2de bach TEW/ HI(b)
Financiële Rapportering en Analyse Hoorcolleges aangevuld uit boek
Q 139
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
6.00 EUR
Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be
Financiële rapportering en analyse: Voorbeeld: Van de Velde NV zijn strategie “To shape the body and mind of woman” Belang financiële verslaggeving: Financiële overzichten (=jaarrekening: rapport van een onderneming): * Winst-en-verliesrekening (voorheen resultatenrekening): kosten, opbrengsten, winst, verlies weergeven * Balans: overzicht op laatste dag van boekjaar v/d oorsprong en besteding v/h vermogen * Toelichting: nuttige info over cijfers vb: wnr schulden vervallen * Kasstroomoverzicht (IFRS): vanwaar komen de gelden en waaraan worden ze besteed * Controleverslag: (voor grote bedrijven) = verklaring over elementen v/d jaarrekening * Mutatieoverzicht eigen vermogen (IFRS): vb kapitaalsverhoging of verlaging gebeurd? = transacties die het eigen vermogen beïnvloeden vb dividendbetaling, uitgifte nieuwe aandelen * Grote ondernemingen bundelen deze informatie meestal met niet-boekhoudkundige informatie over groepsactiviteiten: geeft beeld van groep, controles en strategie - op papier - website een jaarverslag gaat een onderneming uitleg geven over de cijfers, je moet dit kritisch bekijken! Als het goed gaat = ligt aan onszelf, de werknemers,… Als het slecht gaat = ligt aan iets anders vb de conjunctuur -> dit wordt in het jaarverslag geschreven Gebruik van de financiële overzichten: (Wie zijn geïnteresseerd in het verslag?) * Interne gebruikers: management beslist over: financiering, productie, investeringen, marketing - productie: Wat produceren? Zelf produceren of laten produceren? - investeren: Op het einde v/h jaar nagaan of je nog extra kan investeren voor meer winst of je vb beter een bepaalde productie stopzet. Hoeveel kost de productie? - marketing: Wat is het effect v/e actie? Zijn de verkoopcijfers toen gestegen en na de actie terug gedaald naar het niveau v/d verkoop voor de actie? (= slecht!) * Externe gebruikers: - aandeelhouders: jaarrekening goedkeuren op algemene vergadering, inbreng in onderneming doen en krijgt in ruil dividend uitgekeerd, beslissen wat met winst gebeurd,… - kredietverstrekkers: banken -> bedrijf in problemen = bank gaat geldkraan dichtdraaien kredietvoorwaarden zijn afh van kredietwaardigheid en rentabiliteit v/d onderneming - werknemers: uitleg krijgen van bedrijfsrevisor, worden vertegenwoordigd door vakbonden - overheid: belastingen en btw -> kijkt na dat u doet wat u moet doen en gaat de jaarrekening v/e onderneming gebruiken om bbp op te stellen - rechtbank v Koophandel: bedrijven in moeilijkheden opsporen en melden dat ze niet goed bezig zijn een onderneming kan een regelmatig gehouden BH gebruiken als bewijs voor de rechtbank - stakeholders: grote investeerders 1
-> op verschillende niveaus, verschillende info nodig: nl interne gebruikers hebben elke dag nood aan de beschikbare info om beslissingen te kunnen nemen, maar externe gebruikers krijgen slechts op bepaalde tijdstippen de info ter beschikking de grootste financierders v bedrijven zijn de leveranciers, niet de banken, want als zij niet betalen = voor een mogelijk probleem zorgen een bedrijf moet elke dag opgevolgd worden, want een probleem kan grote gevolgen hebben ! 2 soorten modellen: 1) Angelsaksisch model: * vroege 20e eeuw * IASB * geen boekhoudwetten, bedrijven maakten eigen regels ondersteund door de accountants = weinig regels, bedrijven hun ‘goesting’ laten doen * bij ernstige problemen: Wall Street Crash, Enron (= een energie bedrijf = foute boekhouding gemaakt vb in 1st jaar alle winsten geboekt en schulden in buitenland geplaatst), Worldcom: overheid grijpt in met strengere regels: Security and Exchange Commission (SEC) en Sarbanes-Oxley Act (Sox) (= persoonlijke aansprakelijkheid ingevoerd) = verplichten meer en juiste informatie publiek te maken * JR’en in functie van financiering bedrijven opgesteld, JR enige informatiebron voor externe financiers -> ontstaan onafhankelijke audit v/d boekhoudkundige informatie = zo zeker zijn info correct was 2) Continentaal model: * ontstaan in 1673 (Frankrijk), maar eerste begin in 1560 * overheid wil reguleren omdat er veel frauduleuze faillissementen waren overheid verantwoordelijk voor boekhoudregels * voorzichtigheid is zeer belangrijk, zeker niet beter voorstellen dan realiteit en rekening houden met alle negatieve factoren (= zorgen dat JR niet te goed wordt voorgesteld, beter te slecht dan te goed voorstellen) Fiscaal: * overheid wil graag belastingen heffen * Angelsaksisch: aparte fiscale regelgeving twee jaarrekeningen * Continentaal: inkomstenbelastingen na vastleggen boekhoudregels, fiscale vereisten opgenomen, nauw verband * fiscale speelt vaak belangrijke rol bij strategische keuzes voor boekhouding en financiering invloed financiële overzichten, betrouwbaarheid? * vooral belangrijk in kleinere bedrijven bij overnames Aparte fiscale en boekhoudkundige regelgeving -> uiteindelijk 1 JR voor beide doeleinden Afschrijvingen, kosten voor de toekomst gaan voorzien,… = creatief gaan boekhouden vb: van een beetje verlies, een beetje winst kunnen maken en andersom
2
Voorraad vaak niet overeenkomen met werkelijkheid! Boekhoudkundige keuzes: * exact winst meten of waarde bedrijf bepalen kan ≠! (= altijd e schatting/ waardering, nooit 100% juist) * boekhoudregels niet eenduidig * winst is schatting * waarde is subjectief * drie mogelijkheden: - regels zijn specifiek zonder keuze: wet of boekhoudstandaard legt ondubbelzinnig vast wat er moet gebeuren - keuze tussen twee of meer regels (komt meeste voor) - geen regels: zelf beslissen hoe het probleem opgelost zal worden - toelichting bevat lijst met gemaakte keuzes -> hoe afschrijven, hoe lang afschrijven, hoe omgaan met vreemde munten,… Relevantie tegenover betrouwbaarheid: * meest betrouwbare informatie = oude informatie * meest relevantie informatie = recente informatie * nuttige informatie = relevant en betrouwbaar * tijdige informatie bevat ramingen en onzekerheden spanning ontstaan tss betrouwbaarheid en relevantie = keuzes maken om JR op te stellen -> op tijd alle informatie moeten hebben * echte “winst” pas gekend na stopzetten bedrijf! -> dan pas weten hoeveel bedrijf waard is Fundamentele accountingprincipes: Basisprincipes: * ondernemingsentiteit: onderscheid maken tussen privébezit en ondernemingsbezit en onderscheid maken tss enkelvoudige JR die betrekking heeft op 1 onderneming en de geconsolideerde JR die wordt opgesteld voor een groep van ondernemingen die een relatie met elkaar hebben * monetaire kwantificering: enkel terugvinden wat monetair uitdrukbaar is ≠ vb motivatie v/h personeel * consistentie: altijd dezelfde regels toepassen, zo kan je JR’en van verschillende jaren vergelijken *continuïteitsassumptie (going concern): je mag in de BH er vanuit gaan dat het bedrijf blijft bestaan Registratieprincipes: * verantwoordingsstukken: uitleggen wat er is gebeurd en waarom via vb facturen, rekeninguittreksel,… * volledigheid: alle verrichtingen moeten opgenomen worden in de boekhouding = rechten, plichten, tegoeden en schulden * verbod tot compensatie: er mag geen compensatie gebeuren van schulden en vorderingen of van kosten en opbrengsten vb: wnr een klant ook leverancier is v/d onderneming, moeten de vorderingen en de schulden apart genoteerd worden 3
* realisatieprincipe: enkel in boekhouding zaken mogen boeken die gerealiseerd zijn (of zaken die zeker zijn dat ze gerealiseerd zullen worden) * periode-toerekeningsprincipe (matching-principle): kosten en opbrengsten die met elkaar samenhangen worden in dezelfde periode geboekt Waarderingsprincipes: * materialiteitsprincipe/relevantie: relevante zaken moeten boeken * individuele waardering: alle vorderingen, schulden apart moeten bijhouden, niet samen ! * objectiviteit: waardering moet gebeuren volgens betrouwbare methodes * voorzichtigheid: situatie niet te rooskleurig mogen voorstellen Informatieprincipes: * periodiciteit: elk jaar cijfers publiek moeten maken, boekjaren stemmen meestal overeen met kalenderjaren = zo kan je jaarrekening onderling vergelijken * vergelijkbaarheid: alle boekhoudingen dezelfde vorm in België * oprecht en getrouw beeld (true and fair view): = oprecht en trouw beeld geven, je weet pas wat goederen waard zijn als ze echt verkocht zijn -> oplossing: je mag schattingen maken v/d waarde v/d goederen, want goederen worden niet altijd direct verkocht (vorderingen = schatten) alle activa en passiva moeten jaarlijks ge(her)waardeerd worden Regelgeving: * overheid verantwoordelijk: belastingen, economie, kapitaalmarkten (sub-primecrisis) * markten zetten concurrerende bedrijven onder druk om vergelijkbare en betrouwbare informatie publiek te maken: financieringskosten dalen, relaties verbeteren, internationale accountingstandaarden Doel: zo veel mogelijk info te krijgen over bedrijven (ze doen dit door de bedrijven te verplichten om enkele cijfers bekend te maken, hoe meer info de bedrijven bekendmaken, hoe meer financiering ze krijgen) Soorten regelgeving: Regelgevende instanties: * overheid: efficiënte economie, belastingen, beurs (+ regulator) = om eco te beheren + fiscale redenen * particuliere sector: werken samen met overheid voor het opstellen van regels vb: CBN (= Commissie voor Boekhoudkundige Normen) in België, gebruik expertise * internationaal regels opstellen: IASB (IFRS), Verenigde Naties, IFAC (IAASB) -> voordeel: makkelijker om bedrijven met elkaar te vergelijken * openbare sector: zeer verschillende methodes, KT, individuele rapporten -> gemeentes kasboekhouding krijgen * IFRS: internationaal gebruikt en aanvaard = doel is wereldwijde kapitaalmarkt bekomen, geen verplichting opleggen
4
Inleiding financiële analyse: (= Hoe is de onderneming eraan toe?) * doel financiële analyse: grondig en nauwkeurig inzicht financiële toestand onderneming: vermogen, financiële prestaties en kasstromen * aandachtspunten: - beoordeling financiële structuur en politiek - beoordeling prestaties ondernemingsleiding * belangrijk voor verschillende partijen, maar verschillende weging aandachtspunten * fundamenteel beoordelingsprincipe: risico/rendement-verhouding: rendement moet enerzijds risico vergoeden, anderzijds minstens zelfde vergoeding als risicovrije belegging + inflatie * gegevens financiële overzichten volstaan niet alleen: - historisch = heb je een bepaald idee - risico investering niet enkel financieel risico, ook operationeel risico * andere niet-financiële informatie gebruiken: industrietrends; kwaliteit en integriteit management; bijkomende gegevens jaarverslag; sector * traditionele basistechnieken: voorbeeld Van de Velde NV
Hoorcollege 2: Horizontale analyse of tijdsanalyse (time series of trend analysis) (blz. 25) : * doel: - evolutie financiële gegevens in de tijd - richting en grootte v veranderingen in posten balans en winst-en-verliesrekening kunnen vaststellen * Hoe? - grafische voorstelling - berekening van veranderingen in bedrag - berekening van procentuele verandering - berekening van tijdindex:
((eindcijfer – begincijfer) / begincijfer * 100)
(financieel gegeven jaar xt / financieel gegeven basisjaar x0) x 100 * interpretatie: - Wat betekenen percentages?: kritisch zijn en enkel belangrijke % bekijken - Welke percentages zijn significant en vereisen diepgaandere analyse? -> MVA, omzet, bedrijfskosten zijn belangrijke posten - Verklaring voor veranderingen? : soms in jaarverslag - impact van de inflatie op lange tijdreeksen: aanpassen om foute conclusies te vermijden - extrapolatie naar de toekomst: proberen adhv cijfers: wat gaat er binnen 2j gebeuren weten wat het is, maar niet kunnen berekenen op het examen !! (ku interpreteren)
5
* toepassing: (HB p7/43 bijlage + p5/43 bijlage) Bedrijfsopbrengsten zijn gestegen met MAAR ‘3 miljoen’. Bedrijfskosten stijgen over de jaren heen én de bedrijfskosten, stijgen harder dan de bedrijfsopbrengsten. Afschrijvingen zijn toegenomen. Bedrijfsresultaat toegenomen, maar niet heel veel, omdat de kosten ook sterk zijn toegenomen. Bij uitzonderlijke kosten, kan je de ratio’s (verhoudingen) niet berekenen. Op LT altijd jaren dat het goed gaat en jaren dat het minder gaat = logisch.
VA: dalende trend, owv financiële vaste activa en immateriële vaste activa gedaald zijn Meer geld belegt en minder liquide gehouden. Vorderingen en voorraden zijn toegenomen, logisch want omzet is toegenomen hangt allemaal aan elkaar! Geld van reserves afgenomen, om te kunnen uitkeren aan de aandeelhouders. Schulden zijn toegenomen, maar niet abnormaal hoog.
6
Verticale of structuuranalyse (common size-analyse): (zie HB p26 -27 kaders) * doel: structuur balans en resultatenrekening analyseren * Hoe?: relatief aandeel (verhoudingen) van diverse posten balans en resultatenrekening bepalen - balans: ° totale activa (of passiva) = 100% ° elke balanspost uitdrukken als percentage totale activa (passiva) - resultatenrekening: ° bedrijfsopbrengsten / verkopen = 100% ° elke rubriek resultatenrekening uitdrukken als percentage verkopen * nut?: - inzicht in samenstelling activa (soorten investeringen) & passiva (wijze van financiering), opbrengsten & kosten (bv. verhouding bedrijfskosten in functie van omzet) - vergelijking in de tijd = aanvulling horizontale analyse -> hoe evolueert alles - vergelijking met concurrenten: verhoudingen met concurrent vergelijken hoe evolueren de verhoudingen vd verschillende posten; veranderingen doorheen de tijd per rubriek weergeven, onafhankelijk vd evolutie v/h totaal * toepassing: (HB p151)
Materieel VA zijn toegenomen, Vl A ook Eigen vermogen bijna 68% bedragen in 2009, in 2011 nog maar 61% bedragen dus meer met VV gaan vergoeden
7
RR blijft heel stabiel, verhoudingen blijven gerespecteerd. Van de Velde is een stabiel bedrijf ! Grafieken van resultaten kunnen maken, gaat een mooi beeld geven vd resultaten vh bedrijf.
Kasstroomanalyse: (cash flows) Doel: - nuttige indicator prestaties onderneming (nuttig document !) - bijkomende informatie hoe en waarom financiële positie onderneming is gewijzigd - kasstroomoverzicht = statement of cash flows (SCF) - winst-en-verliesrekening meet economische prestaties zonder rekening te houden met kasstromen - gerealiseerde kasstromen zijn belangrijk voor kapitaal- en kredietverschaffers (dividend en terugbetalingen) - cashflow = middelen die door opbrengstactiviteit gegenereerd worden en die de onderneming niet opnieuw verlaten via kaskosten of winstuitkering - inzicht in de aard en omvang van transacties die de kaspositie van een onderneming beïnvloeden - weergave van de wijziging in de kaspositie; wijziging in de financiële positie tss 2 opeenvolgende balansen - inzicht in herkomst en besteding financiële middelen - belangrijk in economische beslissingsmodellen: inschatting capaciteit om kasmiddelen te genereren en wanneer - historische stromen gebruiken om toekomstige stromen te schatten (omvang, timing en waarschijnlijkheid van toekomstige kasstromen) - onder IFRS is een kasstroomoverzicht een verplicht onderdeel * kasstroom: groot aantal kasstromen in de onderneming: korte- en langetermijn Ideaal: een bedrijf dat winst maakt én positieve kasstromen heeft.
8
Afschrijvingen = zijn niet-kaskosten: je hebt geld uitgegeven om het gebouw; machine te kopen, maar je moet daar nu niet nog eens voor betalen. Van waar komen kasstromen, wat zijn hun doel en waar worden ze aan uitgegeven = weergeven. Kasstroom KT en LT:
* operationele cyclus = belangrijkste KT-cyclus -> bovenstaande cyclus gebeurt elke dag in een bedrijf dubbele pijl: er gaat geld binnenkomen en buitengaan operationele cashflow; investeringscashflow en financieringscashflow ontstaan * investerings- en financieringscylus = LT (aanwending van LT-middelen) * bijkomend inzicht in de prestaties + strategie * geeft beeld intern gegenereerde groei * vragen die beantwoord worden: - Uit welke bronnen heeft de onderneming dit jaar geldmiddelen gegenereerd? Hoe werden deze geldmiddelen aangewend? Waar zijn ze nu? - Waren de normale bedrijfsactiviteiten in staat om de behoeften aan geldmiddelen te voldoen dit jaar? - Indien niet, is het tekort aangevuld door nieuwe leningen of door het verkopen van vaste activa? - Is een overschot aan geldmiddelen gebruikt voor het terugbetalen van bankschulden, voor investeringen in materiële vaste activa of voor het uitkeren van dividenden? - Waarom is het saldo van de beschikbare geldmiddelen afgenomen, hoewel de bedrijfsactiviteiten winstgevend waren? Opstelling cashflow statement: * onderscheid 3 soorten activiteiten: (zie hb p31 berekening) - operationele activiteiten - investeringsactiviteiten - financieringsactiviteiten
9
* 2 manieren om OCF te bepalen: (weten wat het verschil is, maar niet kunnen uitrekenen) - directe methode (blz. 32 + 33) geprefereerd door IFRS - indirecte methode vertrekt van de nettowinst en wordt dan gecorrigeerd voor niet-kaskosten en verandering in het operationeel nettobedrijfskapitaal - enkel bepaling OCF is verschillend voor OCF keuze tussen directe en indirecte methode; bij investerings- en financieringsactiviteiten enkel kasstroomoverzicht volgens de directe methode kunnen gebruiken Voordelen kasstroomanalyse: * wordt vaak vrijwillig openbaar gemaakt * winst en cashflow zijn niet equivalent * beoordeling van zelffinancieringscapaciteit * inzicht in de samenstelling van de SCF naar activiteit * beoordeling financieel risico (OCF/VV op KT en OCF/TV) en bepaling vrije kasstroom (=fin. ademruimte) * maatstaf voor financiële prestaties (vergelijken ondernemingen met versch. accountingpraktijken) * analyse kasstroomprofiel en voorspelling toekomstige kasstromen (snelgroeiend / rijp) obv van kasstromen bedrijven over heel de wereld kunnen vergelijken; een jong bedrijf gaat een ander beeld geven dan een bedrijf dat al langer bestaat (rijpe onderneming) obv de kasstroom Opstelling SCF op basis van jaarrekening: * bepalen van het verschil tussen liquide middelen in het begin en op het einde van het boekjaar * berekening van het verschil voor alle andere posten tussen begin en einde boekjaar -> totaal verschillen balans moet gelijk zijn aan totaal verandering liquide middelen, want A = P * identificatie van de redenen van veranderingen in de niet-kaselementen: -> kasstromen groeperen per activiteit: operationeel, investering, financiering Staat van vermogensstromen: (“funds flow statement”) * variant van SCF (kasstroomoverzicht) * andere benamingen: staat van herkomst en besteding van middelen, tabel van bronnen en aanwendingen, financieringstabel, staat van wijzigingen in de financiële positie, funds flow statement * opgebouwd rond verandering in het bedrijfskapitaal (hoe vlottend actief gaan evolueren) gedefinieerd als vlottende activa minus vreemd vermogen op KT * centraal staat het werkkapitaal (= bedrijfskapitaal) * opdeling in bronnen en aanwendingen en niet in activiteiten Niet altijd eenvoudig te interpreteren, maar toch zeer interessant
10
Ratio-analyse (blz. 37): * ratio standaardiseert gegevens financiële overzichten * ratio: verhoudingsgetal waarbij 2 of meer gegevens uit balans, resultatenrekening of toelichting met elkaar in verband worden gebracht * Nut? - informatiever dan absolute bedragen - financiële positie samenvatten in aantal kerncijfers - vergelijking in de tijd en met concurrentie * groot aantal mogelijke combinaties: zinvolle keuze maken Je krijgt meestal kleinere getallen of percentages, waardoor je makkelijker kan gaan vergelijken. ratio’s van Nationale Bank van België gaan bekijken -> op het examen een formularium krijgen -> niet alle ratio’s zijn zinvol Klassieke ratio’s: * liquiditeit: risico-indicator * solvabiliteit * rendabiliteit: rendement-indicator * toegevoegde waarde niet beperken tot één boekjaar, opeenvolgende periodes bekijken (je moet een evolutie zien) – gaan vergelijken met de concurrentie Liquiditeit: * mate waarin een onderneming haar korte termijn betalingsverplichtingen kan voldoen * algemene liquiditeitsratio’s: = indicatie van potentiële liquiditeitstoestand op basis van ratio’s afgeleid uit netto-bedrijfskapitaal ° current ratio (ratio in ruime zin) ° quick ratio of acid test (ratio in enge zin) Current ratio = Vlottende activa – vorderingen > 1 jaar VV op KT * current Ratio < 1: KAN een teken zijn van liquiditeitsproblemen, nettobedrijfskapitaal is negatief (vlottende activa niet in staat om de KT-schulden te voldoen) goede current ratio is groter dan 1 ! * te hoge Current Ratio: te hoge voorraden, te weinig VV op KT, te flexibele handelsvorderingenpolitiek (= te veel vorderingen toestaan, betalingsuitstel) = nadelig voor de rendabiliteit Quick ratio of acid test = Vorderingen <1 jaar + Geldbeleggingen + Liquide Middelen Schulden < 1 jaar 11
* minst liquide elementen niet in aanmerking nemen; deze worden uit de berekening vd ratio gehaald (voorraden, bestellingen in uitvoering, overlopende rekeningen) = strengere beoordeling vd liquiditeitspositie v/e onderneming * netto cashflow liquiditeitsratio = OCF/(Schulden < 1 jaar), want gezonde ondernemingen betalen hun schulden af uit hun CF * reële liquiditeitstoestand wordt bepaald door netto-bedrijfskapitaalbehoefte. De voornaamste componenten netto-bedrijfskapitaalbehoefte: (= waar je geld in gaat steken) - voorraden - handelsvorderingen - handelsschulden < 1j -> ratio kan er goed uitzien, maar je moet kijken naar de reële situatie = die kan er slechter uitzien !! Quick ratio is een sterkere beoordeling dan de current ratio. Specifieke liquiditeitsratio’s: 1) Liquiditeit voorraden: aantal dagen voorraad = voorraden en BIU / kostprijs verkopen ( voorraadrotatie). hoe kleiner, hoe beter (stockbreuk!) Te groot: voorraad verouderd / ijzeren voorraad? = drukt uit hoelang het gemiddeld duurt vooraleer de voorraad verkocht wordt en de bestellingen in uitvoering afgewerkt worden Voorraadrotatie: aantal keer per jaar dat de voorraad wordt vernieuwd -> het kan zijn dat je een grote rotatie hebt, maar dat je een deel van je voorraad niet meer kwijt krijgt, omdat het verouderd is (= te hoog aantal dagen voorraad) = hoe kleiner het aantal dagen voorraad, hoe sneller de voorraad roteert en gerealiseerd wordt en hoe beter de liquiditeit van de voorraden ijzeren voorraad (= buffer voorraad): in een bepaalde bedrijven altijd een zekere voorraad aanwezig moeten zijn, anders niet kunnen produceren -> je moet er dus constant in investeren 2) liquiditeit handelsvorderingen: aantal dagen klantenkrediet = Handelsvorderingen < 1 jaar + geëndosseerde handelseffecten verkopen incl. BTW / 365 hoe kleiner, hoe beter de liquiditeit – vergelijken met kredietpolitiek onderneming = wil zeggen dat de klanten snel betalen -> krijg je een betere liquiditeit Als een bedrijf zegt dat hij 30 dagen betalingsuitstel geeft en je geeft 32 dagen betalingsuitstel is goed, stel ze geeft 10 dagen betalingsuitstel, en je krijgt 20 dagen uitstel -> is niet goed ! boekhoudkundig: willen dat klanten snel betalen ; commercieel: om klant te behouden, betalingsuitstel moeten geven
12
* geëndosseerde handelseffecten: wissels die zijn overgedragen aan de bank voor betaling * Waarom verkoop inclusief BTW nemen? Omdat de vorderingen ook in btw zijn. * 365 = het aantal dagen in een jaar * HB p42: 9150 = verwijzing naar een rekening in de toelichting (bij geëndosseerde handelseffecten) 740: kapitaalsubsidies ; 9146: toelichting (p30 in de bijlage) Te losse kredietpolitiek: toestaan van te lange betalingstermijnen of het slecht opvolgen van vervallen vorderingen 3) liquiditeit handelsschulden: aantal dagen leverancierskrediet =
Handelsschulden < 1 jaar Aankopen incl. BTW / 365
Groot: vertrouwen of problemen? Klein: geen vertrouwen of financiële korting? Je kan zeggen: je krijgt korting, als je contant betaald bij ratio analyse altijd verder kijken dan je neus lang is; niet zwart- wit bekijken !! = niet per se omdat het groot aantal dagen is dat het slecht is en andersom * Toepassing:
proberen zelf te berekenen!! * zowel current als quick ratio zijn groter dan 1 = prachtig (quick ratio boven 1, komt niet vaak voor) * liquiditeitsratio kleiner dan 1, is geen probleem * voorraad laten stijgen -> rotatie daalt, want in 1x meer laten leveren, waardoor je minder keer per jaar moet laten leveren * klanten sneller laten betalen en zelf trager gaan betalen: liquiditeit zo doen stijgen !! * proberen je klanten te laten betalen vooraleer je je leveranciers moet betalen, maar gaat meestal niet lukken.
13
Solvabiliteit: (belangrijk voor banken en kredietinstellingen) = mate waarin onderneming haar financiële verplichtingen m.b.t. intrestbetalingen en aflossingen van schulden kan nakomen (leveranciers geïnteresseerd in de liquiditeit) * schuldgraadratio’s: - algemene schuldgraad = VV / TV - financiële onafhankelijkheid = EV / TV (=100%) Algemene schuldgraad: mate waarin een onderneming beroep doet op vreemd vermogen voor de financiering van haar activiteiten Hoe hoger de schuldgraad, hoe meer afhankelijk van derden en hoe kleiner de bescherming van de schuldeisers. Er spelen echter ook andere factoren (boekwaarde, verkoopwaarde, schuldbescherming) EV wordt kleiner = bedrijf is minder beschermd -> oppassen dat je niet te veel gaat lenen, je moet het ook kunnen terugbetalen, anders ga je failliet Hefboomeffect: ik ga geld lenen, betaal er een vergoeding voor = intrestbetaling (financieel risico) -> voorzichtig 50% , banken zeggen 75% (max. toegelaten schuldgraad = ‘debt covenants’) -> hefboomwerking: kosten die verbonden zijn aan de lening < de winsten die je daardoor realiseert Dekkingsratio’s: * Dekking financiële kosten v/h FKVV door netto-resultaat =
Winst voor belastingen + FKVV FKVV
In welke mate kan onderneming FKVV dragen? * Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow = Operationele CF totaal VV Indicatie risico dat men de schulden niet kan terugbetalen. Interessant wanneer er veel niet-kaskosten zijn die de winst drukken. (Het al dan niet kunnen terugbetalen van schulden weergeven) Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen vermeld in toelichting (zakelijke zekerheden, vervallen belastingschulden, schulden RSZ, hangende geschillen, verplichtingen aan- en verkoop VA) Genoeg verdienen om VV te kunnen dekken? (= dat je niet enkel de bank aan het financieren bent, dus niet enkel je schulden aan de bank aan het terugbetalen bent, maar nog winsten overhoudt) operationele CF: kasstromen die voorkomen uit je gewone activiteiten, zijn die voldoende om je vv te dekken?
14
* Toepassing : Algemene schuldgraad: zit ver onder de 50% (75% die banken liever hebben) -> gaat vooral met EV financieren Alg schuldgraad + fin onafhankelijkheid = 100 -> Van de Velde is dus onafhankelijk !!
Zelf eens proberen te berekenen!
Zijn zeker gedekt = positief Stijgt of daalt het ? Gelijk met de concurrentie? zijn prachtige ratio’s, meer je kan het niet vergelijken met de concurrentie, want je hebt hier geen cijfers vd concurrentie
Rendabiliteit: = indicatie van winstgevendheid v/d onderneming * onderscheid tussen rendabiliteit: - verkopen: Is de omzet rendabel? - activa: gebouw, machines, voertuigen -> Brengen ze op wat ze kosten? - eigen vermogen: Heb je goed geïnvesteerd of niet? * correctie voor invloed niet-kaskosten (onderscheid bruto / netto): = kosten die een onderneming heeft, maar die geen nieuwe uitstroom van kasstromen heeft -> boekhoudkundige kosten gaan winst laten af of toenemen, maar ga je niet moeten betalen vb: je hebt te veel vrachtwagens gekocht (kan je concluderen) = aan afschrijvingen kunnen zien drm onderscheid maken tussen netto en bruto kaskosten Resultaat in functie van verkopen : - Bruto verkoopmarge = Brutobedrijfsresultaat voor niet-kaskosten verkopen - Netto verkoopmarge = Nettobedrijfsresultaat na niet-kaskosten verkopen
Indicatie efficiëntie bedrijfsactiviteit Je hebt verkopen en winst: wat is de verhouding? -> Hoe efficiënt is je bedrijfsactiviteit? Als een bedrijf veel niet-kaskosten heeft, kan het zijn dat het niet uitmaakt. vb: zelfstandige consultent: laptop, auto en kennis nodig -> mens gaat weinig afschrijvingen hebben
15
Verandering resultaat in functie van verandering in verkopen - Graad operationele hefboom = Proc. verandering nettobedrijfsresultaat na niet-kaskosten Proc. verandering verkopen Hoge graad v op. hefboom: kleine verandering in verkopen heeft grote invloed op resultaat (pos. / neg.)
Indicatie bedrijfsrisico v/e onderneming Verhouding tussen iets meer of iets minder verkopen? -> impact op winst bekijken kleine veranderingen in verkopen, heeft groot effect op de winst (= operationele hefboom) = kunnen afleiden hoe riskant de business is (= operationele hefboom ligt gevoelig) -> als bij 1 van jouw klanten het mis gaat, kan het bij jou ook flink misgaan Hoe kunnen oplossen? Risico gaan spreiden? Goede buffer opbouwen in goede tijden ! (= je moet altijd een paar maanden kunnen rondkomen, niet nu moeten werken om de kosten voor het einde vd maand te kunnen betalen !!) = je moet er op rekenen dat je 6maanden zonder inkomsten kan rondkomen Rendabiliteit totale activa: = drukt uit hoeveel een onderneming verdiend heeft met het geheel v/d middelen waarover ze beschikt - Brutorendabiliteit TA voor belastingen = winst voor belastingen+NKK+FKVV TA NKK: niet-kaskosten = afschrijvingen FKVV: financiële kosten vreemd vermogen - Nettorendabiliteit TA voor belastingen= Winst voor belastingen+FKVV TA Alternatieve formulering: - winstmarge x rotatie van de activa - winstmarge: indicatie van winstgevendheid verkopen - rotatie activa: indicatie van mate waarin activa worden benut Rentabiliteit verbeteren door verhoging winstmarge, snellere rotatie of beide – sectorafhankelijk -> winstmarge in deze tijd verhogen, is niet makkelijk!! Je kan ook proberen je activa beter te benutten! Vb: deel van je onbenutte magazijn verhuren
16
Rendabiliteit eigen vermogen: * Indicatie winstgevendheid financiële middelen ter beschikking gesteld door aandeelhouders * notionele intrestaftrek: (typisch Belgisch) intrestaftrek toekennen bij de belastingen (je betaalt zogezegd 5% intrest) en mag dit van je winst aftrekken, zodat je op een kleiner winstbedrag, belastingen moet betalen = aanmoedigen om EV aan te houden (anders lening aangaan, zodat je het kan aftrekken) = beloning voor bedrijven die werken met EV ipv VV staat niet in de boekhouding, louter fiscaal gegeven (faines taks: redenering = als je geen belastingen moet betalen, moet je toch belastingen betalen) * Nettorendabiliteit EV voor belastingen: winst (verlies) voor belastingen / eigen vermogen -> % vgl met een risicovrije belegging * Alternatieve formulering: - rendabiliteit totale activa x financiële hefboom ° financiële hefboom: relatieve schuldenkost x eigenlijke financiële hefboomfactor ° hefboom: positief effect op rendabiliteit EV indien de kost van het VV kleiner is dan de rendabiliteit van de geïnvesteerde activa (notionele intrestaftrek!) (opbrengst moet > de kost) - graad financiële hefboom: indicatie financieel risico % verandering winst(verlies) na FKVV en na belasting % verandering winst(verlies) voor FKVV en voor belasting in welke mate ben je afhankelijk vd financiële kosten Toepassing : Brutomarge stijgt elkaar jaar = goed, probeert elk jaar te verbeteren Nettomarge < brutomarge = goed -> maar klein verschil tussen netto en brutomarge = dus goed !! Actief neemt elk jaar af, maar activa wordt beter gebruikt (= rotatie is gestegen) Nettorendabiliteit: wil niet zeggen dat je dat allemaal krijgt -> zelf proberen te berekenen !!
Stel je hebt een negatief EV: - / - = + OPGEPAST! Een plus wil dus niet per se zeggen dat je h goed doet !!
17
Toegevoegde waarde: * concept afgeleid uit macro-economie = algemene indicatie van economische prestaties van een land -> In welke mate creëert de onderneming waarde? (Hoe productief zijn we?) * definitie toegevoegde waarde naar oorsprong: TW = waarde productie – intermediair verbruik -> diensten bedrijven hebben vaak een hoge toegevoegde waarde ! (klein bedrijf kan hoge toegevoegde waarde hebben, hangt af van verhouding tss gebruik en productie) -> TW wordt slechts gerealiseerd indien de onderneming tegemoetkomt aan de eisen vd markt en dit ongeacht de ingezette middelen * alternatieve definitie toegevoegde waarde: naar verdeling over productiefactoren (personeel, FKVV, belastingen, dividend) – resterend deel blijft voor expansiedoelen = kan je personeel, FKVV,… betalen? (dit moet je nagaan) Voorbeelden van toegevoegde waarderatio’s: - Toegevoegde waarde per personeelslid = TW / Gem. personeelsbestand Indicator productiviteit en concurrentiekracht (= mag niet laag zijn !!) (extra werkkracht gaat mogelijk geen extra TW creëren) - Toegevoegde waardemarge = TW / Waarde productie hoe groter, hoe groter de graad van verticale integratie (= hoeveel stappen heb je zelf in handen in een productieproces; vb je hebt zelf productie en verkoop in handen = hogere TW hebben dan dat je enkel zou verkopen) Toepassing :
* toegevoegde waarde is mooi gestegen over de jaren heen. * het personeelsbestand is ook gestegen. -> TW neemt sterker toe dan het personeelsbestand * om te zeggen of het goed is, moet je vergelijken met andere bedrijven uit de sector. (= kan je hier niet, want je hebt geen gegevens vd andere bedrijven, maar het zijn zeer mooie getallen) * personeelsleden: bestaat uit 448 voltijdse equivalenten, maar 498 werknemers (deels halftijdse) 18
Hoorcollege 3: Vergelijking met de sector (blz. 51): * zowel in de tijd (horizontale analyse) als met vergelijkbare bedrijven * industriecode: elk bedrijf actief in België krijgt zo’n code * karakteristieken sector: vb veel KMO’s, veel grote bedrijven * positionering binnen sector -> gebruik van kwartielen (bijlage p133: kan je zien in welk kwartiel je bedrijf voorkomt) -> kruisje in 4de kolom, wil zeggen dat het in het 4de kwartiel voorkomt = bedrijf komt in 75% beste voor (sommige bedrijven hebben al hun TW nodig om de personeelskosten te betalen -> Van de Velde scoort hier goed op, is bij hem niet het geval !) leverancierskrediet: VdV ligt in het midden, ze kunnen nog verhogen (= aantal dagen leverancier moet wachten op zijn geld) -> krijg je geg op examen * NBB (= Nationale Belgische Bank) berekent ook de « financiële gezondheid » van een onderneming door een indeling te maken in 6 klassen (zie bijlage p 145) klasse 1 = meest gezonde bedrijven ; 6 = minst gezonde klasse (= bijna 10% vd bedrijven in faling) * Van de Velde behoort tot klasse 1 waarbij het risico op faillissement 0.2% bedraagt. 50% van de sector behoort tot klasse 1 * 3% behoort tot klasse 6 waar het risico op faillissement 8.1% bedraagt Maatstaven voor rendement investeerders (p52): * klassieke maatstaven - rendabiliteit eigen vermogen - winst per aandeel (‘earnings per share’) = winst na belastingen / aantal aandelen => boekhoudkundige waarden (kan afwijken van marktwaarde) - marktwaarde aandeel? - prijs/winst-verhouding (price/earningsratio): = hoeveel maal is de belegger bereid de winst per aandeel te betalen voor één aandeel = marktprijs per aandeel / winst per aandeel * prijs/cash flow verhouding = marktprijs per aandeel / (operationele) CF per aandeel (uitschakelen invloed NKK) -> In welke mate betaalt men voor de cashflow? * geven weinig inzicht in echte aandeelhouderswaarde: vaak aanleiding tot acties die waarde vernietigen ipv creëren (KT: aandeelhouderswaarde creëren; op LT: dieperik ingaan) deze maatstaven zijn een risico= geldt vooral op KT !
19
* winst per aandeel is gedaald * prijs/winstverhouding: verdubbeld van 2009-2011 -> koers gaat omhoog en winst daalt (je had beter e aandeel gekocht in 2009 dan in 2011) * cashflow blijft stabiel * klassieke maatstaven niet gericht op inzicht in aandeelhouderswaarde die door het management wordt gecreëerd * alternatieve maatstaven: - residual income: winst na belastingen -> kijken naar geïnvesteerd vermogen * k (= gewogen gemiddelde kapitaal kost = wat wil je ermee verdienen) - economic value added - niet-financiële prestatiemaatstaven Residual income: * RI = winst na belastingen – (k x geïnvesteerd vermogen) * k: gewogen gemiddelde kapitaalkost (“weighted average cost of capital”) * creatie aandeelhouderswaarde indien winst groter is dan het vereiste minimum rendement op het geïnvesteerd vermogen (Als je je vergoeding krijgt en niet meer, gaat dit over een paar jaar problemen geven.) Economic value added: (=EVA) = examen !! = door Stern Stewart & Co ontwikkeld * variant van residual income met aanpassingen voor de berekening van de winst en geïnvesteerd vermogen (bv R & D) -> activeren en afschrijven van zo’n kosten verlaagt de neerwaartse druk op winst Niet-financiële prestatiemaatstaven: * efficiëntie, productiviteitsmaatstaven, mate van innovatie,… (belangrijk wanneer er veel IVA zijn) * verbetering waarde relevantie traditionele accountingprestatiemaatstaven * kritische succesfactoren (klantentevredenheid, betrouwbare interne processen, motivatie personeel,..) -> in sommige bedrijven is het personeel belangrijk; maar vb e schoonmaakster moet niet per se lachen * balanced Scorecard (Kaplan & Norton): - aandeelhouders- of financieel perspectief: In welke mate zijn de aandeelhouders tevreden? - klantenperspectief: Zijn ze tevreden, (blijven ze) bestellen ze bij ons? - interne processen perspectief: Wordt er efficiënt samengewerkt? - competentie- en leerperspectief: Leert het personeel bij? Weet het personeel wat het moet doen? -> doel elk jaar beter te scoren !! kijken hoe efficiënt, innovatief,…het bedrijf is
20
Interimrapportering: Probleem: je loopt altijd een paar maanden achter * jaarlijkse rapportering: probleem informatie veroudering * kapitaalmarkten: behoefte tijdige informatie * interimrapport: halfjaarlijks of per kwartaal cijfers publiek maken (bedrijven hebben dat niet graag) -> het kan zijn dat je kwartaal slecht is, maar dat je jaarcijfers wel goed zijn = ga je slechte publicatie krijgen * Europese beursgenoteerde ondernemingen: halfjaarlijks rapport - netto bedrijfsopbrengsten - winst vóór en na belastingen - interim dividend - toelichting - auditrapport: indien de gegevens onderworpen zijn geweest aan een audit * verschillen tussen landen * IAS 34 (=in Amerika = IFRS): interimrapport is verkorte versie van volledige jaarrekening - balans - resultatenrekening - staat van wijzigingen in het eigen vermogen - statement of cash flows - toelichting * VS: kwartaalgegevens zijn courant Amerikaans beursgenoteerde ondernemingen gaan alle 3 maanden resultaten publiek maken.
21
Hoorcollege 4: De geconsolideerde jaarrekening (p88) Consolidatie: * inleiding * begrippen: groep en controle * consolidatieverplichtingen en consolidatiekring * consolidatiemethoden Enkelvoudige JR: geeft info over een bedrijf -> soms gaan ze samenwerken = groepvorming vb: verschillende entiteiten samen -> buitenwereld moet de sterkte van de onderneming als zijn geheel zien vb: dochter en moederonderneming vb: een miljoen schulden binnenkomen in een onderneming -> de schulden w verdeeld over de groep -> groep als 1 geheel beschouwen = de consolidatie -> je gaat enkel aan de buitenwereld rapporteren wat binnenkomt en buitengaat in de groep (niet wat binnen de groep gebeurt) consolideren: reëel beeld geven vd sterktes en zwaktes van een onderneming -> vaak domino-effect: de ene valt om, dan vallen de andere ook om = heel de groep is omzeep Inleiding: * ontstaan van een groep * geconsolideerde jaarrekening (= groepsJR): een extra jaarrekening (niet de echte JR vervangen) Stel een groep van 50 ondernemingen -> 50 individuele jaarrekening en 1 geconsolideerde JR van de groep (= 1 gezamelijke jaarrekening voor een geheel van twee of meer individuele ondernemingen die als een groep worden beschouwd) * IFRS (w steeds verder ontwikkeld versus Belgische consolidatiewetgeving): « business combinations » * ingewikkelde materie en aan verandering onderhevig: IASB consolidatieproject (gefaseerde aanpak) Begrip: groep * vanaf 01/01/2013 is IFRS 10 « Consolidated Financial Statements » van toepassing * groep: - juridisch zelfstandige vennootschappen - heeft geen rechtspersoonlijkheid (kan je nooit als dusdanig verantwoordelijk stellen) -> heeft geen specifieke rechten of verplichtingen * een groep ontstaat indien een onderneming (« moeder ») op directe of indirecte wijze een andere onderneming (« dochter ») controleert. (moeder wordt baas van de dochter) moeder = controlerende onderneming ; dochter: gecontroleerde onderneming - directe wijze: je hebt de meerderheid - indirecte wijze: zijn verschillende ondernemingen die er tussen hangen (niet mee akkoord zijn) * geconsolideerde jaarrekening: opgesteld door « moeder » -> is geen echte boekhouding van, wordt opgesteld obv de jaarrekeningen vd aparte ondernemingen -> elk jaar opnieuw moeten berekenen * enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening: complementair -> houdt met veel rekening vb de inflatie 22