FISCAAL INFORMATIEF
FISCAAL INFORMATIEF
Praktijkgerichte, thematische informatie op fiscaal, vennootschapsrechtelijk, boekhoudrechtelijk en bedrijfseconomisch vlak
Jaargang 11 I nr 3 ❚ Juni 2012 ❚ Verschijnt tweemaandelijks ❚ niet in juli en augustus
2
Colofon Hoofdredacteur Luc Taillieu, docent fiscaal recht, auteur Selectie en wetenschappelijk advies Luc Taillieu, docent fiscaal recht, auteur Koen Mertens, algemeen directeur Coördinatie Martine Taillieu Kernredactie Luc Taillieu, docent fiscaal recht, auteur Vaste medewerkers Marnix Cornette, RFN sarl, specialist verkeer België-Frankrijk Luc Goossens, belastingconsulent Franky Maesen, erkend fiscalist Guy Poppe, advocaat Bart Smets, advocaat
inhoud
p 3
Wijzigingen Di Rupo I op het vlak van de personenbelasting vanaf aanslagjaar 2013
p 20 Strengere ‘thin cap-regeling’ voor vennootschappen (art. 147 en art. 153 PW (I)) p 22 Verliesbeperking en artikel 206 WIB: een brug te ver bij fusies en splitsingen? p 25 Vereffeningsprocedure vennootschappen vereenvoudigd
Eindredactie Guy Poppe, jurist Redactie Filip Janssens Tel. 056 41 35 04 Fax: 056 42 40 48 e-mail:
[email protected] Verantwoordelijke uitgever Koen Mertens, Kortrijkstraat 250, 8560 Wevelgem Fiscaal Informatief is een uitgave van Fiscaal Informatief BVBA, Kortrijkstraat 250, 8560 Wevelgem
Abonnementen Fiscaal Informatief verschijnt 5 keer per jaar. De abonnementen lopen per kalenderjaar of per academiejaar en worden automatisch verlengd, behoudens opzegging vóór 1 november of 1 juni, naargelang het abonnement. Abonnering Martine Taillieu Tel. 056 41 35 04 Fax: 056 42 40 48 e-mail:
[email protected] of surf naar www.fiscaalinformatief.be
De auteurs, de redactie en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrieval systeem en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel van foto-kopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs dragen hun intellectuele rechten op de in Fiscaal Informatief gepubliceerde teksten over aan de BVBA Fiscaal Informatief. Bijgevolg is elke reproductie verboden zonder schriftelijke toestemming van de BVBA Fiscaal Informatief. Voor eventuele exploitatie van een licentie kan contact worden opgenomen met de uitgever.
3
Wijzigingen Di Rupo I op het vlak van de personenbelasting vanaf aanslagjaar 2013 1. NIEUWE BEREKENINGSWIJZE VOORDEEL VAN ALLE AARD VOOR BEDRIJFSWAGENS (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2011; Programmawet van 29 maart 2012, B.S. 6 april 2012 en FAQ–vragen bedrijfswagen www.minfin.fgov.be, 31 januari 2012) 1. Algemeen Vanaf 1 januari 2012 wordt het voordeel van alle aard voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig niet langer berekend in functie van het aantal gereden privé-kilometers maar wel op basis van de cataloguswaarde van de wagen. Volgens de nieuwe berekeningswijze moet het voordeel berekend worden door de cataloguswaarde van het bedrijfsvoertuig te vermenigvuldigen met een bepaald CO2-percentage. Dit resultaat wordt vervolgens vermenigvuldigd met ”6/7” (nieuw art. 36, §2 WIB 92 ingevoerd door de Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2012). Het voordeel van alle aard voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig moet bijgevolg als volgt worden berekend: cataloguswaarde x CO2-coëfficiënt% x 6/7 Zoals voorheen mag het voordeel worden verminderd met de geldelijke bijdrage die het personeelslid moet betalen voor het verkregen voordeel (nieuw art. 36, §2, laatste lid WIB 92).
De personenwagens, wagens dubbel gebruik of minibussen die uitsluitend voor bezoldigd vervoer van personen worden gebruikt worden daarentegen niet bedoeld. Om de fiscale aard van een voertuig te raadplegen en aldus het toe te passen stelsel te bepalen, beschikken de taxatiediensten over de toepassing van Belconet-on-Web. Wanneer een werkgever of onderneming aan haar werknemer of bedrijfsleider een ”ander” bedrijfsvoertuig ter beschikking stelt (zoals bijvoorbeeld een lichte vrachtwagen die wel voldoet aan de fiscale definitie van lichte vrachtwagen zoals bedoeld in artikel 4, §2 W.I.G.B.), moet het voordeel van alle aard niet volgens de forfaitaire ramingregels worden berekend. In deze situatie moet het voordeel van aard worden vastgesteld op basis van de werkelijke waarde (art. 36, §1, eerste lid WIB 92). Om het bedrag van dit voordeel te kennen, dient men in principe volgende vraag te stellen: ”Welk is het bedrag dat de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen?” (FAQ–vragen nr. 16 bedrijfswagen www..minfin. fgov.be, 31 januari 2012).
3. Cataloguswaarde 2. Bedoelde bedrijfsvoertuigen De nieuwe forfaitaire berekeningswijze van het voordeel van alle aard geldt uitsluitend voor voertuigen zoals bedoeld in artikel 65 WIB 92 (nieuw art. 36, §2, eerste lid WIB 92). De nieuwe forfaitaire berekeningswijze van het voordeel van alle aard geldt bijgevolg voor volgende voertuigen: - de personenwagens; - de wagens voor dubbel gebruik; - de minibussen; - de lichte vrachtwagens die op fiscaal vlak fiscaal aangemerkt worden als een personenwagen, wagen dubbel gebruik of minibus.
3.1 Oorspronkelijke definitie De Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen (B.S. 30 december 2012) definieerde de cataloguswaarde aanvankelijk als ”de gefactureerde waarde inclusief opties en belasting over toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno” (nieuw art. 36, §2, tweede lid WIB 92). Deze definitie zou niet enkel van toepassing zijn op nieuwe wagens maar ook op de leasingwagens en de tweedehandswagens (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 26).
4
Al gauw bleek dat dergelijke definitie tot een ongewilde discriminatie zou leiden tussen ‘nieuw’ aangekochte wagens en tweedehandswagens. Voor ‘nieuw’ aangekochte wagens zou het voordeel van alle aard gedurende de ganse bezitsduur moeten berekend worden op basis van de oorspronkelijk gefactureerde prijs terwijl voor tweedehandswagens het voordeel zou moeten worden berekend op basis van de prijs die betaald wordt op het ogenblik dat de wagen tweedehands wordt aangekocht. Dit zou tot gevolg hebben dat éénzelfde wagen van een zelfde bouwjaar en een zelfde waarde zwaarder wordt belast indien die wagen nieuw is aangekocht ten opzichte van de wagen die tweedehands zou zijn aangekocht (Mem. van Toelichting, DOC53 2081/001, p. 82).
De leeftijdscoëfficiënt wordt als volgt bepaald:
Om dergelijke ongelijkheid te vermijden heeft de regering beslist om één uniforme definitie van ‘cataloguswaarde’ in te voeren die zowel voor nieuwe wagens als voor tweedehandswagens zou gelden. De Programmawet van 29 maart 2012 (B.S. 6 april 2012) wijzigt de definitie van ‘cataloguswaarde’ zoals die omschreven staat in het nieuwe artikel 36, §2, tweede lid WIB 92.
De cataloguswaarde wordt bijgevolg tijdens de eerste vijf levensjaren van het bedrijfsvoertuig verminderd met 6% zonder dat deze waarde kleiner mag zijn dan 70% van de historische aankoopprijs inclusief btw.
3.2 Nieuwe definitie Volgens deze nieuwe definitie verstaat men onder cataloguswaarde ”de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde belasting over toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno” (nieuw art. 36, §2, tweede lid WIB 92). Deze nieuwe definitie geldt voor alle bedrijfswagens, dus niet enkel voor de ‘nieuwe’ wagens maar ook voor de tweedehandswagens, de leasingwagens en de rentingwagens. Uit de gewijzigde definitie blijkt ook dat men voortaan enkel rekening hoeft te houden met de ‘werkelijk’ betaalde btw. Aanvankelijk diende men rekening te houden met de fictieve btw die men verschuldigd zou zijn op de officiële catalogusprijs zonder rekening te houden met enige korting. Ook op dit punt wordt de wet nu aangepast. Voortaan zal men enkel rekening moeten houden met de werkelijk betaalde btw. Aangezien alle voertuigen na verloop van tijd in waarde verminderen, wordt de cataloguswaarde gecorrigeerd met een leeftijdscoëfficiënt (gaande van 100% tot 70%) dat rekening houdt met het aantal maanden die zijn verlopen na de eerste inschrijving bij de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen (nieuw art. 36, §2, derde lid WIB 92). Deze leeftijdscoëfficiënt mag zowel voor nieuwe als voor tweedehandswagens worden toegepast.
periode verstreken sinds de eerste inschrijving bij het DIV (een begonnen maand telt voor een volledige maand)
leeftijdscoëfficiënt
van 0 tot 12 maanden
100%
van 13 tot 24 maanden
94%
van 25 tot 36 maanden
88%
van 37 tot 48 maanden
82%
van 49 tot 60 maanden
76%
vanaf 61 maanden
70%
We merken op dat de leeftijdscoëfficiënt voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing slechts mag worden toegepast op de voordelen die vanaf mei 2012 worden toegekend.
4. CO2-coëfficiënt% De cataloguswaarde moet vervolgens vermenigvuldigd worden met een percentage die afhankelijk is van de CO2-uitstoot van het bedrijfsvoertuig. Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5% wanneer het bedrijfsvoertuig een CO2-uitstoot heeft van (nieuw art. 36, §2, vierde lid WIB 92): - 115 g/km voor voertuigen uitgerust met een benzine-, LPG of aardgasmotor; - 95 g/km voor voertuigen uitgerust met een dieselmotor. De Koning bepaalt jaarlijks de referentie CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011 volgens de modaliteiten die hij vastlegt. De gemiddelde CO2-uitstoot wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van de voertuigen als bedoeld in artikel 65 WIB 92 die als nieuw zijn ingeschreven (nieuw art. 36, §2, vijfde lid WIB 92). Wanneer de uitstoot van het bedrijfsvoertuig hoger ligt dan de voormelde referentie-uitstoot, wordt het basispercentage van 5,5% vermeerderd met 0,1% per hogere CO2-gram met als maximum 18% (nieuw art. 36, §2, zesde lid WIB 92).
5
Ligt de uitstoot van het bedrijfsvoertuig lager dan de voormelde referentie-uitstoot, wordt het basispercentage van 5,5% verminderd met 0,1% per lagere CO2-gram met als minimum 4% (nieuw art. 36, §2, zevende lid WIB 92). Volgens de Memorie van Toelichting zal het minimumpercentage van 4% steeds van toepassing zijn op de bedrijfsvoertuigen met een uitstoot van 0 gram CO2 per kilometer, zoals de elektrisch aangedreven voertuigen (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 26). Is het CO2-uitstootgehalte van het bedrijfsvoertuig niet gekend, dan moet men bij de berekening van het voordeel ervan uitgaan dat het CO2-uitstootgehalte (nieuw art. 36, §2, achtste lid WIB 92): - 205 gram per kilometer bedraagt wanneer het voertuig uitgerust is met een benzine-, LPG of aardgasmotor; - 195 gram per kilometer bedraagt wanneer het voertuig uitgerust is met een dieselmotor. Om de CO2-uitstoot van het bedrijfsvoertuig te kennen, moet men volgens de Administratie zich uitsluitend beroepen op de informatie waarover de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV) beschikt. Indien de DIV over deze informatie beschikt, is de CO2-uitstoot in principe vermeld op het inschrijvingsbewijs van het voertuig. Volgens de Administratie moet men zich dus uitsluitend baseren op het inschrijvingsbewijs om de CO2-uitstoot van het voertuig te kennen. Hoewel de CO2-uitstoot van het voertuig doorgaans ook vermeld wordt op het gelijkvormigheidsattest, is deze informatie volgens de Administratie irrelevant voor de berekening van het voordeel. Wanneer de DIV over geen informatie beschikt en het inschrijvingsbewijs de CO2-uitstoot bijgevolg niet vermeldt, dan moet men er van uitgaan dat de CO2-uitstoot van de wagen niet gekend is. Dat de CO2-uitstoot wel vermeld staat op het gelijkvormigheidsattest is hierbij irrelevant (Ci. RH.241/603.298, AOIF nr. 22/2010, dd. 9 maart 2010 en FAQ–vragen nr. 23 bedrijfswagen www..minfin.fgov.be, 31 januari 2012).
5. Correctiefactor ‘6/7’ Nadat men de cataloguswaarde heeft vermenigvuldigd met de CO2-coëfficiënt, moet dit resultaat tenslotte vermenigvuldigd worden met de breuk zes zevenden (nieuw art. 36, §2, eerste lid WIB 92). Volgens de Memorie van Toelichting is deze breuk gekozen omdat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever was om zes zevenden van het voordeel ten laste te leggen van de genieter van het voordeel en één zevenden ten laste te leggen van de verstrekker van het voordeel (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 26).
6. Minimumvoordeel In absolute cijfers mag het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het privé-gebruik van het bedrijfsvoertuig echter nooit minder bedragen dan 820,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per jaar (nieuw art. 36, §2, negende lid WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 1.200,00 EUR. Dit minimumvoordeel zal in de praktijk vooral worden toegepast wanneer de werkgever of onderneming een elektrisch voertuig kosteloos ter beschikking stelt.
7. Vermelding voordeel van alle aard op loonfiche 7.1 Algemene regel In principe moet het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het privé-gebruik van de bedrijfswagen steeds worden vermeld op de loonfiche in het vak 9, rubriek c) ”Voordelen van alle aard”. Deze regel geldt zowel voor werknemers (loonfiche 281.10) als voor bedrijfsleiders (loonfiche 281.20). Voor werknemers voorziet de Administratie wel in een uitzondering indien de werknemer het bedrijfsvoertuig geheel of gedeeltelijk gebruikt voor zijn woon-werkverplaatsingen (FAQ–vragen nr. 9 bedrijfswagen www..minfin.fgov.be, 31 januari 2012).
7.2 Werknemer gebruikt het voertuig uitsluitend voor zijn woon-werkverplaatsingen Indien de werknemer zijn bedrijfsvoertuig uitsluitend gebruikt voor zijn individuele woon-werkverplaatsingen, mag het volledig bedrag van het voordeel van alle aard beschouwd worden als een bijdrage van de werkgever in de kosten van het woonwerkverkeer. In deze situatie moet het volledig bedrag op de loonfiche worden vermeld in het vak 17 ”Bijdragen in de reiskosten”, rubriek c) ”Ander vervoermiddel”. Zodoende wordt het voordeel van alle aard vrijgesteld ten belope van 250,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) op voorwaarde dat de werknemer zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst. Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 370,00 EUR.
6
Opdat de werkgever het volledig bedrag van het voordeel in het vak 17 ”Bijdragen in de reiskosten”, rubriek c) ”Ander vervoermiddel”, mag vermelden moet: - vaststaan dat de werknemer het ter beschikking gesteld voertuig effectief en uitsluitend voor zijn woon-werkverplaatsingen gebruikt; - de werknemer aan zijn werkgever bevestigen dat hij zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst.
7.3 Werknemer gebruikt het voertuig zowel voor eigenlijke privé-verplaatsingen als voor woon-werkverplaatsingen Gebruikt de werknemer zijn bedrijfsvoertuig zowel voor eigenlijke privé-verplaatsingen als voor zijn individuele woon-werkverplaatsingen, moet het voordeel op de loonfiche als volgt worden omgedeeld: - ten belope van maximum 250,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) in het vak 17 ”Bijdragen in de reiskosten”, rubriek c) ”Ander vervoermiddel”. Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 370,00 EUR. - het verschil (het bedrag van het voordeel verminderd met het maximum van 370,00 EUR) in het vak 9, rubriek c) ”Voordelen van alle aard”. Door deze werkwijze kan de werknemer ook in deze situatie het voordeel van alle aard vrijstellen ten belope van maximum 370,00 EUR op voorwaarde dat hij zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst. De werkgever mag deze omdeling op de loonfiche slechts maken voor zover: - vaststaat dat de werknemer het ter beschikking gesteld voertuig effectief voor zijn woon-werkverplaatsingen gebruikt; - de werknemer aan zijn werkgever bevestigt dat hij zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst.
8. Bijzonderheden 8.1 Verbouwingswerken voor gehandicapten: geen optie Onder de nieuwe definitie van cataloguswaarde verstaat men de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief de opties. Volgens de Minister worden onder ”opties” de bijkomende voorzieningen aan de wagen verstaan die door gelijk welke bestuurder kunnen worden gekozen uit een bepaald aanbod.
Nog volgens de Minister worden de speciale verbouwingswerken voor de aanpassing van een wagen om die gebruiksklaar te maken voor een gehandicapte in functie van zijn handicap, niet beschouwd als een bijkomende optie. De speciale verbouwingswerken om gehandicapten toe te laten om de wagen te gebruiken maken bijgevolg geen deel uit van de cataloguswaarde voor de berekening van het voordeel van alle aard (Verslag Kamercommissie Financiën en Begroting, DOC53 2081/016, p. 55-56).
8.2 Database tweedehandswagens Voor de tweedehandswagens en voor de gevallen waar de cataloguswaarde niet onmiddellijk afleesbaar is op een factuur of contract, zal volgens de Minister een betrouwbare en voldoende uitgeruste database noodzakelijk zijn. Momenteel overlegt de FOD Financiën met de beroepsfederaties om uit te maken welke database en onder welke voorwaarden die kan worden gebruikt en/ of opgebouwd. Eén van de mogelijkheden die daarbij wordt overwogen is dat iedere belastingplichtige voor een specifieke wagen op eenvoudige aanvraag bij de fiscus, de cataloguswaarde kan bekomen van een welomschreven voertuig (Verslag Kamercommissie Financiën en Begroting, DOC53 2081/016, p. 55-56).
8.3 Werkelijk betaalde btw Overeenkomstig het nieuwe artikel 36, §2 WIB 92 moet bij de bepaling van de cataloguswaarde rekening gehouden worden met de werkelijk betaalde btw. Voor ‘nieuwe’ bedrijfswagens vormt deze bepaling uiteraard geen probleem maar bij aankoop van een tweedehandswagen kan men zich terecht de vraag stellen op welk tijdstip men zich moet plaatsen voor het vaststellen van de werkelijk betaalde btw: op het ogenblik dat de wagen destijds nieuw werd aangekocht of op het ogenblik dat de wagen tweedehands wordt overgekocht. Momenteel bestaat hier nog onduidelijkheid over maar in de Kamercommissie voor Financiën heeft de Minister toch laten uitschijnen dat men rekening moet houden met de betaalde btw op het ogenblik van wederverkoop van de bedrijfswagen (Verslag Kamercommissie Financiën en Begroting, DOC53 2081/016, p. 55-56). Neem een vennootschap die een bedrijfswagen nieuw aankoopt voor 40.000,00 EUR exclusief btw, dan bedraagt de cataloguswaarde 48.400,00 EUR. Indien de vennootschap de bedrijfswagen van exact hetzelfde type daarentegen tweedehands aankoopt van een particulier, is er geen btw verschuldigd en zou volgens de Minister de cataloguswaarde slechts 40.000,00 EUR bedragen.
7
8.4 Bedrijfswagen in onverdeeldheid In de Kamercommissie voor Financiën wordt aan de Minister de situatie voorgelegd waarbij een bedrijfswagen in onverdeeldheid wordt aangekocht door de werkgever en zijn werknemer. De werknemer betaalt zelf 20% dat overeenstemt met het privégebruik van de bedrijfswagen. De overige 80% wordt door de
werkgever betaald op wiens naam de wagen wordt ingeschreven. Volgens de Minister is er in deze situatie nog steeds sprake van een voordeel van alle aard. Het bedrag van het voordeel moet hierbij wel beperkt worden tot het eigendomsaandeel van de vennootschap in de bedrijfswagen. In voorliggende situatie 80% van de waarde van de wagen (Verslag Kamercommissie Financiën en Begroting, DOC53 2081/016, p. 62).
2. VOORDEEL VAN ALLE AARD VOOR GRATIS WOONST (K.B. van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 18, §3 K.B./WIB 92 op het stuk van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze terbeschikking over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit, B.S. 28 februari 2012) 1. Situatie tot en met 31 december 2011 Wanneer een rechtspersoon een in België gelegen gebouwd onroerend goed kosteloos ter beschikking stelt aan een personeelslid, dan werd het voordeel van alle aard als volgt gewaardeerd (art. 18, §3, punt 2 K.B./WIB 92): niet-geïndexeerd KI
voordeel van alle aard
• KI < 745
geïndexeerd KI x 100/60 x 1,25
• KI > 745
geïndexeerd KI x 100/60 x 2
Indien het gebouwd onroerend goed gemeubeld ter beschikking wordt gesteld, moet het voordeel van alle aard verhoogd worden met 2/3. Voorbeeld: Een vennootschap stelt voor het inkomstenjaar 2011 een woning (niet-geïndexeerd KI 1.500,00 EUR) volledig gratis ter beschikking aan haar financieel directeur. In hoofde van de financieel directeur moet volgend voordeel alle aard worden belast: - geïndexeerd KI: 1.500 x 1,5790 = 2.369,00 EUR - voordeel van alle aard: 2.369 x 100/60 x 2 = 7.896,67 EUR
2. Situatie vanaf 1 januari 2012 Wanneer het gebouwd onroerend goed een niet-geïndexeerd KI heeft van meer dat 745,00 EUR, heeft de wetgever met ingang van 1 januari 2012 de multiplicatorcoëfficiënt opgetrokken van ‘2’ tot ‘3,8’ (wijziging art. 18, §3, punt 2, tweede lid, b K.B./WIB 92). Voor gebouwen met een niet-geïndexeerd KI van 745,00 EUR of lager, wijzigt er niets. Hier blijft de multiplicatorcoëfficiënt van ‘1,25’ behouden.
Wordt het gebouw gemeubeld ter beschikking gesteld, moet het voordeel van alle aard zoals voorheen verhoogd worden met 2/3. Deze wijziging heeft de facto tot gevolg dat het voordeel van alle aard voor gebouwde onroerende goederen waarvan het nietgeïndexeerd KI hoger is dan 745,00 EUR, quasi verdubbeld is. Voorbeeld: Hernemen we het bovenstaande voorbeeld met dit verschil dat de woonst in de loop van het inkomstenjaar 2012 ter beschikking wordt gesteld. In hoofde van de financieel directeur moet volgend voordeel alle aard worden belast: - geïndexeerd KI: 1.500 x 1,6349 = 2.452,00 EUR - voordeel van alle aard: 2.452 x 100/60 x 3,8 = 15.529,33 EUR Inzake de terbeschikkingstelling van onroerende goederen, merken we nog op dat: − om een voordeel te belasten is het niet noodzakelijk dat de werkgever eigenaar is van het onroerend goed. De terbeschikkingstelling kan eveneens voortspruiten uit andere zakelijke rechten (erfpacht, recht van opstal, vruchtgebruik) of persoonlijke rechten (huur), waarvan de werkgever titularis is; − het feit dat de genieter van het voordeel het onroerend goed, waarover hij van de werkgever mag beschikken, niet effectief zou gebruiken, doet geen afbreuk aan de belastbaarheid van het voordeel; − wanneer het onroerend goed slechts gedurende een deel van het jaar ter beschikking wordt gesteld, moet het belastbaar voordeel beperkt worden tot het aantal maanden van werkelijke terbeschikkingstelling (KI eerst indexeren en vervolgens prorateren); − indien het onroerend goed in de loop van de maand terbeschikking wordt gesteld, moet die maand mee opgenomen worden in het belastbaar voordeel wanneer het onroerend goed op de 16de dag van die maand in gebruik is genomen. Dezelfde regel is van toepassing wanneer de terbeschikkingstelling in de loop van een maand ophoudt.
8
3. VOORDEEL VAN ALLE AARD VOOR DE KOSTELOZE VERSTREKKING VAN VERWARMING EN ELEKTRICITEIT (K.B. van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 18, §3 K.B./WIB 92 op het stuk van de forfaitaire waardering van de voordelen van alle aard voor de kosteloze terbeschikking over onroerende goederen en de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit, B.S. 28 februari 2012) 1. Situatie tot en met 31 december 2011
2. Situatie vanaf 1 januari 2012
Tot en met inkomstenjaar 2011 werd het forfaitaire voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit vastgeklikt op een vast bedrag. Deze vaste bedragen werden niet onderworpen aan een jaarlijkse indexatie.
Vanaf 1 januari 2012 voorziet de wetgever enkel nog maar in basisbedragen die voortaan jaarlijks geïndexeerd moeten worden overeenkomstig artikel 178, §3, 2° en §7 WIB 92.
Het K.B. van 3 december 2009 (B.S. 10 december 2009) had voor de inkomstenjaren 2010 en 2011 deze forfaitaire bedragen lichtjes verhoogd. Tot en met inkomstenjaar 2011 bedroeg het forfaitaire voordeel van alle aard voor de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit: (art. 18, §3, punt 4 K.B./WIB 92):
Voor het niet-leidinggevend personeel heeft de wetgever de niet-geïndexeerde basisbedragen zodanig gekozen, dat ze voor deze categorie van personeelsleden na indexatie voor het inkomstenjaar 2012 geen verhoging inhouden. Voor het leidinggevend personeel en bedrijfsleiders zijn de bedragen daarentegen wel verhoogd. In onderstaande tabel vindt u de niet-geïndexeerde basisbedragen en de bedragen na indexaanpassing voor het inkomstenjaar 2012 terug (wijziging art. 18, §3, punt 4 K.B./WIB 92):
T/m 2009
2010
2011
verwarming leidinggevend personeel:
1.180 EUR
1.480 EUR
1.640 EUR
verwarming ‘andere’ personeelsleden:
590 EUR
740 EUR
820 EUR
verwarming leidinggevend personeel:
elektriciteit leidinggevend personeel:
590 EUR
740 EUR
820 EUR
elektriciteit ‘andere’ personeelsleden:
295 EUR
370 EUR
410 EUR
basisbedrag
2012
1.245 EUR
1.820 EUR
verwarming ‘andere’ personeelsleden:
560 EUR
820 EUR
elektriciteit leidinggevend personeel:
620 EUR
910 EUR
elektriciteit ‘andere’ personeelsleden:
280 EUR
410 EUR
9
4. AFTREK WOON-WERKKILOMETERS (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2012 en FAQ–vragen bedrijfswagen www.minfin.fgov.be, 31 januari 2011) 1. Situatie tot en met 31 december 2011
2. Situatie vanaf 1 januari 2012
Wanneer de belastingplichtige zijn woon-werkverkeer aflegt met een personenwagen, wagen dubbel gebruik, een minibus of een lichte vrachtwagen die op fiscaal vlak gelijkgesteld wordt met een personenwagen, dan worden de kosten voor het woonwerkverkeer forfaitair geraamd op 0,15 EUR/km. (art. 66, §4 WIB 92).
Aangezien het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het privé-gebruik van een bedrijfswagen vanaf 1 januari 2012 niet meer berekend wordt op basis van het aantal werkelijk gereden woon-werkkilometers maar wel op basis van de cataloguswaarde, heeft de wetgever noodgedwongen een nieuwe aftrekbeperking ingevoerd voor de woon-werkkilometers.
De aftrek van de woon-werkkilometers moet wel beperkt worden tot het aantal kilometers op basis waarvan het voordeel van alle aard wordt berekend (5.000 km. of 7.500 km.). Indien de belastingplichtige meer woon-werkkilometers in aftrek wenst af te trekken dan dit forfait, zal hij in zijn aangifte personenbelasting spontaan een hoger voordeel van alle aard moeten aangeven. In dit geval zal het voordeel van alle aard moeten worden herberekend op basis van de werkelijk gereden woon-werkkilometers die hij als beroepskost in aftrek wenst te brengen.
Met ingang van 1 januari 2012 mag de aftrek nooit meer bedragen dan het belastbaar voordeel van alle aard, desgevallend verhoogd met de persoonlijke bijdrage die de verkrijger van het voordeel betaald heeft voor het privé-gebruik van de bedrijfswagen (nieuw art. 66, §5, derde lid WIB 92).
5. BELASTINGVERMINDERING VOOR ENERGIEBESPARENDE UITGAVEN (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2011) 1. Afschaffing belastingvermindering 1.1 Principe Voor uitgaven betaald vanaf 1 januari 2012 wordt de federale belastingvermindering voor alle energiebesparende uitgaven afgeschaft met uitzondering van dakisolatie (nieuw art.14524, §1, tweede lid, d WIB 92).
1.2 Overgangsmaatregel voor uitgaven betaald in 2012 De wetgever heeft evenwel een overgangsregeling uitgewerkt voor overeenkomsten die voor 28 november 2011 zijn afgesloten. Indien de overeenkomst met de geregistreerde aannemer voor 28 november 2011 is afgesloten, komen alle energiebesparende uitgaven betaald in 2012 nog in aanmerking voor de belastingvermindering en dit onder dezelfde voorwaarden voor wie in 2011 energiebesparende uitgaven deed (nieuw art.14524, §1, tweede lid, d WIB 92). Dat betekent dat de belastingplichtige
nog steeds een fiscaal voordeel krijgt voor de vervanging en onderhoud van een stookketel, dubbele beglazing, dakisolatie, warmteregeling op een centrale verwarming en energie-audit in een woning die minstens vijf jaar in gebruik is genomen. Voor alle woningen, dus ook nieuwbouw, is er een fiscaal voordeel voor de plaatsing van zonnecelpanelen, thermische panelen en een andere uitrusting voor geothermische energieopwekking. Uitgaven betaald in 2012 en die betrekking hebben op een overeenkomst afgesloten voor 28 november 2011 komen bijgevolg nog in aanmerking voor de belastingvermindering ten belope van 40% van de werkelijk gedane uitgaven met een maximum van 2.000,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per belastbaar tijdperk en per woning (wijziging art. 14524, §1, derde WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 2.930,00 EUR. Indien de uitgaven betrekking hebben op de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie, wordt dit basisbedrag verhoogd met een niet-geïndexeerde toeslag van 600,00 EUR (art. 14524, §1, vierde lid WIB 92). Het geïndexeerde bedrag van deze specifieke verhoging voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 880,00 EUR.
10
In deze situatie kan de belastingplichtige het gedeelte van de belastingvermindering dat hoger is dan het wettelijk plafond ook nog overdragen naar de drie volgende belastbare tijdperken. Deze overdrachtsregel is wel enkel van toepassing op bestaande woningen, d.w.z. woningen die op 31 december van het jaar van de aanvang van de werken minstens vijf jaar eerder in gebruik zijn genomen (wijziging art. 14524, §1, vijfde lid WIB 92). Het gedeelte van de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven dat niet aangerekend kan worden op de basisbelasting kan tenslotte worden omgezet worden in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Zoals voorheen komen alle energiebesparende uitgaven in aanmerking voor het terugbetaalbaar belastingkrediet met uitzondering van de plaatsing van zonnecelpanelen, thermische panelen en alle andere uitrustingen voor geothermische energieopwekking (wijziging art. 156bis, eerste lid, 2° en schrapping art. 156bis, eerste lid, 3° WIB 92). We merken op dat de regeling van het terugbetaalbaar belastingkrediet sowieso een tijdelijke maatregel is en enkel geldt voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald in 2010, 2011 en 2012.
2. Belastingvermindering voor dakisolatie Komt men niet in aanmerking voor de overgangsmaatregel, dan komt enkel nog maar dakisolatie in aanmerking voor de belastingvermindering voor betalingen gedaan vanaf 1 januari 2012 (nieuw art.14524, §1, tweede lid, d WIB 92). Het percentage van de belastingvermindering heeft de wetgever beperkt tot 30% van de werkelijk gedane uitgaven (wijziging art.14524, §1, derde lid WIB 92). Het maximumbedrag van de belastingvermindering blijft wel behouden op 2.000,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per belastbaar tijdperk en per woning (art. 14524, §1, vierde WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 2.930,00 EUR. Het gedeelte van de belastingvermindering dat hoger is dan het wettelijk maximumbedrag kan niet meer overgedragen worden naar de drie volgende belastbare tijdperken (wijziging art. 14524, §1, vijfde lid WIB 92). Het gedeelte van de belastingvermindering dat niet aangerekend kan worden op de basisbelasting kan nog wel worden omgezet worden in een terugbetaalbaar belastingkrediet indien de betaling plaatsvindt in 2012.
3. Overzichtsschema 2011
2012 contract afgesloten
2013 e.v.
voor vanaf 28.11.2011 28.11.2011 aard van de uitgaven:
alle uitgaven
alle uitgaven
% belastingvermindering:
40%
40%
30%
30%
maximumbedrag (*):
2.000 € of 2.600 €
2.000 € of 2.600 €
2.000 €
2.000 €
overdracht (**):
ja
ja
neen
neen
belastingkrediet (***)
ja
ja
ja
neen
dakisolatie dakisolatie
(*) niet-geïndexeerde bedragen (**) overdracht enkel mogelijk indien de woning op 31 december van het jaar van de aanvang van de werken minstens 5 jaar eerder in gebruik is genomen (***) belastingkrediet nooit mogelijk voor de plaatsing van zonnecelpanelen, thermische panelen en andere uitrustingen voor geothermische energieopwekking
11
6. BELASTINGVERMINDERING VOOR INTRESTEN VAN EEN GROENE LENING (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2011) Natuurlijke personen die tussen 1 januari 2009 en 31 december 2011 bij een kredietgever een ”groene lening” hebben afgesloten voor de financiering van energiebesparende uitgaven zoals bedoeld in artikel 14524, §1 WIB 92, hebben recht op een intrestbonificatie van 1,5% die volledig ten laste wordt genomen door de overheid. Bovendien komen de intresten van deze leningen, na aftrek van de intrestbonificatie in aanmerking voor een belastingvermindering ten belope van 40% (art. 14524, §3 WIB 92).
Voor intresten betaald vanaf 1 januari 2012 heeft de wetgever het percentage van 40% verlaagd tot 30% (wijziging art. 14524, §3, tweede lid WIB 92). De intrestbonificatie van 1,5% blijft daarentegen onaangeroerd.
7. BELASTINGVERMINDERING VOOR LAGE ENERGIEWONINGEN, PASSIEFWONINGEN EN NULENERGIEWONINGEN (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2011) 1. Algemeen Om de investering in zogenaamde ”lage energiewoningen” ”passiefwoningen” en ”nulenergiewoningen” fiscaal te promoten had de wetgever een specifieke belastingvermindering in de personenbelasting ingevoerd (art. 14524, §2 WIB 92). Het bedrag van de belastingvermindering was forfaitair vastgelegd op (art. 14524, §2, zevende lid WIB 92): - 300,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per belastbaar tijdperk en per woning voor een ‘lage energiewoning’. Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2012 bedraagt 420,00 EUR; - 600,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per belastbaar tijdperk en per woning voor een ‘passiefwoning’. Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2012 bedraagt 850,00 EUR; - 1.200,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per belastbaar tijdperk en per woning voor een ‘nulenergiewoning’. Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2012 bedraagt 1.700,00 EUR. Het forfaitaire bedrag van de belastingvermindering wordt toegekend gedurende tien opeenvolgende jaren vanaf het belastbaar tijdperk waarin is vastgesteld dat de woning een lage energiewoning, een passiefwoning of een nulenergiewoning is (art. 14524, §2, vijfde lid WIB 92). De belastingvermindering wordt slechts verkregen worden vanaf het belastbaar tijdperk waarin is vastgesteld dat de woning een lage energiewoning, een passiefwoning of een nulenergiewoning. Dat de woning inderdaad het karakter heeft van een lage energiewoning, een passiefwoning of een nulenergiewoning zal moeten worden bewezen aan de hand van een certificaat dat
wordt uitgereikt door een door de Koning erkende instelling of door bevoegde gewestelijke administratie of een gelijkaardige instelling die is gevestigd in een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (art. 14524, §2, vijfde lid WIB 92).
2. Afschaffing van de belastingvermindering De belastingvermindering voor lage energiewoningen, passiefwoningen en nulenergiewoningen, wordt vanaf aanslagjaar 2013 opgeheven (schrapping art.14524, §2 WIB 92). Dit betekent concreet dat voor woningen waarvoor uiterlijk op 31 december 2011 geen certificaat is uitgereikt voor een ”lage energiewoning” een ”passiefwoning” of een ”nulenergiewoning”, niet meer in aanmerking komen voor een belastingvermindering. Voor de in 2011 of vroeger gecertificeerde woningen wordt de belastingvermindering verder verleend voor de resterende duur van de tienjarige periode (nieuw art. 535, eerste lid WIB 92). De bedragen die tijdens deze periode in aanmerking komen voor de belastingvermindering, blijven verder geïndexeerd (nieuw art. 535, derde lid WIB 92).
3. Overgangsmaatregel De certificaten ”lage energiewoning”, ”passiefwoning” of ”nulenergiewoning” waarvoor uiterlijk op 31 december 2011 een aanvraag werd ingediend en die ten laatste op 29 februari 2012 worden uitgereikt, worden beschouwd als certificaten die werden uitgereikt op 31 december 2011. Op grond van die certificaten zullen de betrokken belastingplichtigen nog steeds recht hebben op de belastingvermindering (nieuw art. 535, eerste en tweede lid WIB 92).
12
8. BELASTINGVERMINDERING UITGAVEN VOOR INBRAAK- EN BRANDBEVEILIGING (Ontwerp van Wet van 17 januari 2012 houdende diverse bepalingen – nog niet gepubliceerd) 1. Algemeen Om belastingplichtigen er toe aan te zetten hun woning beter te beveiligen tegen inbraak of brand, heeft de Programmawet van 27 december 2006 (B.S. 28 december 2006) met ingang van aanslagjaar 2008 een specifieke belastingvermindering ingevoerd voor uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan tegen brand- of inbraakpreventie (art. 14531 WIB 92). De belastingvermindering bedroeg tot en met aanslagjaar 2012 50% van de werkelijk gedane uitgaven (inclusief btw) met een maximum van 500,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per jaar en per woning (art. 14531, derde en vierde lid WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2012 bedraagt 710,00 EUR.
2. Beperking van de belastingvermindering Met ingang van aanslagjaar 2013 wordt het percentage van de belastingvermindering beperkt tot 30% van de werkelijk gedane uitgaven (wijziging art.14531, derde lid WIB 92). Het maximumbedrag van de belastingvermindering tot 500,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) per jaar en per woning blijft wel behouden (art.14531, vierde lid WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2013 bedraagt 730,00 EUR.
3. Verdeling van de belastingvermindering tussen gezamenlijk belaste echtgenoten Voor echtgenoten die samen worden belast (gehuwden en wettelijke samenwoners) en die eigenaar zijn van de woning, wordt het bedrag van de belastingvermindering voor uitgaven tegen brand- en inbraakpreventie evenredig omgedeeld in verhouding tot ieders eigendomsaandeel. Indien de echtgenoten de woning huren, dan zal het bedrag van de belastingvermindering omgedeeld worden in verhouding van het belastbaar inkomen van iedere echtgenoot ten opzichte van het totaal belastbaar inkomen van beide echtgenoten samen (art. 14531, vijfde lid WIB 92). Met ingang van aanslagjaar 2013 zal ook in hoofde van echtgenoten die beiden eigenaar zijn van de woning, de belastingvermindering verdeeld worden in verhouding tot ieders inkomensaandeel en niet meer in functie van ieders eigendomsaandeel (wijziging art. 14531, vijfde lid WIB 92). Dankzij deze nieuwe maatregel vermijdt men dat er nog een groot deel van de belastingvermindering verloren gaat omdat één van beide echtgenoten geen of weinig belastbare inkomsten heeft.
9. OMVORMING VAN DE AFTREKBARE BESTEDINGEN TOT BELASTINGVERMINDERINGEN (Ontwerp van Wet van 17 januari 2012 houdende diverse bepalingen – nog niet gepubliceerd) 1. Algemeen Tot en met aanslagjaar 2012 mocht de belastingplichtige volgende aftrekbare bestedingen in mindering brengen van zijn totaal netto-inkomen (art. 104 WIB 92): 1. aftrek enige en eigen woning 2. bijkomende intrestaftrek; 3. onderhoudsuitkeringen; 4. giften aan erkende instellingen; 5. kosten van kinderopvang; 6. bezoldigingen betaald aan een huisbediende; 7. uitgaven voor onderhoud of restauratie van beschermde onroerende goederen.
Aangezien voormelde bestedingen aftrekbaar zijn van het totale netto-inkomen, levert deze aftrek een belastingvoordeel op tegen het marginaal tarief. Met uitzondering van de onderhoudsgelden zullen met ingang van aanslagjaar 2013 alle aftrekbare bestedingen omgevormd worden tot belastingverminderingen (schrapping art. 104, 3° tot 9° en wijziging art. 105 WIB 92). De nieuwe belastingverminderingen zullen voortaan berekend worden tegen een uniek percentage van 45% of 30% zodoende dat iedere belastingplichtige hetzelfde belastingvoordeel krijgt toegekend en dit ongeacht de hoogte van zijn inkomen.
13
Aan de toepassingsvoorwaarden en –modaliteiten van deze nieuwe belastingverminderingen heeft de wetgever niet gesleuteld.
2. Uniek percentage van 45% Volgende bestedingen zullen met ingang van het aanslagjaar 2013 recht geven op een belastingvermindering die berekend wordt tegen het uniforme tarief van 45%: 1. aftrek enige en eigen woning (nieuw art. 14517 en 14518 WIB 92); 2. bijkomende intrestaftrek (wijziging art. 526, tweede lid, 1° WIB 92); 3. giften aan erkende instellingen (nieuw art. 14533 WIB 92); 4. kosten van kinderopvang (nieuw art. 14535 WIB 92). Het tarief van 45% geldt niet enkel voor de intresten en kapitaalaflossingen van nieuwe hypothecaire leningen afgesloten vanaf 1 januari 2005 die in aanmerking komen voor de woonbonus maar ook voor de oude hypothecaire leningen afgesloten voor 2005 waarvan de kapitaalaflossingen in aanmerking komen voor de verhoogde belastingvermindering bouwsparen. Ook de belastingvermindering bouwsparen zal berekend worden tegen het vast percentage van 45% terwijl dit voorheen berekend werd tegen de marginale aanslagvoet (wijziging art. 526, tweede lid, 3° WIB 92). Door deze maatregel zullen personen met een jaarlijks belastbaar inkomen van 36.300,00 EUR of meer een belastingvoordeel van 5% moeten inleveren terwijl personen met lage inkomsten een hoger fiscaal voordeel zullen verkrijgen. Iemand met een belastbaar inkomen van 12.000,00 EUR recupereert momenteel slechts 32% van zijn uitgaven. Vanaf aanslagjaar 2013 zal hij eveneens 45% recupereren. Aan het fiscaal regime van onderhoudsgelden wijzigt niets. Deze besteding blijft fiscaal de aard behouden van een aftrekbare besteding die in mindering kan worden gebracht van het totaal netto-inkomen (art. 104, 1° en 2° WIB 92).
3. Uniek percentage van 30% Volgende twee minder voorkomende bestedingen zullen met ingang van het aanslagjaar 2013 recht geven op een belastingvermindering die berekend wordt tegen het uniforme tarief van 30%: 1. bezoldigingen betaald aan een huisbediende (nieuw art. 14534 WIB 92); 2. uitgaven voor onderhoud of restauratie van beschermde onroerende goederen (nieuw art. 14536 WIB 92).
4. Verdeling van de belastingvermindering tussen gezamenlijk belaste echtgenoten In hoofde van gezamenlijk belaste echtgenoten (gehuwden en wettelijke samenwoners) werden de aftrekbare bestedingen (met uitzondering van de aftrek enige en eigen woning) evenredig afgetrokken van het totaal netto-inkomen van iedere echtgenoot (art. 105, 2° WIB 92). Met ingang van aanslagjaar 2013 zullen de nieuwe belastingverminderingen in hoofde van gezamenlijk belaste echtgenoten verdeeld worden in verhouding tot ieders belastbaar inkomen (nieuw art. 14533, §1, laatste lid; nieuw art. 14534, laatste lid; nieuw art. 14535, achtste lid WIB 92; nieuw art. 14536, vijfde lid en wijziging art. 526, tweede lid, 1° WIB 92). Wat de nieuwe belastingvermindering voor de enige en eigen woning betreft, mogen echtgenoten waarvoor een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en die beiden in aanmerking komen voor deze vermindering zoals voorheen nog steeds hun gezinskorf vrij onder elkaar verdelen. Deze vrije verdeling van de gezinskorf mag er echter niet toe leiden dat de maximale korf waarop iedere echtgenoot in beginsel recht heeft, overschreden wordt (nieuw art. 14517, zevende lid WIB 92).
14
10. BELASTINGVERMINDERING VERBETERDE GEMIDDELDE AANSLAG-VOET WORDT DERTIG PERCENT (Ontwerp van Wet van 17 januari 2012 houdende diverse bepalingen – nog niet gepubliceerd) 1. Algemeen Tot en met aanslagjaar 2012 gaven volgende uitgaven recht op een belastingvermindering die berekend wordt tegen de verbeterde gemiddelde aanslagvoet: 1. de persoonlijke bijdragen voor een individuele en collectieve pensioentoezegging (art. 1451, 1° in samenlezing met art. 1452 WIB 92); 2. de premies van een gewone individuele levensverzekering (art. 1451, 2° in samenlezing met art. 1452 WIB 92); 3. kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening aangegaan om een in een lidstaat van de E.E.R. gelegen ‘andere’ woning dan de enige en eigen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen (art. 1451, 3° in samenlezing met art. 1452 WIB 92); 4. uitgaven voor het verwerven van werkgeversaandelen (art. 1451, 4° in samenlezing met art. 1452 WIB 92); 5. stortingen voor pensioensparen (art. 1451, 5° in samenlezing met art. 1452 WIB 92); 6. uitgaven voor PWA-cheques (art. 14521, tweede lid WIB 92).
De verbeterde gemiddelde aanslagvoet komt overeen met de gemiddelde aanslagvoet waarbij er geen rekening wordt gehouden met de toeslagen op de belastingvrije som. De verbeterde gemiddelde aanslagvoet mag nooit minder bedragen dan 30% en nooit meer dan 40% (art. 1452 WIB 92).
2. Uniek percentage van 30% Bovenstaande uitgaven zullen met ingang van het aanslagjaar 2003 onder de vroegere voorwaarden nog steeds recht op een belastingvermindering maar het belastingvoordeel zal niet langer berekend worden tegen de verbeterde gemiddelde aanslagvoet maar wel tegen het lineaire percentage van 30% (wijziging art. 1452 WIB 92 en art. 14521, tweede en derde lid WIB 92).
15
11. WIJZIGING ROERENDE VOORHEFFING EN DE INVOERING VAN DE BIJKOMENDE HEFFING OP GROTE VERMOGENS (Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december 2011 en Programmawet van 29 maart 2012, B.S. 6 april 2012) 1. Tarief roerende voorheffing De aanslagvoet van de roerende voorheffing wordt voor de ‘eigenlijke’ intresten en dividenden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2012 vastgelegd op 21% (wijziging art. 169, eerste lid, 1°, 3°, tweede lid, derde lid, vijfde lid, elfde lid, twaalfde lid en nieuw art. 169, eerste lid, 1°bis, 2°ter WIB 92). Bij wijze van uitzondering blijft het tarief van de roerende voorheffing op volgende intresten en dividenden ongewijzigd: - de roerende voorheffing op intresten van gewone spaardeposito’s blijft behouden op 15%; - de roerende voorheffing op liquidatieboni wanneer een vennootschap (andere dan een erkende beleggingsvennootschap) haar vermogen verdeelt blijft behouden op 10%; - de roerende voorheffing op de intresten van staatsbons uitgegeven door de Belgische overheid waarvan de intekenperiode van 24 november 2011 tot 2 december 2012 liep, blijft behouden op 15%; - de roerende voorheffing op dividenden en intresten die op heden aan de roerende voorheffing van 25% zijn onderworpen, blijft ongewijzigd. De aanslagvoet van 15% blijft behouden op andere inkomsten uit kapitalen en roerende goederen (zoals bijvoorbeeld auteursrechten) en op diverse inkomsten van roerende aard (zoals bijvoorbeeld inkomsten uit verhuring van roerende goederen).
2. Bijkomende heffing van 4 % 2.1 Algemeen Belastingplichtigen die met ingang van 1 januari 2012 intresten en dividenden hebben ontvangen van meer dan 13.675,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) zullen een bijkomende heffing van 4% ondergaan op het gedeelte van de roerende inkomsten die deze grens overschrijden (nieuw art. 1741,§1, eerste lid WIB 92). Het geïndexeerde bedrag voor aanslagjaar 2013 bedraagt 20.020,00 EUR. De bijkomende heffing kan ofwel rechtstreeks door de schuldenaar van de roerende inkomsten aan de bron worden ingehouden ofwel via de jaarlijkse aangifte personenbelasting worden geregulariseerd.
Op de bijkomende heffing van 4% is geen aanvullende gemeentebelasting verschuldigd (wijziging art. 465 WIB 92).
2.2 Personeel toepassingsgebied
De bijkomende heffing van 4% is enkel van toepassing op intresten en dividenden verkregen door natuurlijke personen die onderworpen zijn aan de personenbelasting. Rechtspersonen en niet-inwoners ontsnappen bijgevolg aan deze bijkomende heffing.
2.3 Materieel toepassingsgebied De bijkomende heffing van 4% is uitsluitend van toepassing op de ‘eigenlijke’ intresten en dividenden zoals bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2° WIB 92 die onderworpen zijn aan het tarief van 21% roerende voorheffing dat het totale netto bedrag van 20.020,00 EUR (geïndexeerd bedrag) overschrijdt. (nieuw art. 1741,§1, tweede lid WIB 92). Zoals hierboven reeds aangehaald is de bijkomende heffing enkel verschuldigd op de ‘eigenlijke’ intresten en dividenden zoals bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2° WIB 92. Inkomsten van verhuring van roerende goederen, auteursrechten en inkomsten begrepen in lijfrenten die onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van een rechtspersoon of onderneming ontsnappen bijgevolg aan deze heffing. De intresten en dividenden die onderworpen zijn aan een tarief van 10% of 25% roerende voorheffing, worden evenmin onderworpen aan deze bijkomende heffing (nieuw art. 1741,§1, vierde lid WIB 92). Volgende intresten en dividenden worden bijgevolg uitgesloten van de bijkomende heffing van 4%: - intresten van gewone spaardeposito’s; - liquidatieboni; - intresten en dividenden die aan het tarief van 25% roerende voorheffing zijn onderworpen; - de intresten van Staatsbons waarop is ingeschreven tijdens de periode van 24 november 2011 tot 2 december 2012. Het is echter niet omdat bepaalde intresten en dividenden uitgesloten worden van deze bijkomende heffing, dat ze niet moeten worden meegeteld om te oordelen of de grens van 20.020,00 EUR al dan niet is overschreden.
16
2.4 Beoordeling grens van 20.020,00 EUR Om te oordelen of de grens van 20.020,00 EUR (geïndexeerd bedrag) al dan niet is overschreden, wordt in beginsel rekening gehouden met alle intresten en dividenden zoals bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2° WIB 92 en dit ongeacht het tarief van de ingehouden roerende voorheffing. Met volgende intresten en dividenden moet echter geen rekening gehouden worden voor de beoordeling van de vrijstellingsgrens: • de intresten en dividenden die overeenkomstig artikel 21 WIB 92 vrijgesteld zijn als roerende inkomsten (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 15), zoals o.a.: - de eerste schijf van 1.830,00 EUR (geïndexeerd bedrag) van intresten van spaarboekjes; - de eerste schijf van 180,00 EUR (geïndexeerd bedrag) van dividenden uitgekeerd door erkende coöperatieve vennootschappen); - verzekeringsbons met een looptijd van minstens acht jaar of met een overlijdensdekking van 130%: • de liquidatieboni (nieuw art. 1741,§1, vijfde lid WIB 92); • de intresten van Staatsbons waarop is ingeschreven tijdens de periode van 24 november 2011 tot 2 december 2012 (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 16). Overeenkomstig het nieuwe artikel 1741,§1, eerste lid WIB 92 moet de korf van 20.020,00 EUR opgevuld worden met het ‘nettobedrag’ van de ontvangen intresten en dividenden. De door de wetgever gehanteerde term ‘nettobedrag’ is in feite misleidend aangezien men onder ‘nettobedrag’ het werkelijk geïnde bedrag voor aftrek van de innings- en bewaringskosten, verhoogd met de roerende voorheffing en in voorkomend geval de woonstaatheffing en de bijkomende heffing van 4% (nieuw art. 1741,§1, eerste en derde lid in samenlezing met art. 22, §1 WIB 92). In het nadeel van de belastingplichtige wordt de korf van 20.020,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) in eerste instantie zoveel mogelijk opgevuld met intresten en dividenden waarop de heffing van 4% niet verschuldigd is. In tweede instantie zal de korf opgevuld worden met intresten en dividenden waarop deze heffing wel verschuldigd is (nieuw art. 1741,§1, vijfde lid WIB 92). We merken nog op dat de grens van 20.020,00 EUR per belastingplichtige geldt. In hoofde van gezamenlijk belaste echtgenoten zal iedere echtgenoot recht hebben op zijn eigen korf van 20.020,00 EUR die hij zal moeten vullen met zijn eigen intresten en dividenden.
belegging
komt het inkomen in de korf van 20.020 EUR?
heffing van 4% verschuldigd?
intresten 21% RV
JA
JA
intresten 25% RV
JA
NEEN
dividenden 21% RV
JA
JA
dividenden 25% RV
JA
NEEN
intresten spaarboekje < € 1.830
NEEN
NEEN
intresten spaarboekje > € 1.830
JA
NEEN
liquidatiebonus
NEEN
NEEN
inkoopbonus
JA
JA
intresten Staatsbon 14/11 – 2/12
NEEN
NEEN
vrijgestelde inkomsten (art. 21 WIB92)
NEEN
NEEN
auteursrechten, huur roerende goederen, …
NEEN
NEEN
3. Aangifteplicht 3.1 Regel: algemene aangifteplicht In beginsel zal iedere schuldenaar van de roerende voorheffing de gegevens m.b.t. de uitgekeerde intresten en dividenden almede de identificatie van de verkrijger van deze inkomsten, moeten meedelen aan het ‘centraal aanspreekpunt’ (nieuw art. 1741, §2, eerste lid WIB 92). Deze aangifteplicht heeft betrekking op alle ‘eigenlijk’ intresten en dividenden zoals bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2° WIB 92 en dit ongeacht het tarief van de ingehouden roerende voorheffing (nieuw art. 1741,§2, eerste lid WIB 92). Aangezien de meldingsplicht enkel geldt voor ‘roerende inkomsten’, vallen de inkomsten die overeenkomstig artikel 21 WIB 92 vrijgesteld zijn als roerende inkomsten volledig buiten het toepassingsgebied van het nieuwe artikel 1741 WIB 92 (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/004, p. 15). Bijgevolg zal de meldingsplicht niet gelden voor de eerste schijf van 1.830,00 EUR (geïndexeerd bedrag) intresten van gewone spaarboekjes en de eerste schijf van 180,00 EUR (geïndexeerd bedrag) dividenden uitgekeerd door coöperatieve vennootschappen (art. 21, 5° en 6° WIB 92). Ook de verzekeringsbons met een looptijd van meer dan acht jaar of met een overlijdensdekking van minstens 130% zijn vrijgesteld van meldingsplicht (art. 21, 9° WIB 92).
17
Of er al dan geen meldingsplicht bestaat ten aanzien van intresten en dividenden die krachtens een wettelijke bepaling vrijgesteld zijn van roerende voorheffing, is momenteel nog onduidelijk. Niettegenstaande het tarief van de roerende voorheffing 0% bedraagt, is er strikt genomen in deze situatie wel sprake van een schuldenaar van de roerende voorheffing. Onder schuldenaar van de roerende inkomsten verstaat men niet enkel de financiële instellingen maar bijvoorbeeld ook de KMO-vennootschappen die een dividend uitkeren aan hun aandeelhouders of intresten toekennen op de rekening-courant van de bedrijfsleider. Gaat het om de uitbetaling van intresten en dividenden van buitenlandse oorsprong, zal de in België gevestigde tussenpersoon als schuldenaar beschouwd worden. Het ‘centraal aanspreekpunt’ zal opgericht worden binnen de schoot van de FOD Financiën en zal volledig afgescheiden worden van de andere fiscale administraties. In de Kamercommissie voor Financiën verduidelijkte de Minister dat het niet de bedoeling is dat iedere taxatieambtenaar rechtstreeks toegang krijgt tot alle gegevens in het centraal aanspreekpunt. De FOD Financiën beschikt over een tool inzake identitymanagement om te vermijden dat personen ten onrechte toegang zouden hebben tot bepaalde gegevens (Verslag Kamercommissie Financiën en Begroting, DOC53 2081/016, p. 58). Ingeval van overschrijding van de grens van 20.020,00 EUR (geïndexeerd bedrag) zendt het centraal aanspreekpunt automatisch de inlichtingen door aan de bevoegde taxatiediensten voor zover die inkomsten onderworpen zijn geweest aan de roerende voorheffing van 21% (nieuw art. 1741, §2, vierde lid WIB 92). De modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door de schuldenaars van de roerende voorheffing en aan de bevoegde taxatiediensten, moeten nog bij K.B. worden vastgelegd (nieuw art. 1741,§2, vijfde lid WIB 92). Daar tegenover staat dat iedere belastingplichtige al zijn roerende inkomsten verplicht zal moeten aangeven in zijn aangifte personenbelasting. Opvallend is dat de wetgever deze aangifteplicht zeer ruim heeft geformuleerd. Zo geldt de aangifteplicht voor “alle” inkomsten van roerende goederen zoals bedoeld in artikel 17, §1 WIB 92 (wijziging art. 313, eerste lid WIB 92). De facultatieve aangifteplicht voor roerende inkomsten die de bevrijdende roerende voorheffing hebben ondergaan, heeft de wetgever bijgevolg omgedraaid in een algemene aangifteplicht van alle roerende inkomsten. Dit betekent echter niet dat het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing hierdoor wordt afgeschaft. Voor inkomsten die aan de bron de roerende voorheffing hebben ondergaan, blijft dit stelsel van eindbelasting bestaan. Nieuw is wel dat van-
af aanslagjaar 2013 de belastingplichtige al zijn roerende inkomsten, dus ook deze die aan de bron de roerende voorheffing hebben ondergaan, verplicht zal moeten melden in zijn aangifte personenbelasting. In deze situatie zal de bijkomende heffing van 4% geheven worden via de aangifte personenbelasting. Zoals reeds vermeld zal de bijkomende heffing enkel maar verschuldigd zijn op het gedeelte van de intresten en dividenden die de roerende voorheffing van 21% hebben ondergaan in de mate dat zij de grens van 20.020,00 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) hebben overschreden. De algemene aangifteverplichting dient om de controle op deze grens mogelijk te maken. De controle op deze grens zal immers gebeuren op basis van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte personenbelasting heeft vermeld eventueel aangevuld met de bij het centraal aanspreekpunt gemelde gegevens die door de belastingplichtige niet zijn aangegeven (nieuw art. 1741, §2, derde lid WIB 92).
3.2 Uitzondering: inhouding aan de bron van de bijkomende heffing De belastingplichtige heeft echter ook de mogelijkheid om de bijkomende heffing van 4% onmiddellijk te laten inhouden aan de bron door de schuldenaar van de roerende voorheffing. De schuldenaar zal in deze situatie 25% aan de bron inhouden: 21% roerende voorheffing en 4% bijkomende heffing. De keuze om aan de bron onmiddellijk de bijkomende heffing te laten inhouden, kan enkel maar gemaakt worden door de verkrijger van de roerende inkomsten en niet door de schuldenaar van deze inkomsten. Worden de inkomsten toegekend aan een onverdeeldheid, moet de keuze gemaakt worden door iedere mede-eigenaar afzonderlijk in verhouding tot zijn deel in de inkomsten van de onverdeeldheid. Maakt de verkrijger van de inkomsten zijn keuze niet uitdrukkelijk kenbaar aan de schuldenaar, zal de schuldenaar de uitgekeerde inkomsten moeten melden aan het centraal aanspreekpunt. De keuze om de bijkomende heffing onmiddellijk aan de bron te laten inhouden kan bovendien enkel maar gemaakt worden voor intresten en dividenden waarop 21% roerende voorheffing is ingehouden. Deze keuze zal de belastingplichtige per beleggingsproduct kunnen maken (Mem. van Toelichting, DOC53 1952/010, p. 27). Iedere schuldenaar van de roerende voorheffing zal dus voor ieder beleggingsproduct moeten nagaan of hij al dan niet meldingsplicht heeft. Het is echter niet mogelijk om voor een bepaald beleggingsproduct de bijkomende heffing te laten inhouden voor een gedeelte van de inkomsten. De bijkomende heffing zal m.a.w. per product vanaf de eerste euro aan uitbetaalde intresten en dividenden aan de bron worden ingehouden.
18
Wanneer de belastingplichtige ervoor opteert om de bijkomende heffing op intresten en dividenden die de roerende voorheffing van 21% hebben ondergaan onmiddellijk aan de bron te laten inhouden, zullen deze inkomsten niet aan het centraal aanspreekpunt worden meegedeeld (nieuw art. 1741, §2, tweede lid WIB 92). Intresten en dividenden waarop 21% roerende voorheffing is ingehouden maar waarop de bijkomende heffing aan de bron niet is ingehouden, moeten wel gemeld worden aan het centraal aanspreekpunt. Deze meldingsplicht geldt sowieso voor de intresten en dividenden die onderworpen zijn aan een ander tarief dan 21% roerende voorheffing. De intresten en dividenden waarop aan de bron de bijkomende heffing van 4% is ingehouden, moet de belastingplichtige niet vermelden in zijn aangifte personenbelasting (wijziging art. 313, eerste lid WIB 92). Voor de andere roerende inkomsten blijft de algemene aangifteplicht echter wel bestaan. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid om de intresten en de dividenden waarvoor de bijkomende heffing van 4% aan de bron is ingehouden, alsnog aan te geven in zijn aangifte personenbelasting. Op deze manier kan hij de bijkomende heffing van 4% terugvorderen wanneer blijkt dat het totaal bedrag van intresten en dividenden de grens van 20.020,00 EUR niet heeft overschreden. De bijkomende heffing zal hierbij in eerste instantie verrekend worden met de verschuldigde personenbelasting en het eventueel saldo zal worden terugbetaald (nieuw art. 2841 WIB 92).
4. Aangifteformulier ‘273C’ De modaliteiten van aangifte en betaling van de bijkomende heffing van 4% die aan de bron wordt ingehouden op intresten en dividenden heeft de Administratie op 5 april 2012 op haar website kenbaar gemaakt (www.fiscus.fgov.be). De aangifte van de bijkomende heffing kan momenteel enkel op papier gebeuren via het specifieke aangifteformulier “273 C – Aangifte van de bijkomende heffing op roerende inkomsten”. De aangifte kan worden gedownload van de portaalsite van de FOD Financiën via de link http://fiscus.fgov.be/interfaoifnl/Publicaties/formulieren/PDF 2012/273C-2012-NL.pdf. Binnenkort zal de indiening van de aangifte ook elektronisch mogelijk zijn via de toepassing “RV-on-web”. De papieren aangifte moet worden ingediend bij één van volgende vier diensten afhankelijk van het adres van de fiscale woonplaats of van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer van de schuldenaar van de roerende voorheffing.
Gewest
de papieren aangifte versturen naar
Waals Gewest
Bureau Central de Taxation Liège Sociétés Rue Paradis 1 4000 Liège Tél. 0257/868 30
[email protected]
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bedoeld zijn eveneens de belastingschuldigen die onderworpen zijn aan de belasting van niet-inwoners)
Centraal Taxatiekantoor Brussel II Vennootschappen Kruidtuinlaan 50, verdieping 19/R, bte 3418,1000 Brussel Tel. 0257/711 10
[email protected]
Duitse taalgebied
Contrôle Eupen Sociétés Rue de Verviers 8 4700 Eupen Tél. 0257/512 70
[email protected]
Vlaams Gewest
Centraal Taxatiekantoor Gent Vennootschappen Gaston Crommenlaan 6, bus 301 9050 Ledeberg Tel. 0257/922 90
[email protected]
De betaling van de heffing moet worden uitgevoerd op een uniek rekeningnummer dat voor gans België geldt: BE79 6792 0022 1033 PCHQ BE BB Inningscentrum Roerende Voorheffing Koning Albert II-laan 33 bus 42 1030 Brussel Bij de mededeling van de betaling vermeldt de schuldenaar van de heffing zijn ondernemingsnummer of bij gebrek daaraan zijn nationaal nummer, zonder vermelding van een tussenpunt en zonder enige andere toevoeging, gevolgd door een spatie en de vermelding “273C”. De aangifte en de betaling van de aan de bron ingehouden heffing moeten gebeuren binnen de 15 kalenderdagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten. Rekening houdend met het feit dat de praktische modaliteiten betreffende de inhouding aan de bron en de betaling van deze nieuwe heffing pas kenbaar zijn gemaakt op 5 april 2012, zullen er slechts nalatigheidsinteresten worden aangerekend vanaf 1 juni 2012 voor de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld tussen 1 januari 2012 en 15 mei 2012.
19
UPDATE PERSONENBELASTING AANSLAGJAAR 2012 De personenbelasting is de laatste jaren uitgegroeid tot een complexe materie waarbij het een opgave is geworden om jaarlijks een overzicht te behouden van alle wijzigingen. Dit boek biedt U een globaal overzicht van alle wetswijzigingen, circulaires, parlementaire vragen en rulings die van toepassing zijn voor het aanslagjaar 2012 inzake personen - belasting. Alle wijzigingen worden vaksgewijs besproken waardoor het boek een handig instrument is om snel de gezochte nieuwigheden op te zoeken. De auteur heeft getracht om de nieuwigheden in een duidelijke en verstaanbare taal neer te schrijven, waar nodig aangevuld met een aantal cijfervoorbeelden. Het boek is in eerste plaats bedoeld voor de accountants, boekhouders en fiscaal raadgevers en zal door de auteur als leidraad gebruikt worden tijdens de verschillende update seminaries personenbelasting die hij geeft voor diverse beroepsorganisaties in het voorjaar van 2012. De auteur. Luc De Greef is werkzaam als adviseur op de dienst Fiscale Zaken bij KBC Global Services en is lector aan de Katholieke Hogeschool Leuven. Daarnaast is hij een gewaardeerd docent bij Fiscaal Informatief en geeft hij diverse seminaries voor verschillende beroepsorganisaties van boekhouders, accountants en belasting consulenten.
ISBN: 978 90 77 042 687 Auteur: Luc De Greef Prijs: 23 euro (excl. btw en incl. verzendkosten)
20
Strengere ‘thin cap-regeling’ voor vennootschappen (art. 147 en art. 153 PW (I)) De programmawet (I) van 29 maart 2012 verstrengt de bestaande ‘thin cap(italisation)’-regeling voor vennootschappen vanaf uiterlijk 1 juli 1992 (wijziging art. 198, 1ste lid, 11° WIB 1992). Bij deze regeling wordt de aftrek van interesten voor vennootschappen beperkt op basis van een verhouding tussen het eigen vermogen van de vennootschap die de interesten betaalt en de leningen waarop die interesten worden betaald.
Strengere ‘thin cap-regeling’ voor vennootschappen (art. 147 en art. 153 PW (I)) De programmawet (I) van 29 maart 2012 verstrengt de bestaande ‘thin cap(italisation)’-regeling voor vennootschappen vanaf uiterlijk 1 juli 1992 (wijziging art. 198, 1ste lid, 11° WIB 1992). Bij deze regeling wordt de aftrek van interesten voor vennootschappen beperkt op basis van een verhouding tussen het eigen vermogen van de vennootschap die de interesten betaalt en de leningen waarop die interesten worden betaald.
Oude ‘thin cap-regeling’ Betaalde of toegekende interesten van leningen zijn in de oude ‘thin cap(italisation)’-regeling’ (onderkapitalisatie) niet aftrekbaar als beroepskosten: • als de werkelijke verkrijger ervan niet onderworpen is aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen is aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België (m.a.w. als de werkelijke verkrijger gevestigd is in een belastingparadijs); en • als, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen (andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen), hoger is dan zeven maal de som van de belaste reserves bij het begin van het boekjaar en het gestort kapitaal bij het einde van dat boekjaar.
Nieuwe ‘thin cap-regeling’ De Regering verstrengt deze regeling omdat ze misbruiken vreest naar aanleiding van de beperking van de notionele interestaftrek (wijziging art. 198, 1ste lid, 11° WIB 1992; art. 147 programmawet (I) van 29 maart 2012). Men wil voornamelijk vermijden dat vennootschappen binnen een groep worden ondergekapitaliseerd en vooral gefinancierd worden met intragroepsleningen. De aftrekbeperking zal voortaan ook gelden als de werkelijke verkrijger van de interesten deel uitmaakt van een groep waartoe ook de vennootschap-schuldenaar behoort. Daarnaast wordt de ratio ‘7 op 1’ teruggebracht tot ‘5 op 1’. Het zal dus voor de beperking volstaan dat het totale bedrag van de leningen hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het boekjaar en het gestort kapitaal bij het einde van dat boekjaar. Ten slotte wordt de uitzondering voor ‘obligaties en andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen’ in deze verhouding uitgebreid met een uitzondering voor leningen die zijn toegekend door kredietinstellingen en andere financiële instellingen bedoeld in art. 56, §2, 2° WIB 1992.
Groep Met ‘groep’ bedoelt men hier het geheel van verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen ( nieuw 5de lid, art. 198 , WIB 1992). Het gaat om volgende met de vennootschap verbonden vennootschappen: • de vennootschappen waarover zij controle uitoefent; • de vennootschappen die haar controleren; • de vennootschappen waarmee ze een consortium vormt; • de andere vennootschappen die bij weten van haar bestuursorgaan, onder controle staan van een vennootschap als bedoeld in de drie vorige puntjes.
21
Belaste reserves
Aftrekbeperking geldt niet voor…
Met ‘belaste reserves’ (bedoeld in de 5 op 1-verhouding) moeten worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrichting bedoeld in artikel 184bis, § 4 , of in artikel 211 van het WIB 1992, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting ( nieuw 9de lid, art. 198 , WIB 1992).
De aftrekbeperking geldt niet voor leningen die zijn aangegaan door ( nieuw 7de lid, art. 198 , WIB 1992):
Gestort kapitaal Voor vzw’s, ivzw’s en stichtingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting moet onder ‘gestort kapitaal’ (bedoeld in de 5 op 1-verhouding) worden verstaan: de fondsen van de vereniging zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt ( nieuw 8ste lid, art. 198, WIB 1992).
• vennootschappen voor roerende leasing ( art. 2 KB nr. 55 van 10 november 1967); • vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing, en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten, en • vennootschappen met als voornaamste activiteit het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking, gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten. De nieuwe ‘thin cap-regeling’ treedt in werking op een datum die later bij KB wordt vastgelegd, maar uiterlijk op 1 juli 2012. Programmawet (I) van 29 maart 2012 , BS 6 april 2012 (ed. 3), 22.143 - art. 147 en art. 153
Werkelijke verkrijger Bij leningen gewaarborgd door een derde, of bij leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft om de leningen te financieren en geheel of gedeeltelijk de risico’s draagt die aan de leningen verbonden zijn, wordt deze derde geacht de werkelijke verkrijger van de interesten van deze lening te zijn. De belastingadministatie moet hierbij wel kunnen aantonen dat de waarborg of het verschaffen van de nodige middelen hoofdzakelijk bedoeld was om belastingen te ontwijken ( nieuw 6de lid, art. 198 , WIB 1992).
Programmawet (I) van 29 maart 2012 , BS 6 april 2012 (ed. 3), 22.143 - art. 147 en art. 153
22
Verliesbeperking en artikel 206 WIB: een brug te ver bij fusies en splitsingen?1 1. Inleiding Een concrete situatie. Bij een partiële splitsing waarbij een winstgevende activiteit wordt ingebracht in een vennootschap met overgedragen verliezen, gaat een aanzienlijk deel van de overgedragen verliezen verloren. Dit is het gevolg van het artikel 206 WIB 1992. De vraag, die ik hierna zal proberen te behandelen, is of de regel zoals vervat in artikel 206 WIB 19922 ten allen tijde mag toegepast worden (met name dat de verliezen dienen beperkt te worden op basis van de breuk fiscale nettowaarde van de vennootschap met overgedragen verliezen - voor de transactie - op de som van de fiscale nettowaardes van beide entiteiten - na de transactie) dan wel of deze regel te vergaande is en beperkt is tot specifieke situaties. In het licht hiervan zullen we ons de vraag stellen of de verliesbeperking van 206 WIB 1992 niet in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.
2. Toetsing aan de Grondwet 2.1 Toepasselijke artikelen van de Grondwet De toepasselijke artikelen van de Grondwet zijn de volgende: artikel 10, 11 en artikel 172 eerste lid G.W. Uit artikel 10 juncto 11 G.W. kan worden afgeleid dat iedereen die zich in een zelfde feitelijke toestand bevindt op gelijke wijze moeten worden behandeld3. Artikel 172 G.W. bepaalt dat inzake belastingen geen voorrechten kunnen worden ingevoerd4.
In feite is artikel 172 G.W. de uitdrukking van het in artikel 10 van de grondwet ingeschreven beginsel dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Dus iedereen die zich in eenzelfde toestand bevindt moet op gelijke wijze moeten worden belast. Daaruit volgt ook dat iedereen die zich in een verschillende toestand bevindt in principe op een verschillende wijze moeten worden belast. Belangrijk is te weten dat er geen ongelijkheden inzake behandeling mogen bestaan maar dat ongelijkheden moeten overeenstemmen met de aard en het doel van de belasting. Volgens COUTURIER, PEETERS en PLETS5 dient hier het volgende uit afgeleid te worden. Volgens het Grondwettelijk Hof sluit het grondwettelijk principe van de gelijkheid van de Belgen niet uit dat er een verschil in behandeling voor bepaalde categorieën van personen zou worden ingesteld, voor zover voor het criterium van onderscheid een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld met betrekking tot doel en de gevolgen van de ter beoordeling staande norm. Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden wanneer vaststaat dat de aangewende middelen redelijkerwijze niet evenredig zijn met het beoogde doel. Het Hof van Cassatie heeft eveneens geoordeeld dat de in artikel 10, 11 en 172 van de Grondwet vastgestelde regels inzake gelijkheid en non-discriminatie verbieden dat categorieën van personen die zich in situaties verkeren die, vanuit het oogpunt van de bedoelde maatregelen, wezenlijk van elkaar verschillen, op dezelfde wijze worden behandeld zonder dat daarvoor een redelijke grond voorhanden is6.
1. Tekst afgesloten per 30 april 2012. Het artikel behandelt niet de vraag of de splitsing belastingvrij en tegenstelbaar is aan de fiscus overeenkomstig de artikelen 183bis en 344 WIB. 2. Er bestaat een soortgelijke verliesbeperking in de belasting voor vennootschappen-niet inwoners met name in artikel 235, 2° WIB. We noemen beide regels gemakkelijkheidshalve “de regel in artikel 206 WIB” 3. Artikel 10 G.W.: Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd. Art. 11 G.W.: Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden 4. Art. 172 G.W.: Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet. 5. COUTURIER, J., PEETERS, B., PLETS, N., Belgisch belastingrecht in hoofdlijnen, Maklu Uitgevers, 2006 6. Cass., 29 maart 2001, Pas. 2001, nr 186
23
3. Analyse Van belang is dus te onderzoeken welke de motivatie was van de wetgever bij het invoeren van de maatregel.
3.1 Wet van 22 december 1989 De verliesbeperking is ingevoerd via de wet van 22 december 1989. In de voorbereidende werken op de wet van 22 december 1989, die de verliesbeperking (bij belastingvrije reorganisaties) heeft ingevoerd staat duidelijk de motivatie voor de invoering van de regelgeving toegelicht: (…) Men zegt dat ofschoon de verliezen geen element uitmaken van het herwaardeerbare actief, de verliezen als dusdanig gevaloriseerd worden bij fusies waarbij de opslorpende vennootschap de verlieslatende is. Het doel van zo’n operatie bestaat erin de winsten van de opgeslorpte vennootschap te doen compenseren door de verliezen van de opslorpende vennootschap. Voortaan zal deze uitdrukkelijke wetsbepaling de opslorping onmogelijk maken van een gezonde vennootschap door een vennootschap die herleid is tot een lege schelp, gezien de verschuiving van de verliezen beperkt zal worden tot de waarde van het netto fiscaal actief van de opslorpende vennootschap. De opbrengsten van de maatregelen inzake verliezen wordt geraamd op 4,2 miljard Belgische frank voor het jaar 1990 (Senaat, 806-3, (1989-1990), 16) (…)
3.3 Aanzet tot antwoord Het lijkt me dat het antwoord op voormelde vraag negatief is. Een verliesbeperking lijkt me niet logisch zeker als je naar de wetshistoriek kijkt. Daaruit blijkt dat de voormelde maatregel specifiek werd ingevoerd werden ingevoerd om het gebruik van slapende vennootschappen met overgedragen verliezen te vermijden.
4. Besluit8 Het lijkt me dat er redelijke argumenten zijn de stelling te verdedigen dat de verliesbeperking niet dient toegepast te worden als twee actieve vennootschappen een belastingvrije reorganisatie aangaan. Uiteraard dien je je er bewust van te zijn dat je gelijk zal dienen te halen voor een rechtbank en de rechter dient te verzoeken een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. Benieuwd hoe het Grondwettelijk Hof desgevallend hierover zal oordelen…….
L. Goossens Belastingconsulent
3.2 Beoordeling en vraagstelling overeenkomstig het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel Naar mijn mening is, in dit verband7, de volgende vraag relevant: “Is het logisch dat twee actieve vennootschappen (waarvan één overgedragen verliezen heeft) op dezelfde manier worden behandeld (met name een gelijke beperking van de overgedragen verliezen na de transactie) als een actieve en een slapende vennootschap (waarvan één overgedragen verliezen heeft) die dezelfde transactie uitvoeren?”
7. We behandelen hier niet de vraag of de reorganisatie de toets van artikel 183bis en 344 WIB doorstaat 8. De bronnen waarop deze tekst is gebaseerd werden vermeld in de voetnoten. De auteur sluit niet uit dat er andere bronnen zijn op basis waarvan er andere conclusies zouden kunnen ontstaan. Deze tekst maakt geen juridisch of fiscaal advies uit. Wij adviseren de lezer professioneel advies in te winnen bij een accountant, belastingconsulent, bedrijfsrevisor of advocaat.
24
cijferzakboekje 2012 NIEUWE EDITIE 2012 - volledig aangepast
Als financiële professional wordt er van u verwacht dat u snel en accuraat allerhande cijfers kunt opdiepen. Cijfers die bovendien aan frequente aanpassingen onderhevig zijn. Met dit cijferzakboekje vindt u alle geactualiseerde bedragen en de voornaamste kosten, termijnen, percentages en criteria in een mum van tijd terug, handig gebundeld in één uitgave. En dit over alle domeinen waarmee u kunt te maken hebben: fiscaliteit, boekhouding en jaarrekening, vennootschapsrecht en sociale zekerheid. Een compact en gebruiksvriendelijk geheugensteuntje dat u vast en zeker van pas komt in uw adviesverlening naar uw klanten. Kortom: een onmisbaar werkinstrument. Deze nieuwe editie 2012 is volledig bijgewerkt én uitgebreid. Het cijferzakboekje is een co-editie tussen Kluwer en Fiscaal Informatief.
ISBN: 978 90 46 54 0633 Omvang: 69 blz. Prijs: 16,30 euro (incl. btw en incl. verzendkosten)
25
Vereffeningsprocedure vennootschappen vereenvoudigd De wet van 19 maart 2012 vereenvoudigt de procedure voor de vereffening van vennootschappen die in het Wetboek van Vennootschappen staat. Vennootschappen zullen vanaf 17 mei 2012, onder bepaalde voorwaarden, in één akte ontbonden en vereffend kunnen worden. Een wet van 22 april 2012 stemt ook het Gerechtelijk Wetboek af op deze nieuwe vereffeningsprocedure. De wet van 2 juni 2006 heeft de procedure van vereffening van vennootschappen grondig gewijzigd door onder meer de invoering van een gerechtelijke controle. Daardoor steeg de werklast van de rechtbanken van koophandel aanzienlijk. Bovendien bleek uit de praktijk dat er na de invoering van deze wet nog enkele pijnpunten over bleven. Zo is de huidige vereffeningsprocedure, die in 2006 in het Wetboek van Vennootschappen werd opgenomen, erg tijdrovend. De nieuwe vereffeningsprocedure verlicht de werklast van de rechtbanken van koophandel en werkt de pijnpunten weg. Voor de praktijk is het belangrijk dat vennootschappen, onder bepaalde voorwaarden, in één akte ontbonden en vereffend zullen kunnen worden.
Verplaatsing zetel vennootschap in vereffening Een besluit tot verplaatsing van de zetel van een vennootschap in vereffening kan enkel uitgevoerd worden na homologatie door de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft (wijziging art. 183, § 3, 1ste lid W.Venn.). Een akte houdende verplaatsing van de zetel van een vennootschap in vereffening kan slechts geldig worden neergelegd overeenkomstig artikel 74 W.Venn. als er een afschrift van de beslissing tot homologatie door de rechtbank wordt bijgevoegd (wijziging art. 183, § 3, 4de lid W.Venn.). De verwijzing naar de ‘rechtbank van koophandel’ werd hierboven telkens vervangen door een verwijzing naar de ‘rechtbank’. Op grond van artikel 574, 10° Ger. W. kan er geen discussie bestaan dat de rechtbank van koophandel (zetelend als college) de materieel bevoegde rechtbank is.
Bevoegde rechter in vereffeningsprocedure Vanaf 17 mei 2012 is het de voorzitter van de rechtbank van koophandel, als alleenzetelend rechter, die de verzoekschriften tot aanstelling, bevestiging, homologatie en vervanging van de vereffenaar zal behandelen. De rechtbank van koophandel, zetelend als college, zal nog wel de andere verzoekschriften (bv. de homologatie van de zetelverplaatsing van een vennootschap in vereffening) behandelen.
Benoeming vereffenaars Voor zover de statuten niet anders bepalen, is het de algemene vergadering die de manier van vereffening bepaalt en de vereffenaars benoemt. In een vennootschap onder firma (V.O.F.) en een gewone commanditaire vennootschap (Comm.V.) zijn de besluiten slechts geldig als ze genomen worden door de helft van de vennoten, in het bezit van drie vierde van het vennootschapsvermogen. Bij gebrek aan deze meerderheid beslist de voorzitter van de rechtbank ( nieuw art. 184, § 1 W.Venn.).
Begrip ‘rechtschapenheid’ De voorzitter van de rechtbank moet de benoeming van de vereffenaars bevestigen. De bevoegde rechtbank is die van het arrondissement waar de vennootschap op de dag van het besluit tot ontbinding haar zetel heeft. Werd de zetel van de vennootschap binnen de zes maanden vóór het besluit tot ontbinding verplaatst, dan is de bevoegde rechtbank die van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel had vóór de verplaatsing ervan ( nieuw art. 184, § 2, 1ste lid W.Venn.). De voorzitter van de rechtbank bevestigt pas de benoeming nadat hij heeft nagegaan of de vereffenaars voor de uitoefening van hun mandaat alle waarborgen van ‘rechtschapenheid’ bieden ( nieuw art. 184, § 2, 2de lid W.Venn.).
26
Tussentijdse handelingen De voorzitter van de rechtbank oordeelt ook over de handelingen die de vereffenaar heeft gesteld tussen zijn benoeming door de algemene vergadering en de bevestiging ervan. Hij kan die handelingen nietig verklaren als ze kennelijk in strijd zijn met de rechten van derden ( nieuw art. 184, § 2, 3de lid W.Venn.).
Mag geen vereffenaar zijn… Wie de voorbije tien jaar werd veroordeeld wegens een inbreuk op de artikelen 489 tot 490bis van het Strafwetboek, dan wel wegens diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrouwen, mag nooit als vereffenaar worden aangewezen, net zomin als enige bewaarder, voogd, bestuurder of rekenplichtige die niet tijdig rekening en verantwoording heeft gedaan en niet tijdig heeft afgerekend. De termijn van tien jaar loopt vanaf een definitief vonnis van veroordeling, of vanaf het uitblijven van het tijdig rekening en verantwoording doen en tijdig afrekenen ( nieuw art. 184, § 2, 4de lid W.Venn.). Tenzij de voorzitter van de bevoegde rechtbank daartoe homologatie verleent, mag ook niet tot vereffenaar worden benoemd al wie failliet werd verklaard zonder rehabilitatie te hebben verkregen, of wie een gevangenisstraf (zelfs met uitstel) heeft opgelopen voor een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 1 van het ‘KB nr. 22 van 24 oktober 1934 op het beroepsuitoefeningsverbod’, voor een inbreuk op de Boekhoudwet of haar uitvoeringsbesluiten, of voor een inbreuk op de fiscale wetgeving ( nieuw art. 184, § 2, 5de lid W.Venn.).
Alternatieve vereffenaars Het benoemingsbesluit van de vereffenaar kan één of meer alternatieve kandidaat-vereffenaars bevatten, eventueel in volgorde van voorkeur, voor het geval de voorzitter van de rechtbank de benoeming van de vereffenaar niet bevestigt of homologeert. Als de voorzitter de benoeming van de vereffenaar weigert te homologeren of te bevestigen, wijst hij één van deze alternatieve kandidaten aan als vereffenaar. Voldoet geen enkele kandidaat aan de voorwaarden, dan wijst de voorzitter van de rechtbank zelf een vereffenaar aan ( nieuw art. 184, § 2, 6de lid W.Venn.).
Ondertekening verzoekschrift tot bevestiging of homologatie De voorzitter van de rechtbank wordt aangezocht bij eenzijdig verzoekschrift van de vennootschap, dat wordt ingediend overeenkomstig de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Het eenzijdig verzoekschrift wordt ondertekend door de vereffenaar(s), door een advocaat, een notaris, of een bestuurder of zaakvoerder van de vennootschap. De voorzitter van de rechtbank doet uitspraak uiterlijk binnen vijf werkdagen (en niet langer binnen de 24 uur) nadat het verzoekschrift is ingediend. Deze termijn wordt opgeschort voor de duur van het uitstel aan de verzoeker toegekend of vereist na een heropening van de debatten. Is er geen uitspraak binnen deze termijn, dan wordt de benoeming van de eerst aangewezen vereffenaar beschouwd als bevestigd of gehomologeerd. De voorzitter van de rechtbank kan eveneens worden aangezocht bij verzoekschrift van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende derde, overeenkomstig de artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. De vereffenaars vormen een college.
Vereffenaar is rechtspersoon Als de vereffenaar een rechtspersoon is, moet de natuurlijke persoon die hem vertegenwoordigt bij de vereffening in het benoemingsbesluit worden aangewezen. De aanwijzing van deze natuurlijke persoon, en iedere wijziging van ervan, moet gebeuren door de algemene vergadering. Dit voor zover de statuten niets anders bepalen ( nieuw art. 184, § 3, 1ste lid W.Venn.). Een benoemingsakte van een vereffenaar, en een akte van aanwijzing of wijziging van aanwijzing van de natuurlijke persoon die de vereffenaar-rechtspersoon vertegenwoordigt bij de vereffening, kan slechts geldig worden neergelegd als er een afschrift wordt bijgevoegd van de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank, behoudens het geval er geen uitspraak is. In dat geval moet de vennootschap het bewijs leveren dat zij dit aangevraagd heeft. Voor deze akten begint de termijn van 15 dagen pas te lopen vanaf de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank of vanaf het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen.
27
Vervanging vereffenaar Als de nieuwe vereffeningsprocedure (nieuw art. 184, 189bis of 190 §1 W.Venn.) niet in acht werd genomen, kan het openbaar ministerie of iedere belanghebbende derde aan de voorzitter van de rechtbank vragen om de vereffenaar te vervangen. Dit op voorwaarde dat de vereffenaar eerst werd gehoord.
Ontbinding en vereffening in één akte Een ontbinding en vereffening van een vennootschap in één akte zijn slechts mogelijk mits naleving van volgende voorwaarden ( nieuw art. 184, § 5 W.Venn.): • er is geen vereffenaar aangeduid; • er zijn geen passiva luidens de staat van activa en passiva van artikel 181; • alle aandeelhouders of vennoten zijn op de algemene vergadering aanwezig of geldig vertegenwoordigd en besluiten met eenparigheid van stemmen. De terugname van het resterend actief gebeurt door de vennoten zelf. De memorie van toelichting bij het ‘wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen wat de vereffeningsprocedure betreft’ benadrukt dat alle door artikel 181, §1 W.Venn. vereiste verslagen moeten aanwezig zijn: het ontbindingsvoorstel, het verslag van het bestuursorgaan, de staat van activa en passiva die niet meer dan drie maanden voordien is opgesteld, en het verslag van de commissaris, de bedrijfsrevisor of accountant.
Vereffeningsstaat De vereffenaars sturen in de zevende en de dertiende maand na de invereffeningstelling een ‘omstandige staat van de toestand van de vereffening’ (vereffeningsstaat), opgesteld aan het einde van de zesde en twaalfde maand van het eerste vereffeningsjaar, naar de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de vennootschap haar zetel heeft (wijziging art. 189bis W.Venn.). De vereffeningsstaat, die onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen vermeldt en die aangeeft wat nog moet worden vereffend, wordt bij het vennootschapsdossier gevoegd.
Vanaf het tweede jaar van de vereffening wordt die vereffeningsstaat slechts om het jaar aan de griffie bezorgd en bij het vennootschapsdossier gevoegd. In geval van ontbinding en vereffening in één akte moeten dergelijke omstandige vereffeningsstaten niet opgemaakt worden.
Plan voor de verdeling van de activa Vooraleer de vereffening wordt afgesloten, leggen de vereffenaars, een advocaat, een notaris, of een bestuurder of zaakvoerder van de vennootschap, bij eenzijdig verzoekschrift het plan voor de verdeling van de activa onder de verschillende categorieën schuldeisers voor akkoord voor aan de rechtbank van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel heeft. Dat verzoekschrift mag ondertekend worden door de vereffenaar(s), door een advocaat, door een notaris of door een bestuurder of zaakvoerder van de vennootschap (nieuwe §1, art. 190 W.Venn.). In geval van ontbinding en vereffening in één akte is zo’n verdelingsplan niet vereist.
Vereffeningsdossier is deel van vennootschapsdossier Voor elke vereffening worden ter griffie in het vennootschapsdossier de volgende stukken neergelegd: • het afschrift van het verslag van het bestuursorgaan over het voorstel tot ontbinding (art. 181, § 1 W.Venn.); • een afschrift van de vereffeningsstaten (art. 189bis W.Venn.); • de uittreksels van de in de artikelen_74, 2°, en 195, bedoelde bekendmakingen (bekendmaking akten over de benoeming en ambtsbeëindiging van o.a. personen die gemachtigd zijn de vennootschap te verbinden en te besturen, commissarissen, vereffenaars, afsluiting van de vereffening, enz.); • het goedgekeurd plan voor de verdeling van de activa (art. 190, § 1 W.Venn.); • in voorkomend geval, de lijst van homologaties en bevestigingen. Elke belanghebbende kan kosteloos inzage nemen van het dossier en er tegen betaling van de griffiekosten een afschrift van verkrijgen. Er moet geen mededeling in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd van de neerlegging in dit vereffeningsdossier.
28
Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek
In werking
Een wet van 22 april 2012 stemt ook het Gerechtelijk Wetboek af op deze nieuwe vereffeningsprocedure.
De wet van 19 maart 2012 en de wet van 22 april 2012 treden beide in werking op 17 mei 2012, tien dagen na hun publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Naar analogie met de wijzigingen in het Wetboek van Vennootschappen wordt de rechtbank van koophandel aangewezen bevoegde rechtbank voor: • alle aanvragen tot homologatie van beslissingen tot verplaatsing van de zetel van een vennootschap in vereffening (nieuw art. 183, § 3 W.Venn.); • alle vorderingen tot ontbinding van een vennootschap die gedurende drie opeenvolgende boekjaren niet heeft voldaan aan de verplichting om een jaarrekening neer te leggen overeenkomstig de artikelen 98 en 100 van het Wetboek van Vennootschappen (art. 182, § 1 W. Venn.), én • alle aanvragen tot goedkeuring van het verdelingsplan van artikel 190, § 1, W. Venn., dus ook voor burgerlijke vennootschappen. (wijziging art. 574, 10° , Ger. W.). Alle vorderingen tot het aanstellen van vereffenaars (zoals bedoeld in art. 184, § 1, in fine W. Venn.), alle vorderingen tot bevestiging en homologatie van de benoeming van een vereffenaar (art. 184, § 2, W. Venn), én alle vorderingen tot vervanging van de vereffenaar (art. 184, § 4, W. Venn.) moeten voorgelegd worden aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel. ( nieuw art. 588, 19° , Ger. W.).
Wet van 19 maart 2012 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen wat de vereffeningsprocedure betreft, BS 7 mei 2012 (ed. 1), bl. 26743. Wet van 22 april 2012 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de vereffeningsprocedure van vennootschappen, , BS 7 mei 2012 (ed. 1), bl. 26746. Zie ook: Wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren, BS 26 juni 2006.
29
Btw-aangiftegids 2012 Deze Btw-aangiftegids 2012 maakt u wegwijs bij het invullen van uw btw-aangifte en helpt u bij het vervullen van allerlei btw-verplichtingen. Naast een grondige bespreking van de periodieke btw-aangifte vindt u ook een overzicht van alle mogelijke andere aangiften (bijzondere btw-aangifte, jaarlijkse lijst van de belastingplichtige afnemers, de opgave van intracommunautaire handelingen, aangifte van aanvang van werkzaamheid,...). In deze editie wordt ondermeer aandacht besteed aan de specifieke rapporteringen die geïntroduceerd zijn in het kader van de VAT package. Ook de btw-aangifteverplichtingen van een btw-eenheid en haar individuele leden worden uitvoerig besproken. Ten slotte wordt ingegaan op de nieuwe btw-plicht voor notarissen en gerechtsdeurwaarders. De BTW-aangiftegids 2012 blijkt eens te meer een praktisch en onmisbaar instrument.
ISBN: 978 90 7704 22694 Auteur: Veronique Vermeersch Omvang: 238 blz. Prijs: 36 euro (excl. btw en incl. verzendkosten)
30
FISCAAL INFORMATIEF
FISCAAL INFORMATIEF ❚ Kortrijkstraat 250 ❚ 8560 Wevelgem Tel. 056 41 35 04 ❚ Fax 056 42 40 48 ❚ info@fiscinfo.be ❚ www.fiscaalinformatief.be