaarde van “wankelend krediet” is niet duidelijk. Nu de beide faillissementsvoor-
waarden niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld, moet het in bevestigend geval echter zeker ook op het criterium staking van betaling worden toegepast.
II.3. De kosten nà opheffing 10. Wat de kosten betreft moet een onderscheid worden gemaakt tussen deze verbonden aan de procedure van faillietverklaring enerzijds en deze van tenuitvoerlegging van de hervormde faillissementsvonnissen anderzijds. De kosten van tenuitvoerlegging omvatten onder meer het ereloon van de curator 6, de gerechtskosten zijn onder meer de kosten van dagvaarding. 11. De gerechtskosten moeten op grond van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek ten laste gelegd worden van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. In een arrest van 24 mei 1996 heeft het Hof van Cassatie bevestigd dat deze regel ook geldt indien een faillissement wordt opgeheven en de ex-gefailleerde geen schuld had aan de initiële faillietverklaring 7. In de besproken arresten werd de RSZ (als in het ongelijk gestelde partij) tot de gerechtskosten veroordeeld. Vooral in de zaak Keyware Technologies kan men zich afvragen of deze beslissing verzoenbaar is met het Cassatie-arrest van 26 mei 1996. In beide zaken weet het Hof de oorspronkelijke faillietverklaring immers aan de ex-gefailleerden. In de zaak Keyware Smart Card Division oordeelde het echter dat ook de RSZ-adminsitratie een fout had begaan door niet alle betalingen te vermelden die zij had ontvangen, terwijl ook de eerste rechter om een verduidelijking
23
omtrent een te verrichten betaling bleek te hebben verzocht. In de mate dat de faillietverklaring enkel te wijten was aan de exgefailleerde, lijkt de Cassatie-rechtspraak volgens sommigen immers in te houden dat de ex-gefailleerde tot de gerechtskosten moet worden veroordeeld 8. 12. Wat de kosten van tenuitvoerlegging betreft, bestond er tot voor kort betwisting over de toepasselijkheid van artikel 1398, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek 9. Daarin wordt het risico voor de hervorming van een bij voorraad uitvoerbaar vonnis ten gevolge van de aanwending van een rechtsmiddel uitdrukkelijk ten laste gelegd van de partij die tot die tenuitvoerlegging de last heeft gegeven. In haar arrest van 15 juni 2001 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een faillissementsvonnis ten uitvoer wordt gelegd door de curator die daarbij optreedt in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. Wat het risico betreft, heeft het Hof daarbij geoordeeld dat artikel 1398, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek niet verenigbaar is met de taak van de curator 10. Het risico van de tenuitvoerlegging ligt dan bij de boedel 11. Was de faillietverklaring echter te wijten aan de gefailleerde, dan komen de kosten van tenuitvoerlegging echter ten laste van de exgefailleerde . In de besproken zaken heeft het Hof van Beroep de NV Keyware Technologies alleen resp. de NV Keyware Smart Card Division en de RSZ-administratie verantwoordelijk geacht voor de faillietverklaring. De erelonen van de curator en de kosten verbonden aan de opening,
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 24
Ondernemingsrecht afwikkeling en opheffing van het faillissement werden daarom logischerwijs in het ene arrest geheel ten laste gelegd van de NV Keyware Technologies en in het andere half om half ten laste gelegd van de NV Keyware Smart Card Division enerzijds en de RSZ-administratie anderzijds.¶
2
3
Noten 4 1
Cass. 16 november 1989, R.W. 1989-1990, 1222; J.L.M.B. 1990, 1082.Gent 19 april 1996, T.R.V. 1996, 499, noot. Zie ook: H. GEINGER en P. VANLERSBERGHE, “Beschouwingen over de problematiek inzake het rechtsgeldig aanhangig maken van een geding strekkende tot faillietverklaring van een handelaar, de tegen dit vonnis bestaande rechtsmiddelen en de bevoegdheid die het Gerechtelijk Wetboek aan het Hof van Beroep toekent om desgevallend zelf het faillissement uit te spreken” in Liber Amicorum Prof. Em. E. Krings, E. Story – Scientia, Brussel, 1991, p. (583) 610, nr. 19; GEINGER, H., VANLERSBERGHE, P., “Het faillissementsvonnis en de rechtsmiddelen”, in X., Gerechtelijk akkoord en Faillissement, Kluwer, Mechelen, losbl., 5 dln. II.C. – 9;.A. CLOQUET, Les Novelles – Les concordats et la faillite, Brussel, Larcier, 1985, nrs. 1024, 1205 en 2215 ; Rép. Prat. Dr. Belge, t. V,
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
5
6
7
Faillite et Banqueroute, p. 355, nr. 242. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1995, p. 252, nr. 557. Kh. Kortrijk, 18 april 2002, integraal weergegevn in X. Syllabus Postuniversitaire opleiding curator – vereffenaar, Module B, K.U. Leuven Economisch recht, 23 mei 2003, bijlage 2 van H. WILLAERT, “Werkwijze curator”, p.14. Cass. 26 september 1983, A.C. 1983-1984, 73; Cass. 17 juni 1994, R.W. 1994-1995, 561; E. BRUNET, Faillite et Banqueroute, Brussel, Bruylant, 1934, p. 19, nr. 71; J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1965, p. 210, nr. 2642; I. VEROUGSTRAETE, Manuel de la faillite et du concordat, Antwerpen, Kluwer, 1998, p. 221, nr. 321; A. ZENNER, Dépistage, Faillites et concordat, Brussel, Larcier, 1998, p. 110, nr. 264. Gent 19 april 1996, T.R.V. 1996, 500. Over de afsluiting van het faillissement bij gebrek aan passief, zie: A. CLOQUET, o.c., nr. 2215. I. DE POORTER, I., A.J.T. 2001-02, 715, noot onder Cass. (1e k.) AR C.99.0127.N, 15 juni 2001 (Vulstoffen Exploitatie B.V.B.A. / S. e.a.), http://www.cass.be (18 oktober 2001). Cass. AR C.95.0081.F, 26 mei 1996 (European Business Service C.V. / Cornez), http://www.cass.be; Arr. Cass.
24
8
9
10
11 12
1996, 493; Bull. 1996, 529; J.L.M.B. 1996, 1197; P.&B.; 1997, 37; Pas. 1996, I, 529; R.W. 199697 (verkort), 685; T.B.H. 1997,96; I. DE POORTER, I., l.c., 715, Cf. I. DE POORTER, I., l.c., 716, voetnoot nr. 9. Zie GEINGER, H., VANLERSBERGHE, P., o.c.. II.C. – 15; GEINGER, H. VAN BUGGENHOUT, Chr. En VAN HEUVERSWYN, Chr., “Overzicht van rechtspraak (1990-1995), Het faillissement en het gerechtelijk akkoord”, T.P.R. 1996/3, p. 970, nr. 84. Cass. (1e k.) AR C.99.0127.N, 15 juni 2001 (Vulstoffen Exploitatie B.V.B.A. / S. e.a.), http://www.cass.be (18 oktober 2001); A.J.T. 2001-02, 710, noot DE POORTER, I. ; Pas. 2001, afl. 7-8, 1145, concl. BRESSELEERS I. DE POORTER, I., l.c., 716. Zie o.m. Cass. (1e k.) AR C.99.0127.N, 15 juni 2001 (Vulstoffen Exploitatie B.V.B.A. / S. e.a.), http://www.cass.be (18 oktober 2001); A.J.T. 2001-02, 710, noot DE POORTER, I. ; Pas. 2001, afl. 7-8, 1145, concl. BRESSELEERS; Cass. 26 mei 1996, R.W. 1996-1997, 685; J.L.M.B. 1996, 1197; T.B.H. 1997, 96, noot; Bul. 1996, 529; Antwerpen 15 februari 1999, R.W. 1999-00, 1062; Kh. Hasselt 26 november 1998, R.W. 1998-99, 1335, noot; T.B.H. 1999, 628; Luik 26 juni 1997, J.L.M.B. 1998, 1236 en http://jlmbi.larcier.be (15 januari 2003), noot HENDERICKX, A.; R.R.D. 1998, 68; Gent 19 april 1996, T.R.V. 1996, 499, noot.
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 25
Ondernemingsrecht
ARREST A.R. nr. 2003/AR/2380
Het Hof van Beroep te BRUSSEL, achtste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit : A.R. nr. 2003/AR/2380
INZAKE VAN : N.V. KEYWARE TECHNOLOGIES, met maatschappelijke zetel te 1190 Brussel, Marguerite Bervoetsstraat 136, ingeschreven in het Kruispuntbank der Ondernemingen onder nummer 0458.430.512, appellante, vertegenwoordigd door Meester Benoît Simpelaere, advocaat te 1000 Brussel, Kunstlaan 46 en Meester Daniel Antoniou, advocaat te 1050 Brussel, Koninklijke Prinsstraat 19;
TEGEN : ➊ De RIJKSDlENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, afgekort RSZ, openbare instelIing opgericht door Besluitwet van 28/12/1944, K.B.O. 206 731 645;met zetel te 1060 Brussel, Victor Hortaplein 11, eerste qeïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester De Kerpel en Meester Pieter Derveaux, advocaten te 1930 Zaventem, Parklaan 54; ❷ Meester Stijn VANSCHOUBROEK, advocaat, te 1070 Anderlecht, Ninoofsesteenweg 643, handelend in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van de NV. KEYWARE TECHNOLOGIES, tweede qeïtimeerde, die verschijnt;
MET TUSSENKOMST VAN : ➊ N.V. PARDEL, met maatschappelijke zetel te1380 Lasne (Ohain), Clos de la Fontaine 7, in-geschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder nummer 0 454 166 470, ❷ N.V. JAGERNAUT, met maatschappelijke zetel te 8540 Deerlijk, Nijverheidslaan 70 ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder nummer 0 458 370 233, vertegenwoordigd door Meester Cedric Guyot de Mishaegen, advocaat te 1050 Brussel, Louizalaan 200;
*****************************************
O VER
DE RECHTSPLEGI NG
1. Met de inleidende akte wordt het hof geadiëerd in hoger beroep betreffende een vonnis dat op 2 oktober 2003 na tegenspraak werd uitgesproken door de rechtbank van koophandel te Brussel. 2. Het hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig ingesteld bij gerechtsdeurwaardersexploot dat op 7 oktober 2003 werd betekend, binnen de wettelijke termijn, en met verkorting van de dagvaardingstermijn, krachtens de beschikking die op 7 oktober 2003 werd verleend door de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep.
25
3. Bij verzoekschrift dat op 14 oktober 2003 werd neergelegd op de griffie van het hof zijn de NV Pardel en NV Jagernaut als partijen tussengekomen in het geding. 4. De advocaten van de partijen werden gehoord op de terechtzittingen van 21 en 28 oktober 2003. 5. De heer substituut procureurgeneraal Y. Keppens heeft advies verleend op de terechtzitting van 28 oktober 2003, waarna de partijen hebben gerepliceerd en de zaak in beraad werd gesteld.
H ET
VOORWERP VAN H ET HOGER BEROEP
6. De rechtbank van koophandel te Brussel heeft bij vonnis van 2 oktober 2003 de appellante failliet verklaard op vordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid – verder geciteerd als RSZ - , die hiertoe op 29 augustus 2003 dagvaarding liet betekenen. Advocaat Van Schoubroeck werd benoemd tot curator en de verificatie van de ingediende schuldvorderingen werd bepaald op 19 november 2003. De vervulling van de faillissementsvoorwaarden werd afgeleid uit de omstandigheid dat appellante haar sociale zekerheidsschulden sedert het vierde kwartaal van 1997 onbetaald liet en aldus per 3 juli 2003 in totaal een bedrag van 792.214,44 euro verschuldigd bleef. Er werd vastgesteld dat de laatste
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 26
Ondernemingsrecht partiële aanzuivering van 5.357 euro dateert van 5 maart 2002 en dat de betrokkene door de wanbetaling van deze schulden zichzelf krediet verschaft, waaruit wordt afgeleid dat de betalingen duurzaam gestaakt werden en dat het krediet geschokt was. 7. Appellante komt op tegen haar faillietverklaring aangezien volgens haar de wettelijke voorwaarden hiertoe niet waren vervuld en zij wordt hierin gesteund door de tussenkomende partijen NV Pardel en NV Jagernaut, die ieder een deelneming bezit in NV Keyware Technologies. Zij duidt de faillissementsrechter ook euvel dat een verzoekschrift tot heropening van het debat, dat op 2 oktober 2003 om 11u33 werd neergelegd, niet in aanmerking werd genomen. In ondergeschikte orde vraagt zij het faillissement op te heffen ten einde haar de mogelijkheid te bieden om binnen de 15 dagen een gerechtelijk akkoord aan te vragen. 8. De RSZ, die geen conclusie heeft genomen, verklaarde op de terechtzitting van 28 oktober 2003 niet langer aan te sturen op het faillissement van de NV Keyware Technologies. Zijn gewijzigde houding is ingegeven door het feit dat zijn schuldvordering inmiddels op 23 oktober 2003 geheel werd voldaan. Hij wenst evenwel dat de kosten verbonden aan de faillissementsprocedure en aan het geding ten laste van appellante worden gelegd.
ingevolge de spoedige rechtspleging voor het hof geen omvattende gegevens inzake schuldvorderingen of eigen inzichten nopens de werkelijke toestand van de onderneming kunnen worden verstrekt. Hij vraagt dat ingeval van opheffing van het faillissement de appellante zou worden veroordeeld om zijn kosten en erelonen ten laste te nemen.
B EOORDELI NG 10. De grief van appellante betreffende de schending van artikel 772 Gerechtelijk Wetboek, gesteund op het feit dat haar verzoekschrift tot heropening van het debat niet werd in aanmerking genomen, is ongegrond. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 oktober 2003 van de vijfde kamer van de rechtbank van koophandel te Brussel, werd de buitengewone terechtzitting geopend om 08.45 en geheven om 08.55. Het bestreden vonnis was zodoende reeds uitgesproken toen het verzoekschrift om 11u33 werd neergelegd. 11. He middel gesteund op het gemis aan belang in hoofde van de RSZ om het faillissement te vorderen, nu zijn schuldvordering helemaal werd voldaan, en waaruit wordt afgeleid dat het faillissement moet worden opgeheven, is eveneens ongegrond.
9. De curator verklaarde zich te voegen naar de wijsheid van het hof en licht onder meer toe dat
Toen de faillissementsvordering werd ingeleid had geïntimeerde als onbetaalde schuldeiser een belang om zijn rechtsvordering in te stellen. Indien de wettelijke voorwaarden waren vervuld om de vordering in
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
26
te willigen op de datum waarop zulks gebeurde, dient de faillissementsprocedure haar normaal beloop te krijgen. De omstandigheid dat de schuldvordering van de RSZ inmiddels werd voldaan verandert hier niets aan. Desgevallend kan deze evolutie aanleiding geven tot afsluiting van het faillissement bij gemis aan passief. De partijen zouden overigens wel een akkoord kunnen treffen over de afstand van het geding in hoger beroep, maar niet over de gevolgen van een bij hypothese terechte gegrondverklaring van de vordering door de faillissementsrechter in functie van hun eigen belangen, aangezien die gevolgen het geheel van de schuldeisers en de openbare orde raken. 12. De vervulling van de faillissementsvoorwaarden dient te worden beoordeeld op de datum waarop het bestreden vonnis werd uitgesproken. De feiten die later dateren en meer bepaald de nieuwe bereidheid van schuldeisers of vennoten om de schuldpositie van de gefailleerde te verlichten zijn dan irrelevant ter beoordeling van de gegrondheid van het hoger beroep. Feiten die van vroeger dateren maar eerst na de faillietverklaring werden meegedeeld, dienen daarentegen wel in aanmerking te worden genomen. Evenzo kunnen feiten die dateren van na het faillissement een ander of beter licht werpen op de gekende feiten van voor het faillissement en in zoverre als relevant in aanmerking worden genomen. 13. De gefailleerde is een beursgenoteerd bedrijf (Euronext) uit de technologiesector (software/internet,
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 27
Ondernemingsrecht toegangscontrolesystemen, ticketting en het opmaken van kaarten) met een volstort maatschappelijk kapitaal van 107.229.805,60 euro, verdeeld over 35.839.064 aandelen, waarvan 39,52 % in handen is van het publiek. De overige 60,48 % worden in portefeuille gehouden door 22 aandeelhouders, van wie zeven een belang houden dat varieert van 3,6 % tot 12 % van het maatschappelijk kapitaal. De onderneming fungeert als holdingvennootschap van verschillende operationele bedrijven. Ze is onder meer 100 % aandeelhouder van de NV Keyware Smart Card Division, die eveneens bij een vonnis van 2 oktober 2003 werd failliet verklaard. 14. De geconsolideerde balanscijfers per 30 september 2003 – waarover de commissaris-revisor stelt dat ze voortvloeien uit de boekhouding die regelmatig werd gevoerd, weze het dat ze niet werden geauditeerd – doen blijken dat de onderneming een balanstotaal heeft van 31.676.859,21 euro. De financiële schulden belopen 5.467.923 euro, waarvan ongeveer 60 % eisbaar is op ten hoogste één jaar en 40 % op méér dan één jaar. De commissaris-revisor begroot de netto operationele schuldpositie op 1.606.000 euro debet en de netto financiële schuldpositie op 3.755.000 euro.
De schulden in de overheidssector belopen op hetzelfde tijdstip 963.672,88 euro. 15. Ingevolge de gecumuleerde verliezen is het eigen vermogen verminderd tot 26.512.898,13 euro, hetgeen betekent dat het per 30 september 2003 voor méér dan 3/4 is verloren gegaan. Tijdens de terechtzitting van 21 oktober 2003 deelde de commissaris-revisor mee dat in december 2002 de alarmprocedure uit artikel 663 Wetboek Vennootschappen werd toegepast maar dat de toen besliste herstelmaatregelen slechts gedeeltelijk werden uitgevoerd. Per 30 september 2003 is het bedrijfsverlies over 2003 opgelopen tot 967.957,93 euro. Uit de jaarrekeningen over 2001 en 2002 blijkt dat de gecumuleerde verliezen van 82.409.837,70 euro voor ongeveer 3/4 veroorzaakt zijn wegens waardeverminderingen op financiële vaste activa. 16. De groep Keyware Technologies beschikte per 30 september 2003 over een omstandig gestoffeerd “Business Plan Horizon 2005” waarin de toekomstperspectieven worden ingeschat in termen van omzet voor de verschillende producten en van financiële implicaties. Er wordt een waarde van ‘ebit’ begroot van 7 % op de omzet in 2003, stijgend naar 17 % in 2005 bij omzetstijgingen van 15 % en 19 %.
De handelsschulden belopen 1.628.330,61 euro, waarvan 436.520,14 euro intercompany.
De commissaris-revisor verklaart over dit plan dat het geen assumpties of anomalieën bevat die leiden tot verkeerde prognoses.
Ze zijn kortlopend opeisbaar ten belope van 1.002.172,68 euro, maar uit de overgelegde stukken blijkt niet in welke mate ze per einde september 2003 al vervallen waren.
Een stijgende operationele cashflow (van 1,2 miljoen dollar in 2003 naar 2,9 miljoen dollar in 2005) wordt beschikbaar voor betaling van interesten, afbouw van schuld-
27
positie en financiering van groeiend werkkapitaal. 17. Uit de gegevens waarop het hof vermag acht te slaan blijkt niet tot welk beloop de vijftig commerciële schuldeisers op het einde van het derde trimester 2003 onbetaald waren gebleven wegens reeds vervallen schulden. De curator maakt in zijn memorie ten behoeve van de Procureur des Konings wel gewag van gedingen die aangespannen werden, van uitgesproken veroordelingen en van beslagmaatregelen die werden getroffen, maar zonder aantallen of bedragen te citeren. Geen van die feiten schijnt evenwel dermate ernstig te zijn bevonden dat ze aanleiding hebben gegeven tot een oproeping voor de kamer der handelsonderzoeken in de rechtbank van koophandel te Brussel. De inbare handelsvorderingen belopen nauwelijks méér dan 10 % van de commerciële schulden. Afgezien van de intercompany handelsvorderingen – die verwaarloosbaar zijn – zijn de overige van deze vorderingen tot beloop van 4,3 miljoen euro als dubieus geboekt. Het onevenwicht spreekt dan ook voor zich. In samenhang met de veroordelingen die bekomen werden door de RSZ, die een vordering had van ongeveer 865.000 euro en hiervoor ook uitvoerbare titels bekwam, moet dan ook worden aangenomen dat appellante terdege in betalingsmoeilijkheden verkeerde. 18. De vaststelling in het bestreden vonnis dat appellante sedert ettelijke kwartalen in gebreke bleef om haar sociale schulden te voldoen wettigt op zich nog niet de conclusie dat ze ook op duurzame wijze opgehouden had te betalen.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 28
Ondernemingsrecht De RSZ blijkt immers een naar omstandigheden bepaald dankmoedige schuldeiser te zijn die aldus in hoofde van de schuldenaar de mening kan laten groeien dat er een zeker stilzwijgend gedogen gehuldigd wordt nopens wanbetaling van sociale zekerheidsbijdragen en nopens het niet prompt doen uitvoeren van bekomen uitvoerbare titels.
Op grond van deze gegevens moet dan ook worden besloten dat appellante per einde september duurzaam had opgehouden te betalen.
Het “Business Plan Horizon 2005” begroot een beperkte positieve cash flow die enige financiële zuurstof laat, zij het dat de desbetreffende cijfers voor de eerste twee kwartalen van 2003 laten vermoeden dat nauwelijks de helft zal worden gehaald van hetgeen in het vermelde plan werd begroot (281.000 euro, tegenover 620.000 euro pro rata temporis).
Zij verwijst hiervoor onder meer naar de houding van haar huisbankier, naar obligatieleningen die haar recent werden toegestaan en belangrijke fondsen die effectief werden ter beschikking gesteld. Ze voert ook aan dat inmiddels, na het faillissement, de schuldvordering van de RSZ werd voldaan met financiële middelen die door enkele belangrijke aandeelhouders werden opgebracht.
19. Appellante voert overigens ook niet aan dat gedurende de periode die aan de faillietverklaring vooraf ging nog betalingen van ruime betekenis werden uitgevoerd. Ze voert evenmin aan dat ze toen uit courante exploitatie imminent betaling te verwachten was van vervallen inbare vorderingen, die haar de mogelijkheid zouden bieden om tijdens de termijn binnen dewelke ze wettelijk verplicht is de staat van faillissement aan te geven, schuldeisers te voldoen tot beloop van betekenisvolle bedragen. Dit wordt overigens bevestigd door het feit dat binnen een periode van dertig dagen nadat de RSZ de dagvaarding in faillissement liet betekenen, er geen betalingen van ruime betekenis werden verricht, vergeleken met de uitstaande schulden. Tussen 1 september en 1 oktober 2003 evolueerde de stand van de financiële rekeningen slechts van ongeveer 7.000 euro credit naar ruim 8.700 euro debet.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
20. Appellante voert verder aan dat per einde september 2003 haar kredietwaardigheid niet geschokt was, zodat in ieder geval deze voorwaarde voor een faillietverklaring niet was vervuld.
21. In het algemeen moet worden aangenomen dat het initiatief van één schuldeiser, die zoals de RSZ boogt op een belangrijke vervallen schuldvordering, die het faillissement wenst uit te lokken en aldus doet blijken dat hij zijn schuldenaar geen krediet meer waard acht, niet volstaat om te besluiten tot een algemene wankele kredietwaardigheid. Indien de concrete gegevens doen blijken dat het overwegend gedeelte van de commerciële en financiële partners van de handelaar hun vertrouwen niet hebben opgezegd, of het integendeel hebben bevestigd, is de kredietwaardigheid niet geschokt (vgl. Cass., 6 maart 2003, met conclusie van advocaat-generaal T. Werquin, en noot, T.R.V. 2003, 413-415.). Bij een veelheid van schuldeisers dient aldus een kwalitatief en kwantitatief betekenisvolle meerderheid van schuldeisers, die een
28
meerderheid van uitstaande schuldvorderingen vormen, haar vertrouwen te hebben opgezegd vooraleer tot een algehele wankele kredietwaardigheid kan worden besloten. 22. In het voorliggende geval blijkt benevens de RSZ ook nog een ander schuldeiser een faillissementsvordering te hebben ingesteld – overigens reeds in april 2003, voor de RSZ-, maar hij had de behandeling van die vordering gedurende vijf maanden niet doorgedrukt – er werd onderhandeld over dading – en heeft er inmiddels ook afstand van gedaan. Nog voor de RSZ haar rechtsvordering had ingesteld hebben vijf van de belangrijkste aandeelhouders op 17 juli 2003 de intekening onderschreven van een obligatielening ten belope van 850.000 euro. Per 30 september 2003 was 575.000 euro hiervan ook effectief gestort op een financiële rekening van appellante. Vier van de vijf inschrijvers op de obligatielening van 1 juli 2003 stellen nà 2 oktober 2003 ter uitvoering van een investeringsovereenkomst aanvullende fondsen ter beschikking tot beloop van 1,825 miljoen euro, waarvan 1,6 miljoen vrij van interest reeds effectief werd gestort en aangewend. Hiermee hebben ze het vertrouwen dat ze voordien reeds deden blijken bevestigd tot bijna het tweevoud van hetgeen ze aanvankelijk onderschreven. 23. De huisbankier van appellante, Dexia Bank, bevestigt in een brief van 10 oktober 2003 dat – na een eerdere opzegging van het krediet in februari 2002 – het vertrouwen werd hersteld en dat een akkoord over een schuldherschikking net
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 29
Ondernemingsrecht niet was gefinaliseerd toen het bestreden vonnis werd uitgesproken. Anderzijds heeft op één van de commerciële schuldeisers na – die zijn houding evenwel spoedig heeft gewijzigd – , geen van hen doen blijken, ondanks wanbetaling op de vervaldag, dat ze geen vertrouwen meer hadden in appellante. Belangrijke schuldeisers hebben dit vertrouwen integendeel bevestigd na de faillietverklaring met tegemoetkomende voorstellen, tot een deelname in het maatschappelijk kapitaal toe door omzetting van hun schuldvordering in aandelen. Deze gegevens, die deels dateren na het faillissementsvonnis, bevestigen de vertrouwenstoestand die bestond voor de faillietverklaring. 24. Het geheel van deze feiten noopt tot het besluit dat de kredietwaardigheid van appellante niet in het algemeen was teloor gegaan per 2 oktober 2003, zodat de desbetreffende faillissementsvoorwaarde niet was vervuld. 25. De eindconclusie luidt dan dat appellante onterecht werd failliet verklaard.
met overtuigingsstukken overgelegd. Een initiatief daartoe heeft ze eerst genomen met haar verzoekschrift tot heropening van het debat, dat evenwel laattijdig werd ingediend.
Zegt dat het op 2 oktober 2003 ten name van appellante geopende faillissement is opgeheven en dat de curator uit zijn aanstelling wordt ontlast, behoudens het hierna bepaalde.
Ze blijkt de ernst van de toestand te hebben onderschat en is meer bepaald in gebreke gebleven, zowel om de in december 2002 besliste herstelmaatregelen integraal uit te voeren, zowel als om vanaf juli 2003 de vereiste spoed te zetten achter de realisatie van de terbeschikkingstelling van financiële middelen door enkele aandeelhouders.
Zegt dat de curator dient in te staan voor het verzekeren van de publicatie van een uittreksel van dit arrest in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad en in de kranten waarin de opening van het faillissement werd gepubliceerd.
Appellante dient dan ook de kosten en erelonen te dragen die verbonden zijn aan de opening, de afwikkeling en de opheffing van het faillissement. De gedingkosten komen evenwel ten laste van geïntimeerde, wiens vordering wordt verworpen.
OM DEZE REDENEN : HET HOF, rechtdoende na tegenspraak, In acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken,
Het hoger beroep is gegrond. Het faillissement van appellante dient te worden opgeheven. 26. Wat de last van de reeds veroorzaakte kosten betreft overweegt het hof dat appellante is tekort gekomen aan haar verplichting om de rechtbank zo getrouw en volledig mogelijk in te lichten nopens haar toestand.
Ontvangt het hoger beroep en zegt dat het ongegrond is; Ontvangt de vordering in vrijwillige tussenkomst door NV Jagernaut en NV Pardel en verklaart ze gegrond; Doet het bestreden vonnis teniet, behoudens waar de vordering impliciet wordt ontvangen; Beslist opnieuw als volgt:
Zij heeft in eerste aanleg geen conclusie genomen en geen dossier
Verklaart de vordering ongegrond;
29
Zegt dat alle kosten verbonden aan de opening, de afwikkeling en de opheffing van het faillissement, evenals de erelonen die de curator toekomen, ten laste komen van appellante NV Keyware Technologies. Zegt dat de begroting van de kosten en erelonen van de curator staat aan de rechtbank van koophandel te Brussel. Veroordeelt de geïntimeerde RSZ in de gedingkosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, begroot op 1132,49 euro (€ 342,09 + € 334,28 + € 456,12) voor appellante, op 456,12 euro voor de tussenkomende partijen samen, op 963,89 euro (€ 165,70 + € 342,09 + € 456,12) voor hemzelf en op nul euro voor de curator qq. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 04-11-2003 waar aanwezig waren en zitting hielden:
P. BLONDEEL, S. RAES, B. LYBEER, K. BATSELIER,
Voorzitter, Raadsheer, Raadsheer, E.a. adjunctgriffier.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 30
Ondernemingsrecht
ARREST A.R. nr.2003/AR/2381
Het Hof van Beroep te BRUSSEL achtste kamer na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit: A.R. nr.2003/AR/2381
INZAKE VAN : N.V. KEYWARE SMART CARD DIVISION met maatschappelijke zetel te 1190 Brussel, Marguerite Bervoetsstraat 136, ingeschreven in de Kruispunt der Ondernemingen onder nummer 0449.832.253, appellante, vertegenwoordigd door Meester Benoit Simpelaere, advocaat te 1000 Brussel, Kunstlaan ,46 en Meester Daniel Antoniou, advocaat te 1050 Brussel, Koninklijke Prinsstraat 19;
TEGEN : ➊ De RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, afgekort RSZ, openbare instelling opgericht door Besluitwet van 28/12/1944, KB.O. 206 731 645,met zetel te 1060 Brussel, Victor Hortaplein 11, eerste geïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester De Kerpel en Meester Pieter Derveaux, advocaten te 1930 Zaventem, Parklaan 54; ❷ Meester Stijn VANSCHOUBROEK, advocaat, te 1070 Anderlecht, Ninoofsesteenweg 643, handelend in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van de N.V. KEYWARE TECHNOLOGIES, tweede geïntimeerde, die verschijnt ;
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
MET TUSSENKOMST VAN : ➊ N.V. PARDEL, met maatschappelijke zetel te 1380 Lasne (Ohain), Clos de la Fontaine 7, ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder nummer 0 454 166 470, ❷ N.V. JAGERNAUT, met maatschappelijke zetel te 8540 Deerlijk, Nijverheidslaan 70, ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder nummer 0 458 370 233, vertegenwoordigd door Meester Cedric Guyot de Mishaegen, advocaat te 1050 Brussel, Louizalaan 200; *****************************************
OVER
werden gehoord op de terechtzittingen van 21 en 28 oktober 2003. 5. De heer substituut procureurgeneraal Y. Keppens heeft advies verleend op de terechtzitting van 28 oktober 2003, waarna de partijen hebben gerepliceerd en de zaak in beraad werd gesteId.
H ET VOORWERP VAN
HET HOGER
BEROEP
6. De rechtbank van koophandel te Brussel heeft bij vonnis van 2 oktober 2003 de appellante failliet verkIaard op vordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verder geciteerd als RSZ - die hiertoe op 11 juni 2003 dagvaarding liet betekenen.
DE RECHTSPLEGING
1. Met de inleidende akte wordt het hof geadiëerd in hoger beroep betreffende een vonnis dat op 2 oktober 2003 na tegenspraak werd uitgesproken door de rechtbank van koophandeI te Brussel. 2. Het hoger beroep werd tijdig en formeeI regelmatig ingesteld bij gerechtsdeurwaardersexploot dat op 7 oktober 2003 werd betekend, binnen de wettelijke termijn en met verkorting van de dagvaardingstermijn krachtens de beschikking die op 7 oktober 2003 werd verleend door de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep. 3. Bij verzoekschrift dat op 14 oktober 2003 werd neergelegd op de griffie van het hof zijn de NV Pardel en NV Jagernaut als partijen tussengekomen in het geding. 4. De advocaten van de partijen
30
Advocaat Van Schoubroeck werd benoemd tot curator en de verificatie van de ingediende schuldvorderingen werd bepaaId op 19 november 2003. De vervulling van de faillissementsvoorwaarden werd afgeleid uit de omstandigheid dat appellante sociale zekerheidsschulden onbetaaId laat en aldus per 15 mei 2003 in totaal een bedrag van 328.897,47 euro verschuldigd bleef. Er werd vastgesteld dat de laatste partiële aanzuiveringen van 12.000 euro dateren van januari, maart en mei 2003 en dat zij ontoereikend zijn in verhouding tot de uitstaande schuld. Hieruit wordt afgeleid dat de betrokkene door de wanbetaling van deze schulden zichzelf krediet verschaft en er wordt besloten dat de betalingen duurzaam gestaakt werden en dat het krediet geschokt was.
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 31
Ondernemingsrecht 7. AppeIlante komt op tegen haar faillietverklaring aangezien volgens haar de wettelijke voorwaarden hiertoe niet waren vervuld en zij wordt hierin gesteund door de tussenkomende partijen NV Pardel en NV Jagernaut, die ieder een deelneming bezitten in NV Keyware Technologies, de moedermaatschappij van appellante. Zij duidt de faillissementsrechter ook euvel dat een verzoekschrift tot heropening van het debat, dat op 2 oktober 2003 om 11 u 33 werd neergelegd, niet in aanmerking werd genomen. In ondergeschikte orde vraagt zij het failIissement op te heffen ten einde haar de mogelijkheid te bieden om binnen de 15 dagen een gerechtelijk akkoord aan te vragen. 8. De RSZ, die geen conclusie heeft genomen, verklaarde op de terechtzitting van 28 oktober 2003 niet langer aan te sturen op het faillissement van de NV Keyware Smart Card Division. Zijn gewijzigde houding is ingegeven door het feit dat zijn schuldvordering inmiddels op 23 oktober 2003 geheel werd voldaan. Hij wenst evenwel dat de kosten verbonden aan de faillissementsprocedure en aan het geding ten Iaste van appellante worden gelegd. 9. De curator verklaarde zich te voegen naar de wijsheid van het hof en licht onder meer toe dat ingevoIge de spoedige rechtspleging voor het hof geen omvattende gegevens inzake schuldvorderingen of eigen inzichten nopens de werkelijke toestand van de ondememing kunnen worden verstrekt. Hij vraagt dat ingevaI van opheffing van het faillissement de appellante zou worden veroordeeld om zijn kosten en erelonen ten Iaste te nemen.
B EOORDELING 10. De grief van appellante betreffende de schending van artikel 772 GerechteIijk Wetboek, gesteund op het feit dat haar verzoekschrift tot heropening van het debat niet werd in aanmerking genomen, is ongegrond. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 oktober 2003 van de vijfde kamer van de rechtbank van koophandel te Brussel, werd de buitengewone terechtzitting geopend om 08.45 en geheven om 08.55. Het bestreden vonnis was zodoende reeds uitgesproken toen het verzoekschrift om 11 u 33 werd neergelegd. 11. Het middel gesteund op het gemis aan belang in hoofde van de RSZ om het faillissement te vorderen, nu zijn schuldvordering helemaal werd voldaan, en waaruit wordt afgeleid dat het faillissement moet worden opgeheven, is eveneens ongegrond. Toen de faillissementsvordering werd ingeleid had de geïntimeerde als onbetaalde schuldeiser een belang om zijn rechtsvordering in te stellen. lndien de wettelijke voorwaarden waren vervuld om de vordering in te willigen op de datum waarop zulks gebeurde, dient de faillissementsprocedure haar normaal beloop te krijgen. De omstandigheid dat de schuldvordering van de RSZ inmiddels werd voldaan verandert hier niets aan. Desgevallend kan deze evolutie aanleiding geven tot afsluiting van het faillissement bij gemis aan passief. De partijen zouden overigens wel een akkoord kunnen treffen over de afstand van het geding in hoger beroep, maar niet over de gevolgen van een bij hypothese terechte gegrondverklaring van de vordering door de faillissementsrechter in functie van hun eigen belangen, aangezien die gevolgen het geheel van de schuldeisers en de openbare orde raken.
31
12. De vervulling van de faillissementsvoorwaarden dient te worden beoordeeld op de datum waarop het bestreden vonnis werd uitgesproken. De feiten die later dateren en meer bepaald de nieuwe bereidheid van schuldeisers of vennoten om de schuldpositie van de gefailleerde te verlichten zijn dan irrelevant ter beoordeling van de gegrondheid van het hoger beroep. Feiten die van vroeger dateren maar eerst na de faillietverklaring werden meegedeeld, dienen daarentegen wel in aanmerking te worden genomen. Evenzo kunnen feiten die dateren van na het faillissement een ander of beter licht werpen op de gekende feiten van voor het faillissement en in zoverre als relevant in aanmerking worden genomen. 13. De gefailleerde is een 100% dochtervennootschap van de NV Keyware Technologies, een beursgenoteerd bedrijf (Euronext) uit de technologiesector (software/internet, toegangscontrolesystemen, ticketting en het opmaken van kaarten), die op 2 oktober 2003 eveneens werd failliet verklaard. Haar volstort maatschappelijk kapitaal bedraagt 248.000 euro. Het jaarverslag van de raad van bestuur aan de aandeelhouders betreffende het boekjaar 2002 vermeldt dat de vennootschap voor haar toekomst geheel afhankelijk is van de financiële ondersteuning en de investeringsbereidheid door de moedermaatschappij. Bij arrest van 4 november 2003 heeft het hof het faillissement van NV Keyware Technologies evenwel opgeheven. 14. De balanscijfers per 30 september 2003 -waarover de commissarisrevisor stelt dat ze voortvloeien uit de boekhouding die regelmatig werd gevoerd, weze het dat ze niet werden geauditeerd- doen blijken dat de onderneming een balanstotaal heeft van 93.240,93 euro.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 32
Ondernemingsrecht De financiele schulden belopen ruim 7,7 miIjoen euro en 98,5% ervan wordt gevormd door een achtergestelde lening, verleend door de moedervennootschap. De commissaris-revisor begroot de netto operationele schuldpositie op 482.000 euro debet en de netto financiele schuldpositie op 17.000 euro. De handelsschulden belopen 310.480,21 euro, waarvan 77.384,76 euro intercompany. Uit de overgelegde stukken blijkt niet in welke mate ze per einde september 2003 al vervallen waren. De schulden in de overheidssector belopen op hetzelfde tijdstip 331.400,26 euro. 15. Ingevolge de gecumuleerde verliezen is het eigen vermogen negatief geworden tot beloop van 9.067.148,61 euro, hetgeen betekent dat het minimumkapitaal niet meer voorhanden is. Per 30 september 2003 is het bedrijfsverlies over 2003 opgelopen tot 48.628,11 euro. De toekomst van appellante is onlosmakelijk verbonden met deze van de 'Keyware' Technologies. Deze vennootschap heeft een "Business Plan Horizon 2005" ontworpen waarin de toekomstperspectieven optimistisch worden ingeschat in termen van omzet voor de verschillende producten en van financiële implicaties. De commissaris-revisor verklaart over dit plan dat het geen assumpties of anomalieën bevat die leiden tot verkeerde prognoses. 16. Uit de gegevens waarop het hof vermag acht te slaan blijkt niet tot welk beloop de 36 commerciële schuIdeisers, met een totaal tegoed van 310.480,21 euro, op het einde van het derde trimester 2003 onbetaald waren gebleven wegens reeds vervallen schulden. Bij uitsluiting van een geboekte vordering van 484.000 euro op NV
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
Keyware, beliepen de inbare gewone handelsvorderingen slechts 127.175,32 euro per 30 september 2003. Er worden liquide middelen geboekt ten bedrage van 94.796,21 euro, maar in termen van beschikbare banktegoeden waren die in werkelijkheid bepert tot ongeveer 6.500 euro. 17. De curator maakt in zijn memorie ten behoeve van de Procureur des Konings wel gewag van veroordelingen ten Iaste van appeIlante en van getroffen beslagmaatregelen, maar zonder aantallen of bedrag en te citeren. Geen van die feiten schijnt evenwel dermate ernstig te zijn bevonden dat ze aanleiding hebben gegeven tot een oproeping voor de kamer der handelsonderzoeken in de rechtbank van koophandel te BrusseI. In samenhang met de veroordelingen die bekomen werden door de RSZ, die een vordering had van ongeveer 338.500 euro en hiervoor ook uitvoerbare titels bekwam, moet dan ook worden aangenomen dat appellante een uitgesproken thesaurieprobleem kent. 18. De vaststelling in het bestreden vonnis dat appellante sedert ettelijke kwartalen in gebreke bleef om haar sociale schulden te voldoen en dat de aanzuivering van de RSZschuld te beperkt is vergeleken met het uitstaande bedrag ervan, wettigt op zich nog niet de conclusie dat ze ook op duurzame wijze opgehouden had te betaIen. De RSZ blijkt immers een naar omstandigheden bepaald Iankmoedige schuldeiser te zijn die aldus in hoofde van de schuIdenaar de mening kan Iaten groeien dat er een zeker stilzwijgend gedogen gehuldigd wordt nopens wanbetaIing van sociale zekerheidsbijdragen en nopens het niet prompt doen uitvoeren van bekomen uitvoerbare titeIs.
32
Overigens zijn de afbetalingen door appeIlante belangrijker dan in het bestreden vonnis wordt vermeld. 19. Appellante heeft nog op 18 september 2003 en laatst op 2 oktober 2003 - datum van de faillietverklaring- aan de RSZ een bedrag van 12.000 euro, respectievelijk 30.000 euro betaald, zodat ze sedert juni 2003 in totaal 78.000 euro had aangezuiverd. Daamaast had ze op 22 september 2003 de RSZ aangewezen als begunstigde van een terugbetaalbaar btwtegoed van ruim 54.509 euro. Op grond van deze gegevens kan dan ook niet worden besloten dat appellante per einde september duurzaam had opgehouden te betalen. 20. Appellante betwist tevens dat haar kredietwaardigheid per einde september 2003 geschokt was. In het algemeen moet worden aangenomen dat het initiatief van één schuldeiser, die zoals de RSZ boogt op een belangrijke vervallen schuldvordering, die het faillissement wenst uit te lokken en aldus doet blijken dat hij zijn schuldenaar geen krediet meer waard acht, niet volstaat om te besluiten tot een algemene wankele kredietwaardigheid. Indien de concrete gegevens doen blijken dat het overwegend gedeelte van de commerciële en financiële partners van de handelaar hun vertrouwen niet hebben opgezegd, of het integendeel hebben bevestigd, is de kredietwaardigheid niet geschokt (vgl. Cass., 6 maart 2003, met conclusie van advocaat-generaal T. Werquin, en noot, T.R.V. 2003, 413415.). Bij een veelheid van schuldeisers dient aldus een kwalitatief en kwantitatief betekenisvolle meerderheid van schuldeisers, die een meerderheid van de uitstaande schuldvorderingen vormen, haar vertrouwen te hebben opgezegd vooraleer tot een algehele wankele kredietwaardigheid kan worden besloten.
NL 1/2004
19/03/04
17:00
Page 33
Ondernemingsrecht 21. In het voorliggende geval blijkt benevens de RSZ geen enkel ander schuldeiser zijn vertrouwen in appellante te hebben opgezegd, ondanks eventuele overschrijding van de vervaldag. Verder is de kredietwaardigheid van appellante ten nauwste verbonden met deze van NV Keyware Technologies, aangezien deze appellante geheel controleert en omzeggens haar enige geldschieter is. Vijf van de belangrijkste aandeelhouders van NV Keyware Technologies nu, hebben op 17 juli 2003 de intekening onderschreven van een obligatielening ten belope van 850.000 euro. Per 30 september 2003 was 575.000 euro hiervan ook effectief ter beschikking gesteld. Het geheel van deze feiten wettigt het besluit dat de kredietwaardigheid van appellante niet in het algemeen was teloor gegaan per 2 oktober 2003. 22. Een evolutie die is ingetreden na 2 oktober 2003 bevestigt de conclusie nopens de eerder bestaande kredietwaardigheid. Vier van die vijf inschrijvers op de evenvermelde obligatielening van juli 2003 hebben nà 2 oktober 2003 immers nog een investeringsovereenkomst gesloten waarbij ze zich verbinden om aanvullende fondsen terbeschikking te stellen van Keyrware Technologies tot beloop van 1,825 miljoen euro, waarvan 1,6 miljoen reeds effectief werd gestort en aangewend. In die overeenkomst wordt nadrukkelijk vermeld dat die fondsen ook bestemd zijn om de noden van appellante te financieren. Aldus mag worden aangenomen dat de kredietwaardigheid van appellante kan overeind blijven. 23. De eindconcIusie luidt dan dat appellante onterecht werd failliet verklaard.
Het hoger beroep is gegrond. Het faillissement van appellante dient te worden opgeheven.
Doet het bestreden vonnis teniet, behoudens waar de vordering impliciet wordt ontvangen; Beslist opnieuw als voIgt:
24. Wat de last van de reeds veroorzaakte kosten betreft overweegt het hof dat appellante is tekort gekomen aan haar verplichting om de rechtbank zo getrouw en volledig mogelijk in te lichten nopens haar toestand. Zij heeft in eerste aanleg geen conclusie genomen en geen dossier met overtuigingsstukken overgelegd. Een initiatief daartoe heeft ze eerst genomen met haar verzoekschrift tot heropening van het debat, dat evenwel laattijdig werd ingediend. Geïntimeerde heeft van zijn kant ook niet alle betalingen vemeld die hij heeft ontvangen, terwijl in het vonnis van 7 augustus 2003, waarbij de rechtbank van koophandel het debat heeft heropend, om duidelijkheid wordt gevraagd betreffende een betaling die voor 20 augustus 2003 diende te gebeuren, en overigens ook gedaan was. 25. In die omstandigheden komt het gepast voor appellante en geïntimeerde ieder de helft ten laste te leggen van de kosten en erelonen die verbonden zijn aan de opening, de afwikkeling en de opheffing van het faillissement. De gedingkosten komen evenweI geheeI ten Iaste van geïntimeerde, wiens vordering wordt verworpen.
OM DEZE REDENEN : HET HOF, rechtdoende na tegenspraak, In acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Ontvangt het hoger beroep en zegt dat het gegrond is; Ontvangt de vordering in vrijwillige tussenkomst door NV Jagernaut en NV Pardel en verklaart ze gegrond;
33
Verklaart de vordering ongegrond; Zegt dat het op 2 oktober 2003 ten name van appellante geopende faillissement is opgeheven en dat de curator uit zijn aanstelling wordt ontlast, behoudens het hierna bepaaIde. Zegt dat de curator dient in te staan voor het verzekeren van de publicatie van een uittreksel van dit arrest in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad en in de kranten waarin de opening van het faillissement werd gepubliceerd. Zegt dat aIle kosten verbonden aan de opening, de afwikkeling en de opheffing van het faillissement, evenals de erelonen die de curator toekomen, bij helften ten laste komen van NV Keyware Smart Card Division en van de RSZ. Zegt dat de begroting van de kosten en erelonen van de curator staat aan de rechtbank van koophandel te Brussel. Veroordeelt de geïntimeerde RSZ in de gedingkosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, begroot op 1132,49 euro (€ 342,09 + € 334,28 + € 456,12) voor appellante, op 456,12 euro voor de tussenkomende partijen samen, op 926,20 euro (€ 127,99 + € 342,09 + € 456,12) voor hemzelf en op nul euro voor de curator qq. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 04.11.03 waar aanwezig waren en zitting hielden
P. BLONDEEL, S. RAES, B. LYBEER, K. BATSELIER,
Voorzitter, Raadsheer, Raadsheer, E.a. adjunctgriffier.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
25/03/04
17:13
Page 34
Beroep
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 35
Beroep
Accountants, belastingconsulenten en bedrijfsjuristen: een complementaire benadering van gemeenschappelijke onderwerpen” Studienamiddag 17 december 2003
V.l.n.r. : Piet B EVERNAGE , Alessandra S ALÁ , Gérard D ELVAU x, Dominique B UYSSCHAERT , Karel VAN H ULLE en Johan D E L EENHEER .
Op 17 december 2003 werd een studienamiddag georganiseerd in samenwerking met het Instituut voor Bedrijfsjuristen (IBJ) omtrent de complementaire benadering van gemeenschappelijke onderwerpen die samenhangen met de beroepen van accountant, belastingconsulent en bedrijfsjurist. Het hoeft geen betoog dat deze beroepen op het terrein heel wat raakvlakken vertonen. Niet alleen zijn de accountant en de belastingconsulent er regelmatig toe gehouden zich op het
juridische pad te begeven – dit blijkt overigens uit de wettelijke opdracht van deze beroepsbeoefenaars – vaak wordt ook van de bedrijfsjurist verwacht dat hij op de hoogte is van de economische aspecten die bepaalde opdrachten met zich meebrengen. Na verwelkoming door Johan DE LEENHEER, Voorzitter van het IAB, werden enkele belangrijke thema’s op uitstekende wijze toegelicht door verschillende eminente sprekers,
35
met name: de heer Dominique BUYSSCHAERT (bedrijfsjurist), de heer Gérard DELVAUX (accountant en bedrijfsrevisor), mevrouw Alessandra SALÁ (bedrijfsjurist en belastingconsulent), de heer Jan VERHOEYE (accountant en belastingconsulent) en ten slotte de heer Karel VAN HULLE (Head of Unit “Financial Information and Company Law”, Europese Commissie). De studienamiddag werd afgesloten door de heer Piet BEVERNAGE (Ondervoorzitter van het IBJ).
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 36
Beroep
Dominique B UYSSCHAERT .
Hiernavolgend beperken we ons tot een weergave van de belangrijkste aandachtspunten uit de bijdragen van de voormelde sprekers.
1. DE TAAK VAN DE ACCOUNTANT/BELASTINGCONSULENT EN VAN DE BEDRIJFSJURIST IN HET KADER VAN EEN DUEDILIGENCE-ONDERZOEK De heer BUYSSCHAERT geeft in zijn bijdrage uitgebreid weer wat een due diligence is en welke de verschillende stadia in elk due diligence onderzoek zijn. Een due diligence kan een nuttig instrument zijn in de verschillende fases van een klassiek overnameproces. Het doel is immers het vergaren van voldoende informatie betreffende de “target”, zodat een gegronde beslissing kan genomen worden in het kader van een eventuele investering. De preliminaire fase van een due diligence onderzoek bestaat vooreerst uit het verzamelen van alle
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
informatie die een antwoord zou kunnen bieden op relevante vragen. Daarnaast wordt er tijdens de preliminaire fase tevens een “risk assessment” gemaakt, in die zin dat de risico’s geanalyseerd, gekwantificeerd en gerangschikt worden. Tenslotte wordt er tijdens de preliminaire fase tevens reeds een oordeel geveld over de meest aangewezen structuur van de transactie (aandelenoverdracht, afsplitsing, overdracht van bedrijfstak volgens gemeen recht dan wel overdracht van bedrijfstak volgens het Wetboek van vennootschappen). Na de preliminaire fase kan de fase van de negotiatie een aanvang nemen. De heer BUYSSCHAERT geeft een overzicht van die gegevens die niet vergeten mogen worden bij de opmaak van een raamovereenkomst. Zodra de negotiatie tot een raamovereenkomst geleid heeft, kan de “closing” van de transactie plaatsvinden.
heeft de heer DELVAUX een overzicht gegeven van de taak, de opdracht en de complementariteit van de adviseurs. Zo is de bank, door haar goede kennis van de markt van de ondernemingen en door het bankgeheim, vaak goed geplaatst om bij de aankoop of de verkoop van een onderneming als tussenpersoon op te treden. De gespecialiseerde advocaat of de bedrijfsjurist is daarentegen het best geschikt om de overlaters bij het opstellen van de overeenkomsten juridisch bij te staan. Ook de taak van de accountant is van primordiaal belang. Essentieel is dat hij de juiste middenweg vindt tussen de economische, financiële en juridische verplichtingen en de doelstellingen die de bedrijfsleider nastreeft. Na een korte herhaling van de relevante deontologische beginselen, heeft de heer DELVAUX het synthetisch verloop van de werkzaamheden van de accountant in het kader van de waardering van een onderneming overlopen. Hierna werd de waardering van de onderneming uitgebreid besproken. Tenslotte is de heer DELVAUX ingegaan op de garantieclausules van
Voorgaande fases zijn toepasselijk op elk due diligence onderzoek. Toch dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de “post-acquisition” due diligence, de “pre-signing” due diligence en de “pre-closing” due diligence. De verschillen tussen deze due diligence onderzoeken werden door de heer BUYSSCHAERT beknopt uiteengezet. Na nog een aantal tips heeft de heer BUYSSCHAERT afgesloten met de veelbetekenende boodschap: “Trust but verify”. Vooraleer in te gaan op het verloop van een due diligence onderzoek,
36
Piet B EVERNAGE .
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 37
Beroep niet-verbonden, zelfstandige ondernemingen zouden zijn overeengekomen voor identieke of soortgelijke verrichtingen op de vrije markt. De verrichtingen op de vrije markt kunnen echter alleen als referentie dienen voor de intragroepsverrichtingen indien de economische kenmerken van de verbonden ondernemingen voldoende vergelijkbaar zijn met de verrichtingen tussen niet-verbonden, zelfstandige ondernemingen. De voornaamste factoren van vergelijkbaarheid zijn de kenmerken van de overgedragen goederen of diensten, de functies die de partijen uitoefenen, de contractuele bepalingen, de economische omstandigheden en de
Gérard D ELVAUX .
de overeenkomst. Vooreerst werd een overzicht geboden van de verschillende types van garantieclausules. Tenslotte werden de limieten van de garanties en de dekking van de garantie besproken.
Ontwikkeling (OESO) inzake transfer pricing. Dat rapport werd opgesteld in 1979, herzien in 1995 en aangevuld in 1996 met een hoofdstuk VII over de intragroepsdiensten.
2. TRANSFER PRICING : FISCALE EN CONTRACTUELE ASPECTEN – OVEREENKOMSTEN VOOR INTRAGROEPSVERRICHTINGEN
Wat de regels van het Belgisch fiscaal recht inzake verrekenprijzen betreft, beperkte mevrouw SALÀ haar bijdrage tot de richtlijnen van de belastingadministratie, uitgevaardigd in haar circulaire van 28 juni 1999.
Er zijn tal van transacties mogelijk tussen ondernemingen die tot eenzelfde groep behoren: overdrachten van materiële goederen, overdrachten van immateriële goederen, dienstprestaties en financiële verrichtingen. Ze werden door mevrouw SALÀ een voor een uiteengezet. De uiteenzetting was vooral gericht op dienstprestaties tussen verbonden ondernemingen en beschreef de principes en regels in verband met de internationale fiscaliteit op het stuk van verrekenprijzen van dergelijke prestaties. Die internationale fiscale regels worden uitvoerig beschreven in het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
In een eerste deel gaf ze een kort overzicht van de regels inzake transfer pricing die voortvloeien uit de OESO-beginselen inzake verrekenprijzen. Die regels werden benaderd vanuit de invalshoek van de intragroepsverrichtingen. Een belangrijk principe hierbij is het “arm’s length” principe. Internationaal wordt immers erkend dat de vergoedingen die betaald worden voor transacties tussen verbonden ondernemingen voor fiscale doeleinden moeten worden vastgesteld op grond van het “arms length” principe. Met andere woorden, de prijzen die binnen een groep van ondernemingen worden gehanteerd, moeten overeenkomen met de prijzen die
37
Alessandra S ALÁ .
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 38
Beroep gevolgde bedrijfsstrategieën. De spreker heeft die verschillende punten onder de loep genomen. Op grond van de OESO-beginselen worden er twee methoden voor de bepaling van verrekenprijzen onderscheiden: deze gebaseerd op de transacties en deze gebaseerd op de winsten. Mevrouw SALÀ gaf een kort overzicht van deze methoden. In het tweede deel werd de circulaire van 28 juni 1999 besproken. Deze verschaft de taxatiediensten de eerste richtlijnen betreffende de regels die van toepassing zijn inzake verrekenprijzen. De circulaire behandelt enkel het offensief aspect van de problematiek van de verrekenprijzen, met andere woorden de mogelijkheid waarover de fiscus beschikt om tot een herziening van de verrekenprijzen over te gaan in de gevallen deze van de “arm’s length”-prijzen afwijken. Het derde deel was gewijd aan de bijzondere regels inzake verrekenprijzen op het stuk van de dienstprestaties tussen verbonden ondernemingen. In eerste instantie is het van belang te bepalen of een verbonden dienst werd geleverd die de betaling van een vergoeding tussen verbonden ondernemingen rechtvaardigt. Mevrouw SALÀ geeft een opsomming van de verschillende intragroepsdiensten waarvoor een vergoeding tussen verbonden vennootschappen gerechtvaardigd zou kunnen zijn. De “arm’s length” vergoeding kan volgens de OESORichtlijnen op twee manieren worden vastgesteld, met name de rechtstreekse aanrekening en de onrechtstreekse aanrekening. Het derde deel werd afgerond met een korte analyse van de regels die in het Belgisch fiscaal recht van toepassing zijn, met name voornamelijk de bepalingen betreffende de simulatietheorie (of artikel 344 § 1 WIB 1992), artikelen 26 en 49 WIB 1992.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
In het vierde deel, tenslotte, werden de verplichtingen van de belastingplichtige voor wat de documentatie aangaat geanalyseerd. Hoewel er in België geen specifieke verplichting bestaat om de verrekenprijzen te documenteren, heeft de Belgische belastingplichtige in elk geval baat bij het aanleggen van dergelijke documentatie. Als conclusie wees mevrouw SALÀ erop dat de problematiek van de verrekenprijzen voor groepen van ondernemingen ongetwijfeld een heet hangijzer is geworden. Binnen de groepen van ondernemingen is een proactieve houding onontbeerlijk. Ze zijn bij het opzetten van hun verrekenprijspolitiek immers genoodzaakt om rekening te houden met deze regels en deze politiek coherent en uitgebreid te documenteren.
3. ABNORMALE OF GOEDGUNSTIGE VOORDELEN IN DE VENNOOTSCHAPSBELASTING De heer VERHOEYE behandelde in een zeer interessante uiteenzetting het stelsel van de abnormale of goedgunstige voordelen in de vennootschapsbelasting. De materie op het vlak van de abnormale of goedgunstige voordelen die een vennootschap verleent, wordt beheerst door artikel 26 WIB 1992. De heer VERHOEYE wees vooreerst op het onderscheid tussen het stelsel van de abnormale of goedgunstige voordelen die een ven-
38
Jan V ERHOEYE .
nootschap verleent en dit van de voordelen van alle aard (artikelen 32 en 36 WIB 1992). Om dat onderscheid toe te lichten, zette hij twee praktische voorbeelden uiteen : het geval van renteloze leningen die een vennootschap toestaat aan een natuurlijke persoon en het geval van renteloze leningen die een moederonderneming toestaat aan haar dochter. Vervolgens vatte de heer VERHOEYE de kern van het probleem aan. Hij definieerde het toepassingsgebied en verklaarde de tekst van artikel 26 WIB 1992 aan de hand van verschillende voorbeelden. Tenslotte zette de spreker het stelsel van de abnormale of goedgunstige voordelen die een vennootschap verkrijgt uiteen. Deze materie wordt beheerst door artikel 207 WIB 1992. Dienaangaande wist hij te melden dat het stelsel van artikel 207 WIB 1992 een wijziging heeft ondergaan die vanaf aanslagjaar 2004 van toepassing is 1. Kort samengevat : volgens het nieuwe artikel 207 WIB
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 39
Beroep 1992 mag geen aftrek noch compensatie met het verlies van het jaar of het voorgaande jaar worden verricht op de verkregen abnormale of goedgunstige voordelen.
4. IAS: STAND VAN ZAKEN OP EUROPEES VLAK De heer Karel VAN HULLE, Head of Unit “Financial Information and Company Law” van de Europese Commissie, gaf een overzicht van de recente ontwikkelingen inzake de IAS/IFRS-standaarden. Na een uitgebreide uiteenzetting over de ontstaansgeschiedenis van de IAS-standaarden, wijdde de heer VAN HULLE bijzondere aandacht aan de huidige ontwikkelingen. Zo wees hij erop dat de Europese Commissie op 29 september 2003 alle bestaande IAS-standaarden, met uitzondering van IAS 32 en 39, heeft goedgekeurd. IAS 32 en 39 waren immers niet aangepast aan de huidige financiële wereld, en maken momenteel het voorwerp uit van een herziening binnen de IASB. Daartoe werd een Europese werkgroep (“High level European group”) opgericht, die de IASB op dit punt (en andere punten) moet adviseren. Zoals eenieder wellicht al weet, zullen alle beursgenoteerde ondernemingen voor elk boekjaar dat begint op of na 1 januari 2005 hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen overeenkomstig IAS/IFRS. De vraag rijst hierbij of in België ook niet-beursgenoteerde ondernemingen IAS zullen moeten/mogen toepassen voor hun geconsolideerde en/of enkelvoudige jaarrekening. Volgens de heer VAN HULLE bestaat er een consensus in België met betrekking tot het toelaten van niet-beursgenoteerde ondernemingen om IAS toe te passen op hun geconsolideerde jaarrekeningen. In ieder geval zal ook ons jaarrekeningenrecht een toenemende invloed ondergaan van IAS/IFRS.
Karel VAN H ULLE .
Deze invloed zal toenemen naarmate de grootste ondernemingen in ons land IAS zullen toepassen op hun geconsolideerde jaarrekeningen. Dit betekent volgens de heer VAN HULLE dat IAS minstens optioneel zal worden. Uiteraard zal men zich hierbij voorafgaandelijk moeten bezinnen over de in België bestaande correlatie tussen boekhouding en fiscaliteit. De invoering van de IAS-standaarden in het Belgisch recht heeft belangrijke gevolgen voor de accountant, maar ook voor de bedrijfsjurist. Volgens het voorstel tot wijziging van de 8ste Richtlijn inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden, behoort de kennis van de IAS- en ISA-standaarden immers tot het normale curriculum van de accountants en de bedrijfsrevisoren. De bedrijfsjurist van zijn kant zal meer en meer geconfronteerd worden met vragen vanwege de bedrijfsleiding over IAS/IFRS en de ontwikkelingen terzake. Aangezien
39
de toepassing van IAS de grensoverschrijdende vergelijkbaarheid van de (geconsolideerde) jaarrekeningen bevorderd, zal de bedrijfsjurist er bovendien baat bij hebben deze nieuw boekhoudtaal te beheersen en te interpreteren. Daarnaast is er ook de evolutie naar een grotere verantwoordelijkheid van het management, maar ook van eenieder die haar hierbij helpt, voor de financiële verslaggeving. De heer VAN HULLE beëndigde zijn uiteenzetting met de datum van de eerste toepassing van IAS, met name 1 januari 2005, in herinnering te brengen. Hoewel veel ondernemingen reeds de nodige inspanningen hebben geleverd om hun financiële verslaggeving voor te bereiden en/of aan te passen aan de IAS-standaarden, zijn er toch heel wat ondernemingen die dit nog niet hebben gedaan. Hoog tijd dus voor deze ondernemingen om initiatief te nemen. Noot Wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen.
1
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 40
Beroep
De adviserende rol van de notaris, de accountant en de belastingconsulent bij de oprichting van vennootschappen Studiedag 18 februari 2004
Op 18 februari 2004 organiseerden het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en de
een toelichting van de juridische aspecten in het kader van het handelen namens een vennootschap in oprichting.
oprichting te zijn tot bij de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel.
De problematiek van het preconstitutief handelen wordt geregeld door artikel 60 van het Wetboek van vennootschappen en is in wezen een regeling van aanvullend recht.
De bevrijding van de oprichter houdt in dat deze ontheven wordt van de rechten en verplichtingen verbonden aan de in naam en voor rekening van de vennootschap in oprichting aangegane verbintenissen en dat de vennootschap, zodra ze is opgericht, wordt gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen die uit deze verbintenissen voortvloeien.
Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat een gezamelijke studiedag rond de belangrijkste vennootschapsrechtelijke aandachtspunten naar aanleiding van de oprichting en de eerste levensjaren van een vennootschap. De inleidende uiteenzetting werd gegeven door Johan De Leenheer, Voorzitter van het IAB, die eveneens de aankondiging van de verschillende sprekers in de voormiddag voor zijn rekening nam. Karel Tobback, Voorzitter van de KFBN, stelde de sprekers voor in de namiddag en verzorgde tevens het slotwoord. U vindt hierna een korte samenvatting van de verschillende uiteenzettingen.
HANDELEN NAMENS EEN VENNOOTSCHAP IN OPRICHTING: ALGEMENE PRINCIPES EN BIJZONDERE FISCAALRECHTELIJKE AANDACHTSPUNTEN Als eerste spreker beet de heer Olivier CAPRASSE, advocaat en professor aan de Ulg, de spits af met
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
De uiteenzetting van de heer CAPRASSE spitste zich toe op twee deelaspecten van het preconstitutief handelen, nl. enerzijds de handelingen die de oprichters stellen namens de vennootschap in oprichting en anderzijds de bevrijding van de oprichters wanneer de vennootschap haar oprichtingsakte tijdig neerlegt ter griffie van de rechtbank van koophandel en de namens de vennootschap in oprichting aangegane verbintenissen tijdig overneemt. Met betrekking tot de preconstitutieve handelingen alsdusdanig schrijft artikel 60 van het Wetboek van vennootschappen voor dat diegene die in naam en voor rekening van een vennootschap in oprichting een verbintenis aangaat, onmiddellijk door deze verbintenis verbonden is en derhalve onmiddellijk het voordeel geniet van de met deze verbintenis verband houdende rechten. De vennootschap wordt geacht in
40
Opdat de bevrijdingsregeling toepassing zou kunnen vinden, moeten tegelijkertijd twee voorwaarden zijn vervuld, nl.: -
-
de vennootschap moet binnen twee jaar na de verbintenis zijn opgericht en de rechtspersoonlijkheid hebben verkregen; de vennootschap moet binnen twee maanden na de verkrijging van de rechtspersoonlijkheid de tijdens haar oprichting aangegane verbintenissen overnemen.
Indien deze twee voorwaarden zijn vervuld, worden de oprichters van elke aansprakelijkheid bevrijd, en wordt de vennootschap van meet af aan beschouwd als contractsluitende partij.
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 41
Beroep Tot slot gaf de heer CAPRASSE een aantal praktische wenken aangaande de wijze waarop de vennootschap de verbintenissen moet overnemen. De specifieke fiscaalrechtelijke behandeling van de aankoop van een onroerend goed door een vennootschap in oprichting werd op zeer verhelderende wijze toegelicht door mevrouw Hilde PELGROMS, Belastingconsulent en Adviseur Juridisch Departement KFBN. Mevrouw PELGROMS besprak in haar uiteenzetting enige essentiële punten van deze problematiek. Het eerste punt betrof de gevolgen van een laattijdige overneming van de verbintenis (bekrachtiging). Dienaangaande analyseerde de spreker een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 30 november 2001. Dat vonnis beslist “dat bij de aankoop van een onroerend goed voor rekening van een vennootschap in oprichting, de verbintenis bedoeld bij artikel 13bis van de Gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen (art. 60 W.Venn.) in deze zin moet worden uitgelegd dat degene die de verbintenis aangaat persoonlijk tot deze verbintenis gehouden is, maar niet als eigenaar van het goed moet worden beschouwd. Bij laattijdige overneming van de verbintenissen door de vennootschap, geeft de afwezigheid van een eigendomsoverdracht tussen degene die zich heeft verbonden en de vennootschap die overneemt, geen aanleiding tot heffing van het recht bij overgang. Mevrouw PELGROMS onderstreepte dat de administratie beroep heeft ingediend tegen deze beslissing en dat, naar haar mening, een dubbele heffing van de rechten zou kunnen
worden toegepast. Dit standpunt wordt niet door de gehele rechtsleer bijgevallen. Het tweede punt betrof de gevolgen van een stilzwijgende bekrachtiging. De spreker wees op het probleem van het bewijs van de oprechtheid van de datum van de overeenkomsten of van de tegenbrieven. Dat bewijs kan door elk rechtsmiddel, met uitzondering van de eed, worden geleverd. Het betreft een interpretatie van artikel 18 van het Wetboek der registratierechten. Ter illustratie gaf de spreker enige voorbeelden. In een derde punt analyseerde mevrouw PELGROMS het verkoopcompromis aangegaan in naam van een bestaande vennootschap of van een vennootschap in oprichting, en dit aan de hand van een beslissing van de rechtbank van koophandel te Charleroi van 14 juni 2000. Volgens de rechtbank volgt uit artikel 13bis SWHV (art. 60 W.Venn.) dat verbintenissen aangegaan in naam van een vennootschap in oprichting, vóór deze de rechtspersoonlijk heeft verkregen, en die binnen de twee maanden na de oprichting door de vennootschap worden overgenomen, geacht worden van het begin af door de vennootschap te zijn aangegaan. Wanneer uit de omstandigheden rondom de ondertekening van het verkoopcompromis kan worden afgeleid dat aan de door deze bepaling vereiste voorwaarden is voldaan, moet de vennootschap geacht worden partij te zijn geweest bij het compromis, en dienvolgens, het onroerend goed rechtstreeks te hebben verworven. Bijgevolg splitst de administratie de verrichting ten onrechte in enerzijds, een eerste verkoop met voorbehoud om een command aan te wijzen en, anderzijds, een vanuit fiscaal oogpunt onregelmatige (wegens de niet-naleving van de voorwaarden gesteld bij artikel 159,
41
1° van het Wetboek der registratierechten) commandverklaring die aanleiding geeft tot een nieuwe heffing van het evenredig recht. Mevrouw PELGROMS besloot haar uiteenzetting met de volgende vraag : Wat gebeurt er bij een aankoop voor rekening van een nog op te richten vennootschap (zonder vermelding van de vennootschapsvorm, van de naam, de maatschappelijke zetel, enz.)? De aankoop van een onroerend goed door iemand die verklaart te handelen in naam van een handelsvennootschap in oprichting, vóór deze vennootschap de rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, maakt het recht opeisbaar, voor zover de aankoop niet geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat de vennootschap wordt opgericht. De administratie eist niet dat de verschillende gegevens betreffende de op te richten vennootschap worden vermeld en tot dusver is er geen officieel standpunt terzake van de administratie bekend. Het betreft een feitenkwestie.
HET FINANCIEEL PLAN, DE INBRENG EN DE QUASIINBRENG De problematiek inzake het opstellen van een financieel plan, alsook van de inbreng en de quasi-inbreng werd uitvoerig uiteengezet door de heer Gerard DELVAUX, Accountant en Bedrijfsrevisor. Deze spreker wees er vooreerst op dat notarissen en accountants de adviseurs bij uitstek zijn van ondernemingen en alsdusdanig de “bewaarders van de wettelijkheid”. De accountant moet overigens in zijn eerste contact met de klant adviseren een beroep te doen op een notaris.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 42
Beroep
De accountant moet zich de vraag stellen naar de drijfveren in hoofde van de ondernemer – natuurlijke persoon voor de oprichting van een vennootschap, en moet de beweegredenen van fiscale en vermogensrechtelijke aard onderzoeken die in het concrete geval in het voordeel spreken van deze oplossing. Bij dit alles mag de accountant zijn kritische geest niet verliezen. Beheerst zijn cliënt onvoldoende de risico’s die verbonden zijn aan de oprichting van een vennootschap, dan zal hij de oprichting hiervan moeten ontraden. Wordt daarentegen beslist tot oprichting van een vennootschap, dan zal hij met zijn cliënt in eerste instantie op zoek moeten gaan naar de geschikte rechtsvorm die de vennootschap moet aannemen. In het kader van de oprichting van een vennootschap wijst de heer DELVAUX op het belang van de opstelling van het financieel plan, dat de eerste begroting van de vennootschap vormt. Het Wetboek van vennootschappen - meer bepaald de artikelen 215, 391 en 440 - stipuleert dat de oprichters vóór de oprichting van de vennootschap aan de notaris een financieel plan moeten overhandigen. Dit docu-
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
V.l.n.r. : Olivier C APRASSE , Bernard T ILLEMAN en Eric S PRUYT.
ment wordt niet openbaar gemaakt, maar door de notaris bewaard. In dit verband moet in het bijzonder worden gewezen op de mogelijke aansprakelijkheid van de oprichters. Deze kan in het gedrang worden gebracht indien de vennootschap binnen de drie jaar na haar oprichting failliet wordt verklaard en haar maatschappelijk kapitaal ontoereikend is. De extern accountant moet de ondernemer erop attent maken dat hij slechts een advies kan geven, en zich niet mag inlaten met het bestuur van de vennootschap. Hij moet zich in deze beperken tot het geven van bijstand, maar mag niet deelnemen aan het bestuur. Het financieel plan is de eerste begroting van de onderneming. Het is een beheersinstrument dat steunt op een bepaald aantal onderstellingen die naderhand door de feiten kunnen worden weerlegd. De heer DELVAUX is dan ook van mening dat, wanneer de omstandigheden de ondernemers ertoe dwingen hun oorspronkelijk standpunt te herzien, er een buitengewone algemene vergadering moet
42
worden bijeengeroepen om het financieel plan aan deze omstandigheden aan te passen. Voorts herinnerde de spreker eraan dat, volgens de wetgever, de Raad van het IAB de regels bepaalt volgens dewelke de stagiair-accountants worden belast met de opstelling, ten kostelozen titel en onder toezicht van hun stagemeester, van een financieel plan voor de ondernemers in het kader van hun eerste vestiging. Dienaangaande voegde hij eraan toe dat het IAB erop toeziet dat de stagiairs het financieel plan opstellen onder de strikte leiding van een stagemeester. De Raad kan eveneens de regels vaststellen volgens dewelke de externe leden van het IAB een gratis eerstelijns advies verstrekken aan ondernemingen die erom verzoeken in de loop van hun eerste activiteitenjaar. De heer DELVAUX meent dat deze eerste kosteloze raadpleging moet beperkt worden. Het financieel plan is een prognose van de door de op te richten vennootschap te realiseren activiteiten, en van de financiële middelen waarover ze daartoe moet beschik-
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 43
Beroep ken. Bijgevolg moet de beroepsbeoefenaar de verwachtingen van de oprichters over een periode van twee of drie jaar na de oprichting schematisch voorstellen. Afhankelijk van de geplande activiteit moeten bepaalde gegevens duidelijk worden gesteld en becijferd. De beroepsbeoefenaar moet een haalbaarheidsstudie uitvoeren en de producten, de kosten, de diverse goederen en diensten analyseren om zich een idee te vormen van de uitgaven die nodig zijn voor de toekomstige activiteit van de vennootschap. Hij moet de omvang van de personeelskosten inschatten, de financiële middelen die ter beschikking van de onderneming staan (eigen vermogen, te bekomen krediet, enz.) onderzoeken en nagaan of er inbrengen in natura of investeringen nodig zijn om de
onderneming te laten functioneren. De opmaak van een financieel plan moet bijgevolg steunen op de opstelling van een resultatenbegroting en van een investeringsbegroting. De beroepsbeoefenaar moet er ook op toezien dat hij de toepassing van de BTW niet uit het oog verliest. Wanneer vervolgens de resultatenprognose is opgemaakt, zal het gemakkelijker zijn een balans over de eerste drie toekomstige boekjaren op te stellen. Op dat ogenblik moet een prognose worden gemaakt van de cashflowtabel. De spreker onderstreepte ook dat de beroepsbeoefenaar de nodige tijd moet besteden aan de opmaak van het financieel plan. Er is krachtige boekhoud- en budgetteringssoftware beschikbaar om hem
daarbij bij te staan en, als de ondernemer goed heeft nagedacht over de opstelling van zijn financieel plan, zal hem dat niet zo veel kosten. Bij het onderzoek van de werkbaarheid van de onderneming moet de accountant in zijn verslag vermelden dat hij zijn advies uitbrengt op basis van de gegevens die hem door de oprichters ter beschikking zijn gesteld. In het tweede deel van zijn uiteenzetting behandelde de heer DELVAUX de inbreng in natura. De inbreng in natura kreeg in het Wetboek van vennootschappen een nieuwe definitie. De inbreng in natura is noch een inbreng in geld dat spreekt voor zich - noch de verplichting om iets te doen.
V.l.n.r. : Jan VAN B AEL , Pierre N ICAISE , Patrick D E W OLF , Gérard D ELVAUX ., Karel TOBBACK , Philippe E RNST en Johan D E L EENHEER .
43
De heer DELVAUX benadrukte dat het toekomt aan de
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 44
Beroep bedrijfsrevisor, en niet aan de accountant, om het bijzonder verslag op te maken naar aanleiding van een inbreng in natura of een quasi-inbreng. De spreker verzoekt de notarissen er dan ook om zich te vergewissen van de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar die de controleverslagen opstelt in het kader van de door het Wetboek van vennootschappen bepaalde bijzondere opdrachten. In de praktijk komt het immers voor dat interne accountants - in strijd met de wet - dergelijke verslagen opstellen, met alle gevolgen van dien die een dergelijke boekhoudkundige overtreding met zich meebrengt. In het kader van een inbreng in natura, behoort het tot de opdracht van de bedrijfsrevisor om de verschillende inbrengen in natura kwalitatief en kwantitatief te controleren. Ze moeten tegen hun economische waarde worden gewaardeerd, en deze waarde mag noch overschat, noch onderschat worden. De heer DELVAUX vermeldde hierop nochtans één uitzondering, nl. bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen moet de boekwaarde, en niet de economische waarde worden onderzocht. De bedrijfsrevisor controleert derhalve de waarderingsmethode van elke inbreng in natura. Tenslotte merkte de heer DELVAUX op dat, overeenkomstig een nieuwe door de Raad van het IBR uitgevaardigde norm, de bedrijfsrevisor voortaan uitdrukkelijk dient te vermelden dat hij zich niet uitspreekt over het gewettigd karakter van de verrichting. Daartoe moet het “no fairness opinion”-beginsel uitdrukkelijk in het revisoraal verslag, of in de conclusie ervan, worden vermeld.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
VENNOOTSCHAP EN HUWELIJKSVERMOGENSRECHT De heer Johan DU MONGH, advocaat en plaatsvervangend docent aan de KULeuven, heeft in zijn uiteenzetting enkele raakvlakken tussen het familiaal vermogensrecht en het vennootschapsrecht aangehaald. Meer in het bijzonder werden zowel de gevolgen, als het statuut van de aandelen van echtgenoten die toetreden tot een vennootschap op praktische wijze toegelicht. Vooreerst werd de vraag behandeld in welke mate een gehuwd persoon die een vennootschap (mede) opricht als eigenaar kan beschouwd worden van de aandelen. Is, in deze hypothese, de partner van de betrokkene medeëigenaar of zijn de aandelen exclusief eigendom van de betrokkene? Het antwoord op deze vraag dient beantwoord te worden in functie van het huwelijksvermogensstelsel van het echtpaar. Overeenkomstig het wettelijk stelsel valt al hetgeen één van de echtgenoten verwerft in de gemeenschap. De aandelen die verworven worden met dit gemeenschappelijk vermogen vallen dan ook in het gemeenschappelijk vermogen. Indien er eigen middelen gebruikt werden of indien er een duidelijke wederbelegging werd gedaan, zijn de aandelen echter exclusief eigendom van de inbrenger. Indien het echtpaar gehuwd is onder het stelsel van scheiding van goederen, zijn de aandelen exclusief eigendom van de inbrenger van het goed. Een tweede vraag betrof de problematiek van het stemrecht. Is slechts één echtgenoot gerechtigd om het stemrecht uit te oefenen dat verbonden is aan aandelen die tot de huwelijksgemeenschap behoren, of komt dit recht eveneens toe aan zijn of haar partner? Indien het aandelen op naam betreft, kan in principe enkel diegene op wiens
44
naam de aandelen staan het stemrecht verbonden aan deze aandelen uitoefenen. Indien de aandelen niet op naam zijn, kunnen, op basis van het principe van het concurrentieel bestuur van het gemeenschappelijk vermogen, beide echtgenoten het stemrecht verbonden aan deze aandelen uitoefenen. Vervolgens heeft de heer DU MONGH de vraag onderzocht welke van de echtgenoten recht hebben op de meerwaarde van de aandelen. In principe moet terzake worden aangenomen dat, indien de aandelen gemeenschappelijk zijn, ook de meerwaarden gemeenschappelijk zijn. Ook de situatie waarbij de gezinswoning ingebracht wordt in een vennootschap werd nader toegelicht. Zijn de beschermingsregels van het primair en secundair stelsel nog van toepassing indien de woning eigendom is van een vennootschap? Recente Cassatierechtspraak heeft aanvaard dat de in de vennootschap ingebrachte gezinswoning volledig aan voormelde beschermingsregels onttrokken wordt. Indien men de bescherming van het primair stelsel ook ná de inbreng in een vennootschap wil behouden, zal dit dienen te geschieden door zich bij de overdracht een zakelijk recht (vb. vruchtgebruik of recht van bewoning) voor te behouden. De echtgenoot die gerechtigd is om het stemrecht op de aandelen uit te oefenen, is tevens bevoegd om zelf het inkomen verbonden aan deze aandelen te bepalen via de beslissing om de winst van de vennootschap al dan niet uit te keren. Indien de echtgenoten gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel vallen eventuele dividenden, verbonden aan deze aandelen, echter in het gemeenschappelijk vermogen. De beslissing om de winst niet uit te keren heeft bijgevolg tot gevolg dat de gemeenschap minder inkomsten
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 45
Beroep %
Type
Persoon
Ligging
Roerende goederen
0.5 %
zonder voorwerp
zonder voorwerp
zonder voorwerp
Onroerende goederen
0.5 % 0.5 % 12.5 %/10 % 25 EUR
onroerend niet-onroerend onroerend onroerend
rechtspersoon zonder voorwerp natuurlijke persoon natuurlijke persoon
zonder voorwerp zonder voorwerp België buitenland
verkrijgt, terwijl de waarde van de (eigen) aandelen toeneemt. In dit kader is er een doorbraak gekomen in de rechtspraak, waarbij het op consequente wijze beslissen om de winst niet uit te keren, gekwalificeerd kan worden als misbruik van stemrecht. In dit geval zou de vrederechter hiermee rekening kunnen houden bij het bepalen van het onderhoudsgeld. De heer DU MONGH beëindigde zijn uiteenzetting met een belangrijke opmerking. De bankpraktijk brengt vaak de vereiste met zich mee dat de echtgenoot van de gehuwde persoon die een borgstelling aangaat, deze mede moet ondertekenen. Dit verzoek van de bank kadert in de mogelijkheid van de partner om de zekerheid nietig te laten verklaren. De medeondertekening door de partner impliceert immers een verzaking door deze laatste van zijn recht om de borgstelling nietig te laten verklaren. Men dient echter in dit kader zeer aandachtig na te gaan dat de medeondertekening niet gekwalificeerd kan worden als een medeborgstelling.
die ten zeerste van belang is bij de oprichting van een vennootschap. Zijn eerste aanknopingspunt met de materie waren de bepalingen tot regeling van de registratieverplichting (art. 19, 1°, 2°, 5° en 26 van het W.Reg.). Aan de hand van een praktisch schema sneed hij de kwestie aan van de rechten die op de inbrengen kunnen worden geheven, geïllustreerd met relevante kanttekeningen over de verschillende schoolvoorbeelden, en meer bepaald over het verlaagde tarief van 5 % (art. 115 en 115bis, 119 (maatstaf van heffing) en 120 (gemengde inbrengen) van het W.Reg.). In dat kader vestigde hij de aandacht op de mogelijke inbreng van een onroerend goed met behoud van het vruchtgebruik, waarna dat vruchtgebruik aan de vennootschap wordt verkocht. In dergelijk geval is overeenkomstig artikel 159, 3° W.Reg. enkel een recht van 25 EUR toepasselijk.
(zie tabel hierboven) Vervolgens vestigde de heer SPRUYT de aandacht op de kwestie van de inbrengen die onderworpen zijn aan het verkooprecht. In deze materie moeten de geografische ligging van het onroerend goed en de hoedanigheid van de inbrenger in aanmerking worden genomen. Immers, enkel in België gelegen onroerende goederen die door een natuurlijke persoon worden ingebracht, vallen onder de bepalingen van artikel 159, 7° W.Reg., ook wanneer ze bij buitenlandse vennootschappen worden ingebracht. In dat kader kan, in afwijking van de bepalingen van artikel 53 W.Reg., de toepassing van het stelsel van de handelaars in onroerende goederen (art. 62 W.Reg.) en de teruggaven op basis van artikel 212 W.Reg., worden overwogen. De heer SPRUYT besloot zijn uiteenzetting met de problematiek van de
REGISTRATIERECHTEN EN OPRICHTING VAN EEN VENNOOTSCHAP De heer Eric SPRUYT, Notaris, Professor aan de Fiscale Hogeschool en Docent aan de VPOO/Vlekho analyseerde in een uitstekend gestructureerde uiteenzetting op uiterst nauwkeurige wijze de kwestie van de relatie tussen de registratierechten en de inbrengen,
45
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 46
Beroep vrijstellingsregelingen. Zo werden drie stelsels uit de doeken gedaan : de fusies, splitsingen en inbrengen van een algemeenheid van goederen (art. 117 § 1 W.Reg.), de inbrengen van een bedrijfstak (art. 117 § 2 W.Reg.), en de zogenaamde fusie “à l’anglaise” (art. 117 § 3 W.Reg.).
SPECIFIEKE BEKWAAMHEIDSVEREISTEN EN ADMINISTRATIEVE FORMALITEITEN De heer Philippe ERNST, Advocaat en Professor aan de UA, behandelde in zijn uiteenzetting een aantal recente wetswijzigingen die relevant zijn voor de oprichters van vennootschappen. Hij besprak in het bijzonder de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. Deze wet heeft de vestigingswetgeving ingrijpend gewijzigd. De spreker begon zijn analyse met het schetsen van de historiek en de doelstellingen van de nieuwe regeling. De nieuwe wet strekt er in hoofdzaak toe het beroep van zelfstandig ondernemer te stimuleren en de sector competitiever te maken. De wetgever wilde via deze nieuwe regeling eveneens het voortijdig faillissement van zelfstandige ondernemingen voorkomen.
(3) jaaromzet van max. 7 000 000 EUR of een jaarlijks balanstotaal van max. 5 000 000 EUR. De spreker vergeleek deze criteria met deze die worden vooropgesteld door de boekhoudwetgeving en door de oude wetgeving. Het tweede criterium is nieuw en strekt ertoe de invloed van de externe kapitaalverschaffers te beperken ten voordele van de zelfstandige onderneming. Tenslotte besteedde de heer ERNST uitvoerige aandacht aan de kern van wetgeving, m.n. de nieuwe vestigingsregels voor de KMO’ s. De wet bepaalt dat de aankomende zelfstandige ondernemer aan drie cumulatieve voorwaarden moet voldoen : (1) basiskennis van het bedrijfsbeheer; (2) beroepsbekwaamheid; (3) vestigingsgetuigschrift.
Vervolgens besprak de heer ERNST het toepassingsgebied van de wet. Bij het definiëren van het begrip “KMO” worden geen zuiver kwantitatieve criteria gehanteerd. De criteria zijn thans de volgende, nl.:
Wat de basiskennis van het bedrijfsbeheer betreft, dient de zelfstandige, fysieke persoon of rechtpersoon, het bewijs te leveren dat hij het bij KB vastgestelde programma (recht, boekhouding, handel en informatica) machtig is. Het bewijs daarvan kan ondermeer geleverd worden door diploma’s en getuigschriften of door praktijkervaring. Op te merken valt hierbij dat de accountant en de belastingconsulent zijn vrijgesteld van deze verplichting, omdat de kennis van het bedrijfsbeheer voor de beoefenaars van deze beroepen reeds is gereglementeerd door een bijzondere regeling.
(1) het gemiddeld aantal werknemers mag op jaarbasis niet meer dan 50 bedragen en; (2) het bezit van aandelen of deelbewijzen in hoofde van de externe aandeelhouders of deelbewijshouders mag niet meer bedragen dan 25 % en;
Het vestigingsgetuigschrift bevestigt dat de zelfstandige voldoet aan de wettelijke vereisten inzake kennis van het bedrijfsbeheer en beroepsbekwaamheid. Het werd voorheen uitgereikt door de provinciale Kamers van Ambachten en Neringen. Om de bestaande
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
46
divergenties in de erkenningspolitiek tussen de verschillende Kamers weg te werken werd een uniforme regeling uitgewerkt. Bij de oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) werd deze taak toevertrouwd aan de ondernemingsloketten. Sedert 1 juli 2003 zullen zij bij de inschrijving in het handelsregister nagaan of de onderneming voldoet aan de wettelijke voorwaarden die de uitoefening van het beroep regelen. De inschrijving in de KBO geldt in principe als bewijs dat de betrokkene voldoet aan de gestelde vereisten inzake ondernemingsvaardigheden. De spreker besloot zijn uiteenzetting met de vermelding dat inbreuken op de wetgeving beteugeld worden met strafrechtelijke en administratieve geldboetes, alsook met een korte bespreking van de procedure voor de opsporing en vervolging van de wetsovertreders.
STERKMAKING EN VOLMACHT BIJ OPRICHTING VAN VENNOOTSCHAPPEN Het woord ging vervolgens naar de heer Bernard TILLEMAN, professor aan de KULeuven en de KULAK, die inging op de problematiek inzake sterkmaking en volmacht bij de oprichting van vennootschappen. Vooreerst gaf professor TILLEMAN nadere toelichting bij de figuur van de volmacht. Verschillende deelaspecten werden uitgediept, waaronder de aard van het mandaat, de vorm van de volmacht en de sanctie bij een eventuele bevoegdheidsoverschrijding van de lasthebber. In het algemeen kan een volmacht algemeen of bijzonder, uitdrukkelijk of niet uitdrukkelijk van aard zijn. Een volmacht tot oprichting van een vennootschap moet echter bijzonder en uitdrukkelijk zijn. Bovendien moeten in personenvennootschappen de namen van de
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 47
Beroep
lastgevers altijd ab initio gekend zijn om de vennootschap op te richten. Een volmacht tot oprichting van een vennootschap moet op straffe van nietigheid steeds schriftelijk gegeven worden. Een dergelijke volmacht kan, voor een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid, hetzij bij authentieke, hetzij bij onderhandse akte worden verleend. Bovendien moet de volmacht tot oprichting van een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid een aantal specifieke vermeldingen bevatten die niet voor iedere rechtsvorm identiek zijn. De openbaarmaking is echter niet vereist. Aangezien de volmacht tot oprichting van een vennootschap op zichzelf geen voorgeschreven akte is, is de taalwetgeving terzake in principe niet relevant. Toch is het aangeraden om deze na te leven.
V.l.n.r. : Eric S PRUYT , Bernard T ILLEMAN , Hilde P ELGROMS , Olivier C APRASSE , Johan D U M ONGH en Johan D E L EENHEER .
In het vennootschapsrecht worden zij die een verbintenis voor derden hebben aangegaan, geacht persoonlijk verbonden te zijn indien de overlegde lastgeving niet als geldig wordt erkend. De onbevoegde vertegenwoordiger is in dit geval bijgevolg persoonlijk verbonden als aandeelhouder en oprichter. Vervolgens heeft professor TILLEMAN de figuur van de sterkmaking uitgebreid besproken. Sterkmaking bij de oprichting van een vennootschap impliceert een overeenkomst op grond waarvan een persoon zich ertoe verbindt om een derde te overtuigen om in te schrijven op de aandelen van een op te richten vennootschap. Sterkmaking is een juridische en persoonlijke verbintenis om iets te doen. De sterkmaker is
47
gehouden tot een resultaatsverbintenis. In principe is de sterkmaker niet persoonlijk gebonden. Bij de sterkmaking voor de inschrijving op aandelen van een NV geldt echter een bijzondere (afwijkende) wettelijke regel. De belover die zich sterk maakt voor de inschrijving op aandelen, verwerft automatisch de hoedanigheid van oprichter indien de verbintenis tot inschrijving waarvoor hij zich heeft sterk gemaakt niet (tijdig) werd bekrachtigd. De oprichting van een BVBA bij wijze van sterkmaking wordt traditioneel niet mogelijk geacht, gelet op het intuitu personae karakter van deze vennootschap. Theoretisch is sterkmaking daarentegen wel mogelijk voor ven-
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 48
Beroep nootschappen zonder rechtspersoonlijkheid. Weliswaar lijkt enkel een sterkmaking zinvol wanneer die een verplichting voor de sterkmaker bevat om de beloofde verbintenis van de derde tot inschrijving op de aandelen persoonlijk in natura uit te voeren, zo de derde de beloofde verbintenis niet wenst aan te gaan. In andere gevallen kan het ontbreken van de bekrachtiging immers tot de nietigheid van de vennootschap leiden. Vóór de invoering van de wettelijke regeling inzake de vennootschap en de vereniging in oprichting, werd de figuur van sterkmaking soms gebruikt om te contracteren namens een rechtspersoon in oprichting. De persoon die zich voor een derde sterk maakt dat hij op aandelen van een NV zal inschrijven, moet erop toezien dat de verbintenis tijdig wordt bekrachtigd, nl. twee maanden nadat ze is ontstaan indien de identiteit van de derde onmiddellijk wordt bekendgemaakt, vijftien dagen wanneer zijn naam niet werd vrijgegeven. Een bekrachtiging van de inschrijving buiten de wettelijke termijn is niet werkzaam. De bekrachtigde handeling wordt rechtstreeks en met retroactieve kracht toegerekend aan de derde.
OPENBAARMAKING VAN DE OPRICHTINGSAKTE. HET ARTIKEL 69 VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN De heer Jan VAN BAEL, notaris en Docent aan de UA en de K.U.Brussel, vatte zijn uiteenzetting aan met de mededeling dat artikel 69 van het Wetboek van vennootschappen – hoewel dit haaks staat op de bedoeling van de wetgever – een aantal inhoudelijke vernieuwingen bevat in vergelijking met de bepalingen
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
van de opgeheven Vennootschappenwet. De nieuwe regeling, met al zijn onduidelijkheden en ongerijmdheden, werd door de spreker kritisch onthaald. Volgens de oorspronkelijke versie van artikel 69 diende elke vennootschap een uittreksel uit de oprichtingsakte, samen met het origineel of een expeditie van de akte zelf, ter griffie neer te leggen. Deze regeling was van toepassing op alle vennootschapstypes, inclusief de V.O.F. en Comm.V . Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de eigenheid van de Comm.V die de discretie over de identiteit van de stille vennoot waarborgt. In een Reparatiewet werd deze onvolkomenheid rechtgezet door te voorzien in de afschaffing van de verplichte neerlegging van de integrale oprichtingsakte. Het probleem werd hiermee echter nog niet volledig verholpen, omdat artikel 75 van het Wetboek van vennootschappen stipuleert dat de akte wel moet worden neergelegd ingeval van uittreding of toetreding van stille vennoten. Bovendien moet na elke statutenwijziging een gecoördineerde versie van de statuten worden neergelegd. Volgens de spreker is een nieuwe reparatiewet op dit vlak dan ook wenselijk. De verplichting tot publicatie van vennootschapsaktes in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad werd ingrijpend gewijzigd. Wat de maatschappelijke benaming betreft, werd het onderscheid tussen de firmanaam en een fantasiebenaming opgeheven. Dit terwijl de V.O.F. nog steeds vennootschap “onder firma” blijft heten. De spreker was van oordeel dat het beter zou zijn om voor dit type de term “(eenvoudige) personenvennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid” te gebruiken. Voortaan moeten ook alle types hun zetel nauwkeuring omschrijven en er opgave van doen. Verder ging de spreker ook in op de gevolgen van
48
deze nieuwe verplichtingen, zoals o.a. de wettelijk verplichte vermeldingen i.v.m. de duur van de vennootschap, de opgave van de identiteit van de vennoten, het maatschappelijk kapitaal en het boekjaar. Wat het bestuur betreft, werd beklemtoond dat in de praktijk het onderscheid tussen prokura en nietprokuravennootschappen zal vervagen. Het onderscheid blijft echter in de wet bestaan. Met betrekking tot de omschrijving van het doel bepaalt de vennootschapswetgeving thans dat voor alle vennootschapstypes het doel nauwkeurig moet worden omschreven, ook voor de V.O.F. en de Comm.V . Het is volgens de heer VAN BAEL eveneens aanbevolen om in het doel de aard van de activiteiten (burgerlijk of commercieel) uitdrukkelijk te bepalen. Dit met het oog op de correcte toepassing van de wettelijk verplichte administratieve formaliteiten bij de inschrijving in de KBO. De spreker is ook voorstander van de omschrijving van het doel op basis van de NACEBEL-codes en een algemene omschrijving om problemen inzake doeloverschrijding te voorkomen.
HET UITWERKEN VAN DE STATUTEN. BESPREKING VAN ENKELE BIJZONDERE CLAUSULES. Vruchtgebruik op aandelen De heer Luc WEYTS, notaris en buitengewoon hoogleraar aan de KULeuven, ging dieper in op de problematiek inzake het vruchtgebruik op aandelen. Het vruchtgebruik op aandelen is een curiosum in het recht. Het betreft immers een zakelijk recht met als voorwerp een persoonlijk recht. Dit heeft tot gevolg dat zowel bepalingen uit het burgerlijk recht, als uit het Wetboek van vennootschappen toepassing zullen vinden op het vruchtgebruik op aandelen.
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 49
Beroep Van het Burgerlijk Wetboek worden de algemene regels betreffende het vruchtgebruik toegepast, niettegenstaande deze regels het vruchtgebruik op aandelen niet uitdrukkelijk voorzien. De gevolgen van de toekenning van een recht van vruchtgebruik op aandelen werden vervolgens nader geanalyseerd. Algemeen kan worden gesteld dat de blote eigenaar de vennoot is. De vruchtgebruiker heeft echter naast het recht op de opbrengst van de aandelen, bepaalde zeggenschap binnen de vennootschap. De belangen van de vennoten en de vruchtgebruiker kunnen soms divergeren. Het kan immers voorkomen dat de vruchtgebruiker een zo hoog mogelijke opbrengst (dividenden) nastreeft, terwijl de andere
vennoten het eerder raadzaam achten om de winst te reserveren. De vruchtgebruiker is titularis van de genotsrechten. Hij kan aanspraak maken op de dividenden. De spreker raadt aan om de inning van de dividenden in de praktijk te vergemakkelijken door de aandelen, die normaliter fysiek worden bewaard bij de blote eigenaar, te deponeren bij een neutrale derde, zoals een accountant. Of de vruchtgebruiker ook aanspraak kan maken op de gereserveerde winsten is omstreden. De wettelijke en statutaire reserves worden geacht deel uit te maken van het kapitaal en komen toe aan de blote eigenaar. De vrije reserves zouden volgens de spreker dan weer moeten worden toegekend aan de vruchtgebruiker. Eventuele betwistingen tussen vruchtgebruiker en blote eigenaar kunnen worden voorkomen door het inlassen van een statutaire clausule. Bij kapitaalverhoging door incorporatie van reserves zullen de nieuwe aandelen onderworpen blijven aan dezelfde regeling als de oude aandelen. De blote eigenaar wordt eigenaar en de vruchtgebruiker breidt zijn recht uit tot deze nieuwe aandelen. Ook hier kan volgens de spreker elke
49
discussie bij voorbaat worden opgelost door een overeenkomst tussen de partijen of via een statutaire clausule. Bij kapitaalverhoging door een nieuwe inbreng (in geld) zal de blote eigenaar het voorkeurrecht uitoefenen, behoudens andersluidende statutaire bepaling. De nieuwe aandelen kunnen tot beloop van de waarde van het voorkeurrecht onder dezelfde regeling vallen als de oude aandelen. De bijkomende inschrijving (in geld) zal echter aan één van beide partijen toekomen, naargelang de storting van de fondsen is gedaan door de vruchtgebruiker of de blote eigenaar. Wat de uitoefening van de lidmaatschapsrechten betreft, bestaan er verschillende strekkingen in de rechtsleer. De spreker verwees daarbij naar het artikel van D. DE MAREZ dat in februari 2004 in het Rechtskundig Weekblad verscheen. Ook hier kan een statutaire clausule heel wat problemen voorkomen. De uitoefening van het stemrecht op de gewone algemene vergadering komt, volgens de spreker, toe aan de vruchtgebruiker. Bij statutenwijzigingen kan daarentegen enkel de blote eigenaar een stem uitbrengen. Volgens het Hof van Cassatie is een statutaire clausule waarbij als algemene regel het stemrecht wordt uitgeoefend door de vruchtgebruiker ongeldig. Het recht op informatie kan door beide partijen worden uitgeoefend. Het jaarverslag wordt dan ook best overgemaakt aan de vruchtgebruiker én de blote eigenaar. Beiden mogen ook aanwezig zijn op de algemene vergadering. Het samenroepen van een algemene vergadering is tenslotte slechts mogelijk voor degene die titularis is van het stemrecht.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 50
Beroep Het directiecomité De heer Pierre NICAISE, Notaris, Lector aan de UCL en Directeur van het Centre d’études Jean Renauld, en de heer Patrick DE WOLF, Advocaat en lector aan de UCL hielden samen een uiteenzetting over het directiecomité en bespraken dienaangaande een aantal bestaande statutaire clausules. De wettelijke grondslag van het directiecomité kan worden teruggevonden in artikel 33 van de programmawet van 2 augustus 2002, die in boek VIII, titel IV, hoofdstuk I van het Wetboek van vennootschappen een afdeling Ibis invoegt. De oprichting van een directiecomité in een naamloze vennootschap is facultatief, maar moet door de statuten worden toegestaan. Dat is ook normaal aangezien dit comité de bevoegdheid krijgt de vennootschap te besturen en te vertegenwoordigen. De leden van het directiecomité (minimum 2 personen, al dan niet bestuurders) worden, bij ontstentenis van een statutaire bepaling, benoemd en ontslagen door de raad van bestuur. De sprekers behandelden eveneens de problematiek van de cumul tussen het mandaat van bestuurder en dat van lid van het directiecomité. De bevoegdheden van het directiecomité maken het voorwerp uit van een bijzondere bevoegdheidsoverdracht. Deze overdracht van bevoegdheden kan ruim zijn, maar mag geenszins betrekking hebben op het algemeen beleid van de vennootschap, noch op de handelingen die op grond van het Wetboek van vennootschappen aan de raad van bestuur zijn voorbehouden. Het directiecomité is eveneens een orgaan van vertegenwoordiging van de vennootschap.
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
De wet bepaalt ook dat de raad van bestuur belast is met het toezicht op het directiecomité. Vervolgens behandelde de spreker de regeling die van toepassing is op belangenconflicten. Deze regeling is ingeschreven in artikel 524 van het Wetboek van vennootschappen. Tenslotte gingen de sprekers over tot de analyse van drie soorten statutaire bepalingen : één algemene statutaire bepaling en twee bijzondere statutaire bepalingen tot oprichting van een directiecomité.
Vertegenwoordiging en bestuur De heer Bernard TILLEMAN, Professor aan de KULeuven en de KULAK, ging uitgebreid in op de mogelijkheid tot het inlassen van statutaire clausules met betrekking tot de voordracht en de verkiezing van bestuurders. Vooreerst heeft professor TILLEMAN de nodige aandacht besteed aan de zogenaamde “clausule van bindende voordracht”. Een dergelijke clausule bestaat erin dat het aantal mandaten statutair wordt vastgelegd en dat de algemene vergadering, voor ieder vacant ambt, enkel bestuurders/zaakvoerders kan benoemen onder de kandidaten voorgedragen door (een) welbepaalde (groep) vennoten. Hiertoe worden verschillende categorieën van aandelen gecreëerd. Zo kan men bijvoorbeeld bepalen dat aandelen A behoren tot één groep aandeelhouders en dat de aandelen B behoren tot een andere groep aandeelhouders. Statutaire clausules van bindende voordracht mogen geen afbreuk doen aan het keuzerecht van de algemene vergadering. Bijgevolg moeten zij op die wijze worden gelibelleerd dat de algemene vergadering een zekere effectieve keuze behoudt. Bijgevolg raadt professor TILLEMAN aan om per mandaat een dubbeltal kandidaten te voorzien.
50
Dit keuzerecht dient bovendien werkelijk te zijn: zo is er geen sprake van een werkelijke keuze voor de algemene vergadering wanneer een groep aandeelhouders twee kandidaten voordraagt waarvan één manifest onaanvaardbaar is. Wat de afschaffing van de clausules van bindende voordracht betreft, bestaat er in de BVBA, de NV en de Comm. VA een specifieke procedure van statutenwijziging met betrekking tot de wijziging van rechten verbonden aan categorieën van effecten. Een dergelijke statutenwijziging veronderstelt (ondermeer) een drie vierde meerderheid binnen elke categorie met het oog op het afschaffen van een clausule van bindende voordracht. Voor de andere vennootschapsvormen dient de afschaffing van de clausule van bindende voordracht gemotiveerd te worden op basis van het vennootschapsbelang. In dit verband raadt professor TILLEMAN aan om de specifieke procedure van statutenwijziging met betrekking tot de wijziging van rechten verbonden aan categorieën van aandelen (in de BVBA, NV en Comm. VA) ook op deze vennootschapstypes van toepassing te verklaren krachtens een statutaire clausule. Tenslotte heeft professor TILLEMAN de aandacht gevestigd op de problematiek van het coöptatierecht. In het kader van de clausule van bindende voordracht is het aangeraden om tevens het coöptatierecht aan te passen. Vervolgens heeft deze spreker gewezen op de mogelijkheid tot het inlassen in de statuten van een “clausule inzake stemming”. Professor TILLEMAN heeft in dit kader de techniek van het cumulatief stemrecht aangehaald, volgens dewelke de statuten stipuleren dat al de vacante bestuursmandaten tegelijkertijd - in één stemronde moeten worden ingevuld.
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 51
Tre n d s Corporate Social Responsability De grote ondernemingen en sociale verantwoordelijkheid De sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen (SVO) of Corporate Social Responsability (CSR), aanvankelijk een modeverschijnsel, is voor de grote ondernemingen een noodzaak geworden, willen ze niet dat de steeds meer ethisch bewuste consument hun producten gaat boycotten. Een analyse van een krachtige nieuwe tendens.
Volgens de persberichten is de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen (SVO) of Corporate Social Responsability (CSR) momenteel een modeverschijnsel. Nochtans is het concept niet zo nieuw. De idee stamt eigenlijk uit de jaren negentig. Destijds ageerden verschillende NGO’s (niet-gou-
vernementele organisaties) tegen de beruchte “sweatshops”, met name de “zweetateliers” die zowat overal in de ontwikkelingslanden actief waren. Om aan deze nieuwe druk het hoofd te bieden, sloofden de multinationals – want het betreft vooral multinationals – zich uit in initiatieven, verspreidden ze glossy brochures of benoemden ze een mijnheer of mevrouw “duurzame ontwikkeling”. Uiteraard waren al deze initiatieven niet even oprecht en sommige hadden dan ook geen ander doel dan de harde werkelijkheid van de arbeidsvoorwaarden in de ontwikkelingslanden te verbloemen. Maar, zoals Guillaume Duval, auteur van een werk dat deels aan dit onderwerp is gewijd (Le libéralisme n’a pas d’avenir, éd. La Decouverte, Parijs) opmerkt, hebben ook deze giganten een achilleshiel : hun macht is in grote mate afhankelijk van hun merkimago. Dat imago is voor hen een wezenlijk actiefbestanddeel in de meest kapitalistische betekenis van het woord. De aantasting ervan kan zeer snel zware economische effecten sorteren”. En Guillaume Duval licht zijn redenering als volgt toe : “voor een onderneming waarvan de winst 4% van de omzet bedraagt, een courante orde van
51
grootte, volstaat het dat de verkopen met slechts 1% dalen om de winst met bijna een vierde te doen dalen, en met de winst daalt de koers van het aandeel op de beurs. Winst is immers een factor die de omzetevolutie uitvergroot weerspiegelt”. Het is in het licht van deze optiek dat de NGO’s mediacampagnes hebben opgezet om de grote ondernemingen te verplichten hun sociale en ecologische praktijken te wijzigen. Het meest typische voorbeeld van deze acties is deze tegen Nike : vanaf de helft van de jaren negentig werden omvangrijke mediacampagnes gevoerd om de arbeidsvoorwaarden bij de onderaannemers van dit Amerikaans bedrijf, onder meer in Indonesië, aan te klagen. En ook al waren het niet alleen deze mediacampagnes die voor de dalende verkoopcijfers van Nike verantwoordelijk waren, de koers van het aandeel stortte in op het ogenblik dat de Amerikaanse economie in volle euforie verkeerde. Natuurlijk hebben de managers van Nike onmiddellijk gereageerd en wel door een zeer complete gedragscode aan te nemen en door al hun toeleveraars aan een audit te onderwerpen. Meer nog, Nike, dat zich wel bewust was van de op het
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 52
Trends spel staande commerciële belangen, aarzelde niet om de resultaten van deze audits op haar website te plaatsen. En hoewel al de problemen van Nike nog niet opgelost zijn, is het bedrijf er toch in geslaagd zijn blazoen bij het publiek op te poetsen en etaleert het een opgefrist en meer ethischer imago dan voorheen. En zoals altijd hebben de wederwaardigheden van deze onderneming anderen aan het denken gezet : deze bespiegelingen liggen aan de oorsprong van de corporate social responsability.
De zaak Danone Het gebruik van een Angelsaksische term om een wereldwijd fenomeen te benoemen, zegt veel over de mondialisering. De sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen maakte eerst opgang in de Verenigde Staten en GrootBrittannië. Ten eerste : omdat het landen zijn met veel multinationals. Ten tweede : omdat er in de Angelsaksische landen maar één manier is om de wil van een onderneming te beïnvloeden, met name door de bedreiging of de aantasting van haar imago. In Europa zijn de NGO’s of de burgers eerder geneigd zich tot de Staat of tot de politici te wenden om problemen op te lossen. Maar deze tendens begint ook hier af te nemen. Ten bewijze, de zaak Danone : deze Franse onderneming besloot in 2001 tot een zware herstructurering van haar gebakafdeling, met fabriekssluitingen in heel Europa tot gevolg. De aankondiging van deze sluitingen, terwijl de onderneming winstgevend was, choqueerde het publiek en bracht bij de consumenten een sterke beweging op gang om de producten
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
van Danone te boycotten. Sindsdien kunnen managers van grote bedrijven geen voordracht meer houden zonder het over corporate social responsability te hebben. Maar vaak meer als verdoken reclame dan als een echte poging om er wat aan te doen. Niettemin is, onder invloed van de NGO’s en andere lobby’s, de visie op de onderneming geëvolueerd van de theorie volgens dewelke uitsluitend naar winst wordt gestreefd naar de theorie van de drie P’s : Profit, People, Planet. In België, bijvoorbeeld, heeft Michel Coomans de vzw Heraclite opgericht, met als doel een mentaliteitswijziging in de Belgische ondernemingen en vennootschappen door te voeren, en met name de toepassing van de 3Ptheorie te bevorderen en te ontwikkelen. Toch is de invoering van SVO (sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen) niet altijd een sinecure. De inspanningen van de ondernemingen op communicatiegebied verdienen zeker alle lof, maar er moet een onderscheid worden gemaakt tussen woorden en daden. Dezelfde moeilijkheid stelt zich op globaal vlak : hoe kan immers op duurzame en (van bedrijf tot bedrijf ) vergelijkbare wijze worden gerapporteerd over de sociale en economische praktijken ? De vraag is gesteld maar al te vaak bevatten de door de betrokken bedrijven verstrekte documenten meer reclame dan informatie. Vandaar de oprichting van GRI (Global Reporting Initiative), een soort vereniging waarvan NGO’s, ondernemingen en vakbonden deel uitmaken. Het doel ervan ? Een harmonisering van de rapporteringsregels op het stuk van SVO. Maar om het met Guillaume Duval te zeggen “omdat het initiatief van ecologi-
52
sche NGO’s uitgaat, staan we nog niet ver op het gebied van de sociale indicatoren”. Daarenboven ziet het ernaar uit dat de grote auditkantoren erg veel interesse in de SVO-markt betonen en zich de uitvoering van deze sociale en ecologische audits willen toe-eigenen. Tot grote teleurstelling van de NGO’s die een idee dat van hen uitgaat door anderen zien wegkapen. Daaraan dient te worden toegevoegd dat ook de vakbonden niet altijd staan te dringen om de grote ondernemingen aan een bijkomende externe controle te onderwerpen, zeker niet in landen zoals China. Waarom niet ? De vakbonden vrezen dat sporadische controles de collectieve onderhandelingen, en doodgewoon het sociaal recht (vrije vakvereniging, vrijheid van meningsuiting, stakingsrecht, enz.) zouden verdringen. Maar ondanks al deze reserves, lijkt SVO een mooie toekomst in het verschiet te hebben. En dit om de eenvoudige reden dat de kapitalistische logica veranderd is. Terwijl het kapitalisme vroeger maar één recht erkende : dat van de aandeelhouders (shareholders), eist de logica van vandaag dat ook rekening wordt gehouden met de rechten van de andere partijen (stakeholders) : werknemers, klanten, leveranciers, lokale collectiviteiten, openbare en privé-financiers. Kortom, SVO heeft in de onderneming, ook al is het via een omweg, nieuwe leidende beginselen ingevoerd, met name deze van de “collectieve inbezitneming van de productiemiddelen” die de marxisten zo nauw aan het hart liggen.
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 53
Vakliteratuur
JOHAN DU MONGH
De erfovergang van aandelen
Blanchiment : La situation des entreprises, des organismes financiers et leurs conseillers. Editions Kluwer, 2003. 327 p. (Collection fiscale de l'Ecole de Commerce Solvay) Cet ouvrage reprend le contenu du colloque du 4 juin 2003 organisé par le Mastère en Gestion Fiscale, Solvay Business School (ULB), sous la présidence de Thierry Afschrift et Pascal Minne. Les thèmes traités dans ce livre : - Blanchiment, fraude et régularisation fiscale : origine, évolutions, expériences belges et étrangères, par Pascal Minne ; - Le volet préventif : le rôle de la CTIF, les obligations du secteur financier et des autres professions concernées, par Jean Spreutels ; - Les aspects répressifs : l'infraction de blanchiment dans le secteur financier, par Jean-François Godbille ; - Blanchiment et fraude fiscale, par Valérie-Anne de Brauwere ; - L'extension des pouvoirs de confiscation et les règles de preuve : commentaire de la loi du 19 décembre 2002, par Sabrina Scarna ; - Aspects de procédure en matière de blanchiment : les saisies et le référé fiscal, par Françoise Roggen, Olivier Klees et Damien Vandermeersch ; - Les avocats et le blanchiment, par Thierry Afschrift ; - Conclusion, par Thierry Afschrift. Prix : Achat unique € 117,13 Abonnement € 90,10 Commander : Editions Kluwer, tél. 0800/16.868, www.editionskluwer.be
De erfovergang van aandelen / Johan Du Mongh Intersentia, 2003. 550 p. Dit boek vertrekt vanuit een concrete, maatschappelijke en juridische situatie, m.n. het overlijden van de aandeelhouder en analyseert vervolgens de erfovergang van vennootschapsaandelen zowel vanuit het erfrecht bij versterf als vanuit het reservatair erfrecht. De moeilijkste begrippen uit het erfrecht zoals de inbreng, de inkorting en hun schattingsmomenten worden vlijmscherp geanalyseerd. De auteur schrikt er niet voor terug krachtige standpunten in te nemen. Dit boek bevat zijn doctoraal proefschrift, en is wetenschappelijk onderbouwd waarbij een uitgebreide rechtspraak en rechtsleer werd verwerkt. Toch is het geen dogmatisch boek, de auteur blijft pragmatisch in zijn oplossingen en bevattelijk in zijn uitleg. Inhoud : Inleiding - Deel I. De erfovergang van aandelen ab intestato: 1. Uitgangspunt: het overlijden van de aandeelhouder; 2. gevolgen voor de vennootschap; 3. gevolgen voor de erfgerechtigden; 4. omvang van de nalatenschap van een aandeelhouder in een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid; 5. de wettelijke overgang van aandelen in de naamloze vennootschap; 6. in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;7. in de EVBA; 8. invloed van het huwelijksgoederenrecht; 9. de erfovergang; 10. de toebedeling van de nalatenschap - Deel II. De reservataire erfovergang van aandelen: 1. beknopte historische inleiding; 2. techniek van de reserveregeling; 3. besluit : vrije en onbelaste reserve ? - Deel III. De erfovergang van aandelen – algemeen besluit - Algemene bibliografie Zaakregister
Les méthodes d’évaluation d’entreprise / Jean-Michel Palou Paris : Groupe Revue Fiduciaire, 2003. 183 p. L’ouvrage présente un exposé clair et complet des différentes méthodes d’évaluation actuellement pratiquées, illustré d’exemples concrets. Après avoir exposé les bases conceptuelles des méthodes d’évaluation existantes, l’auteur consacre la deuxième partie de l’ouvrage aux travaux préalables à toute évaluation. Les différentes méthodes sont ensuite présentées, en indiquant notamment leurs difficultés de mise en œuvre et leurs limites : les méthodes d‘évaluation fondées sur la valeur patrimoniale, de la création de valeur à la valeur de marché (goodwill, Economic Value Added/Market Value Added), de la valeur de marché à la création de valeur. Un cas d‘application « La société Evalu » est élaboré à chaque chapitre d’une façon bien structurée. Il y a un index détaillé en fin d’ouvrage. Prix : € 43,25 Commander : Patrimoine, tél. et fax : 02/736.68.47
Prijs : € 100 Bestellen : Intersentia, tel. 03/680.15.50 ; www.intersentia.be
53
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 54
Vakliteratuur
Governance in het familiebedrijf. Sleutel tot succes / Jozef Lievens Lannoo, 2004. 220 p. Governance in het familiebedrijf is vandaag actueler dan ooit tevoren. In dit boek brengt Jozef Lievens, gereputeerd advocaat en gewaardeerd publicist, basisinformatie bijeen over dit thema, gewijd aan het professioneel bestuur van het familiebedrijf. Hij besteedt daarbij aandacht aan: - De bouwstenen van governance in het familiebedrijf: de noodzakelijke structuren, de rolverdeling tussen de diverse spelers, de spelregels, het fair proces en de besluitvaardige werking van de governance-teams. - De werking en de samenstelling van de raad van bestuur in familiebedrijven. Vanuit een actieve raad van bestuur, waarin externe bestuurders een belangrijke plaats innemen, worden zowel de familie als het management aangestuurd. Er wordt nagegaan welke gevaren de bestuurder van het familiebedrijf loopt op het vlak van aansprakelijkheid. - De governance van de familie : voor een familiebedrijf is het van vitaal belang om de steun te genieten van een eendrachtige familie. In dit boek wordt uiteengezet hoe aan de hand van aangepaste governance-structuren en het familiaal charter de eenheid in de familie in de hand kan gewerkt worden. Naast handige tips biedt het boek ook diverse interessante praktijkgevallen (Colruyt, Domo, Alcopa, Pinguin, Reyaers Aluminium, Malysse-Sterima)
Fiscaal praktijkboek. 2003-2004. Ced Samsom, 2003, 328 p.
Fiscaal praktijkboek. 2003-2004. Ced Samsom, 2003, 185 p.
Elk jaar opnieuw zoekt het 'Fiscaal Praktijkboek’ een aantal belangrijke items uit ter toelichting. Een overzicht van de bijdragen voor 2003-2004 :
Elk jaar opnieuw zoekt het 'Fiscaal Praktijkboek’ een aantal belangrijke items uit ter toelichting. Een overzicht van de bijdragen voor 2003-2004 :
Indirecte belastingen - Het arrest Auto Lease Holland en de gevolgen voor het begrip levering inzake B.T.W.; - Uitbreiding van de Europese Unie : impact, opportunititen en risisco’s; - Het ontslag van strafvervolging ten gunste van de douane-expediteur en de daaruit voortvloeiende gevolgen : een stand van zaken; - Cross-border leasing : aantrekkelijker dan ooit ? - De burgerlijke maatschap bij de familiale opvolging; - De Brusselse registratiekosten anno 2003; - Waar de B.T.W. het pad van de subsidies kruist; - Impact van de recente (regionale) wettelijke initiatieven op successieplanning;
Directe belastingen - Invordering van de inkomstenbelastingen en hiermee verwante schulden lastens feitelijk gescheiden echtgenoten : stand van zaken; - Internationale verliesrekening – recente tendensen; - Vergelijkende analyse van het fiscale non-discriminatiebeginsel in het Belgisch intern recht, het verdragsrecht en het Europees belastingrecht; - Draagwijdte en organisatie van de nieuwe rulingprocedure in België, vergelijking met de bestaande rulingsystemen in Nederland en Luxemburg
Prijs per deel : eenmalige aankoop : € 131,87, abonnement : € 101,44 Bestellen : Kluwer Uitgevers, tel 0800/40.300, www.kluwer.be
Prijs : € 14,95 Bestellen : Lannoo, tel. 051/42.42.11, fax 051/40.11.52, www.lannoo.com
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
54
Prijs per deel : eenmalige aankoop : € 131,87, abonnement : € 101,44 Bestellen : Kluwer Uitgevers, tel 0800/40.300, www.kluwer.be
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 55
Vakliteratuur
De l'impôt des sociétés au nouveau système de décision anticipée. Commentaire de la loi du 24 décembre 2002 et de ses arrêtés d'exécution / Jean Thilmany Larcier, 2004. 348 p. (Cahiers de fiscalité pratique ; 2) Cet ouvrage présente un commentaire détaillé couvrant non seulement les dispositions de la loi du 24 décembre 2002 modifiant le régime de l'impôt des sociétés et instituant un système de décision anticipée en matière fiscale, mais également l'ensemble de ses arrêtés d'exécution. Il tente de dégager la portée des nouvelles dispositions, sans négliger les commentaires déjà publiés par les auteurs. Les principaux thèmes abordés sont : la réduction des taux d'impôt des sociétés, le précompte mobilier en cas de liquidation, de partage partiel et d'acquisition d'actions propres, les nouvelles restrictions en matière de revenus définitivement taxés, la déduction des amortissements et des impôts régionaux, les mesures en faveur des "P.M.E.", l’adaptation du régime des centres de coordination, l’instauration d'un régime général de décisions anticipées. Prix : € 86 Commander : Acces+, tél. : 010/48 25 11, www.editions.larcier.com
Nieuwe technologieën en hun invloed op het arbeidsrecht / Stanislas van Wassenhove, Michaël De Leersnyder, Gaël Chuffart , Dominique Mulliez UGA, 2003. 199 p.
Winstuitkering, kapitaalvermindering en -verlies in NV en BVBA / Robbie Tas Biblo, 2003. 684 p. (Rechtspersonen- en Vennootschapsrecht ; 16)
Nieuwe (communicatie)technologieën als internet, intranet, e-mail, cameratoezicht, GSM, het afluisteren van telefoongesprekken, huisarbeid en telewerk hebben de werking van ondernemingen en de arbeidswereld grondig gewijzigd. Daarom hebben de wetgever en de sociale partners zich de laatste jaren gebogen over de noodzaak om de invoering van deze technologieën, hun gebruik en hun invloed op de privacy te reglementeren
Het maatschappelijk vermogen dient bij de oprichting minstens even hoog te zijn als het maatschappelijk kapitaal. Behoudens in geval van een geldige kapitaalvermindering mogen uitkeringen aan de vennoten nadien niet tot gevolg hebben dat het maatschappelijk vermogen onder dit peil daalt.
De auteurs van deze behandelen deze materie op een systematische en praktische wijze. Ze beschrijven stap voor stap de geldende regels die de laatste twintig jaar aangenomen werden. Geleidelijk aan tekenen zich de grenzen af van wat al dan niet toegestaan is, evenals de gevolgen op het vlak van de informatieverplichting aan de werknemers, hun aansprakelijkheid, het controlerecht van de werkgever, de mogelijke sancties en de essentiële rechten die raken aan de persoonlijke levenssfeer.
Hoe het maatschappelijk kapitaal instandhouden ? Een moeilijke vraag die elke NV en BVBA bezighoudt en waaraan Robbie Tas zijn doctoraal proefschrift heeft gewijd. Dit boek is er de neerslag van. De auteur behandelt met grote precisie alle maatregelen ter bescherming van het kapitaal : 1) de mogelijkheden en beperkingen van alle vormen van winstuitkeringen, 2) de verplichtingen in verband met het aanleggen van een wettelijke reserve, 3) de voorwaarden waaronder een kapitaalvermindering toegelaten is en 4) de maatregelen bij kapitaalverlies (met inbegrip van een gedetailleerde analyse van de “alarmbelprocedure”).
Daarnaast verdiepen zij zich in de vraag wie eigenlijk de werkgever is in gevallen van detachement, outsourcing en meervoudige overeenkomsten, nieuwe flexibele arbeidsrelaties die mogelijk zijn door delocalisatie van de arbeidsplaats.
Het boek van Robbie Tas bevat een volledige weergave van de huidige stand van wetgeving, rechtsleer en rechtspraak. Anderzijds neemt de auteur ook duidelijk stelling in op alle betwiste of onduidelijke punten. Voor alle behandelde problemen tracht hij telkens een duidelijke oplossing voor te stellen.
In dit boek zijn ook heel wat recente gevallen van rechtspraak opgenomen. Het opstellen van een IT-reglement komt ook aan bod, met een voorbeeld.
Het boek is gebruiksvriendelijk en gemakkelijk consulteerbaar. Waar mogelijk wordt een en ander geïllustreerd met cijfervoorbeelden.
Prijs : € 55,00 Bestellen : UGA, tel. 056/36.32.00, www.uga.be
Prijs : € 125 Bestellen : Biblo, tel. 0800/126.83, www.fiscoloog.be/publications
55
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
NL 1/2004
19/03/04
17:01
Page 56
Vakliteratuur
La nouvelle loi sur les pensions complémentaires. Cadre légal et aspects fiscaux en droits belge et européen / Jean Baeten et Claude Devoet Larcier, 2003. 285 p. (Cahiers de fiscalité pratique ; 1)
Valorisation et cession d’entreprise : de l'intention à la finalisation, de la valeur au prix / Sébastien Dossogne Editions de la Chambre de commerce et d’industrie de Liège, 2003. 377 p.
La nouvelle loi sur les pensions complémentaires a entièrement remodelé le paysage du second pilier des pensions et a bouleversé les règles applicables en matière d’assurances complémentaires.Tant les entreprises que leurs travailleurs et dirigeants sont concernés.
Ce guide pratique dresse un tableau synthétique d’une vision économique de l’entreprise, qui permet de la positionner dans son environnement et d’en quantifier la performance afin d’en comprendre le passé et de développer un plan prévisionnel crédible. Le livre présente en détail, exemples à l’appui, plusieurs méthodes de valorisation prospectives (seules indiquées dans une optique de transfert) : les multiples boursiers, les multiples de fusions & acquisitions, les dividendes futurs actualisés et les cash flows libres futurs actualisés.
Les auteurs, Jean Baeten et Claude Devoet ont participé activement à l’élaboration du volet fiscal (partie pensions) de la loi et en ont suivi pas à pas toutes les péripéties gouvernementales et parlementaires. L’analyse systématique et critique qu’ils nous en livrent est enrichie de très nombreuses références aux travaux préparatoires et à la jurisprudence existante, ce qui permet d’apprécier à la fois tous les tenants et aboutissants de la nouvelle loi et les solutions proposées aux nombreux problèmes juridiques et pratiques qu’elle suscite. Table des matières : Partie I : Cadre légal Partie II : Les engagements collectifs de pension Partie III : Les engagements individuels de pension Partie IV : Les assurances complémentaires Partie V : Aspects européens et internationaux Appendice : Les pensions complémentaires des travailleurs indépendants
L’ouvrage analyse également les motivations a priori antagonistes des différents acteurs en présence, ainsi que les modes d’organisation possibles du processus de cession et ses étapes clés, de la structuration de l’information à la négociation en passant par la gestion de la confidentialité, le choix des candidats ou la comparabilité des offres reçues.
Prijs : € 42 Commander : ECCI, tél. 04/344.50.88, www.ecci.be
Cet ouvrage permet d'appréhender le texte de la 6e directive TVA. Il offre une version thématique consolidée de la 6e directive et, en parallèle, un classement des arrêts de la Cour de justice des Communautés européennes. Le texte initial de la 6 directive TVA s'apparente à un puzzle à 100 000 pièces. Tant de modifications successives, de dispositions transitoires, de mesures provisoires et d'interventions jurisprudentielles se sont succédées qu'il est pratiquement impossible de s'y retrouver. À partir d'un remarquable ordonnancement thématique, l'auteur réconcilie les articles du texte initial de la 6e directive avec ceux issus des dispositions transitoires. Il permet, en outre, de localiser les modifications tout en mentionnant la référence aux directives amendant les diverses dispositions. Selon la même systématique, l'ouvrage permet de dépister la jurisprudence relevante de la Cour de justice. Les dispositifs de l'ensemble des arrêts de la Cour de justice pris en application de la 2e directive et de la 6e directive sont intégralement reproduits. Prix : € 89 Commander : Acces+, tél. 010/48.25.11, www.editions.larcier.com
Prix : € 78 Commander : Acces+, tél. : 010/48 25 11, www.editions.larcier.com
Accountancy & Tax | Nummer 1/2004
6e directive TVA. Texte consolidé thématique & Répertoire de la jurisprudence de la Cour de justice des Communautés européennes / Yves Bernaert Larcier, 2003. 295 p. (Codes Larcier droit européen)
56