iec - iab • Livornostraat 41 • 1050 Brussel • tel. 02 543 74 90 • www.iec-iab.be
I N S T I T U U T
VA N
D E
A C C O U N TA N T S
E N
D E
B E L A S T I N G C O N S U L E N T E N
J A A R V E R S L A G
2 0 0 7
iab
INSTITUUT VAN DE ACCOUNTANTS EN DE BELASTINGCONSULENTEN
J A A R V E R S L A G
2 0 0 7
3
Woord van de voorzitter 2007 was een belangrijk jaar voor het Instituut. Een nieuwe Raad werd aangesteld en diverse beleidsopties werden in verschillende programma’s naar voren gebracht. Het was eveneens het jaar van de federale parlementsverkiezingen, verkiezingen die voor ons belangrijk zijn omdat wij de overheid nodig hebben als gesprekspartner bij het verwezenlijken van diverse doelstellingen. Onze doelstellingen werden gebundeld in een memorandum, dat wij hebben toegelicht op een persconferentie, en dat aan alle verkozen politici werd verstuurd in de maand juli. Enkele belangrijke en dringende zaken die werden besproken zijn de openstelling van het aandeelhouderschap van onze professionele vennootschappen, de beperking van de beroepsaansprakelijkheid en het monopolie inzake fiscaliteit voor bepaalde gereglementeerde beroepen. Aangelegenheden die ons in staat moeten stellen om beter te antwoorden op de uitdagingen die zich nu stellen en waarbij ook rekening moet worden gehouden met de evolutie in de EU-landen en met de Europese regelgeving. De lange regeringsvorming heeft de verwezenlijking van deze doelstellingen vertraagd, maar we hopen nu door intens overleg de nodige wetgeving te kunnen bekomen. De mededeling van de Europese Commissie omtrent de administratieve vereenvoudiging met als doel de kosten voor de ondernemingen te verlagen heeft in ons land hevige reacties teweeggebracht. Als vertegenwoordigers van onze accountants en belastingconsulenten, de geprivilegieerde raadgevers van de kmo’s, hebben wij samen met de andere Instituten en verschillende organisaties onze opmerkingen geformuleerd om Europa ervan te overtuigen dat het niet meer opstellen en neerleggen van de jaarrekening niet zal leiden tot een kostenverlaging, maar dat daardoor ook veel noodzakelijke informatie niet meer ter beschikking zal zijn van overheid, ondernemers en belanghebbenden. Op 12 december hebben IAB, IBR en BIBF hieromtrent een studienamiddag ingericht. Daaraan werd een persconferentie gekoppeld die toeliet onze stellingname over deze materie te verwoorden voor het publiek. Het overleg hieromtrent wordt voortgezet en heeft geleid tot een rondetafel met de Instituten, de betrokken organisaties en de overheid op 8 april 2008.
In de loop van het jaar werden nog twee belangrijke studiedagen ingericht. Op 23 maart was er een studiedag over de ‘bijzondere wettelijke mandaten’. Tijdens de stage van de accountants wordt reeds veel aandacht besteed aan de opleiding om deze opdrachten met grote deskundigheid uit te voeren. De verslagen opgesteld door onze externe accountants worden individueel nagezien en beoordeeld door onze Commissie van begeleiding en toezicht, waardoor het Instituut zijn opdracht van toezichthouder in deze materie ten volle nakomt. Waar het eerst de bedoeling was de referaten van de studiedag te bundelen, werd, rekening houdend met het belang van deze opdrachten, besloten om in een volledig boekdeel van het vernieuwde Vademecum alle aspecten van deze opdrachten toe te lichten. Op 19 oktober werd een tweede studiedag gehouden over de antiwitwaswetgeving. Externe accountants en externe belastingconsulenten zijn onderworpen aan een meldingsplicht indien zij in de beroepspraktijk feiten vaststellen of vermoedens hebben dat bepaalde handelingen in strijd zijn met de antiwitwaswetgeving. De gewijzigde wetgeving en het KB met de indicatoren werden eerst binnen het Instituut grondig geanalyseerd. Dat leidde tot een eigen zienswijze op de toepassing en de interpretatie van deze regelgeving. Op de studiedag werden het belang en de impact van de wetgeving toegelicht en kon onze visie duidelijk verwoord worden. Wij hopen binnenkort samen met de andere aan de meldingsplicht onderworpen Instituten, federaties, ordes en organisaties een open gesprek te kunnen voeren met de minister van Financiën en de minister van Justitie. De volledige implementatie van de bepalingen van het koninklijk besluit op de stage werd afgerond. De organisatie van en het toezicht op het verloop van de stage vergt grote inspanningen van het Instituut en van veel van onze leden die op een of andere wijze betrokken zijn bij de stagebegeleiding en het toezicht. Deze inzet is gerechtvaardigd omdat de toekomstige beroepsbeoefenaars tijdens de stage gevormd worden. We hebben ons tot taak gesteld om onze beroepen beter kenbaar te maken bij de scholen om nog meer jongeren te stimuleren om de uitdaging aan te gaan en te kiezen voor de vorming tot accountant en/of belastingconsulent. Maar ook de beroepsuitoefening van onze leden geniet onze volledige aandacht. De Raad heeft in 2008 beslist via documenten, publicaties en aanbevelingen hulpmiddelen aan te reiken voor een betere organisatie van het kantoor en van de werkzaamheden en om de kwaliteit van de dienstverlening te garanderen.
André Bert Voorzitter
Inhoud
Woord van de voorzitter
Events 2007 – – – – – – – – – –
Algemene vergadering van 21 april 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Studiedag bijzondere opdrachten – 23 maart 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vlaamse Startersdag – 10 mei 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Studienamiddag social-profitsector – 14 juni 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Memorandum aan de regering – 14 juli 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gezamenlijke Raadsvergadering IAB-IBR – 10 september 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . Studievoormiddag over de “antiwitwaswetgeving” – 19 oktober 2007 . . . . . . . . . . . . . Colloquium “De toekomst van de vrije beroepen” – 8 en 9 november 2007 . . . . . . . . . Samenwerking van het IAB met “Overnamemarkt.be” – 15 november 2007 . . . . . . . . Rondetafel van de FVIB over de beperking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de vrije beroepen – 27 november 2007 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Studienamiddag administratieve vereenvoudiging – 12 december 2007 . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
.6 11 12 12 13 15 16 16 20
. . . . . . . . 21 . . . . . . . . 21
Publicaties – – – – –
Geannoteerd Wetboek Inkomstenbelastingen 1999 – editie 2007 Accountancy & Tax . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tax Audit & Accountancy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Overige IAB-uitgaven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vademecum van de accountant en de belastingconsulent . . . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
24 24 24 24 25
Toegang tot het beroep – Verslag van de Stagecommissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Uitoefening van het beroep – Het Instituut, partner van de beurs “Ondernemen” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Bevestiging van het monopolie op de gerechtelijke expertiseopdrachten van de externe accountants en de bedrijfsrevisoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid: nieuwe collectieve polis . . . . . . . . . . . . . . . . – Het preventief mechanisme van de antiwitwaswet in het middelpunt van een studievoormiddag – problemen en door het IAB verdedigde voorstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. 30 . 30 . 31 . 32
Rechtspraak – – – –
Overzicht rechtspraak inzake tuchtzaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Overzicht rechtspraak Commissie van Beroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Overzicht rechtspraak Commissie van Beroep inzake eerherstel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Overzicht rechtspraak strafgerechten inzake de bescherming van de beroepstitel van accountant en belastingconsulent en het monopolie van de externe accountant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. 36 . 40 . 47 . 48
5
Afdelingen – Stage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Opleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Communicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • Consultatieve Commissie der Beroepsverenigingen . . . . – Beroepstechnieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • Gemengde commissie IAB-IBR – Bijzondere opdrachten • Gemengde commissie IAB-IBR – Internationale relaties . • Commissie belastingconsulenten . . . . . . . . . . . . . . . . . • Interinstitutencomité . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • CFE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • FEE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • EFRAG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • IFAC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • Ordre des Experts-comptables français . . . . . . . . . . . . . – Begeleiding en Toezicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • Commissie van begeleiding en toezicht . . . . . . . . . . . . – Publicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – Nieuwe technologieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • Gemengde commissie IAB-IBR-BIBF – ICT . . . . . . . . . . – Werkgroep onder leiding van het uitvoerend comité . . . . . . • Commissie interne accountants . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
50 50 50 50 51 52 52 52 55 55 56 59 59 60 60 60 61 62 63 63 63
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
64 69 71 72
Het Instituut – – – –
Organigram van het Instituut Diensten van het Instituut . . Statistieken . . . . . . . . . . . . Overleden confraters . . . . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
Events 2007
Algemene vergadering van 21 april 2007 Op 21 april 2007 om 9.00 uur opende voorzitter Gérard Delvaux de 21ste algemene vergadering van het Instituut. Voor deze gelegenheid waren, naast talrijke vooraanstaande personen uit de economische en gerechtelijke wereld, een duizendtal leden aanwezig in het Auditorium 2000 van het Brusselse Tentoonstellingspark. Hieronder vindt u het verslag van deze vergadering.
Samenstelling van het bureau Het bureau was samengesteld uit de heren Gérard Delvaux, voorzitter, Erwin Vercammen, ondervoorzitter, Benoît Vanderstichelen, penningmeester, en mevrouw Christiana Baert, secretaris, bijgestaan door de heer Eric Steghers, algemeen directeur.
Aanstelling van de stemopnemers en verkiezing van de voorzitter De algemene ledenvergadering gaat over tot de aanstelling van de stemopnemers en de verkiezing van de voorzitter.
Gérard Delvaux, voorzitter IAB
Toespraak van de heer Gérard Delvaux, voorzitter Voorzitter Gérard Delvaux somt de acties op die zijn uitgevoerd tijdens de drie afgelopen jaren, in samenwerking met de Raad, om het Instituut meer dynamiek te geven. Op Europees vlak benadrukt hij twee aandachtspunten: 1. De Europese richtlijnen voorzagen de mogelijkheid om de toepassing van de IAS/IFRS-normen uit te breiden naar de kmo’s. De politieke en economische wereld moest worden gewezen op de financiële gevolgen van een dergelijk referentiesysteem dat, gezien de complexiteit van de toepassing ervan, het risico met zich mee-
brengt minder transparantie te bieden aan de gebruiker van de jaarrekeningen, tenminste voor de kmo’s die 90 % van het economisch draagvlak vertegenwoordigen. De spreker vestigt de aandacht van de leden op het feit dat het nu niet het geschikte moment is voor de Europese Commissie om de drempels te verhogen die de kmo’s kenmerken betreffende de administratieve vereenvoudiging. De heer Gérard Delvaux verdedigt het standpunt van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, met name een verbetering of een modernisering van het Belgische boekhoudsysteem rekening houdende met een evolutie van de economische en wetgevende situatie sinds 1975. 2. Wat betreft de aanpassing van de deontologie aan de deontologische voorschriften van het IFAC, verwijst de heer Gérard Delvaux naar een belangrijk document dat werd opgesteld binnen de Commissie belastingconsulenten – voorgezeten door de heer Jos De Blay – en dat werd geanalyseerd en besproken door de Raad, en weldra voor advies zal worden overgemaakt aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. Dit document zal de komende maanden leiden tot een nieuw koninklijk besluit van deontologie dat de fundamentele regels van onafhankelijkheid zal omvatten die de hoeksteen van de beroepen van accountant en belastingconsulent vormen. De heer Gérard Delvaux brengt hulde aan de analytische en redactionele werkzaamheden die de leden van de commissie gedurende meer dan een jaar hebben uitgevoerd, met wetenschappelijke ondersteuning van mevrouw Liesbet Dhaene en mevrouw Sandrine Ghilain. Op Belgisch vlak heeft de voorzitter gehandeld met het oog op de toenadering tussen het Instituut en de leden via het oprichten van afdelingen die van bij het begin een paar duidelijke doelstellingen kregen, met name: 1° een snellere, meer uitgebreide professionele informatieverstrekking door de informatisering van het informatieblad IAB-info; 2° een betere omkadering van de stage: vaststelling van de beoogde doelstellingen en een betere opvolging van de stagiair in samenwerking met de stagemeesters zijn hiervan de nieuwe aandachtspunten. Een belangrijke herziening van het verloop van de stage van accountant en belastingconsulent werd uitgewerkt. De heer Gérard Delvaux bedankt de voorzitter, de heer Joseph Van Wemmel, de ondervoorzitter, mevrouw Christine Cloquet, de andere leden van de Stagecommissie alsook het personeel van de stagedienst, onder leiding van mevrouw Chantal Vandendriessche, en de heer Eric Steghers, algemeen directeur van het Instituut, voor hun inspanningen die hebben bijgedragen tot het goede verloop van de stage, rekening houdende met de grote hoeveelheid taken die dit sleuteldepartement moet volbrengen.
7
De voorzitter benadrukt dat sinds de invoering van het elektronisch stagedagboek in 2005 de stagemeester enerzijds meer betrokken is bij de stage en dat de Stagecommissie anderzijds de stagiairs beter kan begeleiden door hen maandelijks op te volgen en hen zo snel mogelijk bij te sturen indien de commissie de stage te beperkt vindt in termen van afwisseling van de opdrachten. Ook de seminaries werden herzien om actuele onderwerpen te behandelen, de tussentijdse proeven werden vermenigvuldigd en de bekwaamheidsexamens uitgebreid. Wat betreft de toegang tot het beroep van accountant en belastingconsulent, heeft de Raad van het IAB besloten zijn oorspronkelijke standpunt te handhaven, namelijk dat de stagiair aan het einde van de stage in het bezit moet zijn van een masterdiploma; 3° het aangaan van een permanente dialoog met het BIBF en het IBR door het Interinstitutencomité, maar ook door veelvuldige contacten met de verschillende voorzitters. Deze dialoog mondde uit in een gemeenschappelijk tijdschrift voor de drie Instituten. De heer Gérard Delvaux bedankt de heren André Kilesse en Marcel-Jean Paquet voor hun voortdurende steun, evenals de ondervoorzitters Pierre P. Berger en José Pattyn; 4° het versterken van de public relations, zowel op het vlak van de verschillende voogdijministeries: de ministers Sabine Laruelle en Marc Verwilghen, evenals vice-eersteminister Didier Reynders, op het vlak van het Vlaamse en Waalse gewest als op het vlak van de economische actoren van grote en kleine ondernemingen. De heer Gérard Delvaux somt andere acties op die gezamenlijk gevoerd werden, onder andere: • het overlegprotocol, “protocol-Jamar” genaamd, dat op 15 juli 2005 werd ondertekend met de administratie en de staatssecretaris voor Modernisering van de financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, Hervé Jamar. Dit protocol is erg belangrijk voor ons beroep; het voorziet namelijk de mogelijkheid om te communiceren met de instanties die rechtstreeks betrokken zijn bij de beroepsactiviteiten; • het overleg tussen de minister van Middenstand, Sabine Laruelle, en het Instituut voor de uitwerking van koninklijke besluiten en de aanpak van de problematiek van schijnzelfstandigen; • de constante dialoog met de verzekeringsmaatschappij m.b.t. de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid, onder meer in het kader van de Commissie schadegevallen; • de steun aan de Commissie voor Boekhoudkundige Normen bij de uitwerking van de wetgeving betreffende het boekhoudkundig systeem van de vzw’s; • de permanente vorming: een nieuwe norm zal weldra worden goedgekeurd en zal in werking treden onder de nieuwe Raad.
De heer Gérard Delvaux vestigt eveneens de aandacht van de vergadering op de mogelijkheid voor de externe accountant of de externe belastingconsulent om een opdracht van “externe” of “onafhankelijke” bestuurder te vervullen. De opdracht vloeit niet rechtstreeks voort uit het Wetboek van Vennootschappen, maar wel uit de twee corporate governance-codes – de code-Lippens en de code-Buysse. Volgens de voorzitter zijn er twee redenen waarom de externe accountant in deze aangelegenheid een belangrijke meerwaarde kan bieden. Enerzijds is de externe accountant, gelet op de strenge onafhankelijkheidsvereisten waardoor hij is omgeven, gehouden tot een objectieve behandeling die eveneens rekening houdt met het algemeen belang. Anderzijds is de accountant bedreven in het nazien en corrigeren van boekhoudstukken, zodat hij op een gepaste wijze invulling kan geven aan de noodzaak die bestaat in vele raden van bestuur tot grondige analyse van de jaarrekening. Bovendien kan de externe accountant of onafhankelijke bestuurder de nodige bijstand verlenen aan de raad van bestuur in zijn geheel, door zijn objectieve mening te geven over de structuur van de onderneming en haar rentabiliteit. De voorzitter verwijst kort naar de voorwaarden, vastgelegd door de Raad van het IAB, waaraan de externe accountant en belastingconsulent moeten voldoen om een mandaat van “externe” of “onafhankelijke” bestuurder te kunnen opnemen in een handelsvennootschap. De voorzitter vermeldt de mislukking van het fusieproject van de Instituten, namelijk de fusie van het BIBF met het IAB. De heer Gérard Delvaux is er nog steeds van overtuigd dat de volgende Raad de uitgevoerde werkzaamheden in dit verband opnieuw zal moeten bespreken als men wil vermijden dat een dergelijke fusie, zonder overleg met de beroepsbeoefenaars, wordt doorgevoerd zonder rekening te houden met de specificiteit van elk beroep. In dit kader zouden er, volgens de heer Gérard Delvaux, op korte termijn drie projecten moeten worden omgezet in concrete maatregelen: 1. de versterking van de specifieke fiscale opdrachten die zijn voorbehouden aan de belastingconsulenten en aan de accountants, met in het verlengde hiervan de overgang van de titel van belastingconsulent naar een volwaardig beroep. Talrijke confraters hebben hun professionele kennis van de fiscaliteit uitgediept. Dit kadert binnen de gedeelde monopolieopdrachten met andere erkende beoepsbeoefenaars; 2. de beperking van de beroepsaansprakelijkheid van de externe accountants en de belastingconsulenten; 3. de mogelijkheid voor de beoefenaars van cijferberoepen om zich binnen eenzelfde professionele structuur te verenigen. Een ontwerp van KB werd opgesteld door de huidige Raad met betrekking tot de professionele vennootschappen.
Events 2007
De heer Gérard Delvaux eindigt zijn toespraak door zijn bijzondere dank uit te spreken voor zijn confraters-Raadsleden, het personeel van het Instituut alsook de algemeen directeur, Eric Steghers, en zijn adviseurs, Roger Lassaux en Rutger Van Boven, die met veel moed en vastberadenheid het geheel van de verwezenlijkte projecten hebben ondersteund.
Resultaat van de verkiezing van de voorzitter en benoeming van de ondervoorzitter • Voor het mandaat van voorzitter werd de heer André Bert, accountant en belastingconsulent, verkozen met 1 271 stemmen. • Voor het mandaat van ondervoorzitter werd mevrouw Micheline Claes, accountant en belastingconsulent, benoemd (enige kandidatuur).
Verkiezing van de Raadsleden en de commissarissen De algemene ledenvergadering gaat over tot de verkiezing van de Raadsleden.
Erwin Vercammen, ondervoorzitter IAB
Toespraak van de heer Erwin Vercammen, ondervoorzitter De heer Erwin Vercammen wenst even stil te staan bij de voornaamste verwezenlijkingen van het voorbije jaar. Hij verwijst op zijn beurt naar de werkzaamheden die sinds 2005 werden uitgevoerd door de werkgroep onder het voorzitterschap van de heer Jos De Blay. Deze werkgroep had als opdracht de bestaande deontologie te toetsen aan de internationale ontwikkelingen alsook aan de specifieke eigenheden van de belastingconsulent. Hij bedankt uitdrukkelijk de voorzitter en de leden van deze werkgroep voor hun bijdrage tot het welslagen van deze belangrijke opdracht.
De ondervoorzitter verduidelijkt vervolgens dat de Raad van het Instituut pleit voor een minder stringent kader aangaande de professionele vennootschap, rekening houdend met de Achtste Europese Richtlijn van 17 mei 2006, die een zeer liberale regeling voorschrijft met betrekking tot de voorwaarden waaraan een professionele vennootschap moet voldoen en gezien de vaststelling dat andere economische vrije beroepen reeds een soepelere regeling hebben aangenomen. Hij wijst erop dat ter tafel van de bevoegde minister een voorontwerp van koninklijk besluit ligt, dat er in hoofdzaak toe strekt het aandeelhouderschap en het bestuur van een professionele vennootschap meer open te stellen voor andere economische beroepen. Hij vermeldt de toekomstige uitdagingen die de Europese wetgever heeft weggelegd voor het beroep van accountant en belastingconsulent, zoals de Richtlijn van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties die de regels vastlegt die een buitenlandse beroepsbeoefenaar in acht moet nemen wil hij zich vestigen in een andere lidstaat om er zijn beroep verder uit te oefenen en de Richtlijn van 27 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de zogenaamde Bolkenstein-richtlijn), die ongetwijfeld gevolgen zal hebben voor het beroep van accountant en belastingconsulent. De ondervoorzitter belicht de werkzaamheden van de informaticacommissie, die een onderzoek is gestart naar productiviteitsverbeterende software voor kleine en middelgrote kantoren. Begeleidingssoftware voor de opvolging van vervaldagen en de verdere digitalisering – zoals de elektronische factuuruitwisseling – en de beveiliging van de kantoren op netwerkniveau – dit zowel intern als extern – ontsnapte evenmin aan de aandacht van de commissie. Hiertoe werd een subwerkgroep opgericht die de problemen op dit vlak in kaart brengt en een platform wil opzetten voor ervaringsuitwisseling. De heer Erwin Vercammen verduidelijkt dat een vernieuwde linkendatabank tot stand werd gebracht en nog dit jaar operationeel zal zijn op de website van het Instituut. De heer Erwin Vercammen vermeldt dat er het afgelopen jaar bijzondere aandacht is uitgegaan naar de onderhandelingen met de Patrimonium- en Documentatiedienst van de FOD Financiën. Het behoort namelijk tot de intenties van het Instituut om de gegevens van het kadaster via de website open te stellen voor alle leden van het Instituut. Het Instituut is evenwel nog steeds op zoek naar mogelijke synergieën om de kosten in dit verband te stroomlijnen en binnen de perken te houden. Er zal eveneens aandacht moeten worden besteed aan de privacywetgeving en de identificatie van de persoon die gegevens opvraagt. De ondervoorzitter bedankt de leden van de informaticacommissie en de diverse subwerkgroepen voor hun volgehouden enthousiasme en de bijzondere energie die zij aan de dag hebben gelegd.
9
Wat betreft de rol die de accountant en de belastingconsulent kunnen spelen in het zogeheten “corporate governance”-debat, stelt de ondervoorzitter twee zaken vast. Eerste vaststelling: de externe accountant en de externe belastingconsulent kunnen perfect fungeren als “onafhankelijke” of “externe” bestuurder van een onderneming. Aangezien de onafhankelijkheid van primordiaal belang is voor deze beroepsbeoefenaars, zullen zij in de vennootschap waarin zij een mandaat van externe bestuurder bekleden geen bijzondere opdracht of geen controleopdracht over de jaarrekening of over andere boekhoudkundige bescheiden mogen aanvaarden. Tweede vaststelling: als bevoorrechte adviseurs van ondernemingen zullen de accountants en belastingconsulenten garant staan voor de vertaling van de corporate governance-codes – m.n. de code-Buysse en de code-Lippens – naar de ondernemingen toe. Vandaar dat het Instituut zijn schouders heeft gezet onder een project op initiatief van UNIZO, dat ertoe strekt een aantal praktische tools en checklists uit te werken die ondernemingen moeten helpen in hun zoektocht naar een behoorlijk bestuur. Op het vlak van de publicaties meldt de heer Erwin Vercammen dat begin 2006 een nieuw tijdschrift, “Tax Audit & Accountancy” genaamd, gelanceerd werd. Dit wordt gezamenlijk uitgegeven door het IAB, het IBR en het BIBF. In 2006 hebben alle leden en stagiairs bovendien een kosteloos exemplaar ontvangen van de Codex Fiscaal recht. Hij kondigt aan dat iedereen kortelings het geannoteerd Wetboek Inkomstenbelastingen kan verwachten alsook een handboek over de meest courante wettelijke opdrachten voor accountants die zijn ingeschreven in het Wetboek van Vennootschappen. De ondervoorzitter maakt van de gelegenheid gebruik om de bijzondere inspanningen van mevrouw Chris Baert in de verf te zetten. Als secretaris van het uitvoerend comité, als verantwoordelijke voor de publicaties binnen de Raad, en als lid van het redactiecomité van IAB-info en Accountancy & Tax, heeft zij zich steeds ten volle ingezet om kwaliteitsvolle en voor het beroep onontbeerlijke informatie ter beschikking te stellen van onze leden en stagiairs. De ondervoorzitter wenst haar uitvoerig te bedanken. De heer Erwin Vercammen vestigt eveneens de aandacht op de bijkomende bijzondere opdrachten die de Belgische wetgever in 2006 heeft voorzien voor de externe accountant, onder meer door het koninklijk besluit houdende de tenuitvoerlegging van de Europese Verordening betreffende het statuut van de Europese Coöperatieve Vennootschap. Deze opdrachten, naast de reeds bestaande wettelijke opdrachten die het Wetboek van Vennootschappen toebedeelt aan de externe accountant, dienen te worden uitgevoerd met de deskundigheid die eigen is aan het beroep van de externe accountant. Vandaar dat het Instituut op 23 maart een studiedag heeft georganiseerd waarop de meest courante wettelijke opdrachten uit het Wetboek van Vennootschappen uitvoerig werden toegelicht en waar meer dan 800 leden en stagiairs aanwezig waren.
De ondervoorzitter merkt op dat het Instituut het afgelopen jaar bijzondere inspanningen heeft geleverd om aanwezig te zijn op de meest toonaangevende ondernemersbeurzen, zoals de beurs Ondernemen 2007, de Financial Business Days, de Vlaamse Startersdag, het forum “Boekhouding en financiële beroepen” en het forum “Comptabilité et métiers financiers”. Ten slotte staat de ondervoorzitter nog even stil bij de recente ontwikkelingen in het kader van de witwaswetgeving, meer bepaald bij de Programmawet van 27 april 2007 (B.S. 8 mei 2007) die voorziet in een meldingsplicht aan de CFI wanneer er een vermoeden is dat een feit of een verrichting verband kan houden met witwassen van geld afkomstig uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Het begrip “ernstige en georganiseerde fraude” wordt nader omschreven in de voorbereidende werkzaamheden. De meldingsplicht geldt eveneens ingeval één van de indicatoren wordt opgespoord die voorkomen in een bij Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Het Instituut betreurt dit initiatief van de wetgever ten zeerste, niet alleen omdat zij geenszins rekening houdt met de bekwaamheid en de ijver van de beroepsbeoefenaars, maar ook omdat het Instituut op geen enkel ogenblik betrokken is geweest bij het uitwerken van deze criteria. Deze toekomstige regeling voert een discriminatie en oneerlijke concurrentie in tussen de leden belastingconsulenten en accountants en de fiscale beroepsbeoefenaars die niet gereglementeerd zijn. De heer Erwin Vercammen merkt hier trouwens ook een gebrek aan respect voor de kwalitatieve opleiding die het Instituut gedurende meer dan twintig jaar heeft geïnvesteerd in zijn jonge confraters. De ondervoorzitter richt nog een hartelijk woord aan iedereen die het Instituut ondersteunt, met name al de personen die actief zijn in de erkenningscommissies, de leden die in verschillende commissies zetelen, zowel binnen het Instituut als nationaal en internationaal, de Raadsleden en de leden van het uitvoerend comité, Past-presidents Roger Vandelanotte, Raymond Krockaert en Johan De Leenheer, de medewerkers van het Instituut onder leiding van Eric Steghers, en zijn adjuncten Roger Lassaux et Rutger Van Boven. Hij feliciteert eveneens de stagiairs en de nieuwe confraters en hij richt zich tot de voorzitter, Gérard Delvaux, om hem hartelijk te bedanken voor de drie jaar van samenwerking.
Events 2007
Uitslag van de verkiezing van de Raadsleden en de commissarissen
Toespraak van de heer Benoît Vanderstichelen, penningmeester
• voor het mandaat van Nederlandstalig Raadslid: – de heer Jos De Blay, accountant en belastingconsulent (1 231 stemmen), – mevrouw Fredegonda Schelfhaut, accountant en belastingconsulent (1 081 stemmen), – de heer Joseph Van Wemmel, accountant (893 stemmen), – de heer Jacques Hellin, accountant en belastingconsulent (858 stemmen), – mevrouw Sylva Troonbeeckx, accountant en belastingconsulent (851 stemmen), – de heer Lucien Ceulemans, accountant en belastingconsulent (532 stemmen); • voor het mandaat van Franstalig Raadslid: – mevrouw Christine Cloquet, accountant en belastingconsulent (1 332 stemmen), – de heer Benoît Vanderstichelen, accountant en belastingconsulent (1 189 stemmen), – de heer Emmanuel Degrève, belastingconsulent (935 stemmen), – de heer Bruno Colmant, accountant en belastingconsulent (883 stemmen), – de heer Jean-Luc Kilesse, accountant en belastingconsulent (815 stemmen), – de heer Jean-Guy Didier, accountant (695 stemmen); • voor het mandaat van Nederlandstalig effectief commissaris: mevrouw Maria-Theresia Smet, accountant en belastingconsulent (945 stemmen); • voor het mandaat van Franstalig effectief commissaris: mevrouw Denise Veranneman, accountant en belastingconsulent (1 978 stemmen); • voor het mandaat van Nederlandstalig plaatsvervangend commissaris: de heer Jozef Van Beek, accountant en belastingconsulent (406 stemmen) en de heer Emile Vankeerberghen, accountant en belastingconsulent (205 stemmen).
Met humor en elegantie brengt de heer Vanderstichelen, penningmeester, hulde aan de heer Gérard Delvaux en aan de handelingen die hij met uiterste nauwkeurigheid en veel doorzettingsvermogen heeft ondernomen tijdens zijn voorzitterschap.
Toespraak van de heer Johan De Leenheer, Past-president Tijdens een korte toespraak brengt de heer Johan De Leenheer, Pastpresident, hulde aan de bekwaamheid, het professionalisme en de loyaliteit waarvan voorzitter Gérard Delvaux blijk gaf tijdens zijn mandaat van drie jaar.
Toespraak van de heer Philippe Verdonck, directeur van het kabinet van de minister van Middenstand en Landbouw De directeur van het kabinet van het Ministerie van Middenstand en Landbouw begroet “de man van de overtuiging en dialoog” die Gérard Delvaux is, maar hij is ook “meer dan een reisgenoot,...een echte vriend”.
Financieel verslag De heer Benoît Vanderstichelen, secretaris-penningmeester, brengt verslag uit van de financiële toestand van het Instituut en bespreekt de financiële staten die aan de leden werden bezorgd.
Verslag van de commissarissen Mevrouw Maria-Theresia Smet-Van Meerbeeck en de heer Christian Ronsse, commissarissen, brengen verslag uit over de rekeningen van het afgelopen jaar. Als conclusie van hun verslag van commissaris, een mandaat dat beiden in alle vrijheid en onafhankelijkheid kunnen uitoefenen in samenwerking met de Raad en de diensten van het Instituut, bevestigen de commissarissen dat de jaarrekening die op 31 december 2006 een balanstotaal van 2 650 949,73 EUR en een winst van het boekjaar van 147 407,76 EUR vertoonde, na voorziening voor risico’s en kosten (kosten fusie) van 70 000,00 EUR, exact is. De jaarrekening geeft een getrouw beeld van de financiële toestand en het vermogen van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en leeft de wettelijke Belgische boekhoudkundige regels na.
Voorstelling van de begroting 2007 De heer Benoît Vanderstichelen, secretaris-penningmeester, stelt vervolgens de begroting 2007 voor. Het bedrag van de ledenbijdragen voor natuurlijke personen en vennootschappen wordt geïndexeerd met 2 %. De verplichte bijdrage aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) bedraagt nu 13,87 EUR.
11
CATEGORIEËN
BIJDRAGEN
1. Natuurlijke personen – interne leden Een vermindering van 50 % wordt toegekend aan: a. nieuwe interne leden erkend in 2007, 2006, 2005, na een stage van 3 jaar te hebben doorlopen b. gepensioneerde interne leden
• kwijting voor de Raadsleden, de penningmeester en de commissarissen.
325,00
Academisch gedeelte 162,50 162,50
2. Natuurlijke personen – externe leden (inclusief verplichte bijdrage CFI, Cel voor Financiële Informatieverwerking, van 13,87 EUR) 501,33 Een vermindering van 50 % wordt toegekend aan: a. nieuwe externe leden erkend in 2007, 2006, 2005, na een stage van 3 jaar te hebben doorlopen (inclusief verplichte bijdrage CFI, Cel voor Financiële Informatieverwerking, van 13,87 EUR) 257,60 b. gepensioneerde externe leden (inclusief verplichte bijdrage CFI, Cel voor Financiële Informatieverwerking, van 13,87 EUR) 257,60 3. Professionele vennootschappen – eenpersoonsvennootschappen – andere
185,70 464,25
4. Stagiairs (administratiekosten)
100,00
5. Stagiairs (inschrijvingsrechten)
125,00
Voorzitter Gérard Delvaux had het genoegen de heer Rudy Aernoudt, secretaris-generaal voor het departement Economie, Wetenschap en Innovatie voor de Vlaamse Regering, te mogen verwelkomen op de academische zitting van de algemene vergadering 2007. De heer Aernoudt gaf een uiteenzetting met als thema “Beyond the knowledge ‘economy’”. U vindt de slideshow van zijn uiteenzetting terug op onze website (www.iec-iab.be/publicaties/overige IAB-uitgaven).
Studiedag bijzondere opdrachten – 23 maart 2007 Het Instituut organiseerde op 23 maart 2007 een studiedag met als thema “Analyse van de opdrachten voorzien in het Wetboek van Vennootschappen – De nieuwe opdrachten voor de accountant en de belastingconsulent”. Meer dan 800 leden aanhoorden de sprekers met veel enthousiasme en interesse. Een van de sprekers was de heer Kris Peeters, toenmalig Vlaams minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur. Hij gaf een uiteenzetting van “De opdracht van de accountant in milieuaangelegenheden”.
De leden van de algemene vergadering keuren unaniem de jaarrekening 2006 en de begroting 2007 goed, alsook de indexatie van 2 % van de ledenbijdragen voor 2007. Zij verlenen kwijting aan de Raadsleden en aan de penningmeester.
Korte samenvatting van de genomen beslissingen De algemene vergadering heeft unaniem volgende beslissingen genomen: • verkiezing van de voorzitter; • benoeming van de ondervoorzitter; • verkiezing van de Raadsleden; • benoeming van twee nieuwe effectieve commissarissen, één Franstalige en één Nederlandstalige; • benoeming van twee plaatsvervangende Nederlandstalige commissarissen; • goedkeuring van de rekeningen van het afgelopen boekjaar; • goedkeuring van de begroting voor 2007, het bedrag van de ledenbijdragen voor de natuurlijke personen en vennootschappen, geïndexeerd met 2 %, en de verplichte bijdrage aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI), die 13,87 EUR bedraagt;
Kris Peeters
Events 2007
Na de begroetingswoorden van de heer Gérard Delvaux en de heer Erwin Vercammen, respectievelijk toenmalig voorzitter en ondervoorzitter van het Instituut, hebben andere sprekers de volgende thema’s nader besproken: – de heer Hugues Fronville: bijstand of vertegenwoordiging in het kader van de individuele onderzoeks- en controlebevoegdheid van vennoten; – de heer Johan De Coster: de opdracht voor de externe accountant in het kader van de omzetting van een vennootschap; – de heer Gérard Delvaux: de opdracht voor de externe accountant in het kader van de fusie/splitsing van een vennootschap; – de heer Jos Van Wemmel: de opdracht voor de externe accountant in het kader van de ontbinding/vereffening van een vennootschap; – de heer Rutger Van Boven: de gewijzigde vereffeningsprocedure: pijnpunten op het terrein. Gérard Delvaux en Erwin Vercammen herhaalden op het einde van de dag de punten die essentieel zijn voor de externe accountants bij het opstellen van de verslagen inzake de opdrachten die van belang zijn voor de professionelen. Een boek met de toespraken van de sprekers, de toepasbare wetgeving en de fiscale gevolgen evenals modelverslagen, werd begin 2008 verdeeld onder de leden en de stagiairs van het Instituut.
Vlaamse Startersdag – 10 mei 2007 Op initiatief van UNIZO, SVMB en ADMB, wordt elk jaar een Vlaamse Startersdag georganiseerd. Deze Startersdag werd in 2007 gehouden op 10 mei en wordt gespreid over de verschillende Vlaamse provincies. Het initiatief richt zich tot: – kandidaat-starters met vage of concrete plannen; – starters die de overname van een zaak overwegen; – pas gestarte ondernemers; – werkzoekenden die een eigen zaak willen starten; – werknemers of kaderleden die een management buy out overwegen of die zich willen heroriënteren; – laatstejaarsstudenten en schoolverlaters die de mogelijkheid van een eigen zaak willen onderzoeken. Omdat dit een zeer waardevol initiatief is, heeft het Instituut zijn medewerking gegeven en tijdens deze dag op verschillende plaatsen een stand ter beschikking gesteld, waarbij de bezoekers advies konden vragen in verband met boekhouding, fiscaliteit en vennootschapsrecht.
Door de Startersdag wordt de accountant en de belastingconsulent bekend bij potentieel cliënteel van zelfstandige ondernemers en wordt verwezen naar de meerwaarde die een accountant of een belastingconsulent kan bieden. Voor de bezetting van de standen werd een beroep gedaan op vrijwilligers van de plaatselijke beroepsverenigingen.
Studienamiddag social-profitsector – 14 juni 2007 Het Instituut organiseerde op 14 juni 2007, met de steun van de Confederatie van Social-profitondernemingen en in samenwerking met de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten en het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, een studienamiddag met als thema “de boekhoudkundige aspecten van de social-profitsector”. Voor de deelnemers was dit de uitgelezen kans om sprekers met uiteenlopende achtergronden te horen discussiëren over de problematiek van de boekhoudkundige aspecten voor de non-profitsector. Na een inleiding van de voorzitter van de Commissie voor Boekhoudkundige normen, de heer Jean-Pierre Maes, verwezen de professoren Faska Khrouz (ULB) en Johan Christiaens (Ugent) naar het verband tussen het boekhoudrecht en de bepalingen voorzien door de ondersteunende organisaties. De organiserende Instituten wilden voorts de situatie kennen op het gebied van vier bepaalde sectoren: cultuur, gezondheidszorg, onderwijs en sport. De heer Roland De Bodt, de heer Marcel Lauwers, mevrouw Emmanuelle Havrenne en de heer Stefaan Tuytten hebben respectievelijk de situatie van hun sector geschetst samen met de oplossingen die ervoor werden geboden. Uiteraard werd, voor het besluiten van de dag door de heer JeanPierre Maes, de rol van het economische beroep binnen de vzw aangehaald en besproken. De heer André Kilesse, in zijn hoedanigheid van ondervoorzitter van de FEE, schetste een duidelijk beeld van de verwachtingen van de vzw’s en van het antwoord dat de cijferberoepen kunnen bieden op de bekommernissen van deze heel belangrijke sector in ons land.
13
Memorandum IAB – 14 juli 2007 Op 14 juli 2007 stelde het uitvoerend comité van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten een memorandum voor aan de pers. Het memorandum bevat de prioriteiten van de leden van de Raad in het kader van de vorming van de toekomstige federale regering. Hieronder vindt u een samenvatting van dit memorandum.
1. De werkzaamheden van de belastingconsulent In de huidige wetgeving kan de activiteit van belastingconsulent door iedereen worden uitgeoefend en is het niet voorbehouden aan een (gereglementeerd) beroep. Dit is noch voor de belastingplichtigen, noch voor de staat een gunstige zaak. Bovendien impliceert dit dat in het kader van de omzetting van Richtlijn 2005/36, de vrijheid van dienstverlening niet van toepassing zou moeten zijn op de belastingconsulenten, een zaak die het IAB betreurt. Bij gebrek aan voorbehouden activiteiten en aan strafrechtelijke bepalingen ter bestraffing hiervan, zijn de tuchtsancties bovendien enkel van symbolische aard. Bijgevolg stelt het IAB voor de fiscale activiteiten voor te behouden aan de belastingconsulenten en aan andere gereglementeerde juridische en economische beroepen, evenals het beroep van belastingconsulent formeel te erkennen. De vrijheid van dienstverlening voorzien door het Europees recht zou dan ook in de Belgische wetteksten moeten worden uitgebreid tot de belastingconsulenten.
2. Een nieuwe toegangsmogelijkheid tot de titel van accountant en/of belastingconsulent voor gekwalificeerde personen met professionele ervaring Het Instituut, dat geconfronteerd wordt met aanvragen tot het bekomen van de titel van accountant en/of belastingconsulent door ervaren beroepsbeoefenaars, kan hen, in de huidige toestand van de wetgeving, enkel verplichten te slagen voor het toelatingsexamen, de stage van drie jaar te volgen om tenslotte te slagen voor het bekwaamheidsexamen. Een dergelijk programma ontmoedigt vakmensen om zulke aanvraag in te dienen. Het Instituut wenst een bijkomende mogelijkheid te creëren om de titel van accountant en/of belastingconsulent toe te kennen aan beroepsbeoefenaars die over een onweerlegbare beroepservaring beschikken op het gebied van accountancy en/of fiscaliteit.
3. De fiscale maatregelen Het Instituut wenst de aandacht te vestigen op de invloed van sommige fiscale maatregelen op de werkzaamheden van zijn leden. – Koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 juni 2007:
het Instituut deelt de bezorgdheid van de Regering om zware en georganiseerde fraude te bestrijden. Hij uit niettemin zijn bezorgdheid m.b.t. de te geven interpretatie aan dit koninklijk besluit. – Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme: het Instituut vraagt om het anonieme karakter volledig te waarborgen in het kader van de aangiftes aan de CFI. – Termijnen voor de indiening van de aangiftes: op algemene wijze vraagt het IAB om bij wet een vaste termijn vast te leggen voor alle aangiftes, zodra een beroepsbeoefenaar als tussenpersoon optreedt. Het IAB stelt voor dat indien de PB of Ven.Baangifte elektronisch gebeurt, de termijn wordt vastgesteld op 31 oktober en voor dezelfde aangifte op papier, de termijn wordt vastgesteld op 30 september. De vastlegging van de termijnen in de wet zou een betere interne organisatie van de kantoren van accountants en belastingconsulenten mogelijk maken en meer rechtszekerheid bieden voor de belastingplichtigen. – Overleg met de federale overheidsdiensten en de overheid in het algemeen: • het Instituut wenst zo nauw mogelijk betrokken te worden bij de opstelling van de wetten en koninklijke besluiten alsook bij de uitwerking van de elektronische hulpmiddelen die ter beschikking staan van de belastingplichtigen. Het Instituut wil op die manier de politieke beslissingsorganen bewust maken van de onweerlegbare ervaring van zijn leden die dagelijks in contact staan met de meerderheid van de belastingplichtigen; • het Instituut is vragende partij om voor zijn leden toegang te bekomen tot bepaalde databanken van de overheid, waar de gegevens die de cliënten aanbelangen geraadpleegd kunnen worden. Daartoe zou een eenvoudige procedure, bv. een door de cliënt verleende volmacht, moeten volstaan. Dit zal gunstige gevolgen hebben voor alle betrokken actoren: zowel voor de bevoegde overheid, de cliënten als de beroepsbeoefenaars.
4. De openstelling van het aandeelhouderschap en het bestuur van professionele vennootschappen van accountants en/of belastingconsulenten De huidige regeling inzake de professionele vennootschap van accountants en/of belastingconsulenten schrijft voor dat alle aandeelhouders of vennoten, alsook alle bestuurders of zaakvoerders lid moeten zijn van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB), met dien verstande dat een minderheid van hen in het buitenland een hoedanigheid mag bezitten die als gelijkwaardig met die van accountant of belastingconsulent in België wordt erkend. Bovendien moeten volgens de huidige regeling alle bestuurders of zaakvoerders natuurlijke personen zijn. Deze regeling beantwoordt niet langer aan de behoeften van de praktijk en is niet meer verenig-
Events 2007
baar met de (Europese) wetgevende ontwikkelingen (o.a. de Wet van 2 augustus 2002 houdende wijziging van het Wetboek van Vennootschappen en van de Wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnamebiedingen, de Richtlijn van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van de jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen – auditrichtlijn – en de Richtlijn van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) en met de regelgevingen die gelden binnen de andere economische vrije beroepen (erkende boekhouders(-fiscalisten) en bedrijfsrevisoren), die een openstelling voorschrijven van het aandeelhouderschap en het bestuur voor andere beroepsbeoefenaars (buitenlandse beroepsbeoefenaars en andere al dan niet vrije beroepsbeoefenaars) en de levensgezel van de beroepsbeoefenaar (de echtgeno(o)t(e), de feitelijk of wettelijk samenwonende). In het licht van het voorgaande pleit het IAB dan ook voor een versoepeling van de erkenningsvoorwaarden aangaande de professionele vennootschap van accountants en/of belastingconsulenten, meer bepaald door voortaan enkel nog te vereisen dat leden van het IAB of personen die in het buitenland een hoedanigheid hebben die gelijkwaardig is aan de accountant of belastingconsulent in België, in het bezit moeten zijn van een meerderheid van de stemrechten waarover de vennoten of aandeelhouders beschikken. Zo ook zal enkel nog de meerderheid van de leden van het bestuurs- of leidinggevend orgaan lid moeten zijn van het IAB, of in het buitenland een hoedanigheid hebben die als gelijkwaardig met die van accountant of belastingconsulent in België wordt erkend. Bovendien mogen de bestuurders of zaakvoerders van de professionele vennootschap voortaan ook rechtspersonen zijn, aangezien artikel 61, § 2 van het Wetboek van Vennootschappen in voorkomend geval de verplichting voorschrijft om een vaste vertegenwoordiger (natuurlijke persoon) te benoemen die burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk is alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen.
5. De beperking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de accountant en de belastingconsulent Deze wijziging strekt ertoe de verzwaarde aansprakelijkheid, die ingevolge artikel 33 van de Wet van 22 april 1999 van toepassing is op de externe accountant en de externe belastingconsulent, te vervangen door een aansprakelijkheid van gemeen recht. Dit moet toelaten het aansprakelijkheidsstelsel van de externe accountant en de externe belastingconsulent af te stemmen op het stelsel dat van toepassing is in andere Europese lidstaten en te conformeren aan de nieuwe regeling inzake aansprakelijkheidsbeperking die recent werd ingevoerd voor de bedrijfsrevisoren. Op die manier wordt elke discriminatie weggewerkt ten aanzien van de andere vrije beroepen in België waarop het gemeen recht reeds van toepassing is.
Het gemeen recht biedt op dit vlak reeds bepaalde garanties. Zo is het beroepsbeoefenaars verboden zich vrij te stellen van opzettelijke fouten of bedrog. Evenmin kunnen zij hun toevlucht nemen tot een aansprakelijkheidsbeperkingsbeding, indien een dergelijk beding het mogelijk maakt zich te ontheffen van iedere verplichting ten opzichte van hun cliënten. Tenslotte moet men rekening houden met het feit dat de verzekeraars steeds minder geneigd zijn om de verzwaarde beroepsaansprakelijkheid van de externe accountant en de externe belastingconsulent te dekken.
6. Het overleg met de gerechtelijke overheid Het Instituut wenst de aandacht van de Regering op volgende thema’s te vestigen: – systematische bijstand van het Instituut tijdens huiszoekingen op het kantoor van een accountant en/of belastingconsulent; – mededeling aan het Instituut over gerechtelijke vervolging van accountants en belastingconsulenten; – opstelling van lijsten van deskundigen in accountancy en fiscaliteit bij hoven en rechtbanken.
7. De verbetering van de vereffeningsprocedure voor de rechtbanken van koophandel De Wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren (B.S., 26 juni 2006) heeft ongetwijfeld verbetering gebracht in de wijze waarop vennootschappen worden vereffend. Toch laat deze wet heel wat onduidelijkheden rijzen wat betreft zijn toepassing, en zorgt het voor een aantal praktische bezwaren. Het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) pleit er enerzijds voor om – met het oog op de rechtszekerheid – de toepassing van de Wet van 2 juni 2006 te verduidelijken, en anderzijds bepaalde verplichtingen die deze wet in het leven roept – met het oog op een vlotter verloop van de vereffeningsprocedure – op elkaar af te stemmen. Verwijzend naar de besprekingen van het Interinstitutencomité van de economische beroepen, is de Raad van het IAB van mening dat het opportuun is te voorzien in de automatische goedkeuring van de vereffenaars benoemd onder de leden van het IAB, het IBR en het BIBF, zonder voorafgaandelijke tussenkomst van de rechtbanken.
15
8. De omzetting van Richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties en de vrijheid van dienstverlening
Gezamenlijke Raadsvergadering IAB-IBR – 10 september 2007
In het kader van de omzetting van Richtlijn 2005/36 en meer bepaald voor de bepalingen betreffende de vrijheid van dienstverlening, wil het Instituut de aandacht van de beslissingsbevoegde organen vestigen op volgende punten: – de “vrije dienstverleners” uit een ander land mogen niet in een voordeliger situatie zijn tegenover de leden van het IAB voor de uitoefening van eenzelfde opdracht op Belgisch grondgebied; – de bescherming van de belangen van de consumenten, die over dezelfde kwaliteitsgaranties moeten beschikken, ook voor de dienstverlening door beroepsbeoefenaars in het buitenland gevestigd, maar prestaties leverend op het Belgische grondgebied; – de uitbreiding van de opdracht van het Instituut en de invoering van specifieke bepalingen voor de bevoegdheden van het Instituut en de Tuchtcommissie en Commissie van Beroep, ten opzichte van beroepsbeoefenaars die geen lid zijn van het Instituut en dit ook niet wensen te worden.
Naar goede gewoonte ontmoetten de twee Raden elkaar op 10 september 2007. Op de agenda stonden actualiteitskwesties die de leden van beide Instituten bezighield.
9. De controle op de rekeningen en het beheer van een mede-eigendom van een vastgoed Het beheer van de mede-eigendom van een gebouw of van een groep van gebouwen moet overeenkomstig artikel 577-8 van het Burgerlijk Wetboek worden toevertrouwd aan een syndicus. Deze syndicus moet onder meer instaan voor het voeren van de boekhouding. Het IAB pleit ervoor om de rekeningen van het mede-eigendom van gebouwen te verbeteren en transparanter te maken.
10. Het deugdelijk bestuur voor de publieke sector Een behoorlijk bestuur vertaalt zich in de eerste plaats in een transparante financiële rapportering. Daartoe is uiteraard vereist dat een duidelijk en homogeen boekhoudkader voorhanden is. Wat de private sector betreft, werd dit referentiekader vastgelegd in de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel (MAR). Doch wat betreft de publieke sector, ontbreekt vooralsnog een eenduidig referentiekader. Het IAB is dan ook voorstander van de invoering van een duidelijk en homogeen boekhoudkader voor de publieke sector.
De volgende agendapunten werden bijgevolg behandeld: – Administratieve vereenvoudiging Beide Raden herhaalden hun wil om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te behouden en besloten, in samenspraak met de CBN, in die zin te antwoorden op de mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007. Een ontwerp van antwoord zal worden voorbereid. Ondertussen heeft dit buitengewoon strategisch dossier zoveel teweeg gebracht dat de drie Instituten samen met de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, de Nationale Bank en de Hoge Raad voor de Economische Beroepen hebben besloten een seminarie te organiseren op 12 december 2007 betreffende deze problematiek met als titel: “Zorgt Europa voor een ontmanteling van de Belgische financiële informatieverstrekking?”. In dit jaarverslag kan u een samenvatting lezen van deze belangrijke bijeenkomst. Bovendien heeft de Europese Ministerraad tijdens zijn vergadering op 22 en 23 november 2007 de mededeling van de Commissie bijgeschaafd. De FEE, van haar kant, heeft een aantal argumentatiepunten ontwikkeld waardoor het behoud van de kwaliteit van de financiële verslaggeving verzekerd blijft. – Omzetting van de Europese Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties De details van de omzettingsprocedure van de Richtlijn werden uitvoerig besproken met de leden van de twee Raden. Een ontwerp van koninklijk besluit werd opgesteld in samenwerking met de FOD Financiën en overgedragen aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. – Ontwerp van deontologisch akkoord Het ontwerp van de gedragsregels betreffende de beroepsrelaties tussen de leden van het IAB, het IBR en het BIBF werden voorgelegd. Een voorgaande versie van dat akkoord werd reeds goedgekeurd door de respectieve raden. De voorzitter van het IBR verduidelijkt dat de benaming van “normen” vervangen werd door “gedragsregels” naar aanleiding van de nieuwe procedures die worden toegepast sinds 31 augustus 2007 (nieuwe gecoördineerde Wet van 22 juli 1953). Het ontwerp van de gedragsregels zal niettemin worden voorgelegd aan de Hoge Raad.
Events 2007
Gezamenlijke Raadsvergadering IAB-IBR
– Aansprakelijkheidsbeperking Tijdens de vergadering werd meer uitleg verschaft over de gevolgen van de Wet van 23 december 2005, die artikel 9bis van de Wet van 22 juli 1953 betreffende zowel de revisoren als de accountants wijzigt. Het voorstel om toe te staan dat de leden van het IAB hun burgerlijke aansprakelijkheid beperken conform het gemeen recht voor de contractuele opdrachten werd door beide Raden positief ontvangen. Het multidisciplinaire karakter rechtvaardigt een beperking van de contractuele aansprakelijkheid van de leden van het IAB. Er werd tevens voorgesteld de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders, die eveneens toeneemt, te bespreken.
– Tuchtorganen Het IBR onderlijnt dat de nieuwe Wet van 1953, van kracht sinds 31 augustus 2007, een nieuwe samenstelling van de Tuchtcommissie voorziet. De benoemingsvoorwaarden zijn gewijzigd aangezien de aangestelde magistraten in functie moeten zijn. De Raad van het IAB blijft voorstander van gelijke benoemingsvoorwaarden om een zekere overeenstemming binnen de rechtspraak te verzekeren.
– Controle van de jaarrekeningen van de syndicus De memoranda van het IAB en het IBR stellen voor een controle van de rekeningen van de syndicus van mede-eigendommen in te voeren. Het voorstel om samen een wetsontwerp voor te stellen teneinde de syndicus van mede-eigendommen te verplichten ofwel een accountant ofwel een commissaris aan te stellen met het oog op de controle van de rekeningen, werd goedgekeurd.
Op 19 oktober 2007 organiseerde het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten een studievoormiddag over de antiwitwaswetgeving. Het standpunt van het Instituut, evenals het verslag van deze studievoormiddag vindt u terug onder de rubriek Uitoefening van het beroep/Witwaswetgeving van dit jaarverslag.
– De krachten van de twee Instituten gebundeld Een gezamenlijke website van de twee Instituten, die consulteerbaar zal zijn door andere instellingen (het BIBF, de CBN, de HREB,...), zal binnenkort het licht zien. Het is evenwel afgesproken dat elk Instituut of elke instelling het beheer over de eigen website volledig behoudt.
Studievoormiddag over de “antiwitwaswetgeving” – 19 oktober 2007
Colloquium “De toekomst van de vrije beroepen” – 8 en 9 november 2007 Op 8 en 9 november 2007 heeft het IAB actief deelgenomen aan het colloquium dat de Orde van Advocaten van de Balie van Luik heeft georganiseerd over “de toekomst van de vrije beroepen”. Dit colloquium bracht de leden van volgende vrije beroepen samen: advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen, accountants en belastingconsulenten, revisoren, artsen, apothekers en architecten. Het colloquium was opgebouwd rond vier interdisciplinaire workshops over de volgende onderwerpen:
17
• Waarom en welke permanente vorming binnen de vrije beroepen? • Kan de beroepsaansprakelijkheid worden beperkt? • Hoe de onafhankelijkheid van deze beroepen verzoenen met de economische context waarin ze zich bewegen? • De evolutie van de honoraria binnen deze beroepen: is dienstverlening met verlies toegestaan?
1. Wat permanente vorming betreft De verschillende vrije beroepen die met elkaar aan tafel zaten, hebben ervaringen uitgewisseld over permanente vorming in hun respectievelijk werkgebied. Hoe kan kennis worden omgezet in knowhow? Na een gedachtewisseling over de verschillende regelingen van voortdurende vorming, tekende de verslaggever de hoofdlijnen op in een synthesenota met de volgende punten: i. in de meeste aanwezige beroepen wordt met spijt vastgesteld dat er nog te weinig overstapmogelijkheden zijn tussen de basisopleiding en de universitaire opleiding die op het betreffende beroep is gericht; ii. de praktische stage kan, naargelang de beroepen, verplichte of facultatieve cursussen bevatten; iii. de stage wordt altijd bezoldigd maar de bezoldigingsvormen variëren: ofwel een vaste bezoldiging die werd bepaald in onderling overleg, naar goeddunken van de stagemeester alleen, of volgens een vooraf vastgelegd barema;
iv. de stage wordt altijd afgerond met een examen waarin wordt geoordeeld over de professionele maturiteit van de kandidaat; v. de stage wordt nooit georganiseerd als numerus clausus. De permanente vorming bestaat in de meeste gevallen uit een herhaling van reeds gekende materie, maar de bedoeling van de stage is deze materie bij te werken. Deze permanente vorming leidt nooit tot een diploma. Ze wordt duidelijk onderscheiden van een gespecialiseerde vorming op één of ander gebied. Permanente vorming is in de eerste plaats een deontologische verplichting. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan dat leiden tot tuchtsancties. De verschillende niveaus van tuchtsancties kunnen gaan tot het verbod om het betreffende beroep uit te oefenen. De reden hiervoor ligt in het verband tussen de opleiding, de kwaliteit van het beroep, de aansprakelijkheid en tot slot de kost (op financieel gebied en op het gebied van de reputatie) die wordt veroorzaakt door schadegevallen, die altijd door een verplichte beroepsverzekering zijn gedekt. Het niet volgen van permanente vorming kan ook leiden tot een bijpremie die in het kader van de verplichte beroepsverzekering moet worden betaald.
De sterke en zwakke punten van een verplichting tot permanente vorming kunnen als volgt worden samengevat:
Sterke punten van permanente vorming
Zwakke punten van permanente vorming
Het beroep kent zijn eigen behoeften en kan dus een passende permanente vorming organiseren.
Is de permanente vorming die door het beroep zelf wordt georganiseerd voldoende omkaderd?
Het beroep is zich bewust van de noodzaak om de verworven kennis verder te ontwikkelen op basis van de evolutie van de professionele, economische en juridische context waarin het optreedt.
Geen permanente vorming voorzien en organiseren heeft snel tot gevolg dat de kennis helemaal niet ter discussie wordt gesteld met als inherent risico dat vergissingen of fouten worden begaan.
De permanente vorming maakt het ook mogelijk om een zekere onafhankelijkheid te waarborgen die inherent is aan de uitoefening van een vrij beroep.
Hoe kan tegenover de wildgroei aan opleidingen met een sterke commerciële inslag een hoogwaardige permanente vorming worden georganiseerd die aangepast is aan de evolutie?
De permanente vorming maakt het mogelijk om in de loop van de beroepsloopbaan alle nieuwe wetenschappen en technologieën te integreren (zie bijvoorbeeld de computertechnologieën).
Permanente vorming wordt vaak beschouwd als tijdrovend, zonder dat rekening wordt gehouden met de intellectuele verrijking die ze meebrengt.
Events 2007
Daarnaast kunnen we de kansen en bedreigingen die uitgaan van permanente vorming als volgt samenvatten:
Kansen
Bedreigingen
De toekomst van het beroep zal gaan via de oprichting van overstapmogelijkheden tussen de universitaire studie en de stage.
De kwaliteit van de permanente vorming wordt ter discussie gesteld door de inmenging van louter commerciële vennootschappen: verkoop van financiële, sociale, informaticaproducten.
Een weldoordachte permanente vorming kan het imago van het beroep ontegenzeglijk verbeteren.
De totale afwezigheid van permanente vorming of een te lakse controle van deze deontologische verplichting schaadt onvermijdelijk het imago van het beroep.
De permanente vorming moet ontmoetingen en multidisciplinariteit tussen de verschillende vrije beroepen mogelijk maken.
De niet-verplichte aard van een permanente vorming kan leiden tot een verhoogd risico op schadegevallen.
De permanente vorming moet gericht zijn op multidisciplinaire opleidingen.
Het gebrek aan permanente vorming is een onvermijdelijke beoordelingsfactor bij beroepsaansprakelijkheid. Het gebrek aan controle en tuchtsancties zal in de toekomst leiden tot een stijging van de verzekeringspremies.
Uit de debatten binnen deze eerste workshop werd de conclusie getrokken dat een “professionele” omkadering van de permanente opleiding op de voorgrond moet worden gesteld: – professioneel in de zin dat ze moet worden georganiseerd door of binnen het beroep en niet door derden van wie de doelstellingen uiteindelijk commercieel zijn en blijven; – professioneel in de zin dat ze gericht moet zijn op de vakbekwaamhe(i)d(en) van het betreffende beroep, dat reeds voldoende aan verandering onderhevig is.
2. Wat de beroepsaansprakelijkheid betreft De beoefenaars van vrije beroepen hebben over dit onderwerp gedebatteerd en hun wederzijdse ervaringen hiermee geformuleerd. De discussies hebben geleid tot een unaniem akkoord over drie fundamentele hoofdlijnen: – het beroep moet een beleid van risicopreventie opbouwen door een kwaliteitsvolle, omkaderde en gecontroleerde permanente vorming; – het beroep moet met de verzekeringsmaatschappij(en) een cel oprichten voor de preventie van schadegevallen; – de gedeeltelijke beperking van de beroepsaansprakelijkheid zal onvermijdelijk verlopen via het nauwkeurig opstellen van een opdrachtbrief waarin de rechten en verplichtingen van elke partij worden vastgesteld.
Andere vraag waarover werd gedebatteerd: veroorzaakt multidisciplinariteit de omvang van de beroepsaansprakelijkheid of vermindert ze deze? Op de vraag of “men de beroepsaansprakelijkheid gedeeltelijk of volledig kan beperken”, kwamen de volgende antwoorden naar voren: – voorzien in een contractueel beding dat de beroepsaansprakelijkheid beperkt, is wettelijk ten aanzien van het gemeen verbintenissenrecht. Een dergelijk beding is in overeenstemming met de wet, in tegenstelling tot een onrechtmatig beding, dat een betekenisvol onevenwicht invoert in de verplichtingen van elk van de partijen; – bepaalde bijzondere wetten, zoals de Wet van 22 april 1999 – art. 33 – die de beroepen van accountant en belastingconsulent regelen, kunnen echter een beperking van de beroepsaansprakelijkheid verbieden; – een beding dat de omvang van de beroepsaansprakelijkheid beperkt, is volkomen in overeenstemming met de deontologie; – de tegenstelbaarheid van een dergelijk beding aan een derde moet nog worden onderzocht. Inzake beroepsaansprakelijkheid was 2007 een gunstig jaar voor belangrijke wetswijzigingen, met name voor de beroepen van arts en revisor, waarvoor in de basiswet de beperking van de beroepsaansprakelijkheid werd opgenomen.
19
Wat de dekking van de beroepsaansprakelijkheid betreft: deze deontologische verplichting is mettertijd een wettelijke verplichting geworden om de eindverbruiker te beschermen.
En in het bijzonder indien het kapitaal van dergelijke vennootschappen wordt opengesteld voor niet-beroepsbeoefenaars? (voorbeeld: farmaceutische laboratoria).
3. Hoe de onafhankelijkheid van deze beroepen verzoenen met de economische context waarin ze zich bewegen?
De uitoefening van het beroep in de vorm van een feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, biedt een grotere soepelheid en is een vorm van uitoefening van het vrij beroep die beter strookt met een feitelijke en schijnbare onafhankelijkheid.
Voor de meeste vrije beroepen is de deontologische verplichting van “onafhankelijkheid” ingeschreven in de basiswet. Onafhankelijkheid is een zeer subjectief begrip: de vrijheid van beoordeling is in feite een vorm van ethiek die wordt toegepast op het zakenrecht of op het verbruikersrecht: het ligt niet altijd voor de hand om de goede beslissing te kunnen nemen in moeilijke omstandigheden (bijvoorbeeld voor een arts: zich uitspreken voor euthanasie terwijl hij de eed van Hippocrates moet naleven). De onafhankelijkheid vloeit steeds minder voort uit de moraal maar meer uit een marge van vrijheid en een pluraliteit in de hiërarchie van bepaalde waarden. De onafhankelijkheid komt steeds meer naar voor als een schakel van een gedragscode waarin in vergelijking met het verleden een reeks van nieuwe waarden zijn opgenomen. Naast de onafhankelijkheid in feite en in rechte bestaat ook het begrip “schijnbare onafhankelijkheid”. De perceptie van de onafhankelijkheid is nog moeilijker te omschrijven en te reglementeren dan de feitelijke onafhankelijkheid. In het kader van een arrest van het Hof van Cassatie werd het Opperste Gerechtshof geconfronteerd met de sociologische benadering van het begrip onafhankelijkheid, in een geschil met betrekking tot “schijnzelfstandigen”. In het kader van de sociale ruling die werd ingevoerd in de nieuwe wet op de arbeidsbetrekkingen werd overigens hard gedebatteerd over de flagrante tegenstelling tussen band van ondergeschiktheid, gezag en onafhankelijkheid. In een wereld die voortdurend in beweging is, evolueert het begrip onafhankelijkheid mee met de uitoefeningsvormen van het vrije beroep. Multidisciplinaire verenigingen van beroepsbeoefenaars worden aangemoedigd door het mededingingsrecht en kunnen leiden tot een operationele integratie of een volledige samenwerking. Brengen dergelijke vormen van beroepsuitoefening de principes van onafhankelijkheid en beroepsgeheim in gevaar? Het debat blijft open. Leidt de uitoefening van een vrij beroep in vennootschap of in associatie noodzakelijkerwijs tot een verlies aan onafhankelijkheid? De mogelijkheden van misbruik van de meerderheid of de minderheid of van belangenconflicten kunnen inderdaad de onafhankelijkheid in gevaar brengen.
De conclusie die uit de debatten over de onafhankelijkheid werd getrokken, luidt dat de onafhankelijkheid in een veranderende wereld geen laagje vernis mag zijn, maar dat deze houding zowel blijkt uit de goede trouw, een helder oordeelvermogen, een geest van weerstand tegen de mogelijkheden en opportuniteiten van de markt, en tot slot een zekere trouw aan zijn geweten en aan de fundamentele belangen van het beroep.
4. Evolutie van de honoraria van deze beroepen: is dienstverlening met verlies toegestaan? Aangezien er een wettelijk systeem van bescherming van de consument bestaat, heeft de wetgever ook de uitoefening van de vrije beroepen gereglementeerd wat de reclame betreft die deze beroepen mogen maken: de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten ligt aan de wieg van deze reglementering. Parallel daarmee heeft de Europese rechtspraak ook het toepassingsspectrum van het mededingingsrecht uitgebreid en heeft het de beoefenaars van vrije beroepen tot uitoefenaars van economische activiteiten gemaakt, volwaardige ondernemers in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 van het EEG-Verdrag. Deze tweevoudige ontwikkeling heeft de aanzet gegeven tot een reflectie over de honoraria: is het mogelijk om een dienst te verlenen met verlies? En voor het overige, is een opzeggingsbeding in een overeenkomst tussen de consument en de beoefenaar van een vrij beroep wettelijk? Vooraleer we deze eerste vraag analyseren, moeten we omschrijven wat wordt verstaan onder “dienst met verlies”. De Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken heeft het over verkopen van producten met verlies, wat moeilijk kan worden getransponeerd naar het begrip dienst, maar bevat ook een bepaling die een gelijkaardige situatie beoogt: “met een verkoop met verlies moet worden gelijkgesteld elke verkoop die slechts een uiterst beperkte winstmarge verschaft, waarbij rekening wordt gehouden met deze prijzen evenals met de algemene kosten”.
Events 2007
De Wet van 2 augustus 2002 betreffende de reclame heeft het niet over de situatie van dienstverlening met verlies. Als we uitgaan van het principe dat wat niet is verboden, is toegestaan, kunnen we eruit afleiden dat de Wet van 2002 deze praktijk niet heeft willen verbieden.
Dit colloquium was de gelegenheid om op zeer constructieve wijze van gedachten te wisselen over thema’s die een zelfde weerklank krijgen in elk van de aanwezige vrije beroepen. Een ervaring die ongetwijfeld naar meer smaakt.
Deze interpretatie wordt gestaafd door het 2e lid van artikel 8 van de Wet van 2002 – over de onrechtmatige bedingen – dat voorschrijft dat een eventuele ongelijkwaardigheid tussen de verrichte dienst en de gevraagde prijs geen criterium van onrechtmatigheid is in de contractuele relatie.
Samenwerking van het IAB met “Overnamemarkt.be” – 15 november 2007
Nu we dit postulaat duidelijk hebben gesteld, zetten we de reflectie voort op deontologisch niveau – in een context van concurrentie tussen confraters – en meer bepaald vanuit het gezichtspunt van de eerlijke gebruiken. Elke beoefenaar van een vrij beroep oefent zijn beroep uit in een “concurrerende” omgeving, d.w.z. omringd door concurrenten: is het verlenen van diensten met verlies in die context niet in strijd met de eerlijke gebruiken die ten grondslag liggen aan de handelspraktijken (Wet van 14 juli 1991)? Verwijzend naar een arrest van het Hof van Cassatie van 25 oktober 2001 (Pas., 2001, 1714; RCJB 2004, p.162) dat zich baseert op een analyse van de Wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken, ziet het ernaar uit dat men een beoefenaar van een vrij beroep niet kan verhinderen om een dienst met verlies aan te bieden. Tot slot lijkt het Europees recht – de artikelen 81 en 82 van het EGVerdrag – evenmin diensten met verlies te verbieden. Als noch de Wet van 22 augustus 2002, noch de Wet van 14 juli 1991, noch het Europees recht deze praktijk verbieden, moeten we de reflectie bijgevolg op deontologisch vlak houden. In dat kader zou het waardigheidsbeginsel dat ten grondslag ligt aan de reputatie van de vrije beroepen het toelaten de mogelijkheid van dienstverlening met verlies te verwerpen. Op basis van het waardigheidsbeginsel zou een minimumhonorarium gerechtvaardigd kunnen worden, als fatsoenlijke tegenprestatie voor een verleende dienst. Deze argumentatie wordt bijvoorbeeld bevestigd door artikel 28 van het deontologie-KB van de accountants dat stelt: “het aanrekenen van niet verantwoord lage of hoge erelonen, is strijdig met het beginsel van de waardigheid van het beroep”. Tot nu toe kan alleen dit argument in aanmerking worden genomen om diensten met verlies te verbieden, hoewel de schending van dat artikel tot nu toe nooit aanleiding heeft gegeven tot een tuchtsanctie.
Overnamemarkt.be is een internetmarktplaats waar vraag en aanbod over bedrijfsovernames worden samengebracht. Op deze marktplaats kunnen professionele begeleiders van bedrijven en ook de bedrijven zelf profielen van bedrijven plaatsen, zonder zich op dat ogenblik reeds kenbaar te maken en eventueel met een minimum aan gegevens, enkel met de bedoeling mogelijke overnemers of overlaters te vinden. “Overnamemarkt.be” is een initiatief van UNIZO, KMOnet en BObex, in de beginperiode gesteund door het Vlaams ministerie van Economie, Buitenlands beleid en E-government. Daar dit project ook kadert binnen een Europese wens om bestaande bedrijven door overname langer in leven te houden, heeft het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten aan dit initiatief meegewerkt, onder andere door een bijdrage in het “Handboek bedrijfsopvolging en bedrijfsovername” uitgegeven door Integraal vzw en Story Publishers, over “De rol van de Accountant en de Belastingconsulent in het kader van de overname van en het opvolgingsproces binnen ondernemingen” en “De specifieke rol van de accountant en de belastingconsulent bij de overname van ondernemingen en in het kader van de opvolgingsproblematiek”. Ook deze samenwerking kadert in het beleid van de Raad van het Instituut om de accountant en de belastingconsulent bij een breder publiek bekend te maken. Ook in 2008 zal een samenwerking overwogen worden, door publicatiebijdragen onder de noemer: “Advies van de accountant en de belastingconsulent.”
21
Rondetafel van de FVIB1 over de beperking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de vrije beroepen – 27 november 2007 Het verbod om de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de vrije beroepsbeoefenaars te beperken, was in ons land geruime tijd het kenmerk bij uitstek van deze beroepen. Gewoonlijk wordt dit gerechtvaardigd door te stellen dat de betrekking tussen de cliënt en de beroepsbeoefenaar gebaseerd moet zijn op vertrouwen, dat het belang van de cliënt primeert op de commerciële overwegingen en, voor sommige beroepen, dat rekening moet worden gehouden met het openbaar belang. We kunnen ons evenwel afvragen of de maatschappij wel gebaat is bij dat verbod om de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de vrije beroepers te beperken. De behandelde materies worden immers steeds ingewikkelder (en de beroepen steeds gespecialiseerder), de betrekkingen met de cliënten wordt steeds professioneler en staan mijlenver af van het “paternalisme” van weleer, de burger stapt veel sneller naar de rechtbank en de consument heeft veel meer middelen om zich te verdedigen. Zijn de cliënten niet veeleer vragende partij voor een correcte naleving van duidelijke verbintenissen? Is zo’n verbintenis trouwens niet geloofwaardiger als ze realistisch is (de garantie dat de schade wordt vergoed blijft de facto beperkt tot de dekking van de verzekering en het persoonlijk vermogen van de vrije beroeper)?
In het buitenland geldt al helemaal geen algemeen verbod op de beperking van de beroepsaansprakelijkheid. De resultaten van de enquête die de FVIB hierover heeft gevoerd, tonen aan dat heel wat beroepen een evolutie op dat vlak wensen. Deze kwestie werd overigens briljant verdedigd door professor Koen Geens tijdens een avondbijeenkomst op 27 november 2007. Het IAB kan dat alleen maar bijtreden en ijvert nu reeds voor een terugkeer naar het aansprakelijkheidsstelsel van gemeen recht voor zijn leden3.
Studienamiddag administratieve vereenvoudiging – 12 december 2007 “Zorgt Europa voor een ontmanteling van de Belgische financiële informatieverstrekking? Boekhoudkundige, fiscale en vennootschapsrechtelijke gevolgen” Op 12 december 2007 organiseerden de drie beroepsinstituten, die de economische beroepen vertegenwoordigen, een studienamiddag die gewijd werd aan de mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007 omtrent de vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen4. De vereenvoudiging heeft als doel de administratieve lasten van de ondernemingen met 25 % te verlagen door, in het bijzonder, bepaalde boekhoudkundige verplichtingen, die worden opgelegd door de vierde en de zevende Europese Richtlijn, te schrappen.
Schept ze geen grotere verantwoordelijkheid wanneer ze beperkt blijft tot het werkelijk aanvaarde risico door de expert (terwijl de cliënt blijft instaan voor de risico’s waarvoor hij zelf kiest, meer bepaald in fiscale aangelegenheden)? 1
Stuk voor stuk zijn dit prangende vragen, zeker als men weet dat de strikte verbodsregeling niet langer voor alle beroepen geldt.
sionele organisatie die de vrije en intellectuele beroepen in Vlaanderen en in België vertegenwoordigt en op initiatief van UNIZO werd opgericht. 2
Zo hebben de bedrijfsrevisoren een wettelijke beperking2 verkregen van hun aansprakelijkheid voor de wettelijke opdrachten en een juridische grondslag voor de beperking van hun aansprakelijkheid voor de “contractuele” opdrachten. De Balies staan toe dat de aansprakelijkheid van de advocaten wordt beperkt tot de bedragen die door de polissen burgerlijke beroepsaansprakelijkheid verzekerd zijn.
De Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen (FVIB) is een interprofes-
Artikel 17 van de Wet van 22 juli 1953 (gecoördineerd door het KB van 30 april 1997), ingevoerd door artikel 62 van de Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen.
3
Cf. Memorandum van het IAB aan de regering, juli 2007.
4
Mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007 omtrent de vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen, COM (2007) 394 definitief, beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/ company/docs/simplification/com2007_394_en.pdf
Events 2007
De studienamiddag, die werd geleid door de heer Bruno Colmant, lid van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, de Hoge Raad voor Financiën en de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, wilde vooral het onzekere en zelfs destabiliserende karakter van de administratieve vereenvoudiging voor de ondernemingen en de economische wereld benadrukken. Verschillende vooraanstaande sprekers namen het woord en elkeen droeg bij tot de kritische analyse van de Europese mededeling: de heer André Kilesse, bedrijfsrevisor en ondervoorzitter van de FEE; de heer Jan Verhoeye, accountant, belastingconsulent en professor aan de Universiteit van Gent; de heer Michel Coipel, hoogleraar aan de “Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix” uit Namen, en mevrouw Marleen Willekens, professor aan de KULeuven. De namiddag eindigde met een debat geleid door de heer Bruno Colmant. De deelnemers waren: – de heer Luc Dufresne, ondervoorzitter en verantwoordelijke van het departement Micro-economische informatie, Nationale Bank van België; – de heer Jean-Paul Servais, voorzitter van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen; – de heer Jean-Pierre Maes, voorzitter van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen; – de heer Robert Tollet, voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De verschillende sprekers benadrukten dat, hoewel het doel van de administratieve vereenvoudiging verband houdt met de economische evolutie en de liberalisering van een grote Europese interne markt, de voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie het voornoemde doel onmogelijk kunnen bereiken. “De intentie, namelijk de administratieve lasten voor de ondernemingen verlagen, is lofwaardig. De gevolgen van de maatregel zijn echter onlogisch en contraproductief”5, onderlijnde de voorzitter van de zitting, de heer Bruno Colmant.
5
L’Echo, “PME à visage masqué”, 13 december 2007.
Zonder corporatistisch te willen zijn, moet men zich toch de vraag stellen of de maatregelen voor de ondernemingen en de kmo’s, die de essentie vormen van de Belgische economie, goed onderbouwd zijn. De voorstellen zijn vooral gebaseerd op een instrumentele en Angelsaksische visie op het vennootschaprecht, terwijl België steeds een institutionele benadering van de onderneming heeft verdedigd: niet enkel de aandeelhouder moet worden geïnformeerd en beschermd, maar ook zijn economische, financiële en fiscale partners. Een ongewenst gevolg van deze maatregelen zou wel eens de progressieve verdwijning van het nauwe verband tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht kunnen zijn. De gastsprekers hebben het belang van de centralisering van de financiële informatie bij de Balanscentrale en de Nationale Bank van België sterk benadrukt. De heer André Kilesse beschreef de vijf meest spectaculaire vereenvoudigingsmaatregelen die werden voorgesteld door de Europese Commissie: – eerste maatregel: invoering van een nieuwe categorie van vennootschappen, met name de micro-entiteiten. Deze zullen zowel worden vrijgesteld van de boekhoudkundige verplichtingen, opgelegd door de Vierde en de Zevende richtlijn, als van de wettelijke controle op hun jaarrekeningen; – tweede maatregel: in de mededeling van 10 juli 2007 wordt voorgesteld de Europese groottecriteria voor ondernemingen te wijzigen. In de toekomst zal een periode van vijf jaar nodig zijn om van de ene categorie over te gaan naar een “grotere” categorie. Met als onmiddellijk gevolg dat “middelgrote” ondernemingen die de drempels al na minder dan 5 jaar overschrijden, nog niet onderworpen worden aan de strengere boekhoudkundige verplichtingen die gelden voor de grote vennootschappen. Daarentegen zou er slechts één jaar nodig zijn om over te gaan naar een “kleinere” categorie, waardoor deze ondernemingen soepelere boekhoudkundige verplichtingen kunnen “genieten”. – derde maatregel: de Commissie oordeelt dat de “kleine vennootschappen” (in Europese betekenis) moeten worden vrijgesteld van de openbaarmakingsplicht.
23
– vierde maatregel: de Europese Commissie stelt voor om bepaalde vrijstellingen, die gelden voor de “kleine” vennootschappen (of ondernemingen), uit te breiden naar bepaalde “middelgrote” ondernemingen. In de praktijk zouden die vennootschappen worden vrijgesteld van de opmaak van een bestuursverslag, de neerlegging van de jaarrekeningen en de aanstelling van een commissaris. – vijfde maatregel: de Europese Commissie stelt aan de lidstaten voor om een optionele regelgeving in te voeren waarbij de “middelgrote” dochterondernemingen vrijgesteld zouden worden van controle en audits. Deze vrijstelling zou verplicht worden voor de dochterondernemingen van “kleine” ondernemingen (of vennootschappen). Professor Jan Verhoeye benadrukte het belang van een nauw verband tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht en de superioriteit van het boekhoudrecht ten opzichte van het fiscaal recht. De gevolgen van een scheiding tussen deze twee wetsbepalingen zouden nadelig zijn voor de ondernemingen. Volgens hoogleraar Michel Coipel is de beperkte aansprakelijkheid geen absoluut recht voor de vennootschappen. Een beperkte aansprakelijkheid impliceert onder andere de verplichting voor vennootschappen om kwaliteitsvolle financiële informatie te verschaffen aan derden in het algemeen en aan hun schuldeisers in het bijzonder, met name via de publicatie van de rekeningen bij de Nationale Bank van België. Professor Marleen Willekens besprak de toegevoegde waarde van de boekhouding en de audit van jaarrekeningen voor vennootschappen in België. Zij heeft namelijk een studie uitgevoerd waaruit blijkt dat de controle van de jaarrekeningen de financiële verslaggeving van alle vennootschappen verbetert en de continuïteit van kleine ondernemingen aanmoedigt. Tijdens het daaropvolgende debat verwezen de deelnemers naar de vergadering van de Europese Ministerraad die plaatsvond op 22 en 23 november 2007 in Brussel. Tijdens deze bijeenkomst keurde de Raad unaniem een besluit goed betreffende het ontwerp van de administratieve vereenvoudiging6. Dit blijkt genuanceerder te zijn dan de Commissie in haar mededeling van 10 juli 2007.
6
Persmededeling van de Europese Ministerraad van 22 en 23 november 2007, 2832ste zitting van de Raad, Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek), Brussel, 14865/07 (Presse 259) beschikbaar op http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressdata/nl/intm/ 97877.pdf
Het is echter aangeraden de evolutie van het dossier betreffende de Europese voorstellen inzake de vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen nauw op te volgen. De namiddag werd voorafgegaan door een persconferentie georganiseerd door de drie Instituten. Tijdens deze conferentie toonden de journalisten zich erg geïnteresseerd in de analyses van de voorzitter van de zitting, Bruno Colmant en de voorzitters van het IAB, het BIBF en het IBR, de heren André Bert, Roland Smets en Pierre Berger. Later werden er omtrent dit onderwerp meerdere artikels gepubliceerd in Franstalige en Nederlandstalige dagbladen (Trends Tendances, Trends, l’Echo, de Tijd, La Libre Belgique, De Standaard).
Publicaties
Geannoteerd Wetboek Inkomstenbelastingen 1992. Editie 2007 De beoefening van het fiscaal recht maakt integrerend deel uit van de uitoefening van het beroep van accountant en belastingconsulent. De Raad van het Instituut achtte het dan ook noodzakelijk een aantal geannoteerde fiscale wetboeken kosteloos ter beschikking te stellen van haar leden. Na het geannoteerd Wetboek Btw en Fiscale procedure 2006, ontvingen de leden in de loop van 2007 een geannoteerd Wetboek Inkomstenbelastingen. Dit geannoteerd wetboek bevat naast het WIB 92 ook het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het WIB 92. Qua wetgeving is het bijgewerkt tot en met het B.S. van 29 december 2006, ed. 8. De wijzigingen voorzien door de Programmawetten van 27 december 2006 en de Wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 werden bijgevolg in deze uitgave verwerkt. Dit wetboek kwam tot stand in samenwerking met uitgeverij die Keure.
Accountancy & Tax Het driemaandelijks tijdschrift van het Instituut besteedde in 2007 weer flink wat aandacht aan de uitoefening van het beroep en aan andere topics uit de fiscale en boekhoudkundige praktijk. Onder meer de aansprakelijkheid, de vertrouwensrelatie met de cliënt, de bijzondere mandaten, de witwasreglementering en de accountant als onafhankelijk bestuurder kwamen aan bod. Daarbij kwamen nog twee extra IAS/IFRS-bijlagen met aandacht voor IAS 17 leaseovereenkomsten, IAS 21 wisselkoerswijzigingen, IAS 20 subsidies, en het begrip reële waarde. De nummers van Accountancy & Tax en de bijlagen zijn ook via www.iec-iab.be te raadplegen.
Tax Audit & Accountancy Een gezamenlijke uitgave van de drie Instituten, waarvan zes nummers verschenen in de loop van 2007 (nummers 7 t.e.m. 12), met telkens een stevig editoriaal, institutioneel nieuws, de laatste berichtgeving van het IASB, en artikels die actualiteit duiden (omtrent IFRS, jaarrekeningen, vennootschapswetgeving, btw-eenheid, fiscale meewerkingsverplichting…). Ook te lezen via het extranet van www.iec-iab.be
Overige IAB-uitgaven Onder deze rubriek van de website www.iec-iab.be, stelt het IAB de teksten of presentaties van studiedagen ter beschikking van de accountants en de belastingconsulenten. In 2007 werden zo de bijdragen van drie studiedagen gepubliceerd: – Studievoormiddag “Antiwitwaswetgeving” 19 oktober 2007 – De rol van de accountant en de belastingconsulent – Recente belangrijke ontwikkelingen in de wetgeving, met de volgende teksten: • Algemene analyse van de in 2007 gewijzigde antiwitwaswetgeving De heer Alain CLAES, advocaat-vennoot De Broeck, Van Laere, Van Camp & Coopman • Invloed van het nieuwe artikel 505 Strafwetboek op het repressief luik van de witwasbestrijding De heer Francis DESTERBECK, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent en directeur COIV • Praktische toelichting en standpunten van het IAB De heer Jos DE BLAY, accountant-belastingconsulent • Preventief luik van de witwasbestrijding: hoogtepunten uit het activiteitenverslag 2006 CFI en typologieën voor de melding van witwasoperaties De heer Jean-Claude DELEPIERE, Substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen en voorzitter CFI
25
– Studienamiddag “De boekhoudkundige aspecten van de socialprofitsector” 14 juni 2007 – in samenwerking met de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN), het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF), het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR) en met de steun van de Confederatie van Socialprofitondernemingen, met de volgende presentaties: • Comptabilité et comptes annuels des asbl. Transparence et équivalence Professor Faska Khrouz (ULB) • Gelijkwaardigheid sectorale boekhoudregeling (zeer) grote (i)vzw’s en stichtingen Professor Johan Christiaens (UGent) • Sectorale benaderingen: • Cultuur – Roland De Bodt, lid van het Observatorium van de Franse Gemeenschap • Volksgezondheid – Marcel Lauwers, teamverantwoordelijke Algemene Werking en Financiën, Algemeen Welzijn en Samenleving, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin • Onderwijs – Emmanuelle Havrenne, secretaris-generaal van het SeGEC • Sport – Stefaan Tuytten, Senior consultant social profit SBB Accountants&Adviseurs • De rol van de economische beroepen (intern/extern) binnen de vzw’s André Kilesse, ondervoorzitter van de FEE – Studiedag “Bijzondere opdrachten” 23 maart 2007 – Analyse van de opdrachten voorzien in het Wetboek van Vennootschappen – De nieuwe opdrachten voor de accountant en de belastingconsulent, met de volgende presentaties: • Bijstand of vertegenwoordiging in het kader van de individuele onderzoeks- en controlebevoegdheid van vennoten Hugues Fronville, accountant, bedrijfsrevisor en docent aan UCL • De opdracht voor de externe accountant in het kader van de omzetting van een vennootschap Johan De Coster, accountant en bedrijfsrevisor • De opdracht voor de externe accountant in het kader van de fusie/splitsing van een vennootschap Gérard Delvaux, accountant en bedrijfsrevisor • De opdracht van de accountant in milieuaangelegenheden Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur
• De opdracht voor de externe accountant in het kader van de ontbinding/vereffening van een vennootschap Jos Van Wemmel, accountant en bedrijfsrevisor • De gewijzigde vereffeningsprocedure: pijnpunten op het terrein Rutger Van Boven, directieadviseur IAB
Vademecum van de accountant en de belastingconsulent Het Vademecum dat werd uitgegeven in 2004, wordt grondig herwerkt. De geactualiseerde versie van het Vademecum bestaat uit drie delen: • deel 1 zal de wetgeving bevatten omtrent het Instituut en de beroepen van accountant en belastingconsulent; • deel 2 is een omvattend basiswerk over de bijzondere controleopdrachten voor de externe accountant bepaald in de vennootschapswet; • deel 3 zal de deontologische regels bevatten. In februari 2008 werd deel 2 aan alle leden en stagiairs bezorgd. De structuur van dit deel is zodanig opgevat dat alle informatie (wetgeving, normen, verslaggeving, modellen) wordt aangeboden. Tevens wordt aandacht besteed aan de fiscale implicaties bij de uitvoering van deze opdrachten. Deel 1 zal eveneens in 2008 verschijnen, deel 3 zou moeten worden afgewerkt tegen de algemene vergadering van 2009.
To e g a n g t o t h e t b e r o e p
Verslag van de Stagecommissie 1. Vergaderingen De Stagecommissie is in de loop van het jaar 2007 zeven maal bijeengekomen: op 25 januari, 13 maart, 28 april, 22 mei, 21 juni, 11 september en 15 november. Het uitvoerend comité van de Stagecommissie heeft op zijn beurt vergaderd op 18 januari, 25 januari, 13 maart, 4 april, 22 mei, 21 juni, 11 september en 15 november. De belangrijkste agendapunten van deze vergaderingen waren de opvolging van de werkzaamheden van de verschillende werkgroepen en het gebruik van het stagedagboek. De samenstelling van de Stagecommissie en van het uitvoerend comité van de stage vindt u terug onder de rubriek “Organigram van het Instituut” van dit jaarverslag.
2. Examens en conferenties
We herinneren eraan dat de jury’s zijn samengesteld uit vier leden van het Instituut en één lid dat de hoedanigheid heeft van docent, hetzij in het universitair onderwijs, hetzij in het hoger onderwijs. Ingevolge de wijzigingen die de mondelinge proef heeft ondergaan door de invoering van een scriptie en een verslag aan het einde van de stage, heeft de Stagecommissie beslist om een nabespreking te houden, niet alleen met de voorzitters, maar ook met de leden van de jury’s. Deze vergadering heeft plaatsgevonden op 11 september 2007.
Tussentijdse proeven De tussentijdse proeven, zoals voorzien door het koninklijk besluit van 8 april 2003, werden georganiseerd op 8 december 2007. De test handelde over de volgende materies: • voor de stagiairs belastingconsulenten van het 1e en 2e jaar – beginselen van de regionale en lokale belastingen – fiscale procedure – personenbelasting – btw;
Toelatingsexamen In de loop van het jaar 2007 heeft het IAB de twee toelatingsexamens georganiseerd waarin het koninklijk besluit van 8 april 2003 voorziet. Gelet op de vrijstellingen en het aantal examens dat de kandidaten nog moeten afleggen, had de Raad elke zittijd opnieuw over twee dagen gespreid, met name: op 28 april en 12 mei en op 20 oktober en 3 november. Voor elk van de zittijden heeft het Instituut respectievelijk 340 en 355 inschrijvingen geregistreerd. Het koninklijk besluit bepaalt dat de examenvragen moeten worden opgesteld door een commissie die is samengesteld uit docenten aan hogescholen en universiteiten. Deze commissie staat ook in voor de verbetering van de examens. De vertegenwoordigers van het Instituut zetelen in deze commissie met een raadgevende stem. In overleg met de Examencommissie werd een grondige studie gewijd aan het project inzake de elektronische verbetering van de examens. Het zal vermoedelijk vanaf de zittijden van het jaar 2008 worden toegepast.
Bekwaamheidsexamen Het schriftelijk gedeelte van het bekwaamheidsexamen werd georganiseerd op 24 maart 2007 (met 273 deelnemers) en op 24 november 2007 (met 130 deelnemers). In tegenstelling tot het toelatingsexamen worden de vragen hier opgesteld door leden van de Stagecommissie. Vermits dat examen eerder praktijkgericht is, moet het de jury’s in staat stellen een oordeel te vormen over de bekwaamheid van de stagiair om de talrijke aspecten van de beroepen van accountant en belastingconsulent te begrijpen.
• voor de stagiairs accountants van het 1e en 2e jaar – beginselen van de regionale en lokale belastingen – fiscale procedure – vennootschapsrecht – bijzondere mandaten – IFRS. De resultaten van de tussentijdse proeven en de naleving van de voorwaarden betreffende het stagedagboek vormen één geheel dat, indien de stagiair slaagt, recht geeft om het volgende stagejaar aan te vangen. Om de stagiairs nog beter te begeleiden, heeft de Stagecommissie beslist om voortaan niet alleen het globale resultaat van de tussentijdse proeven aan de stagiair mee te delen, maar ook de punten die in elke materie afzonderlijk werden behaald. Zo kan de stagiair zich sneller een idee vormen van zijn zwakke punten en daaraan werken. Deze informatie wordt bij het dossier van de stagiair gevoegd en vormt een bijkomend objectief element dat de jury’s in acht kunnen nemen tijdens de mondelinge proef van het bekwaamheidsexamen.
Inzagerecht Het inzagerecht geldt voor alle examens en proeven die het Instituut organiseert. Voor het bekwaamheidsexamen mag het evenwel pas na het mondelinge gedeelte van het examen worden uitgeoefend.
27
Conferenties
Scriptie einde stage
De Stagecommissie heeft het voorbije jaar verschillende voordrachten georganiseerd. De stagiairs moeten vanaf 2007 twee voordrachten per jaar volgen, te kiezen uit de waaier aan voorgestelde onderwerpen. Sommige van de materies dienen als basis voor de tussentijdse proeven. De commissie beveelt de stagiairs nog steeds aan om aanwezig te zijn op deze voordrachten.
De werkgroep heeft een presentatie van de scriptie einde stage voltooid die op de conferentie van 9 juni aan de stagiairs werd getoond. De stagiairs die een scriptie moeten indienen, hebben alle nuttige informatie ontvangen die zij nodig hebben om deze verplichting te vervullen. Zo hebben zij uiterst nauwkeurige toelichtingen gekregen over de context waarin de scriptie kadert, alsook over de inhoud en structuur. Vermits de scriptie één van de beoordelingselementen vormt die de stagiair kan gebruiken om zijn bekwaamheidsexamen af te leggen, werd ook uitleg verstrekt over de wijze waarop dat document wordt geëvalueerd.
Volgende materies werden voorgesteld: Deontologie; Gewestelijke en lokale belastingen; Vennootschapsrecht / Bijzondere mandaten; IFRS; btw; Fiscaal recht; PB; Fiscale procedure. De documentatie met betrekking tot deze voordrachten staat ter beschikking op de website van het Instituut, niet alleen voor de stagiairs, maar ook voor de leden. Deze voordrachten worden immers gegeven door specialisten in de geselecteerde materies.
Comité van de stagiairs
Huishoudelijk reglement
Krachtens artikel 47 van het koninklijk besluit van 8 april 2003 is in een vertegenwoordiging van de stagiairs binnen het Instituut voorzien. De Stagecommissie heeft sedertdien verschillende verkiezingen georganiseerd en de verschillende opeenvolgende comités van de stagiairs ontmoet. Ook in 2007 werd niet van deze goede gewoonte afgeweken en hebben verschillende vergaderingen plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van de Stagecommissie en het comité van de stagiairs. Op die manier wil men een correcte werking van dat comité garanderen en luisteren naar de suggesties en bekommernissen van hun leden.
Er moeten een aantal administratieve regels betreffende het verloop van de stage worden uitgewerkt en gestructureerd. We denken meer bepaald aan de vragen die werden gesteld aan de Stagecommissie: de inschrijving voor de stage, de afwezigheden op de examens, de stageovereenkomsten, het uitstel of de aanvang van de stage … Het document werd in de loop van 2007 opgesteld door de werkgroep en wordt momenteel door de Stagecommissie onderzocht.
Tijdens deze vergaderingen werden een aantal vragen en/of voorstellen geformuleerd over de conferenties, het stagedagboek, de opstelling van een brochure gewijd aan de stage, de bijwerking van de lijsten van de referentiewerken voor het toelatingsexamen, de organisatie van de verkiezing van het comité van de stagiairs en het jaarverslag van dat comité.
3. Werkgroepen van de Stagecommissie Sedert 2006 heeft de Stagecommissie verschillende werkgroepen opgericht die de projecten in goede banen moeten leiden. Zo hebben deze werkgroepen de volgende projecten opgevolgd:
Opvolging van de stagedagboeken De werkgroep moet het stagedagboek niet alleen controleren en opvolgen, maar ook alle suggesties die de werking ervan kunnen verbeteren, voorleggen aan de Stagecommissie. Er werd gevraagd om peilingen uit te voeren, een verwittiging naar de stagiairs te versturen waarvan het stagedagboek niet in orde is en data vast te leggen om het stagedagboek verder aan te vullen. Bij de tussentijdse proef van 8 december 2007 heeft de Commissie ook beslist dat de toezichthouders een verwittiging zouden sturen naar de stagiairs die een onvoldoende aantal stage-uren in hun stagedagboek hebben vermeld.
Ook tijdens zijn vergadering van 21 juni 2007 heeft de Stagecommissie een ontmoeting gehad met het comité van de stagiairs. In – – – – –
2007 was het comité van de stagiairs samengesteld uit: Liesbeth Maes – voorzitter (NL) Emilie Delsaux – secretaris (FR) Virginie Dupont (FR) Maarten Van Hoecke (NL) Sven Verschueren (NL).
Tijdens de vergadering van 15 november heeft het comité van de stagiairs zijn verslag overgemaakt aan de Stagecommissie.
To e g a n g t o t h e t b e r o e p
Site IAB – gedeelte voorbehouden voor de stage
Vermindering van de duur van de stage
Deze werkgroep moest twee doelstellingen voor ogen houden: enerzijds de leesbaarheid van de informatie bestemd voor de stagiairs verbeteren, en anderzijds deze wijzigingen opnemen in de nieuwe structuur van de site van het Instituut. Deze twee doelstellingen werden verwezenlijkt tijdens de verschillende vergaderingen die daartoe werden gepland. Voor het jaar 2008 zou het resultaat van dat werk tegemoet moeten komen aan de verwachtingen van de gebruikers.
Conform artikel 29, 3e lid van het KB van 8 april 2003 kan de Raad, na advies van de Stagecommissie, de duur van de stage verkorten voor de personen die ofwel ingeschreven zijn op de ledenlijst van het IBR, ofwel ingeschreven zijn op de ledenlijst van het BIBF. Voor een dossier dat in de loop van het jaar 2007 werd ingediend, heeft de Stagecommissie voorgesteld om de stage met één jaar te verkorten op voorwaarde dat de kandidaat zou slagen voor de tussentijdse proef van het 2e jaar en zijn scriptie einde stage binnen de toegekende termijnen zou indienen.
Nieuwe wetgeving Deze werkgroep dient na te gaan welke wijzigingen moeten worden aangebracht in de wetteksten die de stage regelen. In een eerste fase heeft de werkgroep zich vooral gebogen over het koninklijk besluit van 22 november 1990 betreffende de diploma’s van de kandidaataccountants en de kandidaat-belastingconsulenten. De Stagecommissie heeft de groep gevraagd om zijn taak in het eerste kwartaal van 2008 af te ronden om het resultaat te kunnen doorsturen naar de Hoge Raad voor de Economische Beroepen en naar de voogdijminister.
Overgang van de stage als belastingconsulent naar deze van accountant
4. Beslissingen van de Stagecommissie
De Stagecommissie heeft de overgang naar de stage van accountant aanvaard op voorwaarde dat de betrokkene slaagt voor het toelatingsexamen van accountant (11 overblijvende materies, maar rekening houdend met eventuele vrijstellingen) en, in voorkomend geval, voor de tussentijdse proef van het 1e jaar. De Stagecommissie beslist om de stagiair toe te laten tot het eerste stagejaar indien hij slaagt voor het toelatingsexamen van accountant.
Opschorting van de stage
Voortzetting van de stage in het buitenland
Conform artikel 30 van het koninklijk besluit van 8 april 2003 kan de Stagecommissie op gemotiveerd verzoek van de stagiair of van de stagemeester de stage voor een door haar bepaalde duur opschorten. Tijdens het jaar 2007 heeft de Commissie verschillende opschortingen van het lopende stagejaar tot 1 januari 2008 toegekend en dit voor een maximumduur van één jaar. De stagiairs moesten tegen 31 december 2007 ter goedkeuring een nieuwe stageovereenkomst voorleggen.
De Commissie heeft een stagiair toegelaten om een derde van zijn stage in het buitenland af te leggen, mits naleving van de voorwaarden voorzien in artikel 28 van het KB van 8 april 2003 en heeft er de volgende preciseringen aan toegevoegd: – het stagedagboek moet effectief worden ingevuld gedurende de drie stagejaren; – tijdens het jaar van terugkeer moeten 1 000 stage-uren in België worden verricht; – de stagiair is niet verplicht om de conferenties bij te wonen, maar hij moet wel slagen voor de tussentijdse proef.
Verlenging van de stage Conform artikel 27, § 2, 3° van het KB van 8 april 2003 kan de Stagecommissie beslissen om op gemotiveerd verzoek de stage met één jaar te verlengen. Tijdens het voorbije jaar heeft de Commissie het dossier van meerdere stagiairs onderzocht en gevolg gegeven aan hun verzoek tot verlenging.
Ontslag De Commissie heeft een reeks ontslagen geregistreerd die ter goedkeuring aan de Raad werden voorgelegd.
Proces einde stage Verzoek tot uitstel van de aanvang van de stage De Stagecommissie heeft ook uitstel van de aanvang van de stage met één jaar verleend. Krachtens artikel 27, § 1 van het KB van 8 april 2003 vangt de stage aan op 1 januari van elk jaar.
Sedert 2006 heeft de Stagecommissie een “formele filter” en beoordelingscriteria voor de toelating tot het bekwaamheidsexamen ingevoerd. Tijdens de vergadering van de Stagecommissie van 25 januari 2007 werden de beraadslagingsfasen nauwkeurig uit de doeken gedaan. Bovendien werd een werkgroep, samengesteld uit leden van de Commissie, opgericht om de verslagen einde stage van de stagiairs na te kijken. De Stagecommissie heeft op basis van deze informatie beraadslaagd en een lijst van toegelaten stagiairs voor het bekwaamheidsexamen aan de Raad voorgelegd. Deze lijst werd in 2007 door de Raad goedgekeurd.
29
Voor de stagiairs die na beraadslaging door de Stagecommissie niet werden toegelaten tot het bekwaamheidsexamen werd het derde stagejaar verlengd met alle verplichtingen die daarmee gepaard gaan (bijhouden van het stagedagboek, verplichte voordrachten, permanente vorming, …). De stagiairs die tot het bekwaamheidsexamen werden toegelaten, maar niet geslaagd zijn, worden voortaan onderworpen aan volgende voorwaarden: – afschaffing van de verplichting om het stagedagboek bij te houden; – verplichting om 40 uren permanente vorming te volgen; – afschaffing van de verplichting om een stagemeester te hebben; – verplichting om tijdens de mondelinge proef van het bekwaamheidsexamen aan te tonen en te bewijzen dat zij sedert de eerste mislukking voor het bekwaamheidsexamen activiteiten in het domein van de accountancy en de fiscaliteit hebben uitgevoerd.
5. Beheer van de stagiairs Tijdens het jaar 2007 heeft de Stagecommissie, bijgestaan door de stagedienst, de administratieve dossiers van 1 505 stagiairs opgevolgd; ze zijn als volgt gespreid: 404 (1e jaar), 330 (2e jaar), 327 (3e jaar) en 444 stagiairs die nog moeten slagen voor het bekwaamheidsexamen. Alle inschrijvingsaanvragen voor de examens, inclusief het onderzoek van de vrijstellingen, de afwezigheden op de examens en de tussentijdse proeven, de verzoeken tot opschorting, verkorting, uitstel van de stage en de ontslagen werden door de stagedienst onderzocht en voorbereid zodat de Commissie oordeelkundig kon beslissen.
6. Overstapmogelijkheden IBR – IAB De Hoorcommissie heeft in 2007 vier dossiers van stagiairs-revisoren behandeld die via de overstapprocedure wilden worden toegelaten tot het IAB volgens het akkoord dat op 30 maart 1998 werd gesloten tussen beide Instituten. De Commissie heeft drie kandidaten aanvaard en heeft de overstap aan één kandidaat moeten weigeren omdat hij geen stage meer in zijn oorspronkelijk Instituut volgde.
7. Tucht Tijdens het voorbije jaar werd de Stagecommissie vernieuwd zodat de samenstelling van de commissie zetelend als tuchtorgaan eveneens is gewijzigd. Er werden acht leden aangeduid, met name: – voor de Nederlandstalige rol: mevrouw Smet en de heren Vanderperrre, Smolders en Swinnen; – voor de Franstalige rol: mevrouw Van Hecke en de heren Jaillot, Bouckaert en Dumont.
8. Ontmoeting met de stagemeesters De Stagecommissie heeft, in akkoord met de Raad, beslist om een ontmoeting met de stagemeesters te organiseren. Ze wil hen niet alleen bedanken voor hun begeleiding van de stagiairs tijdens de stage, maar ook luisteren naar hun opmerkingen of suggesties over het verloop van de stage. Deze ontmoeting werd begin 2008 georganiseerd tijdens de informatiesessie voor de stagiairs. De stagemeesters kregen tevens informatie over het stagedagboek – gedeelte voorbehouden aan de stagemeesters – alsook een overzicht van de essentiële deontologische aspecten die meespelen in de betrekkingen tussen de stagemeester en zijn stagiair.
Uitoefening van het beroep
Het Instituut, partner van de beurs “Ondernemen” De beurs “Ondernemen” is de niet te missen afspraak tijdens de eerste maanden van het jaar, meer bepaald wegens de verschillende zones die gewijd zijn aan de financiering en overdracht van ondernemingen en aan de nieuwe communicatie- en informatietechnologieën. De beurs brengt verschillende thema’s samen die interessant zijn voor ons en vormt zo een geschikte omgeving voor het valoriseren van de verschillende aspecten van de dagdagelijkse uitoefening van ons beroep. De enkele duizenden beoefenaars van de cijferberoepen die de beurs jaarlijks bezoeken, vinden er tal van gelegenheden om praktische en actuele informatie te verzamelen. Ze hebben bovendien de mogelijkheid om erover te debatteren tijdens de professionele voordrachten die deze twee dagen georganiseerd worden. Wat ons betreft werd de editie 2007 te baat genomen om een beloftevol thema voor te stellen: de realiteit, mogelijkheden en beperkingen van e-accountancy. Tijdens deze voordracht werden de krachtlijnen van de evolutie in de wijze van uitoefening van ons beroep voorgesteld, en werden ook de verschillende specifieke beperkingen benadrukt. Ook een pragmatische lezing over het reilen en zeilen van elektronische archivering kon talrijke deelnemers boeien. De vereffeningsprocedure van vennootschappen en de werking van de overnamemarkt (www.overnamemarkt.be) stond centraal bij de uiteenzettingen, die vooral praktijkgericht waren en de rol van onze leden ter zake onderstreepten. Op onze stand, waar gevarieerde informatie werd verspreid, losten tal van confraters elkaar af om een eerste gratis consultatie te geven. Wij willen hen allen hiervoor van harte danken.
Bevestiging van het monopolie op de gerechtelijke expertiseopdrachten van de externe accountants en de bedrijfsrevisoren Artikel 34, 2° van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen verleent de externe accountants op ondubbelzinnige wijze een monopolie op de geregelde uitoefening van “zowel privé- als gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhoudkundige organisatie van ondernemingen alsook de analyse met boekhoudtechnische procédés, van de positie en werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico”.
Dit monopolie is niet exclusief voorbehouden aan de externe accountants, maar wordt gedeeld met de leden van het IBR (artikel 37, lid 2, 1°). Ondanks deze wetsbepalingen van openbare orde en de strafsancties voorzien in artikel 58 van de Wet van 22 april 1999, worden er soms gerechtsdeskundigen aangesteld die niet de hoedanigheid hebben van extern accountant en/of bedrijfsrevisor. Om de kwaliteit van de deskundigenonderzoeken te waarborgen voorzag het oude artikel 991 van het Gerechtelijk Wetboek – i.e. voor de wetswijziging van 15 mei 2007 – reeds dat de hoven en de rechtbanken lijsten van deskundigen mochten opmaken overeenkomstig de regels die de Koning bepaalt. Er is echter nooit een uitvoeringsbesluit gekomen. In de praktijk circuleren er officieuze lijsten op de griffies van de hoven en de rechtbanken, maar deze zijn principieel niet bindend voor de rechter7. De Wet van 15 mei 2007 wijzigde recentelijk op belangrijke wijze het verloop van deskundigenonderzoeken8. Deze wet vloeit voort uit wetsvoorstel 2540 van 9 juni 20069 dat op zijn beurt ontstaan is uit verschillende wetsvoorstellen die werden ingediend bij de Kamer10. Het aanleggen van lijsten die de kwaliteit van de deskundige waarborgen was één van de initiële krachtlijnen van het wetsvoorstel. In zijn advies was de Raad van State van mening dat de amendementen op het wetsvoorstel, ter invoering van officiële lijsten van erkende deskundigen, betrekking hebben op de organisatie van het gerecht11. Deze artikelen moeten derhalve worden aangenomen volgens de procedure van het volledig bicameralisme waarbij Kamer en Senaat gelijkelijk bevoegd zijn. Omdat dit tot gevolg zou hebben gehad dat het wetsvoorstel gesplitst moest worden in een verplicht bicameraal gedeelte (art. 77, 9° G.W.) en een optioneel bicameraal gedeelte (art. 78 G.W.), werden deze amendementen ingetrokken en werd besloten om ze in een afzonderlijk wetsvoorstel op te nemen dat later zal worden ingediend tijdens een volgende legislatuur12.
7
E. GULDIX, Deskundigenonderzoek in privaatrechtelijke geschillen, Antwerpen-Groningen, Intersenstia, 2000, 25.
8
Wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek, B.S. 22 augustus 2007.
9
Parl. St. Kamer, 2005-06, 51-2540/001. Alle parlementaire stukken waar-
10
Parl. St. Kamer 51-73/001, 51-432/001, 51-780/001, 51-799/001,
11
Parl. St. Kamer, 2005-06, 51-2540/002 (amendementen F. BORGINON)
naar deze tekst verwijst, kunnen worden geraadpleegd op www.dekamer.be
51-991/001, 51-1025/001, 51-1347/001, 51-1535/001, 51-1806/001.
en 51-2540/003, IV (advies R.v.St.). 12
Parl. St. Kamer, 2005-06, 51-2540/007, V.
31
Aangezien enkel de externe leden van het IAB en bedrijfsrevisoren gerechtigd zijn om op geregelde basis gerechtelijke expertises te voeren, kant het Instituut zich a priori niet tegen de opstelling van dergelijke lijsten. Zulke lijsten zouden immers de hoedanigheid kunnen weergeven en zouden op die manier duidelijkheid kunnen verschaffen aan de hoven en de rechtbanken bij de aanstelling van een gerechtsdeskundige. In dit verband signaleren wij dat het Instituut van mening is dat zijn externe leden automatisch in aanmerking dienen te komen om op deze lijst geplaatst te worden, zonder dat zij onderworpen worden aan bijkomende voorwaarden, bekwaamheidsvereisten en proeven. De gerechtelijke expertise maakt immers deel uit van de werkzaamheden die uitdrukkelijk bij wet zijn voorbehouden aan externe accountants krachtens artikel 34 van de Wet van 22 april 1999. Deze zienswijze werd gevolgd door het Hof van Beroep te Bergen dat in zijn arrest van 12 februari 200713 het monopolie op de boekhoudkundige expertiseopdrachten van de externe accountants en de bedrijfsrevisoren bevestigde. Wat de externe belastingconsulenten betreft, neemt het Instituut een vergelijkbaar standpunt in. Gezien de strenge voorwaarden inzake de toegang tot het beroep (toelatingsexamen, tussentijdse proeven, stage, bekwaamheidsexamen) en de uitoefening van het beroep (strenge deontologische omkadering, verzekering burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid, minimum aantal uren permanente vorming enz.) garanderen ook de externe belastingconsulenten een kwaliteitsvolle uitvoering van gerechtelijke expertiseopdrachten zonder dat aan de uitoefening van dergelijke werkzaamheden bijkomende voorwaarden gekoppeld moeten worden14. Via de gebruikelijke informatiekanalen (website, A&T, TAA) zal het Instituut zijn leden op de hoogte houden van de ontwikkelingen in dit dossier.
13
Bergen, 13de kamer, 12 februari 2007, onuitg., AR 2004/RG/979.
14
Zie Memorandum IAB, Vertrouwen, competentie & moderniteit, juli 2007, te raadplegen op www.iec-iab.be (doorklikken naar mededelingenarchief 2007, bericht van 17 juli 2007 of publicaties, overige IAB-uitgaven, Memorandum IAB 2007). Bij de vorming van de nieuwe regering zal het Instituut wederom een memorandum overmaken aan de regering.
Verzekering burgerlijke beroepsaansprakelijkheid: nieuwe collectieve polis Een nieuwe verzekeringspolis “burgerlijke beroepsaansprakelijkheid” is op 30 oktober 2007 in werking getreden. Ze werd gesloten bij verzekeringsmaatschappij AXA Belgium. De voornaamste nieuwigheden van dit contract zijn: – het gewaarborgde bedrag wordt van 2 500 000 EUR opgetrokken tot 3 000 000 EUR voor bepaalde bijzondere opdrachten die bedoeld zijn in artikel 17 van de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007, – een bijzondere franchise van 1 500 EUR wordt voorzien voor schadegevallen waarvan de voornaamste oorzaak de overschrijding van een termijn is, – de activiteit van “aansprakelijke vertegenwoordiger” in fiscale en sociale aangelegenheden valt voortaan niet meer onder de verzekerde activiteiten, – de premie bedraagt nu 448 EUR voor een lid (natuurlijke persoon) en 224 EUR voor een stagiair. De verzekeraar kreeg overigens de toelating om de gegevens i.v.m. gerechtelijke procedures waarin leden betrokken zijn, en die betrekking hebben op de uitoefening van het beroep, rechtstreeks aan het IAB mede te delen. Dit ontslaat de betrokkene(n) evenwel niet van hun wettelijke plicht om deze procedures onmiddellijk aan het IAB te melden (art. 30 Wet van 22 april 1999).
Uitoefening van het beroep
Het preventief mechanisme van de antiwitwaswet in het middelpunt van een studievoormiddag – problemen en door het IAB verdedigde voorstellen Een lijst verplichtingen Sinds heel wat jaren legt de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme een aantal verplichtingen op aan onze externe leden. Schematisch kunnen deze verplichtingen als volgt worden opgesomd: – identificatie van de cliënten – door middel van een bewijsstuk waarvan een afschrift wordt genomen op papier of op elektronische drager, voornamelijk wanneer ze een zakenrelatie aanknopen waardoor de betrokkenen gewone cliënten worden; – voortdurende waakzaamheid met betrekking tot de identificatie van de cliënt en de activiteiten van de cliënt, met inbegrip van de opvolging van de verrichtingen en activiteiten van de cliënt (know your customer); – bewaren van de documenten; – opleiding van de leden en van hun medewerkers; en – onmiddellijke melding aan de CFI (Cel voor Financiële Informatieverwerking) van de feiten die ze vaststellen in de uitoefening van hun beroep waarvan ze weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, in de zin van de onderliggende misdrijven die limitatief worden opgesomd in artikel 3 van die wet. Het bestaan van een vermoeden verhindert de uitvoering van de verrichting niet, maar verplicht tot het onmiddellijk inlichten van de CFI. Met toepassing van artikel 22 van dezelfde wet kan een externe accountant of belastingconsulent die verzuimt een kennisgeving te doen over feiten van witwassen of financiering van terrorisme waarvan hij kennis zou hebben, een administratieve geldboete oplopen waarvan het bedrag 1 250 000 euro kan bedragen. Geen enkele burgerlijke rechtsvordering, straf- of tuchtvordering kan worden ingesteld en geen enkele professionele sanctie kan worden uitgesproken tegen melders die te goeder trouw een inlichting hebben verstrekt aan de CFI.
De dertien indicatoren: het IAB verdedigt een aanvullende interpretatie Onder de onderliggende misdrijven die illegaal geld of activa voortbrengen die het voorwerp uitmaken van witwassen, vinden we “georganiseerde fiscale fraude”. Gewoonlijk wordt gezegd dat de definitie en draagwijdte van dit misdrijf moeilijk te vatten zijn, maar geenszins het belang ervan. In bedragen uitgedrukt, zijn de ingediende dossiers die verband houden met ernstige en georganiseerde fiscale fraude immers goed voor 30,7 % van het totaal van de in de loop van het boekjaar 2006 ingediende dossiers. In het kader van de verduidelijking van dit begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” heeft het nieuwe artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993, dat werd ingevoerd door de programmawet van 27 april 2007, een lijst van 13 objectieve indicatoren ingevoerd die als dusdanig het bestaan aan het licht kunnen brengen van een “ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend”. Deze indicatoren werden vastgesteld door het KB van 3 juni 2007 (B.S., 13 juni 2007 – een beroep tot vernietiging werd ingesteld voor de Raad van State, bericht in het Belgisch Staatsblad van 17 oktober 2007) en zijn in werking getreden op 1 september 2007. De draagwijdte van deze objectieve indicatoren heeft echter talrijke vragen doen rijzen. We herinneren er meteen aan dat zoals onder de vroegere reglementering, “gewone fiscale fraude”, niet moet worden gemeld aan de CFI, en we wijzen erop dat twee uiteenlopende interpretaties van deze dertien indicatoren denkbaar zijn: – Volgens de autonome interpretatie die de uittredend minister van Justitie verdedigde in het kader van een parlementaire vraag moet de beroepsbeoefenaar onmiddellijk aangifte doen bij de CFI wanneer hij één van de indicatoren uit deze lijst opspoort, zonder enige analyse, en bovendien los van de vraag of er een vermoeden bestaat van georganiseerde fiscale fraude. In casu is het niet nodig dat de melder onderzoekt of de vastgestelde indicator daadwerkelijk verband houdt met het witwassen van vermogensvoordelen die uit een dergelijke fraude voortkomen. Deze indicator fungeert als een aanwijzing die automatisch verplicht tot melden. De loutere aanwezigheid van één van de indicatoren moet op zich worden beschouwd als een wettelijk vermoeden dat het gaat om een feit of een verrichting die verband kan houden met het witwassen van geld in de zin van de Wet van 11 januari 1993, waarvan de CFI onmiddellijk op de hoogte moet worden gebracht.
33
– De tweede interpretatie die het Instituut logischerwijze heeft verdedigd, net als een meerderheid van de rechtsleer, vertrekt van de vaststelling dat één van deze witwasindicatoren op zich niet voldoende is om een melding te rechtvaardigen, omdat deze indicatoren, die slechts aanwijzingen zijn die weliswaar tot een verhoogde waakzaamheid moeten leiden, op zich niet volstaan om een echt vermoeden van ernstige en georganiseerde fiscale fraude te staven. Het is altijd aan de beroepsbeoefenaar om concreet te onderzoeken of er een verband bestaat tussen de opgespoorde witwasindicator en het witwassen van kapitaal voortkomend uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend. De lijst van de indicatoren is slechts een bijkomend instrument om de situatie te beoordelen, een middel onder andere middelen zoals persoonlijke ervaring, kennis van de cliënt, de typologieën in de jaarverslagen van de CFI en de FATF, de talrijke precedenten in de rechtspraak,…
Het IAB laat zijn stem horen en verdedigt het standpunt van de beroepsbeoefenaars die met deze problematiek worden geconfronteerd (studievoormiddag van 19 oktober 2007) De “aanvullende” interpretatie van de dertien indicatoren werd onder meer verdedigd in het kader van de werkzaamheden van de studievoormiddag die het IAB op 19 oktober 2007 organiseerde. Naar aanleiding van de publicatie van het standpunt van de uittredende minister van Justitie wil het Instituut, net als de andere beroepsinstituten van de erkende boekhouders(-fiscalisten) en bedrijfsrevisoren (BIBF en IBR), dieper ingaan op de exacte draagwijdte van artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993 en van het KB dat de dertien indicatoren invoert. In dat kader kan het nuttig zijn om te wijzen op de volgende uittreksels van het voorwoord van het 13e jaarverslag van de CFI, dat kan worden gedownload op de site (www.ctif-cfi.be). De voorzitter van de CFI vermeldt er uitdrukkelijk: “Het is niet overbodig dit nog eens te herhalen aangezien vaak overhaaste vergelijkingen gemaakt worden met de meldingstatistieken in buurlanden, om te proberen aan te tonen dat het aantal meldingen ontvangen door de CTIF-CFI beduidend lager is. De auteurs van dergelijke uitspraken vergeten een essentieel element in overweging te nemen, namelijk dat de nationale preventieve stelsels fundamentele karakteristieken en verschillen vertonen, onder andere wat betreft de opsporingstechnieken zelf van verdachte verrichtingen. De enen zijn louter gebaseerd op het bestaan van lijsten met objectieve indicatoren die automatisch, zonder enige analyse, aanleiding geven tot het doorstromen van informatie naar het meldpunt, de anderen werken volledig – zoals in ons systeem – of gedeeltelijk, op basis van een analyse die reeds moet worden uitgevoerd
op het niveau van de melders. Hieruit vloeit logisch voort dat het eerste systeem weliswaar een groter aantal meldingen oplevert dan het tweede, maar dat dit laatste in een veel vroeger stadium van het preventief proces meer informatie oplevert van veel grotere kwaliteit en relevantie”. Als we daarnaast weten dat deze lijst tweejaarlijks zal worden geëvalueerd in overleg met de banksector (CBFA en Febelfin), wenst het Instituut, in zijn hoedanigheid van bevoegde tuchtoverheid, ook deel te nemen aan dat regelmatig overlegproces. Deze constructieve uitwisseling, die voor tal van confraters specialisten ter zake bijeenbracht waaronder de voorzitter van de CFI, werd eveneens te baat genomen door de heer J. De Blay, lid van het uitvoerend comité, om onze overtuigingen naar voren te brengen en onze argumenten te verduidelijken met betrekking tot twee problemen die in de volgende wet tot omzetting van de derde Europese antiwitwasrichtlijn (2005/60/EG van 26 oktober 2005) een mogelijk vruchtbaar terrein van overleg en verwezenlijking zouden kunnen vinden.
• Melding van feiten aan de CFI: uitzondering in het kader van juridisch advies Met toepassing van artikel 14bis, § 3 van de Wet van 11 januari 1993 delen de advocaten de feiten waarvan ze weten of vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld niet mee aan de CFI indien ze deze informatie van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, dan wel die cliënt in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Het heeft geen belang of deze informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen. In zijn arrest 10/2008 van 23 januari 2008, oordeelde het Grondwettelijk Hof, uitspraak doende over de beroepen tot vernietiging van bepaalde artikelen van de Wet van 12 januari 2004 dat was ingesteld door verschillende ordes van advocaten, dat de inlichtingen die door de advocaat zijn gekend naar aanleiding van de uitoefening van de essentiële activiteiten van zijn beroep, met inbegrip inzake de materies die zijn opgesomd in artikel 2ter dat in de Wet van 11 januari 1993 betreffende het witwassen is ingevoegd door artikel 4 van de Wet van 12 januari 2004, met name de verdediging of de vertegenwoordiging van de cliënt in rechte en het juridisch advies, zelfs buiten elke rechtsprocedure, gedekt blijven door het beroepsgeheim en dus niet ter kennis mogen worden gebracht van de autoriteiten.
Uitoefening van het beroep
Het is enkel wanneer de advocaat een activiteit uitoefent in één van de materies die worden opgesomd in het bovenvermelde artikel 2ter, die verder gaat dan zijn specifieke opdracht van verdediging of vertegenwoordiging in rechte en van juridisch advies, dat hij kan worden onderworpen aan de verplichting tot mededeling van de informatie waarvan hij kennis heeft aan de autoriteiten.
Een dergelijke aanpassing van de wetgeving is gerechtvaardigd om het concurrentievoordeel weg te werken dat wordt genoten door de advocaat-fiscalist, de beoefenaars van niet-gereglementeerde fiscale beroepen en de beoefenaars van fiscale en economische beroepen van andere lidstaten, zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland, waarvan de wetgeving in een dergelijke vrijstelling voorziet.
Hieruit kan worden afgeleid dat een advocaat die een activiteit van juridisch advies uitoefent voor een (nieuwe of bestaande) cliënt zo het beroepsgeheim kan inroepen wanneer hij vermoedt of weet dat deze cliënt betrokken is bij het witwassen van geld dat voortkomt uit dat misdrijf. Het heeft in dat verband geen belang of deze cliënt al dan niet wordt verdacht van ernstige en georganiseerde fiscale fraude.
De voorgestelde wetswijziging beoogt niet alleen de uitvoering van de Europese aanbeveling (considerans 21, richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005), maar ook het schrappen van de ongerechtvaardigde discriminatie tussen enerzijds de accountant en de belastingconsulent en anderzijds de advocaat (-fiscalist), de beoefenaars van nietgereglementeerde vrije beroepen, en de beoefenaars van fiscale en economische beroepen van andere lidstaten, zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland, waarvan de wetgeving voorziet in een dergelijke afwijking.
Deze uitzondering op het meldingsbeginsel waarborgt de goede werking van het recht van de verdediging en van het recht op een eerlijk proces. Indien diezelfde cliënt zich daarentegen wendt tot een accountant of een belastingconsulent voor het bepalen van zijn rechtspositie, moet deze beroepsbeoefenaar de CFI onmiddellijk inlichten over de feiten waarvan hij weet of vermoedt dat ze verband houden met het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Dit onderscheid heeft tot gevolg dat de belastingplichtige in de praktijk meer geneigd zal zijn om een advocaat te raadplegen die gespecialiseerd is in fiscaal recht, dan een accountant of een belastingconsulent. Het IAB is van mening dat de wetgever, bij de omzetting van de derde Europese antiwitwasrichtlijn in Belgisch recht, de accountants en de belastingconsulenten zal moeten vrijstellen van elke verplichting tot melding van de informatie die ze van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, of voor, tijdens en na een procedure waarin ze deze cliënt verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een procedure. Die vrijstelling zou ook moeten gelden in de administratieve fase van de bezwaarprocedure. Bijgevolg zou de juridische raadpleging onderworpen blijven aan het beroepsgeheim, tenzij de accountant en de belastingconsulent bewust deelnemen aan deze witwasactiviteiten, indien de juridische raadpleging wordt verleend met het oog op witwassen, of indien ze weten dat hun cliënt juridisch advies wenst te verkrijgen om geld wit te wassen.
• Anonimiteit van melder De externe accountant en de belastingconsulent die geconfronteerd worden met feiten van witwassen die ze aan de CFI moeten melden, stellen zich de rechtmatige vraag of hun fysieke integriteit en hun goederen zullen worden beschermd, vooral indien hun identiteit wordt bekendgemaakt in het strafdossier. Uit de statistieken van de CFI blijkt dat iets meer dan de helft van de meldingen die aan de CFI werden gedaan, aan het parket werden doorgegeven. Om in te spelen op deze rechtmatige bezorgdheid, dringt het Instituut bijgevolg aan op de noodzaak om een wettelijk gewaarborgde anonimiteit in te voeren voor de externe accountants en externe belastingconsulenten die informatie melden aan de CFI. Indien de CFI de door de melder ontvangen informatie doorgeeft aan het parket, mag de identiteit van de melder niet worden bekendgemaakt in het kader van het onderzoek en van de vervolging van de feiten die het gevolg zijn van de melding. Het parket zal de identiteitsgegevens van de melder bewaren in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier. Dat dossier zal alleen mogen worden geraadpleegd door de partijen in het geding van een eventuele strafzaak. Een onafhankelijke en onpartijdige rechter zal toezien op de naleving van de wettelijke voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de anonimiteit. Die rechter zal tijdens de controle toegang hebben tot het vertrouwelijk dossier. De gegevens van het vertrouwelijk dossier mogen door het parket niet worden gebruikt als bewijs tegen de witwasser, noch tijdens het onderzoek, noch tijdens de vervolging. De strafrechter zal uiteraard een verdict van schuld kunnen baseren op de informatie in het verslag dat de CFI heeft overgemaakt aan het parket en dat door de vervolgende partij geheel of gedeeltelijk aan het strafdossier werd gehecht.
35
Aangezien alle partijen bij de strafprocedure er tegensprekelijk over kunnen debatteren, is het recht van verdediging niet geschonden. Dit systeem zal ongetwijfeld bijdragen tot een betere bescherming van de persoon en het vermogen van de melder en zal een grote rechtszekerheid bieden in het kader van de toekenning van de anonimiteit. Het Instituut vraagt de wetgever ook om een stelsel uit te werken voor de leden die onschendbaarheid zouden inroepen in het kader van vervolgingen voor witwassen van geld in verband met gewone fiscale fraude (nieuw art. 505 van het Gerechtelijk Wetboek), om te vermijden dat deze beroepsbeoefenaars het verbod om de cliënt te waarschuwen (“tipping off” – art. 19, Wet van 11 januari 1993) overtreden, wanneer hem ter kennis wordt gebracht dat informatie werd meegedeeld aan de cel of dat een opsporingsonderzoek wegens witwassen van geld verbandhoudend met ernstige en georganiseerde fiscale fraude aan de gang is.
Hoge mate van overeenstemming van het Belgische preventieve stelsel – technische nota Onder de gebeurtenissen van 2007 wijzen we nog op de publicatie door de CFI van het evaluatierapport van België in het kader van de wederzijdse evaluatie van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat werd opgesteld door de FATF (www.fatf-gafi.org). Hoewel het verslag benadrukt dat het Belgische preventieve systeem in hoge mate in overeenstemming is met de internationale normen, wat door de FATF werd vastgesteld bij de evaluatie van het stelsel in 2005, vestigt dit document specifiek voor accountants en belastingconsulenten de aandacht op een aantal overwegingen die zullen worden opgenomen in een technische nota die momenteel wordt afgerond, waarin de verplichtingen van de beroepsbeoefenaars ter zake zullen worden gesynthetiseerd.
Rechtspraak
Overzicht rechtspraak Tuchtcommissie inzake tuchtzaken Tuchtcommissie van 14 februari 2007 (Franstalige kamer) De Raad van het Instituut verwijt de accountant en belastingconsulent in kwestie dat hij: I. Met miskenning van artikel 16 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants en van punt 1.2.1. van de algemene controlenorm: • een opdracht heeft aanvaard waarvoor hij niet de nodige bekwaamheid bezat, in dit geval de vereiste talenkennis om het betwiste verslag in het Nederlands op te maken; • artikel 16 van het voormelde koninklijk besluit van 1 maart 1998 en verscheidene voorschriften van de algemene controlenorm heeft geschonden, alsook van de specifieke norm inzake de uit te voeren controle bij het voorstel tot ontbinding van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met name: – in de vorm van het verslag, de voorwaarden voor de tussenkomst van de beroepsbeoefenaar en de eerbiediging van de verplichtingen inzake publiciteit en melding aan het IAB (zes tekortkomingen omschreven in het besluit tot verwijzing); – over de grond van het verslag en zijn inhoud, gelet op de wettelijke doelstelling daarvan, alsook met betrekking tot de door betrokkene uitgevoerde controlewerkzaamheden. De accountant en belastingconsulent in kwestie betwist noch de juistheid noch het foutieve karakter van de feiten die hem worden verweten; hij erkent meer bepaald dat zijn beheersing van het Nederlands onvoldoende is om de opdracht die hem de door de cliënt-vennootschap werd toevertrouwd te kunnen aanvaarden en correct te kunnen uitvoeren en hij wijt overigens aan dit gebrek aan talenkennis alle bezwaren die met betrekking tot zijn verslag in het besluit van doorverwijzing worden geformuleerd. II. De Raad van het Instituut verwijt betrokkene eveneens dat hij aan de heer X via diens advocaat vier brieven heeft overgemaakt die werden uitgewisseld met een cliënt-vennootschap. De Raad oordeelt dat betrokkene hierdoor het beroepsgeheim heeft geschonden en artikel 458 van het Strafwetboek betreffende het beroepsgeheim heeft overtreden, dat op de externe accountants en belastingconsulenten van toepassing is krachtens artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, en dat hij eveneens zijn verplichtingen tot professionele discretie heeft miskend door een inbreuk op artikel 32 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants.
Betrokkene erkent dat hij de omstreden documenten heeft overgemaakt ingevolge het schriftelijk verzoek van de advocaat, raadgever van de heer X en dat deze documenten betrekking hadden op de lopende rekening van de vennoten van de cliënt-vennootschap, die een twistpunt tussen laatstgenoemden vormde. Hij verduidelijkt dat de nieuwe zaakvoerders van de vennootschap, die werden benoemd door een algemene vergadering nadat deze had beslist om een einde te maken aan de functie van statutaire zaakvoerder die tot dan werd uitgeoefend door de heer X, de betrokken accountant en belastingconsulent hebben verzocht om de benaming van deze “lopende rekening vennoten” te wijzigen in “lopende rekening X”, hetgeen de accountant en belastingconsulent geweigerd heeft om redenen die hier niet worden betwist. De accountant en belastingconsulent stelt dat de voormelde algemene vergadering in zijn ogen onwettig was en dat aldus de heer X statutaire zaakvoerder van de vennootschap was gebleven; hij meent derhalve dat hij niet is tekortgeschoten in zijn professionele verplichtingen door hem de omstreden documenten over te maken. De cliënt van de accountant en belastingconsulent was evenwel de vennootschap, het was bijgevolg ten aanzien van deze laatste dat de accountant en belastingconsulent gehouden was door het beroepsgeheim en de professionele discretieplicht. Aangezien anderzijds een beslissing van de algemene vergadering uitsluitend door de rechtbank kan worden vernietigd (artikel 178 van het Wetboek van Vennootschappen), kon de accountant en belastingconsulent niet stellen dat de beslissing van de algemene vergadering van de vennootschap om een einde te stellen aan de functies van zaakvoerder, al dan niet statutair, van de heer X, zonder gevolg was, terwijl deze beslissing niet het voorwerp uitmaakte van een gerechtelijke beslissing tot vernietiging. In die omstandigheden kon hij dus niet stellen dat de heer X handelde in de hoedanigheid van orgaan van de cliënt-vennootschap. De accountant en belastingconsulent blijft eveneens in gebreke om aan te tonen in welke zin de omstandigheid dat de heer X als stichtend lid van de vennootschap op dat ogenblik de hoedanigheid van vennoot had behouden, in dit geval enige invloed kan hebben. Evenmin zonder invloed is het feit dat door te weigeren de door de nieuwe vennoten gewenste wijzigingen aan te brengen, de accountant en belastingconsulent heeft geweigerd een boekhoudkundige onregelmatigheid toe te dekken.
37
Er blijkt evenwel uit de elementen van de zaak dat de accountant en belastingconsulent niet heeft gehandeld met de intentie om de cliënt-vennootschap te schaden, maar ingevolge een zekere verwarring, niet alleen met betrekking tot het conflict tussen de vennoten van deze vennootschap, maar eveneens ingevolge het verzoek van de nieuwe zaakvoerders dat hij als onwettelijk beschouwde. Zijn weigering om dit verzoek in te willigen heeft er overigens toe geleid dat de vennootschap onmiddellijk een einde heeft gemaakt aan zijn opdracht voor de verzorging van de boekhouding waarmee hij tot dan was belast.
Beslissing De Tuchtcommissie, beslissend op tegenspraak, legt de accountant en belastingconsulent wegens de te zijnen laste erkende tekortkomingen op basis van het verslag met het oog op de ontbinding van de vennootschap (punt I) de sanctie op van het verbod om iedere opdracht te aanvaarden die het gebruik van het Nederlands vereist voor de opstelling van het verslag waarvan de publicatie op welke wijze dan ook wordt voorgeschreven door een bepaling van het Wetboek van Vennootschappen. Ingevolge de tekortkomingen die te zijnen laste worden erkend onder punt II), wordt hem de sanctie van de waarschuwing opgelegd.
Overeenkomstig artikel 30 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (hierna Wet 22 april 1999) moet elk lid waartegen een gerechtelijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure loopt, de Raad hiervan in kennis stellen. De accountant is er tevens toe gehouden elke handeling of houding te vermijden die in strijd is met de waardigheid, de rechtschapenheid of de kiesheid (art. 3 KB 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants (hierna Reglement Plichtenleer)). De Tuchtcommissie legde betrokkene een verbod op om controleverslagen op grond van art. 181 W.Venn. op te maken gedurende een periode van 1 jaar en sprak een schorsing van 14 dagen uit tegen betrokkene.
Tuchtcommissie van 12 juni 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten
Tuchtcommissie van 13 maart 2007 (Nederlandstalige kamer)
Aan de betrokken vennootschap werd ten laste gelegd dat ze de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen, heeft geschonden door het niet neerleggen van jaarrekeningen, het niet beantwoorden van de vragen tot informatie van het Instituut, het laattijdig betalen van de ledenbijdrage voor het jaar 2004 en 2005 en het niet betalen van de ledenbijdrage voor het jaar 2006.
Feiten
Beslissing
Betrokkene werd vervolgd omdat hij een ontbindingsverslag, opgemaakt in het kader van een bijzondere controleopdracht, niet spontaan had ingediend. Hij liet eveneens na gerechtelijke procedures mee te delen.
Via de consultatie van de Balanscentrale van de Nationale Bank van België werd vastgesteld dat de vennootschap sedert het boekjaar 2002 geen enkele jaarrekening had neergelegd. De vennootschap werd meerdere malen verzocht mede te delen welke maatregelen zij zou nemen teneinde de inbreuk op artikel 98 van het Wetboek van Vennootschappen stop te zetten. Het Instituut heeft bij meerdere brieven aan betrokkene aangedrongen op de betaling van de ledenbijdrage 2004, 2005 en 2006. Conform artikel 4 van het Reglement Plichtenleer is elke accountant en/of belastingconsulent gehouden in te gaan op de verzoeken tot informatie, bevelen en uitnodigingen uitgaande van de Raad van het Instituut en dit binnen de termijn vastgesteld door de Raad van het Instituut. Conform artikel 6 van de Wet van 22 april 1999 betalen de leden een bijdrage waarvan jaarlijks het bedrag door de algemene vergadering wordt vastgesteld. De niet of slechts laattijdige betaling van de ledenbijdragen getuigt van een onconfraterneel gedrag en van weinig respect tegenover de leden van het Instituut en het Instituut zelf en strookt niet met de waardigheid die men van een accountant en/of belastingconsulent mag verwachten.
Beslissing Bij beslissing van de Raad d.d. 30 september 1991 werd een algemene controlenorm uitgevaardigd die bepaalt dat een accountant een kopie van elk verslag dat werd opgesteld ter uitvoering van een hem door of krachtens de wet toevertrouwde opdracht, aan het Instituut dient over te maken. De Tuchtcommissie oordeelde dat betrokkene verplicht was het verslag in kwestie spontaan mede te delen om de controle ervan mogelijk te maken. Zelfs al was er in hoofde van de betrokkene geen kwaadwillige intentie om het verslag aan enige controle te onttrekken, dan nog kan worden besloten dat de betrokkene, zij het dan nog door nalatigheid of speciale omstandigheden, niet aan deze verplichting had voldaan.
Rechtspraak
Betrokkene heeft nagelaten bovenstaande brieven en verzoeken te beantwoorden waardoor het Instituut gehinderd werd in de uitoefening van zijn wettelijke opdracht van toezicht op de naleving van de regels van plichtenleer. De Tuchtcommissie legde betrokkene voor de ten laste gelegde feiten de schrapping op.
Tuchtcommissie van 12 juni 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten Betrokkene oefende zijn beroep uit in een niet-erkende vennootschap.
Beslissing Een beroepsbeoefenaar moet na de indiening van de erkenningsaanvraag als fysiek persoon ook alle maatregelen nemen om de erkenning van de professionele vennootschap door het Instituut mogelijk te maken (cf. Tuchtcommissie IAB 26 september 2003, dossier 1000/N/2002, onuitg.). Uit artikel 20 van het Reglement Plichtenleer blijkt immers dat de beroepsbeoefenaar de verplichting heeft om ervoor te zorgen dat de vennootschap door het Instituut wordt erkend. Deze verplichting impliceert zowel het spontaan indienen van een erkenningsaanvraag als het actief meewerken aan de erkenningsprocedure door alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de vennootschap te conformeren aan de erkenningsvoorwaarden opgesomd in art. 6 en 11 van het KB van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en aan de andere vereisten gesteld door het Instituut. De Tuchtcommissie legde de betrokkene als tuchtsanctie een schorsing op van 12 maanden.
Tuchtcommissie van 13 juni 2007 (Franstalige kamer) De verwijten die worden geformuleerd ten aanzien van de accountant en belastingconsulent zijn in hoofdzaak de volgende: 1. het onrechtmatig achterhouden van boekhoudkundige documenten van twee cliënten; 2. een onhoffelijke houding ten aanzien van een lid van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten; 3. een tekortkoming aan zijn professionele verplichtingen in de uitvoering van de hem door cliënten toevertrouwde opdrachten (neerlegging van de jaarrekeningen); 4. geen of onvoldoende gevolg hebben gegeven aan verzoeken om inlichtingen van het IAB; 5. zich niet hebben onderworpen aan de verplichting inzake permanente vorming voor 2005-2006.
Bespreking Tijdens het verhoor van betrokkene is gebleken dat hij niet of niet meer de realiteit betwist van de inbreuk sub a) voor zover deze betrekking heeft op één van de twee cliënten, sub c) wat betreft de jaarrekeningen op 31/12/2003 van één van zijn cliënten, sub d) en sub e). Met betrekking tot het bezwaar van het onrechtmatig achterhouden van documenten, biedt het dossier van het IAB niet het bewijs van de gegrondheid daarvan: de accountant en belastingconsulent stelt formeel dat hij over geen enkel origineel document van de vennootschap beschikt en betwist derhalve het tegen hem gerichte bezwaar, en geen enkel stuk weerlegt de tegengestelde bewegingen ter zake van de pleiter. De onhoffelijke houding (c) supra) ten aanzien van een lid van het BIBF die wordt verweten aan de accountant en belastingconsulent in kwestie, bestaat in hoofdzaak uit het feit dat hij getreuzeld heeft om gevolg te geven aan de verzoeken van een lid van het BIBF. Zij spruit duidelijk niet voort uit een wil of intentie in zijnen hoofde om onaangenaam of negatief te zijn ten aanzien van deze persoon. Om die reden is het bezwaar niet gegrond. De betrokkene betwist zijn aansprakelijkheid bij de niet-neerlegging of de laattijdige neerlegging van de rekeningen op 31/12/2004 van een cliënt-vennootschap en op 31/12/2004 en 2005 van een andere cliënte (c) supra). Omdat hij niet geprovisioneerd was om dat te doen – het bewijs van het tegendeel wordt ter zake niet bijgebracht – kon hij de neerlegging waarvan sprake niet uitvoeren of niet tijdig uitvoeren. Hierbij moet er worden aan herinnerd dat het aan het cliënteel van de accountant toekomt om deze te voorzien van het gevraagde bedrag om de kosten van de neerlegging van de jaarrekeningen bij de NBB te dekken door storting op een financiële rekening die werd geopend op naam van de accountant in de boeken van de NBB. Bij gebreke daarvan mag de accountant technisch gezien (systeem opgelegd door de NBB) niet overgaan tot de neerlegging bij de NBB.
Beoordeling De betrokken accountant en belastingconsulent geniet verzachtende omstandigheden van medische aard, die zijn nalatigheid weliswaar niet rechtvaardigen, maar deze wel enigszins verklaren. De Commissie merkt eveneens op dat de betrokkene de moeite heeft gedaan om in persoon te verschijnen voor de Commissie om er zijn verdediging waar te nemen en zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Hij doet ten slotte ook een ernstige inspanning voor de regularisatie (hij heeft, weliswaar laattijdig, maar toch daadwerkelijk zijn verslag inzake permanente vorming 2005-2006 neergelegd op de zitting van 23/5/2007).
39
De Tuchtcommissie meent de sanctie van de waarschuwing te moeten opleggen uitsluitend wegens de inbreuken die ten laste werden gelegd in het besluit tot verwijzing naar de Commissie en die hierboven werden gehandhaafd. Het betreft hier een sanctie die tot doel heeft om de betrokkene te herinneren aan zijn professionele verplichtingen, zonder het risico te lopen dat zijn kansen op herstel worden bemoeilijkt.
5. de verslagen inzake permanente vorming niet te hebben overgemaakt aan het einde van de academiejaren 2002-2003, 20032004, 2004-2005 en 2005-2006 en zich niet te hebben onderworpen aan de verplichting van de permanente vorming in de loop van voormelde academiejaren; 6. geacht aansprakelijk te zijn als zaakvoerder van de vennootschap voor diens nalatigheid ten aanzien van zijn verplichting om zich te verzekeren overeenkomstig artikel 33 van de wet.
Beslissing De Tuchtcommissie, beslissend op tegenspraak, legt aan betrokkene de sanctie van waarschuwing op.
Tuchtcommissie van 12 juli 2007 (Franstalige kamer) De Raad van het Instituut verwijt:
A. de erkende vennootschap 1. te hebben nagelaten om de bijdragen verschuldigd voor 2006 en de daarbij horende verhoging te betalen; 2. te hebben nagelaten om te antwoorden op de brieven, zelfs de aangetekende, van het Instituut, en dit met overtreding van artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants; 3. te hebben nagelaten om de verplichting van de verzekering te vervullen, die wordt voorzien door artikel 33 van de wet.
B. de accountant, als natuurlijke persoon, zaakvoerder van de vennootschap 1. te hebben nagelaten om de bijdragen verschuldigd voor 2006 te betalen, met inbegrip van de verplichte belasting aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking, alsook de daarbij horende verhoging; 2. geacht aansprakelijk te zijn in de hoedanigheid van zaakvoerder van de betrokken vennootschap voor de niet-betaling van de bijdragen die door haar verschuldigd was in 2006; 3. te hebben nagelaten om te antwoorden op de brieven, zelfs de aangetekende, van het Instituut, en dit met overtreding van artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants; 4. te hebben nagelaten ervoor te zorgen dat de betrokken vennootschap zou antwoorden op de brieven van het Instituut en aldus deontologisch aansprakelijk te zijn geacht voor de inbreuken die door laatstgenoemde werden begaan;
Bespreking De accountants in kwestie betwisten bovenvermelde feiten niet, die trouwens worden bevestigd door de stukken van het tuchtdossier. Deze feiten betreffen tekortkomingen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die worden vermeld in bovenstaande beslissing tot verwijzing, en verantwoorden dat hen een disciplinaire sanctie zou worden opgelegd. De natuurlijke persoon in kwestie wijt deze tekortkomingen aan ernstige gezondheidsproblemen waarmee hij sinds verscheidene jaren wordt geconfronteerd. Hij verduidelijkt ook dat zijn situatie, ook al is deze moreel, fysisch en financieel nog steeds moeilijk, zich nu wel stabiliseert. Hij vraagt dat hem een afbetalingsplan voor de onbetaalde bijdragen zou worden toegestaan. Dergelijke vraag valt echter buiten de bevoegdheden van de Tuchtcommissie. Zij doet hier dus niet ter zake. Onder de ten laste gelegde feiten hebben deze betreffende de bijdragen (feiten A.1, B.1 en B.2) en de verzekering van de beroepsaansprakelijkheid (feiten A.3 en B.6) betrekking op verplichtingen die uitdrukkelijk door de wet aan de accountants en belastingconsulenten worden opgelegd (artikel 6 en 33 van de Wet van 22 april 1991 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen). De ingeroepen gezondheidsproblemen vormen geen overmacht die de uitvoering van deze verplichtingen belette. Hun niet-uitvoering verantwoordt bijgevolg dat hen een tuchtsanctie wordt opgelegd. Deze sanctie kan geen andere zijn dan de schrapping. Iedere straf die hen zou toelaten om, zelfs op termijn, de hoedanigheid van accountant te behouden in de toestand waarin zij zich bevinden met betrekking tot hun verplichtingen, zou immers te hunnen opzichte een miskenning zijn van het dwingend karakter van de wet.
Beslissing De Tuchtcommissie legt aan de betrokken accountants (fysieke persoon en rechtspersoon) de sanctie van de schrapping op.
Rechtspraak
Tuchtcommissie van 18 september 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten De betrokken accountant werd verweten bij de aanvaarding en de uitvoering van een opdracht het onafhankelijkheidsprincipe niet te hebben gerespecteerd.
Beslissing De externe accountant moet een opdracht weigeren, of ervan afzien de uitvoering van dergelijke opdracht voort te zetten, zodra hij het bestaan vaststelt van invloeden, feiten of banden die zijn onafhankelijkheid, zijn wils- of beoordelingsvrijheid, of zijn onpartijdigheid kunnen aantasten. Hij dient eveneens te waken over de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de wils- en beoordelingsvrijheid van zijn medewerkers en van de persoon waarop hij een beroep doet (art. 9 Reglement Plichtenleer). Betrokkene liet echter na in zijn verslag te vermelden wie de beroepsbeoefenaar was die gewoonlijk de boekhoudkundige en fiscale belangen van de betreffende vennootschap behartigde. Hierdoor kon de Commissie voor Begeleiding en Toezicht haar controleopdracht betreffende de onafhankelijkheid van een beroepsbeoefenaar niet naar behoren uitvoeren. Verschillende brieven van deze Commissie daaromtrent aan betrokkene bleven onbeantwoord. De Tuchtcommissie heeft betrokkene als tuchtsanctie de schrapping opgelegd.
Tuchtcommissie van 23 oktober 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten De betrokken accountant bekleedde bestuursmandaten in commerciële vennootschappen en/of vennootschappen met handelsvorm waarvoor hij nooit de voorafgaande en steeds herroepbare toelating van de Raad van het Instituut had gevraagd. Hij oefende tevens zijn beroep uit via een niet-erkende vennootschap.
Beslissing Overeenkomstig artikel 31 van de Wet 22 april 1999 mogen externe accountants geen taak van bestuurder of zaakvoerder uitoefenen in handelsvennootschappen of vennootschappen met handelsvorm die niet zijn opgericht onder houders met dezelfde hoedanigheid of onder houders van verschillende hoedanigheden, behoudens de voorafgaande en steeds herroepbare toelating van de Raad. De Tuchtcommissie oordeelde dat het feit dat de betrokkene had nagelaten toelating te vragen om een mandaat in deze vennootschappen te mogen uitoefenen, op zich reeds een inbreuk uitmaakte. Ook al werd beweerd dat bepaalde vennootschappen patrimoniumvennootschappen waren, dan nog hadden ze het statuut van commerciële vennootschappen en diende de toelating te worden gevraagd.
Overeenkomstig artikel 20, tweede lid van het koninklijk besluit van het Reglement Plichtenleer, moet elke accountant en/of belastingconsulent, indien de samenwerking in het kader van een vennootschap of een vereniging gebeurt, ervoor zorgen dat deze door het Instituut wordt erkend. Hoewel de betrokken vennootschap zou worden ontbonden, oordeelde de Tuchtcommissie dat op het moment dat de inbreuk werd vastgesteld, ze niet kon worden betwist en dat een eventuele latere ontbinding en vereffening daar geen enkele wijziging aan kon brengen. De Tuchtcommissie legde de betrokkene als tuchtsanctie een schorsing op van 3 maanden.
Overzicht rechtspraak Commissie van Beroep Commissie van Beroep van 26 januari 2007 (Franstalige kamer) Feiten Het geschil is ontstaan uit de omstandigheid dat de accountant en belastingconsulent in kwestie, die werd geraadpleegd door cliënten van een BIBF-erkende boekhouder-fiscalist, volgens laatstgenoemde instelling kritiek heeft geuit met miskenning van de aanbeveling betreffende de betwisting van het werk van een BIBF-boekhouder door een lid van het IAB. Ingevolge de door deze boekhouder-fiscalist geformuleerde klacht werd de accountant door de Raad van het Instituut onder preventief disciplinair toezicht geplaatst wegens: 1. bij de beoordeling van het werk van een BIBF-boekhouder te hebben nagelaten: – om hem onmiddellijk schriftelijk de punten mee te delen waarover hij van mening verschilt, – om het geboden antwoord met de nodige aandacht te onderzoeken, – om vervolgens met de nodige voorzichtigheid te handelen en zich voor zover nodig te omringen met de adviezen die hij wenselijk achtte. 2. wegens het formuleren van een buitenmatige kritiek ten aanzien van het werk van een erkende boekhouder-fiscalist zonder in het bezit te zijn van alle nodige objectieve elementen.
41
Bespreking De klagende boekhouder-fiscalist en de Raad van het Instituut richten zich met hun beroepsakte tegen de beslissing van de Tuchtcommissie die de disciplinaire vordering tegen de accountant en belastingconsulent ongegrond verklaarde omdat, enerzijds, de inlichtingen van deze laatste “die hij ontving van zijn cliënten en aan hen verstrekte, beschermd zijn door het beroepsgeheim” en, anderzijds, dat niet is aangetoond en zelfs niet wordt beweerd dat hij “op enige wijze aan de verplichtingen die hij had ten aanzien van zijn cliënten” zou zijn tekortgeschoten door het formuleren “van een buitenmatige kritiek zonder in het bezit te zijn van de vereiste objectieve elementen”. De betrokken accountant en belastingconsulent benadrukte in een brief aan de voorzitter van het Instituut dat hij “eenvoudigweg werd aangesproken door zijn cliënten..., die een precieze uitleg wensten met betrekking tot de prestaties die voor hun rekening werden verricht en die, volgens hun beweringen, reeds het voorwerp waren van facturatie door de boekhouder-fiscalist”. De betrokken accountant en belastingconsulent voegde daar nog aan toe: “Ik heb inderdaad een brief gestuurd aan de betrokkenen met toelichting bij de verschillende administratieve demarches, alsook bij de boekhoudkundige verrichtingen die nog niet werden ondernomen door onze confrater”. Daaruit volgt dat de betrokken accountant en belastingconsulent, die door zijn cliënten werd bevraagd over de uitvoering van louter materiële handelingen, overeenkomstig de voornoemde reglementaire bepalingen, de boekhouder-fiscalist kon of moest informeren over de reden van zijn tussenkomst en dit zonder dat hij het principe van het beroepsgeheim schond, zodat het element van het beroepsgeheim derhalve vreemd is aan deze zaak. Wat betreft de beoordeling van het werk van de boekhouder-fiscalist, merkt de Raad van het Instituut terecht op dat het verwijt dat wordt gemaakt aan de accountant en belastingconsulent “niet een tekortkoming betreft aan zijn verplichtingen ten aanzien van zijn cliënten, maar wel een tekortkoming aan de beginselen van de confraterniteit ten aanzien van zijn confrater, lid van het BIBF”, waarop artikel 23 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998 van toepassing is alsook de beginselen inzake de overdracht van dossiers. Overwegende dat in deze zaak uit de stukken van het dossier blijkt: – dat de betrokken accountant en belastingconsulent het werk van zijn confrater heeft bekritiseerd, niet alleen zonder het reglementaire omstandig contact te nemen met laatstgenoemde, maar bijgevolg ook zonder alle vereiste inlichtingen te verzamelen om te voldoen aan het advies dat zijn cliënten hem vroegen;
– dat de betrokken accountant en belastingconsulent aldus aan zijn cliënten “een samenvattend overzicht heeft gestuurd van verrichtingen die nooit werden uitgevoerd”, en dit zonder zich zorgen te maken over de versie die daarover zou kunnen worden gegeven door zijn confrater, die de beweringen van de accountant betwist met betrekking tot “het niet uitgevoerde werk” en die de verrichtte prestaties preciseert; – dat de accountant en belastingconsulent in de bovenvermelde brief besluit dat het persoonlijke dossier van de cliënten “blijkt te zijn verwaarloosd”, na te hebben laten verstaan dat bij gebrek aan de vereiste demarches waarschijnlijk boetes en verwijlintresten zouden worden gevorderd door de belastingadministratie; – dat de accountant en belastingconsulent ten slotte in een tweede brief stelt: “Er is bovendien een ander element dat zou kunnen worden gebruikt ten aanzien van het “werk” dat werd uitgevoerd door de boekhouder-fiscalist. De termijn voor de neerlegging van de belastingaangifte was 31 augustus 2002 en er werd geen verlenging van de termijn gevraagd”, kritiek waarop de boekhouderfiscalist antwoordt door te preciseren dat 31 augustus 2002 een zondag was en dat de termijn voor de neerlegging werd verlengd tot de eerste werkdag, hetzij de eerste september 2002, hetgeen ook geschiedde. Uit het bovenstaande blijkt dat de accountant en belastingconsulent in kwestie ten aanzien van de door het BIBF erkende boekhouder-fiscalist heeft gehandeld met miskenning van de regels van confraterniteit die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de leden van het IAB en het BIBF. De klager meent terecht dat de beweringen te zijnen opzichte door de betrokken accountant en belastingconsulent zijn professionele reputatie hebben geschaad; dit geldt des te meer aangezien de voormelde litigieuze stukken werden gebruikt in het kader van de rechtsvordering die hij ter invordering van zijn erelonen heeft ingesteld tegen de cliënten.
Beslissing Het foutieve gedrag van de accountant en belastingconsulent in kwestie verdient een sanctie die beperkt wordt tot de berisping, wegens de afwezigheid van disciplinaire antecedenten in zijnen hoofde, de ouderdom van de feiten en de verontschuldigingen die hij zijn confrater heeft aangeboden. De Commissie van Beroep, beslissend op tegenspraak, ontvangt de beroepen, hervormt de beslissing van de Tuchtcommissie en verklaart in deze de tuchtvordering tegen de accountant en belastingconsulent gegrond en legt hem de sanctie van de berisping op.
Rechtspraak
Commissie van Beroep van 16 maart 2007 (Franstalige kamer) De accountant werd naar de Tuchtcommissie verwezen wegens: 1. het feit dat hij blijk heeft gegeven van een gebrek aan eerlijkheid door de belasting op de toegevoegde waarde niet te hebben aangegeven bij de opstelling van zijn ereloonnota’s, maar op het ogenblik van de incassering van zijn honoraria (het opmaken van “uitnodigingen tot de betaling” of “facturen pro forma”); 2. het gedurende verscheidene jaren nalaten om een minimaal plan van afbetaling voor te stellen voor een btw-schuld ten bedrage van een hoofdsom van 243 467,77 euro, die (met name) is ontstaan uit een opeenvolgende herziening – ingevolge de voortzetting van de uitoefening van zijn professionele activiteiten; 3. het in gebreke blijven om zijn btw-aangiftes in te dienen voor zijn professionele activiteiten sedert de maand oktober 2004; 4. het uitoefenen van de functies van zaakvoerder/bestuurder in nieterkende handelsvennootschappen zonder toestemming van de Raad; 5. het niet eerbiedigen van zijn verplichtingen inzake permanente vorming in de loop van de academiejaren 2002-2003 tot heden. De feiten vermeld onder 1, 2 en 3 met betrekking tot het niet eerbiedigen van de fiscale verplichtingen, op basis waarvan tot de verwijzing naar de tuchtinstantie werd besloten, werden ter kennis gebracht van de Raad van het Instituut door een brief van de hoofdinspecteur van de Federale Overheidsdienst Financiën, Invordering der Belastingen, sector btw. De beslissing tot verwijzing van de Raad van het Instituut verduidelijkt dat hij handelt op klacht van de bovenvermelde openbare dienst en ambtshalve.
I. Over de ontvankelijkheid De accountant besluit dat “de verwijzing nietig is, niet ontvankelijk en minstens ongegrond” en dat er aanleiding is om “de beslissing getroffen door de Tuchtcommissie te bevestigen” met het argument: – dat het btw-ontvangkantoor zonder twijfel de verplichting van het beroepsgeheim bedoeld in artikel 93bis van het Btw-Wetboek heeft overtreden, op grond van de overweging dat het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten “niet kan worden gekwalificeerd als een openbare instelling in de zin van voormeld artikel”; – dat de mededeling van de inlichtingen door de bovenvermelde dienst niet noodzakelijk was om de uitvoering te verzekeren van de opdracht van het Instituut en dat in dit geval deze mededeling dient te worden aangemerkt als een overschrijding en/of afwending van macht met het oog op de schrapping van betrokkene bij zijn beroepsorde;
– dat het btw-ontvangkantoor niet bevoegd was om ten laste van een accountant een klacht in te dienen bij het Instituut, aangezien dit kantoor geen rechtspersoonlijkheid heeft en op geen enkele wijze “een belanghebbende” is in de zin van artikel 5, §§ 1 en 2 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten; – dat de artikelen 85 en 85bis van het Btw-Wetboek niet afwijken van het bovenvermelde artikel 5 van de Wet van 22 april 1999 en niet voorzien dat een ambtenaar belast met de dienst van de invordering van de belasting een klacht kan indienen bij het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten tegen een van zijn leden, die schuldenaar is van in te vorderen bedragen. Volgens de bepalingen van artikel 3 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen heeft het Instituut tot opdracht te waken over de vorming en het verzekeren van de permanente organisatie van een korps van deskundigen die bekwaam zijn om de functies van accountant en belastingconsulenten te vervullen, waarvan het de organisatie kan controleren en bepalen, met alle waarborgen die vereist zijn vanuit het oogpunt van de bekwaamheid, de onafhankelijkheid en de professionele rechtschapenheid. Het Instituut waakt eveneens over de goede uitvoering van de opdrachten die worden toevertrouwd aan zijn leden. Krachtens de artikelen 10 en 11 van voornoemde wet, wordt de leiding van het Instituut verzekerd door de Raad, die het vertegenwoordigt in rechte en voor de rechtbanken, die er de werking van verzekert en daartoe beschikt over alle bevoegdheden van beheer en beschikking, behalve de uitzonderingen voorzien door de wet en de reglementen. Het is bij de Raad van het Instituut dat een klacht tegen een accountant of belastingconsulent wordt ingediend en onderzocht (artikel 5, § 2 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht). Dit artikel 5, § 2 bepaalt dat een dergelijke klacht wordt ingediend door de procureur-generaal bij het hof van beroep, door de minister van Financiën met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, of door iedere belanghebbende. Het spreekt voor zich dat het Instituut, om zijn opdracht te kunnen uitoefenen zoals deze is omschreven in artikel 3 van de voornoemde wet, door tussenkomst van zijn Raad moet worden geïnformeerd over de handelingen van zijn leden en in het bijzonder over de feiten die deze in de uitoefening van hun functies plegen en die mogelijk tekortkomingen aan de deontologie kunnen vormen.
43
Daartoe is het opportuun dat de wet aan “iedere belanghebbende” heeft toegelaten om bij de Raad van het Instituut klacht in te dienen betreffende het gedrag van een van zijn leden dat strijdig zou zijn met de deontologische regels. De accountant in kwestie stelt ten onrechte dat de hoofdinspecteur verbonden aan de Federale Overheidsdienst Financiën, de indiener van de klacht, geen “belanghebbende” was, terwijl zijn functie er precies in bestaat de goede werking van zijn administratie te verzekeren met het oog op de vrijwaring van de belangen van de Schatkist. Terwijl artikel 5, § 2 van de voornoemde wet het recht tot klacht van de minister van Financiën beperkt “tot de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen”, dient te worden onderstreept dat het vermelde artikel 38 de activiteiten van belastingconsulent bedoelt – een professionele hoedanigheid die niet deze van betrokkene is, die accountant is – welke activiteiten bestaan uit: 1. advies verstrekken met betrekking tot alle fiscale aangelegenheden, 2. de belastingplichtigen bijstaan bij de vervulling van hun fiscale verplichtingen, 3. de belastingplichtigen vertegenwoordigen, hetzij professionele prestaties uitvoeren voor rekening van derden, terwijl in deze zaak aan de accountant tekortkomingen ten persoonlijke titel worden verweten wegens het niet voldoen aan zijn eigen fiscale verplichtingen als belastingplichtige. Het is niet zonder belang te vermelden dat, terwijl volgens artikel 5, § 2 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten, het klachtrecht dat is voorbehouden aan de minister van Financiën uitdrukkelijk wordt beperkt tot de activiteiten van belastingconsulent bedoeld in artikel 38 van de wet betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, het recht van “iedere belanghebbende” om zich te beklagen over het gedrag van ieder lid van het Instituut aan geen enkele beperking is onderworpen en daaraan geen enkele voorwaarde is verbonden. Ten slotte laat buiten de betwiste initiële klacht geen enkel element van het dossier toe, te stellen dat de Raad van het Instituut in staat was om met betrekking tot de accountant in kwestie de uitvoering van zijn controleopdracht te verzekeren, zoals voorzien door artikel 3 van voornoemde Wet van 22 april 1999.
Indien artikel 29, alinea 2 van het Wetboek van Strafvordering, waarnaar wordt verwezen door artikel 74, §§ 1 en 2 van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, als algemene regel stelt dat de ambtenaren van de belastingadministratie, met name de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, zonder toestemming van de gewestelijke directeur van wie zij afhangen aan de procureur des konings geen feiten mogen melden die strafbaar zijn volgens de bepalingen van de fiscale wetten en de in uitvoering daarvan genomen besluiten, dan betreft dit enkel de mededeling van inlichtingen met het oog op een strafonderzoek. Daaruit kan, a contrario, worden besloten dat dergelijke toestemming niet vereist is wanneer zulke feiten worden gemeld aan andere dan strafrechtelijke instanties, behoudens een uitdrukkelijke wettelijke of reglementaire bepaling. In het licht van de bepalingen van de artikelen 85 en 85bis van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, die passen in het kader van de vervolgingsmiddelen en zekerheden die worden toegekend aan de Schatkist, met name de dwang- en beslagprocedures in geval van niet-betaling van de belasting, de intresten, de boeten en de toebehoren, werd reeds geoordeeld dat de invordering via een dwangbevel in toepassing van het voornoemde artikel 85, niet de uitoefening van een burgerlijke vordering belet wanneer het gebrek aan betaling een inbreuk behelst (Cass., 20 juli 1979, Pas. 1979, I, 1307; Cass., 15 februari 2000, Pas. Nr. 227). De accountant stelt eveneens ten onrechte dat de ambtenaar van de belastingadministratie de verplichting van het beroepsgeheim bedoeld in artikel 93bis van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde heeft overtreden, met de overweging dat het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, aan wie de informatie werd verstrekt, geen openbare instelling is in de zin van dit artikel. Terwijl artikel 93bis bepaalt dat eenieder die afhangt van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde “buiten het uitoefenen van zijn ambt verplicht is tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft” (alinea 1), oefenen deze ambtenaren hun ambt uit “wanneer zij aan andere administratieve diensten van de staat, andere administraties van de Gemeenschappen en de Gewesten van de Belgische staat, aan de parketten en de griffies van de hoven, van de rechtbanken en van alle rechtsmachten, en aan de openbare instellingen of organismen inlichtingen verstrekken” (alinea 2);
Rechtspraak
Dit artikel 93bis preciseert: 1. dat “de inlichtingen worden verstrekt aan de bovengenoemde diensten voor zover zij nodig zijn om de uitvoering van hun wettelijke of bestuursrechtelijke taken te verzekeren” (alinea 2); 2. wat moet worden verstaan onder “openbare instellingen of inlichtingen” (alinea 4). De noodzaak om het Instituut te informeren om het toe te laten zijn opdracht uit te voeren, werd hierboven omschreven. Er volgt uit de bepalingen van artikel 93bis: 1/ dat het verstrekken van inlichtingen is toegelaten wanneer deze gericht zijn aan de parketten en de griffies van de hoven en rechtbanken “en van alle rechtsmachten”; Dat het jurisdictionele karakter van de tuchtrechtelijke instanties van het Instituut niet meer betwistbaar is; dat op de vraag naar de juridische aard van de tuchtrechtelijke organismen en de vraag of zij te beschouwen zijn als administratieve organen of jurisdictionele instanties, werd geantwoord: “Aangezien de wet de tuchtrechtelijke rechtscolleges heeft gecreëerd of erkend als onafhankelijke organen die moeten beslissen na een tegensprekelijk debat, met eerbiediging van de rechten van verdediging, door middel van een gemotiveerde beslissing die kan worden onderworpen aan opeenvolgende instanties, kan daaruit worden afgeleid dat deze beslissingen van jurisdictionele aard zijn en dat zij het gezag van gewijsde hebben binnen de perken van de bevoegdheid die door de wetgever aan deze rechtscolleges is toegekend” (J. du Jardin, Procureur-generaal emeritus bij het Hof van Cassatie, toespraak van 1 september 2000, J.T., 30 september 2000, blz. 625 e.v. «Le contrôle de légalité exercé par la Cour de cassation sur la justice disciplinaire au sein des ordres professionnels» en de aldaar geciteerde auteurs, blz. 631, nr. 87); Aangezien de professionele regels werden gejuridiseerd, de controle binnen de beroepsgroep werd gejurisdictionaliseerd en de gedragsregels wetboeken werden (ibidem, blz. 627 en geciteerd arrest van het Arbitragehof, 7 december 1999, nr. 129/99), volgt daaruit dat de tuchtinstanties van het Instituut een jurisdictioneel karakter hebben en dat, mutatis mutandis, de Raad van het Instituut, die uitsluitend bevoegd is om een klacht te ontvangen en daaraan het gevolg te geven van een seponering of een verwijzing naar de Tuchtcommissie, zetelt als een “parket” in de schoot van het Instituut; 2/ dat, bij gebreke aan jurisdictioneel karakter, de Raad van het Instituut in haar beroepsakte terecht stelt dat zij ook behoort tot de “openbare instellingen of inrichtingen” waaraan inlichtingen kunnen worden verstrekt door de ambtenaren van de belastingadministratie en meer bepaald deze uit de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde;
Dat ter zake de Raad van het Instituut wijst op de overeenstemming tussen de bepalingen van artikel 93bis van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde en artikel 337 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen doordat deze bepalingen, enerzijds, het verstrekken van inlichtingen aan diverse overheden voorzien, waaronder “de openbare instellingen of inrichtingen” en, anderzijds, preciseren wat moet worden verstaan onder “openbare instellingen of inrichtingen”, meer bepaald deze die volgens artikel 337 van het voormelde Wetboek van Inkomstenbelastingen worden “bedoeld in artikel 329”; Dat artikel 329 vermeldt wat moet worden verstaan onder openbare instellingen of inrichtingen, hetzij “de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een Gemeenschap of een Gewest mede beheert, waaraan de Staat een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale Regering of een Gemeenschaps- of Gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring”. Het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten is vermeld op de door de fiscale commentaar (nr. 329/6) opgemaakte lijst van de openbare instellingen bedoeld in artikel 329 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen en op de lijst van de btw-commentaar nr. 6/76 omschreven als instellingen in de zin van artikel 6 van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. Het feit dat het Instituut vermeld wordt op deze lijsten, ook al hebben deze geen kracht van wet, betekent dat het Instituut beantwoordt aan één van de criteria van artikel 93bis van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde doordat dit Instituut, in toepassing van artikel 54 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, is onderworpen aan het toezicht van de Staat door tussenkomst van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen waarvan de zeven leden worden benoemd door de Koning en waarvan 3 onder hen worden voorgedragen door de minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, de minister van Financiën en de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft (artikel 54, § 4). Het voormelde artikel 54 bepaalt namelijk dat, wat betreft de accountants, de Hoge Raad als opdracht heeft om door middel van adviezen of aanbevelingen die worden uitgebracht op initiatief of op verzoek van de regering en die worden gericht aan de regering en de beroepsinstellingen, met name aan het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, ertoe bij te dragen dat de opdrachten en activiteiten van de accountants worden uitgevoerd met eerbiediging van het algemeen belang en de rechten van het maatschappelijke leven; dat deze Hoge Raad moet worden geraadpleegd over ieder koninklijk besluit dat dient te worden getroffen in uitvoering van de voornoemde Wet van 22 april 1999 of de wetten betreffende het be-
45
roep van accountants en over iedere beslissing met algemene draagwijdte die dient te worden getroffen in uitvoering van artikel 27 door de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (artikel 54, § 1); Dat de Hoge Raad een permanent overleg met de beroepsinstituten (IAB, IBR en BIBF) (art. 54, § 2) organiseert en bevoegd is om bij de Tuchtcommissies van de respectieve instellingen een klacht in te dienen tegen hun leden (artikel 54, § 3); Dat ten slotte, krachtens de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit van 23 juni 1994, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 juli 2002, houdende de uitvoering van het voormelde artikel 54, de Hoge Raad het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten kan vatten met iedere vraag die tot zijn bevoegdheid behoort (art. 4) en de voorzitter of de ondervoorzitter van het Instituut kan horen telkens als hij dit nuttig acht (art. 5); Uit het voorgaande volgt dat het ontvangstkantoor van de belasting over de toegevoegde waarde, gedekt door de handtekening van zijn hoofdinspecteur, enerzijds, binnen de perken van zijn bevoegdheden is gebleven door aan het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten inlichtingen te verstrekken die het toelaten om de uitvoering te verzekeren van zijn opdracht krachtens artikel 3 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en, anderzijds, de verplichting van het beroepsgeheim bedoeld in artikel 93bis, alinea 1 van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde niet heeft overschreden, waarbij er bovendien aan wordt herinnerd dat de leden van het Instituut en de Raad aan wie deze inlichtingen werden verstrekt, eveneens gehouden zijn door hetzelfde beroepsgeheim. Daaruit volgt dat de tuchtrechtelijke vordering tegen de betrokken accountant ontvankelijk is.
II. Over de grond De feiten die worden verweten aan de betrokken accountant, zijn bewezen. Vooral de gedraging van de betrokken accountant ten aanzien van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde is betreurenswaardig, omdat het een smet werpt op het beroep van accountant of belastingconsulent in het algemeen en de geloofwaardigheid ervan ondermijnt. Hoewel de tekortkomingen die aan betrokkene kunnen worden verweten een sanctie van schorsing rechtvaardigen, moet deze toch worden geëvalueerd met betrekking tot de duur en rekening houdend, enerzijds met de huidige positieve houding van de betrokkene en anderzijds met het feit dat een langere schorsing hem zou beroven van de inkomsten die moeten dienen voor de aanzuivering van zijn schuld ten aanzien van de belastingadministratie.
Beslissing De Commissie van Beroep, beslissend op tegenspraak, hervormt de beslissing van de Tuchtcommissie, verklaart de tuchtvordering ingesteld tegen de betrokken accountant ontvankelijk, verklaart deze vordering gegrond en legt bijgevolg aan de accountant de sanctie op van de schorsing voor een termijn van twee maanden. De accountant heeft tegen deze beslissing een voorziening in cassatie ingesteld.
Commissie van Beroep van 13 juni 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten Een accountantsvennootschap diende klacht in tegen een accountant omdat deze laatste aan de cliënt van de klager gemeld had dat er professionele fouten waren begaan, zonder dit te melden aan de klager zelf. De klager legde de betrokkene tevens ten laste niet te hebben aangedrongen op de betaling van de ereloonnota’s van de klager, maar actief te hebben meegewerkt aan het helpen zoeken naar een motivering om facturen te protesteren. De Tuchtcommissie was van oordeel dat er geen enkel document was dat aantoonde dat de betrokkene expliciet het werk van de klager in diskrediet had gebracht noch dat de regels van confraterniteit waren geschonden. De Tuchtcommissie verklaarde de tenlasteleggingen niet bewezen. De klager stelde hiertegen hoger beroep in. Nadat alle partijen werden opgeroepen om te verschijnen voor de Commissie van Beroep, verzond de klager een brief waarbij hij zich niet langer manifesteerde als klagende partij.
Beslissing De Commissie van Beroep was van mening dat het hoger beroep tergend en roekeloos was omdat noch het verzoek tot hoger beroep noch de mededeling dat de klagende partij zich niet meer zou manifesteren, in enigerlei mate gemotiveerd werd. Ze oordeelde vervolgens dat de schade die betrokkene hierdoor leed, kon worden bepaald op 1 000 euro. Deze schadevergoeding kon enkel worden verkregen voor de burgerlijke rechter.
Rechtspraak
Commissie van Beroep van 13 juni 2007 (Nederlandstalige kamer)
Commissie van Beroep van 25 juni 2007 (Nederlandstalige kamer)
Feiten
Feiten
Tegen betrokkene werd een klacht ingediend door de Federale Overheidsdienst Financiën, Belastingen en Invorderingen omdat het merendeel van de aangiften in de vennootschapsbelasting van zijn professionele vennootschap en van zijn cliënten laattijdig werden ingediend en een groot aantal helemaal niet werden ingediend. Overeenkomstig artikel 305 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 zijn belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, gehouden ieder jaar aan de administratie der directe belastingen een aangifte voor te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311 van datzelfde Wetboek. De Tuchtcommissie oordeelde dat het feit dat de FOD Financiën, Belastingen en Invorderingen tot een klacht was overgegaan, aantoonde dat de betrokkene, ondanks de boeteberichten, zijn werkwijze heeft aangehouden en derhalve geen enkel respect heeft getoond voor deze dienst, noch voor de belangen van zijn cliënten. In eerste aanleg veroordeelde de Tuchtcommissie de accountant tot de schrapping, waartegen hij vervolgens hoger beroep instelde bij de Commissie van Beroep.
Een accountant werd opgeroepen om te verschijnen voor de Tuchtcommissie omdat hij een niet-goedgekeurde jaarrekening had neergelegd. De jaarrekening werd neergelegd met de vermelding dat ze werd goedgekeurd, terwijl de goedkeuring ervan op de algemene vergadering werd geweigerd. Volgens betrokkene ging het om een materiële vergissing. De Tuchtcommissie oordeelde dat de al dan niet goedkeuring van een jaarrekening niet zomaar een “detail” betreft. Het is een essentieel gegeven, waarvan niet kan worden aangenomen dat er per vergissing geen aandacht aan geschonken wordt. In eerste aanleg veroordeelde de Tuchtcommissie de accountant tot een schorsing van 6 weken, waartegen betrokkene hoger beroep instelde bij de Commissie van Beroep.
Beslissing Betrokkene beweerde dat tal van aangiften in de vennootschapsbelasting laattijdig werden ingediend als gevolg van een diefstal van de back-up tape waardoor alle gegevens kwijt waren en deze opnieuw moesten worden ingegeven. De Commissie van Beroep oordeelde dat dit slechts een zekere vertraging rechtvaardigt. Daarnaast hield betrokkene vol dat hij niet had gehandeld met de bedoeling misbruik te maken van de wettelijk voorgeschreven fiscale procedures. De feiten die aanleiding hebben gegeven tot een tuchtrechtelijke beteugeling vereisen echter niet dat betrokkene de feiten opzettelijk heeft gepleegd. Het loutere feit van herhaalde en veelvuldige laattijdige aangiften volstaat om aanleiding te geven tot tuchtrechtelijke beteugeling. De Commissie van Beroep verklaarde het hoger beroep ontvankelijk maar ongegrond. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof van Cassatie.
Beslissing De Commissie van Beroep oordeelde dat de tenlastelegging bewezen was en dat de al dan niet aanvaarding van de jaarrekening door de Balanscentrale van de Nationale Bank daaraan niets af deed. Betrokkene beweerde dat de hem door de Tuchtcommissie opgelegde tuchtsanctie niet in verhouding stond met de gepleegde feiten. De Commissie van Beroep volgde deze argumentatie niet. De tenlastelegging verantwoordde volgens haar ten volle de opgelegde sanctie. Het hoger beroep werd derhalve ongegrond verklaard.
Commissie van Beroep van 29 oktober 2007 (Franstalige kamer) Feiten Drie beroepen werden ingeleid, door een klagende erkende vennootschap, een klagende accountant (natuurlijke persoon) en de Raad van het Instituut, tegen een beslissing waarmee de Tuchtcommissie in de betrokken zaak: – de tuchtrechtelijke vordering gedeeltelijk gegrond heeft verklaard die werd ingeleid ten laste van de accountant en belastingconsulent in kwestie en als te zijnen laste bewezen heeft verklaard: • de wegneming van de dossiers in het kantoor van zijn gewezen werkgever, wat een inbreuk vormt op art. 4, 2° van de Wet van 22 april 1999, inbegrepen de tekortkoming aan de artikelen 3, 22 en 23 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998; • de vertraging bij het zorgen voor de erkenning van de vennootschap in het kader waarvan hij zijn beroep uitoefent, wat een inbreuk vormt op art. 4, 2° van de Wet van 22 april 1999 door de tekortkoming aan artikel 20 van het koninklijk besluit van 1 maart 1998; – op grond daarvan aan de accountant en belastingconsulent in kwestie de sanctie van berisping heeft opgelegd;
47
– de tuchtrechtelijke vordering niet gegrond heeft verklaard met betrekking tot de andere feiten die werden opgenomen in de beslissing tot verwijzing; Op grond van een juiste redenering, die door de Commissie van Beroep wordt overgenomen, en die niet wordt ontzenuwd door elementen die in het kader van het beroep aan haar beoordeling worden onderworpen, blijkt dat de bezwaren die werden geformuleerd ten laste van de betrokken accountant en belastingconsulent en volgens dewelke hij in strijd met de tuchtrechtelijke regels niet gegrond worden bevonden: – twee werknemers van een erkende vennootschap Y opnieuw zou hebben aangeworven die samen met hem hun ontslag hebben gegeven, alsook een werknemer die kort voordien werd ontslagen; – de afwerving en de overname van een deel van het cliënteel van zijn gewezen werkgever zou hebben georganiseerd; Immers: – zoals door de Raad van het Instituut wordt gesteld in haar akte van beroep, is het juist dat het ontbreken van een uitdrukkelijke verbintenis van niet-concurrentie in hoofde van de betrokken accountant en belastingconsulent, in zijn hoedanigheid van werknemer, niet belette dat in zijnen hoofde daden van oneerlijke concurrentie kunnen worden vastgesteld die werden begaan tijdens of na de uitvoering van de overeenkomst die hem verbond met zijn werkgever; – dient te worden vastgesteld dat niet wordt aangetoond dat de accountant en belastingconsulent in kwestie bewust de afwerving van bepaalde werknemers van de erkende vennootschap Y zou hebben georganiseerd, gelet op het bijzonder vertroebelde klimaat dat destijds de betrekkingen tussen de werknemers en de zaakvoerder van de voormelde vennootschap kenmerkte; – is bovendien niet met de vereiste zekerheid bewezen dat de overname door de betrokken accountant en belastingconsulent van een belangrijk deel van het cliënteel, dat toebehoorde aan de zaakvoerder van de vennootschap Y, het gevolg is van georganiseerde manoeuvres in hoofde van eerstgenoemde en niet het voorzienbare gevolg van de beslissing tot verhuizing van de laatstgenoemde. De vaststelling blijft dat de betrokken accountant en belastingconsulent, die ten gronde besluit tot de bevestiging van de bestreden beslissing, niet het bestaan betwist van tekortkomingen die te zijnen laste als bewezen worden verklaard door de Tuchtcommissie en die als zodanig erkend zijn gebleven na onderzoek van de elementen die aan de beoordeling van de Commissie van Beroep werden onderworpen, met name de wegneming van dossiers in de kantoren van zijn gewezen werkgever en de vertraging bij het zorgen voor de erkenning van de vennootschap in de schoot waarvan hij zijn beroep uitoefende.
De Tuchtcommissie heeft terecht gewezen op het ontoelaatbaar karakter van de wegneming door betrokkene van dossiers in het kantoor van zijn gewezen werkgever, betreffende cliënteel dat hem werd toevertrouwd en deze feiten kunnen op geen enkele manier worden gerechtvaardigd, gelet op de omstandigheid dat de prijs van deze overdracht niet volledig werd geregeld; dergelijk gedrag is volstrekt onverenigbaar met de morele principes die gelden voor het beroep van accountant en die worden bekrachtigd door de tuchtrechtelijke regels; Hoewel verzachtende omstandigheden ten gunste van betrokkene in overweging kunnen worden genomen, zoals het ontbreken van antecedenten in zijnen hoofde en het klimaat van spanning waarin zijn handelingen moeten worden gesitueerd, blijft toch een ernstige sanctie vereist en is de sanctie van de berisping die door de betwiste beslissing werd opgelegd onvoldoende streng.
Beslissing De Commissie van Beroep, beslissend op tegenspraak, bevestigt de bestreden beslissing, met het enige voorbehoud dat de sanctie opgelegd aan de betrokken accountant en belastingconsulent een schorsing van een maand is.
Overzicht rechtspraak Commissie van Beroep inzake eerherstel Commissie van Beroep van 5 februari 2007 (Nederlandstalige kamer) Feiten Aan betrokkene werd bij beslissing van de Tuchtcommissie van 30 april 1996 de definitieve intrekking van de hoedanigheid van accountant opgelegd, i.e., de schrapping.
Beslissing Volgens artikel 5, § 6 van de Wet 22 april 1999 worden alle minder zware tuchtstraffen dan de schorsing na het verstrijken van een termijn van vijf jaar uitgewist, op voorwaarde dat het lid in die tussentijd geen schorsing noch enige nieuwe sanctie heeft opgelopen. Ieder lid van het Instituut dat een of meer tuchtstraffen heeft opgelopen welke niet automatisch zijn uitgewist, mag bij de Commissie van Beroep een aanvraag tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat (i) een termijn van vijf jaar is verlopen sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf werd uitgesproken, (ii) de betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft verkregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat tot een strafrechtelijke veroordeling aanleiding heeft gegeven en (iii) een termijn van twee jaar is verstreken sedert de beslissing van de Commissie van Beroep is uitgesproken, ingeval deze een vorige aanvraag heeft afgewezen.
Rechtspraak
Conform artikel 13 van het KB van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants kan het lid waaraan eerherstel werd verleend om een nieuwe erkenning verzoeken. De aanvragen tot nieuwe erkenning moeten vergezeld zijn van een dossier waaruit blijkt dat de kandidaat op permanente wijze zijn vorming heeft voortgezet en nog steeds de vereiste deskundigheid bezit om het beroep uit te oefenen. Het gebrek aan permanente opleiding en vorming bij betrokkene was één van de gronden waarop de tuchtstraf werd gesteund. Gelet op het tijdsverloop sedert 1996 en op het gebrek aan professionele vorming sedertdien, werd de aanvraag tot eerherstel ongegrond verklaard.
Overzicht rechtspraak strafgerechten inzake de bescherming van de beroepstitel van accountant en belastingconsulent en het monopolie van de externe accountant Correctionele rechtbank te Antwerpen, 11 oktober 2006 Hof van beroep te Antwerpen, 29 juni 2007 Feiten Het Instituut had in 2006 een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend bij de onderzoeksrechter te Antwerpen tegen een vennootschap en haar zaakvoerder. In de maatschappelijke benaming en het doel van de vennootschap kwam een term voor die verwarring stichtte met de beroepstitel van accountant, met name “accountancy”. Voor de correctionele rechtbank van Antwerpen verweerde zaakvoerder zich door aan te voeren dat hij niet wist dat het gebruik van de term “accountancy” wettelijk voorbehouden was aan de accountants die lid zijn van het Instituut en dat inbreuken op dit wettelijk verbod strafbaar zijn gesteld. De correctionele rechtbank stelde vast dat het gebruik van de term “accountancy” door de beklaagde strijdig is met de verbodsbepaling van artikel 18 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. De rechter sprak de zaakvoerder niettemin vrij omdat de beklaagde niet de bedoeling had om zich voor te doen als een accountant. Omdat hij onwetend was over de toepassing van de strafwet had hij volgens de rechter te goeder trouw gehandeld. De vennootschap werd tijdens de strafprocedure failliet verklaard. Na de sluiting van het faillissement bij gebrek aan toereikend actief was de strafvordering vervallen. Tegen de vennootschap was geen strafrechtelijke vervolging meer mogelijk.
Het Instituut stelde hoger beroep in tegen het vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen d.d. 11 oktober 2006 bij het hof van beroep te Antwerpen. De strafrechter in eerste aanleg had de strafwet verkeerd toegepast. Het misdrijf van “gebruik van een term die verwarring sticht met de beroepstitel van accountant” vereist dat de dader een term gebruikt die verwarring kan stichten met de beroepstitel van accountant, in casu “accountancy”. Dit is het materieel element van het misdrijf. Wat het moreel element (schuld) van het misdrijf betreft, volstaat het dat de dader de door de wet verboden gedraging wetens en willens stelt (algemeen opzet). Het Hof van Cassatie heeft deze begrippen in haar arrest van 23 november 1999 gedefinieerd. “Wetens” vereist dat de dader handelt in de wetenschap zowel van de strafbaarheid van de gedraging als van het verwezenlijkt zijn van alle materiële elementen ervan. De dader weet dat hij een misdrijf pleegt. “Willens” vereist dat de dader de bedoeling heeft het materieel element van het misdrijf, dit is het verboden handelen of het verboden verzuim, te verwezenlijken. Volgens het Hof van Cassatie mag de strafrechter het bewijs van de schuld van de dader (algemeen opzet) afleiden uit de inbreuk op de strafbaar gestelde verbodsbepaling. De dader gaat evenwel vrijuit als hij het bestaan van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond kan aantonen, of minstens geloofwaardig opwerpt voor de strafrechter. In het laatste geval dient de vervolgende partij (openbaar ministerie) het bestaan van de opgeworpen schulduitsluitings- of rechtvaardigingsgrond te weerleggen. De schulduitsluitingsgrond kan onder meer bestaan uit de onwetendheid van de dader over de toepassing van de strafwet (dwaling). Het louter gebrek aan kennis van de strafwet is echter niet voldoende. De dwaling moet “onoverwinnelijk” zijn. Het is vereist dat elk redelijk en voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden deze vergissing zou begaan. De strafwet vereist echter niet dat de dader het misdrijf pleegt met een bijzonder opzet. Bij bijzonder opzet is het wetens en willens plegen van de verboden gedraging niet voldoende. De dader moet de wettelijk verboden gedraging stellen met het in de strafbepaling omschreven motief, zoals het oogmerk om te schaden of kwaadwilligheid. In casu is het motief van de dader echter niet relevant voor de al dan niet schuldigverklaring van de dader aan het ten laste gelegde misdrijf. De strafrechter kan met het motief van de dader eventueel wel rekening houden bij de bepaling van de straf, als verzachtende of feitelijke verzwarende omstandigheid.
49
Vonnis van de rechtbank Het hof van beroep sloot zich aan bij de stelling van het Instituut. Het misdrijf vereist inderdaad geen “bijzonder opzet”. Algemeen opzet, dat bestaat in het vrijwillig stellen of het niet stellen van een handeling die men weet of dient te weten door de wet verboden of geboden te zijn, volstaat. Het hof overwoog ook dat de schuld van de beklaagde niet was opgeheven door de schulduitsluitingsgrond “dwaling”. De loutere vaststelling van de rechter in eerste aanleg dat de beklaagde onwetend zou zijn over de strafbaarheid van zijn gedraging is ontoereikend. Het is immers noodzakelijk dat de dwaling onoverwinnelijk is en dus voortvloeit uit een vreemde oorzaak, die in geen enkel opzicht kan worden toegerekend aan de dader die normaal gehandeld heeft, zoals ieder vooruitziend persoon zou hebben gedaan in hetzelfde geval. De beklaagde voldeed niet aan deze voorwaarde. Om deze redenen verklaarde het hof de beklaagde schuldig aan de ten laste gelegde feiten. Bij gebrek aan hoger beroep van het openbaar ministerie deed het hof enkel uitspraak over de door het Instituut gevorderde schadevergoeding. Het hof veroordeelde de beklaagde tot de betaling van een bedrag van 250 euro aan het Instituut, als schadeloosstelling voor de geleden morele en materiële schade.
Afdelingen
1. Stage De afdeling ‘Stage’ neemt onder leiding van de heer Joseph Van Wemmel (Nederlandstalig coördinator) en mevrouw Christine Cloquet (Franstalig coördinator) het geheel van opdrachten op zich met betrekking tot het onthaal en de opleiding van de nieuwe leden in de schoot van het Instituut. Deze afdeling heeft tot doel: – de opleiding toe te spitsen op twee beroepen die onder ons Instituut vallen, met name: • accountant: door het accent te leggen op de opleiding inzake beheersadvies teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van de ondernemingen (cf. consultants, zelfstandige bestuurders,…); • belastingconsulent: om te beantwoorden aan de behoeften en de vereisten tot professionalisme die gevraagd worden door de ondernemingen, de overheden en de particulieren in het algemeen. – een meer persoonlijke opvolging van de stagiairs te ontwikkelen, zodat zij op een geleidelijke manier de vereiste bekwaamheid kunnen bereiken; – het beheer van de evolutie van de leden van de economische beroepen m.b.t. de overstapmogelijkheden transparanter te maken en dit in samenspraak met de andere Instituten; – concrete voorstellen in het kader van de Bologna-akkoorden te vormen. Betrokken commissies Stagecommissie Uitvoerend comité van de stagecommissie Examencommissie Gemeenschappelijke stage IAB-IBR
Over het algemeen heeft dit departement tot doel de nodige middelen beschikbaar te stellen om de reële kwaliteit van de permanente beroepsopleiding van de IAB-leden te garanderen. Betrokken commissie Commissie permanente beroepsopleiding
3. Communicatie De afdeling “Communicatie”, onder leiding van de heer André Bert (Nederlandstalig coördinator) en mevrouw Micheline Claes (Franstalig coördinator), neemt het geheel van opdrachten op zich met betrekking tot zowel de interne als de externe communicatie van het IAB. Deze afdeling heeft tot doel: – de professionele evolutie in aangrenzende landen te volgen en de Raad op de hoogte te houden van de interessante ontwikkelingsopportuniteiten voor de in België gevestigde beroepsbeoefenaars; – een betere communicatie te verzekeren tussen de Raad en de verschillende beroepsverenigingen; – een effectieve aanwezigheid van het IAB op het terrein te verzekeren tijdens allerlei evenementen die door derden of op eigen initiatief worden georganiseerd. Betrokken commissies Consultatieve Commissie der Beroepsverenigingen Belgisch-Nederlandse gespreksgroep
Consultatieve Commissie der Beroepsverenigingen Deze commissie kwam bijeen op:
15 januari 2007:
2. Opleiding De afdeling ‘Opleiding’ behartigt onder leiding van mevrouw Sylva Troonbeeckx (Nederlandstalig coördinator) en de heer Jean-Luc Kilesse (Franstalig coördinator) de kwestie van de permanente vorming van onze leden. De vernieuwing van de norm van permanente vorming is een doelstelling die dit departement moet bewerkstelligen. De praktische organisatie van de naleving van deze verplichting door onze leden moet ook door dit departement worden onderzocht.
De voornaamste agendapunten waren: – Mededeling over de fusie a) het wetsontwerp werd niet opgenomen in de programmawet van december 2006; noch in de wet van de diverse bepalingen; b) het wetsontwerp is gestrand op twee knelpunten, namelijk de te soepele overgangsmaatregelen en de aanvaarding van interne boekhouders; c) een wetsontwerp kan nog voor het einde van de legislatuur worden ingediend, maar gezien de verkiezingen bij het BIBF en het IAB, evenals op federaal vlak, is dit weinig waarschijnlijk. – Er werd stilgestaan bij het gebruik van illegale software en de daaraan verbonden risico’s op financieel vlak en wat betreft de reputatie. Het IAB zal hiervan melding maken, bijvoorbeeld in IABinfo.
51
12 maart 2007:
19 november 2007:
De vergadering werd uitgesteld omdat het belangrijkste agendapunt, namelijk de toelichting bij de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid, die door mevrouw Sandrine Ghilain zou worden gegeven, door onvoorziene omstandigheden laattijdig werd geannuleerd en de gesprekken met de verzekeringsmaatschappij bovendien nog niet volledig waren afgerond.
Ook op deze vergadering is de voorzitter van het IAB bereid om de visie van het Instituut toe te lichten op diverse onderwerpen of om aandachtspunten van de commissieleden te noteren. De behandelde onderwerpen waren: – Wat te doen bij huiszoeking? – De Europese maatregel betreffende de administratieve vereenvoudiging en de boekhoudkundige deregulering – De beperking van de beroepsaansprakelijkheid.
21 mei 2007: – De vergadering werd geopend door de voorzitter en ondervoorzitter van het IAB, de heer André Bert en mevrouw Micheline Claes, met een toelichting van hun beleidspunten: 1. Openstelling van het kapitaal van de professionele vennootschappen 2. Beperking van de beroepsaansprakelijkheid 3. Duidelijker omlijning/definitie van de toepassing van de antiwitwaswetgeving 4. Modernisering en actualisering van het Vademecum 5. Interne accountants en belastingconsulenten: herbekijken van de deontologie 6. Verbetering en modernisering van de website 7. Opstelling van een memorandum door het IAB. – Vervolgens werd stilgestaan bij een evaluatie van het bekwaamheidsexamen. Er wordt opgemerkt dat het schriftelijk bekwaamheidsexamen moeizaam is verlopen (60 blz. vragen, het examen begon met een uur vertraging, de kandidaten hadden te weinig tijd om alle vragen te beantwoorden). De Consultatieve Commissie is van mening dat niet de kwantiteit maar wel de kwaliteit van de vraagstelling belangrijk is.
17 september 2007: – De voorzitter van het Instituut geeft toelichting bij het memorandum. Er wordt met name stilgestaan bij de indieningstermijnen van de belastingaangiften, de openstelling van het aandeelhouderschap en het bestuur van professionele vennootschappen, de indicatoren van de antiwitwaswetgeving. – De voorzitter staat ook stil bij de nieuwe verzekeringspolis burgerlijke beroepsaansprakelijkheid via het IAB.
De voorzitter van de commissie dankt, in naam van alle leden, het Instituut voor de geleverde inspanningen ter verdediging van het beroep. Na het vertrek van de voorzitter van het Instituut worden volgende onderwerpen nog behandeld: – de voorstelling van het forum voor de toekomst van het beroep; – de nieuwe regels voor gerechtelijke expertise; – discussie over de witwasindicatoren.
4. Beroepstechnieken De afdeling “Beroepstechnieken”, onder leiding van de heer Lucien Ceulemans (Nederlandstalig coördinator) en de heer Bruno Colmant (Franstalig coördinator), neemt het geheel van opdrachten op zich met betrekking tot de opstelling van normen en aanbevelingen. Zij is belast met het up-to-date houden van technische adviezen, aanbevelingen en te publiceren normen. De doelstellingen van deze afdeling zijn: – het verstrekken aan onze leden van technische normen en de documentatie die noodzakelijk is om bij te dragen tot de kwalitatieve ontwikkeling van hun beroepsactiviteit; – het tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van de verschillende segmenten van ons beroep. Betrokken commissies Commissie voor Boekhoudkundige Normen Gemengde commissie IAB-IBR – Bijzondere opdrachten Gemengde commissie IAB-IBR – Internationale relaties Commissie belastingconsulenten Interinstitutencomité Gemengde werkgroep IAB-BIBF ‘Financieel plan’ CFE, FEE, EFRAG, IFAC en Ordre des Experts-comptables français
Afdelingen
Gemengde commissie IAB-IBR – Bijzondere opdrachten De Gemengde commissie IAB-IBR – Bijzondere opdrachten is samengesteld uit leden van het IAB en het IBR. Deze Commissie behandelt, op verzoek van de Raden van beide Instituten, onderwerpen die de uitoefening van het beroep betreffen. Zij houdt zich in het bijzonder bezig met het evalueren van de gedeelde bijzondere opdrachten en het opstellen van normen en aanbevelingen. Zo bereidt de Gemengde commissie een ontwerptekst voor die richtlijnen bevat inzake de waardering van ondernemingen.
Het is niet alleen van groot belang om aanwezig te zijn in deze internationale fora, maar ook om te kunnen reageren en de belangen van onze beroepen te kunnen verdedigen. Het is immers zo dat tal van regels waaraan onze beroepsbeoefenaars zijn onderworpen, zijn voortgekomen uit de werkzaamheden van de internationale commissies. In dat verband hebben we de eer binnen de Fédération des Expertscomptables européens (FEE) te worden vertegenwoordigd door haar ondervoorzitter, de heer André Kilesse, en binnen de Confédération fiscale européenne (CFE) door haar ondervoorzitter, mevrouw Christine Cloquet.
Commissie belastingconsulenten De internationale evolutie van de boekhoud- en waarderingsregels wordt eveneens geregeld besproken en getoetst aan de praktijk. In 2007 vonden er een vijftal zittingen plaats van deze Commissie en werden er enkele werkgroepen binnen de Commissie aangeduid om ontwerpteksten voor te bereiden. De subcommissie Gerechtelijke Expertise die in de schoot van de Gemengde commissie werd opgericht, heeft zich gefocust op de recente wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de impact ervan op de deskundigenonderzoeken. De subcommissie Fusies en Splitsingen heeft zich dan weer toegelegd op het bestuderen en bespreken van Richtlijn 2007/63/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de verplichte opstelling van een verslag van een onafhankelijke deskundige bij fusies of splitsingen van naamloze vennootschappen. De voorstellen van de Gemengde commissie (en haar subcommissies) worden telkens overgemaakt aan de Raden van beide Instituten, die de uiteindelijke beslissing nemen alvorens de nieuwe regels of aanbevelingen van toepassing worden.
Gemengde commissie IAB-IBR – Internationale relaties Deze commissie is in de loop van 2007 tweemaal samengekomen: op 23 mei en 23 oktober. Tijdens deze bijeenkomsten hebben de vertegenwoordigers van de twee Instituten bij de verschillende internationale instellingen verslag uitgebracht over de evolutie van de dossiers die het beroep aanbelangen. Een meer gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van deze instellingen is in dit verslag opgenomen.
De Raad van het Instituut, verkozen door de algemene vergadering van 26 april 2004, richtte de Commissie belastingconsulenten op. Deze Commissie werd door de nieuwe Raad behouden en kreeg eind 2007 een nieuwe opdracht toebedeeld, met name de voorbereiding van een model van opdrachtbrief voor de externe accountants en de externe belastingconsulenten. In de loop van 2007 zette de commissie haar werkzaamheden voort en handelde zij haar lopende dossiers af.
1. Voorstel van het koninklijk besluit tot vaststelling van het reglement van plichtenleer van accountants en belastingconsulenten De Commissie belastingconsulenten kon haar werkzaamheden tijdens de vorige legislatuur voorlopig afronden en legde de Raad in april 2007 een ontwerptekst voor betreffende het nieuwe reglement van plichtenleer van de accountants en de belastingconsulenten. Tijdens de bespreking ervan waren de meningen vooral positief en na een paar beperkte amenderingen te hebben aangebracht heeft de Raad de ontwerptekst goedgekeurd. Intussen heeft de Code of Ethics van de IFAC, waarop het ontwerp mede werd gebaseerd, echter een paar belangrijke wijzigingen ondergaan. Ingevolge de omzetting van de auditrichtlijn voor de bedrijfsrevisoren (Richtlijn 2006/43/EG) traden er tevens wijzigingen op binnen het Belgische landschap. De volgende stap in het invoeringsproces van het nieuwe reglement van plichtenleer bestaat er bijgevolg in het ontwerp te herlezen en in voorkomend geval aan te passen in het licht van deze wijzigingen. De afgewerkte tekst zal vervolgens opnieuw worden voorgelegd aan de Raad van het IAB en, eens goedgekeurd, aan de bevoegde minister.
53
2. Witwaspraktijken en de strijd tegen de financiering van het terrorisme: acties van het Instituut
Melding voor witwasoperaties limitatief opgesomd in de Wet van 11 januari 1993
In de schoot van de Commissie belastingconsulenten werd in 2006 de werkgroep ‘antiwitwaswetgeving” opgericht. Deze werkgroep volgde in 2007 de ontwikkelingen van de antiwitwaswetgeving van nabij op en in het bijzonder de daaruit voorvloeiende verplichtingen voor de externe accountants en externe belastingconsulenten, natuurlijke personen en rechtspersonen. In het bijzonder trokken de wijzigingen van de preventieve witwaswetgeving in 2007 de aandacht van de werkgroep. De Programmawet van 25 april 2007 voegt in artikel 123 een artikel 14quinquies toe aan de Wet van 11 januari 199315. Het artikel luidt als volgt: “Art. 14quinquies. Wanneer de in de artikelen 2, 2bis en 2ter beoogde instellingen en personen vermoeden dat een feit of een verrichting verband kan houden met witwassen van geld afkomstig uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanisme of procédés van internationale omvang worden aangewend, brengen zij dit ter kennis van de Cel voor financiële informatieverwerking, inclusief van zodra zij minstens een van de indicatoren opsporen die de Koning vastlegt bij in Ministerraad overlegd besluit. Ten aanzien van de in het artikel 2ter beoogde instellingen en personen, wordt de informatie overeenkomstig artikel 14bis, § 3, overgemaakt.”
De beroepsbeoefenaar moet enkel witwasoperaties melden die verband houden met de onderliggende misdrijven die limitatief zijn opgesomd in de Wet van 11 januari 1993, zoals oplichting, beursdelicten, faillissementsmisdrijven, illegale drughandel, misbruik van vennootschapsgoederen, enz..
Ter verduidelijking van het voornoemde begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” heeft de wetgever de Koning opgedragen om een lijst op te stellen met witwasindicatoren. Dit KB16, het zogenaamde “indicatoren-KB” verscheen op 13 juni 2006 in het Belgisch Staatsblad en trad op 1 september 2007 in werking. Mede gezien deze evoluties heeft de Raad aan de werkgroep “antiwitwaswetgeving” de opdracht gegeven om een studievoormiddag rond de praktische toepassing van deze wetgeving voor te bereiden. Deze studievoormiddag vond plaats op 19 oktober 2007. De verplichtingen van de externe accountant en de externe belastingconsulent in het kader van deze wetgeving werden toegelicht tijdens de studievoormiddag. De belangrijkste verplichtingen zijn de identificatie van de cliënt en het melden van feiten waarvan hij weet of vermoedt dat ze verband houden met het witwassen van geld. Daarnaast is de beroepsbeoefenaar gehouden tot een bestendige waakzaamheidsplicht, een bewaarplicht en het opleiden van zijn personeel.
Melding van de verdachte operaties aan de CFI17 Deze verplichting staat centraal in het zogenaamde preventieve luik van de antiwitwaswetgeving.
Enkel voor “ernstige en georganiseerde fiscale fraude”, gewone fiscale fraude niet geviseerd Voor fiscale fraude geldt een meldingsplicht voor de “ernstige en georganiseerde fiscale fraude”, zoals btw-carrousels. De gewone fiscale fraude wordt niet geviseerd door de antiwitwaswetgeving. De wetgever heeft de meldingsplicht voor het witwassen van geld afkomstig van de “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” op een bijzondere wijze geregeld18. Ter verduidelijking van het begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” werd inderdaad het voornoemde “indicatorenKB” gepubliceerd. Dit KB bevat een lijst met witwasindicatoren. Deze informatieverstrekking moet gebeuren ongeacht de hoogte van het betrokken bedrag en zelfs wanneer de beroepsbeoefenaar geweigerd zou hebben de taak te volbrengen, of nog indien de vastgestelde feiten reeds zijn meegedeeld aan de gerechtelijke autoriteiten. De melding moet worden gedaan vóór de transactie wordt uitgevoerd, zo mogelijk met vermelding van de termijn waarbinnen deze moet worden uitgevoerd of onmiddellijk erna, met opgave van de reden waarom de informatie niet vóór de uitvoering van de transactie kon worden verstrekt. In dringende gevallen mag de informatieverstrekking telefonisch gebeuren, maar ze moet achteraf onmiddellijk per fax, of bij gebrek daaraan op enige andere schriftelijke wijze, worden bevestigd.
Standpunt van het IAB inzake vrijstelling van de meldingsplicht CFI bij het verstrekken van juridisch advies Zoals u in de rubriek “Uitoefening van het beroep” van dit jaarverslag kunt lezen, is het IAB van oordeel dat bij de omzetting van de Derde Europese Witwasrichtlijn in het Belgisch recht de wetgever de externe accountants (experts-comptables) en belastingconsulenten (conseillers fiscaux) moet vrijstellen van de meldingsplicht met betrekking tot inlichtingen die zij van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepa-
15
Wet houdende diverse bepalingen, B.S. 8 mei 2007, 3e ed., p. 25.103 (Kamerstuk, Doc. 3058/0023).
16
KB van 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 14quinquies van de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.
17
Art. 14bis, 14ter en 14quinquies Antiwitwaswet.
18
Art. 14quinquies Antiwitwaswet.
Afdelingen
len dan wel in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, inclusief een advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie voor, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen. Dit geldt ook voor de administratieve bezwaarprocedure in fiscale zaken. Vanzelfsprekend kan de beroepsbeoefenaar deze vrijstelling niet inroepen als hij zelf deelneemt aan de witwasoperatie of het advies aan zijn cliënt uitsluitend voor dit doel verstrekt, of nog als hij vooraf weet dat zijn cliënt dit advies vraagt met het oog op een toekomstige uitvoering van een witwasoperatie. Een aanpassing van de wetgeving is noodzakelijk voor de uitschakeling van het competitief voordeel van: • de fiscale advocaat, • de niet-gereglementeerde fiscale beroepsbeoefenaars, en • de fiscale en economische beroepsbeoefenaars van de andere lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, die dergelijke vrijstelling wel hebben voorzien in hun wetgeving. De voorgestelde wetswijziging voert niet alleen de Europese aanbeveling (considerans 21 Richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005) uit, maar leidt ook tot de opheffing van de onrechtmatige discriminatie van de accountant en de belastingconsulent t.a.v. de (fiscale) advocaat en de niet-gereglementeerde fiscale beroepsbeoefenaars. Deze professioneel actieve niet-gereglementeerde fiscale beroepsbeoefenaars zijn in België trouwens helemaal niet onderworpen aan de witwaswetgeving, wat o.i. strijdig is met de Derde Witwasrichtlijn. Meer bepaald vindt deze stelling steun in de samenlezing van: • het artikel 2, 1., 3., a) van de Richtlijn, dat de Richtlijn van toepassing verklaart op belastingadviseurs, en • het artikel 37 dat de lidstaten de verplichting oplegt erop toe te zien dat de bevoegde autoriteiten (in casu de CFI) over adequate controlebevoegdheden beschikken t.a.v. de naleving van de witwaswetgeving19. Terecht wordt de vraag gesteld hoe de CFI in België de toepassing van zijn adequate bevoegdheden inzake het afdwingen van het verstrekken van informatie nodig voor het toezicht en de controle zou moeten (kunnen) opleggen aan niet-gereglementeerde fiscale beroepsbeoefenaars die niet onderworpen zijn aan de Belgische preventieve witwaswetgeving.
19
Artikel 37, 2 van de Witwasrichtlijn 2005/60/EG luidt: “De lidstaten zien
erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de adequate bevoegdheden beschikken, met inbegrip van de mogelijkheid tot het afdwingen van het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles, en over adequate middelen beschikken om hun taken te vervullen.
3. Werkgroep IAS/IFRS-Fiscaliteit (van het IAB) Sinds 2005 passen nagenoeg alle Europese beursgenoteerde vennootschappen als boekhoudstandaard de IFRS-standaard toe die werd aangenomen door de Europese Unie en die zowel normen als interpretaties omvat. Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 18 juni 2003, die de geldende communautaire richtlijnen heeft aangepast, staat de lidstaten ook toe om hun boekhoudrecht af te stemmen op de IAS/IFRS-normen op een manier en in een tempo dat aangepast is aan de specifieke nationale omstandigheden. In dat kader is de IASB – International Accounting Standards Board – begonnen met het vereenvoudigen van de regels voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, door een ontwerp van IFRSnormen voor te stellen voor Small and Medium sized Entities (SME), dat vervolgens werd voorgelegd in de vorm van een exposure draft. Op haar beurt heeft de Europese Commissie op 14 november 2006 een voorstel ingediend om de IASB-boekhoudnormen niet toe te passen op kmo’s. In deze thematiek van transversale actualiteit die de nauwe band die in ons land bestaat tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht op de helling zou kunnen zetten, kon het Instituut niet aan de kant blijven staan. Onder het voorzitterschap van de heer Jos De Blay, dat halverwege juni 2007 werd overgenomen door de heer Bruno Colmant, heeft de werkgroep “IAS/IFRS – Fiscaliteit” in 2007 dus zijn reflectie voortgezet, aangevuld met een beleid van publicatie van praktische werkmiddelen. Deze technische nota’s werden ter beschikking gesteld van de leden in het kader van speciale IAS/IFRS-uitgaven in bijlage bij verschillende nummers van ons kwartaaltijdschrift Accountancy & Tax, en handelen over een reeks normen die werden geselecteerd wegens de fiscale impact die de toepassing ervan in kmo’s zou kunnen hebben. De analyse van elke geselecteerde norm werd opgesteld door de verschillende leden van de werkgroep, die we hiervoor van harte danken, en werd opgebouwd rond de volgende structuur: vergelijking tussen de IAS/IFRS-normen en het Belgisch boekhoudrecht, identificatie en commentaar van de fiscale discrepanties, telkens gestaafd met cijfervoorbeelden. Uit de eerste analyses blijkt dat de invoering van de IAS/IFRS-normen, indien deze niet gepaard gaat met maatregelen die de fiscale neutraliteit waarborgen, zou leiden tot een wijziging – een vermeerdering of vermindering – van de belastbare grondslag van de ondernemingen. Er werd aangetoond dat de invoering ervan zowel op het vlak van de individuele ondernemingen als op meer sectoraal vlak, kan leiden tot een hogere of lagere belastingdruk. Tot nu toe werden de volgende studies gepubliceerd (voor het gemak per nummer geordend), naast deze over het kernbegrip ”reële waarde” en de gevolgen die de invoering van de IAS/IFRS-normen zou hebben op de statutaire rekeningen en op de vaststelling van de belastbare grondslag van de ondernemingen, een thema dat we gedurende het jaar 2007 bovenop de normen 17 en 21 hebben bestudeerd.
55
IAS 2: Voorraden; IAS 11: Bouwcontracten; IAS 16: Materiële vaste activa; IAS 17: Leaseovereenkomsten; IAS 20: Subsidies; IAS 21: Wisselkoerswijzigingen met bijgaand een indicatieve lijst van de monetaire en niet-monetaire posten; IAS 36: Bijzondere waardeverminderingen van activa. In de komende maanden zal het IAB uiteraard actief blijven deelnemen aan het debat over IAS/IFRS en de kmo’s. Het IAB zal dat doen door binnen de werkgroep nieuwe IAS/IFRS-normen te blijven analyseren en publiceren in de vorm van speciale uitgaven, maar ook door deel te nemen aan de vergaderingen die waarschijnlijk zullen plaatsvinden met de FOD Financiën om samen met de drie werkgroepen, waaraan we vroeger hebben meegewerkt (IAS/IFRS – Vennootschapsrecht; IAS/IFRS – Statutaire boekhouding, kmo en IAS/IFRS – Fiscaal recht – FOD Financiën) het definitieve verslag voor de minister van Financiën op te stellen over de fiscale impact die een aanpassing van het recht van de statutaire rekeningen op basis van de IAS/IFRS-normen zou hebben en de fiscale maatregelen die genomen kunnen worden om deze aanpassing te neutraliseren.
Interinstitutencomité Het Interinstitutencomité werd opgericht door artikel 53 van de Wet van 22 april 1999 en is samengesteld uit de voorzitters en ondervoorzitters van de drie Instituten. In de loop van het jaar 2007 vonden 4 bijeenkomsten plaats (27 maart, 12 juni, 26 september et 13 december). De volgende punten werden besproken: – de antiwitwaswet en artikel 14quinquies, dat werd ingevoegd door de programmawet van 27 april 2007; – de omzetting van de Europese richtlijn ‘Recognition of Professional Qualifications’; – de samenstelling van de tuchtinstanties van de Instituten; – de voorbereiding van de studienamiddag van 14 juni 2007 over ‘de boekhoudkundige aspecten van de non-profitsector’; – de opstelling van deontologische overeenkomsten tussen de leden van de drie Instituten; – de problematiek van de administratieve vereenvoudiging naar aanleiding van de mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007; – de organisatie van een seminarie over de mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007; – de oprichting van een gemeenschappelijk portaal voor de drie Instituten; – de beperking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid voor de leden van de drie Instituten; – de gemeenschappelijke publicatie Tax, Audit & Accountancy; – de registratie van aannemers;
– de aanwijzing van vertegenwoordigers van de drie Instituten bij de FVIB; – de problemen in verband met de huiszoeking in het kantoor van een lid van één van de drie Instituten.
Confédération fiscale européenne (CFE) De CFE werd opgericht in 1959 en overkoepelt 29 nationale organisaties uit 22 Europese staten en vertegenwoordigt meer dan 160 000 belastingconsulenten. Het IAB werd in 2001 lid van de CFE. De activiteiten van de CFE zijn tweeërlei: – het vastleggen en de handhaving van het statuut van belastingconsulenten binnen de Europese Unie, erkenning van het recht om het beroep uit te oefenen binnen de hele Europese Unie; – het bestuderen van alle voorstellen voor EU-wetgeving, waarna het fiscaal comité van de CFE advies uitbrengt bij de Europese Commissie. In 2007 heeft de CFE onder meer adviezen uitgebracht over: • Het arrest “Halifax” van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) (C-255/02). • De aanvragen tot teruggave in geval van bij vergissing betaalde btw (arrest HvJ Reemtsma (C-35/05)). • De eventuele invoering van een optioneel mechanisme van uitstel van betaling inzake btw. • Het begrip rechtsmisbruik in Europees recht op basis van de uitspraken van het HvJ inzake belastingrecht. • Het voorstel van de Europese Commissie om de toepasselijke btwregels te wijzigen bij gebruik van beroepsactiva voor privédoeleinden. Anderzijds heeft de CFE in 2007 heel actief deelgenomen aan de raadplegingen van de OESO met betrekking tot een studie over de rol van de fiscale tussenpersonen en in dat verband verschillende adviezen uitgebracht. De OESO heeft met deze adviezen rekening gehouden in de conclusies van deze studie. Tot slot heeft de CFE op 20 november 2007 in Brussel de eerste Europese conferentie georganiseerd over vraagstukken van deontologie en de uitoefening van de functie van belastingconsulent. Het IAB wordt in de verschillende werkgroepen van de CFE vertegenwoordigd door confraters Isabelle Richelle, Christian Amand de Mendieta, Philippe Vanclooster en Christine Cloquet. Meer informatie vindt u op de website: www.cfe-eutax.org.
Afdelingen
Fédération des Experts-comptables européens (FEE) Algemeen De Fédération des Experts-comptables européens (FEE) is de beroepsvereniging die de accountants vertegenwoordigt in Europa. Deze vereniging groepeert 44 beroepsorganisaties uit 32 landen. De aangesloten organisaties zijn afkomstig uit de 27 lidstaten van de Europese Unie en drie EVA-landen. De FEE wordt bestuurd door de algemene vergadering (General Assembly), die om de twee jaar een gewone vergadering houdt. Het beheer van de federatie is in handen van de Raad (Council). De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de beslissingen van de Raad berust bij het dagelijks bestuur (Executive), dat is samengesteld uit de voorzitter van de FEE, de waarnemend voorzitter en de ondervoorzitters. De FEE publiceert in haar werktaal, met name het Engels. Via haar website: www.fee.be/publications/main.htm zijn alle vermelde publicaties gratis af te halen in pdf-formaat. Een gedrukte versie wordt op verzoek gratis geleverd, behalve wanneer er een prijs vermeld staat. U vindt meer informatie op de website: www.fee.be of op het adres: FEE, Av. d’Auderghem 22-28, 1040 Brussel. Tijdens het jaar 2007 is de FEE overgegaan tot de uitvoering van haar actieplan 2007-2008. Er werd meer aandacht besteed aan de “working parties” en de doorstroming van hun studies en conclusies naar het dagelijks bestuur en de Raad. Ook aan de communicatie met de nationale leden, in casus de “Member Bodies”, werd meer aandacht besteed. Daarenboven werd een structuur voor crisismanagement in het leven geroepen, hetgeen in de huidige omstandigheden en gezien de houding van de Europese Commissie inzake de publicaties van jaarrekeningen, een noodzaak bleek te zijn. Ook werden de contacten met de IFAC en de EFAA nog eens in de verf gezet. De meeste aandacht ging echter uit naar de wensen van de Europese Commissie inzake de administratieve vereenvoudiging voor de kmo’s. O.a. de publicatieverplichting voor kmo’s werd in twijfel getrokken en er werd gedacht aan de invoering van een nieuwe categorie van ondernemingen, zijnde de micro-onderneming. De FEE en haar leden konden zich nochtans niet vinden in deze benadering van administratieve vereenvoudiging. Door het uitwerken van diverse “papers” en door een intense samenwerking met de Commissie, werd gepoogd om voormelde aspiraties in gemeen overleg tussen partijen om te buigen, zodat de rapportering van het sociaal verkeer niet in het gedrang komt. Eén en ander werd uitvoerig besproken op het kmo-congres dat op 6 en 7 september werd gehouden in Scheveningen (NL), in aanwezigheid van meer dan 300 deelnemers. De jaarvergadering volgde op 12 december 2007 in Brussel.
Het volgende FEE-congres zal plaatsvinden in Kopenhagen van 3 tot 5 september 2008. Het IAB wordt in de Raad van de FEE vertegenwoordigd door confrater Ruddy De Wilde.
FEE Indirect Tax Working Party In een heel complexe omgeving heeft de Indirect Tax-werkgroep van de FEE gedurende deze periode enkele belangrijke initiatieven genomen, zoals: 1. de mogelijke invoering van een mechanisme dat een einde maakt aan dubbele belasting in individuele gevallen; 2. verzekeringen en financiële dienstverlening; 3. het ‘btw-pakket’; 4. het fraudedebat; 5. de btw-tarieven; 6. de technische btw-richtlijn – het voorstel van richtlijn. Hierna volgt een korte toelichting bij bepaalde bijdragen van de Indirect Tax-werkgroep.
1. De mogelijke invoering van een mechanisme dat een einde maakt aan dubbele belasting in individuele gevallen We menen dat veel gevallen van dubbele belasting zich voordoen als gevolg van een rechtskwestie veeleer dan een specifieke btw-kwestie. We stellen vast dat zich in de meeste praktijkgevallen blijkbaar dubbele belasting voordoet door de verschillen in onderliggende interne wetgevingen, veeleer dan door uiteenlopende interpretaties van Europese btw-wetgeving. Vergeet niet dat men zich volgens de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie niet op intern recht mag baseren om de Europese btw-wetgeving te interpreteren. Hoe dan ook is het onze mening dat dubbele belasting, ongeacht de oorzaken ervan, niet aanvaardbaar is. Belastingplichtigen die door dubbele belasting getroffen worden, moeten immers een teruggave kunnen verkrijgen van één van de geheven belastingbedragen – zodat de btw slechts eenmaal op een transactie wordt geheven en de btw haar neutraliteit voor bedrijven behoudt. In dit verband kan een mogelijke oplossing erin bestaan dat het btw-comité binnen een gepast wettelijk kader alle gevallen van dubbele belasting door middel van arbitrage afhandelt, om zo ter zake consistentie tussen alle EU-lidstaten te verzekeren. Wel rijst de vraag of het gepast zou zijn in het volledige btw-comité problemen van dubbele belasting op te lossen die zich slechts in 2 lidstaten voordoen. Het voordeel van een systeem dat het btw-comité erbij betrekt, zou er duidelijk in bestaan een consistente benadering te hebben; voorts zouden de genomen beslissingen effectief bindend zijn voor alle andere lidstaten, zelfs de lidstaten die niet rechtstreeks betrokken partij zijn.
57
Naar onze mening dient het mechanisme ter vermijding van dubbele belasting snel te zijn en onnodige kosten te vermijden; in gevallen waarbij 2 lidstaten betrokken zijn, zou een lidstaat een transactie niet mogen belasten als kan worden bewezen dat de transactie al in de andere lidstaat belast is. We menen niet dat een regeling voor onderling overleg op zichzelf noch die regeling gevolgd door arbitrage, indien deze regeling tekortschiet, de meest geschikte ‘way forward’ zou zijn, ook al zijn daar een aantal voordelen aan verbonden. Een redelijk voorstel zou zijn de verplichting tot betaling van het btw-bedrag dat een tweede maal wordt gevorderd op te heffen tot het geschil dat tot de dubbele belasting aanleiding geeft, is beslecht. Dat zou kunnen resulteren in de opschorting van de recuperatie van de gevorderde btw in het geval die al een eerste maal op hetzelfde product of dezelfde dienst in een andere lidstaat was betaald. Die opschorting zou voortduren tot het geval van dubbele belasting is verholpen.
2. Verzekeringen en financiële dienstverlening – voorstel van richtlijn en verordening De voorstellen (COM/2007/747 en COM/2007/746), die zowel een richtlijn als een verordening betreffen, bevatten een gemoderniseerde definitie van de vrijgestelde financiële en verzekeringsdiensten. Volgens de Europese Commissie zal de werkingssfeer van de vrijgestelde diensten geherdefinieerd worden om te verzekeren dat de vrijstelling beter de complexiteit en diversiteit van de moderne industrieën weerspiegelt, terwijl een en ander ruim binnen de grenzen van de bestaande bepalingen blijft. Door een duidelijke definitie van de vrijgestelde diensten te geven, zal het voorstel beslist de rechtszekerheid vergroten en mettertijd de behoefte aan procesvoering verminderen. Op dit vlak waren we al heel actief voordat en nadat de Europese Commissie haar ontwerpwetgeving bekendmaakte. Op 18 december 2007 kwamen de Duitse, Deense en Belgische FEE-afgevaardigden bijeen om de belangrijkste kwesties te bespreken. Ten eerste menen we dat de gepaste maatregel een in naam van FEE opgestelde ‘comment letter’ ter attentie van de Europese Commissie is. Die brief zal in het eerste kwartaal van 2008 worden verstuurd. In het huidige stadium stelt de Indirect Tax-werkgroep onder andere voor de volgende onderwerpen te verduidelijken: – wij bevelen aan de ‘sub-intermediation services’ op te nemen om tegenspraak met de beslissing van het Europees Hof van Justitie in de zaak-Volker Ludwig te vermijden; – het recht om voor belastingheffing te kiezen dient vanaf het begin een gemeenschappelijk stelsel te zijn en mag niet afhangen van omzetting en interpretatie door de verschillende lidstaten;
– wat betreft de ‘cost sharing group’-problematiek: groepsleden moeten diensten leveren die vrijgesteld zijn, maar niet uitsluitend vrijgestelde diensten; de vraag blijft: in welke verhouding? Ook benadrukken we dat het belangrijk is een verduidelijking te krijgen van het begrip ‘verrekenprijscorrectie’.
3. Het ‘btw-pakket’ De Raad van de EU heeft op 3 december 2007 nieuwe regels voor btw op diensten goedgekeurd, waarbij belasting in het land van de afnemer wordt vereist, met een éénloketsysteem voor het betalen van de belasting. De nieuwe regels zullen voorschrijven dat de btw op business-tobusiness-leveringen van diensten moet worden geheven op de plaats waar de afnemer zich bevindt, en niet langer op de plaats waar de leverancier zich bevindt, zoals momenteel het geval is. De maatregel zal als een algemene regel van kracht worden op 1 januari 2010. Het zogeheten ‘btw-pakket’ bevat ook: – een voorstel van richtlijn over procedures voor btw-teruggaves aan niet in de EU gevestigde bedrijven; – een voorstel van verordening over een verbeterde administratieve samenwerking inzake btw en de uitwisseling van informatie tussen lidstaten. Dit zijn belangrijke positieve veranderingen voor bedrijven. De Indirect Tax-werkgroep had in de loop van 2007 verscheidene besprekingen met de Europese Commissie om in verband met het btw-pakket suggesties te doen.
4. Het fraudedebat Het fraudedebat vertegenwoordigt ± 10 % van de btw-inkomsten van de lidstaten. Bepaalde recentere bevindingen geven zelfs hogere percentages aan (bv. 13,5 % voor het Verenigd Koninkrijk anno 2005). Voor bedrijven zijn de gevolgen van fraude: – oneerlijke concurrentie; – zware antifraudemaatregelen; – verhoogd risico; – abnormale transacties. Deze problematiek zal in 2008 meer initiatieven van onze Indirect Tax-werkgroep vergen.
Afdelingen
5. De btw-tarieven
FEE Direct Tax Working Party
De algemene regel is dat er een minimumtarief van 15 % is en geen maximumtarief (zelfs al is er in de Raad een akkoord om niet hoger dan 25 % te gaan). Op basis van de ‘Copenhagen Economics Study’ (een studie over verlaagde btw op goederen en diensten in de EU-lidstaten – eindverslag d.d. donderdag 21 juni 2007) blijkt dat vanuit economisch oogpunt één enkel btw-tarief de beste oplossing is. Compliancekosten met meerdere tarieven zijn van betekenis omdat er 27 lidstaten zijn. Het is eigen aan deze problematiek dat de meeste lidstaten hierover aanzienlijk uiteenlopende standpunten op na houden.
De werkgroep heeft kennis genomen van een project uitgaande van de OESO met betrekking tot de rol van de “fiscale tussenpersonen” (advocaten- en accountantskantoren, belastingconsulenten en financiële instellingen) binnen de belastingstelsels, ook in verband met de onaanvaardbaar geachte mechanismen van fiscale minimalisering. Het officiële doel is “het begrip van de rol van de tussenpersonen bij de belastingadministraties te vergroten en strategieën te identificeren om de relatie tussen tussenpersonen en belastingadministraties te versterken”. Dit project zou uitmonden in een rangschikking van de tussenpersonen volgens de “risico’s” die ze zelf, of de oplossingen die ze aan hun cliënten voorstellen, doen ontstaan voor de belastingadministraties. De werkgroep heeft schriftelijk gereageerd en daarbij verwezen naar de specifieke aard van het beroep en naar de waarborgen die reeds in de verschillende nationale of Europese reglementeringen aanwezig zijn. Er werd eveneens verwezen naar de “Code of Ethics” van de IFAC en naar de opbouw van de bevoorrechte relatie tussen de beroepsbeoefenaar en zijn cliënt. Een afvaardiging van de werkgroep werd opnieuw uitgenodigd om deel te nemen aan anderhalve dag van debatten die op 10 en 11 december 2007 werd georganiseerd door de Europese Commissie over het ontwerp van “Common Consolidated Corporate Tax Base” (CCCTB of gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting). Vertegenwoordigers van de 27 nationale belastingdiensten namen eraan deel. Een document van een dertigtal pagina’s diende als leidraad voor de debatten en beschrijft de hoofdlijnen van het optionele systeem, dat aan de lidstaten zou kunnen worden voorgesteld. Dit document wordt aangevuld met twee andere documenten: het ene beschrijft de principes van het mechanisme van de verdeling van de gemeenschappelijke belastbare grondslag tussen de verschillende lidstaten, het andere het administratieve kader. Tijdens deze debatten werd aan de werkgroep gevraagd om zijn visie mee te delen over de opname van de immateriële vaste activa in de belastbare grondslag. In de huidige stand van het ontwerp verwijst de Commissie immers naar de materiële activa, de bezoldigingen en het aantal personeelsleden, alsook naar het bedrag van de intracommunautaire verkopen. De Europese Commissie heeft ook een groep opgericht met deskundigen om haar bij te staan bij de herziening van de richtlijn over de fiscaliteit van spaarinkomsten. Bij de geraadpleegde deskundigen zijn afgevaardigden van de werkgroep. De werkgroep heeft eveneens besprekingen gevoerd over mededeling 2007/785 van de Europese Commissie van 10 december 2007, die oproept tot een doelgerichter en beter gecoördineerde toepassing van de antimisbruikmaatregelen van de lidstaten.
6. Technische btw-richtlijn – voorstel van richtlijn De Commissie heeft een voorstel van technische richtlijn (COM/2007/677) geformuleerd dat de regels wijzigt op het vlak van onder andere: – de btw-regeling die van toepassing is op de levering van aardgas, elektriciteit, warmte en/of koude; – teruggave van voorbelasting aan collectieve internationale ondernemingen zoals Galileo en SESAR (art. 171 van het EU-verdrag); – het recht op aftrek van onroerende goederen. Wat dit laatste punt betreft, is de basisregel dat dit recht enkel ontstaat voor zover de goederen en diensten door een belastingplichtige worden gebruikt voor doeleinden van zijn handelingen die het recht op aftrek doen ontstaan. Na de door het Hof van Justitie behandelde zaak-Selling menen sommige lidstaten, waaronder België, dat deze regel moet worden verduidelijkt en versterkt zodat belastingplichtigen op identieke wijze worden behandeld telkens wanneer goederen die ze voor hun economische activiteit gebruiken, niet uitsluitend worden gebruikt voor doeleinden die met die activiteit verband houden. Bijgevolg dient de initiële uitoefening van het recht op aftrek beperkt te worden tot dat gebruik dat tot handelingen leidt die een recht op aftrek doen ontstaan wanneer de belasting opeisbaar wordt. Tijdens verscheidene besprekingen met de Commissie hebben we erop aangedrongen te verzekeren dat dit, indien goedgekeurd, een nieuwe (enkel voor de toekomst geldende) wetgeving zou worden voor rechtszekerheid voor belastingplichtigen. Het IAB wordt binnen de werkgroep vertegenwoordigd door confrater Yves Bernaerts.
59
Binnen de werkgroep bestudeert en becommentarieert een subgroep “Europees Hof van Justitie” zaken die voor het Hof werden gebracht en waarvan wordt verwacht dat ze van bijzondere betekenis zullen zijn. De arresten Amurta (C-379/05, van 8 november 2007) en Columbus Container Services (C-298/05, van 6 december 2007) werden in het bijzonder bestudeerd. Confrater Jean-Marie Cougnon vertegenwoordigt het IAB binnen deze werkgroep.
‘SME/SMP’-werkgroep In september 2007 werd in Scheveningen (Nederland) het derde internationaal congres van deze werkgroep gehouden. Er waren een 300-tal beroepsbeoefenaars uit de hele Europese Unie aanwezig. De nieuwe mogelijkheden voor kmo’s en kmp’s binnen een veranderende Europese regelgeving alsook de hinderpalen die bestaan, waren dit jaar de uitgangspunten. In een plenaire zitting werden de wijzigingen in verband met de vereenvoudiging van en de toegang tot de financiële markten in Nederlands besproken, alsook de impact van de “Auditrichtlijn” op kleine kantoren en de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaars. Het volgende congres zal doorgaan in Kopenhagen (Denemarken), van 3 tot 5 september 2008. Het IAB wordt binnen de werkgroep vertegenwoordigd door confrater Jacques Colson.
International Federation of Accountants (IFAC) De IFAC is een wereldwijde overkoepelende accountantsorganisatie met 157 aangesloten organisaties in 123 landen die, in het algemeen belang, overal ter wereld de accountants wil aanmoedigen om diensten van hoogstaande kwaliteit te leveren. De federatie heeft tot doel het algemeen belang te dienen en bij te dragen tot de versterking van de internationale economie door het accountancyberoep wereldwijd te ontwikkelen, hoogstaande normen vast te leggen en de internationale harmonisatie van normen te bevorderen. Sinds januari 2003 zijn alle IFAC-publicaties (normen, handleidingen, eposure drafts, studies...) – ook deze uitgaande van het IAASB – gratis beschikbaar in elektronische vorm, weliswaar na een eenmalige maar eenvoudige registratie als gebruiker: www.ifac.org. Om productiekosten te dekken, vraagt IFAC voor de gedrukte publicaties wel een bijdrage. Overigens worden niet meer alle publicaties nog gedrukt (bv. exposure drafts). IFAC-publicaties zijn onderverdeeld in verschillende domeinen: auditing, assurance and related services, education, ethics, information technology, professional accountants in business, public sector accounting, small and medium practices en andere. Voor meer informatie en om te downloaden: www.ifac/org/Store.
IAB aanwezig op de IFAC Council meeting in Mexico European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) De EFRAG werd opgericht door de belangrijkste partijen die betrokken zijn bij de financiële rapportering in Europa, met name de gebruikers, de voorbereiders en de accountants (gesteund door de nationale normgevers). Het hoofddoel van de EFRAG is proactief bij te dragen tot de werkzaamheden van de IASB (International Accounting Standards Board). Voorts geeft de EFRAG ook advies over de technische haalbaarheid en eventuele goedkeuring van de IASB-normen en –interpretaties in Europa. Ze maakt in interne debatten, publicaties en raadplegingen steeds een duidelijk onderscheid tussen het proactieve werk en het goedkeuringsadvies. Commentaarbrieven, goedkeuringsadviezen, voorstellen, notulen en alle andere documenten kunnen gratis worden afgehaald van de website: www.efrag.org.
Van 13 tot 15 november 2007 werd in Mexico City de jaarlijkse vergadering van de IFAC en een seminarie georganiseerd naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van de organisatie. Het IAB was erop vertegenwoordigd. De voornaamste thema’s die op deze bijeenkomsten werden behandeld waren: • voltooiing van de nieuwe versie van de International Standards on Auditing (ISA’s) in 2008; • nieuwe versie van de Code of Ethics (verschijnt in het eerste halfjaar 2008); • publicatie (in december 2007) van de handleiding voor de kleine accountancy- en auditkantoren om de ISA’s bij de controle van kmo’s te gebruiken; • nieuwe belangstelling bij de jongeren voor het beroep van revisor of accountant; • de formulering van de internationale standaarden verbeteren om ze gemakkelijker toepasbaar te maken; • programma met het oog op conformiteit met de IFAC-regels van de organisaties die lid zijn – controle opgevoerd vanaf 2008; • globalisering van het beroep van revisor of accountant en demografische veranderingen; • reglementering van het beroep; • ontwikkeling van het beroep in de opkomende economieën.
Afdelingen
Voorts wordt de IFAC sinds 2005 gesuperviseerd door de “Public Interest Oversight Board” (PIOB), samengesteld uit 11 leden die de burgerlijke vennootschap in ruime zin vertegenwoordigen. De voorzitter van deze instelling heeft op deze bijeenkomsten het verslag van de PIOB over de activiteiten van de IFAC in 2007 ingediend.
Betrokken commissies Commissie van begeleiding en toezicht Arbitragecommissies Tuchtcommissie Commissie van Beroep
62ste congres van de Franse Ordre des Expertscomptables
Commissie van begeleiding en toezicht
Het jaarlijks congres van de Franse Ordre des Experts-comptables vond plaats op 4, 5 en 6 oktober 2007 in Rijssel (Lille). Het thema van deze 62ste editie was “Europa en Ondernemingen – Opportuniteiten voor de accountant”. Hiermee leunde het congres ontegensprekelijk nauw aan bij de actualiteit, door aandacht te besteden aan volgende onderwerpen: – de administratieve vereenvoudiging, – de omzetting van de Dienstenrichtlijn en de Richtlijn inzake beroepskwalificaties, – de uitvaardiging van een nieuw reglement inzake plichtenleer van de Franse accountants, gekenmerkt door een grotere opening inzake publiciteit, onder Europese invloed. Tegenover deze omvangrijke problematiek bleef kwaliteit het sleutelwoord, zowel als een waarborg tegen de toenemende concurrentie waarmee het beroep van accountant in Frankrijk zou kunnen worden geconfronteerd, als de basisvoorwaarde om efficiënt te communiceren, en een onontbeerlijk middel tot voorkoming van het in twijfel trekken van de beroepsaansprakelijkheid. De volgende editie zal doorgaan van 2 tot 4 oktober 2008 in Parijs.
5. Begeleiding en toezicht De afdeling “Begeleiding en Toezicht”, onder leiding van de heren Jacques Hellin (Nederlandstalig coördinator) en Jean-Guy Didier (Franstalig coördinator), neemt het geheel van opdrachten op zich met betrekking tot de tucht en de deontologie van de IAB-leden. Ze organiseert tevens de controle en de kwalitatieve werking van de kantoren. Deze afdeling heeft tot doel: – de controle een eerder preventief dan repressief karakter te geven; – in technische bijstand te voorzien in geval van overlijden of ernstige ziekte van een lid; – een confraternele controle in te richten met de bedoeling een kwaliteitscontrole uit te voeren.
De nadruk van de werking ligt zoals in het verleden op de begeleiding, waarbij confraters contact kunnen opnemen met het Instituut aangaande vragen van professionele aard. Zonder dat dit een standpunt van het Instituut inhoudt, wordt getracht om op deze vragen een snel en adequaat antwoord te formuleren, wordt een tweede mening gegeven, of wordt het probleem op een andere wijze bekeken, waardoor de confrater verder geholpen is. De Commissie van begeleiding en toezicht heeft nog steeds de opdracht om de verslagen van de bijzondere mandaten, opgesteld door de confraters, na te zien. In het jaar 2007 werden 397 verslagen aan het Instituut toegezonden, waarvan 233 Nederlandstalige en 164 Franstalige. Binnen de Commissie worden al deze verslagen via een eerste lezing ingedeeld, als “in orde”, “bemerkingen” of soms ook “oproeping”. De dossiers die bij een eerste lezing “in orde” zijn bevonden, worden bij steekproef aan een tweede lezing onderworpen. Alle andere dossiers worden in de betrokken Kamer (Nederlandstalig of Franstalig) in een plenaire vergadering besproken, waarna wordt besloten welke dossiers eveneens als “in orde” kunnen worden bestempeld, of bij welke dossiers er eventueel “bemerkingen” moeten worden gegeven. Die bemerkingen worden, na telefonische bespreking met de confrater, schriftelijk aan hem meegedeeld, zodat hij met deze bemerkingen rekening kan houden bij volgende verslagen. Indien de bemerkingen te omvangrijk zijn of indien het verslag deontologische of ernstige tekortkomingen vertoond, wordt de confrater opgeroepen voor een onderhoud op het Instituut, waarbij hij wordt verzocht het werkdossier mee te brengen. Tijdens dit onderhoud bespreken twee leden van de Commissie van begeleiding en toezicht de tekortkomingen en/of bemerkingen samen met de confrater en wordt het werkdossier nagezien. Over dit onderhoud wordt verslag gegeven aan de plenaire vergadering van de betrokken Kamer, en worden de bemerkingen en tekortkomingen schriftelijk aan de confrater meegedeeld, zodat hij ook hiermee rekening kan houden bij de opstelling van latere verslagen. Uitzonderlijk zijn de tekortkomingen of deontologische inbreuken zo groot, dat de Commissie van begeleiding en toezicht oordeelt dat het dossier wordt overgemaakt aan de Raad, via het uitvoerend comité, met het verzoek om een verwijzing naar de Tuchtcommissie.
61
Tevens verleent de Commissie van begeleiding en toezicht op verzoek van de Raad of van de juridische dienst bijstand na goedkeuring door de Raad, bij onderzoeken bij confraters ter plaatse. Een verzoek om onderzoek ter plaatse kan ook door de Commissie van begeleiding en toezicht worden aangevraagd bij de Raad. Het nut van deze bezoeken werd bewezen door het feit dat sommige confraters zich na deze bezoeken in regel stelden met de deontologische voorschriften.
6. Publicaties De afdeling “Publicaties en middelen ter ondersteuning”, onder leiding van de heren Jos De Blay (Nederlandstalig coördinator) en Benoît Vanderstichelen (Franstalig coördinator), neemt het geheel van opdrachten op zich met betrekking tot de publicaties van het IAB en dit in nauwe samenwerking met het uitvoerend comité. Zij onderkent de behoefte aan documentatie van de leden, komt daaraan tegemoet en verstrekt middelen ter ondersteuning van de leden. In de loop van 2007 heeft de afdeling “Publicaties en middelen ter ondersteuning” de verschillende initiatieven die in 2005 werden goedgekeurd door de Raad van het Instituut voortgezet en verbeterd. Met Kluwer uitgevers heeft het Instituut de website, waarop alle actuele informatie met betrekking tot audit, accountancy, vennootschapsrecht en fiscaal recht terug te vinden is, verder uitgebouwd. Op deze website vindt u dagelijks een overzicht van de actualiteit terug. Elke week worden korte artikels gepubliceerd met nieuws vanuit het IAB in de rubriek “Livornostraat 41”. Bovendien selecteert het redactiecomité een aantal artikelen waarin bepaalde onderwerpen uitvoeriger worden behandeld in de rubriek ‘Ten gronde’. Elke vrijdag ontvangen de leden via e-mail ook een e-zine met een samenvatting van alle nieuwtjes op fiscaal en boekhoudkundig vlak in het algemeen. De e-zine verwijst voor de volledige teksten ofwel naar de informatiewebsite www.iab-info.be, ofwel naar de website van het Instituut zelf www.iec-iab.be. Zo hoopt de Raad de leden en stagiairs snel te informeren op een volledige en professionele manier. In het kader van deze samenwerking met uitgeverij Kluwer kunnen onze leden, stagiairs en ereleden korting genieten op abonnementen van Kluwer uitgevers. Dit aanbod is geldig vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008. Meer informatie vindt u op onze website: www.iec-iab.be, onder de rubriek “Nieuws”, mededelingenarchief 2006 (20 januari 2006).
De drie Instituten van de economische beroepen, het IAB, het IBR en het BIBF geven sedert 2006 het gemeenschappelijk tijdschrift Tax Audit & Accountacy uit en dit in samenwerking met uitgeverij die Keure. In 2007 verschenen zes nummers. Tevens publiceerde het IAB vier nummers van het tijdschrift Accountancy & Tax, waarvan de uitgave werd toevertrouwd aan de uitgeverijen Intersentia en Anthemis. Het Instituut heeft de uitgave van de wetboeken voortgezet. In 2007 hebben de leden een geannoteerd Wetboek Inkomstenbelastingen ontvangen. Naar aanleiding van het verwachte aantreden van de nieuwe regering werd in juli 2007 een memorandum rond de beroepen van accountant en belastingconsulent opgesteld. Dit memorandum bevat aandachtspunten die de leden van de Raad van het IAB hebben vastgelegd in het kader van de besprekingen over het toekomstig regeerakkoord. De voorstellen in het memorandum hebben het IAB in staat gesteld zijn prioriteiten aan de regering kenbaar te maken voor een actievere verdediging van zijn leden en voor de specifiekere omschrijving van beide beroepen ten voordele van het grote publiek. Het memorandum spitst zich toe op een tiental thema’s, waarover u in dit jaarverslag de details kan lezen. In de reeks “Vademecum van de accountant en de belastingconsulent” ontvingen de leden begin 2008 het boek “De meest courante wettelijke opdrachten uit het Wetboek van Vennootschappen”. Dit boek werd in 2007 voorbereid naar aanleiding van de studiedag over de bijzondere mandaten van de accountants, die plaatsvond in maart 2007. Tot slot organiseerde het Instituut op 19 oktober 2007 een studiedag over de meest recente evolutie van de antiwitwaswetgeving, zoals van toepassing op de externe accountants en de externe belastingconsulenten. Bij deze gelegenheid ontvingen de deelnemers praktische documentatie, die u trouwens eveneens kan terugvinden op onze website: www.iec-iab.be. Betrokken commissies Uitvoerend comité Redactiecomité gemeenschappelijk tijdschrift
Afdelingen
7. Nieuwe technologieën Nederlandstalig coördinator Gonda SCHELFHAUT
Franstalig coördinator Emmanuel DEGREVE
De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zijn een vaste waarde geworden in onze beroepsomgeving. In de loop van de laatste jaren – en de trend zal nog in stijgende lijn gaan – heeft het beroep in ruime mate de weg van de boekhoudkundige en fiscale dematerialisering van documenten en processen genomen (elektronische aangiftes en andere fiscale online diensten, neerlegging van de jaarrekening via Internet, digitalisering van de gegevens gekoppeld aan automatische karakterherkenning). Onze kantoren optimaliseren hun documentprocessen, delen en, “staan meer in verbinding”. In naleving van de regels van de deontologie, worden nieuwe instrumenten ontwikkeld (websites, intranet, elektronische facturatie,…) die de waarden en de intrinsieke kenmerken van het beroep uitdragen en ingegeven worden door een strategie om dichter bij de cliënt te staan en vooral sneller te kunnen reageren. De geleidelijke omvorming van de boekhoudkundige software van registratietool naar volwaardig beheerinstrument en de geautomatiseerde invoering van gegevens, effenen het pad voor meer gericht advies, nieuwe diensten, met name op het stuk van fiscale expertise en optimalisatie, beheerinstrumenten en bedrijfsexpertise… De grote evolutie die het op technisch vlak mogelijk maakt gebruik te maken van nieuwe technologieën in onze manier van werken, moet echter gepaard gaan met de nodige waarborgen, met name inzake duurzaamheid, beschikbaarheid en in de meeste gevallen ook vertrouwelijkheid van de betreffende gegevens. Vooral dit laatste is een belangrijk aandachtspunt voor de beroepsbeoefenaar en krijgt de volle aandacht van de afdeling Nieuwe technologieën. Symbolisch voor deze problematiek is dat aan de beveiliging van gegevens de eerste zes maanden van het jaar veel aandacht werd besteed, geconcentreerd op de problematiek van de bewaring. Enerzijds werden meerdere besprekingen gevoerd met verschillende hoofdrolspelers op het terrein, in het kader van de gespecialiseerde software van het type beveiligingssuites, en anderzijds met de fabrikanten van modulatoren, die onontbeerlijk zijn bij een stroomonderbreking. Van begin juni tot het einde van het jaar stond de elektronische facturatie in het middelpunt van de werkzaamheden van een werkgroep waarvan het IAB en de vennootschap Isabel stichtende leden zijn, en waartoe Certipost en Basa vervolgens zijn toegetreden. Aangezien we in het kader van onze rol als bevoorrecht adviseur van de ondernemingen regelmatig te maken krijgen met dit document, weliswaar nog vaak de papieren versie, is de problematiek van de dematerialisering van de factuur die soms door bepaalde cliënten of leveranciers wordt
opgelegd, voor ons van groot belang. Technisch kan een elektronische factuur wel worden uitgereikt en meestal ook ontvangen, maar een groot probleem stelt zich nog wegens het aantal verschillende formaten die bij het uitreiken of ontvangen moeten kunnen worden beheerd: deze talrijke elektronische formaten leiden tot hogere kosten dan de gewone papieren versie. Door deze “multiformaat”-benadering te behouden, wordt de nagestreefde doelstelling van administratieve vereenvoudiging zeker niet bereikt. Hetzelfde zal gelden indien de integratie in een boekhoudsoftware afhangt van een proprietary interface en/of indien de captivity tussen een software of een exploitatiesysteem van de archivering niet gedurende de volledige bewaringsduur de volledige herbruikbaarheid door een andere software op een ander exploitatiesysteem waarborgt. Onder de beloftevolle kenmerken van elektronische facturatie hebben de modaliteiten van automatische opname in de boekhouding logischerwijze onze aandacht getrokken. Dit onderwerp kwam dan ook uitgebreid aan bod tijdens onze gemeenschappelijke bijeenkomsten van de werkgroep. Gezien de wildgroei van software inzake facturatie en boekhouding, behoorde het tot de rol en de deskundigheid van het beroep om een verwerkingsmodel op te stellen waarvan alle aspecten in overeenstemming zijn met de boekhoudkundige principes en de geldende regels en wetten. Dit concept werd “e-Invoice Bridging” genoemd en zou eind juni 2008 moeten uitmonden in de verspreiding van een praktische bundel over ‘best practice’ inzake integratie van elektronische facturen in de boekhouding, en dit als handleiding voor de beoefenaars van de boekhoudkundige en fiscale beroepen en de providers van boekhoudsoftware en van oplossingen voor elektronische facturatie. In een geest van constructieve dialoog was het de bedoeling van het IAB om de behoeften van het beroep uit te drukken en in beeld te brengen, veeleer dan goedschiks, kwaadschiks verder te werken met de oplossingen die de markt aflevert en oplegt. Hiermee willen we een krachtig signaal geven van de wens van het beroep om, door zijn deskundigheid en ervaring, ten volle betrokken te zijn bij de evolutie van onze beroepsomgeving en van de verwachtingen die de ondernemingen hebben van de beroepsbeoefenaars op het stuk van gedematerialiseerde procedures en documenten. Parallel hiermee werd, naast de finalisering van de pagina met “links” op de website, een omvangrijk vernieuwingsproject van de site van het Instituut gelanceerd. Daarover werden verschillende vergaderingen gehouden. De nieuwe website zal transparanter zijn voor de ondernemingen die een beroep wensen te doen op een beroepsbeoefenaar, de website zal meer interactief zijn, meer uitgebreid en gebruiksvriendelijk. De site zal in avant-première worden voorgesteld naar aanleiding van de algemene vergadering en wil zich ook profileren als “the place to be” voor de leden, met name via de talrijke praktische tools en de vele informatie die online toegankelijk is in alle veiligheid.
63
Last but not least heeft de gemengde ICT-Commissie, waarvan het voorzitterschap werd overgedragen aan het BIBF, slechts één vergadering gehouden waarin de stand van zaken van de verschillende dossiers die voor de drie Instituten van belang zijn, werd onderzocht: vzw “XBRL”, waarvan de drie Instituten lid zijn bij de Nationale Bank, gebruiksmoeilijkheden van de applicatie SOFISTA, evolutie van de aangiftetoepassingen Tax-on-web, Vensoc inzake inkomstenbelasting en Intervat 2, dat – in het kader van de verplichting voor alle belastingplichtigen om vanaf 1 april 2009 hun btw-aangiften elektronisch in te dienen – de weg heeft vrijgemaakt voor het versturen van multiaangiftebestanden via XML, maar eveneens voor het indienen van intracommunautaire listings en jaarlijkse listings van cliënten, waarvan de mogelijkheid tot neerlegging op elektronische drager (diskette, CDRom, cassette) zal worden opgeheven vanaf juli 2008. Het protocol-Jamar, een overlegstructuur die wij hebben ondertekend met de Belastingadministratie, wil hieromtrent de mogelijkheid bieden om de maatregelen en de projecten die volgen uit onze bekommernissen en wensen, te bespreken en te evalueren op een constructieve wijze. Betrokken commissies Gemengde IT-commissie IAB-IBR-BIBF – ICT Informaticacommissie
Gemengde commissie IAB-IBR-BIBF – ICT De gemengde ICT-commissie, waarin vertegenwoordigers van de drie Instituten zetelen, is bijeengekomen op 22 maart 2007, onder het voorzitterschap van het IAB en zijn toenmalig ondervoorzitter, de heer Erwin Vercammen. Volgens het beurtrolsysteem werd het voorzitterschap van de commissie vanaf de tweede vergadering van 2007 overgedragen aan het BIBF. Tijdens deze vergaderingen werden de gevolgen van de nieuwe technologieën op de dagelijkse activiteiten van onze leden geanalyseerd. Verdere ontwikkelingen over elektronische facturatie zullen in de loop van 2008 aan bod komen.
Werkgroep onder leiding van het uitvoerend comité Commissie Interne accountants Deze commissie kwam bijeen op 14 december 2007. De voorzitter van het Instituut, de heer André Bert, neemt deel aan de eerste vergadering van deze opnieuw samengestelde commissie. Er wordt vastgesteld dat onder de categorie interne accountants en belastingconsulten twee types leden bestaan, namelijk deze die werkzaam zijn bij een accountantskantoor of belastingconsulentenkantoor en deze die werkzaam zijn in privéondernemingen en/of openbare diensten die geen accountantskantoren zijn. Het door de vorige commissie omschreven profiel heeft enkel betrekking op de laatste activiteiten. Het is onvoldoende bekend hoeveel interne accountants tot welk type behoren. Eventueel kan hiernaar gepeild worden via een enquête. In 2008 zal de commissie helpen met de organisatie van een studiedag over ondernemingen en de in het bedrijfsleven werkzame interne leden.
Het Instituut
ORGANIGRAM VAN HET INSTITUUT De Raad Voorzitter André BERT
Ondervoorzitter Micheline CLAES
Franstalig Secretaris-Penningmeester Nederlandstalig Secretaris Christine CLOQUET Jos DE BLAY Nederlandstalige leden Lucien CEULEMANS Jacques HELLIN Gonda SCHELFHAUT Sylva TROONBEECKX Joseph VAN WEMMEL
Franstalige leden Bruno COLMANT Emmanuel DEGREVE Jean-Guy DIDIER Jean-Luc KILESSE Benoît VANDERSTICHELEN
Het uitvoerend comité Overeenkomstig artikel 11 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, heeft de Raad het dagelijks bestuur toevertrouwd aan een uitvoerend comité, samengesteld uit de volgende personen: Voorzitter André BERT
Ondervoorzitter Micheline CLAES
Secretaris-Penningmeester (FR) Christine CLOQUET
Secretaris (NL) Jos DE BLAY
De voorzitter heeft de Raad samengeroepen op volgende data: 8 januari, 5 februari, 5 maart, 2 april, 7 mei, 4 juni, 2 juli, 3 september, 1 oktober, 5 november en 3 december 2007.
Past Presidents
Roger VANDELANOTTE 1989-1992
Raymond KROCKAERT 1992-1998
Johan DE LEENHEER 1998-2004
Gérard DELVAUX 2004-2007
Commissarissen NEDERLANDSTALIGE LEDEN
FRANSTALIGE LEDEN
Effectieve leden Maria-Theresia SMET
Denise VERANNEMAN
65
Commissies Afdeling Stage Nederlandstalig coördinator Joseph VAN WEMMEL
Franstalig coördinator Christine CLOQUET
Stagecommissie Voorzitter Joseph VAN WEMMEL
Ondervoorzitter Christine CLOQUET
NEDERLANDSTALIGE LEDEN Effectieve leden Jos DE BLAY Staf JONGEN Leon KERFS Maria-Theresia SMET François VERMEIREN
FRANSTALIGE LEDEN Micheline CLAES Jean-Guy DIDIER Michel DUMONT Guy FIJALKOWSKI Patrick JAILLOT
Plaatsvervangende leden Christiana BAERT-VREVEN Albert BAUWENS Roger SMOLDERS Kristof SWINNEN Patrick VANDERPERRE
Didier BOUCKAERT Michel DETRY Carine CUIJKENS Marc CROHAIN Joelle VAN HECKE
Het uitvoerend comité van de Stagecommissie Voorzitter Ondervoorzitter Joseph VAN WEMMEL Christine CLOQUET Nederlandstalig secretaris Staf JONGEN Examencommissie Voorzitter Paul BEGHIN
Leden Paul BELLEN André DE COEN Patrick DE WOLF Dominique HERMANS-JACQUET Carl REYNS Mieke ROGGEN
Franstalig secretaris Micheline CLAES
Ondervoorzitters Omer VAN WAAS Yvan STEMPNIERWSKY
André CULOT Catherine DENDAUW Michel GRIGNARD Ermenegildo PASQUALINI Eric RIGOLET Patrick SCARMURE
Jean THILMANY Jo VAN DEN BOSSCHE Frans VANISTENDAEL Liesbet VERLINDEN Inès WOUTERS
Bernard TILLEMAN Inge VAN DE WOESTEYNE Jacques VANNESTE Patrick WILLE
Waarnemers Joseph VAN WEMMEL Voorzitter van de Stagecommissie van het IAB Christine CLOQUET Ondervoorzitster van de Stagecommissie van het IAB
Afdeling Opleiding Nederlandstalig coördinator Sylva TROONBEECKX
Franstalig coördinator Jean-Luc KILESSE
Commissie permanente beroepsopleiding Nederlandstalige leden Franstalige leden Katelijn CALLEWAERT Vincent DELVAUX Nancy DE BEULE Patrick JAILLOT Raf DECLERCK Guy KAHN Jean-Claude DEKEYSER Yves MOTTET Werner HUYGEN Geneviève SCHEERS Sylva TROONBEECKX Eric STEGHERS Johan VAN DER PAAL Jacques WEERTS
Afdeling Communicatie Nederlandstalig coördinator André BERT
Franstalig coördinator Micheline CLAES
Consultieve Commissie der Beroepsverenigingen Voorzitter Ondervoorzitter Robert MOREAUX Christian RONSSE Nederlandstalige secretaris Patrick SMEETS
Franstalige secretaris Christian DE MUELENAERE
Belgisch – Nederlandse gespreksgroep Nederlandstalige leden André BERT Ivo DIERICKX Ferdinand VAN GELDER Joseph VAN WEMMEL
Het Instituut
Afdeling Beroepstechnieken Nederlandstalig coördinator Lucien CEULEMANS
Franstalig coördinator Micheline CLAES
Gemengde commissie IAB-IBR – Bijzondere opdrachten Volgende IAB-leden maken deel uit van deze commissie: Voorzitter Joseph VAN WEMMEL Leden Lucien CEULEMANS Jacques COLSON Claude JANSSENS Eric STEGHERS
Micheline CLAES Jean-Guy DIDIER Joseph MARKO Jan VERHOEYE
Commissie belastingconsulenten Werkgroep ontwerp Koninklijk Besluit tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants en belastingconsulenten Voorzitter Jos DE BLAY Nederlandstalige leden Katelijn CALLEWAERT Claudia DE GROOT Stephan JANSSENS Alain KOEVOETS Johan LEMMENS Rudi LEYS Wim VERSCHAEVE
Wetenschappelijk secretariaat Tine LUYTEN
Wetenschappelijk secretariaat Sandrine GHILAIN
Gemengde commissie IAB-IBR – Internationale relaties Volgende IAB-leden maken deel uit van deze commissie: Albert BAUWENS Yves BERNAERTS Marc BRUSSELAARS Kathleen CALLUWAERT Micheline CLAES Christine CLOQUET Jacques COLSON Jean-Marie COUGNON Jos DE BLAY Johan DE COSTER Isabelle DE LEENHEER Ruddy DE WILDE Lodewijk GOUBERT Jean-Luc KILESSE Roger LASSAUX Benoît VANDERSTICHELEN Patrick VAN HAUDT Wim VERSCHAEVE
Commissie belastingconsulenten Werkgroep IAS-IFRS – Fiscaliteit Voorzitter Bruno COLMANT
Wetenschappelijk secretariaat Sandrine GHILAIN Tine LUYTEN Eric STEGHERS
Nederlandstalig leden Bernard BRUGGEMAN Nancy DE BEULE Els DE WIELEMAKER Patrick ROTTIERS Ria VERHEYEN Jan VERHOEYE
Franstalige leden Micheline CLAES Christine CLOQUET Vincent DELVAUX Arnaud de VIRON Roger LASSAUX
Franstalige leden Micheline CLAES Jean-Marie COUGNON Gérard DELVAUX Roger LASSAUX Philippe RAXHON Isabelle RICHELLE
67
Afdeling Begeleiding en Toezicht Nederlandstalig coördinator Jacques HELLIN
Franstalig coördinator Jean-Guy DIDIER
Commissie van Begeleiding en Toezicht Nederlandstalige leden Franstalige leden Jacques COLSON Baudoin ALEN Jacques HELLIN André CNUDDE Leo PIPELEERS Gérard DELVAUX Maria-Theresia SMET Jean-Guy DIDIER Hugo SMITT Joséphine GEERTS Hein VANDELANOTTE Raymond GHYSELS Maurice VANDER AUWERA Claude JANSSENS Joseph VAN WEMMEL Bert VERDONCK Tuchtcommissie NEDERLANDSTALIGE KAMER Voorzitter Joris DEGROOTE, Rechter in de rechtbank van koophandel te Kortrijk Plaatsvervangend voorzitter Yolande VAN WEERT, Ondervoorzitster rechtbank van koophandel te Antwerpen Effectieve IAB-leden Hugo DOOMS Leo STESSENS
Plaatsvervangende IAB-leden Etienne SCHINKELS Ludie VAN OPSTAL
FRANSTALIGE KAMER Voorzitter Anne SPIRITUS-DASSESSE, Erevoorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel Effectieve IAB-leden Richard FIELZ Josiane LERMINIAUX-VINCKE
Commissie van Beroep NEDERLANDSTALIGE KAMER Voorzitter Paul BLONDEEL, Kamervoorzitter in het hof van beroep te Brussel Plaatsvervangend voorzitter Koenraad MOENS, Raadsheer in het hof van beroep te Brussel Effectieve magistraten Luc DE DECKER Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Mechelen
Plaatsvervangende magistraten Lionel DELPORTE Voorzitter van de arbeidsrechtbanken te Kortrijk, Ieper en Veurne
Eduard NUYTS Erevoorzitter van de arbeidsrechtbanken te Kortrijk, Ieper en Veurne Effectieve IAB-leden Walter IEMANTS André VINDEVOGEL
Plaatsvervangende IAB-leden Johan DE COSTER Jean STROOBANT
FRANSTALIGE KAMER Voorzitter Jacques GODEFROID, Ere-Kamervoorzitter in het hof van beroep te Luik Plaatsvervangend voorzitter Martine CASTIN, Raadsheer in het hof van beroep te Bergen Effectieve magistraten Cécile LION Ere-Rechter in de arbeidsrechtbank te Brussel
Plaatsvervangende IAB-leden Michel DETRY Pol CUVELIER
Plaatsvervangende magistraten Nicole LEPOIVRE Ere-Voorzitter in de arbeidsrechtbank te Huy Françoise GERIN Rechter in de rechtbank van koophandel te Charleroi
Effectieve IAB-leden Vincent DELVAUX Colette MORIAU
Plaatsvervangende IAB-leden Denise VERANNEMAN
Het Instituut
Arbitragecommissies U vindt hieronder de samenstelling van de arbitragecommissies zoals die volgt uit de beslissing van de Raad van 7 maart 2005.
Afdeling Nieuwe technologieën
Nederlandstalig Luc DE DECKER, Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Mechelen Stefaan CLOET, Advocaat aan de balie van Brussel Jacques HELLIN, Accountant en belastingconsulent
Informaticacommissie Voorzitter Olivier DE BONHOME
Franstalig Omer BONBLED, Ere-ondervoorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel François van der MENSBRUGGHE, Advocaat aan de balie van Brussel Pol CUVELIER, Accountant en belastingconsulent
Nederlandstalig coördinator Gonda SCHELFHAUT
Nederlandstalige leden Walter DE VRIENDT Pieter HAESAERT Jean-Marie HILLEWAERE Claude PARISIS Hein VANDELANOTTE Joannes VAN GILS Marc VAN GYSEL
Franstalig coördinator Emmanuel DEGREVE
Franstalige leden Eric ANCION Jean-Luc FONTAINE Claude JANSSENS Roger LASSAUX Jean-Antoine LEBRUN Jacques LEROY
Afdeling Publicaties Nederlandstalig coördinator Jos DE BLAY
Franstalig coördinator Benoît VANDERSTICHELEN
Redactiecomité gemeenschappelijk tijdschrift IAB-leden André BERT Micheline CLAES
Gemengde commissie IAB-IBR-BIBF – ICT Volgende IAB-leden maken deel uit van deze commissie: Olivier de BONHOME Jean-Marie HILLEWAERE Roger LASSAUX Jozef VAN BEEK
Werkgroep onder leiding van het uitvoerend comité IBR-leden Michel DE WOLF (Voorzitter van het redactiecomité) Pierre P. BERGER
Commissie Interne accountants Voorzitter Robert MOREAUX
BIBF-leden Pierre COLAERT Stéphane MERCIER
Nederlandstalige leden Michel BUYSSE Roland ROELS Harold VAN KOECKHOVEN (secretaris)
Externe professoren Christian FISCHER Christoph VAN DER ELST
Ondervoorzitter Sabine MAHY Franstalige leden Jean-Marie BONIVERT Evelyne FAIDHERBE Sabine MAHY
69
DIENSTEN VAN HET INSTITUUT
Secretariaat – Onthaal en coördinatie telefoon Leonor MATHYS
DIRECTIE Algemeen Directeur Eric STEGHERS
ALGEMENE DIENSTEN TEN BEHOEVE VAN DE DIRECTIE Boekhouding – Personeelsbeheer
Directieadviseur
Monique BOLLEN
Roger LASSAUX
Informatica Directiesecretariaat – Ledenadministratie – Seminaries Fanny LIETAER
CEL BEROEPSPRAKTIJK EN BEGELEIDING
Studiedienst Nederlandstalig Jacques COLSON
Eric ANCION
Willemine SAMBAERE
Franstalig Roger LASSAUX
Nederlandstalig Jacques COLSON
Franstalig Claude JANSSENS
Het Instituut
Secretariaat van de Commissie van begeleiding en toezicht en coördinatie van de Consultatieve Commissie der Beroepsverenigingen
STAGEDIENST
Géraldine PANIER
Chantal VANDENDRIESSCHE Kristien MICHIELS Marie-Claire ROTTE
JURIDISCHE DIENST
DOCUMENTATIEDIENST – BIBLIOTHEEK
Verantwoordelijke: Sandrine GHILAIN
Leen BOONEN
Nederlandstalig Dorien CALLEBAUT Tine LUYTEN Kiki VANDRIESSCHE
Franstalig Eric BASSO
Secretariaat Tuchtcommissie
Secretariaat Tuchtcommissie
Dorien CALLEBAUT
Géraldine PANIER
Secretariaat Commissie van Beroep
Secretariaat Commissie van Beroep
Dorien CALLEBAUT
Nicole HORMANS
Valérie CLESSE Anne FISCHER
Ludmila LOKIETEK
DIENST PUBLICATIES EN REDACTIECOÖRDINATIE Muriel TILMANT
Communicatie André BERT Micheline CLAES Muriel TILMANT (coördinatie)
Nicole HORMANS
71
STATISTIEKEN Totaal
Franstaligen
Nederlandstaligen
Totaal aantal leden Natuurlijke personen
9570 6982
3643 2615
5927 4367
Vennootschappen
2588
1028
1560
Nederlandstaligen
Accountants Totaal
Franstaligen
Totaal aantal leden accountants
8053
3278
4775
Accountants Deellijst van de externe accountants
5661 3841
2304 1631
3357 2210
Vennootschappen
2392
974
1418
Totaal
Franstaligen
Nederlandstaligen
Totaal aantal leden belastingconsulenten Belastingconsulenten Deellijst van externe belastingconsulenten
6380 4880 3323
2272 1722 1295
4108 3158 2028
Vennootschappen
1500
550
950
Belastingconsulenten
OVERLEDEN CONFRATERS ARENS Elie
MARTENS Erik
BISSON Chantal
ORESTI Angelo
CASSAERT André CRAENEN Herman
SCHWANKE Günter SMET William STAELS Marcel STEFENS Maurice
DAUCHY Willy DE COOMAN – CAIRNS Agnès DE CREMER – ROMAIN Marie-Louise DELEVOY Christian DE POTTER Laurent DESOVIELE Laurent DEVALKENEER Alain DEVOS Alain DOYEN René FUNKEN Michel LACROIX Philippe LAMBOTTE Charles LEMAIRE Robert
Vormgeving, druk en afwerking Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
TAYMANS Edouard TEMPELHOF Bernard TUYBENS Alfred VANDEWORDE Gilbert VAN PRAET Daniël VAN ROMPAY Juliaan VAN VARENBERGH Maurits VAN ZEGBROECK Jozef
iec - iab • Livornostraat 41 • 1050 Brussel • tel. 02 543 74 90 • www.iec-iab.be
I N S T I T U U T
VA N
D E
A C C O U N TA N T S
E N
D E
B E L A S T I N G C O N S U L E N T E N
J A A R V E R S L A G
2 0 0 7