P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
FLASH Herinnering De ledenbijdrage voor 2006 moet ten laatste op 15 april betaald zijn. Dit bedrag wordt verhoogd met 62,00 EUR voor de leden die het volledige bedrag niet voor deze datum betalen. Wij danken u ook voor het doorsturen via het extranet van www.bibf.be van de aangifte voor permanente vorming van 2005 ten laatste tegen 1 mei 2006. Nieuwe fiscale regeling voor Canada Dry-vergoedingen Tot en met aanslagjaar 2005 werden de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van een Canada Dryregeling zowel in de personenbelasting als in de vennootschapsbelasting beschouwd als een vervangingsinkomen. Vanaf 1 januari 2006 krijgen ze dat fiscaal gunstige statuut alleen maar als ze worden betaald aan een werknemer van minstens 50 jaar en als de werkgever een verbintenis aangaat om ze door te betalen tijdens periodes van werkhervatting bij een andere werkgever of tijdens werkhervatting als zelfstandige. Tot 31 december 2007 wordt de vergoeding beschouwd als een vervangingsinkomen als de verbintenis niet expliciet vermeldt dat de betaling van de aanvullende vergoeding wordt onderbroken bij werkhervatting. Vanaf 1 januari 2008 moet de verbintenis expliciet vermelden dat de aanvullende vergoeding bij werkhervatting wordt doorbetaald. De fiscale gunstregeling geldt enkel bij werkhervatting bij een andere werkgever dan diegene die de aanvullende vergoeding heeft toegekend.
De boekhouding van kleine vzw’s – een jaargemiddelde van vijf werknemers; – een totaal van 250 000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten; – een balanstotaal van 1 000 000 EUR.
De verenigingen zonder winstoogmerk zijn onderworpen aan een wettelijke reglementering voor het voeren van hun boekhouding. De «kleine» verenigingen mogen een vereenvoudigde boekhouding houden, zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003 (B.S. 11 juli 2003). Dit uitvoeringsbesluit van de wet op de verenigingen is in voege getreden op 1 januari 2006. Hoogste tijd dus om alles eens op een rijtje te zetten.
I N H O U D • Flash • De boekhouding van kleine vzw’s • Fiscale behandeling van kosten voor kinderopvang • Facturatieverplichtingen voor voortbrengers en grossier- bedrijven
1. Definitie van de «kleine» vereniging 1.1. Omvangcriteria Is als «kleine» vereniging te beschouwen, de vereniging die op de afsluitdatum van het boekjaar geen of hoogstens één van de volgende criteria bereikt : PA C I O L I
NR.
205
BIBF-IPCF
20
MAART
–
2
APRIL
1 1 5
7 2006
worden met een dubbele boekhouding zoals die gekend is uit het boekhoudrecht en die van toepassing is op de grote vereniging. Volgens de huidige reglementering is dit ongesplitste dagboek onveranderlijk genummerd en wordt het geïdentificeerd door de naam van de vereniging.
1.2. Inhoud van de criteria – Werknemers : het equivalent, gemiddeld over het jaar, van voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister. – Ontvangsten : het betreft alle ontvangsten voortvloeiende uit de normale werkingsactiviteiten van de vereniging, inclusief subsidies, giften en legaten, exclusief uitzonderlijke ontvangsten zoals b.v. ontvangsten uit de verkoop van vaste activa. Financiële ontvangsten zijn eveneens uitgesloten (Vr. en Antw. Kamer 20042005, 24 januari 2005, 9995 (Vr. nr. 385 Van der Auwera)). – Balanstotaal : gezien de kleine verenigingen geen volledige boekhouding voeren, stellen zij geen balans op voortvloeiend uit de boekhouding en moet men steunen op het totaal van de kolom «bezittingen» van de staat van het vermogen die elk jaar moet opgesteld worden.
Dit ongesplitst dagboek wordt vóór het eerste gebruik en vervolgens ieder jaar ondertekend door de persoon of personen die de vereniging vertegenwoordigen ten aanzien van derden. Het dagboek moet dus niet geparafeerd worden door de griffie, zoals dat vroeger het geval was voor de ondernemingen. Het originele dagboek moet bewaard blijven gedurende tien jaar te rekenen vanaf de eerste januari die volgt op het jaar van afsluiting. Elke boeking moet verwijzen naar het verantwoordingsstuk waarop ze steunt. Compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is verboden. Zo mag het bankuittreksel niet per saldo worden ingeschreven maar wel per bewerking. De verantwoordingsstukken worden in origineel of in afschrift tien jaar bewaard (drie jaar voor interne stukken).
1.3. Overschrijding van de drempels Vanaf het ogenblik dat de «kleine» vereniging op de afsluitdatum van het boekjaar minstens twee van de hierboven vermelde criteria bereikt, is zij verplicht het volgende boekjaar haar boekhouding te voeren zoals voorzien voor de «grote» vereniging.
Het model van het ongesplitst dagboek (zie bijlage A) is een minimummodel. Het kan worden uitgebreid en aangepast aan de aard en de omvang van de activiteiten van de kleine vereniging, die b.v. een meer gedetailleerde analyse wil maken van ontvangsten en uitgaven. In bepaalde omstandigheden zal het noodzakelijk zijn een analytisch registratiesysteem te hebben om de nodige informatie te verschaffen aan de subsidiërende instanties.
1.4. Boekhouding van de kleine vereniging De kleine vereniging moet ieder jaar een inventaris opmaken en een jaarrekening opstellen. Zij voert een vereenvoudigde boekhouding die betrekking heeft op de mutaties in geld of op rekeningen. Het gaat dus om de zogenaamde «kasboekhouding».
Verder moet er op gewezen worden dat verenigingen die BTW-belastingplichtig zijn eveneens een inkomend en uitgaand factuurboek moeten houden, alsook klantenfiches, om te voldoen aan de vereisten van de BTW-reglementering.
Hierna meer detail over het boekhoudsysteem van de kleine vereniging.
2. Het dagboek en de verantwoordingsstukken De financiële verrichtingen worden ingeschreven in een ongesplitst dagboek waarvan model in bijlage A. In de linkerzijde van het dagboek worden de verrichtingen ingeschreven in de financiële post kas(sen), bank(en), andere rekeningen. In de rechterzijde wordt een analyse gemaakt naar de aard van de verrichting. Deze uitsplitsing dient om de jaarlijkse staat van ontvangsten en uitgaven op te stellen (zie verder).
3. De inventaris 3.1. Algemene beginselen Elk jaar moet de vereniging een inventaris opmaken. Dit houdt in dat alle activa en passiva, rechten en verplichtingen opgenomen en gewaardeerd worden. Het is de raad van bestuur die de waarderingsregels bepaalt, rekening houdend met de kenmerken van de vereniging. Deze waarderingsregels moeten elk jaar identiek zijn, tenzij ze niet verder kunnen toegepast worden uit overwegingen van voorzichtigheid, oprechtheid of goede trouw. Hier
Alle andere bewegingen dan deze hierboven vermeld moeten niet in het dagboek worden ingeschreven. In die zin kan de vereenvoudigde boekhouding niet vergeleken 20
MAART
–
2
APRIL
2006
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
205
ook is er een belangrijk verschil met de grote vereniging die aan wettelijke waarderingsregels is gehouden.
staat eveneens compensatie verboden tussen ontvangsten en uitgaven.
Dit betekent niet dat de raad van bestuur van de kleine vereniging volledige vrijheid heeft om de waarderingsregels naar willekeur te bepalen. Deze regels moeten immers leiden tot een getrouwe weergave van het vermogen en niet tot doel hebben om het criterium «balanstotaal» onder de gestelde drempel te houden.
4.2. Toelichting De toelichting maakt deel uit van de jaarrekening en bevat op haar beurt : – diverse inlichtingen opgelegd door het uitvoeringsbesluit; – een staat van het vermogen.
3.2. Specifieke waarderingsregels voor bezittingen en schulden
4.2.1. Diverse inlichtingen Het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van de kleine verenigingen legt de inhoud van de toelichting vast : – een nauwkeurige samenvatting van de waarderingsregels ten einde de waarderingsmethodes te kunnen beoordelen; – de aanpassingen aan de waarderingsregels worden vermeld en verantwoord alsook de invloed van de aanpassingen op het afgesloten boekjaar; – de jaarrekening wordt voorzichtig, oprecht, te goede trouw en duidelijk opgesteld; indien niet kan voldaan worden aan deze vereisten dan moet dat in de toelichting worden vermeld; – indien bezittingen pro memorie in de staat van het vermogen worden opgenomen omdat ze moeilijk waardeerbaar zijn, moeten ze op gepaste wijze vermeld worden in de toelichting. Hetzelfde geldt indien rechten of verbintenissen niet in cijfers kunnen worden vertaald; – voor bezittingen die niet significant zijn en niet in de staat van het vermogen worden opgenomen, moet een verantwoording gegeven worden in de toelichting.
Voor de vaste activa gebruikt men meestal de aanschaffingswaarde waarop afschrijvingen worden toegepast volgens een vast percentage. Voorraden worden dan gewaardeerd ofwel tegen de aankoopwaarde ofwel tegen de marktwaarde indien deze lager is. Vorderingen, financiële posten en schulden worden gewaardeerd tegen nominale waarde, dit betekent de waarde waaraan ze in geld uitgedrukt zijn. 3.3. Specifieke waarderingsregels voor rechten en verbintenissen Rechten en verbintenissen zijn niet gerealiseerd en de waarde die eraan is toegewezen is een indicatie van de mogelijke toekomstige ontvangst of uitgave. Zo zullen subsidies waarop de vereniging meent recht te hebben, doch die nog niet zijn verworven, gewaardeerd worden, rekening houdend met de gerealiseerde activiteiten die aanleiding zijn voor de eventuele subsidies. De kansen op de vervulling van de voorwaarden van toekenning moeten eveneens in acht worden genomen. Verbintenissen uit waarborgen (b.v. hypotheek) worden gewaardeerd tegen het bedrag van de gewaarborgde schuld(en).
4.2.2. De staat van het vermogen De staat van het vermogen is onderverdeeld in twee delen : enerzijds de bezittingen (activa) en de schulden (passiva) en anderzijds de rechten en verbintenissen.
4. De jaarrekening
De staat vloeit rechtstreeks voort uit de inventaris en niet uit de boekhouding. Ook voor de staat van het vermogen is een minimum model voorzien (zie bijlage C).
De jaarrekening van de kleine vereniging bevat de staat van ontvangsten en uitgaven alsook de toelichting.
Hierna commentaar op de verschillende rubrieken van de staat van het vermogen :
4.1. Staat van ontvangsten en uitgaven De staat van ontvangsten en uitgaven is eigenlijk het eindtotaal van het dagboek en vloeit er rechtstreeks uit voort. De kolommen rechts van het dagboek ( zie bijlage A) zijn op dezelfde manier ingedeeld als de staat van ontvangsten en uitgaven. Voor deze staat is er ook een minimummodel voorzien (zie bijlage B). Zoals dat geldt voor de inschrijvingen in het dagboek is voor de PA C I O L I
NR.
205
BIBF-IPCF
BEZITTINGEN – onroerende goederen, machines, roerende goederen en rollend materieel Voor deze rubriek moet een onderscheid gemaakt worden naargelang de goederen in volle eigendom
20
MAART
–
2
APRIL
2006
behoren tot de vereniging of niet. De goederen die niet in volle eigendom behoren tot de vereniging zijn opgenomen in de «andere» bezittingen. Voor deze goederen is de vereniging wel titelhouder maar er bestaat een beperking van de eigendomsrechten. Als voorbeeld geldt het vruchtgebruik of een goed waarvan de vereniging wel eigenaar is maar waarop ze beperkte economische rechten heeft zoals verbod van vervreemding. Buiten het verschil tussen «volle eigendom» en «andere» zoals hiervoor is aangegeven, kan de vereniging, zonder eigenaar te zijn van een goed, er bepaalde gebruiksrechten van genieten (b.v. leasing). Deze goederen worden in de inventaris opgenomen tegen hun marktwaarde of gebruikswaarde en zijn opgenomen in de rubriek «andere». Op te merken dat de «andere» bezittingen slechts dienen opgenomen te worden in de staat van het vermogen, indien ze voldoende belangrijk zijn. Niet-significante bezittingen worden niet in de staat vermeld maar wel in de toelichting.
rubriek al dan niet ruim zal zijn. Als voorbeelden gelden kosten van onderzoek en ontwikkeling, immateriële of financiële vaste activa. SCHULDEN – Schulden (financiële, leveranciers, leden, belastingen, bezoldigingen en sociale lasten Bedoeld worden schulden die voortkomen uit de financiering van de vereniging (kredieten, leningen), die het gevolg zijn van te betalen aankopen( diensten en leveringen) voorschotten door leden, lonen en sociale lasten en belastingen. – Andere schulden In deze rubriek worden alle schulden opgenomen die niet thuishoren in de andere rubrieken. Sommige schulden worden als «potentiële schulden» beschouwd wanneer de raad van bestuur de zekerheid heeft gekregen dat ze wel bestaan, maar waarvan het moment van eisbaarheid en het bedrag nog niet vaststaan. Bedoeld worden in feite «voorzieningen voor risico’s en kosten», die ofwel in de rubriek «andere schulden» worden opgenomen ofwel, indien het gaat om belangrijke bedragen, onder een toegevoegde rubriek «voorzieningen voor risico’s en kosten».
– Voorraden Het betreft goederen die de vereniging verbruikt voor haar administratie of aanwendt in het kader van haar activiteit of dienstverlening. In geval de vereniging voorraden van derden in haar bezit heeft (b.v. in consignatie) zullen deze voorraden niet in de staat van het vermogen opgenomen worden maar wel in «rechten en verbintenissen».
RECHTEN EN VERBINTENISSEN – Algemeen De staat van het vermogen moet de rechten en verbintenissen vermelden die een belangrijke invloed kunnen hebben op de financiële toestand van de vereniging. Indien deze rechten en verbintenissen niet in cijfers kunnen worden vertaald, worden zij enkel op passende wijze in de toelichting vermeld.
– Vorderingen Indien de vereniging transacties met derden verricht, kunnen op het einde van het boekjaar vorderingen voorkomen op die derden : vorderingen wegens bepaalde prestaties of leveringen, toegezegde subsidies of schenkingen en dergelijke. Ledenbijdragen zijn vorderingen indien ze eisbaar zijn en nog niet betaald door het lid. Niet-eisbare bijdragen echter worden per einde boekjaar niet als vordering beschouwd indien de leden hun lidmaatschap vrij kunnen stopzetten.
20
RECHTEN
– Liquiditeiten en geldbeleggingen Bedoeld worden alle liquide middelen zoals zichtrekeningen en allerhande kassen, eveneens geldbeleggingen in termijnrekeningen, kasbons, beleggingsfondsen, aandelen en dergelijke.
– Beloofde subsidies of schenkingen Het betreft de belofte aan subsidies of aan schenkingen maar er moeten nog voorwaarden vervuld worden vooraleer men de subsidies of schenkingen kan verkrijgen. Men mag deze rubriek niet verwarren met vorderingen, aangezien het daar gaat om subsidies of schenkingen die men reeds verworven heeft (alle voorwaarden zijn vervuld) maar die nog niet uitbetaald zijn.
– Andere activa Deze rubriek heeft tot doel alles op te nemen dat niet onder een vorige rubriek kon opgenomen worden en tot de bezittingen van de vereniging behoren. Het zal van de activiteit van de vereniging afhangen of deze
– Andere rechten Het betreft rechten die geen betrekking hebben op beloofde subsidies of schenkingen als bijvoorbeeld het gratis mogen gebruiken van een installatie, van een goed en dergelijke.
MAART
–
2
APRIL
2006
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
205
verenigingsdossier wordt bijgehouden. Er is geen speciaal formulier nodig maar de documenten moeten beantwoorden aan de vormvereisten gesteld door FOD Justitie (zie B.S. van 11 oktober 2004, p. 70984 e.v.).
VERBINTENISSEN – Hypotheken en hypotheekbeloften, gegeven waarborgen Hier worden de verbintenissen uitgedrukt die voortvloeien uit waarborgen die eigen onroerende goederen belasten. Tevens dient men toe te lichten over welk soort waarborg het gaat. Dit kan voor koepelverenigingen belangrijk zijn omdat deze zich dikwijls borg stellen voor de schulden en verbintenissen van verenigingen die zij overkoepelen.
De neergelegde jaarrekening wordt getekend door personen die bevoegd zijn om de vereniging tegenover derden te vertegenwoordigen. Er zijn geen kosten verbonden aan het neerleggen van de jaarrekening.
6. De kleine vereniging die volledige boekhouding voert
– Andere verbintenissen Het betreft verbintenissen die geen gegeven waarborgen uitmaken zoals ondermeer toekomstige verbintenissen die men slechts moet uitvoeren indien bepaalde voorwaarden zich zullen voordoen.
Een kleine vereniging die een vereenvoudigde boekhouding mag voeren en een vereenvoudigde jaarrekening mag opstellen, kan evenwel beslissen zich vrijwillig te onderwerpen aan de verplichtingen van de grote verenigingen. In dit geval past de vereniging het geheel van de bepalingen toe die gelden voor grote verenigingen (Koninklijk Besluit van 19 december 2003, B.S. 30 december 2003) en maakt zij haar jaarrekening, volgens hetzelfde schema als voorzien voor de grote verenigingen, verkort of volledig, bekend gedurende tenminste drie opeenvolgende boekjaren.
5. Goedkeuren en openbaarmaken van de jaarrekening 5.1. Termijn Ieder jaar en ten laatste binnen de zes maanden na afsluitdatum van het boekjaar, legt de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering. Binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de algemene vergadering wordt de jaarrekening van de vereniging door de bestuurders neergelegd. 5.2.
De beslissing wordt vermeld en verantwoord in de toelichting bij de jaarrekening en geeft de belangrijkste gevolgen op voor de vereniging. Dit geldt eveneens in geval de vereniging later terug overstapt naar de vereenvoudigde boekhouding.
Vorm
De jaarrekening wordt neergelegd in de vorm waarin ze aan de algemene vergadering werd voorgelegd. Het minimummodel is vastgelegd bij koninklijk besluit (zie bijlagen B en C). 5.3.
De openbaarmaking van de jaarrekening gebeurt echter niet door neerlegging op de Nationale Bank van België, maar wel op de griffie van de rechtbank van koophandel waar het verenigingsdossier bijgehouden wordt en zoals uiteengezet hierboven nr. 5.1. en 5.3.
Waar en hoe neerleggen en wat kost het ?
Michel VANDER LINDEN Erebedrijfsrevisor
De jaarrekening wordt in één exemplaar neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel waar het
Fiscale behandeling van kosten voor kinderopvang De recente aankondigingen in de pers rond de kinderopvang hebben ertoe geleid dat veel vragen omtrent de fiscale behandeling van de gemaakte kosten gesteld worden aan onze leden. Hierna volgt een overzicht van de huidige stand van zaken per 1 december 2005. PA C I O L I
NR.
205
BIBF-IPCF
1. Uitgaven van persoonlijke aard en uitgaven die niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep Artikel 53, 1° WIB 1992 bepaalt dat als beroepskosten niet worden aangemerkt : uitgaven van persoonlijke aard,
20
MAART
–
2
APRIL
2006
Per oppasdag mag men 11,20 EUR aftrekken, ongeacht de duur van de oppas. Laat men een kind een halve dag bij de oppas, dan moet men het maximumbedrag niet halveren.
zoals de huurprijs en de huurlasten van onroerende goederen of gedeelten daarvan die tot woning dienen, de onderhoudskosten van het gezin, de kosten van onderwijs of opvoeding en alle andere uitgaven die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid niet noodzakelijk zijn.
4. Collectieve voorziening voor kinderopvang
Op een vraag gesteld door de Heer Peeters d.d. 10 oktober 1984 of de kosten voor kinderopvang als beroepskosten kunnen worden gekwalificeerd heeft de Minister van Financiën geantwoord dat de uitgaven voor kinderoppas geen bedrijfsuitgaven zijn. Het zijn uitgaven die niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep. Dit standpunt is ook door verschillende rechters ingenomen.
Sommige ondernemingen organiseren zelf kinderopvang voor kinderen van hun werknemers. De kosten van een in de onderneming ingericht kinderdagverblijf werden tot 31 december 2002 beschouwd als kosten om sociale voordelen aan personeelsleden te verstrekken. Bijgevolg waren deze kosten niet aftrekbaar voor de onderneming in toepassing van artikel 53, 14° WIB 1992.
2. Belastbaar voordeel alle aard
Vanaf 1 januari 2003 is deze regeling gewijzigd door de invoering van artikel 52bis WIB 1992. Bedrijven kunnen de sommen die ze werkelijk vanaf 1 januari 2003 doen ten gunste van een collectieve voorziening voor kinderdagopvang onder de volgende voorwaarden als beroepskosten aftrekken : – de uitgave is werkelijk betaald in het belastbaar tijdperk. De per einde boekjaar via het resultaat geboekte schulden van toekomstige stortingen (voor opvangvoorzieningen) zijn geen aftrekbare beroepskosten; – de opvangvoorziening is erkend of gesubsidieerd door of staat onder toezicht van Kind & Gezin, het Office de la naissance et de l’enfance of de executieve van de Duitstalige Gemeenschap; – de belastingplichtige heeft de uitgave rechtstreeks betaald aan de opvangvoorziening of heeft de betaling gedaan aan Kind & Gezin, het Office de la naissance et de l'enfance of de executieve van de Duitstalige Gemeenschap die de betaling vervolgens heeft doorgestort aan de opvangvoorziening; – de ontvangen betaling wordt door de opvangvoorziening gebruikt om werkings-, infrastructuur- en uitrustingskosten (meubelen, boeken, speelgoed, enz.) te financieren voor het creëren, vanaf 1 januari 2003, van opvangplaatsen voor kinderen jonger dan drie jaar, of voor het behoud van aldus gecreëerde opvangplaatsen.
De vergoeding die een werkgever aan zijn werknemer betaalt voor de kosten van kinderopvang zijn aan te merken als een belastbaar voordeel alle aard. Het bedrag moet op de fiche 281.10. Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat tot de belastbare bezoldigingen van bestuurders, enz. eveneens de voordelen, vergoedingen zoals deze voor de werknemers worden vastgesteld, behoren. Bijgevolg indien een vennootschap de kosten voor kinderopvang voor zijn bedrijfsleider betaalt, zal dat in hoofde van deze bedrijfsleider als een belastbaar voordeel alle aard moeten worden aangerekend.
3. Belastingvermindering voor kosten kinderopvang Tenslotte willen we wijzen dat in de personenbelasting de kosten voor kinderopvang aftrekbaar zijn van het totale nettoinkomen. Deze belastingaftrek is onderworpen aan een aantal voorwaarden : 1. de uitgaven zijn gedaan voor kinderen die de leeftijd van drie jaar niet hebben bereikt (vanaf aanslagjaar 2006 wordt de aftrek verruimd tot kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet hebben bereikt en voor oppaskosten betaald aan kleuter- of lagere scholen); 2. de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten; 3. de uitgaven zijn betaald aan instellingen die erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd worden door Kind en Gezin, door het Office de la naissance et de l’enfance of door de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap, of aan zelfstandige onthaalgezinnen of aan kinderdagverblijven die onder toezicht staan van de voormelde instellingen; 4. de echtheid en het bedrag van de uitgaven worden verantwoord door bewijsstukken die bij de aangifte zijn gevoegd. 20
MAART
–
2
APRIL
2006
De (enkele) opvangplaatsen die door ondernemingen werden gecreëerd vóór 1 januari 2003, komen nochtans ook in aanmerking voor de aftrek. De uitgaven moeten aangewend worden voor de creatie of het behoud van opvangvoorzieningen en mag niet worden gebruikt voor de terugbetaling van normale kinderoppaskosten die ouders betalen voor hun kinderen. De opvangvoorzieningen die de kinderen opvangen tot twaalf jaar, komen in aanmerking voor het gedeelte met
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
205
betrekking tot kinderen jonger dan drie jaar. Voor de werknemers is dit voordeel een vrijgesteld sociaal voordeel.
ken, behoudens aanrekening als voordeel alle aard en indien de nodige fiche wordt opgesteld. Uitgaven voor collectieve voorziening voor kinderopvangplaatsen zijn voor ondernemingen mits voorwaarden als beroepskosten aftrekbaar, terwijl dit voordeel voor de werknemers een vrijgesteld sociaal voordeel is.
Conclusie De bepalingen in verband met beroepskosten van toepassing in de personenbelasting zijn naar analogie van toepassing in de vennootschapsbelasting.
Pierre COLAERT Boekhouder – fiscalist
De kosten voor de kinderopvang kunnen, ook voor een vennootschap, niet als beroepskosten worden afgetrok-
Facturatieverplichtingen voor voortbrengers en grossiersbedrijven – leveringen van onderdelen, toebehoren en uitrustingsstukken van alle soorten voertuigen, wanneer de prijs (BTW inbegrepen) meer bedraagt dan 125 EUR (vanaf 1 april 2002) (tot 31 maart 2002 : 62 EUR) (circ. nr. 6/2002); – werken aan voornoemde voertuigen, wanneer de prijs (BTW inbegrepen) meer bedraagt dan 125 EUR (vanaf 1 april 2002) (tot 31 maart 2002 : 62 EUR) (circ. nr. 6/2002).
De belastingplichtige is ervan ontheven een factuur uit te reiken wanneer hij goederen levert of diensten verstrekt aan natuurlijke personen die ze bestemmen voor hun privégebruik. Deze ontheffing is niet van toepassing op tal van handelingen, waaronder de leveringen verricht door voorbrengers of grossiersbedrijven (KB nr. 1, artikel 1, § 2, 8°).
Commentaar Deze uitsluiting van de ontheffing van de factureringsplicht, waarbij bijgevolg steeds een factuur dient uitgereikt te worden, is steeds van toepassing, ongeacht of zij al dan niet bijzonder ingericht zijn voor de verkoop in het klein.
Deze problematiek werd reeds ter sprake gebracht ter gelegenheid van de parlementaire vraag nr. 232, van 8 april 1997, door Senator Vandenberghe, waarbij de vraag werd gesteld voor een grossier die zowel leverde in het «groot» als in het «klein». Het antwoord van de Minister op deze vraag kan als volgt samengevat worden :
Wanneer een handelaar zich op enigerlei wijze (b.v. door middel van reclame) in de relatie met potentiële klanten uitgeeft als voortbrenger of grossier, ofschoon hij dit in werkelijkheid niet is, moet die handelaar als dusdanig worden aangemerkt voor de toepassing van vorig lid. Dit geldt zelfs wanneer hij zich als dusdanig uitgeeft in de relatie met bepaalde potentiële klanten en niet met andere potentiële klanten.
De grossier moet in principe altijd een factuur uitreiken, zelfs wanneer de medecontractant een natuurlijk persoon is die handelt voor privédoeleinden. Om te voorkomen dat een onderneming haar kosten en administratieve kosten zou zien toenemen, staat de Administratie evenwel een afwijking toe voor zover de onderneming bestaat uit twee bedrijfsafdelingen in de zin van artikel 11 van het BTW-wetboek en de ondernemer binnen zijn onderneming, doch onafhankelijk van elkaar, zowel een groothandel als een kleinhandel uitbaat die, vanuit technisch oogpunt, beide in staat zijn door eigen middelen te functioneren.
De ontheffing van de factureringsplicht werd desondanks toegestaan voor de leveringen van goederen door een onderneming aan haar personeelsleden, op voorwaarde dat de handelingen afzonderlijk worden opgetekend in een register of op lijsten (met vermelding van datum, naam en adres van de kopers, detail van de geleverde goederen, totale prijs en tarief ) en voor zover deze handelingen niet de hierna opgesomde betreffen : – leveringen van alle soorten voertuigen; – leveringen van gebouwen, de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van zakelijke rechten op gebouwen; – verkopen op afbetaling of huurkopen; PA C I O L I
NR.
205
BIBF-IPCF
Ten einde en met het oog op de beoordeling van het al of niet bestaan van twee afzonderlijke bedrijfsafdelingen onderzoekt de Administratie, geval per geval, iedere bijzondere situatie die haar wordt voorgelegd, rekening houdend met alle omstandigheden eigen aan de zaak in kwestie.
20
MAART
–
2
APRIL
2006
In bevestigend geval en onder voorbehoud van de andere bepalingen van artikel 1, § 2, tweede lid, van voormeld KB nr. 1 mag de handelaar gebruik maken van de ontheffing van de factureringsplicht voor zijn leveringen aan particulieren, op voorwaarde dat hij voor iedere handeling waarvoor hij gebruik maakt van deze ontheffing, in zijnen hoofde kan aantonen dat hij effectief als kleinhandelaar heeft gehandeld ten overstaan van een fysieke persoon handelend voor zijn privégebruik, daarbij rekening houdend met de aard van de geleverde goederen, de wijze waarop zij worden aangeboden, de verkochte hoeveelheden en de toegepaste prijzen.
onderneming vormt die met eigen middelen kan werken. Het feit dat de vorderingen, de liggende gelden en de schulden niet mee werden overgedragen, doet geen afbreuk aan deze vaststelling (Antwerpen 21 december 1998). Ingevolge voorgaande kan besloten worden dat het begrip «bedrijfsafdeling», voor de toepassing van artikel 11 van het BTW-wetboek, een begrip is dat limitatief dient geïnterpreteerd te worden. Als men bijgevolg stelt, volgens het antwoord op voornoemde parlementaire vraag, dat voor de ontheffing van de factureringsplicht de grossier moet beschikken over een afzonderlijke bedrijfsafdeling, voor verkoop aan particulieren, zoals dit begrip wordt omschreven voor de toepassing van artikel 11 van het BTW-wetboek, kan daaruit afgeleid worden dat tal van grossiersbedrijven, die zowel verkopen in het «groot» als in het «klein», niet aan deze strenge bepalingen voldoen. Deze grossiersbedrijven kunnen, in dit geval, geen ontheffing van de factureringsplicht toepassen.
Dit bewijs kan worden geleverd met alle middelen van het gemene recht, met uitzondering van de eed. Het kan inzonderheid bestaan uit de dubbels van de door de leverancier opgemaakte en uitgereikte stukken, zoals bijvoorbeeld kastickets, – die, desnoods gecodeerd, de nodige gegevens bevatten – waarvan de leverancier uiteraard een dubbel moet bewaren overeenkomstig artikel 60 van het BTW-wetboek.
In ieder geval is het mijns inziens raadzaam om, in geval van twijfel, de visie van de BTW-administratie te vragen, gezien, volgens het antwoord op de parlementaire vraag, de Administratie geval per geval zal onderzoeken, rekening houdend met de eigenheden van ieder te onderzoeken zaak.
In dit opzicht werd het begrip «bedrijfsafdeling» nader onderzocht. Volgens het Hof van Beroep te Antwerpen (zie Fiscoloog van 10 februari 1999), moet om te beslissen of er al dan niet sprake is van de overdracht van een «bedrijfsafdeling», onderzocht worden of de overgedragen elementen, de bestanddelen bevatten die de uitoefening van een welbepaalde handelsactiviteit toelaten. Welke bestanddelen van de handelszaak de overdrager behoudt, en hoeveel bedrijfsafdelingen de overdrager voor de overdracht bezat, speelt geen rol.
In ieder geval moet tevens rekening worden gehouden met : 1. KB nr. 1, artikel 1, § 2, 6°, die de facturatie verplicht voor de leveringen die betrekking hebben op goederen die, gelet op de aard ervan, de wijze waarop ze worden aangeboden, de verkochte hoeveelheden of de toegepaste prijzen, kennelijk bestemd zijn voor een economisch gebruik, alsook de leveringen van goederen van de soort waarin de verkrijger handel drijft of die hij normaal bestemt voor de uitoefening van zijn economische activiteit. EN 2. KB nr. 1, artikel 1, § 2, 7°, die de facturatie verplicht voor leveringen verricht in inrichtingen of op plaatsen die normaal niet toegankelijk zijn voor particulieren.
In casu werden, in het behandelende geval, de volgende bestanddelen van een handelszaak in elektrische toestellen overgedragen : de handelsnaam, de handelsgoederen, de voorraad onderdelen, het materiaal en de technische installatie alsook de huurovereenkomst en het (bijna volledige) personeel van de overdrager. Bovendien werd bepaald dat de overdrager zijn benaming moest wijzigen en zijn oorspronkelijke benaming niet meer mocht gebruiken. Dit wijst er volgens het Hof op dat ook de cliënteel werd overgedragen. Al deze bestanddelen vormen volgens het Hof een geheel dat vanuit technisch oogpunt gezien, een onafhankelijke
Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail:
[email protected], URL: http://www.bibf.be. Redactie: Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad: Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. G erealiseerd
20
MAART
–
2
in
APRIL
samen w erking
2006
met
klu w er
–
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
205