Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede
Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007 Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007, besluiten vast te stellen: Het volgende ‘Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007’:
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
3
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording
5 5
Hoofdstuk 3. Artikel 2. Artikel 3. Artikel 4. Artikel 5. Artikel 6.
6 6
Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel Negenendertig perioden van vier weken Norminkomen en eigen bijdrage Besparingsbijdrage Vervoersvoorziening in natura
6 6 7
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget Hulp bij het huishouden
8 8
Hoofdstuk 5. Artikel 8. Artikel 9. Artikel 10. Artikel 11. Artikel 12. Artikel 13. Artikel 14. Artikel 15. Artikel 16. Artikel 17. Artikel 18. Artikel 19.
9 9 9 9 9 10 10 10 10 10 10 11
Woonvoorzieningen Trapliften Andere voorzieningen in bruikleen verstrekt Het anti-speculatiebeding Kosten van woningaanpassingen Verhuiskostenvergoeding Bezoekbaar maken van de woning Norminkomen woningaanpassingen Woningsanering Sanering wegens andere medische of ergonomische beperkingen Afschrijvingstermijn Tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting Tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens en woonschepen
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 20. Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen Artikel 21. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen Artikel 22. Vergoeding gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi Artikel 23. Tegemoetkoming gebruik rolstoeltaxi Artikel 24. Vergoeding collectief vervoer Artikel 25. Financiële tegemoetkoming medisch noodzakelijke begeleiding Artikel 26. Aanschafprijs algemeen gebruikelijke personenauto Artikel 27. Vergoeding auto-aanpassingen Artikel 28. Vergoeding bovenregionaal vervoer Artikel 29. Kindervoorzieningen Artikel 30. Besparingsbijdrage Artikel 31. Persoonsgebonden budget scootmobielen Artikel 32. Oplaadkosten
11 12 12 12 12 13 13 13 13 13 14 14 14 14 14
1
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning Artikel 33. Artikel 34. Persoonsgebonden budget rolstoelen Artikel 35. Persoonsgebonden budget sportrolstoelen Artikel 36. Rolstoeltraining Artikel 37. Vergoeding kinderrolstoelen Artikel 38. Oplaadkosten elektrische rolstoelen
15 15 15 15 15 15 15
Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming Artikel 39. Artikel 40.
16 16 16
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 41. Inwerkingtreding Artikel 42. Citeertitel
17 17 17
Toelichting Financieel besluit Mo Wijk bij Duurstede 2007
18
2
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen In dit Financieel besluit wordt verstaan onder: a. Verordening: Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning b. Financieel besluit: het Financieel besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede dat jaarlijks wordt vastgesteld en waarin bedragen zijn opgenomen; c. Beleidsregels: de beleidsregels zijn door het college vastgesteld en bevatten de regels van het te voeren beleid d. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb.1992,392) e. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een versnelde individuele voorziening geen adequate oplossing biedt; f. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoongebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van dit Financieel besluit en de Beleidsregels van toepassing zijn; g. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening, het Financieel besluit en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn; h. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; i. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden verschuldigd is; j. Woningeigenaar: degene(n) aan wie de woning in eigendom toebehoort; k. Inkomen: bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, en bedraagt: • Indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar; • In de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar. • In afwijking van hetgeen hierboven vermeld vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816 lager zal zijn dan het inkomen genoemd onder a. • Indien het gestelde in het voorgaande lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1.816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld onder a., vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het onder a. gestelde.
3
l. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of bruikleen wordt verstrekt. m. Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens. n. Norminkomen: inkomen gebaseerd op de in de situatie van de aanvrager toepasselijke bijstandsnorm, als bedoeld in par. 3.2 van de wet werk en bijstand
4
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens gemachtigde. 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer een persoon in een schuldsaneringstraject zit. Een Pgb wordt in die gevallen door de curator gezien als inkomen en ingevorderd. De persoon met beperkingen kan als gevolg daarvan dan geen hulp meer inkopen. 3. Ook voorzieningen die verkregen worden met een persoonsgebonden budget (zoals rolstoelen en scootmobielen) worden in bruikleen verstrekt. 4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget (maar blijft eigendom van de gemeente). 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt als volgt plaats: Steekproefsgewijs waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 20 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. Iedere budgethouder dient ten behoeve van de verantwoording minimaal de volgende stukken te bewaren: - de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; - een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening; - of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
5
Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel1 2.1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.137,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt. 2.2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.162 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt. 2.3. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.810,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt. 2.4. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 19.837 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt. Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, kan maximaal gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering worden gebracht. Artikel 4. Inkomen en eigen bijdrage berekening In bovenstaand schema staan de maximale bijdragen die per periode in rekening worden gebracht voor zorgvoorzieningen. Deze maximale bijdrage is gekoppeld aan de AWBZ-voorzieningen. Dat wil zeggen dat een persoon nooit meer dan dit bedrag zal betalen aan Wmo en AWBZvoorzieningen samen. Het college kan daarnaast besluiten om voor bepaalde Wmo-voorzieningen de eigen bijdrage op nul te stellen wanneer het inkomen onder een vooraf bepaalde norm blijft. Zo wordt bij vervoersvoorzieningen onder de 1,5 maal norminkomen geen eigen bijdrage gevraagd en bij woonvoorzieningen onder de 2,5 maal norminkomen. Artikel 5. Besparingsbijdrage. Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bedraagt bij verstrekking van een: - driewielfiets € 220 - fiets in bijzondere uitvoering € 220 - kinderfiets 5 t/m 12 jaar € 100 1
Bovenstaande bedragen worden (half)jaarlijks aangepast
6
-
autozitje € 140 buggy € 65 fietszitje € 35 Orthesejas (voor de zomeruitvoering € 45,- en voor de winteruitvoering € 70,-)
Artikel 6. Vervoersvoorziening in natura Voor een vervoersvoorziening in natura, als bedoeld in artikel 33 onder b van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geen eigen bijdrage verschuldigd.
7
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats: Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per week (en per jaar) bedraagt: 2 Jaartarieven Klasse 1 2 3 4 5 6
Uren per week 0 - 1,9 uur 2 - 3,9 uur 4 - 6,9 uur 7 - 9,9 uur 10 - 12,9 uur 13 – 15,9 uur
Tarief per jaar € 904,€ 2.714,€ 4.977,€ 7.692,€ 10.407,€ 13.120,-
Weektarieven Klasse 1 2 3 4 5 6
Uren per week 0 - 1,9 uur 2 - 3,9 uur 4 - 6,9 uur 7 - 9,9 uur 10 - 12,9 uur 13 – 15,9 uur
Pgb per week (2007) € 17,34 € 51,89 € 95,16 € 147,07 € 198,99 € 250,86
Bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend wordt per uur per week een bedrag van € 16,40 per uur (€ 852,80 per jaar) gehanteerd.
2
Deze bedragen zijn gebaseerd op de bedragen zoals deze onder de AWBZ gehanteerd werden voor de overgangscliënten met een Persoonsgebondenbudget.
8
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen Artikel 8. Trapliften • Trapliften worden altijd in bruikleen verstrekt. De bruiklener dient hiervoor een bruikleenovereenkomst te tekenen. • De gemeente Wijk bij Duurstede blijft eigenaar van de traplift. Zodra de traplift niet meer wordt gebruikt wordt deze teruggenomen door de leverancier van de traplift. Zodra dit mogelijk is wordt de traplift ingezet bij een andere belanghebbende. • De bruiklener is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering voor de traplift. Artikel 9. Andere voorzieningen in bruikleen • Alle woonvoorzieningen van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard die een bedrag van € 500,- te boven gaan worden in bruikleen verstrekt als hergebruik tot de mogelijkheden behoort. • Kleine woonvoorzieningen (onder de 500,-) en woonvoorzieningen die vanwege hygiënische redenen niet in bruikleen verstrekt worden kunnen op verzoek wel door de leverancier worden opgehaald en verwijderd. Artikel 10. Het anti-speculatiebeding De terugbetaling bij verkoop van een woning die op grond van de Wvg of Wmo is aangepast luidt als volgt: • Voor het eerste jaar moet 100% van de meerwaarde worden terugbetaald • Voor het tweede tot en met het twintigste jaar moet voor elk jaar 5% van de meerwaarde worden terugbetaald. In alle gevallen min het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen. Artikel 11. Kosten van woningaanpassingen 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er wordt pas een eigen bijdrage geïnd bij inkomens boven de 2,5 maal het norminkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de maximale bijdrage zoals benoemd in artikel 2 van dit Financieel besluit. Daaronder bedraagt de financiële tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing 100%. 2. In de beleidsregels mo onder paragraaf 4.15 is opgenomen welke kosten in het kader van een woningaanpassing vergoed worden door middel van verstrekking van een financiële tegemoetkoming. De volgende kosten zijn vooraf gelimiteerd: • Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald door de Bond van Nederlandse Architecten; • De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; • De administratiekosten die de verhuurder maakt voor het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de aanneemsom hoger is dan € 1000,- 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-. 9
3. Een woningaanpassing (een bouwtechnische of bouwkundige woonvoorziening) wordt altijd als financiële tegemoetkoming verstrekt. Een niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een Pgb worden verstrekt. Artikel 12. Verhuiskostenvergoeding Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 23 onder a en b van de verordening bedraagt € 2.616. Artikel 13. Bezoekbaar maken van de woning Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 6 van de verordening bedraagt € 5.000,-. Artikel 14. Norminkomen woonvoorzieningen • De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 15 b (woningaanpassing) en c (niet-bouwkundige of bouwtechnische woonvoorziening) van de verordening bedraagt bij inkomens tot en met 2,5 maal het norminkomen 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten. • De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 15 onder b en c wordt bij inkomens boven 2,5 maal het norminkomen bepaald door de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in artikel 2 van dit Financieel besluit in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. • Indien de stijging van woonlasten als gevolg van het vorige lid de Wmo-draagkracht zoals benoemd onder artikel 2 van dit Financieel besluit te boven gaat wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd dat de Wmo-draagkracht niet wordt overschreden. Artikel 15. Woningsanering Indien de voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de verordening (niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) wordt aangewend in het kader van een sanering in verband met CARA geldt dat een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor de aanschaf van: - Zeil of linoleum: maximaal € 25,- per meter, inclusief egalisatiekosten, arbeidskosten en BTW. - Gordijnen: € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen. Artikel 16. Sanering wegens andere medische of ergonomische beperkingen Indien de voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening (een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening) wordt aangewend vanwege een sanering om andere medische en ergonomische redenen dan genoemd in artikel 14 van dit Financieel besluit, geldt dat een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor de aanschaf van vloerbedekking van maximaal € 25,- per meter, inclusief egalisatiekosten, arbeidskosten en BTW. Hierbij gelden de restricties en voorwaarden zoals benoemd in artikel 12 van de beleidsregels. Artikel 17. Afschrijvingstermijn Een bedrag als bedoeld in artikel 15 en 16 van dit besluit wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende stoffering die vervangen moet worden niet ouder is dan 8 jaar. Bij de berekening van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt als volgt rekening gehouden
10
met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode: - 100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar; - 75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is; - 50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is; - 25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is. Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten. Artikel 18. Tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijke huisvesting en huurderving De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder e (huisvesting) van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning waarbij tijdelijke huisvesting noodzakelijk is bedraagt: • Voor de tijdelijke huur: maximaal 100% van de kale huur van de tijdelijke woning waarbij huurtoeslag wordt verstrekt tot een maximum van 6 maanden; • De werkelijke kosten met een maximum van € 450 als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte; • De werkelijke kosten met een maximum van € 225 als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte; Voorwaarden voor verstrekking van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder f (huurderving) zijn: • De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als genoemd in artikel 15 onder f van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning waarbij sprake is van huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximumbedrag per maand gelijk aan het bedrag van de maximaal geldende huurtoeslag, en kan voor maximaal 6 maanden worden verstrekt. • Deze tegemoetkomingen worden alleen toegekend in gevallen waarin de woonruimte voor meer dan € 10.000 wordt aangepast. Artikel 19. Tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens en woonschepen Er wordt slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan woonwagens verleend als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: a. De technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar; b. De standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking; c. De woonwagen stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening door de gemeente erkende standplaats; en d. De hoofdbewoner van een woonwagen is in het bezit van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet. Als de technische levensduur van de woonwagen bij indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,-
11
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 20. Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen Het persoonsgebonden budget (alleen bij artikel 34 onder b, sub 2, 3, en 4 van de verordening) voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopstadequate voorziening. Indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening. Artikel 21. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen De inkomensgrens 3waarboven het collectief vraagafhankelijk vervoer, een auto of met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 23 van de Verordening, bedraagt voor: a. gehuwd of samenwonend jonger dan 65 jaar € 1.855,29 per maand (1,5x norminkomen) b. gehuwd of samenwonend 65 jaar en ouder € 1.942,65 per maand (1,5x norminkomen) c. alleenstaand jonger dan 65 jaar € 1.298,70 per maand (1,5x norminkomen) d. alleenstaand ouder dan 65 jaar € 1.417,29 per maand (1,5x norminkomen) Voor echtparen die beide gebruik maken van een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 34 onder lid a (collectief vervoer) en lid c onder sub 2, 3 en 4 (gebruik (rolstoel) taxi, eigen auto of bruikleenauto) geldt dat tot een inkomensgrens van 1,75 maal het norminkomen 100% van de kosten worden vergoed. Dit betekent dat boven de volgende inkomensgrens deze kosten niet vergoed worden: a. gehuwd of samenwonend jonger dan 65 jaar € 2164,50 per maand (1,75x norminkomen) b. gehuwd of samenwonend 65 jaar en ouder € 2266,43 per maand (1,75x norminkomen) Artikel 22. Vergoeding gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi (alleen als men geen gebruik kan maken van het CVV) a. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 560,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,28) op jaarbasis. b. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi binnen een afstand van maximaal 5 reiszones conform de Regiotaxi, geldt een tegoed van 2000 km bij een door de gemeente aangewezen taxibedrijf c.q. taxibedrijven, of een normbedrag van € 560,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,28) op jaarbasis. c. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi binnen een afstand van 5 reiszones conform de Regiotaxi geldt een tegoed van 2000 kilometer bij een door de gemeente aangewezen taxibedrijf c.q. taxibedrijven, of een normbedrag van € 560,00 (gebaseerd op 2000 kilometer maal € 0,28), op jaarbasis. d. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van 2000 maal y euro, waarbij y staat voor het kilometerbedrag behorend bij het merk en type bruikleenauto;
3
Deze bedragen zijn gebaseerd op de norminkomensgegevens zoals deze vanaf 1-1-07 gelden. Halfjaarlijks worden deze normbedragen opnieuw bijgesteld.
12
Artikel 23. Tegemoetkoming gebruik rolstoeltaxi Indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 20 van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning hoger is, terwijl uitsluitend gebruik kan worden gemaakt van een rolstoeltaxi, wordt het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding voor een rolstoeltaxi, vergoed. De financiële tegemoetkoming bedraagt een tegoed van 325 km (meerkosten uitgedrukt in kilometers tussen rolstoeltaxi en taxi op basis van 2000 km per jaar), of een bedrag van € 91,15 (zijnde 325 kilometer ad € 0,28), op jaarbasis. Artikel 24. Vergoeding collectief vervoer De vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 34 onder a van de Verordening (collectieve vervoersvoorziening) vindt plaats in de vorm van een tegoed van maximaal 778 strippen per kalenderjaar. a. Per strip betaalt de aanvrager een bedrag van € 0,45, d.w.z. het tarief van de blauwe nationale strippenkaart openbaar vervoer. 4 b. De hoogte van de extra forfaitaire vergoeding behorend bij het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening bedraagt € 250,-. Artikel 25. Financiële tegemoetkoming medisch noodzakelijke begeleiding De financiële tegemoetkoming voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer bedraagt € 450,- tenzij de begeleider kan aantonen dat de daadwerkelijke kosten hoger zijn. Artikel 26. Aanschafprijs algemeen gebruikelijke personenauto De aanschafprijs voor een algemeen gebruikelijke personenauto is gesteld op € 13.750,-. Artikel 27. Vergoeding auto-aanpassingen Indien sprake is van een vergoeding voor autoaanpassingen dan geldt: a. De kosten komen alleen in aanmerking voor vergoeding indien de aanpassing c.q. reparatie van de aanpassing, gelet op de nog te verwachten technische levensduur van de auto verantwoord is. b. De vergoeding voor het aantal rijlessen voor een gehandicapte of zijn huisgenoot, als een auto de enige vervoersmogelijkheid biedt, en er ook sprake is van autoaanpassingen is aan een maximum van 50 lessen gebonden. Indien blijkt, dat het aantal van 50 niet voldoende is om het rijbewijs te behalen kan van dit aantal in individuele situaties worden afgeweken tot maximaal 75. c. De meerkosten voor aanschaf van een aangepaste bestelauto of –bus ten opzichte van een gebruikelijke auto komen voor vergoeding in aanmerking wanneer een gehandicapte medisch gezien aangewezen is op die auto, het inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens, waarboven een auto als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt en geen gebruik gemaakt kan worden van een standaardauto. d. De vergoeding van meerkosten van een aangepaste auto ten opzichte van de aanschaf van een gebruikelijke auto wordt individueel beoordeeld. Het komt steeds vaker voor dat nieuwe, goedkopere auto’s standaard worden uitgerust met voorzieningen die voorheen als aanpassingen werden aangemerkt, bijvoorbeeld stuurbekrachtiging. Een aantal
4
Bij aanpassing van de kosten van de strippenkaarten voor normaal openbaar vervoer zal ook het zonetarief voor de regiotaxi omhoog gaan.
13
voorzieningen zijn reeds algemeen gebruikelijk bij een standaarduitvoering met een aanschafprijs van € 13.750 en komen dan niet in aanmerking voor vergoeding. Artikel 28. Vergoeding bovenregionaal vervoer In geval van bovenregionaal vervoer van en naar het ouderlijk huis voor AWBZ-bewoners wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt, die is gebaseerd op maximaal 18 bezoeken per jaar, een enkele reisafstand maal 4 per bezoek en een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer. Verstrekt wordt een financiële tegemoetkoming min de kosten voor openbaar vervoer. Artikel 29. Kindervoorzieningen Voor kindervoorzieningen geldt dat deze in bruikleen worden verstrekt. Indien een kindvoorziening niet in bruikleen kan worden verstrekt en de voorziening noodzakelijk is dan kan voor de meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke voorzieningen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De algemeen gebruikelijke kosten voor kindervoorzieningen zijn als volgt vastgesteld: • Een buggy € 65,• Een autozitje € 140,• Een fietszitje € 35,Artikel 30. Besparingsbijdrage Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets, of een fiets in bijzondere uitvoering bedraat € 220,-. Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een kinderfiets, voor kinderen van 5 tot 12 jaar bedraagt € 100,-. Artikel 31. Persoonsgebonden budget scootmobielen Het persoonsgebonden budget voor scootmobielen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, en indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare scootmobielen in het een na vorige volledige kalenderjaar. Bij onvoorziene uitgaven die de gebruiker niet te verwijten zijn kan besloten worden eenmalig een extra bedrag voor onderhoud en reparatie toe te kennen. Artikel 32. Oplaadkosten scootmobiel De vergoeding voor oplaadkosten van scootmobielen bedraagt € 50,- per jaar.
14
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning Artikel 33. Rolstoelen worden in bruikleen verstrekt en zijn eigendom van de gemeente. Artikel 34. Persoonsgebonden budget rolstoelen Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar. Bij onvoorziene uitgaven die de gebruiker niet te verwijten zijn kan besloten worden eenmalig een extra bedrag voor onderhoud en reparatie toe te kennen. Artikel 35. Persoonsgebonden budget sportrolstoelen Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel bedraagt € 2.300, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud, reparatie en accessoires van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Een sportrolstoel wordt in bruikleen verstrekt en kan zodra deze niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld. Artikel 36. Rolstoeltraining In geval van rolstoeltraining bedraagt de vergoeding • maximaal 5 lessen a € 35,-; • reiskosten: € 0,28 per km Artikel 37. Vergoeding kinderrolstoelen Voor kinderrolstoelen gelden de volgende specifieke vergoedingen: a. De oplaadkosten voor accu’s komen voor vergoeding in aanmerking, omdat kinderen elektrische rolstoelen vaak zeer intensief gebruiken. De vergoeding bedraagt € 45,- per jaar. b. Orthese-jas (kostprijs minus een zomerbasisbedrag van € 45.- en een winterbasisbedrag van € 70.-). Artikel 38. Oplaadkosten De vergoeding voor oplaadkosten van elektrische rolstoelen bedraagt € 50,- per jaar.
15
Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming Artikel 39. Het bedrag waarboven ingevolge artikel 44 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning verplicht medisch advies gevraagd moet worden bedraagt € 5.000. Artikel 40. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 44 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan: a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager; b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek; c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager; d. de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; e. de sociale omstandigheden van de aanvrager
16
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 41. Dit Financieel besluit treedt in werking op 1 januari 2008. Artikel 42. Dit besluit wordt aangehaald als: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2008. Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede in de vergadering van 18 september 2007.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
Dhr. G. Swillens burgemeester
Mw. J. Louisa secretaris
17
Toelichting Financieel besluit Mo Wijk bij Duurstede 2007 Inleiding In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) zijn per 1 januari 2007 de Welzijnswet, de Wet voorziening gehandicapten (Wvg), de huishoudelijke verzorging en een aantal subsidieregelingen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ondergebracht. Het doel van de WMO is dat iedereen, van elke leeftijd, gehandicapt en niet-gehandicapt, met en zonder problemen volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Het kabinet vindt dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen wonen en moet kunnen deelnemen aan de samenleving. In de Verordening voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007 is vervolgens neergelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met beperkingen aanspraak kunnen maken in het kader van de Wmo. In dit Financieel besluit mo zijn de bedragen die hierop van toepassing zijn opgenomen. Samen met de Beleidsregels mo en de Verordening vormt dit Financieel besluit het juridisch kader waarbinnen de aanvragen voor voorzieningen binnen de Wmo worden beoordeeld.
18
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording Lid 1. Persoonsgebonden budget op verzoek Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Lid 2. Geen persoonsgebonden budget Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Er kunnen situaties voorkomen dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, die als contra-indicatie kunnen worden opgevat. Overigens zal bij de beoordeling van de situatie van de aanvrager ook worden afgewogen of een familielid of goede vriend van de aanvrager, dan wel een wettelijk vertegenwoordiger van de aanvrager het Pgb kan en wil beheren. In geval van een familielid of een goede vriend, blijft de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het beheer. In geval van een wettelijk vertegenwoordiger is deze verantwoordelijk voor de verantwoording over het aanwenden van het budget. Lid 3. Woonvoorziening Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Lid 4. Sportrolstoel De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Lid 5. Verantwoording Tot slot wordt in dit lid de keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget vastgelegd. Wijk bij Duurstede kiest voor een steekproefsgewijze toetsing.
19
Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ofwel het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (ministerie van VWS 2 oktober 2006) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Wijk bij Duurstede heeft de bedragen uit de AMvB overgenomen. In onderstaand voorbeeld is uitgewerkt hoe de eigen bijdrage berekening plaatsvindt. Situatie 1 eenpersoons huishouden, aanvrager jonger dan 65 jaar ÆHet inkomen bedraagt € 16.137,- of minder De maximale periodebijdrage5 wordt vastgesteld op € 16,60 ÆHet inkomen bedraagt meer dan € 16.1 37,- Berekening periodebijdrage: • Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 16.137,- = uitkomst • 15% van de uitkomst plus € 215,80 • Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken Situatie 2 Een eenpersoons huishouden, 65 jaar of ouder Æ Het inkomen bedraagt € 14.162,- of minder De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 16,60. Æ Het inkomen bedraagt meer dan € 14.162,- Berekening periodebijdrage: • Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 14.162,- = uitkomst • 15% van uitkomst plus € 215,80 • Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken Situatie 3 Een meerpersoons huishouden. Een of beiden is jonger dan 65 jaar Æ Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 20.810,- of minder € 23,80 Æ Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt Berekening periodebijdrage: meer dan € 20.810,• Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 20.810,- = uitkomst • 15% van uitkomst plus € 309,40 • Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage per 4 weken
5
Met een periodebijdrage wordt de maximale eigen bijdrage per 4 weken bedoeld
20
Situatie 4 Een meerpersoons huishouden. U bent beiden 65 jaar of ouder Æ Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt De maximale periodebijdrage is vastgesteld op € 19.837,- of minder € 23,80 Æ Het gezamenlijk verzamelinkomen bedraagt Berekening periodebijdrage: meer dan € 19.837,• Het verzamelinkomen in het peiljaar minus € 19.837,- = uitkomst • 15% van uitkomst plus € 309,40 • Delen door 13 (perioden) = uw maximale eigen bijdrage Artikel 5. Besparingsbijdrage Het principe van de besparingsbijdrage gaat er vanuit dat de genoemde artikelen ook voor andere mensen gebruikelijk zijn. Feitelijk wordt dit bedrag dus “uitgespaard” als het artikel via de Wmo wordt verstrekt. Bij de verstrekking van deze artikelen betaalt de aanvrager de zogenaamde besparingsbijdrage, die gelijk staat aan het standaardbedrag voor een dergelijk artikel. Artikel 6. Geen eigen bijdrage bij vervoersvoorziening in natura Voor vervoersvoorzieningen in natura, te weten de al dan niet aangepaste bruikleen auto c.q. bus, de open en gesloten elektrische buitenwagen, plateaurolstoel en scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel is geen eigen bijdrage verschuldigd.
21
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden Artikel 7. Omvang van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden Het bedrag voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is gebaseerd op de bedragen zoals deze onder de AWBZ gehanteerd werden voor de overgangcliënten met een persoonsgebonden budget. De prijzen zoals deze uit de aanbestedingsprocedure HV komen kunnen aanleiding zijn de tarieven hierop aan te passen. De prijs per uur voor de voorziening in natura is het gemiddelde van het uurtarief van de prijzen voor zorg zoals die onder de AWBZ golden. Dit betekent dat het bedrag van het persoonsgebonden budget bij de klassen gebaseerd is op de volgende uren: klasse 1 1 uur klasse 2 3 uur klasse 3 5,5 uur klasse 4 8,5 uur klasse 5 11,5 uur klasse 6 14,5 uur Voor zover hulp bij de huishouding nodig is die klasse 6 overstijgt, is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. Indien hier gebruik van wordt gemaakt dan wordt per uur het bedrag van klasse 1 toegepast.
22
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen Artikel 10. Terugbetaling bij verkoop Indien een huiseigenaar een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardevermeerdering van zijn huis, dient de huiseigenaar hier melding van te maken. De huiseigenaar is verplicht (een deel van) de meerwaarde terug te betalen aan de gemeente. Welk deel in welke gevallen terug betaald dient te worden, staat omschreven in artikel 32 van de verordening. De meerwaarde wordt bepaald door taxatie uitgevoerd door een beëdigd makelaar op het moment dat de huiseigenaar zijn huis laat taxeren in verband met de verkoop van zijn huis. Artikel 11. Financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget In lid 1 van dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. In lid 2 wordt verwezen naar de kosten die in aanmerking komen voor vergoeding. Nadere uitwerking is te vinden in de Beleidsregels mo Wijk bij Duurstede. Artikel 12. Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten Artikel 15 onder a van de Verordening bepaalt dat een woonvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Het bedrag is in dit artikellid vastgelegd. Artikel 13. Bezoekbaar maken van de woning Op grond van artikel 19 lid 2 t/m 5 van de Verordening kan één woonruimte bezoekbaar gemaakt worden indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Op grond van het vierde lid kan het bezoekbaar maken van een woning slechts tot een vastgesteld maximumbedrag worden verstrekt. Dit maximumbedrag wordt genoemd in dit artikellid. Artikel 15 en 16. Sanering van de woning Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening, kan worden aangewend voor sanering van de woning, zoals het aanbrengen van vloerbedekking en raambekleding voor COPD- en astmapatiënten of rolstoelgeschikte vloerbedekking voor rolstoelgebruikers. Hier is vastgelegd welke normbedragen daarbij gehanteerd worden en welk afschrijvingsschema geldt voor de berekening van het percentage van vergoeding. Een vergoeding kan alleen verleend worden indien een artikel nog niet is afgeschreven. De afschrijvingsperiode is 8 jaar. Wanneer een artikel 8 jaar of ouder is, krijgt men geen vergoeding. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de reeds verlopen afschrijvingsperiode. Artikel 18. Financiële tegemoetkoming bij tijdelijke huisvesting Hier wordt voor diverse situaties vastgelegd hoe hoog de maximale financiële tegemoetkoming is in geval tijdelijke huisvesting noodzakelijk is. Artikel 19. Aanpassingskosten voor woonwagens In dit artikel is omschreven in welke gevallen aanpassingen aan een woonwagen toch voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Dit artikel is opgenomen om duidelijk te
23
maken dat hier de uitsluiting zoals bedoeld in artikel 18 van de verordening (trekkerswoonwagen) niet van toepassing is.
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 21. Inkomensgrens Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. De inkomensgrenzen zijn gebaseerd op de genoemde inkomensgrenzen in artikel 4.1 van de AmvB van het ministerie van VWS. De bedragen voor alleenstaanden en echtparen zijn het gemiddelde van de respectievelijke bedragen voor mensen van boven en onder de 65 jaar. Artikel 22. Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen Artikel 22 legt bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Deze bedragen zijn gebaseerd op een vervoersmogelijkheid van 2000 kilometer en een kilometervergoeding van € 0,28. Artikel 23. Meerkosten voor rolstoeltaxi In dit artikel gaat het om een financiële tegemoetkoming die gelijk is aan de meerkosten boven de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening. Bij de algemeen gebruikelijk vervoersvoorziening is uitgegaan van de taxikosten voor 2000 km. Alleen de meerkosten van de rolstoeltaxi voor 2000 km worden vergoed. Deze meerkosten staan gelijk aan 325 km, oftewel € 91,-(325 kilometer a € 0,28 ) per jaar Artikel 24. Collectieve vervoervoorziening Het primaat ligt bij de Collectieve Vervoersvoorziening. In Wijk bij Duurstede is dat de Regiotaxi Eemland-Heuvelrug. De voorziening bedraagt een tegoed van maximaal 778 strippen per kalenderjaar. De gebruiker betaalt per strip het tarief van de blauwe strippenkaart. Artikel 25. Medisch noodzakelijke begeleiding Indien begeleiding bij (openbaar) vervoer noodzakelijk is zijn er de volgende mogelijkheden: Indien het medisch noodzakelijk is, omdat tijdens het vervoer acuut medisch ingrijpen mogelijk moet zijn, worden de reiskosten van de begeleider naar het woonadres van de gehandicapte vergoed in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Het forfaitaire bedrag van de financiële tegemoetkoming in begeleidingskosten bedraagt € 450,per jaar, tenzij de begeleider kan aantonen dat de werkelijke kosten hoger zijn.
24
Er worden geen begeleidingskosten verstrekt als de gehandicapte in een AWBZ-inrichting verblijft en o.a. sociale begeleiding tot de doel- en taakstelling van de inrichting behoort. Artikel 26. Prijs voor algemeen gebruikelijk auto De aanschafprijs voor een algemeen gebuikelijk auto is hier vastgelegd. Deze prijs wordt gehanteerd bij de berekening van eventuele meerkosten boven deze gebruikelijke voorziening. Artikel 27. Vergoeding bij autoaanpassingen In dit artikel is nader gepreciseerd welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen in geval van een auto-aanpassing. In de beleidsregels Mo is meer uitgebreid omschreven in welke omstandigheden vergoeding mogelijk is. Artikel 28. Bovenregionaal vervoer voor AWBZ-bewoners In dit artikel wordt bepaald waarop de vergoeding voor bovenregionaal vervoer voor AWBZbewoners is gebaseerd. In de beleidsregels Mo wordt nader omschreven in welke gevallen aanspraak gemaakt kan worden op deze vergoeding.
25
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning Artikel 33. Rolstoel in bruikleen De gemeente Wijk bij Duurstede heeft rolstoelen in depot. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt. Artikel 34. Persoonsgebonden budget rolstoelen Uitgegaan wordt van het beschikbaar stellen van een bedrag, gelijk aan het bedrag van de voorziening in natura. Dit bedrag wordt getoetst aan een PvE en offerte. Eventuele kortingen die de gemeente bij de leverancier heeft bedongen worden doorvertaald naar het Pgb. Als een voorziening in natura in depot geleverd kan worden, geldt de tegenwaarde als basis voor de hoogte van het Pgb. Bij inname voor herverstrekking wordt bij verrekening van evt. middelen rekening gehouden gehouden met de afschrijving. Artikel 35. Persoonsgebonden budget sportrolstoelen Dit persoonsgebonden budget voor de sportrolstoel is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Bij inname voor herverstrekking wordt bij verrekening van evt. middelen rekening gehouden gehouden met de afschrijving. Artikel 36. Rolstoeltraining Om het gebruik van de rolstoel te vergemakkelijken is de mogelijkheid voor een rolstoeltraining opgenomen. Het aantal lessen en de kosten zijn gemaximeerd. Artikel 37. Kinderrolstoelen In dit artikel zijn extra bepalingen opgenomen die alleen op kinderrolstoelen van toepassing zijn.
26
Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming Artikel 39. In artikel 44 van de verordening is bepaald dat medisch advies verplicht is boven een bepaald bedrag. In dit artikel is dat bedrag vastgelegd. In de beleidsregel Mo is nader toegelicht hoe wordt omgegaan met het medisch advies. Artikel 40. De Verordening bepaalt in artikel 45 dat in het Financieel besluit Mo deel bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die gelden ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 41 en 42 behoeven geen toelichting
27
28