FEBEM Focus L E D E N B L A D
Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer “FEBEM, bedrijvig in milieuzorg”
VA N
F E B E M
Nr. 2 - maart 2005
FEBEM werkt samen met volgende partners:
Samen werken ze aan een kwaliteitsvolle dienstverlening voor de Belgische milieubedrijven.
Frituur Jeannine ligt niet wakker van haar afval - een dubbelgesprek met de voorzitters van FEBEM en INTERAFVAL
Moet er nog slib zijn? FEBEM geeft input aan OVAM-voortgangsrapport zuiveringsslibbeleid
Belgische afvalsector economisch gezond doch opletten is de boodschap
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Verhuizen Inhoud Frituur Jeannine ligt niet wakker van haar afval 4 Moet er nog slib zijn? FEBEM geeft input aan OVAM-voortgangsrapport zuiveringsslibbeleid 7 Kwaliteit ingezamelde glasafval onvoldoende 10 Globale evaluatie terugname- en aanvaardingsplichten positief doch heel wat aanbevelingen vanuit operatoren 13 Beleidsnota van Minister Peeters onder de loep 17 Belgische afvalsector economisch gezond doch opletten is de boodschap 19 Selectief ingezameld
21
Agenda 2005
24
Ledenlijst
25
Colofon FEBEM Focus is een periodieke nieuwsbrief van de Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer. Adres: FEBEM - Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer Paviljoenstraat 7-9 - 1030 Brussel Tel. 02 757 91 70 - Fax 02 757 91 12 E-mail
[email protected] Website www.febem-fege.be Redactie: Werner Annaert, Daniëlla Segers en Cédric Slegers Realisatie: 2Mpact (www.2mpact.be) V.U. Werner Annaert Edition française sur demande Deze FEBEM Focus wordt gedrukt op 100% gerecycleerd en chloorvrij papier.
In dit nummer staat verhuizen centraal. Na jaren verblijf op de Leuvensesteenweg te Zaventem is FEBEM immers verhuisd naar een nieuwe locatie in Brussel, meer bepaald de Paviljoenstraat op 10 minuten wandelen van het Brusselse Noordstation. De wat oudbollige en sfeerloze kantoren werden ingeruild tegen een fris en helder kantoor. We zitten in de Paviljoenstraat immers in een gebouw dat binnenin pas volledig is gerenoveerd en beantwoordt aan alle eisen die een moderne federatie heeft bij een kantooromgeving. FEBEM investeert met de verhuis ook in een deel van Brussel dat in het verleden te weinig aandacht kreeg waardoor het achteruitging. Het stukje Schaarbeek waar de Paviljoenstraat in gesitueerd is, heeft echter veel mogelijkheden en zal de komende jaren de investeringen die er de laatste jaren al zijn gebeurd verder zien toenemen, oa. door de komst van het HST-station. FEBEM hoopt dat omgeving en federatie op die manier samen kunnen groeien. Het FEBEM-secretariaat groeit alvast verder met de aanwerving van Cédric Slegers die de activiteiten van de federatie in Brussel en Wallonië verder zal doen toenemen. De verhuis is echter niet alleen ingegeven door de betere ligging en uitrusting. We delen immers een verdieping met de collega’s van INTERAFVAL en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Zoals private milieubedrijven in de praktijk ook al intens samenwerken met gemeenten en intercommunales zal ook FEBEM dat met de VVSG en INTERAFVAL steeds meer gaan doen. Discussiepunten zullen daarbij niet uit de weg worden gegaan doch in onderling overleg zal er worden gepoogd een consensus te vinden. In deze FEBEM-FOCUS laten we alvast de twee voorzitters (FEBEM en INTERAFVAL) aan het woord. Verder ook aandacht voor een aantal actuele thema’s zoals het beleid inzake waterzuiveringsslib, de kwaliteit van glasafval en de aanvaardingsplichten. De FOCUS gaat ook dieper in op het luik afval en bodem van de beleidsnota van de Vlaamse minister van Leefmilieu Peeters (de Brusselse en Waalse excellenties krijgen hun aandacht in de volgende FOCUS!). Er is ook bijzondere aandacht voor een eerste volwaardige economische analyse van de FEBEM-leden. Hiermee is 2005 definitief op gang geschoten. Het belooft een boeiend jaar te worden.
Beste groeten, Werner Annaert Algemeen Directeur FEBEM
3
FEBEM
Frituur Jeannine ligt niet wakker van haar afval Federaties publieke en private afvalsector hokken samen, een dubbelgesprek met beide voorzitters.
Sinds eind 2004 zitten FEBEM, de bedrijfsfederatie van de private milieubedrijven en INTERAFVAL, het samenwerkingsverband van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de afvalintercommunales in hetzelfde gebouw, meer zelfs op dezelfde verdieping. Een mooie illustratie van de toenadering tussen beide organisaties.
Private en publieke bedrijven in de afvalsector werken in Vlaanderen in de praktijk al vele jaren op een goede manier samen. Een opportuniteit zorgde ervoor dat de twee betrokken federaties deze samenwerking verder symboliseren en nu in hetzelfde gebouw te vinden zijn, elk met behoud van zijn autonomie. Extra pluspunt is dat dit het mogelijk maakt ook om dossiermatig elkaar sneller te vinden daar waar kan en een aantal discussiepunten onderling uit te praten. FEBEM kijkt zelfs over de taalgrenzen en hoopt dat ook COPIDEC, de Waalse tegenhanger van INTERAFVAL zich op termijn bij deze samenwerking aansluit. We brachten de twee voorzitters bij elkaar voor een gesprek. Enerzijds Walter De Jonghe, voorzitter van FEBEM en dagdagelijks CEO van de firma BIFFA (hoofdzetel in Vilvoorde) en anderzijds Jacques Soenens, voorzitter van INTERAFVAL en dagdagelijks Algemeen Directeur van IMOG, de afvalintercommunale van Kortrijk en omgeving. Het werd een enthousiast en boeiend gesprek tussen
“
Als we op elkaars terein komen zou de overheid de verschillende behandeling van privé- en overheidsbedrijven best wegwerken.
4
Jacques Soenens Voorzitter INTERAFVAL
”
twee persoonlijkheden die dagdagelijks aan het afvalprobleem werken en opportuniteiten die zich aanbieden niet links willen laten liggen . Heren, om maar meteen van wal te steken, hoe zit het met die samenwerking tussen privé en publieke afvalsector op federatieniveau? Jacques Soenens (JS): daar sta ik 100% achter. Het is duidelijk dat INTERAFVAL verschillende goede acties heeft ondernomen, net als FEBEM. Als we die twee krachten bundelen dan vormt hier één plus één meer dan twee. Als operatoren worden we dagdagelijks met dezelfde problemen geconfronteerd en door dezelfde externen bestookt. Hoe je het keert of draait, we blijven “maar” afvaljongens die toch nog scheef bekeken worden en moeilijk hun verhaal kwijt kunnen. Samen klinkt onze stem toch sterker. Walter De Jonghe (WDJ): ik treed Jacques daar volledig in bij. De afvalsector is in vergelijking met andere sectoren al bij al maar een kleine sector. Onze bedrijfsfederaties zijn daarom elk op zich dan ook beperkt qua mogelijkheden. Een versnippering van de belangenverdediging is niet efficiënt en gaat in tegen de efficiëntiedoelstellingen die we nastreven in onze eigen bedrijven. Daar waar we kunnen moeten we elkaar ondersteunen in dossiers, we mogen zeker niet blijven stilstaan bij onze twistpunten. En we hebben elkaar nodig want afvalbedrijven hebben dan wel een enorme evolutie meegemaakt de laatste 10-15 jaar, de overheid blijft ons zien als probleemgevallen en niet als datgene wat we werkelijk zijn: bedrijven die elke dag weer oplossingen aanbieden voor het afvalprobleem.
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Als voorzitters spelen jullie een belangrijke rol in de samenwerking en naar anderen toe. Op die manier kunnen jullie ook een stempel drukken op het beleid. Hoe leeft het streven naar meer samenwerking bij de diverse leden binnen de federaties? JS: Dit past binnen ons intern streven naar voortdurende verbetering. Het is een nieuwe opportuniteit waarop we kunnen inspelen. Er zijn uiteraard altijd personen die minder de opportuniteiten zien en zich eerder blindstaren op twistpunten maar dat is een onterechte schrikreactie. WDJ: Ook bij onze leden voel ik duidelijk een sterke vraag naar deze samenwerking. Het is ook aan onze federatie om alle leden hier mee te krijgen. Intern geef ik nogal bijzondere aandacht aan onze deontologische code, die is opgemaakt om ervoor te zorgen dat FEBEM zich ook kan profileren als een federatie die ernaar streeft dat haar leden kwaliteitsvol werken met respect voor alle regels. Een continu streven naar kwaliteitsverhoging zit dus hoog in het vaandel bij FEBEM en haar leden wat ook inhoudt dat het ingaan op opportuniteiten zoals de samenwerking met INTERAFVAL een evidentie is. Over kwaliteit gesproken, de laatste tijd is er nogal wat te doen over het al dan niet kwaliteitsvol en verdedigbaar zijn van selectieve inzameling. Willen jullie deze ook in vraag stellen of willen jullie juist verder gaan? JS: Laat ons wel wezen, de hoeveelheid afval stijgt nog elke dag. Met het groeien van onze economie, wat gelukkig nog altijd het geval is, groeit ook de afvalberg. De hoeveelheid restafval daalt dan wel maar ook wat selectief wordt ingezameld, moet worden verwerkt. De selectieve inzamelingen zijn goed ingeburgerd en hebben zeker voor een verhoging van de kwaliteit gezorgd in het afvalbeheer. Maar we zijn nu op een scharniermoment. Om de bijkomende 20-25% die we nog uit het restafval
kunnen halen effectief selectief te gaan inzamelen, zijn grote bijkomende inspanningen nodig en ik stel me zeker de vraag of dat nu zo zinvol is. Even temporiseren dus. Zeker inzake het huishoudelijk afval, waar het beleid al sinds het begin van de jaren negentig veel meer aandacht aan heeft besteed dan aan bedrijfsafval. Op niveau van de KMO’s is echter zeker nog een achterstand in te halen. WDJ: Wij geven intern bij BIFFA de kleine KMO’s algemeen wel eens de naam “Frituur Jeannine”. Wat lapidair gesteld bedoelen we de hardwerkende kleine zelfstandigen, die als ze eens een half uur hebben, rap hun boekhouding nog wat bijwerken maar die echt niet bezig zijn met ‘De Afvalproblematiek’. Hoe moet je deze mensen gaan benaderen? Wellicht kunnen we ons inderdaad spiegelen aan wat er met de burgers is gebeurd. En daar ben ik toch wel zeer verrast over het voorbeeldige afvalgedrag van de burgers. Ok, hier en daar zijn ze zeker gestimuleerd door de dure restafvalzakken maar we zien toch dat ook daar waar die dure zakken ontbreken, toch een significant sorteergedrag aanwezig is. Wellicht zit de oplossing dus in een combinatie van sensibilisering en een economisch gegeven. Maar
“
voor dat laatste aspect wringt nog altijd het schoentje. KMO’s moeten immers ook betalen voor de papiercontainer, hun glascontainer... in tegenstelling tot de burgers. Het beleid zou KMO’s dus nog extra moeten stimuleren en hen belonen voor het selectief houden van hun afval, vb. via premies zoals in het VALIPACsysteem. Of ligt de oorzaak van het mindere sorteergedrag bij KMO’s ook niet bij het feit dat ze nog te vaak goedkoop terechtkunnen bij een gemeentelijke inzameldienst die even snel hun afval meeneemt met het huishoudelijk afval? JS: Als dat gebeurt, is dat niet correct. Als gemeenten en hun intercommunales op de markt van het bedrijfsafval gaan, dan kan dat enkel maar zijn voor het bedienen van het segment van kleine bedrijfjes die afval aanbieden dat qua aard, samenstelling en hoeveelheid hetzelfde is als dat van een gewoon gezin. Dat is dus een beperkt segment, een kleine grijze zone. WDJ: Dit is uiteraard een interessante discussie en ik moet toch wel stellen dat ik verschillende voorbeelden ken van dergelijke praktijken. Logisch gezien zijn er twee mogelijkheden. Ofwel trekken we een dikke scheidingslijn tussen de twee
Als gemeenten en hun intercommunales op de markt van het bedrijfsafval gaan, dan kan dat enkel maar zijn voor het bedienen van het segment van kleine bedrijfjes die afval aanbieden dat qua aard, samenstelling en hoeveelheid hetzelfde is als dat van een gewoon gezin.
”
Walter De Jonghe Voorzitter FEBEM
5
FEBEM
en houden publieke bedrijven zich enkel bezig met huishoudelijk afval en private bedrijven met het vergelijkbare bedrijfsafval, een zeer beperkte grijze zone. Ofwel is er geen scheidingslijn en kunnen publieke bedrijven ook de bedrijfsafvalmarkt bedienen maar dan kunnen private bedrijven ook de huishoudelijke markt bedienen en bijvoorbeeld afval inzamelen in residentiële wijken en appartementsgebouwen. Het probleem is uiteraard dat de overheid de publieke en private bedrijven anders behandelt, vb. de publieke bedrijven zijn onderworpen aan het decreet op de intercommunales, de wet op de overheidsopdrachten. De private sector dient BTW te betalen, vennootschapsbelasting,... Dit toont aan dat het beleid eerder kiest voor een duidelijke scheidingslijn tussen de twee. Maar laten we dan geen opportuniteiten liggen? Is het logisch dat in een straat om 9 uur de intercommunale het afval van de burgers komt ophalen en om 10 uur een private ophaler deze van een aantal kleinhandelaars? Er zouden misschien afspraken kunnen komen tussen beide ophalers zodat er meer efficiëntie in het systeem kan komen. Maar hoe dan ook zou de verschillende benadering door de overheid van private en overheidsbedrijven eerst moeten weggewerkt worden want nu bemoeilijkt dit de samenwerking. JS: Op lange termijn is die verschillende behandeling moeilijk houdbaar. Zeker als we op elkaars terrein komen zou er een gelijke behandeling moeten zijn, anders is er oneerlijke concurrentie. Bij een gelijkschakeling moet men echter alle aspecten bekijken, en een eenvoudige oplossing voor dit probleem zie ik niet echt. Ik ben er wel van overtuigd dat met enige creativiteit, er inderdaad winwin-situaties te vinden zijn voor zowel de publieke als private operator en het betrokken bedrijf dat zijn afval aanbiedt. Een thema waar beide federaties nogal wat tijd (moeten) insteken is dat van de aanvaardingsplichten. Hoe zien jullie
6
daar de rol van afvalbedrijven? JS: Het is duidelijk dat we medespelers zijn. De burger zou maar één maal moeten betalen en dat is aan de kassa. Wij als operatoren zouden volledig moeten vergoed worden voor de prestaties die we voor die afvalstroom leveren. Een dossier waar dit momenteel helemaal niet goed loopt, is de aanvaardingsplicht voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten. WDJ: Het is duidelijk dat de verschillende aanvaardingsplichten hebben gezorgd voor een doorbraak in het afvalbeleid. Er zijn verschillende positieve gevolgen. Maar we hebben nu wel even onze limiet bereikt. Laten we werk maken van het goed invullen van de bestaande aanvaardingsplichten alvorens nu nog nieuwe plichten in te voeren. JS: Wat nu al bestaat, kan worden geevalueerd en bijgestuurd. Voor een aantal afvalstromen zijn er misschien alsnog kansen om iets bijkomends te doen want bepaalde markten trekken duidelijk aan, bijvoorbeeld inzake bepaalde kunststoffen. We hebben er echter geen baat bij om van de ene op de andere dag bepaalde systemen volledig te gaan omvormen, maar het is wel duidelijk dat er nog een aantal onregelmatigheden zijn die snel moeten worden opgelost. Wat men wel te makkelijk vergeet, is dat gemeenten en intercommunales een directe relatie hebben met de bevolking. Wij zijn het die op lokaal niveau als regisseur optreden in een toneelstuk met 6 miljoen acteurs. De kosten hiervoor werden tot nu toe nooit volledig vergoed. Eindigen doen we bij de laatste stap in het afvalbeheer: de eindverwerking. Wat doen we: verbranden of toch maar kiezen voor alternatieve technieken? JS: De huidige verbrandingsinstallaties die we in Vlaanderen al hebben, zijn zeer performant en werken goed. Nu nieuwe capaciteiten inplanten is bijzonder moeilijk, dus moeten we koesteren wat we vandaag al hebben. Qua technologie zit het bij die afvalverbrandingsin-
stallaties snor en ook daar recupereren we nog reststoffen en energie. Ik zit nu toch al heel wat jaren in het vak en heb al vele verhalen gehoord maar nog geen wonderen gerealiseerd gezien. De alternatieven zoals het drogen en scheiden, het scheiden en vergisten... hebben hun plaats maar komen niet in de plaats van de afvalverbranding, die we nog meer dan nodig zullen hebben! Trouwens, ook alle voorbehandelingstechnieken eindigen uiteindelijk met een verbrandingsproces. WDJ: Ik geloof toch meer dan Jacques in de alternatieve technieken. In de hoeveelheid restafval zit er nog altijd een belangrijke hoeveelheid inert materiaal, metalen... waar we nuttige grondstoffen kunnen van maken als we ze uit het restafval halen. Maar ik sluit mij aan bij Jacques dat momenteel een afvalverbrandingsinstallatie in de verhouding ecologie-economie niet te kloppen is. Een alternatieve installatie kost meer en enkel als het beleid wil investeren in de installaties en een zekerheid wil geven dat het de komende jaren de installaties ook niet gaat belasten met afvalheffingen e.d., zullen meer dergelijke installaties worden gerealiseerd. Tenslotte, waar moet de samenwerking FEBEM-INTERAFVAL volgend jaar staan? WDJ: Belangrijk is dat het komende jaar de twee federaties de huidige trend tot samenwerken verder versterken, de contouren aflijnen van deze samenwerking en tot enkele concrete dossiers komen. JS: Als we eind 2005 kunnen zeggen dat we in bijvoorbeeld een vijftal belangrijke dossiers door onze samenwerking beter zijn uitgekomen, dan zal ik tevreden terugblikken op dat eerste jaar. We weten dus wat te doen. Bedankt! Werner Annaert, Algemeen Directeur FEBEM Christof Delatter, Coördinator INTERAFVAL
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Moet er nog slib zijn? FEBEM geeft input aan OVAM-voortgangsrapport zuiveringsslibbeleid Recent werden een aantal bedrijven, actief in het beheer van (waterzuiverings)slib lid van FEBEM. Hierdoor zijn zowal alle bedrijven die (waterzuiverings)slib behandelen, zowel naar toepassingen toe in de landbouw, nuttig hergebruik als verbranding (energie) in de federatie vertegenwoordigd.
Het gaat om bedrijven zoals SITA, SHANKS, GEOMILIEU, AGROVIRO, REVATECH, VANHEEDE, VAN GANSEWINKEL, TWZ... FEBEM heeft intern een task force SLIB opgericht, die moet kunnen zorgen dat vanuit de dienstverlenende bedrijven geconcerteerd op vragen van OVAM kan worden geantwoord, dat alle bestaande en eventueel toekomstige technieken kunnen worden ingebracht, kortom dat er vanuit de bedrijven die een oplossing kunnen bieden aan de problematiek van het slib, een duidelijke insteek kan komen naar het betrokken beleid toe. Op vraag van OVAM evalueerde FEBEM het huidige beleid en gaf ze voorstellen naar de (nabije) toekomst toe. Uiteraard ging daarbij de nodige aandacht naar de komst van de SLECO-installatie te Beveren. Dit wervelbedovenproject van SITA-INDAVER heeft een jaarlijkse capaciteit
van 220.000 ton slib voor verbranding. Hier treft u een samenvatting van deze FEBEM-tekst. Het Uitvoeringsplan Slib heeft getracht een beeld te geven van de productie, verwerking en afzet van een aantal soorten slib. Zo wordt er besloten dat er onvoldoende verbrandingscapaciteit is binnen Vlaanderen. De bedrijven zouden hierdoor sterk afhankelijk worden van de beschikbare capaciteit en dat heeft consequenties voor de kostprijs. Er wordt gealludeerd op het feit dat de kostprijs voor de verwerking van het slib sterk zal stijgen als er geen capaciteit wordt gebouwd binnen Vlaanderen. Tevens wordt er gesteld dat “opdat voldoende capaciteit in Vlaanderen zou worden gerealiseerd, er voldoende stimuli en coherente regels nodig zijn vanwege de overheid. Op die manier wordt een 7
FEBEM
“gelijk speelveld” gerealiseerd dat de nodige investeringen mogelijk moet maken”. In het onderdeel programmering van het plan wordt gezocht naar structurele oplossingen in Vlaanderen waarbij preventiemaatregelen en uitbouw van eindverwerkingscapaciteit hand in hand kunnen gaan. Het Uitvoeringsplan Slib vertrekt vanuit een aantal duurzaamheidsdoelstellingen en formuleert in acties welke maatregelen moeten genomen worden. In het luik programmeringen worden ook, op basis van de scenarioanalyse uit het analysedocument de prognose gegeven van het slibaanbod, de benodigde extra slibeindverwerkingscapaciteit en de opties voor de uitbouw van de slibeindverwerkingscapaciteit naargelang van de mogelijkheid tot export. Het besluit is dat er in 2010 een extra eindverwerkingscapaciteit nodig is van 172.000 ton d.s.. De te verkiezen optie is 95% verwerking binnen Vlaanderen en 5% buiten Vlaanderen. De vermelde capaciteit kan worden ingevuld door de geplande initiatieven inzake de wervelbedinstallatie te Beveren en de monoverbranding bij de papierfabrieken te Gent. FEBEM blijft deze uitgangspunten steunen al is de 5% verwerking buiten Vlaanderen nooit een vraag van FEBEM geweest en meent de federatie nu, dat gezien de nieuwe evoluties deze verhouding achterhaald is (geen nood aan aparte doelstelling export). Voor FEBEM betekent dit dat het plan de keuze maakte om zowel wat bestaat te onderhouden en verder te optimaliseren (vb. de monoverbranding te Brugge) als de ruimte te bieden voor extra initiatieven. De overheid moet hiervoor de nodige maatregelen nemen, zeker omdat nu al blijkt dat de bestaande en geplande capaciteit voor slibverwerking meer zal aankunnen dan de binnenlandse productie aan RWZI-slib. Concreet is er dus nu nood aan het verder afwerken van het 8
“
Een zeer belangrijk knelpunt blijft het gegeven dat de “export” van het eindproduct naar Wallonië voorlopig onmogelijk is ondanks federale toelating. Hoe lang kan het Vlaamse gewest nog lijdzaam toezien?
investeringsprogramma van AQUAFIN en dienen onze bedrijven op een eenvoudige en vlotte manier slib uit het buitenland te kunnen binnentrekken. Dit laatste wordt nu onbegrijpelijk afgeremd door de administratie door vb. dossiers laattijdig te behandelen (een termijn van 2 - 3 maand is klassiek), zelfs bij hernieuwingen, en door heel veel en niet relevante vragen te stellen. Hierdoor wordt bij de buitenlandse producent van slib een gevoel van onzekerheid geschapen zodat deze dikwijls beslissen in eigen land te blijven, of naar een ander land/gewest uit te voeren waar de bureaucratie minder is.
Aanbod aan slib Bij de analyse in het plan (2000) werd een slibproductie weergegeven tot 2010. Deze tabel dient te worden aangepast aangezien de aangenomen prognoses niet overeenstemmen met de realiteit. De slibproductie is anno 2005 minder dan oorspronkelijk gedacht. Zo kunnen we enkel al voor RWZI-slib stellen dat de productie in de periode 2005-2010 ongeveer 20% lager zal zijn. De voorziene hoeveelheid RWZI-slib voor 2005 bedroeg 99.100 ton d.s. en voor 2010 was dit 110.500 ton d.s.. Na een correctie geeft dit respectievelijk 80.000 ton d.s. en 90.000 ton d.s.. Aangezien wij geen zicht hebben op de andere slibstromen zou het zeer interessant zijn om ook hier de slibprognoses te verifiëren, idem voor het totaal aan verwerkingscapaciteiten. Zowel inzake de mogelijkheden voor het gebruik van slib als afdichtlaag op stortplaatsen, het gebruik ervan in een toepassing richting landbouw als in een recyclagetoepassing zijn de huidige mogelijkheden groter dan voorzien in het plan.
”
Hergebruik Ondanks het feit dat in referentie tot het door de overheid gevolgde principe het hergebruik van slib (sluiten van de kringloop) als een van de prioritaire keuzes wordt verkozen, zien we dat ook voor deze activiteit er verschillende knelpunten ontstaan. Eén aspect is de toenemende administratie en de hiermee gepaard gaande vaste kosten met betrekking tot aanvragen van toelatingen, certificaten mestbanknummers, enz. Het uitvoeren van analyses maakt dat kleinere slibstromen (< 400 ton/jaar) niet langer kosteneffectief in aanmerking kunnen komen voor revalorisatie in de landbouw. Terwijl net een vereenvoudiging zich opdringt van de procedures voor erkenning, opvolging en controle. Ook het gegeven dat verbranding met energierecuperatie in het buitenland goedkoper is dan revalorisatie in de landbouw (ondanks lager op ladder van Lansink en niet volgens nabijheidprincipe) is niet te verdedigen. Verder verschuift het knelpunt met betrekking tot samenstelling van zware metalen (die ten gevolge van een afkoppelingsbeleid en sanering aan de bron steeds in lagere concentraties voorkomen) naar organische componenten die minder eenduidig kunnen bepaald worden. Rechtsonzekerheid is momenteel de grootste bedreiging met betrekking tot slibafzet. Zowel Aquafin, Cobelpa (federatie van papierproducenten) als Fevia (federatie van voedingsbedrijven) geven dit aan als cruciaal probleem. Op lange termijn durven bedrijven minder en minder rekenen op
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
afzet naar de landbouw. Men vreest dat de aandacht die recent naar de landbouwproblematiek ging (BSE, dioxinecrisis,…) er op termijn toe zal leiden dat de afzet naar de landbouw in het gedrang zal komen. Zowel voor Cobelpa als voor Fevia bevindt het knelpunt zich voornamelijk op federaal niveau. Met name het nieuwe Federale Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) van de Federale Overheid wordt als een onzekerheidsfactor beschouwd. De federale overheid hanteert elk jaar nieuwe criteria voor de goedkeuring van de ontheffing van het slib. Bovendien wordt goedkeuring gedeeltelijk bepaald door de ambtenaar zonder dat een duidelijke toetsing aan de norm mogelijk is. Dit leidt tot rechtsonzekerheid. We merken echter weinig tot geen initiatieven van de overheid om aan deze knelpunten iets te verhelpen. Indien OVAM haar keuzes in het uitvoeringsplan werkelijk wil realiseren, dienen bovenstaande knelpunten spoedig weggewerkt te worden. FEBEM meent dat met die ondersteuning het realistisch is om de operationele doelstelling van het Uitvoeringsplan inzake het aandeel van hergebruik op te trekken (streefwaarde) naar meer dan 15 %. Afstemming met andere Vlaamse administraties en met de federale overheid is van groot belang. Het is immers duidelijk de verwachting dat de huidige afnemende mestdruk zal leiden tot een toenemende vraag naar meststoffen op basis van slib.
dierlijke mest zou volgens Vlarea nooit mogen gebruikt worden in landbouw). Een objectivering van de erkenning door middel van duidelijke normen in functie van toepassing en niet in functie van oorsprong. Ook hier maakt de afvaladministratie al jaren geen werk van ondanks het gegeven dat alle wetenschappelijke en rationele elementen dezelfde richting uitwijzen. Ook dienen de uitvoeringsplannen met betrekking tot het Organisch Biologisch Afval en het Uitvoeringsplan Slib beter op mekaar te worden afgestemd. Een suggestie die we ook geven is het opnemen van criteria van het Kyoto-protocol met betrekking tot CO2 uitstoot of koolstofsequestratie in het slibbeleid.
Een zeer belangrijk knelpunt blijft het gegeven dat de “export” van het eindproduct naar Wallonië voorlopig onmogelijk is ondanks federale toelating. Hoe lang kan het Vlaamse gewest nog lijdzaam toezien?
Toepassing in afdichting stortplaatsen De toepassing van rioolwaterzuiveringsslib in de afdichting van stortplaatsen (in casu de Hooge Maey) is nu door het Vlaamse gewest erkend als een nuttige toepassing en kan dus niet beschouwd worden als verwijdering of storten en is daartoe vrijgesteld van heffing. De productie van het afdichtingsmateriaal gebeurt ook niet in Nederland maar op de stortplaats van de Hooge Maey zelf en op zich is de productiecapaciteit ook niet beperkt. In 2000 was er in Nederland wel al minstens 20 ha van diverse stortplaatsen afgedekt, wat toch wel aangeeft dat er toen al heel wat praktijkervaring aanwezig was toen in Nederland). De BestBeschikbareTechnieken (BBT)studie van VITO is eindelijk gefinaliseerd en de conclusies geaccepteerd zodat we nu mogen stellen, dat het gebruik als afdichtlaag tot de BBT wordt gerekend.
FEBEM stelt ook zeer duidelijk dat er een gelijke behandeling moet komen van primaire en secundaire grondstoffen (vb. slib, compost versus mest: vb.
Monoverbranding De slibverwerking te Brugge is opgenomen in het Uitvoeringsplan Slib als enige monoverbrandingsinstallatie
voor RWZI-slib in Vlaanderen. Tijdens de looptijd van het plan zijn er een aantal wijzigingen opgetreden. Zo werd deze installatie van Aquafin in het verleden uitgebaat door Seghers Better Technology uit Willebroek. In september 2002 ging de firma SBT in faling en werd de uitbating overgenomen door Geo-milieu NV. Sinds 2002 is de installatie continu in bedrijf geweest. De capaciteit van de installatie bedraagt 20.000 ton d.s. en zou nog kunnen uitgebreid worden naar 24.000 ton d.s. op jaarbasis. Export Het Uitvoeringsplan Slib heeft de uitbouw van verwerkingscapaciteit in Vlaanderen vooropgesteld door te kiezen voor het 95% - 5% scenario. Gezien echter de productie van slib beduidend lager zal liggen, vragen we als sectorfederatie dat het Vlaams gewest geen obstakels voorziet voor het behandelen en verwerken van buitenlands slib bij ons. Het omgekeerde, nl. de export van slib voor verwerking (nuttige toepassing) in het buitenland, behoort immers ook tot de mogelijkheden. Dit wordt zelfs in het plan vermeld. Voor elke slibproducent geldt dat hij steeds de goedkoopste verwerking zal kiezen voor zijn slib. Binnen een Europese regelgeving geldt ook een Europees speelveld, waarbij in- en uitvoer van afvalstoffen moet mogelijk zijn. Willen onze eigen installaties die behoren tot de beste technieken en die ecologisch en economisch goed scoren, kansen maken op overleven dan zal ook onze overheid de positie van deze bedrijven op de internationale markt dienen te ondersteunen. Dit betekent niet het bevoordelen van onze eigen installaties maar zeker ook niet het benadelen ervan. Wij dienen met gelijke wapens te kunnen strijden. Dit is voor ons een heel belangrijk nieuw actiepunt. 9
FEBEM
Kwaliteit ingezamelde glasafval onvoldoende De kwaliteit van het ingezamelde glasafval heeft betrekking op 4 aspecten nl. de kleurenscheiding, de breukgraad (densiteit), de aanwezigheid van keramiek, steen en porselein (ksp) en hittebestendig glas en de aanwezigheid van andere verontreiniging. Deze aspecten kunnen worden beinvloed door de manier van het inzamelen van glasafval. Globaal gesteld zijn er 4 types van inzamelmethoden: Glasbol conventioneel, Glasbol ondergronds, Huis aan huis en Containerparken. Specifiek zijn ook de inzameling bij HORECA en de inzameling bij ziekenhuizen en laboratoria.
De Belgische glasrecuperanten worden meer en meer geconfronteerd met verontreinigingen in het glasafval. Dit, gecombineerd met de alsmaar strengere eisen van de glasfabrieken, zorgt ervoor dat de glasrecuperatie in de problemen dreigt te komen. Om de toekomst te vrijwaren dienen er dan ook dringend verschillende maatregelen te worden genomen. 10
De recuperanten vragen alvast een betere sensibilisering van alle betrokkenen, ook van consumenten, scholen, ziekenhuizen, labo’s, horeca, inzamelaars, gemeenten en intercommunales, containerparken, producenten.... Om dit globaal aan te pakken dient een globale ‘roadshow’ te worden opgezet die het land kan rondtrekken en pasklare info kan bezorgen aan alle betrokkenen. Ook de controle op de inzameling is een belangrijk instrument. Sensibilisering en controle zullen samen leiden tot de beste resultaten als het gaat om gedragsveranderingen. Eerste probleem: kleurenscheiding Van zuiver wit glas afgeraken is geen probleem. De gemengde kleuren (‘bont’) geven echter grotere problemen. Uiteraard is ook de aanwezigheid van gekleurd glas in wit glas problematisch. De marktontwikkelingen wijzen uit dat er in de toekomst geen kleurgemengde ovenklare scherven zullen worden ingezet voor de verpakkingsglasproductie gezien er reeds een overaanbod bestaat van kleurgescheiden groen glas. In Duitsland zal er vanaf 2005 geen afzet meer zijn voor kleurgemengde ovenklare scherven.
Glasbol conventioneel De kleurenscheiding tussen bont en wit is mogelijk in een gecompartimenteerde glasbol. Zowel consument als ophaler kunnen fouten maken zoals technische problemen met o.a. de scheidingsklep in de container of in de laadbak, of nonchalance van de uitvoerder. De recuperanten dringen erop aan dat per glasbol de evoluties zouden kunnen gemeten worden via een welbepaalde controleprocedure. Ook moet kunnen onderzocht worden of het een nuttig effect zou hebben, mocht de ophaler met een financiële boete worden belasten indien hij aan de basis ligt van een slechte kleurscheiding. Wellicht zal deze boete enerzijds hoger moet zijn dan het financiële voordeel dat de ophaler geniet door beperkt onderhoud, gebruik van laagwaardig materieel of nonchalance en anderzijds moet het de hogere verwerkingskost die de verwerker heeft, compenseren. Ondergrondse glasbol De kleurenscheiding kan technisch wel maar wordt doorgaans niet voorzien omwille van de hoge installatiekost. Indien er voor ondergrondse systemen gekozen wordt, dienen deze echter een kleurenscheiding te voorzien, zoniet kiest men voor een niet-duurzaam systeem dat problemen veroorzaakt in de recyclagefase. Het betrokken lokaal bestuur en FOST Plus moeten de keuze maken voor een glasscheiding bij ondergrondse glasbollen. Huis-aan-huis Een kleurenscheiding gebeurt zelden. De recuperanten begrijpen dat het niet evident is om in sommige gemeenten over te stappen van een huis-aan-huis-inzameling naar een inzameling via glasbollen. In een aantal gevallen geeft de huis-aan-huis inzameling zeer goede resultaten, zij het niet voor kleurenscheiding. Het be-
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
trokken bestuur en FOST Plus moeten echter weten dat het ontbreken van kleurenscheiding op termijn problematisch wordt. De bestaande inzamelsystemen zouden dus moeten worden omgebouwd tot kleurgescheiden systemen. Dit brengt beperkte kosten met zich mee, maar het plaatselijke bestuur en FOST Plus moeten hier hun verantwoordelijkheid opnemen. Containerparken De kleurenscheiding varieert van zeer goed tot slecht. Hierin speelt het plaatselijke bestuur een grote rol. Het is van belang dat de parkwachters de bezoekers voldoende controleren en aanzetten tot een correcte sortering. Dit verschilt nogal van containerpark tot containerpark. Een goede training, motivering van alle parkwachters en een vlotte samenwerking met de betreffende overheidsinstantie zal tot positieve resultaten leiden. Tweede probleem: breukgraad De mate waarin glasscherven gebroken zijn speelt uiteraard een belangrijke rol in de recyclage. Hoe meer de scherven gebroken zijn in kleine stukken hoe moeilijker het is om tijdens de recyclage kleine verontreinigingen (Keramiek, Steen, Porselein, ‘KSP’ genoemd) uit het glasafval te sorteren. Daar de moderne scheidingsapparatuur slechts in staat is KSP van glas te scheiden vanaf 7 mm, moet het fijnaandeel tot een minimum worden beperkt. De glasproducenten denken eraan de fractie < 8mm te verbieden indien blijkt dat de glasrecycleurs de kwaliteit van deze fractie niet beheersen. Een van de belangrijkste elementen die zorgen voor een verdere verkleining van het glasafval is de overslag. Het is van essentieel belang dat deze overslag enkel wordt toegestaan als de recycleur het nodig vindt om logistieke redenen. In die gevallen dient de
nodige aandacht te gaan naar sensibilisering van diegenen die de overslag uitvoeren. Glasbol conventioneel De breukgraad (densiteit) situeert zich tussen 350 en 500 kg/m³. Hierin speelt de ophaler een grote rol. Gezien de ophaler per ton wordt betaald, heeft hij er alle baat bij zo veel mogelijk gewicht te laden. Om het volume van de lading te beperken wordt de valhoogte van het glas bij lediging van de glasbol vaak opzettelijk vergroot. Ook hier vragen de recycleurs meer controle en stellen ze dat er zou kunnen onderzocht worden of het een nuttig effect zou hebben mocht de ophaler met een financiële boete worden belasten indien hij aan de basis ligt van een slechte kleurscheiding. Ondergrondse glasbol De breukgraad situeert zich tussen 600 en 850 kg/m³. Ook hier geldt de stelling dat door de grote valhoogte de voornaamste breuk ontstaat maar ook bij het deponeren van het glas in de ondergrondse container zelf. Deze containers zouden kunnen voorzien worden van een valbreker waardoor de glazen recipiënten minder hoog vallen. Huis-aan-huis De breukgraad varieert zeer sterk en is afhankelijk van het type inzamelvrachtwagen dat hiervoor wordt ingezet. Dit gaat van kleine aanhangwagens tot huisvuilperswagens die de breuk zeer sterk verhogen. Ook hierin speelt de ophaler een grote rol. Gezien de ophaler per ton wordt betaald heeft hij er alle baat bij zo veel mogelijk gewicht te laden. De recycleurs vragen om een een algemeen verbod uit te schrijven om met perswagens glas in te zamelen. Hieraan moeten eveneens de nodige financiële consequenties verbonden worden.
Containerparken De breukgraad is goed waar er met grote afzetcontainers gewerkt wordt. Verder gelden dezelfde opmerkingen als bij de glasbollen. Derde probleem: KSP en hittebestendig glas Glasbol conventioneel en ondergronds Keramiek, Steen en Porselein zijn de meest storende verontreinigingen. Cijfers tonen aan dat de verontreiniging door KSP de laatste jaren sterk is toegenomen. Eén van de belangrijkste oorzaken hiervan is het extreemhoge inzamelpercentage. De kwaliteit van het Belgische verpakkingsglasafval behoorde al eerder tot de mindere in Europa, maar vandaag is die situatie er nog op achteruitgegaan. Uit onderzoek blijkt dat de standplaats van de glascontainer één van de belangrijkste oorzaken van de aanwezigheid van steentjes in het glas is. Heel wat glascontainers staan nog op onverharde grond. De steentjes geraken in het glas (1) wanneer de “opkuisdienst” het glas bijeen borstelt en samen met de steentjes komende van de onverharde ondergrond in de glascontainer deponeert en (2) wanneer bij vriesweer de steentjes zijn vastgevroren onderaan de container, deze komen los op het moment dat die wordt geledigd in de vrachtwagen, waarbij de container wordt geschud. Duitsland dat nog niet het beste scoort, heeft gemiddeld 1,5 kg KSP per ton glas. Metingen van vóór 2000 tonen aan dat er toen gemiddeld 2,6 kg KSP in één ton Belgische glas zat waarbij we vandaag gemiddelde waarden meten van 5 kg KSP in één ton glas. Het is vanzelfsprekend dat er veel meer verliezen ontstaan en dat er met veel meer efficiëntie en verlaagde capaciteiten moet worden gewerkt om te concurreren tegen de kwaliteiten van de ovenklare scherven van onze buitenlandse collega’s. Uit cijfers van 2000 blijkt dat de KSP11
FEBEM
verontreiniging nog beperkt was tot gemiddeld 3 kg/ton, met ook serieuze uitschieters. Recente cijfers leveren voor wit glas gemiddel 5,0 kg/ton en voor groen en bont glas gemiddeld 4,6 kg/ton. Als mogelijke oplossingen brengen de recycleurs naar voren dat de beheerders van de glasbollen financieel beloond/gestraft moeten worden bij het aanbieden van een goede/slechte kwaliteit (de-vervuiler-betaaltprincipe) en dat er een belangrijke kwaliteitscampagne moet worden gevoerd in samenwerking met de verwerkers. Inzake hittebestendig glas bestaan er minder gegevens gezien dit een meer recente evolutie. Het is een realiteit dat meer en meer dergelijk glas op de markt komt en in het glasafval belandt. De verhoogde aanwezigheid van hittebestendig glas (bvb ovenschotels, kookplaten) veroorzaakt een ernstig kwaliteitsprobleem dat zich overal in Europa stelt. Ondanks het feit dat er vandaag nog geen naar behoren werkende scheidingsmachine voor hittebestendig glas op de markt bestaat, tolereren de glasproducenten absoluut geen hittebestendig glas in de ovenklare scherven. De verantwoordelijkheid en druk wordt volledig bij de recycleur gelegd, wat onhoudbaar is. Een gesprek met de producenten van dit soort glas dringt zich op en bij de sensibiliseringscampagnes dient er meer aandacht te gaan naar dat soort glas. Huis-aan-huis Het KSP-gehalte ligt meestal lager dan bij de gewone glasbolinzameling, maar het ingezamelde glasafval is zeker niet KSP-vrij. Metingen tonen aan dat één ton huis aan huis ingezameld glas 2,8 kg KSP bevat. De kwaliteit zou perfect moeten zijn omdat er een perfecte training en sensibilisering van de ophalers kan worden gevoerd en 12
omdat de inhoud van elke individuele glasbak gekoppeld kan worden aan een vervuiler, met de nodige sanctie of informatie als gevolg. Ook hier dienen dringend maatregelen te worden genomen inzake sensibilisering en het invoeren van financiële prikkels voor de aanbieders van het glasafval (hier gemeenten). Hittebestendig glas zou sterk kunnen worden beperkt op voorwaarde dat de ophalers voldoende gemotiveerd en getraind zijn. Containerparken Het KSP-gehalte ligt meestal lager dan bij de andere inzamelsystemen. De kwaliteit zou perfect kunnen zijn op voorwaarde dat er voldoende bewaking kan worden gegarandeerd wordt (ook tijdens de piekperioden). Vierde probleem: andere verontreiniging Glasbol conventioneel en ondergronds Vooral het wit glas bevat een zeer hoge organische verontreiniging veroorzaakt door volle recipiënten. Huis-aan-huis en containerparken Omdat de consument deze recipiënten gedurende enige tijd thuis moet bewaren, zijn deze eerder uitgespoeld om geurhinder te vermijden, waardoor de organische verontreiniging eerder beperkt is. Specifiek probleem: inzameling bij horeca, ziekenhuizen en labo’s De kleurenscheiding is perfect mogelijk doch gebeurt door nonchalance onvoldoende correct. Sensibilisering is absoluut noodzakelijk. Voor de inzameling bij HORECA is de indruk aanwezig dat het gebruik van door de gebruiker te openen containers (in plaats van gesloten glasbollen) zorgt voor meer verontreiniging en breukgraad. Bijkomend aandachts-
punt is het feit dat de verontreiniging met porselein en ander keukengerei zorgt voor een overmatige hoeveelheid KSP in het horecaglas. Gezien glas ingezameld bij de horeca nadien wordt gemengd met glas ingezameld bij particulieren, dreigt het verontreinigde horecaglas ook de andere glasstromen te verontreinigen. Daarbij komt nog dat het onderscheid tussen deze glascontainer en de restafvalcontainer - afgezien van een sticker - bijna nihil is. Zou er niet beter worden afgezien van deze wijze van inzameling? Ook bij ziekenhuizen en labo’s stellen zich belangrijke moeilijkheden inzake verontreiniging. Als voorbeelden kunnen worden gegeven de verontreiniging met injectienaalden, onduidelijkheden t.a.v. de inhoud van de verpakkingen (gevaarlijk/niet gevaarlijk), de verontreiniging met ander medisch afval zoals bloed. Naar de ziekenhuizen en labo’s toe dient er veel meer gewezen te worden op hun verantwoordelijkheden ter zake! Ook hier is er dus nood aan extra sensibilisering! En nu? De Belgische glasrecuperanten beseffen dat bovenstaande problemen niet onmiddellijk weg te werken zijn doch wijzen hun partners (gemeenten, intercommunales, ophalers, FOST Plus) op het penibele van de situatie. Langs de kant van de afnemers van gerecycleerd glasafval is er immers veel minder geduld en begrip en komen er steeds strengere eisen voor de kwaliteit van de aangeleverde ovenklare glasscherven. Gezien België met de sluiting van VERLIPACK geen noemenswaardige eigen glasproducenten meer heeft, kunnen onze recyclagebedrijven enkel op basis van kwaliteit concurreren. Hier hebben ze dan wel alle steun nodig van de andere Belgische betrokkenen.
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Globale evaluatie terugname- en aanvaardingsplichten positief doch heel wat aanbevelingen vanuit operatoren Wie bepaalt en betaalt? Een terugname- of aanvaardingsplicht heeft als doel om de kosten die verbonden zijn aan de inzameling en verwerking van afvalstoffen te incorporeren in de aankoopprijs van een product.
De idee is om producenten financieel verantwoordelijk te stellen voor hun producten, ook als deze afval zijn geworden zodat naast de kostenfactoren Arbeid, Kapitaal en Natuur (dit laatste te begrijpen als ‘grondstoffen’) ook de Milieukost zijn plaats krijgt. Producten die veel problemen geven in de afvalfase zouden duurder moeten worden dan producten, die als afvalstroom probleemloos kunnen worden gerecycleerd. Dat is de filosofie! Sinds de overheden in ons land midden jaren negentig de terugnameplicht voor verpakkingsafval invoerden en de aanvaardingsplichten voor een
reeks andere afvalstromen in het leven riepen, evolueerden deze verplichtingen als een van de belangrijkste peilers in het modern afvalbeleid. Althans wat betreft het thema als gespreksonderwerp en voorwerp van financiële discussies. Want brachten deze plichten wel de verhoopte resulaten? Of was het eerder veel geblaat maar weinig wol? Om dit op een objectieve manier te bekijken sloegen de 3 afvaladministraties die ons land rijk is (OVAM (Vlaanderen), OWD (Wallonië) en BIM/IBGE (Brussel)) de handen in elkaar. Een eerste stap was om aan diegene die dag in dag uit met afval bezig zijn, de vraag te stel13
FEBEM
“
len wat zij ervan vonden. FEBEM, als federatie die o.a. de belangen van de private afvalbedrijven verdedigt bracht alle pro’s en contra’s samen tot een lijvig document. In vogelvlucht even de belangrijkste opmerkingen van dit FEBEM-document.
Positive elementen Algemeen genomen zien de private operatoren verschillende positieve elementen aan de invoering van de plichten. Een belangrijke pro is dat verschillende afvalstromen uit het restafval werden gehaald, ze een betere toepassing kregen (recyclage) en er zo vermeden werd dat deze stromen moesten worden verbrand of gestort. Ook de transparantie in de afvalstromen (van waar ze ontstaan tot waar ze een eindbestemming krijgen) is sterk verhoogd en bovendien zorgden de plichten voor een professionalisering langs de kant van de producenten en in mindere mate de distributie inzake ‘afvalbeheer’. Er gebeurde gedeeltelijk een internalisering van de afvalkost in de productiekost, waardoor de afvalkost volwaardiger werd. De operatoren menen ook dat de plichten hebben gezorgd voor een verdere professionalisering in de afvalsector zelf. De afvalbedrijven worden aangespoord te voldoen aan kwaliteitseisen (vb. d.m.v. toetredingsaudits die een stap verder gaan dan de klassieke inzamelerkenning), verder na te denken over bijkomende recyclagemogelijkheden e.d. Ook het feit dat de discussie rond enkele probleemafvalstromen openbaarder gevoerd wordt met als gevolg meer politieke aandacht en wil om vooruit te gaan, is een belangrijke pro. Probleempunten Er zijn echter ook verschillende probleempunten te detecteren in de aanpak en de uitvoering van de plichten. Private afvalinzamelaars en -verwerkers zien belangrijke nadelen 14
Een van de belangrijkste klachten is dat naast het behalen van de wettelijke doelstellingen verbonden aan de aanvaardingsplichten, er nog weinig ruimte is voor elementen zoals kwaliteitsdienstverlening.
”
in volgende punten. In de eerste plaats is er het feit dat elke afvalstroom individueel wordt benaderd, wat zorgt voor meer administratie en een complexer systeem voor diegene die integrale afvalstroom wil aanpakken. De beheersorganismen die door de producenten zijn opgericht voor elke plicht, zijn moeilijk te controleren door de buitenwereld waardoor er over het algemeen te weinig transparantie inzake hun financiële toestand is. Als belangrijk nadeel zien de private operatoren de grote kans op een verstoring van de afvalmarkt als een beheersorganisme een nieuw inzamelen verwerkingssysteem opstart voor een afvalstroom in een al bestaande markt. Als algemene klacht komt duidelijker naar voren dat al te veel de marktwerking wordt aangepast. Daar waar vroeger de klant de aanbieder van afval was, wordt dit meer en meer vervangen door de beheersorganismen. Deze nemen een almaar belangrijkere plaats in en zetten collectieve systemen op voor hun afvalstroom. Binnen deze collectieve systemen dreigen er problemen van monopolievorming. Een delicaat thema is dat van de sociale tewerkstelling. De private afvalsector gaat akkoord dat binnen de aanvaardingsplichten hier ruimte voor is, doch wat is ‘sociale tewerkstelling’? Heel wat afvalbedrijven stellen nu al mensen tewerk via het regulier circuit die ergens anders moeilijk of niet aan de bak komen (vb. op sorteerlijnen). Het is vrij onzinnig dat deze arbeid vervangen wordt door gesubsidieerde arbeid. Extra tewerkstelling is er niet, enkel een subsidie vanuit de overheid voor een kost die uiteindelijk moet vergoed worden door de producenten. Dient de overheid eigenlijk de producent(en) te subsidiëren ?
Een van de belangrijkste, zoniet de belangrijkste, klacht is dat naast het behalen van de wettelijke doelstellingen verbonden aan de aanvaardingsplichten, er nog weinig ruimte is voor elementen zoals kwaliteitsdienstverlening. De beheersorganismen hebben de neiging om enkel te betalen voor wat strikt wettelijk nodig is, waardoor er bij de afvalbedrijven steeds minder marge komt om te investeren in kwaliteit. Preventie? Het is duidelijk dat operatoren niet geloven dat de plichten inzake preventie veel zoden aan de dijk brengen. Inzake preventiemaatregelen is het duidelijk dat producenten moeilijk niet vrijwillig overgaan tot kwantitatieve preventie. Kwalitatieve preventie zoals het beter recycleerbaar maken van apparaten, zorgen ervoor dat er minder schadelijke stoffen zitten in producten, ... Het gaat nog een beetje, met de kanttekening dat onze eigen producenten of invoerders daar meestal weinig impact op hebben, doch preventie in de aard van hoeveelheden (minder accu’s ...) is enkel mogelijk in functie van een levens-
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
duurverlenging. De overheid trekt ook beter zijn conclusies en voorziet dat de aanvaardingsplichten in de eerste plaats bedoeld zijn om de kostprijs voor het afvalbeheer te integreren in de productprijs en dat er recylagedoelstellingen worden geviseerd. Preventie wettelijk regelen gebeurt bij voorkeur via de federale overheidsreglementering op producten. Aanbestedingen Specifiek inzake de wetgeving op de aanbestedingen verdedigen de private operatoren het standpunt dat niet volledig volgens de letter van de wet op de openbare overheidsopdrachten (aanbestedingen) wordt gewerkt doch wel “confer” de wet. Hiermee wordt een tussenweg gevonden: enerzijds is er controle op uitgaven en anderzijds wordt overbodige administratieve rompslomp vermeden. Opmerkingen en suggesties Op basis van deze analyse werpen de private operatoren een aantal fundamentele opmerkingen op. Zij stellen dat het van belang is te wijzen op het juridische onderscheid tussen huishoudelijk en (vergelijkbaar) bedrijfafval en dit meer bepaald in functie van de verplichtingen die de
betrokken producenten ervan hebben. Het Vlaamse afvalstoffendecreet (artikel 19) stelt het volgende: “Producenten van bedrijfsafvalstoffen moeten op hun kosten deze afvalstoffen een nuttige toepassing geven of verwijderen” én (artikel 20) bedrijfsafvalstoffen mogen enkel nuttig toegepast of verwijderd mogen worden ofwel binnen de onderneming ofwel door afgifte aan een natuurlijke of rechtspersoon (erkend inzamelaar) ofwel als secundaire grondstoffen ofwel door afgifte aan een erkende inzamelaar in een ander Gewest. De “houder” van de bedrijfsafvalstof heeft dus duidelijk meer eigen verantwoordelijkheid dan in het geval van een huishoudelijke afvalstof. Deze verantwoordelijkheid wordt momenteel onvoldoende gereflecteerd in de milieubeleidsovereenkomsten die gestalte geven aan de plichten (vb. keuze eigen ophaler). Voor sommige afvalstoffen die onder de aanvaardingsplicht vallen, kan de “houder” zijn: een zuiver huishoudelijke ontdoener, een zuiver bedrijfsmatige ontdoener, een combinatie van zowel huishoudelijke als bedrijfsmatige ontdoener met een annex inzameling. Ook bij gemengde situaties speelt dus de verantwoordelijkheid zoals net beschreven.
werkt. In de huidige stromen kunnen we een onderscheid maken tussen bedrijfsafval en huishoudelijk afval. Voor bedrijfsafval zien we geen redenen om te werken via centraal aangestuurde systemen, de aanbieder van afval zou zijn ophaler moeten kunnen kiezen en deze moet op zijn beurt zelf kunnen kiezen waar men naartoe gaat. De verschillende spelers kunnen wel onderworpen worden aan een erkenningssysteem zodat duidelijk is dat alle nodige info wordt doorgegeven aan een centrale administratie (zoals bij Val-I-Pac). Voor huishoudelijk afval stellen de operatoren voor dat met de betrokken beheersorganismen dringend wordt bekeken wat de gevolgen zouden zijn van een decentraal systeem waarbij de intercommunales en gemeenten zelf hun ophaler aanduiden. De private afvalbedrijven menen dat in deze problematiek ook best afgestapt wordt van de huidige discussie om enerzijds de laatste euro aan kosten die gemeenten hebben, te moeten aantonen en anderzijds de laatste euro van die kosten door het beheersorganisme te laten financieren. De praktijk zegt ons dat dit leidt tot inertie. Kan er niet worden gewerkt met forfaitaire bedragen, in functie van een aantal objectieve criteria? De betrokken intercommunale moet het daar dan mee doen. Als zij een private De plichten moeten ingesteld worden partner kiest die het tegen een lagere/ om probleemstromen aan te pakken. hogere prijs doet, is dit surplus/tekort Dit zijn afvalstoffen die men liever niet voor rekening van de gemeente. Peziet belanden op stortplaatsen of in riodiek (jaarlijks, tweejaarlijks) kan de forfait worden herbekeken in functie verbrandingsinstallaties, afvalstoffen die financieel zwaar wegen in de inzavan een index. Private operatoren meling en verwerking. hopen dat er op die manier weer aandacht komt voor nieuwe technische mogelijkheden, betere recyclagetechDe operatoren vragen dat voor toekomstige stromen zoveel mogelijk nieken e.d. in plaats van de steeds terugkomende financiële discussies via decentrale systemen wordt gedie nu de uitvoering van de plichten kenmerken. Uiteindelijk zal dat iederDe operatoren vragen dat voor toeeen ten goede komen.
“
komstige stromen zoveel mogelijk via decentrale systemen wordt gewerkt.
15
FEBEM
“De verschillende plichten in de kijker” Verpakkingen Het VAL-I-PAC-systeem (voor bedrijfsmatige verpakkingen en verpakkingsafval Algemeen als zeer positief ervaren. FOST Plus (huishoudelijke verpakkingen en verpakkingsafval) -: communicatie naar operatoren, te weinig vrije markt-werking (wel positieve inspanningen door FOST Plus) +: de goede affiche-en promofilmpjes-communicatiecampagnes naar het brede publiek, het bereiken van goede recyclagepercentages AEEA -: communicatie naar operatoren, te weinig vrije markt-werking (RECUPEL doet minder inspanningen om de marktwerking te respecteren), te weinig aandacht voor kwaliteit , onoordeelkundig aanwenden sociale tewerkstelling +: communicatiecampagne naar groot publiek, er is een duidelijke regelgeving wat betreft de voorwaarden waaronder AEEA kan ontmanteld en verwerkt worden en voor de voorwaarden waaraan een verwerkingscentrum dient te voldoen; indien dit er niet was , zou de ontmanteling allicht plaatsvinden in derdewereldlanden Batterijen Zelfde opmerking als die over FOST Plus en RECUPEL. Anderzijds is het ook “milieustorend” dat tombola’s de
16
inzameldoelstellingen dienen te “steunen”. De producentenverantwoordelijkheid mag niet verworden tot een spel, maar moet altijd focussen op het centrale: verantwoord omgaan met afvalstoffen. Accu’s Is een aanvaardingsplicht nodig? Kan niet worden gewerkt met een verplichting in VLAREA (zoals nu voor de luiers en de injectienaalden?) Het voordeel van de huidige aanvaardingsplicht is wel dat een potentiële probleemstof wordt aangepakt. Autowrakken Het grote probleem zit hier in de opvolging van het systeem door de Federale overheidsdient DIV (Dienst Inverkeersstelling van Voertuigen). Zolang er geen koppeling komt tussen het binnenbrengen van wrakken in erkende centra en het betalen van de verkeersbelasting, zullen de centra onvoldoende wrakken binnen krijgen en dus onvoldoende renderen. Banden RECYTYRE was een systeem à la VALI-PAC sedert haar ontstaan. Een negatief punt was (is) wel dat de operator de audit die hij dient te ondergaan om een “gehomologeerd Recytyre-Operator” te zijn , dient TE BETALEN. De RECYTYRE-BIS versie had als nobele doelstelling om de verschillende stromen beter in kaart te brengen
doch de producenten/invoerders hebben een kanon bovengehaald om op deze mug te schieten. Immers, vanuit rationele en logistiek invalshoek staat RECYTYRE-BIS haaks op het eerste RECYTYRE-systeem en haaks op welk criterium ook. Wat is het nut te werken met administratieve arrondissementen? RECYTYRE-BIS houdt geen rekening met bestaande (veelal nationale) contracten tussen de afvalbandenontdoeners en de operatoren. Tot slot bestaat ook hier géén structurele Werkgroep Operatoren (indien op voorhand beter was overlegd met de operatoren was er wellicht niet gekozen voor het systeem zoals nu is voorzien); is er geen Business-to-Business-gevoel en kan de communicatie vanuit Recytyre beter (een semestriële mailing aan alle bandenafvalontdoeners is het enige). Papier Het is blijkbaar onmogelijk om met de uitgevers te komen tot een MBO die iets om het lijf heeft, wat zorgt voor een inertie in het dossier. FEBEM stelt zich dus vragen bij het verder blijven aandragen van het instrument aanvaardingsplicht in dit dossier. Enige mogelijkheid is het werken met (bij voorkeur federale) wetsbepalingen die de uitgevers verplicht inspanningen te doen om de beoogde doelstellingen te bereiken (zoals verminderen van niet-papieren voorwerpen in papieren publicaties in functie van de latere recyclage).
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Beleidsnota van minister Peeters onder de loep In december vorig jaar presenteerde Vlaams milieuminister Kris Peeters zijn beleidsnota voor de regeerperiode 2004-2009. Stabiel beleid, evaluatie en vereenvoudiging van de wetgeving, meer rechtszekerheid, fraudebestendigheid, transparantie, ... Daar zal het toekomstige milieubeleid voor staan. Dit klinkt alvast veelbelovend.
De beleidsnota belooft een streven naar een hoog niveau van milieubescherming en bescherming van de menselijke gezondheid binnen de context van duurzame ontwikkeling, waarbij een evenwicht gezocht wordt tussen ecologische, economische en sociale aspecten. Het Vlaams beleid inzake leefmilieu en natuur moet een stabiel beleid worden met vereenvoudigde milieuregels en procedures, geflankeerd door een effectief en efficiënt handhavingsbeleid om zo te komen tot meer rechtszekerheid en fraudebestendigheid. Een grondige evaluatie dringt zich dus op. Er zal voor gezorgd worden dat de regelgeving overzichtelijk en consistent
is, minder procedures kent en meer ruimte laat voor eigen initiatieven. De doorlichting van de regelgeving moet ertoe bijdragen dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven substantieel worden verminderd. In de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het beleid zal uitdrukkelijk rekening worden gehouden met de welbekende “algemene beginselen van behoorlijk bestuur” (hoorplicht, plicht van onpartijdigheid, formele motiveringsplicht, zorgvuldigheidsplicht, de plicht van fair-play, rechtszekerheidsbeginsel, redelijkheidsbeginsel, gelijkheidsbeginsel). Er zal gewerkt worden aan de uitbouw van een Vlaams Milieuwetboek (in analogie met de codes in Wallonië). Decretale regelingen moeten kaderregelingen zijn, nader uit te voeren door besluiten van de Vlaamse regering en ministeriële besluiten. Op uitvoeringsniveau zal gestreefd worden naar één besluit van de Vlaamse regering per problematiek. Deze codificatie moet de bruikbaarheid, toegankelijkheid en overzichtelijkheid ten goede komen. Er zal een regelgevingsagenda worden ingevoerd om voortdurend zicht te hebben op de regelgeving in opmaak. En last but not least zal er een impactanalyse uitgewerkt worden van de voorgenomen regelgeving, in het bijzonder voor de bedrijven. Dit alles zal gerealiseerd worden door het creëren van een groot draagvlak 17
FEBEM
door overleg en participatie van ALLE actoren. Allemaal zaken waar FEBEM vragende partij voor is. Uiteraard wil FEBEM hier actief aan meewerken en zal de sector ook zijn verantwoordelijkheid opnemen. De minister stelt in zijn nota ook dat een langetermijnvisie over de financiering van het Vlaamse milieubeleid meer dan ooit nodig is en dat de financiering van het milieubeleid moet gebeuren vanuit de algemene middelen, aangevuld met de opbrengst van regulerende heffingen, fiskaal aftrekbare retributies, ... Voor de bestaande economische instrumenten worden de aanpassingen van het huidige milieuheffingensysteem naar echt regulerende heffingen als het belangrijkste item gezien. FEBEM kan dit alleen maar toejuichen en hopen dat er ook daadwerkelijk een grondige evaluatie komt van het systeem van de milieuheffingen en niet te vergeten een oplossing voor de niet-aftrekbaarheid hiervan. Op Europees en internationaal niveau zal pro-actief gewerkt worden, zodat Vlaamse en Europese plannen samen sporen en de Vlaamse belangen afdoende verdedigd worden. De implementate van de Europese regelgeving zal pragmatisch aangepakt worden, d.w.z. bij de omzetting ervan zal rekening gehouden worden met de specifiek Vlaamse situatie en alleen wanneer er een brede maatschappelijke consensus is of een duidelijk toegevoegde waarde zal bij de omzetting van de Europese richtlijnen verder en/of vlugger gegaan worden dan wat in deze voorzien is als verplichting. Belangrijk punt hierbij is het vrijwaren van de concurrentiekracht van onze ondernemingen. Dit is een belangrijk verschil met de vorige legislatuur, waar vooral het laatste punt al te dikwijls over het hoofd werd gezien. 18
Als we specifiek naar het compartiment bodem kijken, vinden we daar twee sleutelwoorden in terug : prioriteitsstelling en spreiding. Ondanks de beperkte middelen belooft de minister dat de bodemsanering aan een volgehouden tempo zal gerealiseerd worden. Bodemverontreinigingen met acuut gevaar zullen hierbij eerst worden aangepakt. Eventuele verdere sanering wordt gekoppeld aan overdracht of projectontwikkeling. Er zal een systematiek worden uitgewerkt voor het realiseren van sectorale saneringsfondsen, zodat gelijkaardige bodemverontreinigingen effectiever zullen kunnen aangepakt worden. Het bodemsaneringsdecreet zal worden geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig. De procedures zullen worden vereenvoudigd, zodat het saneringsproces bij de saneringsplichtigen efficiënter kan verlopen. Ook bij de verontreinigingen waarbij eigenaar of exloitant geen saneringsplicht hebben, zullen de middelen prioritair worden ingezet op basis van risico en ongelijkheden tot hergebruik. Het ambtshalve optreden zal op een efficiëntere wijze gebeuren. Brownfiels zullen integraal worden aangepakt. De nodige stimulansen zullen hiertoe worden gegeven aan de relevante actoren. Het belang van afstemming met andere actoren wordt benadrukt. De reeds ingevoerde regeling rond grondverzet zal worden geëvalueerd en bijgestuurd. De overheid zit qua bodembeleid op een aantal punten duidelijk op dezelfde golflengte als FEBEM en OVB. Wij hopen dat aan deze voornemens de juiste invulling wordt gegevens zodat de nodige ondersteuning en impulsen worden gegeven aan de toch wel zeer jonge sector van de bodemsanering. Uit de geformuleerde doelstellingen voor het afvalbeleid onthouden we vooral dat grondstoffen en energie waar mogelijk op een milieuverant-
woorde wijze moeten vervangen worden door afvalstoffen. Primaire grondstoffen en energie geproduceerd uit klassieke energiebronnen moeten maximaal vervangen worden door grondstoffen, producten of energie te winnen uit afval. Dit kan alleen maar door materiaal- en energierecuperatie te maximaliseren en de afzetmogelijkheden voor gerecycleerde materialen en producten te verbeteren. De combinatie van de bevoegdheden Leefmilieu en Openbare Werken lijkt ons ideaal om de afzet van secundaire grondstoffen te promoten en een voorbeeldfunctie te vervullen (inschrijving in bestekken van Openbare Werken). Wij hopen dan ook dat de minister hier vlug werk van zal maken. Stort- en verbrandingsverboden zullen worden gerealiseerd. Wij hopen dan wel dat de activiteiten van de stortplaatsen op een goede manier zullen kunnen afgebouwd worden en dat de nodige ondersteuning zal worden gegeven voor de ontwikkeling van alternatieven. Ook in het afvalstoffenbeleid wordt het belang van de ontwikkelingen op Europees niveau benadrukt en zal getracht worden om proactiever te werk te gaan en actief deel te nemen aan nieuwe Europese intitiatieven. Tot slot zal ook de nodige aandacht worden besteed aan het vraagstuk van de waterbodems door de uitwerking van een sectoraal uitvoeringsplan bagger- en ruimingsspecie. Dit zal inzicht moeten geven in de omvang van waterbodemproblematiek en mogelijke oplossingen en scenario’s aanreiken. De beleidsnota bevat alvast heel wat goede voornemens. Wij hopen nu op een snelle en efficiënte uitwerking ervan. FEBEM zal dit van dichtbij opvolgen.
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Belgische afvalsector economisch gezond doch opletten is de boodschap Wat betekent de afvalsector economisch in België? Een vraag waar niet zo dadelijk een goed antwoord kan worden op gegeven. Daarom ontstond binnen FEBEM de idee om enkele economische kerncijfers te beginnen te ontwikkelen.
Als eerste oefening nam FEBEM de cijfers onder handen van de FEBEM-leden actief in een of meerdere aspecten van het afvalbeheer. Zoals u uit de FEBEM-ledenlijst elders in deze nieuwsbrief zal kunnen opmaken, geven de FEBEM-leden een representatief beeld van de private afvalsector in België. Op basis van de jaarrekeningen van de jaren 1999 t/m 2003 voerde FEBEM samen met haar revisor een analyse door van de ondernemingen en splitste ze op in twee groepen, de van de kleine en middelgrote ondernemingen en die van de grote ondernemingen. Van de ontvangen gegevens werd een rekenkundig gemiddelde genomen. Van een aantal ondernemingen wijken de cijfers af in extreme mate, zodat deze ondernemingen niet mee opgenomen werden in het gemiddelde. Een samenvatting van de belangrijkste vaststellingen.
Grafiek 1: Resultaat van het boekjaar
1. Omzet: de omzet van de hele sector zit in de lift. De gemiddelde omzet voor alle ondernemingen samen is immer gestegen van 10 mio EUR naar 15 mio EUR. 2. Resultaat van het boekjaar: de tendens van de omzet wordt niet verder gezet in de resultaten. Hier is het wel belangrijk om een onderscheid te maken tussen de twee groepen : de kleine vennootschappen realiseren 19
FEBEM
7. Liquiditeit in enge zin: geeft de verhouding weer tussen enerzijds de kortlopende vorderingen en de liquide middelen en anderzijds de kortlopende schulden. Er wordt bijgevolg geen rekening gehouden met de voorraden. Voor de kleine ondernemingen is er een stabiele evolutie tussen 1,5 en 2. Voor de grote ondernemingen is er sterke daling van 3 naar 1,5. Deze liquiditeit is behoorlijk goed, aangezien 0,5 algemeen aanvaard wordt als minimum.
Grafiek 2: Cashflow
een toename van 220.000 EUR naar 350.000 EUR, met een lichte dip in 2001. De grote ondernemingen daarentegen dalen van +400.000 EUR naar -100.000 EUR, met een spectaculaire daling in 2001. Het jaar 2001 is voor de hele sector een moeilijk jaar geweest. 3. Cashflow: het betreft een eenvoudige definitie van de term “cashflow”, m.n. het resultaat van het boekjaar voor uitzonderlijke kosten en opbrengsten, en met toevoeging van de afschrijvingen en waardeverminderingen. Deze cashflow kent - in tegenstelling tot de resultaten - een stabiele groei. Conclusie is bijgevolg dat de daling van de resultaten in 2001 een gevolg is van belangrijke uitzonderlijke kosten en/of waardeverminderingen. 4. Netto-bedrijfskapitaal: is een graadmeter voor de liquiditeit van de onderneming. Het weerspiegelt in welke mate de vaste activa gefinancierd worden met eigen vermogen of vreemd vermogen op lange termijn. Indien vaste activa gefinancierd worden met schulden op korte termijn, kan die aanleiding geven tot liquiditeitsspanningen. Het netto-bedrijfskapitaal kent een op-en-neerwaartse 20
evolutie tijdens de laatste 5 jaren, en is licht negatief in 2003. 5. Schuldgraad: geeft de verhouding weer tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. M.a.w. hoe hoger de schuldgraad, hoe meer het vreemd vermogen bedraagt tegenover het eigen vermogen. Hier is er een tegenstelling tussen de kleine en de grote ondernemingen. De schuldgraad van de kleine ondernemingen evolueert van 4 naar 3. Bij de grote ondernemingen evolueert deze van 4 naar 8. De ratio van 8 is relatief hoog. 6. Solvabiliteit: is net als de schuldgraad een graadmeter van de financiele sterkte van een onderneming. De solvabiliteit geeft de verhouding weer tussen het eigen vermogen en het totaal vermogen. M.a.w. hoe hoger de solvabiliteit, hoe hoger de financiële sterkte en financiële onafhankelijkheid van de onderneming. Een gezonde solvabiliteit situeert zich rond de 0,33. De solvabiliteit in de hele sector is zeer stabiel en bedraagt 0,35 voor 2003 voor het gemiddelde van alle ondernemingen. De kleine ondernemingen scoren iets beter met een solvabiliteit van 0,42 voor 2003.
8. Rendabiliteit: wordt berekend als de verhouding tussen het resultaat van het boekjaar en het eigen vermogen. Ook hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen kleine en grote ondernemingen. De kleine ondernemingen kennen een stabiele rendabiliteit van ongeveer 25%. Bij de grote ondernemingen zien wij na het zwakke jaar 2001 terug een stijging van 5% naar 20%. Als algemeen besluit van deze oefening kan worden gesteld dat de Belgische private afvalsector als geheel in een gezonde financiële situatie zit. De kleine ondernemingen presteren relatief gezien beter dan de grote ondernemingen. We merken wel dat een aantal extremen in negatieve zin eerder bij een aantal grotere ondernemingen zitten, waardoor deze eerste oefening een ietwat vertekend beeld zou kunnen geven. Zeker is ook dat de afvalbedrijven de komende jaren enige voorzichtigheid aan de dag zullen leggen inzake nieuwe investeringen omwille van een aantal beleidsmatige onzekerheden, o.a. de effecten van het niet langer fiscaal aftrekbaar zijn van de afvalheffingen.
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Selectief ingezameld: korte berichten Europese afvaltransporten : Europa praat weer over herziening reglementering De Waste Shipment Regulation (WSR) is weer volop aan de orde. Aangezien een nieuw Europees Parlement is samengesteld en één derde van de parlementairen nieuw zijn, besliste de commissie leefmilieu van het Europees Parlement om opnieuw tot eerste lezing over te gaan in het Europees Parlement. Dit stelt ons in de mogelijkheid opnieuw amendementen in te dienen. Op de FEBEM-Task Force “WSR” (vergadering van 22 november) werd het voorstel van de commissie in detail besproken en werd al de helft van de voorstellen van de amendementen van de FEBEM-leden doorgenomen. De besprekingen binnen FEBEM werden afgerond op 20 december. Er werd vooral gefocust op de belangrijke zaken (problematiek rond de interim-operaties, ontbreken van termijnen voor de overheid om dossiers af te handelen, enz.). Eens onze reactie vastligt, zal deze ook overgemaakt worden aan onze Europese moederfederatie FEAD. Tevens zal een “FEBEM roadshow” worden opgezet waarin duidelijk de problematiek met de huidige WSR wordt uitgelegd en onze wensen worden kenbaar gemaakt. Raad van State doet belangrijke uitspraak inzake gemeentelijke belastingsreglementen op aanvoer van afvalstoffen Op 8 juli 2004 heeft de Raad van State een belangrijk arrest geveld met betrekking tot het heffen van gemeentebelastingen op het (laten) aanvoeren van afvalstoffen naar verwerkingsinstallaties. Het is bekend dat een aantal gemeenten een belastingreglement heeft die de loutere aanvoer van afvalstoffen viseert. Dergelijke reglementen leggen een belasting op per ton afval dat over het grondgebied van de gemeente vervoerd wordt.
Deze belasting kan aardig oplopen. In het voormeld arrest is de Raad van State tot de conclusie gekomen dat het reglement van de gemeente Mol in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en bijgevolg moest vernietigd worden. Traditioneel worden twee argumenten aangehaald door de lokale overheden ter verantwoording van dergelijke belasting: het transport van afvalstoffen moet bijdragen in de kosten voor het onderhoud van het wegennet en het aanvoeren van afvalstoffen veroorzaakt een milieuhinder die belast moet worden. De Raad van State heeft beide argumenten van tafel geveegd. Met name valt niet in te zien waarom een kg afval het wegennet meer zou belasten dan een kilogram van elk ander goed. Een kilogram is een kilogram. Ook wat de milieuhinder betreft stelt de Raad vast dat het aanvoeren van goederen en producten, inclusief gevaarlijke, evengoed een ‘belangrijke milieuhinder’ oplevert. Het invoeren van een onderscheid tussen beiden is dan ook niet redelijk te verantwoorden. In de mate waarin bepaalde gemeenten nog zouden overgaan tot de invoering van nieuwe belastingreglementen voor de aanvoer van afvalstoffen, kan dit arrest van de Raad van State gebruikt worden om deze belastingreglementen aan te vechten voor de Raad van State en deze bijgevolg te laten vernietigen. Het arrest heeft evenwel ook belang in de mate waarin gemeenten thans nog tot invordering van belastingen zouden overgaan op basis van de bestaande belastingreglementen. De belastingplichtige zou de belasting kunnen aanvechten voor de bevoegde rechtbank van eerste aanleg door te argumenteren dat het belastingreglement op basis waarvan de belasting gevestigd wordt, strijdig is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel.
Integraal MilieuJaarverslag
Eén formulier met alle milieu-informatieplichten, aangiften, ... op één tijdstip. Vanaf 2005 zullen alle bedrijven en meldingsplichtige particulieren hun informatie- en meldingsplichten met betrekking tot milieu door middel van één formulier, het Integraal MilieuJaarverslag, kunnen uitvoeren. Het IMJV bestaat uit volgende onderdelen: -een vast gedeelte : bedrijfsgegevens, beschrijving van de procestechnische eenheden, beschrijving van de activiteiten, de emissie- en lozingspunten, de zuiveringsapparatuur en de meetmethoden -de emissiegegevens (water en lucht) : per installatie/apparaat de emissies naar lucht en water, de productie en/of distributie van energie (emissies naar lucht), opslag en overslag emissies naar de lucht, fakkels, emissies door waterzuivering, watergebruik, waterstromen en afvalstoffen - de aangifte voor afvalwaterheffingen - de grondwatergegevens - de (bedrijfs)afvalstoffenmelding Het is de bedoeling om het IMJV maatgericht te presenteren. Dit betekent dat op basis van de gegevens die de overheid heeft over het bedrijf, het corresponderende IMJV enkel zal 21
FEBEM
vragen om de informatie die noodzakelijk is. Onderdelen die niet ingevuld dienen te worden, zullen dus gewoon niet op het aangifteformulier voorkomen. Om het IMJV maatgericht te maken is het noodzakelijk om een overzicht te krijgen van de activiteiten en processen van de exploitaties, vooral diegene die emissies als gevolg hebben. Daarom worden in de aangifte van het IMJV 2005 deze gegevens expliciet opgevraagd. Op basis van deze gegevens kan de administratie dan in 2006 de gepersonaliseerde aangifte optimaliseren. Vanaf maart 2006 kan het IMJV ook via het internet ingevoerd worden. Bij het IMJV hoort tevens een bijlage die toelichting geeft bij de velden die door de bedrijven moeten ingevuld worden. Het IMJV moet steeds naar hetzelfde contactpunt (AMINAL) gestuurd worden. Dit maakt de verschillende onderdelen van het IMJV over aan de bevoegde milieu-overheidsinstanties die de informatie valideren en verder behandelen. Het geïntegreerd milieujaarverslag moet voortaan slechts éénmaal per jaar, nl. vóór 15 maart 2005 aan de overheid worden overgemaakt. U kan met uw vragen terecht bij de Vlaamse Infolijn. Er is eveneens veel info terug te vinden op http://milieujaarverslag.milieuinfo.be. Via deze site komt u ook terecht bij het milieuloket, waar u het nieuwe IMJV-formulier kan downloaden. Grondverzet: focus op linken van grondoverschotten met -tekorten. In Vlaanderen is sinds enkele maanden de regeling van het grondverzet in voege. VLAREBO, het uitvoeringsbesluit bij het bodemsaneringsdecreet legt een systeem op voor het verplaatsen van grond. Het systeem houdt in dat grond moet geanalyseerd worden 22
zodat men weet of er al dan niet verontreiniging aanwezig is. Alvorens deze grond toe te passen kent men dus de verontreiniging en weet men wat men ermee kan doen. Bedoeling is om te voorkomen dat verontreiniging zich verspreidt in de bodem door het verplaatsen van de grond. De sector heeft zich ondertussen georganiseerd. Er zijn momenteel 2 bodembeheersorganismen actief, de vzw Grondbank en de vzw Grondwijzer die een centrale positie innemen in het ketenzorgsysteem. Aannemers, bodemsaneerders ea. houden rekening met de nieuwe verplichtingen. Een belangrijk gegeven is echter het afstemmen van het aanbod aan grond op de vraag aan grond. Gezien niet elke grond zomaar nog voor elke toepassing kan worden gebruik is het van belang dat er maatwerk wordt geleverd. Om deze service te bieden is Core Business Partner Innovation (CBPI) opgericht). CBPI wil dus het hergebruik van grond optimaliseren. Interessant is dat CBPI ondertussen een onderzoek heeft uitgevoerd om na te gaan of er nu daadwerkelijk een grondoverschot of -tekort op de markt aanwezig is en waarom. Vóór de invoering van de regeling van het grondverzet werd door sommige bouwheren immers nogal onheilspellend gesproken over massa’s gronden waar geen weg meer voor gevonden zou worden. Uit de oefening van CBPI, die de grondstromen van de voorbije 5 jaar in kaart bracht, blijkt dat het aanbod niet groter is dan de vraag naar grond, maar dat er
wel een probleem is van gebrek aan informatie, waardoor grondtekorten of grondoverschotten blijven bestaan. Positief bekeken is wat voor de ene een overschot is voor de andere een tekort. Grond kan hergebruikt worden als grondstof binnen verschillende sectoren. CBPI kwam ook snel tot de conclusie dat er met de behoefte tussen de verschillende sectoren van ontginning van grond en hergebruik ervan een economisch voordeel gepaard gaat. Op basis van veldonderzoek ontwikkelde CBPI het Informatie Systeem voor Duurzame Ontwikkeling Ontginning (ISDOO) met als doelstelling “Maximaal materiaal inzetten (afstemmen ) uit grondverzet”. Het systeem bestaat enerzijds uit een gebruiksinstrument waar iedereen kosteloos zijn tekort of teveel aan grond kan registreren en anderzijds uit een dienst die vrijblijvend en permanent de oplossing zoekt voor de noden van alle betrokken partijen. Centraal staat de website www.grond-terre.be waar gegevens kunnen worden ingebracht. CBPI doet dan zelf de afstemming. Het is wel van belang dat de aanvrager zijn grondbehoefte registreert of bekend maakt vóór het begin van de werken, m.a.w. zodra men het bodemonderzoek heeft laten uitvoeren. Het systeem is operationeel sinds begin dit jaar. Contact: Jan D’Herde, tel: 070232.304 of
[email protected] of www.grond-terre.be Febemteam telt 2 nieuwe medewerkers Het FEBEMTEAM is vernieuwd. Sinds begin 2005 is ANITA COSAERT de administratieve assistent van FEBEM. Anita beheert het secretariaat van FEBEM en is de persoon waarmee u contact hebt als u naar FEBEM belt. Zij staat ook in voor de organisatie van de evenementen, het onderhoud van de website, het registreren van alle gegevens van de leden enz. Kortom,
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Anita Cosaert
Cédric Slegers van de werkgroepen e.d. Wij hebben het paswoord veranderd. Indien u problemen ondervindt, kan u ons contacteren. FEBEM tracht de website steeds actueel te houden gezien de steeds toenemende activiteiten en ledenaantal van FEBEM. Als er suggesties zijn over de site, kan u deze altijd doorgeven aan het secretariaat van FEBEM (ANITA COSAERT).
zij organiseert het praktische luik van de federatie in samenwerking met de Algemeen Directeur. Anita is 49 jaar en woont in Strombeek-Bever. Zij volgde de opleiding regent en heeft een bijkomend diploma van directieassistent. Zij is tweetalig en heeft een zeer goede kennis van het Engels. Anita heeft bovendien al verschillende jaren ervaring in de milieusector als directieassistent van professor Alfons Buekens aan de VUB. Professor Buekens was in de jaren negentig trouwens nog enkele jaren voorzitter van de voorloper van FEBEM, de BVAV. Sinds 1 februari is CEDRIC SLEGERS in dienst als adjunct-directeur. Cédric werkt nauw samen met de Algemeen Directeur en volgt dossiers op, bereidt standpunten voor, begeleidt werkgroepen, vertegenwoordigt FEBEM extern.... De taakverdeling met de andere stafleden van FEBEM zal de komende weken duidelijk worden maar Cédric zal zeker als prioriteit meekrijgen om verder de werking van FEBEM in Wallonië en Brussel te dynamiseren. Hij is 35 jaar en woont in Chastre. Hij is licentiaat in de economische en sociale wetenschappen en genoot een bijkomende fiscale opleiding. Cédric heeft ervaring opgedaan bij de Union Wallonne des Entreprises en als kabinetsadviseur van Guy Lutghen (kabinet Leefmilieu). Cédric was trouwens de eerste voorzitter van de Interregionale Verpakkingscommissie. De laatste jaren was hij bij de SPAQUE verantwoordelijk voor externe financieringen en behandelde hij dossiers
zoals bodemsanering en de economische analyse van de milieusector. Samen met Werner Annaert (Algemeen Directeur) vormen Anita en Cédric het nieuwe FEBEMteam. Daniella Segers, de huidige adjunct-directeur begon op 15 februari als milieu-ambtenaar van de gemeente Bonheide. Zij zal vervangen worden door een nieuw aan te trekken stafmedewerker.
Arrest stad Halle In een arrest van 11 januari 2005 besliste het Europese Hof van Justitie dat de toekenning van een overheidsopdracht aan een gemengde onderneming, ongeacht het percentage van deelname van de aanbestedende overheid in de vennootschap, geen inhouseoperatie uitmaakt die de overheid vrijstelt van toepassing van de richtlijn overheidsopdrachten.
FEBEMWEBSITE in het nieuw
(www.febem.be, www.fege.be, www. febem-fege.be) Gezien de vele nieuwe activiteiten was het absoluut nodig om de FEBEMwebsite aan te passen. Sinds eind januari is de nieuwe site op het web. De site is overzichtelijker gemaakt en omvat naast een beschrijving van de activiteiten van FEBEM ook informatie over haar leden. Verder wordt er verwezen naar een heel reeks interessante andere websites. Voor de leden is er ook een INTRANET waarop ze alle documenten van FEBEM kunnen terugvinden (verslagen...), samenstellingen
Deze beslissing verduidelijkt daarmee de vroegere ‘Teckal’doctrine, die impliceerde dat de overheidsopdrachten-regels niet van toepassing zijn wanneer de overheid een opdracht verstrekt binnen zijn eigen gezagsstructuur. Deze gezagsstructuur werd verondersteld te bestaan als de overheid op ‘het betrokken onderscheiden lichaam’ toezicht uitoefent ‘zoals op haar eigen diensten’ en dit lichaam tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het overheidsorgaan of de overheidsorganen die hem beheersen. Deze omschrijving van ‘inbesteding’, ook ‘in-house opdracht’ genoemd, riep in de praktijk de nodige vragen op. Het huidige arrest is dan ook een welkome verdere interpretatie van deze begrippen. Het arrest maakt duidelijk dat elke aanwezigheid van privaat kapitaal in de gelieerde onderneming ‘inbestedingen’ zonder beroep te doen op de wetgeving 23
FEBEM
overheidsopdrachten, uitsluit. Het Hof stelde dat anders de objectieven van vrije en eerlijke concurrentie die aan de basis liggen van de Europese aanbestedingsrichtlijn, in het gedrang zouden komen, daar de inbesteding een oneerlijk voordeel zou opleveren voor de zogenaamd gelieerde ondernemingen.
echter geen openbare aanbesteding gelanceerd voor deze opdracht. TREA Leuna, een onderneming die eveneens in de opdracht was geïnteresseerd, contesteerde de beslissing van de stad Halle om geen openbare aanbesteding te organiseren. (DLA Piper Rudnick)
Dit laatste is voor België belangrijk met het oog op de werking van, bijvoorbeeld, intercommunales en, zoals u wellicht in de pers heeft gelezen, in het kader van het Aquafin dossier. Bovendien stelde het Hof dat de verplichting die lidstaten hebben om ervoor te zorgen dat doeltreffend en snel beroep kan worden ingesteld tegen de besluiten van de aanbestedende diensten, ook geldt voor besluiten die worden genomen buiten een formele gunningsprocedure om en vóór een formele aanbesteding. In het bijzonder geldt dit voor het besluit over de vraag of een bepaalde opdracht binnen werkingssfeer van de overheidsopdrachten-regelgeving valt. Het Hof redeneerde dat wanneer een overheid beslist om geen aanbesteding te doen, dit geen louter preliminair marktonderzoek of voorbereidende bedenking meer is, maar een wilsuiting is die op zichzelf juridische effecten sorteert en dus aanvechtbaar is. In deze zaak had de Duitse stad Halle aan RPL Lochau, een vennootschap waarin de stad een meerderheidsparticipatie had, gevraagd om een plan op te stellen voor de bouw van een verbrandingsoven voor stedelijk restafval, en had ook reeds onderhandelingen opgestart met de vennootschap, met het oog op het beheer van dit afval. De stad had 24
Agenda 2005 AFVAL congres: 28 april Open trefdag: 18 november Ledenraad: 17 juni, 18 november Algemene vergadering: 17 juni Vergaderingen Raad van Beheer 3 maart, 7 april, 12 mei, 17 juni, 7 juli, 1 september, 6 oktober, 3 november, 1 december Vergaderingen werkgroepen Niet-gevaarlijk afval: 8 maart, 23 juni, 22 september, 15 december Recuperatie en recyclage: 8 maart, 23 juni, 22 september, 15 december Gevaarlijk afval: 10 maart, 16 juni, 15 september, 8 december Glas: 18 maart (andere data nog vast te leggen) Wallonië: 7 maart (andere data nog vast te leggen) Bodem: 18 april (andere data nog vast te leggen) Veiligheid: 25 april (andere data nog vast te leggen) Overleg OVAM-FEBEM-Kabinet: 15 maart, andere data nog vast te leggen Belshore: 14 maart
FEBEM Focus Nr. 2 - maart 2005
Ledenlijst Individuele leden Agroviro - Tel. 03/2505411 Haven 1025 - Scheldedijk 30 - 2070 Zwijndrecht Apparec - Tel. 03/8860881 Baeckelmansstraat 125 - 2830 Tisselt-Willebroek Argentia - Tel. 016/621190 Ambachtenstraat 13 bus 4 - 3210 Lubbeek AVR België - Tel. 03/6801080 Sluizenstraat 105 - 2900 Schoten BST - Tel. 03/8609480 Boomsesteenweg 170 - 2830 Willebroek Campine Recycling NV - Tel. 014/601511 Nijverheidsstraat 2 - 2340 Beerse Cimenteries CBR - Tel. 02/6783211 Chaussée de la Hulpe 185 - 1170 Bruxelles De Bree Cleaning - Tel. 050/728730 Krommewege 31 G - 9990 Maldegem De Dijcker Recycling - Tel. 03/4512030 Nijverheidsstraat 7 - 2860 Puurs De Sutter - Tel. 09/3773424 Ringlaan 58 - 9900 Eeklo Ekol - Tel. 011/454146 Europark 1075 - 3530 Houhalen-Helchteren Essent Milieu Mechelen - Tel. 015/400182 De Regenboog 11 - 2800 Mechelen Eurowaste - Tel. 03/2813363 Verviersstraat 2/3A - 2000 Antwerpen Frimpex - Tel. 016/720075 Werenbergstraat 15 - 3370 Boutersem Geldof - Tel. 056/410260 Vlamingstraat 8 - 8560 Wevelgem Geo-Milieu - Tel. 014/377672 Goormansdijk 64 - 2480 Dessel Gielen Container Service - Tel. 011/379110 Eikelaarstraat 17 - 3600 Genk
GRL - Tel. 013/530606 Dellestraat 1 - 3560 Lummen GRV - Tel. 0475/773626 Moorseelsesteenweg 32 - 8800 Roeselare Holcim Belgique - Tel. 065/358111 Rue des Fabriques 2 - 7034 Obourg Inafzo - Tel. 051/788040 Ieperstraat 192 - 8980 Zonnebeke Leysen NV - Tel. 014/403910 Steenweg op Tielen 68A - 2300 Turnhout Maltha - Tel. 011/445687 Kettingbrugweg 40 - 3950 Bocholt Matco - Tel. 051/335060 Gentstraat 58 - 8760 Meulebeke MCR - Tel. 03/8443936 Brandekensweg 54 - 2627 Schelle Minérale - Tel. 071/206800 Rue des Aulniats 202 - 6042 Lodelinsart Ocean Combustion Service - Tel. 03/6462112 Terlindehofstraat 36 - 2170 Antwerpen Oostvlaams Milieubeheer OVMB - Tel. 09/3429567 J. Kennedylaan 50 - 9042 Gent Pieck Containers bvba - Tel. 013/662318 Tessenderloseweg 81 - 3290 Diest Plastic Omnium - Tel. 054/313133 Ring Oost 14 - 9400 Ninove Recup-Oil - Tel. 051/487547 De Hoogte 2 - 8770 Ingelmunster Recyc-Oil - Tel. 056/665316 Molenstraat 209 - 8710 Wielsbeke Scoribel - Tel. 064/510418 Rue de Courrière 49 - 7181 Seneffe SGS Ewacs - Tel. 03/5750330 Haven 1091 - Keetberglaan 4 - 9210 Beveren-Melsele 25
FEBEM
Sodever - Tel. 02/3871861 Chaussée de Tubize 298 - 1420 Braine l’Alleud Stallaert Recycling - Tel. 02/7252530 Jan Frans Willemsstraat 121 - 1800 Vilvoorde Stevan - Tel. 051/316478 Heulestraat 87 - 8860 Lendelede TWZ - Tel. 09/2571117 Durmakker 4 - 9940 Evergem Van Roy - Tel. 053/666138 Veldstraat 151 - 9470 Denderleeuw West Waste Treatment - Tel. 051/504550 Heernisse 11 - 8600 Diksmuide Wubben Aflaatolie - Tel. 03/6770347 Bergesbaan 34 - 2910 Essen
Edelweiss - Tel. 059/339650 Hooggeleedstraat 24 - 8400 Oostende Kayak Maritime Services - Tel. 03/2772650 Napoleonkaai 17-19 - 2000 Antwerpen Liekens - Tel. 014/422990 Watering 11 - 2370 Arendonk Mac - Tel. 03/5412776 Industrieweg 11 - Haven 403 - 2030 Antwerpen Marpobel - Tel. 03/5435911 Haven 261 - Blauwe weg 7 - 2030 Antwerpen Marpos - Tel. 050/598801 L. Coiseaukaai 43 - 8380 Dudzele
Groepen Biffa - Tel. 02/2579200 Mechelsesteenweg 642 - 1800 Vilvoorde
Mic-milieutechniek - Tel. 03/4891112 Industriestraat 2 - 2500 Lier
Machiels NV - Tel. 011/287070 Kapelstraat 17 - 3590 Diepenbeek
MTD - Tel. 014/255015 Moerbroek 10 - 2270 Herenthout
Revatech - Tel. 04/2750093 Zoning Industriel d’Ehein - 4480 Engis
TWZ - Tel. 09/2571117 Durmakker 4 - 9940 Evergem
Shanks - Tel. 010/230660 Rue Edouard Belin 3/1 - 1435 Mont-St-Guibert
WOS - Tel. 089/613030 Munsterenstraat 30 - 3600 Genk
SITA België nv - Tel. 02/3706611 Gatti de Gamondstraat 254 - 1180 Brussel
Bodemsanering AWS - Tel. 015/323510 Dreefvelden 40a 2860 - Sint Kathelijne Waver
Sita Recycling Services - Tel. 014/622611 Lilsedijk 19 - 2340 Beerse Sita Wallonie - Tel. 04/247313 Rue de l’Avenir 22 Z.I. - 4460 Grâce-Hollogne van Gansewinkel - Tel. 070/223100 Nijverheidsstraat 2 - 2870 Puurs Vanheede - Tel. 056/521621 Dullaardstraat 11 - 8940 Wervik
26
Belshore BOS - Tel. 03/5435959 Haven - Blauwe weg 7 - 2030 Antwerpen
Bioterra - Tel. 089/858985 Nijverheidslaan 1527 - 3660 Opglabbeek Bosatec - Tel. 011/287070 Ekkelgaarden 16 - 3500 Hasselt Shanks - Tel. 09/3426767 John Kennedylaan 4410 - 9042 Gent Sita Remediation - Tel. 02/2571811 Westvaartdijk 83 - 1850 Grimbergen
Containerbeheer Straatmeubilair Afvalbakken van 50 tot en met 240 liter. Van wandmontage tot vrijstaande bakken. Gemaakt van diverse materialen, zoals kunststof en metaal. Voor iedere locatie is er wel een geschikte afvalbak. De meest populaire afvalbakken zijn ondergebracht in een aparte straatmeubilairfolder.
Total diftar Naast ons identificatiesysteem op de minicontainers zijn inmiddels ook oplossingen op ondergrondse containers (Cityspot) en betoncocons (Citydrum) gerealiseerd met Vconsyst en Mic-O-Data. Ook simpele coconafsluitingen met sleutels (Citylock) zijn mogelijk. In het flankerend beleid wordt met u meegedacht, wat blijkt uit de Biobac+ en de evenementencontainer.
Containers Maar liefst 11 verschillende 2-wielcontainers van 60 tot 360 liter en 8 verschillende 4-wielcontainers van 500 tot 3200 liter. Leverbaar met diverse opnamesystemen. Alle containers worden vervaardigd van kunststof. Onze Geesink opnamesystemen met kunststof containers gaan van 500 tot maar liefst 2400 liter.
Dienstverlening Al onze producten kunnen worden ondergebracht in een full-service dienstverleningspakket. Van afvalbak (Amsterdam) tot containers (Intercommunale Durme Moervaart) en van Cityspot (Uithoorn) tot Citydrum (Haren). U kunt hierbij denken aan een 0800-nummer voor uw inwoners, containermanagement, voorraadbeheer, implementatie, datamanagement, rapportages etc.
Kwaliteit in dienstverlening Van containerproducent is Plastic Omnium inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke dienstverlener; een totaalpartner bij het beheer van uw afvalstromen. Zo worden vanuit onze vestiging in Ninove te België in de gehele Benedelux containers beheerd met unieke, eigen software. Natuurlijk leveren wij nog altijd een zeer uitgebreid en divers productenpakket voor de afvalinzameling. Maar daarnaast is het meedenken met onze klanten steeds belangrijker geworden. Niet voor niets beschikken we over een eigen R&D-afdeling. Er zijn vele mogelijkheden om het risico van uw producten of uw systeem tot een minimum te beperken. Wij komen graag langs om een presentatie te geven in uw bedrijf of gemeente.
Plastic Omnium N.V., Ring Oost 14, B-9400 Ninove, tel: +32 (0)54 31 31 31, fax: +32 (0)54 31 31 30 Plastic Omnium B.V., Postbus 3988, 4800 DZ Breda, tel: (0800) 542 50 55, fax: (0800) 542 50 33
E-mail:
[email protected] Internet: Plasticomnium.com
Waarom bedrijven met Vedior Interim willen werken Een kwalitatieve dienstverlening Permanente aandacht voor totale kwaliteit is een essentiële doelstelling in alle diensten en activiteiten van ons bedrijf. Wij investeren in medewerkers en nieuwe technologieën om dag na dag onze diensten perfect met uw wensen te laten overeenstemmen. Vedior Interim komt naar u toe en doet een beroep op haar netwerk volgens de behoeften van uw organisatie. Door een scherpe kennis van de arbeidsmarkt en een uitgebreide database van kandidaten die snel operationeel zijn, kunnen wij elke vraag in de kortste tijdsspanne beantwoorden, zowel voor courante als voor meer specifieke profielen. Vedior Interim stelt verschillende specialisaties tot uw dienst: Administratie, Industrie, Horeca, Medica, Call Center, Sales, Kinderopvang, Technica en Logistiek.
Vedior Interim vereenvoudigt uw human-resourcesbeheer Als partner van de bedrijfswereld neemt Vedior Interim alle stappen en formaliteiten van de tewerkstelling van uitzendkrachten op zich: van de selectie tot de betaling van de salarissen over het opstellen van sociale documenten. Omdat Vedior een eigen selectiebureau heeft, kan het ook instaan voor de rekrutering van uw vast personeel.
Veiligheid en juridische bijstand Vedior Interim beschikt over een eigen preventiedienst die u kunt raadplegen om de risico's te onderzoeken die uw uitzendkrachten en vaste medewerkers kunnen lopen. De wereld van de sociale wetgeving is niet altijd eenvoudig en daarom informeert onze juridische bijstandsdienst u bij elke belangrijke fase. Vedior Interim is ongetwijfeld de geprivilegieerde partner voor de rekrutering van uw medewerkers. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met uw vertrouwde Vedior-contactpersoon of de gegevens opvragen van het Vediorkantoor in uw buurt via www.vedior.be
www.vedior.be.
Vooral sterk in uitzendwerk