factsheets
VEENWEID VEENWEIDEVISIE fryslân
Figuur 2: voorbeeld opbouw factsheet
veenweidevisie Algemeen Het maaiveld in het Friese veenweidegebied daalt. Dit leidt tot allerlei knelpunten, die bij veel mensen nauwelijks bekend zijn. Doordat de daling erg langzaam gaat, valt het niet direct op. Wie ziet dat het maaiveld in een jaar één centimeter is gedaald? Juist die traagheid is verraderlijk. Want de effecten van de bodemdaling zijn wel onomkeerbaar. Daarom is het belangrijk dat we naar die effecten kijken en nadenken of we op dezelfde voet verder willen gaan. Om tot een veenweidevisie te komen, brengen we eerst de huidige belangen en knelpunten in beeld, met aandacht voor kosten en baten. Ook kijken we hoe deze belangen en knelpunten zich in de toekomst ontwikkelen. Welke gevolgen heeft de maaivelddaling en welke effecten treden op? Deze informatie vindt u in de factsheets die voor u liggen. De factsheets zetten de belangen, kansen en knelpunten per onderwerp op een rij. Daarbij beschrijven ze de situatie nu en de verwachtingen voor 2050 en 2100. De eerste sheets behandelen algemene onderwerpen die achtergrondinformatie geven, zoals het ontstaan van het veenweidegebied, de oorzaken van de maaivelddaling en klimaatveranderingen. Daarna volgt een aantal factsheets met specifiekere informatie over thema’s als landbouw, natuur, waterbeheer, wonen, landschap, cultuurhistorie en archeologie, infrastructuur en recreatie. In de factsheets over een specifiek thema, maken we zo duidelijk mogelijk wat de relatie is tussen de daling van het maaiveld en een bepaald belang, grondgebruik of een functie. We laten ook zien wat er gebeurt in 2050 en 2100 als we niets doen. Hierbij houden we rekening met veranderingen van het klimaat. Om onderwerpen te kunnen vergelijken, maken we zo veel mogelijk gebruik van een standaard indeling. Elke factsheet wordt afgesloten met referenties waar u aanvullende informatie kunt vinden.
Doel factsheets De factsheets zijn bedoeld om belanghebbenden zo goed mogelijk te informeren. Hiervoor maken we gebruik van de grote hoeveelheid bestaande informatie. Hieruit hebben we de essentie gehaald, die we zo beknopt en toegankelijk mogelijk weergeven. Dit betekent dat er keuzes zijn gemaakt. Met de factsheets willen we bereiken dat alle belanghebbenden in gelijke mate over de meest relevante informatie beschikken. Ook willen we iedereen in het gebied uitnodigen om te reageren. Klopt het beeld en herkent u de belangen en knelpunten? Als u wilt reageren, kunt u gebruik maken van het reactieformulier op de website (www.fryslan.nl/veenweidevisie).
Beeldende weergave onderwerp
Historie De basis voor het waterbeheer is ontstaan bij het in cultuur brengen van de veengebieden in de vroege middeleeuwen. Delen van het veen lagen toen 1 tot 3 m boven het toen heersende zeeniveau. Door het nieuwe landgebruik en de daarmee gepaard gaande ontwatering is al meer dan 1000 jaar geleden de bodemdaling in dit gebied begonnen. Al snel moest men zich door het zakken van het maaiveld gaan beschermen tegen het water waardoor bedijkingen noodzakelijk werden. Een steeds ingewikkelder afwateringspatroon met polders en een boezem werd daardoor noodzakelijk. Vanaf 1875 is het watersysteem redelijk goed gedocumenteerd en heeft een analyse plaatsgevonden van de waterhuishoudkundige ontwikkeling in een aantal polders in het veenweide gebied. In de periode van eind 1800 tot de jaren 70 van de vorige eeuw blijft het aantal peilvakken redelijk gelijk. Het waterbeheer vond aanvankelijk plaats met behulp van windmolens en daarna met (stoom)gemalen. In de periode van 1970 tot en met 1990 neemt het aantal peilvakken sterk toe. In dezelfde periode worden ruilverkavelingen uitgevoerd die gepaard gaan met schaalvergroting in de landbouw, diepere ontwatering en gelijktijdig meer peilvakken. De introductie van diepe slootpeilen (diepontwatering), met mogelijkheden voor drainage leiden tot een sterke daling van het oppervlaktewaterpeil. Gelijktijdig zijn hoogwatervoorzieningen ingesteld langs woningen en wegen. De drooglegging neemt toe van ca 0,5 m-mv in de periode vóór de ruiverkavelingen naar een drooglegging van ca. 1 m-mv. Gemiddeld is het oppervlaktewaterpeil sinds 1875 met ca 1 cm per jaar gedaald. Dit staat weergegeven in de figuur hieronder.
Schematische weergave watersysteem: door maaivelddaling moeten poldergemalen het water over een grotere hoogte verplaatsen en komen keringen en land lager te liggen ten opzichte van de boezem.
Stuwen Gemalen Keringen Watergangen Hoogwatercircuits
Tabel 1 met aantallen en lengtes te beheren elementen in het veenweidegebied
Waterpeilen Toekomstig Bij ongewijzigd beleid blijft het maaiveld dalen met ca. 1 cm per jaar en daarmee dalen ook de oppervlaktewaterpeilen, aangezien het huidige beleid gericht is op gelijkblijvende drooglegging In de door het waterschap onderzochte gebieden bedraagt de jaarlijkse toename van de kosten voor het waterbeheer ca. €100.000. Dat is een stijging met 1% per jaar. Over 10 jaar bedragen de kosten dus 10% meer dan nu. In 2050 zijn de kosten voor het waterbeheer globaal € 65 per ha hoger dan nu. Als de rekening volledig bij de grondgebruiker komt te liggen, zou dat een verdubbeling zijn van de huidige lasten.
Belangrijke uitgangspunten Wat verstaan we onder het Friese veenweidegebied? Wat valt wel onder het Friese veenweidegebied en wat niet? Voor het bepalen van de grenzen, zijn wij uitgegaan van de samenstelling van de bodem. Soms is veen niet alleen veen, maar is er klei op afgezet. Wij zijn uitgegaan van bodems die minimaal 40 centimeter veen in de toplaag hebben. Ook veenbodems waarop klei is afgezet hebben we meegenomen, bijvoorbeeld het westelijk deel van het Friese veenweidegebied. De bodemkaart wordt op dit moment (2012-2013) geactualiseerd door Alterra. Wij beschikken daardoor over de meest actuele informatie over waar veen in de ondergrond aanwezig is en de dikte van het veenpakket.
Het totale gebied waar extra kosten door maaivelddaling zullen ontstaan wordt globaal geraamd op 50.000 ha en in 2050 bedragen de extra kosten ruim € 3 - € 3,5 miljoen per jaar. Dit is voor deze gebieden een stijging van ca. 30% van de totale kosten voor het waterbeheer t.o.v. 2010. Ruim de helft daarvan zijn kosten die voortkomen uit de noodzaak lokale keringen aan te leggen langs hoogwatervoorzieningen. Zie ook tabel 2.
Peilverloop oppervlaktewater
Huidig De kenmerkende waterhuishoudkundige elementen in het veenweide gebied zijn de diepe zogenaamde veenpolders, waar voor de in cultuurname veel veen is afgegraven. Hier worden peilen van 2 tot meer dan 3 m-NAP gehanteerd en is sprake van een drooglegging van meer dan 90 cm (ca 30 % van het veenweide gebied). Binnen deze polders liggen de grootste aaneengesloten lengtes hoogwatercircuits die zijn aangelegd om schade aan woningen tegen te gaan. De natuurgebieden zoals de Deelen, Alde Feanen en Rottige Meenthe zijn duidelijk herkenbare elementen met hoge peilen ten opzichte van de omgeving en een geringe drooglegging.
Drooglegging
Wetterskip Fryslân heeft een verkenning uitgevoerd naar de kosten voor het waterbeheer in het veenweidegebied. Tabel 1 geeft een beeld van de te beheren elementen. Uit de verkenning kan worden afgeleid dat de huidige kosten voor het waterbeheer in het totale veenweidegebied ca. 10 miljoen euro per jaar bedragen. De maaivelddaling in het veenweidegebied heeft de volgende gevolgen het waterbeheer: Beheer en kosten voor hoogwatercircuits; Versneld ophogen boezemkaden (extra kosten); Intensief waterbeheer in veengebied (veel peilvakken); Aanpassen waterbeheer: kunstwerken zoals gemalen en stuwen verlagen, alsmede verdiepen van de watergangen
Tijd, landgebruik, waterbeheer en klimaatverandering De daling van het maaiveld en de verandering van het klimaat gaan langzaam. Voor de visie zijn daarom twee ijkpunten gekozen: de jaren 2050 en 2100. Om een beeld te krijgen van de effecten van maaivelddaling voor de verschillende onderwerpen is ervan uitgegaan dat het landgebruik (landbouw, natuur, water) niet is veranderd in 2050 en 2100.
Figuur 1
De gelijkblijvende drooglegging betekent een regionale verlaging van de grondwaterstand ten opzichte van NAP. Wetterskip Fryslan heeft een verkenning van de effecten van deze verlaging uitgevoerd en daaruit volgt dat de grondwaterstanden in de aanliggende gebieden zoals de beekdalen en het Drenste Friese Wold, verlagen waardoor op regionale schaal verdergaande verdroging op zal treden. Klimaatverandering versterkt dit effect nog verder.
Onderdeel
1. Peilregulerende kunstwerken en jaarlijks onderhoud hoogwatervoorzieningen 2. lokale keringen langs hoogwatervoorzieningen
toename van de jaarlijkse kosten in 2050 per 1000 ha
toename in % van de kostenpost t.o.v. 2010
toename in % van de totale kosten voor het waterbeheer t.o.v. 2010
- € 2000 tot € 6000
- 8% tot + 33%
- 1,5% tot + 3% 18 %
€ 23.000 tot € 57.000
nieuw
3. grotere afmetingen boezemwaterkeringen
€ 18.400
15%
4. extra energiekosten bemaling
€ 1250
20%
Totaal
Hoogwatercircuits
In figuur 1 ziet u de begrenzing van het Friese veenweidegebied. Het totale oppervlak is ca. 85.000 ha. Het gebied ligt in de gemeenten Sûdwest Fryslân, de Friese meren (Gaasterlân-Sleat, Lemsterlân, Skarsterlân), Weststellingwerf, Heerenveen, Smallingerland, Opsterland, Boarnsterhiem, Tytsjerksteradiel, Achtkarspelen, Leeuwarden en Dantumadeel. We hebben de veenbodems van de boven- en middenlopen van de beekdalen (Tjonger, Linde, Koningsdiep) en het Fochteloërveen niet meegenomen. De beekdalen zijn landschappelijk anders dan het veenweidegebied. Voor deze beekdalen worden eigen visies en plannen ontwikkeld.
ca. 300 ca. 2000 ca. 1000 km ca. 3750 km ca. 1000 km
gemiddelde schatting € 65.000
8% 0,6%
Kosten en Baten Het is lastig om een volledig beeld te geven van de kosten en baten. Maar voor zover mogelijk hebben we ze per thema en in euro’s weergegeven. Soms zijn kosten eenmalig, soms keren ze regelmatig terug. Verder is het vaak niet mogelijk een goede indicatie te geven van de kosten en baten in de toekomst. Het is daardoor al snel appels met peren vergelijken. Om het tastbaarder te maken, hebben we waar mogelijk de kosten uitgedrukt in euro’s per inwoner van Fryslân (totaal 650.000 inwoners). U vindt dit bedrag in de portemonnee in de rechterkolom. Werkwijze Samenwerking met stakeholders en de streek De Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân willen de veenweidevisie graag met andere overheden en gebiedspartners formuleren. Er spelen veel belangen. Bovendien is de maaivelddaling van het veenweidegebied een complex vraagstuk. Daarom moeten we keuzes zorgvuldig maken. We hebben gemeenten, gebiedspartners, boeren, terreinbeheerders en de streek nodig om tot een afgewogen visie te komen. We willen een visie waarvoor goed gebruik is gemaakt van de kennis en inzichten van alle belanghebbenden. De visie moet zo veel mogelijk rekening houden met de verschillende belangen. In gebiedsbijeenkomsten wordt gezamenlijk naar een visie toegewerkt.
Algemeen Er is een duidelijke link tussen de maaivelddaling als gevolg van veenoxidatie en de waterbeheersing. Doordat het maaiveld daalt en het waterpeil gelijkblijft, vermindert het verschil tussen het waterpeil en de oppervlaktewaterstand (de drooglegging). Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat landbouwpercelen natter worden als de peilen niet worden gewijzigd. Om dit te voorkomen wordt het peil verlaagd gelijk met de maaivelddaling, wat weer tot gevolg heeft dat de maaivelddaling verder wordt versterkt.
Onderwerp Algemene toelichting op de problematiek van het onderwerp Weergave van subthema’s binnen het onderwerp in kaarten. Omschrijving van de historische ontwikkeling van het onderwerp, de huidige situatie en de verwachting van de toekomstige ontwikkeling wanneer er geen aanvullende maatregelen worden getroffen. Indien beschikbaar: weergave van kosten, aantallen en dergelijke in tabellen
ca. 30%
Tabel 2: Kostenontwikkeling waterbeheer als gevolg van maaivelddaling
Ook gaan we ervan uit dat het waterbeheer hetzelfde blijft. De gehanteerde drooglegging (dat is het verschil tussen het waterpeil in de sloot en het maaiveld) maakt verschillende functies mogelijk, zoals landbouw, natuur, wonen, wegen en recreatie. In droge tijden wordt water aangevoerd. Hoe het klimaat verandert, is onzeker. Hierdoor kan niet exact worden aangegeven hoever het maaiveld is gedaald in 2050 en 2100. We brengen de uitersten in beeld door te werken met twee scenario’s van het KNMI: het G-scenario (traag) en het W+-scenario (snelle klimaatverandering). Het Deltaprogramma gebruikt dezelfde werkwijze (www.rijksoverheid.nl/ deltaprogramma). Het is een goede basis voor het maken van keuzes voor het veenweidegebied.
WATERBEHEER
Kosten per Friese burger
We vragen burgers en andere belanghebbenden nadrukkelijk gebruik te maken van het reactieformulier op de veenweidewebsite (www.fryslan.nl/ veenweidevisie). Hierop kunt u opmerkingen plaatsen en vragen stellen. Op de website vindt u ook veel informatie over de bodemdaling in het veenweidegebied. Samenwerking met Kennis voor klimaat Voor een degelijke onderbouwing van de effecten van de klimaatverandering is het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat ingeschakeld (www. kennisvoorklimaat.klimaatonderzoeknederland.nl). Dit beschrijft vooral de effecten van klimaatverandering op: • de snelheid waarmee het veen afbreekt • de daling van het maaiveld • de verandering van de samenstelling van de bodem en • broeikasgasemissies. Ook kijkt Kennis voor Klimaat naar de effecten op de waterkwaliteit. Deze gegevens zijn gebruikt voor de verwachtingen per thema. Formele structuur Om de ontwikkeling van de visie in goede banen te leiden, is een stuurgroep ingesteld. In deze stuurgroep zitten bestuurders van de provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en de gemeenten Tytsjerksteradiel en Súdwest Fryslân (namens de Friese veenweidegemeenten). Een projectgroep zorgt ervoor dat het werk wordt gedaan dat nodig is om tot een visie te komen. Deze projectgroep bestaat uit medewerkers van de provincie Fryslân, wetterskip Fryslân, LTO, gemeente Tytsjerksteradiel en gemeente Súdwest-Fryslân (namens de Friese veenweidegemeenten), de Friese Milieu Federatie en Partoer. Royal HaskoningDHV biedt ondersteuning. Provinciale Staten van Fryslân stellen de veenweidevisie vast.
1
1a bodem & maaivelddaling Algemeen Het maaiveld daalt door verschillende oorzaken. De belangrijkste daarvan is oxidatie. Oxidatie is de vertering van het veen. Door lagere oppervlaktewaterpeilen zakt het grondwater dieper weg en komt lucht dieper in de grond. Het aan zuurstof blootgestelde veen wordt afgebroken en verdwijnt vervolgens als CO2 in de lucht. Daarmee daalt het maaiveld. Het waterpeil moet weer verder worden verlaagd om geen natte voeten te krijgen. Dat leidt weer tot oxidatie van veen en verdere daling van het maaiveld. Deze cyclus zet zich voort tot het veen is verdwenen.
Naast maaivelddaling treedt ook bodemdaling op. Dit is het gevolg van gaswinning. De gasvoerende laag op enkele kilometers diepte wordt hierdoor samengedrukt. Aan het oppervlakte ontstaat een bodemdalingskom. In welke mate de bodem daalt, hangt onder andere af van de drukverlaging, de eigenschappen van het gesteente, de diepte en de omvang van het gasveld. De verwachte bodemdaling door gaswinning tussen heden en 2050 is in het veenweidegebied maximaal 8 centimeter. Dat is minder dan de daling van het maaiveld door oxidatie van het veen.
Historie De basis voor de huidige bodem is tijdens de ijstijden gelegd. In het tijdperk na de ijstijden werd het klimaat warmer, het ijs smolt en de zeespiegel begon te stijgen. Op plekken waar het water moeilijk weg kon, vormden zich veenmoerassen. Lange tijd stond het grensgebied tussen zee en land onder invloed van de zee. Tijdens de middeleeuwen sloeg de zee grote delen van het veen weg of bedekte het met een dikke laag klei. Hierdoor is het westelijke deel van het veenweidegebied overdekt door klei. Aan de oostzijde van het veenweide gebied, waar de zee geen invloed had, liggen de veengronden zonder kleidek. Door ontginning van het veen werd het proces van maaivelddaling ingezet. Tot 1750 werd het veen voornamelijk ontgonnen boven 0,5 m onder NAP. Tot net na de Tweede Wereldoorlog ook daaronder. Deze gebieden liggen nu veelal 1 tot 2 meter onder NAP. Er zijn echter ook nog enkele restanten van het oorspronkelijke veengebied aanwezig in natuurgebieden als de Alde Feanen. Tijdens de overgang naar een moderne en marktgerichte landbouw in de jaren ‘70 en ‘80 werd gekozen voor diepere waterstanden, waardoor het maaiveld versneld daalde.
Bodem, Maaivelddaling en Klimaatscenario’s Op de bodemkaart is het onderscheid in veengronden in beeld gebracht. De veengronden met een kleidek en kleigronden met een veenondergrond liggen in het westelijk deel van het gebied. De veengronden zonder kleidek liggen voornamelijk in het oostelijk deel. Verder zijn er zogenaamde moerige gronden. Dit zijn gronden die vroeger zeer waarschijnlijk veengrond waren, maar die door oxidatie veranderd zijn in zandgronden met veel organische stof. Deze zijn niet op de kaart weergegeven. De snelheid waarmee het maaiveld daalt, verschilt per type bodem. In het veengebied daalt het maaiveld tegenwoordig aanzienlijk sneller (gemiddeld met 14 mm per jaar) dan in het klei-op-veengebied (gemiddeld tussen de 4 en 7 mm per jaar). Het klimaat bepaalt in belangrijke mate hoe snel het maaiveld in de toekomst daalt. Figuur 1 laat zien dat het W+-scenario een daling met bijna 25 mm per jaar laat zien. Het G-scenario komt uit op ca. 16 mm per jaar. Bij klei op veen zijn de verschillen veel minder groot. De factsheet klimaatverandering gaat in op de verschillen en overeenkomsten.
Figuur 1 Verloop van de gemiddelde maaivelddaling in het Friese veenweidegebied met klimaatscenario’s G en W+
Maaivelddaling gaat samen met een forse afname van de veendikte. De gemiddelde afname van de veendikte staat in figuur 2 weergegeven. Op factsheet 1b wordt dit voor het hele veenweidegebied weergegeven op kaarten.
Figuur 2 Afname van de veendikte in het Friese veenweidegebied met klimaatscenario’s G en W+
Ontwikkeling van het opschuiven van de kustlijn
Bodemkaart
Verwachte bodemdaling door gaswinning vanaf heden tot 2050
Maaivelddaling 2100 Voorbeeld van een beekdal
2
1b bodem & maaivelddaling
Huidige situatie In de landbouwgebieden in het westelijk deel van het veenweidegebied (klei op veen) varieert de veendikte van 1 tot 2 meter. In het meer oostelijke deel (veen gronden) varieert de dikte van minder dan 50 cm tot ca. 1 à 2 meter. In en nabij de natuurgebieden worden dikkere veenlagen aangetroffen. Bepalend voor de dikte is of er vervening heeft plaatsgevonden. Daarnaast daalt het maaiveld van klei-opveen veel minder snel dan dat van pure veenbodems. Het kleidek voorkomt dat de veenlagen zijn blootgesteld aan de lucht en warmte die oxidatie bevorderen. De hoogte van het maaiveld varieert van lager dan 2 m tot 0.5 m onder NAP. De diepe veenpolders zijn hierin duidelijk te zien. Aan de oostkant grenst het veenweidegebied met het Drents Plateau (0.5 m tot 5 m NAP). Aan de westkant liggen de kleigronden (1 tot 0,5 m onder NAP). Het oostelijk en het zuidwestelijk deel liggen lager dan de rest van het veenweidegebied (van 2 tot 1,5 m onder NAP). Het tussengelegen gebied ligt op 1 tot 0.5 m onder NAP. Huidige veendikte
Huidige hoogtekaart Actuele veendikte
Veendikte 2050
Hoogtekaart 2050 Veendikte in 2050
Veendikte 2100
Hoogtekaart 2100
Huidige dwarsdoorsnede Verwachting In de toekomst is een duidelijke afname van de veendikte te zien. Volgens het W+scenario neemt die af met 75 cm tot 2050 tot 175 cm in 2100. In het veen-metkleigebied gaat het om respectievelijk 25 en 75 cm. Het oppervlak aan veen, exclusief de natuurgebieden, daalt van 66.000 naar 52.000 ha in 2050 en naar 21.000 ha in 2100. Ook in het G-scenario neemt het oppervlak fors af tot 56.000 ha in 2050 en 26.000 ha in 2100. De veengronden in het oosten van het veenweidegebied zijn in 2050 grotendeels verdwenen en in 2100 volledig verdwenen. Maar ook in het westelijk deel is een groot deel van het veen in 2100 verdwenen. Uitgezonderd enkele stukken met een veendikte van 50 tot 100 cm. In en nabij de natuurgebieden blijft het veen (nog deels) behouden. Doordat het veen verdwijnt, verlaagt het maaiveld. In 2050 ligt het maaiveld van het veenweidegebied overal lager dan 1 meter onder NAP. Het maaiveld is daarbij 25 tot 75 cm gedaald in het klei-met-veengebied en 1 tot 1,5 meter in het veengebied. In 2100 ligt het grootste deel van het veenweidegebied dieper dan 2 m onder NAP. Er zijn dan nog enkele kleine stukken veenweide die nog op een hoogte liggen van 1.5 tot 1 m onder NAP. Op de actuele hoogtekaart is de ligging van de verschillende bodemtypen nog duidelijk zichtbaar. In 2100 is dat onderscheid totaal verdwenen doordat het veen totaal is geoxideerd.
Locatie doorsnede
Toekomstige dwarsdoorsnede
3
2 klimaatverandering Algemeen Ook zonder klimaatverandering breekt de huidige waterhuishoudkundige situatie de veenbodem van het Friese veenweidegebied af. Klimaatverandering kan dat proces versnellen. Het KNMI voorziet zo’n klimaatverandering. Het heeft berekend dat we de komende decennia te maken krijgen met winters met meer neerslag en zomers met heftiger buien. Het aantal regendagen in de zomer neemt af. Er komen langere perioden van droogte en een hogere temperatuur. Door het afsmelten van de ijskappen stijgt de zeespiegel. De drogere en warme zomers, met hun lage grondwaterstanden, versnellen de afbraak van veen. Kennis voor Klimaat heeft berekend dat bij gelijkblijvende droogleggingen met klimaatscenario W+ in 2100 het veen grotendeels uit Fryslân is verdwenen. Het maaiveld ligt dan op sommige plaatsen 2 tot 3 meter lager.
Klimaatscenario’s Het KNMI heeft in 2006 vier klimaatscenario’s uitgegeven voor het toekomstige klimaat in Nederland. De scenario’s geven aan in welke mate temperatuur, neerslag, wind etc. kunnen veranderen bij een bepaalde mondiale klimaatverandering. Op dit moment worden nieuwe klimaatscenario’s ontwikkeld die eind 2013 gereed zijn. Vooralsnog gaat het KNMI ervan uit dat scenario’s tot 2030 dicht bij elkaar blijven liggen, maar later verder uit elkaar komen te liggen. Met de huidige kennis is niet aan te geven welk scenario het meest waarschijnlijke is. In de veenweidevisie is uitgegaan van de scenario’s W+ en G. Het W+-scenario is het meest extreme scenario waarin de opwarming het snelste gaat en de meeste droogte kent (zie onderstaand figuur). Het G-scenario kent de minst snelle verandering in temperatuur en is het minst droog.
Jaar
Temperatuur (°C)
2007, 2006
11,2
2000, 1999, 1990
10,9
2002
10,8
2005, 1989, 1779
10,7
1994
10,6
2001, 1998, 1995
10,4
Tabel 1. Hoogste jaartemperatuur vanaf 1706 in De Bilt. De jaartemperatuur in De Bilt is representatief voor Nederland
Temperatuur verandering Het KNMI rapporteert over perioden van tien jaar de gemeten veranderingen in het klimaat. In het rapport “Toestand van het klimaat 2008” blijkt dat de gemiddelde temperatuur in Nederland daadwerkelijk stijgt (zie tabel1).
De belangrijkste punten uit het W+-scenario zijn: De opwarming van de aarde zet door: zachte winters, warme zomers. Temperatuurstijging tot 2050 +2˚ C naar 2100 +6 ˚C. Nattere winters en meer extreme neerslaghoeveelheden Meer hevige regenbuien in de zomer, maar minder regendagen. Neerslagtekort (verschil neerslag–verdamping) 221mm Zeespiegel blijft stijgen, 2050 +15cm tot +35cm, 2100 +40 tot+ 85cm De belangrijkste punten uit het G-scenario zijn: De opwarming van de aarde zet door: zachte winters, warme zomers. Temperatuurstijging tot 2050 +1˚ C naar 2100 + 3˚C. Nattere winters en meer extreme neerslaghoeveelheden; Meer hevige regenbuien in de zomer, maar minder regendagen; Neerslagtekort (verschil neerslag – verdamping) 155mm; Zeespiegel blijft stijgen, 2050 +15cm tot +25cm, 2100 + 35 tot 60cm Klimaatverandering en veenbodems Belangrijk voor de Friese veenbodems zijn de gemiddelde temperatuur en de grondwaterstand. Bij een hogere temperatuur wordt veen sneller afgebroken. Bij een lagere grondwaterstand dringt zuurstof dieper de veenbodem in, waardoor veen verder kan worden afgebroken. De grondwaterstand wordt bepaald door het peilbeheer, de hoeveelheid neerslag en verdamping.
Neerslagtekort Voor de veenbodems is de hoeveelheid neerslag van belang. Hoe droger hoe meer de veenbodem wordt afgebroken. Het neerslagtekort bepaalt de mate waarin veenbodems droger worden. Het neerslagtekort is het verschil tussen de hoeveelheid neerslag die valt minus de verdamping. Het KNMI voorspelt dat het huidige neerslagtekort van 141 mm per jaar groeit naar 151 mm per jaar in 2050 in scenario G en 220 mm in scenario W+. Effecten klimaatveranderingen op maaivelddaling en functies veengebied Het belangrijkste effect van klimaatverandering voor de veengebieden is dat het maaiveld sneller daalt (zie factsheet bodem-maaivelddaling 1). Hierdoor worden ook de effecten hiervan sneller zichtbaar. Van verzakte woningen, verdroogde natuurgebieden en droge bodems waardoor weidevogels niet meer bij hun voedsel kunnen tot verandering van het landschap. Daarnaast moet er meer water uit het IJsselmeer worden aangevoerd om in het veengebied de verschillende functies te blijven vervullen. Effect klimaatverandering en milieueffecten veenweidegebied Bij de afbraak van veen komen voedingsstoffen (stikstof en fosfaat) en CO2 vrij. Door de hogere temperaturen en lagere grondwaterstanden door de klimaatverandering wordt veen sneller en meer afgebroken. Hierdoor neemt de hoeveelheid CO2 die vrijkomt op korte termijn toe. Na 2100 is al het veen nagenoeg verdwenen en komt er geen CO2 meer vrij uit de (voormalige) veengebieden. Stikstof en fosfaat dat vrijkomt, komt in het oppervlaktewater terecht. Hierdoor wordt het oppervlaktewater voedselrijker en is er meer kans op algenbloei (blauwalg). Dit heeft mogelijk een negatief effect voor de recreatie en op de natuurwaarden. Veel vissen en planten vereisen schoon oppervlaktewater.
4
3 milieueffecten Algemeen In veen(weide)gebieden spelen complexe bodemprocessen. Deze processen leiden tot het vrijkomen of juist opname van stoffen die een groot effect hebben op wateren luchtkwaliteit. De afbraak van het veen leidt tot de uitstoot van CO2 en het verlies van stikstof. Het stikstof komt terecht in grond- en oppervlaktewater of vervluchtigt naar de lucht als lachgas (N2O). CO2 en N2O zijn broeikasgassen. Ze spelen een rol bij de klimaatverandering. De moderne landbouw heeft direct en indirect een toename van de uitstoot van CO2 en N2O tot gevolg. De grote en continue toevoer van stikstof in de vorm van (kunst)mest en krachtvoer hebben effecten op de waterkwaliteit. De stikstof komt voor een groot deel vroeg of laat in het grond- of oppervlaktewater terecht of vervluchtigt. Ook het waterbeheer heeft een effect op de waterkwaliteit. Dit geldt vooral voor het inlaten van IJsselmeerwater in (droge) zomers. De gevolgen van het inlaten van gebiedsvreemd water zijn divers. Soms leidt het tot een verbetering van de waterkwaliteit, maar het kan ook juist een vermindering van de waterkwaliteit (algenbloei) tot gevolg hebben. Het voedselrijke water leidt tot een toename van de vorming van bagger. In veengebieden met een (zeer) hoge waterstand is de afbraak van het veen veel minder. Hier kan mogelijk veenvorming optreden. In deze gebieden wordt (veel) minder CO2 uitgestoten en soms wordt zelfs CO2 vastgelegd. Wel ontsnapt hier methaangas (CH4). Ook dat is een broeikasgas.
Broeikasgassen, maaivelddaling en klimaatverandering In de tijd dat veen gevormd werd, waren de veengebieden grote sponzen die CO2 en water opnamen. Uit deze moerasgebieden ontsnapte methaangas als broeikasgas. Nu het veen wordt ontwaterd, ontsnappen CO2 en N2O als broeikasgas. De hoeveelheid uitstoot is afhankelijk van het bodemgebruik, de samenstelling van de bodem en de ontwateringsdiepte. Hoe groter de drooglegging (het verschil tussen het waterpeil in de sloot en het maaiveld) in het late voorjaar en de zomer, hoe hoger de CO2-uitstoot. De Nederlandse veengebieden stoten jaarlijks 4,2 miljoen ton CO2 uit. Fryslân neemt hiervan 35 procent voor zijn rekening (1,5 miljoen ton). Door klimaatverandering breekt veen sneller af. Kennis voor Klimaat heeft berekend dat de CO2-emissies in Fryslân als het land op dezelfde manier wordt gebruikt in het W+-scenario uitkomen op 1,28 miljoen ton in 2050 en 0,37 miljoen ton in 2100. In het G-scenario gaat het om 1,25 en 0,38 miljoen ton. Hierbij is ervan uitgegaan dat natuurgebieden plas/dras blijven en dat daar geen CO2-emissie plaatsvindt. Zo te zien maakt het voor de CO2-emissie niet veel uit volgens welk scenario het klimaat verandert. Dat in 2100 een sterke afname van de CO2 -uitstoot optreedt, komt doordat dan nagenoeg al het veen is opgebrand (zie grafiek 1).
Waterkwaliteit, maaivelddaling en klimaatverandering In het Friese veenweidegebied komen verschillende typen water voor: grote ondiepe meren, vaarten, kanalen, petgaten en poldersloten. De waterkwaliteit wordt bepaald door verschillende grootheden, zoals: • de aanwezigheid van voedingsstoffen (in waterlaag en bodem) • verblijftijden van water en de mate van doorspoeling met schoon water • oeverinrichting • temperatuur • waterdiepte • aanwezigheid van planten- en dierengemeenschappen • eventuele verontreinigingen. Al deze aspecten hebben een ingewikkelde relatie met elkaar (zie figuur 1). Daarom is er geen sprake van één waterkwaliteit. Door de afbraak van veen komen voedingsstoffen in het water, waardoor het water voedselrijker wordt. Maar het is moeilijk exact aan te geven hoe de waterkwaliteit zich ontwikkelt bij verdergaande daling van het maaiveld in 2050 en 2100.
CO2 emissie in 2012
De kaartjes hiernaast geven de CO2-emissie in ton CO2/ha weer voor de huidige situatie en voor 2050 en 2100 met klimaatscenario W+.
Grafiek 1. Emissie van broeikasgassen uit ontwaterde veengebieden (Oukoop en Stein) en veengebieden met een hoog waterpeil (Horstermeer).
Figuur 1. Relaties tussen bodemprocessen en waterkwaliteit in poldersloten
Ontwikkeling problematiek € 45 mln
De provincie Fryslân zet met haar klimaatbeleid in op een reductie van CO2emissie van 20 procent van de totale uitstoot in 2020. Verkeer, huishoudens en bedrijven in de provincie stoten jaarlijks in totaal zo’n 3,5 miljoen ton CO2 uit. De CO2-emissie uit het veenweidegebied zit hier niet bij in. Om de CO2 uitstoot te compenseren worden windmolens aangelegd.
Het oppervlaktewater van het veengebied is over het algemeen meer belast met voedingsstoffen dan dat van het klei- of zandgebied. Vooral in poldersloten met geringe doorspoeling kan door het voedselrijker worden van het water vaker, maar ook eerder algenbloei optreden. Dit geldt ook voor meren (recreatie) die in de polder liggen.
Een huishouden stoot per jaar ca. 9 ton CO2 uit (gas, electra en vervoer). De uitstoot van het Friese veenweidegebied (1,5 miljoen ton) staat gelijk aan ca. 165.000 huishoudens. Om dit te compenseren is ca. 850 MW windenergie nodig (170 windmolens van 5 MW). De bouw van 1000MW aan windenergie kost ca. € 1.4 miljard.
Een belangrijke vraag is welke invloed het inlaten van voedselrijk boezemwater heeft op de waterkwaliteit.
Om de CO2-uitstoot voor Nederland te compenseren, koopt Nederland ook emissierechten in, in het buitenland. Het huidige prijspeil hiervoor is € 7 voor 1 ton CO2. Het compenseren van de uitstoot uit het Friese veenweidegebied zou daarmee nu jaarlijks € 10,5 miljoen kosten, 8,5 miljoen in 2050 en 2,6 miljoen in 2100.
CO2 emissie in 2050
€ 113 mln Kosten Schaal
Lokaal Regionaal
De veenafbraak neemt de komende decennia toe. Dit heeft negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Dit kan knelpunten opleveren voor de natuur. Hoe groot de knelpunten zullen zijn, is nog onduidelijk. Als het veen verder verdwijnt, nemen deze problemen af.
CO2 emissie in 2100
Gebiedsdekkend
5
4
Historie Met de ontginningen en het in cultuur brengen van de veengebieden in Fryslân is op veel plekken veen afgegraven. Ook is men gaan boeren op het veen. Hierdoor werd de veenlaag steeds dunner. In het eerste decennium na ontginning werden veelal boekweit en rogge geteeld. Door de bodemuitputting gingen boeren hierna vaak over op de teelt van gras. Hiermee deed de melkveehouderij haar intrede.
LANDBOUW
In de jaren ‘70 tot en met eind jaren ‘80 van de vorige eeuw en op enkele locaties tot begin deze eeuw (zoals in de Echtenerveenpolder) vonden grootschalige ruilverkavelingen plaats. Hierbij is de landbouwkundige verkaveling sterk verbeterd. Percelen zijn vergroot en de drooglegging is dieper geworden (peilverlagingen). Voor de ruilverkavelingen was de drooglegging veelal 40 tot 60 centimeter. Tijdens de ruilverkavelingen zijn ze vergroot naar 90 centimeter of meer. Dit heet “diepontwatering”. Door deze ontwatering zijn de mogelijkheden voor de landbouw sterk verbeterd. De productie nam hierdoor toe met 20 procent. De draagkracht van de bodem nam toe en grassenbestanden verbeterden. Dierziekten als leverbot namen af.
Algemeen Landbouw speelt vanouds een belangrijke rol in het veenweidegebied. In veel gevallen is het waterpeil afgestemd op de landbouw.
Drooglegging
Huidige situatie Met een totaal oppervlak van ca. 52.000 ha bestaat een groot deel van het veenweidegebied uit landbouwgronden. Dit is ongeveer een kwart van de Friese landbouwgrond. De landbouw heeft een belangrijk aandeel in de werkgelegenheid in het veenweidegebied. De sector biedt ca. 1500 banen. Daarnaast is er sprake van indirecte werkgelegenheid van onder andere vervoerders, toeleveranciers etc.
Lokaal of in delen van percelen neemt de kwel toe vanuit de boezem of door toename van regionale kwel. Om deze effecten op te vangen, is lokaal extra drainage of grondverbetering noodzakelijk. Door het toepassen van extra drainage zullen de opbrengsten ongewijzigd blijven. Op regionale schaal leidt de peilverlaging tot droogteschade op de zandgronden (zie ook factsheet waterbeheer). In delen van het gebied is het veen in 2050 of in 2100 verdwenen. Dit betekent voor de landbouw dat moerige gronden overblijven. Hiervan wordt verwacht dat de opbrengsten ongewijzigd blijven. Om verstoring door slechtdoorlatende lagen te voorkomen, wordt op een gegeven moment het resterende veen gediepploegd. Op locaties waar leem in de ondergrond zit, kunnen extra drainage en greppels noodzakelijk zijn om de afvoer van regenwater te waarborgen.
In totaal zijn er 1000 agrarische bedrijven. De bedrijven liggen verspreid over het gehele veenweidegebied (zie figuur aanwezigheid landbouwbedrijven). Hiermee is 20 procent van de Friese landbouwbedrijven in het veenweidegebied gevestigd. Circa 67 procent van deze bedrijven is melkveebedrijf. Dit geeft aan dat de melkveesector een zwaarwegende rol speelt in het veenweidegebied. De omzet in de landbouw bedraagt ca. € 215 miljoen per jaar. Ongeveer 90 procent van de landbouwgronden in het Friese veenweidegebied bestaat uit gras. De grondsoort veen is het meest geschikt voor de teelt van gras. De waterhuishouding en de drooglegging in het veenweidegebied is sinds de ruilverkavelingen optimaal afgestemd op de landbouw (zie ook de kaart Doelrealisatie). Het grootste deel van het veenweidegebied laat een doelrealisatie van meer dan 80 procent zien. Dit betekent dat de grondwaterstanden goed zijn afgestemd op de teelt van gras. De drooglegging is hier voldoende. Meer dan 67 procent van het gebied kent een drooglegging van meer dan 60 cm (zie diagram drooglegging). Deze drooglegging leidt echter tot doorgaande maaivelddaling door veenoxidatie (zie ook factsheet bodem en maaivelddaling).
De klimaatveranderingen kunnen leiden tot het vaker optreden van wateroverlast of schade door langdurige droogte. Aanwezigheid landbouwbedrijven
Op 8 procent van de gronden wordt maïs geteeld. Maïs is op veel melkveebedrijven een essentieel onderdeel van de veevoeding. De bodemopbouw in het veengebied is echter matig of niet geschikt voor de teelt van maïs, vanwege de hoge grondwaterstanden en de geringe draagkracht. Daarnaast kan het leiden tot extra maaivelddaling doordat bij het bewerken van de bodem zuurstof kan toetreden wat veenoxidatie versnelt. Verwachting Bij ongewijzigd beleid volgt het oppervlaktewaterpeil de maaivelddaling. Door het verdwijnen van het veen moeten de waterpeilen naar beneden worden aangepast. Als dit niet gebeurt, krijgt de landbouw te maken met vernatting en nemen de opbrengsten af.
Om te voorkomen dat de landbouw te maken krijgt met vernatting door daling van het maaiveld als gevolg van veenoxidatie, wordt het peil voortdurend aangepast.
Doelrealisatie landbouw
De ontwikkeling van de landbouw wordt niet alleen bepaald door de maaivelddaling. Ook de ontwikkelingen in de markt spelen een grote rol. De kosten stijgen en de prijzen blijven relatief laag. Boeren koersen hierdoor op groei. De volgende ontwikkelingen worden als belangrijk gezien: • Liberalisering van de markt en afschaffing van prijsondersteuning. Dit leidt tot grotere prijsschommelingen. • Afschaffing van het melkquotum. Verwacht wordt dat dit verdere schaalvergroting in de hand werkt. Ondanks de beperkende milieuregels. Ook de schaalvergroting wordt ingegeven door de markt en de productprijzen. Kostprijsbeheersing wordt steeds belangrijker. • Verandering van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Inkomenssteun wordt steeds meer vervangen door steun voor maatschappelijke diensten. Ook worden de bedragen lager. • Toename van de voedselvraag en non-food-toepassingen. Dit resulteert in een toename van de voedselproductie en/of schaalvergroting.
De economische waarde van de landbouw is op verschillende manieren in beeld te brengen. Iedere manier heeft zijn voor- en nadelen. We hebben de beschikking over een schatting van de omzet. Deze term kent men en is daarom gebruikt om de opbrengst per Friese burger te berekenen. Zo is de economische waarde van de landbouw enigszins tastbaar gemaakt.
€ 330,-
Totale opbrengsten per Friese burger periode nu tot 2050.
6
5
Historie De basis voor het waterbeheer is gelegd in de vroege middeleeuwen, toen de veengebieden in cultuur werden gebracht. Delen van het veen lagen toen 1 tot 3 m boven het heersende zeeniveau. Het nieuwe landgebruik, met ontwatering, betekende duizend jaar gelden het begin van de bodemdaling. Al snel was de bodem zo sterk gedaald, dat dijken nodig waren als bescherming tegen het water.
Schematische weergave watersysteem: door maaivelddaling moeten poldergemalen water over een grotere hoogte verplaatsen en komen keringen en land lager te liggen ten opzichte van de boezem.
Verwachting Bij ongewijzigd beleid blijft het maaiveld dalen. Daarmee dalen ook de oppervlaktewaterpeilen, want het beleid is gericht op gelijkblijvende drooglegging. Het waterschap heeft een aantal gebieden onderzocht om te kijken wat dit betekent voor de kosten van beheer. Geschat wordt dat deze jaarlijks toenemen met ca. € 100.000. Dat is een stijging van 1 procent per jaar. Over 10 jaar bedragen de kosten dus 10 procent meer dan nu. In 2050 zijn de kosten voor het waterbeheer globaal € 65.000 per 1000 ha hoger dan nu. Als de grondgebruiker hiervoor de volledige rekening moet betalen, verdubbelen zijn lasten.
Een steeds ingewikkelder patroon met polders en een boezem werd noodzakelijk. Van eind 1800 tot de jaren ‘70 van de vorige eeuw bleef het aantal peilvakken redelijk gelijk. Van 1970 tot 1990 nam het aantal peilvakken sterk toe. De ruilverkavelingen in de landbouw gingen gepaard met schaalvergroting en diepere slootpeilen. De drooglegging nam toe van ca. 0,5 meter in de periode vóór de ruilverkavelingen tot ca. 1 meter daarna. Het oppervlaktewaterpeil daalde tussen 1875 en nu gemiddeld 1 centimeter per jaar. Vanaf eind jaren ‘60 zijn hoogwatervoorzieningen ingesteld langs woningen en wegen. Dit zijn sloten met een hoger waterpeil die voorkomen dat de grondwaterstand daalt.
Waterpeilen
Onderdeel
1. Peilregulerende kunstwerken en jaarlijks onderhoud hoogwatervoorzieningen 2. lokale keringen langs hoogwatervoorzieningen 3. grotere afmetingen boezemwaterkeringen 4. extra energiekosten bemaling Totaal
toename in % van de kostenpost t.o.v. 2010
toename in % van de totale kosten voor het waterbeheer t.o.v. 2010
- € 2000 tot € 6000
- 8% tot + 33%
- 1,5% tot + 3%
€ 23.000 tot € 57.000
nieuw
18 %
€ 18.400
15%
8%
€ 1250
20%
gemiddelde schatting € 65.000
Algemeen Er is een duidelijk verband tussen de daling van het maaiveld door veenoxidatie en de waterbeheersing. Doordat het maaiveld daalt en het waterpeil gelijk blijft, vermindert het verschil tussen het waterpeil en de hoogte van het maaiveld (de drooglegging). Een gevolg is dat landbouwpercelen natter worden als de peilen niet worden gewijzigd. Om dit te voorkomen, wordt het peil verlaagd. Dit versterkt op zijn beurt weer de daling van het maaiveld.
0,6% ca. 30%
Tabel 2: Kostenontwikkeling waterbeheer als gevolg van maaivelddaling
Peilverloop oppervlaktewater
Huidig Kenmerkend voor het oostelijk deel van het veenweidegebied zijn de diepe veenpolders, waar veel veen is afgegraven. Hier worden waterpeilen van 2 tot meer dan 3 m onder NAP gehanteerd. De drooglegging kan hier meer dan 90 centimeter zijn. In deze polders liggen de meeste, aaneengesloten sloten (hoogwatercircuits) om schade aan woningen tegen te gaan. Ze liggen langs de lintbebouwing en zijn relatief efficiënt te beheren. In het westelijk deel is geen veen gewonnen. Dit deel heeft een andere inrichting. Hier ligt de bebouwing verspreid en zijn de hoogwatervoorzieningen lastiger te beheren. De natuurgebieden zoals de Deelen, Alde Feanen en Rottige Meenthe zijn duidelijk herkenbare elementen met hoge peilen en een geringe drooglegging.
toename van de jaarlijkse kosten in 2050 per 1000 ha
WATERBEHEER
Het gebied waar extra kosten zullen ontstaan, wordt globaal geraamd op 50.000 ha. De totale extra kosten bedragen in 2050 € 3 tot 3,5 miljoen per jaar. Dit is voor deze gebieden een stijging van ca. 30 procent van de totale kosten voor het waterbeheer ten opzichte van 2010. Ruim de helft daarvan zijn kosten voor het aanleggen van lokale keringen langs hoogwatervoorzieningen (zie tabel 2). Bij het doorzetten van de maaivelddaling nemen de kosten met meer dan 90 procent toe in 2100.
Drooglegging
Wetterskip Fryslân heeft een verkenning uitgevoerd naar de kosten voor het waterbeheer in het veenweidegebied. Tabel 1 geeft een beeld van de te beheren elementen. Uit de verkenning blijkt dat de huidige kosten voor het waterbeheer in het totale veenweidegebied ca. € 10 miljoen per jaar bedragen. De kosten voor het peilbeheer en onderhoud van watergangen (exclusief kering en bemaling) in de polders varieert van ca. € 20.000 tot € 50.000 per 1000 ha. In het kleigebied en het zandgebied zijn de kosten lager en variëren van ca. € 5 duizend tot € 25 duizend per 1000 ha.
Grondwatersysteem Door de daling van het maaiveld en de peilaanpassingen dalen de ondiepe en de diepe grondwaterstanden. De kwel in de diepe polders neemt toe en er stroomt meer grondwater vanuit de boezem en de omgeving naar de diepe polders in het veenweidegebied. De grondwaterstand daalt niet alleen in het veengebied zelf, maar ook in een belangrijk deel van het zandgebied van Fryslân (Friese Wouden) en het kleigebied. De berekeningen voor 2050 en 2100 laten zien dat de grondwaterstand in een deel van de Friese Wouden 0,5 tot 1 meter kan dalen. Vooral in het W+-scenario treden deze effecten versneld op in het oostelijk deel van het veenweidegebied. De effecten hebben gevolgen voor het waterbeheer, de natuur en de bebouwing in het veenweidegebied zelf (zie ook de factsheets over natuur en wonen). Ook buiten het veenweidegebied treden effecten op. In het kleigebied kan de zout/zoetgrens meer landinwaarts en ondieper komen te liggen (verzilting). Dit kan gevolgen hebben voor de drinkwaterwinning Garyp, Noard-Burgum en Oudega. Door de lagere grondwaterstand in het zandgebied neemt de verdroging van de natuurgebieden in de Friese Wouden toe. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Drents Friese Wold. De grondwaterstandverlaging kan hier leiden tot een toename van droogteschade in de landbouw.
De maaivelddaling in het veenweidegebied heeft in de huidige situatie al een aantal gevolgen voor het waterbeheer: • extra kosten voor hoogwatercircuits • versneld ophogen boezemkaden (extra kosten) • intensief waterbeheer door veel peilvakken • noodzaak om het waterbeheer voortdurend aan te passen: gemalen, stuwen, verdiepen van watergangen. Effect op grondwaterstand
Tabel 1 met aantallen en lengtes te beheren elementen in het veenweidegebied
€ 15,- tot € 20,De kosten voor de Friese burger nemen toe van 15 euro per jaar nu tot 20 euro per jaar in 2050.
7
6a Historie moerasnatuur Circa 10.000 jaar geleden ontstond bovenop de zandige afzettingen uit de ijstijden een dikke laag veen. Dit veen heeft zich steeds verder ontwikkeld en zal zo tegen het begin van onze jaartelling een mozaïek zijn geweest van verschillende soorten veen (hoogveen, laagveen, trilrietlanden, zeggenmoerassen en moerasbossen). Het veengebied strekte zich uit vanaf de randen van de Drents plateau in het oosten tot aan de kleigronden in het Westen (Lage midden). In het westelijke veengebied is vanaf het begin van onze jaartelling door de zee een laagje klei op het veen afgezet. De veengebieden die aan de rand van het Drents plateau lagen stonden onder invloed van kwelwater. Door ingrepen in de waterhuishouding, de ontginning van het veen en windwerking ontstonden de Friese Meren en nam het areaal aan moeras sterk af, waarbij de huidige moerasnatuur over is gebleven.
•
De realisatie van de EHS kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan van verdergaande verdroging van de moerasnatuur. In de praktijk blijkt echter dat de EHS regelmatig wordt aangepast in omvang en ambitieniveau. Ook worden voor Natura 2000-gebieden maatregelen geformuleerd gericht op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden van moerassen en het bestrijden van de verdroging.
Alde Feanen Huidig moerasnatuur De huidige moerasnatuur betreft onder andere de volgende Natura 2000-gebieden (zie ook figuur EHS en N2000 gebieden): • Sneekermeergebied • Oudegaaster Brekken en Fluessen • Witte en Zwarte Brekken • De Deelen • Rottige Meenthe en Brandermeer • Alde Feanen • Groote Wielen • Van Oorts Mersken Daarnaast behoren natuurgebieden als de Easterskar en de Mieden tot de moerasnatuur. Deze gebieden zijn nu de waardevolle moerasnatuurgebieden, zowel vanwege de omvang als het voorkomen van waardevolle soorten. Een groot deel van de rode-lijstsoorten komt vooral voor in de moerasnatuur in het veenweidegebied (zie figuur Voorkomen aantal rode- lijstsoorten). In de natuurgebieden komen belangrijke moerasvogels voor zoals roerdomp, bruine kiekendief, blauwborst, grote karekiet, snor, baardman, zwarte stern en purperreiger. In goed ontwikkelde rietlanden komen soorten voor als koninginnekruid, kleine lisdodde, egelskop en echte valeriaan. Ook soorten als meervleermuis, noordse woelmuis en otter komen voor in het gebied. Typische ecotopen van veengebieden zijn trilvenen, broekbossen en blauwgraslanden met dagvlindersoorten als de grote vuurvlinder en zilveren maan.
De afbraak van veen en bemesting door landbouw veranderen de oppervlaktewaterkwaliteit. Dit leidt onder meer tot de bloei van (blauw)algen. Hierdoor verslechteren de leefomstandigheden van drijvende en ondergedoken waterplanten (krabbescheer, kikkerbeet, fonteinkruiden) en vissen die voedselarm en schoon, helder water nodig hebben.
EHS en N2000 gebieden
Verwachting moerasnatuur Door de maaivelddaling en de lagere peilen in het landbouwgebied, wordt het verschil tussen het oppervlaktewaterpeil in de natuurgebieden en het aanliggende landbouwgebied steeds groter. Hierdoor neemt de infiltratie of vermindering van kwel in de natuurgebieden toe. Ook zal de grondwaterstand in de natuurgebieden dalen. De waterbehoefte neemt in perioden van neerslagtekort toe. Er is water nodig om de toegenomen wegzijging te compenseren. Dit versterkt de nu al gevoelde knelpunten.
De klimaatverandering zal dit effect nog verder versterken. Bij het W+-scenario krijgen vooral de natuurgebieden in het veengebied zoals de Alde Feanen, de Deelen en de Rottige Meenthe te maken met een sterkere toename van de infiltratie. Maar ook de maaivelddaling van het omliggende landbouwgebied gaat juist hier sneller.
NATUUR moeras
Algemeen Een groot deel van de natuurgebieden op het Friese vasteland liggen in het veenweide gebied. Het gaat dan onder andere om 8 van de 11 Natura 2000-gebieden. Met circa 15.000 ha natuur (exclusief meren) bedraagt het oppervlak ca. 18 procent van het veenweidegebied. Door de verscheidenheid aan leefmilieus kennen deze gebieden een hoge biodiversiteit. Er zijn twee belangrijke typen natuur in het Friese veenweidegebied: de veenweidenatuur (weidevogels en bloemrijke graslanden) en de moerasnatuur (trilvenen, petgaten, moerasbos, rietlanden, open water). De moerasnatuur (veelal in Natura 2000-gebieden) bestaat uit een mozaïek van open water, petgaten en bos, vaak omgeven door natte bloemrijke graslanden. De gebieden met open water zijn in de winter en het voorjaar van (internationaal) belang voor veel pleisterende watervogels. Verder zijn deze gebieden belangrijk voor zoogdieren en moerasvogels. De veenweidenatuur is vooral van (internationaal) belang voor weidevogels en bloemrijke graslanden (hoge botanische waarden). Deze natuur vinden we veelal terug aan de randen van de Natura 2000-gebieden en binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS).
De moerasnatuur staat in de huidige situatie onder druk: • Door de lage oppervlaktewaterstanden in de omgeving v an de natuurgebieden neemt de toestroom van kwel naar de natuurgebieden af. Dit zien we onder andere in Van Oorts Mersken, Houtwiel en het Miedengebied. Sommige gebieden verliezen water aan de landbouwgronden in het veenweidegebied (infiltratie). Voorbeelden hiervan zijn Alde Feanen, De Deelen en Rottige Meente. Door deze ontwikkelingen treedt verdroging en verzuring op in de natuurgebieden. Een voorbeeld hiervan is het Natura 2000-gebied van Oorts Mersken waar sprake is van natuurpeilen van circa 1 m onder NAP en aanliggende landbouwpeilen van ongeveer 3 m onder NAP. Voorkomen aantal rode-lijstsoorten
Verandering kwel en infiltratie
8
6b
Huidig veenweidenatuur Belangrijke weidevogelgebieden met bloemrijke graslanden in het Friese veenweidegebied zijn onder andere De Pine, Gouden Bodem, Binnenmieden- en Weeshuispolder (Groote Wielen) en Surhuizumermieden. Naast weidevogelsoorten als grutto, kievit, tureluur en watersnip vinden we hier ook plantensoorten als spaanse ruiter, klokjesgentiaan en kleine valeriaan. De veenweidenatuur in het veenweidegebied staat onder druk: • Het aantal weidevogels is al sterk afgenomen en neemt nog verder af’. Door de lage grondwaterstand voor de landbouw, is minder voedsel voor weidevogels beschikbaar. Dit verslechtert de leefomstandigheden voor weidevogels (zie grafiek 1). • Door lage grondwaterstanden in de omgeving van veenweidenatuurgebieden treedt verdroging en verzuring op. Zeldzame soorten die afhankelijk zijn van voedselarme, niet verzuurde natte omstandigheden als heischrale- en blauwgraslanden, Spaanse ruiter, blauwe zegge en tandjesgras lopen kans te verdwijnen. Dit geldt bijvoorbeeld voor It Bûtenfjild en graslanden rondom de Natura 2000-gebieden zoals het Sneekermeergebied, Alde Feanen en van Oordts Mersken. Nederland (en Fryslân) heeft een internationale verantwoordelijkheid voor het behoud van weidevogels omdat grote delen van Europese populaties weidevogels (bijv. de grutto) een deel van het jaar in de veenweiden verblijven. Hiertoe zijn in het veenweidegebied op enkele plaatsen plas-dras omstandigheden gerealiseerd door het verhogen van het waterpeil. Verwachting veenweidenatuur De verwachting is dat het handhaven van het huidige waterbeheer tot verdere daling van het maaiveld leidt. Hierdoor komen de veenweidenatuur en vooral de weidevogelpopulatie steeds verder onder druk te staan. Ze kunnen alleen tegen hogere kosten behouden of verder ontwikkeld worden. De natuurwaarde van de typische veenweidenatuur (weidevogels en bloemrijke graslanden) in het landbouwgebied neemt ook af door verdergaande intensivering en schaalvergroting in de landbouw. Naast de verdroging in het veenweidegebied zelf leidt de verlaging van de peilen ook tot een daling van de grondwaterstanden buiten het veenweidegebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor het zandgebied (zie ook factsheet waterbeheer).
NATUUR
Verdeling van weidevogelterritoria (percentage)
Historie veenweidenatuur Tot zo’n anderhalve eeuw geleden fungeerde de veengebieden in het Lage Midden nog volledig als boezemgebied voor de omliggende delen van Fryslân. De graslanden (boezemlanden of bûtlannen) stonden vrijwel de gehele winter onder water. Als ze in de zomer droogvielen, werd het gras gehooid als voer voor het vee. Dit extensieve beheer heeft eeuwenlang standgehouden en geleid tot uitgestrekte bloemrijke graslanden en uitgestrekte weidevogelgebieden (tienduizenden hectare dotterbloemhooilanden). Het is lange tijd goed gegaan met de weidevogels in Fryslân. Door inpoldering van de bûtlannen, de schaalvergroting en de intensivering van de landbouw in combinatie met lagere peilen hebben grote delen van deze gebieden de functie van grasland en weidevogelgebied verloren.
veenweide
Grafiek 1:
Relatie tussen weidevogels en grondwaterstanden
Hier volgen enkele voorbeelden van maatregelen waarmee de negatieve effecten van maaiveldaling deels teniet worden gedaan. De maatregelen richten zich op de waterkwaliteit, waterkwantiteit en hydromorfologie. Realiseren van plas dras omstandigheden door toepassen van peildynamiek (hoog water in de winter en lager peil in de zomer) Voorkomen van wegzijging van water uit natuurgebieden Realiseren van toestroom van basenrijk grond- en/of oppervlaktewater In standhouden van hoge grondwaterstanden, die in de zomer niet te ver uitzakken Inrichten van natuurvriendelijke oevers Het betreft hier maatregelen die opgenomen zijn enkele (concept) beheerplannen van Natura 2000-gebieden in het veenweidegebied.
Door de daling van de grondwaterstand en de toename van infiltratie in het zandgebied neemt ook de verdroging van de natuurgebieden in de Friese Wouden verder toe. Ook zal de (regionale) kwel in de beekdalen afnemen. Klimaatverandering versnelt vooral de effecten van de verdroging in het oostelijk deel van veenweidegebied. Kosten De kosten voor bestrijding van de huidige verdroging van grondwaterafhankelijke natuur in het veenweidegebied zijn door de provincie Fryslân ingeschat op € 52 miljoen (tot en met 2030). Deze kosten worden onder andere besteed aan de inrichting van de EHS en uitwerking van maatregelen in Natura 2000-gebieden. De verwachting is dat in de periode 2030 – 2050 een vergelijkbaar bedrag nodig is om verdergaande verdroging te bestrijden. Over de periode van nu tot 2050 wordt daarmee een totaal bedrag van € 104 miljoen aan verdrogingsbestrijding in het veenweidegebied voorzien. Baten De waarde van natuur wordt vaak uitgedrukt in aantallen zeldzame soorten (bijvoorbeeld rode lijstsoorten). Men slaagt er echter ook steeds beter in de waarde van natuur in geld uit te drukken. Natuur levert aan de mens bepaalde diensten, de zogenaamde ecosysteemdiensten. Denk daarbij bijvoorbeeld aan grondstoffen (bijv. drinkwater, hout), voedsel (vlees , vis), waterregulatie en recreatiemogelijkheden. Deze diensten vertegenwoordigen een bepaalde economische waarde. In een rapportage van het IVM is op basis van een groot aantal studies een indicatieve waarde bepaald van ca. 4.000 euro per ha natuurgebied. Dit zou betekenen dat de Friese meren en moerassen een waarde van ca. 134 miljoen euro vertegenwoordigen.
De kosten voor natuur zijn gebaseerd op een schatting van de kosten voor de bestrijding van de huidige verdroging. Deze kosten worden gemaakt in de periode tot en met 2030. Daarbij is aangenomen dat er voor de periode 2030-2050 nog eens een vergelijkbaar bedrag noodzakelijk is om verdergaande verdroging tegen te gaan.
€ 160,-
Totale kosten per Friese burger periode nu tot 2050
9
7
Historie De eerste bebouwing vond plaats op de hogere en drogere delen, zoals op de rand van het Drents Friese Plateau of zandruggen in het veengebied. Toen de ruimte hier schaarser werd en het veenweidegebied werd geëxploiteerd, ging men ook in het huidige veenweidegebied wonen. Wanneer de bovengrond te slap was om op te bouwen, werden verschillende soorten funderingen toegepast. Zo werden er palen in de grond geslagen waarop de constructie werd gebouwd. In het Friese veenweidegebied werden er voor 1950 lange houten palen tot in de zandlaag onder het veen in de grond geslagen als fundering voor gebouwen. In Nederland worden al honderden jaren houten paalfunderingen toegepast. De dragende functie van de houten palen blijft prima omdat hout onder (grond)water in goede staat blijft.
Bij het W+-scenario zullen woningen eerder schade ondervinden dan bij het G-scenario.
Huidige situatie Door de provincie Fryslân is een verkenning uitgevoerd naar kwetsbare bebouwing in het veenweidegebied. Op basis van ruwe schattingen en een globale analyse is het volgende beeld verkregen. In totaal staan er in het veenweidegebied ca. 4000 woningen die voor 1950 zijn gebouwd. De woningen bevinden zich vooral in de diepe veenpolders in het oostelijk en het zuidoostelijk deel van het veenweidegebied en ten noorden van de Fluessen. Ca. 1000 van deze woningen zijn direct gefundeerd op de harde ondergrond (op “staal”). Ook bij deze woningen is het mogelijk dat schade optreedt door de verzakking. Voor de overige ca. 3000 woningen geldt dat deze op houten palen zijn gefundeerd. Bij ca. 750 van deze woningen is sprake van goed werkende hoogwatervoorzieningen waardoor het optreden van schade wordt voorkomen. Bij ca. 2250 woningen is er ondanks een hoogwatervoorziening toch kans op schade doordat de fundering droogvalt. Daarmee treedt waardevermindering van de woningen op. Uit een verkenning naar de omvang van de problematiek blijkt dat bij ca. 700 tot 900 van deze 2250 woningen al schade is opgetreden. Het herstel van de schade varieert van het dichten van scheuren tot het vernieuwen van funderingen. De kosten hiervan zijn globaal ingeschat op € 50.000,- per woning. De totale schade bedraagt daarmee in de huidige situatie ca. € 45 miljoen. Inmiddels is bij ongeveer 100 woningen de fundering vervangen.
Grafiek 1: Naarmate bodemdaling langzamer gaat duurt het langer voordat de fundering droogvalt
Algemeen Tot ongeveer 1950 zijn in het Friese Veenweidegebied houten palen gebruikt voor de fundering van woningen. De paalkoppen van de houten funderingen zijn hierbij 50 centimeter onder de laagste grondwaterstand aangelegd. Door de daling van het maaiveld komen deze koppen op termijn droog te staan en komt er zuurstof bij de funderingspalen. De houten palen gaan rotten en platen gaan door de daling van het maaiveld verzakken. Uiteindelijk zorgt dit voor schade aan de funderingen. Dan kan er verzakking, scheefstand en andere schade optreden aan gebouwen. De snelheid waarmee de fundering vrij komt te liggen, hangt af van de snelheid waarmee het maaiveld daalt (zie grafiek 1).
Funderingen
Situatie zonder bodemdaling
Voortgang bodemdaling
Naast schade aan de funderingen zakken ook in delen van het gebied tuinen en erven ongelijkmatig ten opzichte van de woning. Woningeigenaren hogen de tuinen op en treffen maatregelen om het effect van de maaivelddaling op te vangen. De mate waarin dit gebeurt, is niet bekend.
De kosten zijn gebaseerd op de totale investering die nodig is om de paalfundering van 2250 woningen te vervangen. Andere kosten zoals bijvoorbeeld het ophogen van tuinen zijn niet bij deze post inbegrepen.
€ 175,-
Verwachting De verdergaande maaivelddaling leidt ertoe dat de hoogwatercircuits minder effectief functioneren. Dit vergroot de kans op schade. Dit geldt ook voor woningen waarbij op dit moment nog sprake is van een goed functionerend hoogwatercircuit.. In de periode 2041 - 2050 zal bij het ontbreken van effectieve hoogwatervoorzieningen bij alle 2250 woningen de fundering regelmatig droogvallen (zie grafiek 2). De totale schadepost komt hiermee op € 112,5 miljoen in 2050. Op termijn kan bij alle 4000 woningen in het gebied schade optreden. Hiermee kan het totale schadebedrag oplopen tot circa € 200 miljoen. De snelheid waarmee dit optreedt, is afhankelijk van de klimaatveranderingen.
WONEN
De kosten zijn voor de woningeigenaren, tenzij er sprake is van nalatig handelen door derden. Dit kan bijvoorbeeld onverantwoord peilbeheer door het waterschap zijn. Onder bepaalde voorwaarden is op dit moment een geringe tegemoetkoming in de kosten vanuit het funderingsfonds van de provincie mogelijk.
Totale kosten per Friese burger periode nu tot 2050
Grafiek 2: Aantal gebouwen dat te maken krijgt met droogvallende fundering bij niet effectief functioneren hoogwatercircuits Problematiek met funderingen
10
Wegen Met name de oudere lokale wegen zijn gevoelig voor maaivelddaling. Bij provinciale wegen en rijkswegen treden, door de goede grondverbetering, geen problemen op. De problematiek uit zich op meerdere manieren. Wegen komen in de loop van de tijd hoger te liggen dan de omgeving en dijen uit naar de zijkanten waardoor scheurvorming ontstaat. Daarnaast beginnen de wegen te golven. Schade treedt vooral op bij overgangen van het wegdek op bruggen of duikers. Hier ontstaan zogenaamde vluchtheuvels in de weg. Verder is het mogelijk dat de duikers in delen breken waardoor de wegen ook verzakken. Een bijkomend probleem is dat het herstel van de wegen leidt tot een verzwaring van de constructie. Dit versnelt dan weer de verzakking. Deze effecten hebben zowel gevolgen voor de aanlegkosten als voor de kosten voor het beheer en onderhoud. In de aanlegfase is een grotere investering nodig vanwege grondverbetering of extra wapening van het asfalt. De wegen worden intensiever onderhouden en er vindt sneller vervanging plaats. Dan gaat het om herbestraten of het aanbrengen van nieuwe asfaltlagen. Hiervoor geldt een frequentie van 7 keer per 100 jaar. In het veenweidegebied vindt dit tot 10 tot 12 keer in de 100 jaar plaats. Het extra onderhoud zorgt voor extra kosten. In een aantal gevallen is een andere strategie gevolgd. Daar is de levensduur van de weg verlengd door er een betonweg van te maken. Dit vereist aan de voorkant echter een fors grotere investering. Beton kan tot 50 procent duurder zijn dan een reguliere weg. De gemeente Tytsjerksteradiel heeft hiermee bereikt dat de levensduur is verlengd van tien naar dertig jaar. Geen enkele gemeente heeft de kosten voor het veenweidegebied expliciet in beeld gebracht. Ze worden meegenomen in de gemeentelijke begroting. Het waterschap investeert in hoogwatervoorzieningen langs de wegen. Riolering In het verleden werd de riolering gefundeerd op wilgenmatten. In latere jaren is de rioleringen in delen van het veenweidegebied zowel op palen als op het zand aangelegd. Hierdoor verschilt de problematiek per locatie. In delen van het stedelijk gebied treedt ongelijkmatige zetting van de ondergrond op als gevolg van bijvoorbeeld bestrating. Aanvulling kan hier noodzakelijk zijn om knappen van de buizen te voorkomen. In gebieden waar de riolering en de putten op palen staan, ontstaan problemen doordat het wegdek wegzakt maar de putten op gelijke hoogte blijven. De maaivelddaling zorgt ervoor dat de riolering lager komt te liggen ten opzichte van het boezempeil. Hierdoor kan minder water worden afgevoerd naar de boezem als het hard regent. Dit leidt tot het vaker voorkomen van water op straat. Gemeenten binnen het veenweide gebied kiezen er daarom voor om bij herstructurering de overstort te verplaatsen naar de polder.
Maaivelddaling heeft zowel gevolgen voor de aanlegkosten als voor de kosten voor het beheer en onderhoud van riolering. De extra kosten in de aanleg zitten in het onderheien van de riolering en het toepassen van extra gewapende buizen. De beheer- en onderhoudskosten bestaan uit het herstellen van schade als gevolg van verzakkingen. De kosten voor het beheer en onderhoud en de aanleg van riolering worden via de rioolheffing in rekening gebracht bij de inwoners van gemeenten. Ook voor dit aspect geldt dat de huidige kosten niet specifiek in beeld zijn gebracht voor het veenweidegebied. Transportleidingen Leidingen van nutsvoorzieningen worden vaak ondergronds aangelegd, met name leidingen voor het transport van gas, water en rioolwater (persleiding). Voor deze leidingen is een voldoende diepe ligging van belang. Liggen ze niet diep genoeg, dan treden problemen op met de veiligheid, kans op bevriezing en vermindering van de mogelijkheden voor landbouw. Verder kunnen ongelijkmatige zettingen leiden tot het knappen van leidingen. Netwerk infrastructuur
Door de daling van het maaiveld komen leidingen ondieper te liggen en kunnen deze problemen zich voordoen. Op plaatsen waar regionale leidingen en wateren kruisen kunnen problemen ontstaan. De leidingen komen ondieper te liggen onder de watergang en bij de overgang van land en water is de kans op schade groter door een verschil in maaivelddaling.
8 INFRASTRUCTUUR Algemeen Daling van het maaiveld heeft gevolgen voor de bestaande droge infrastructuur. Te denken valt aan wegen, riolering en transportleidingen. De belangrijkste wegen zijn de snelwegen: de A32, A7 en A6 en de N31. Daarnaast liggen ook de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle (van Grou tot Wolvega) en de spoorlijn Leeuwarden Stavoren (van Sneek tot Stavoren) in het veenweidegebied.
Verwachting Verdergaande maaivelddaling leidt tot verdergaande peilaanpassingen. Hierdoor blijven de problemen met de wegen bestaan in delen waar het maaiveld blijft dalen. Dit geldt eveneens voor riolering. Bij overstorten op de polders worden geen problemen verwacht. Maar als de peilen in de polders worden verhoogd, leidt dit tot problemen met de riolering, omdat een groot deel van de riolering de overstort loost in de polder. Afhankelijk van de diepteligging van de transportleidingen wordt binnen 50 jaar het kritieke dekkingsniveau bereikt. Op dat moment zijn maatregelen nodig. Dit zal vooral in het oostelijk deel van het veenweidegebied optreden. Het heersende klimaatscenario (W+ of G) bepaalt het moment waarop de maatregelen moeten worden getroffen. In 1997 is een verkennende studie gedaan naar de kosten die de maaivelddaling veroorzaakt voor wegen en transportleidingen. De totale kosten voor de wegen en de transportleidingen in de periode 1997-2050 zijn in deze studie ingeschat op ca. € 54 miljoen (de kosten zijn geïndexeerd naar prijspeil 2012). Deze kosten zullen in 2100 zijn verdubbeld. Bij deze inschatting moet worden opgemerkt dat de uitvoeringskosten zijn gebaseerd op kostenberekeningen in 1997. In de huidige situatie kunnen deze hoger uitvallen. Om dit goed in beeld te krijgen wordt een nadere studie naar deze kosten aangeraden.
Tabel 1 met aantallen en lengtes te beheren wegen en hoofdtransportleidingen.
De kosten voor infrastructuur betreffen een indicatie. Voor een goede onderbouwing van de kosten is nadere studie nodig.
€85,Totale kosten per Friese burger periode nu tot 2050
Verder kan een aantal woningen door de daling van het maaiveld niet meer onder vrijverval afvoeren naar het verzamelriool. Zodra dit probleem zich voordoet, worden de huisaansluitingen voorzien van rioolpompen. Dit is veelal het geval langs traject waar woningen beginnen te zakken door onvoldoende functionerende hoogwatercircuits.
11
9
Historie Veengebied Zo’n 10.000 jaar geleden ontstond bovenop de zandige afzettingen uit de ijstijden een dikke laag veen, gevormd door een combinatie van het afsmelten van het landijs en hoge grondwaterstanden. In de middeleeuwen begon men met de kleinschalige ontginning van het veen vanaf de kleigronden en veenstromen. Vanaf de 17de eeuw werd op grotere schaal ontgonnen. Het veen werd uitgebaggerd, waardoor plassen ontstonden. Het overgebleven land werd in gebruik genomen als landbouwgebied. Om het land bewerkbaar te houden en om de nederzettingen te beschermen tegen het water werden dijken, kanalen, ringsloten, sluizen en polders aangelegd. Klei-op-veengebied In het westen van het veengebied is in de eerste eeuwen na Christus een laag klei op het veen afgezet. Al sinds ca. 650 na Christus is dit klei-op-veengebied bewoond, in eerste instantie op terpen en natuurlijke hoogtes. Sinds de bedijking in de 12de en 13de eeuw werd het gebied ontgonnen. Hierbij werden de kavels loodrecht op de ontsluitingsstructuur van trekvaarten en opvaarten geplaatst. Bij overstromingen in deze periode ontstonden meerdere meren en werd klei op veen afgezet. De kavelstructuur gaat over van blokvormig in het kleigebied naar opstrekkend op het veen. Op de overgang van klei naar veen ontwikkelden zich regionale steden (Sneek, Leeuwarden). Ook werden hier stinzen en staten gebouwd. In eerste instantie was het gebied vooral toegankelijk via een stelsel van trekvaarten en opvaarten. In de laatste eeuw werd het gebied steeds vaker via wegen ontsloten. Vaak liggen deze wegen op de dijken. In deze tijd is ook de samenhang tussen bebouwing en ontginning vervaagd door ontwikkelingen in de landbouw (met name de ruilverkavelingen in de jaren ’70 en ’80 en uitbreiding van steden en dorpen. Huidige situatie Veengebied Het veenweidegebied is open en grootschalig: er is weinig bebouwing en opgaande beplanting en er zijn lange zichtlijnen. Water, weilanden met koeien en weidevogels bepalen het beeld. De karakteristieke ontginningsstructuur, met opstrekkende verkaveling en bebouwingslinten aan de ontginningsbasis, is nog steeds zichtbaar. Kenmerkend zijn de grotere en kleinere meren en het stelsel van dijken en kunstwerken voor het waterbeheer. Het boezemwater ligt hoger dan de omliggende polders. De bebouwing is beperkt en ook wegen zijn er relatief weinig. Natuurontwikkeling heeft op sommige plekken de plaats ingenomen van de landbouw. Hier bepaalt natte natuur met riet, moerasbos en water het beeld. De dorpen breiden zich in beperkte mate uit, maar rondom de A7 en het spoor vinden grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats. Klei-op-veengebied Ook het klei-op-veengebied is open met grootse en weidse vergezichten. Weilanden en melkveehouderijen bepalen het beeld. In het klei-op-veengebied liggen de terpdorpen en boerenerven als eilanden in de grote, open ruimte. Een stelsel van dijken en vaarten dooradert het landschap. Karakteristieke boerderijen, stinzen en staten geven het landschap kleur. Een aantal regionale steden (Sneek, Leeuwarden) ligt dicht bij elkaar op de overgang van klei naar veen. De relatie van de steden met de ondergrond en het landschap is niet altijd meer goed herkenbaar.
LANDSCHAP
veen & klei-op-veen Algemeen Binnen het veenweidegebied worden twee landschappen onderscheiden: het landschap van de veengronden en van de klei-op-veengronden. Het landschap van de veengronden heeft een geheel eigen uitstraling en wordt hoog gewaardeerd door bewoners en recreanten. Historisch (1830) en huidig landschappelijk beeld veengronden
Structuur veengronden 2012
Structuur veengronden 2100
Veengebied Het landschap van de veengronden omvat de gebieden die ook wel het laagveengebied en het Friese Merengebied worden genoemd. De diepe, uitgeveende polders horen hier ook bij. Dit landschap komt met name voor in deelgebied midden. Klei-op-veengebied Het landschap van de klei-opveengronden ligt op de overgang van de veengronden naar het landschap van de zeekleigronden. Dit landschap komt met name voor in deelgebied west en noord.
Structuur klei-op-veengronden 2012 Historisch (1830) en huidig landschappelijk beeld klei-op-veengronden
klei-op-veen veen
Ligging landschap veen en klei-op-veengronden
Structuur klei-op-veengronden 2100
Deze landschappen hebben een eigen karakteristiek beeld dat aantrekkelijk is voor het toerisme en waardevol voor de natuur.
Verwachting Zowel veen- als klei-op-veengebied Door de daling van het maaiveld worden de hoogteverschillen in het landschap groter. Het boezemwater komt nog hoger te liggen ten opzichte van de polders. Zichtlijnen en openheid kunnen hierdoor worden aangetast, hoewel dit langzaam zal gaan. Door een toename aan kwel kan vernatting optreden, waardoor het landschap er anders uit gaat zien. Door maaivelddaling ontstaan ook lokale problemen, zoals verzakkingen van dijken, wegen of huizen. Wanneer de problemen lokaal worden opgelost zonder goede inpassing in de omgeving, kan het landschap verrommelen of kunnen kwaliteiten verloren gaan. Verder zijn door de daling van het maaiveld steeds hogere, bredere en meer keringen noodzakelijk. Hierdoor verandert het oude, karakteristieke profiel van de kering en kunnen uitzichten worden belemmerd. Uiteindelijk zal in een groot deel van dit gebied het veen helemaal uit de bodem verdwijnen. Het veenlandschap zal dan gaan lijken op het landschap van de zandgronden. Ook de ontwikkelingen in de recreatieve sector (denk aan campings en jachthavens), uitbreiding van steden en dorpen en schaalvergroting in de landbouw hebben invloed op het landschap. Hierdoor kunnen karakteristieke structuren en de relatie met de ondergrond vervagen. Doordat hiervoor ruimtelijk beleid is ontwikkeld, zullen de negatieve effecten echter veel kleiner zijn dan in de afgelopen eeuw het geval was.
12
10
Historie Ergens tussen 50.000 en 100.000 jaar geleden kwamen de eerste mensen naar Fryslân. Pas sinds de laatste ijstijd, zo’n 13.000 jaar geleden, is er sprake van regelmatig verblijf door jagers. Zij leefden met name in de beekdalen en de kuststreek waar het terrein geschikt was om te jagen, te vissen en te wonen. 6000 jaar geleden gingen de bewoners over van de jacht naar de landbouw. Tijdens de IJzertijd (1500 jaar voor Chr. tot jaar 0) en de Romeinse tijd (jaar 0 tot 350 na Chr.) werden de eerste stappen in het ontginnen van het veengebied gezet. Tegelijkertijd werd in het klei- en klei-op-veengebied op terpen gewoond. Vanaf de middeleeuwen nam de bevolking toe. Daarmee groeide ook de behoefte aan woonruimte en landbouwgrond. Men bouwde de huizen nabij een beek die door het veen kronkelde. Daarvandaan begon men met het graven van sloten in het veen, haaks op de beek, waarna de grond als landbouwgrond in gebruik werd genomen. Dit veroorzaakte maaivelddaling, waardoor het oorspronkelijke woongebied te nat werd. De huizen verschoven vervolgens naar hoger gelegen gronden, waar de ontginning opnieuw begon. Dit proces kon zich een aantal maal herhalen.
CULTUURHISTORIE & archeologie
Oude structuur van waterwegen, wegen en jaagpaden Voorbeeld oude houten constructie en Romeinse munten
In Fryslân lagen dikke lagen hoogveen op het zand. Deze werden vaak geheel weggegraven voor de turf die in die tijd als brandstof werd gebruikt. In het lage midden ontstonden door deze afgravingen meerdere plassen. Door wind en golfslag werden oevers weggeslagen en groeiden de plassen uit tot meren. Om de voeten droog te houden, ontwikkelden de bewoners een waterbeheersysteem van dijken, gemalen, sluizen en andere kunstwerken. Dit werd steeds complexer. Steden ontstonden op de overgang van het veen- naar het kleigebied en er werden stinzen, staten en kloosters gebouwd. Het vervoer vond vooral plaats via het water, bijvoorbeeld op trekvaarten. In de laatste eeuw raakten de vaarwegen in onbruik door de komst van wegen, spoorlijnen en trambanen. Huidige situatie Bewoning, gebruik en de historische ontwikkeling hebben archeologische en cultuurhistorische sporen achtergelaten in het landschap en in de ondergrond. Van grote delen is nog niet in kaart gebracht welke archeologische waarden zich precies in de ondergrond bevinden. Op basis van de ontwikkelingsgeschiedenis en vondsten is wel een verwachtingswaarde uitgesproken en in kaart gebracht (FAMKE).
Verwachting Archeologische waarden zijn beschermd door rijks- en provinciaal beleid, en worden nu en in de toekomst ook in bestemmingsplannen opgenomen. Ondanks de planologische bescherming lopen de archeologische waarden een risico door de klimaatverandering en maaivelddaling. Archeologische resten komen dichter aan het oppervlak te liggen, waardoor ze door bewerking van het land aangetast kunnen worden. Ook bestaat het risico dat ze wegrotten doordat ze in contact komen met zuurstof. Verdere maaivelddaling maakt dat de funderingen van karakteristieke historische bebouwing bloot komen te liggen, waardoor ze gaan rotten en schade op kan treden (zie ook factsheet wonen). Het waterbeheersysteem zal steeds verder moeten worden aangepast aan de daling van het maaiveld. De karakteristieke vorm van oude dijken kan worden aangetast door dijkversterking.
Algemeen In en onder het veenpakket van het veenweidegebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn. Deze waarden zijn bij de wet beschermd (Verdrag van Malta, Monumentenwet), maar ook in het provinciaal beleid (Nota erfgoed). Ze geven een beeld van de wordingsgeschiedenis, hebben educatieve waarde en ze dragen bij aan de Friese identiteit. De wordingsgeschiedenis van het veenweidegebied is ook in het landschap af te lezen door bewaard gebleven cultuurhistorische structuren en elementen, zoals monumentale woningen, oude kavelgrenzen en oude dijkjes. Oxidatie van het veen, veranderingen in grondwaterstanden en stedelijke uitbreiding kunnen deze waarden beïnvloeden. Ze kunnen beschadigen of in het ergste geval zelfs verloren gaan.
Voorbeeld van een beek door veengebied
Voor het veenweidegebied geldt een verwachting van resten van de ijzertijd tot de middeleeuwen. Dit kunnen resten van oude kampementen zijn, speerpunten, asresten of bijvoorbeeld potscherven. Ook kunnen zich Romeinse munten of sporen van oude wegen in de ondergrond bevinden. Op sommige plekken zijn de archeologische waarden wel bekend doordat vondsten zijn gedaan of onderzoek heeft plaatsgevonden. Veenterpen zijn hiervan een mooi voorbeeld. Voorbeelden van cultuurhistorisch waardevolle structuren zijn het patroon van dijken en sloten, het kavelpatroon dat samenhangt met de ontginning van het gebied en de meren en plassen. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart heeft de provincie de belangrijkste cultuurhistorische structuren en elementen aangegeven. In het veenweidegebied zijn dit bijvoorbeeld historische kavelpatronen en nederzettingsvormen, dijken, gebouwde monumenten en historische infrastructuur. Archeologische verwachtingen Steentijd
Voorbeeld vondsten steenkist en terp
13
11
Historie Recreatie is echt iets van de laatste (halve) eeuw. In Fryslân en het veenweidegebied was landbouw de belangrijkste sector. Het laatste decennium van de vorige eeuw is het accent steeds meer verschoven naar de recreatiesector. In het veenweidegebied is de rol van het Friese Merengebied groot geworden in de recreatie. Dit heeft in de laatste decennia geleid tot de aanleg en het heropenen van vaarverbindingen en de bouw van recreatiewoningen, hotels en (jacht)havens.
RECREATIE Algemeen Rond het water in het veenweidegebied zijn watersport, sportvisserij en natuurtoerisme belangrijke recreatievormen. In de rest van het veenweidegebied is plattelandstoerisme ook een belangrijke drager in de recreatieve sector. Mensen zoeken ontspanning, rust en ruimte. In de toekomst zal dit steeds belangrijker worden. Recreatie kent een belangrijke link met het landschap: met name de belevingswaarde ervan. Hiervoor komen mensen naar het gebied. Zonder gedegen sturing gaat de belevingswaarde verloren.
Huidige situatie De belangrijkste recreatievorm in het veenweidegebied is de watersport op de Friese Meren. Hier is de recreatieve druk ook het grootst. De mate waarin we een gebied aantrekkelijk vinden kan uitgedrukt worden in de belevingswaarde die dat gebied heeft. Zie daarvoor de kaart belevingswaarde veenweidegebied. Deze kaart is als volgt tot stand gekomen. Op basis van literatuur en landsdekkende gegevens zijn indicatoren geselecteerd die de aantrekkelijkheid van een omgeving weergeven. Daarmee is een vertaling gemaakt naar waarderingskaarten per indicator in één gecombineerde belevingskaart. De afwisseling van natuur, open water en de aantrekkelijkheid van het landschap levert vooral een hoge belevingswaarde rondom de Alde Feanen, het Sneekermeer, en de Rottige Meenthe. Hier zijn fiets- en wandeltochten en natuur-en plattelandstoerisme populair. De recreatieve sector is een belangrijke economische pijler in het gebied. Circa 2100 mensen hebben in het veenweidegebied een baan in de recreatieve sector. Dit is ruim 9 procent van het totaal aantal banen in het gebied en 11 procent van het totaal aantal banen in de recreatieve sector. Het aandeel van de recreatiesector in het veenweidegebied ligt enigszins hoger dan het gemiddelde in de provincie Fryslân. De meeste bedrijvigheid binnen de recreatiesector zit in de watersport. Bijna de helft van deze bedrijven houdt zich bezig met de verhuur of bouw van recreatievaartuigen en jachthavens. Ca. 13 procent van de bedrijven betreft verblijfsrecreatie (hotels, huisjes en kampeerterreinen) en 18 procent van de bedrijven zijn eet- en drinkgelegenheden. De bedrijvigheid is geconcentreerd bij de Friese Meren, rondom plaatsen als Heeg, Sneek, Ter Herne en Lemmer.
Belevingswaarde veenweidegebied
Aandeel bedrijven in recreatieve sector
Verwachting De ontwikkeling van de recreatie in het veenweidegebied is afhankelijk van de ontwikkeling in de toerismesector. Maar ook een verdergaande maaivelddaling kan invloed hebben op de ontwikkeling van de recreatie. Vooral voor de gebieden waar nu sprake is van een hoge belevingswaarde van het landschap en de natuurwaarden kan de maaivelddaling een (geleidelijke) bedreiging zijn voor de wandel-, fiets- en natuurrecreatie. Het landschap kan veranderen en de natuurwaarden kunnen afnemen (zie factsheets landschap en natuur). De maaivelddaling heeft geen invloed op de watersportsector. Voor de watersport is het vooral van belang dat de sector meegroeit met de ontwikkelingen in de toerismesector. Daarbij blijft het belangrijk om de Friese Meren bevaarbaar te houden. Bedrijven in recreatie en toerisme
14
12 deelgebieden Algemeen De problematiek die samenhangt met maaivelddaling is niet overal in het veenweidegebied hetzelfde. Dat komt doordat de maaivelddaling niet overal even snel gaat, de hoeveelheid veen die er nog in de bodem zit varieert, en de functies die last kunnen hebben van bodemdaling ook niet overal even sterk aanwezig zijn. Om deze variatie in beeld te brengen is het veenweidegebied ingedeeld in verschillende deelgebieden. De indeling is gemaakt op basis van de in de factsheets behandelde thema’s gecombineerd met de bodemopbouw. Deelgebied noord Landbouw is de belangrijkste gebruiker van dit gebied. Het heeft een niet erg grootschalig landschap, meerdere kleine natuurgebieden en enkele grote (Alde Feanen). Recreatief is het van belang voor Leeuwarden en Drachten. De bodem bestaat overwegend uit veen. In het westelijk deel bevindt zich ook veen met klei en klei-op-veen in de ondergrond. Deelgebied midden In dit deelgebied bevinden zich de karakteristieke grootschalige polders en enkele natuurgebieden (Rottige Meenthe, De Deelen). Bij de ontginning zijn hier veel dorpen gesticht. Daardoor zijn de problemen met de woningen en de hoogwatercircuits hier nu een belangrijke knelpunt. Door het ontbreken van een kleidek, heeft de landbouw hier snel last van een geringe draagkracht van de bodem. Deelgebied west Dit klei-op-veengebied heeft minder last van daling van het maaiveld. Deze verloopt langzamer dan in de rest van het veenweidegebied. Ook heeft de landbouw hier minder snel last van problemen met de draagkracht. Naast de landbouw zijn ook recreatie en natuur hier belangrijke functies. De Friese meren geven het gebied een bijzonder karakter. In dit deelgebied heeft geen grootschalige vervening plaatsgevonden. De patronen van de middeleeuwse ontginningen zijn goed bewaard. Er is sprake van een zeer verspreide bebouwing. Daardoor zijn de hoogwatercircuits lastig te beheren. Ook de lange boezemkade maakt het een duurder gebied voor waterbeheer.
Schaal
15
13 verklarende woordenlijst
Bodemdaling
Daling van het maaiveld door het winnen van delfstof
NAP
Boezempeil
Het waterpeil dat wordt gehanteerd voor het Friese boezemwater (stelsel van kanalen, meren en vaarten in Fryslân). Wetterskip Fryslân hanteert een streefpeil voor de boezem van -0,52 m. NAP.
Normaal Amsterdams Peil. Referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. Het NAP is ongeveer gelijk aan het gemiddelde zeeniveau.
Ontwateringsdiepte
De verticale afstand tussen de maaiveldhoogte en de grondwaterstand.
Maat om te bepalen of de waterhuishouding voldoende is afgestemd op de functieeisen. Bijvoorbeeld voor landbouw is de doelrealisatie de mate waarin de werkelijke opbrengst zich verhoudt tot de opbrengst die theoretisch mogelijk is op een bepaalde grondsoort.
Peil
Het niveau van het oppervlaktewater.
Verdroging
Schade aan natuurgebieden door te weinig water of door een tekort aan kwalitatief goed water.
Drooglegging
De verticale afstand tussen de maaiveldhoogte en het slootpeil.
Vernatting
Droogleggingsnorm
Optimale drooglegging voor een combinatie van grondsoort en grondgebruik of functie.
Door (kunstmatige) toevoer van water en/of verhoging van beheerpeilen de omgeving natter maken.
Verzilting
Een toename van het zoutgehalte van oppervlakte- en of grondwater.
Winterpeil
Het gewenste oppervlaktewaterpeil voor het water in de wintermaanden.
Zomerpeil
Het gewenste oppervlaktewaterpeil voor het water in de zomermaanden.
Doelrealisatie
Ecologie
Het geheel aan relaties tussen organismen onderling, tussen organismen en hun omgeving en de aanpassingen van de organismen aan de omgeving.
Eutrofiëring
Verrijking van het oppervlaktewater met fosfaat- en stikstofverbindingen. Door eutrofiëring kan de groeisnelheid van algen en waterplanten toenemen.
Friese Boezem
Het stelsel van meren, vaarten, kanalen in Fryslân die met elkaar via open water in verbinding staan, met een streefpeil van -0,52 m. NAP. De totale oppervlakte van de Friese boezem is 15.060 hectare. In Fryslân wateren poldergebieden (ca 195.000 ha) en hoge gebieden (ca. 64.000 ha) op de boezem af.
Gebiedsvreemd water
Water dat in een (peil)gebied wordt ingelaten. Dit water heeft vaak een waterkwaliteit die niet van nature voorkomt in dit (peil)gebied.
Gemaal
Een kunstwerk om water met één of meerdere pompen op een ander watersysteem met een hoger waterpeil af te voeren.
Grondwater
Water in de bodem en de diepere ondergrond .
Grondwaterstand
Het niveau van het grondwater. De grondwaterstand wordt vaak ten opzichte van NAP gegeven of als afstand beneden het maaiveld.
Hoogwatervoorziening
Watergangen rond bebouwing waarin het waterpeil op een hoger niveau wordt gehouden dan het omringende gebied om de fundering te beschermen.
Inlaten
Voorzieningen waarmee water kan worden ingelaten in een gebied. De bedoeling is meestal om de waterstand in een gebied op peil te houden of de waterkwaliteit te verbeteren.
Kaderrichtlijn water
Europese richtlijn voor de verbetering van de waterkwaliteit. In 2015 moeten alle Europese wateren een ‘goede toestand’ hebben bereikt. Ook moet er in Europa duurzaam om worden gegaan met water.
Kunstwerk
Bouwwerk voor het waterbeheer. De meest voorkomende kunstwerken zijn duikers, stuwen, gemalen en onderleiders.
Kwel
Opwaartse stroom van grondwater, waarbij het grondwater in de sloten terecht komt
Maaivelddaling
Daling van het maaiveld door zetting of oxidatie. De grondsoort en de mate van ontwatering spelen hierin een rol
16
14
Bronnenlijst Bronnenlijst
Bodem, naam maaiveld en klimaat
bronnenlijst
Bodem naam Aequator Bodem Aequator Alterra (J. van den Akker) KNMI Alterra (J. van den Akker) KNAW KNMI / UU (J.L. van Zanden) Alterra van den Akker) KNAW /(J.UU (J.L. van Zanden) Ministerie van Infrastructuur en Milieu Alterra (J. van den Akker) Ministerie van Infrastructuur en Milieu KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI
titel Veenweiden en klimaat titel Resultaten Veenweidenverkenningen en klimaat hogere zomerpeilen in het Friese veenweidegebied Resultaten verkenningen hogere zomerpeilen in het Maaivelddaling en verdwijnende veengronden Friese veenweidegebied KNMI klimaatscenario's Maaivelddaling en verdwijnende veengronden De Friese economie in de negentiende eeuw KNMI klimaatscenario's Veenweide 25x belicht De Friese economie in de negentiende eeuw Handboek monitoring Veenweide 25x belichtbroeikasemissies en hernieuwbare energie broeikasemissies bij lokale overheden Handboek monitoring en KNMInext scenario’s “op overheden weg naar de hernieuwbare energie bij lokale
subtitel mogelijkheden voor mitigatie en adaptatie subtitel Bestuurlijke samenvatting mogelijkheden voor mitigatie en adaptatie Bestuurlijke samenvatting
Bronnenlijst
Alterra en landbouw Recreatie naam Alterra Provincie Fryslân European Tourism Futures Institute
KNMInext scenario’s “op weg naar de verslag van minisymposium KNMInextscenario’s” 25 maart. www.waterforum.net Toestand van het klimaat KNMInextscenario’s” 25 maart. www.waterforum.net
Website KNMI de KNMI next scenario’s Toestand vanover het klimaat http://www.knmi.nl/klimaatscenarios/toekomst/ Website KNMI over de KNMI next scenario’s
Dronten Wageningen Dronten De Bilt Wageningen Utrecht De Bilt Wageningen Utrecht
nr 3, juni 2010 2010 2005 2010 2006 2005 2006 2005
Wageningen
2005
De Bilt De De Bilt Bilt
2008
De Bilt De Bilt
2008
De Bilt
Kaartmateriaal Maaivelddaling Kaartmateriaal 2012 - 2050 - 2100 Hoogtekaart 20102 Maaivelddaling 2012- -2050 2050- -2100 2100 CO2-emissie 20120 2050 Hoogtekaart 20102 - 2050- -2100 2100 Veendiktekaart 2012- 2050 - 2050- 2100 - 2100 CO2-emissie 20120 Droogleggingskaart Veendiktekaart 2012 - 2050 - 2100 Droogleggingskaart titel Veenweidegebied in Fryslân Wurkgelegenheid Fryslân Toerisme Monitor 2011
Rijks Universiteit Groningen
SMRC model
Dienst Landelijk Gebied Provincie Fryslân
Standaardopbrengst Friesland en Veenweidegebied Digitale gegevens banen en bedrijven Veenweidegebied
Roos-Klein Lankhorst J., S. de Vries, A.E. Buijs, A.E. van den Berg, M.H.I. Bloemmen & C. Schuiling
plaats
jaartal nr 3, juni 2010 jaartal
verslag van minisymposium
http://www.knmi.nl/klimaatscenarios/toekomst/
Kaartmateriaal Alterra Kaartmateriaal Alterra Alterra Alterra Alterra Alterra Alterra Alterra Alterra
plaats
BelevingsGIS versie 2
subtitel de effecten van vier peilstrategieën Utkomst wurkgelegenheidsûndersiik 2011 Onderzoek naar de ontwikkeling van de toeristische sector in de provincies Fryslân en Groningen in het jaar 2011 Recreatie - werkgelegenheidsontwikkeling (2005 - 2010)
Waardering van het Nederlandse landschap door
plaats Wageningen Leeuwarden
jaartal 2004 2011
Leeuwarden
2012
Leeuwarden
2013
Leeuwarden
2013
Wageningen
2005
plaats
jaartal
Leeuwarden
1997
Leeuwarden
2011
Leeuwarden
2007
Leeuwarden
1997
Leeuwarden
2013
de bevolking op kaart.
Bronnenlijst
Waterbeheer, wonen en infrastructuur naam Provincie Fryslân
Wetterskip Fryslân
Provincie Fryslân Provincie Fryslân
Wetterskip Fryslân / Provincie Fryslân
titel subtitel Maaivelddaling in de Friese Veenweidegebeiden en de Deelonderzoek WIF studie gevolgen voor bebouwing en waterhuishoudkundige infrastructuur. Verkenningen veenweide 2050 Analyse van de waterhuishoudkundige
Aard en omvang van de funderingsproblematiek in Friese Veenweidegebieden Der't de dyk it lan omklammet
Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân
inrichting van de Friese veenweidegebieden Afstuderen 2007 Eindrapportage van het strategisch onderzoek voor de waterhuishoudkundige inrichting van Fryslân
17
15 Bronnenlijst
bronnenlijst
Landschap, cultuurhistorie en archeologie naam Provincie Fryslân Provincie Fryslân Provincie Fryslân Provincie Fryslân
titel De wordingsgeschiedenis van Fryslân in thema's Grutsk op 'e Romte Streekplan 'Om de kwaliteit fan de Romte' Nota Erfgoed 2010-2013
Brinkkemper, O. W., Bijkerk, W., Brongers, Biografie van de Mieden M., Jager, S., Kosian, M., Spek, T., Van der Vaart, J. Slabbers, S., Ammerlaan, C., Sorée, C. Boer en Landschap in de Noardlike Fryske Wâlden Van Oosterom, G., Hibma, H. Nota Fryske diken yn't grien Kloosterziel, H., Haartsen, A., Bijkerk, W., Vis, G. Novioconsult, Strootman Landschapsarchitecten Provincie Fryslân
Kaartmateriaal
subtitel Ruimtelijke kwaliteit in Fryslân
plaats Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden
jaartal 2007 2012 2007
Leeuwarden
2010
Amersfoort, Leeuwarden, Veenwouden Arnhem
2006 2009
monuminten, argeology en kultuerhistoarje
Visie op de landschappelijke aspecten van de Apeldoorn provinciale wegen in Fryslân
2004
Landschapbeleidsplan Dantumadeel Dantumadeel Nationaal landschap zuidwest Fryslân
Nijmegen, Amsterdam Leeuwarden
Verordening Romte
Versfelt, H.J., Schroor, M.
Historische Atlas 1830-1850 De Atlas van Huguenin 1819-1829
Provincie Fryslân Provincie Fryslân Provincie Fryslân
CHK2 FAMKE Oude paden nieuwe wegen
2003
Landschapsontwikkelingsvisie & kansenkaart
militair-topografische kaarten van NoordNederland
Groningen, Veendam www.fryslan.nl www.fryslan.nl www.fryslan.nl
2005
plaats Veenwouden
jaartal 2007
Leeuwarden
2006 2012
Leeuwarden
2009
Dronten Een afstudeeronderzoek betreffende het KvK Hotspotproject ondiepe meren en Leeuwarden veenweidegebieden
2010
Bronnenlijst
Natuur en waterkwaliteit naam Altenburg, W., Jepma, J. Provincie Fryslân Wetterskip Fryslân Wetterskip Fryslân Aequator groen&ruimte Tamsma, T.
Kennis voor Klimaat
titel Natte graslanden in het Friese merengebied Ontwerp-notitie Naar een nieuwe balans voor het Friese veenweidegebied. Ontwerp Watergebiedsplan Alde Feanen Basisdocument Kaderrichtlijn Water Wetterskip Fryslan Resultaten verkenningen hogere zomerpeilen in het friese veenweidegebied Gevolgen van klimaatverandering voor de waterkwaliteit in een Fries veenweidegebied ORAS Routekaart – Hotspot Ondiepe Wateren en Veenweidegebieden
subtitel Knelpunten en mogelijke oplossingen
bestuurlijke samenvatting
2012 2011
Ron van ’t Veer, Niels Raes & Kees (C.)J.G. Weidevogels in Noord-Holland Scharringa
Ecologie, beleid en ontwikkelingen.
de klein, J.
presentatie "klimaatverandering en waterkwaliteit"
figuur waterkwaliteit
Planbureau voor de Leefomgeving
Wat natuur de mensen biedt
2010
Ontwerpbeheerplannen van Natura2000 gebieden De Deelen, Merengebied, Alde feanen Wageningen
2010
18
colofon Royal HaskoningDHV Chopinlaan 12 Postbus 8064 9702 KB Groningen TELEFOON
+31 (0)50 521 42 14
E-MAIL
[email protected]
INTERNET
www.royalhaskoningdhv.com
KLANT
Wetterskip Fryslân Provincie Fryslân
NUMMER
9Y2537-0A0-100/R00004/HVER/Gron
STATUS
Definitief
DATUM
27 juni 2013
Projectleiding NAAM
H. (Hans) Verhoogt
FUNCTIE
projectleider
Auteurs NAAM
BIJDRAGEN
REDACTIE
H. (Hans) Verhoogt
(Royal HaskoningDHV)
M. (Martijn) van Houten
(Royal HaskoningDHV)
M. (Marije) Schaafsma-Tilstra
(Royal HaskoningDHV)
A. (Anoula) Voerman
(Royal HaskoningDHV)
L. (Lous) Ebbens
(Royal HaskoningDHV)
C. (Carolien) van der Ziel
(Royal HaskoningDHV)
M. (Martine) Verheijen
(Royal HaskoningDHV)
E. (Everhard) van Essen
(Aequator Groen & Ruimte)
Kennis voor klimaat Jos Verhoeven
(Universiteit Utrecht)
Cees Kwakernaak
(Alterra)
Peter Jansen
(Alterra)
Schrijfburo Terwisscha & Wagenaar
19