Expertmeeting plattelandstoerisme - reader & verslag -
Expertmeeting plattelandstoerisme - reader & verslag Opdrachtgever:
Provincie Noord-Brabant en Provincie Zeeland
Uitgevoerd door: Kenniscentrum Toerisme & Recreatie Telefoon: (013) 465 67 18 (0118) 48 97 57 E-mail:
[email protected] [email protected] Uitgave:
maart 2007
Bij het samenstellen van deze rapportage is de grootste zorgvuldigheid betracht, het Kenniscentrum Toerisme & Recreatie is echter niet aansprakelijk voor enige directe of indirecte schade als gevolg van de aangeboden informatie.
Inhoudsopgave
Reader - deel 1: begripsverkenning, beleid en gegevens.................................................. 1 Reader - deel 2: Knipsels over plattelandstoerisme ..........................................................15 Uitgebreid gespreksverslag .............................................................................................37 Contactgegevens deelnemers expertmeeting...................................................................46
Reader - deel 1: begripsverkenning, beleid en gegevens
1
Inleiding Plattelandstoerisme mag zich verheugen in een toenemende belangstelling van consumenten. Ook steeds meer ondernemers ontdekken de mogelijkheden van het platteland voor het toeristisch-recreatieve product, dit geldt voor zowel agrariërs als reguliere toeristische ondernemers. In een breder maatschappelijk kader wordt plattelandstoerisme vaak beschouwd als nieuwe economische drager voor behoud van de leefbaarheid van het platteland, die tevens kan bijdragen aan imagoverbetering van het platteland. Daarnaast vergroot het toeristische aanbod op het platteland de diversiteit van het toeristisch aanbod in algemene zin. Maar hoe staat het inmiddels met de markt voor plattelandstoerisme, wat is het beleid en welk perspectief is er? Voordat we antwoorden op deze vragen kunnen formuleren, is het handig eerst stil te staan bij het begrip plattelandstoerisme, het aanbod op dit gebied en de trends en ontwikkelingen. Aan het einde van dit document vindt u een bloemlezing van artikelen over de toekomst van het platteland en de rol die toerisme daarin kan spelen.
2
Begripsverkenning Wat is plattelandstoerisme?1
Plattelandstoerisme omvat alle vormen van marktgerichte recreatie en toerisme, waarbij de beleving van het platteland en zijn identiteit centraal staat, zijnde de landelijke gebieden buiten de steden en de ecologische hoofdstructuur. Het belangrijkste van de definitie is dat plattelandsbeleving centraal staat, het gaat hierbij om termen als authenticiteit, oorspronkelijkheid, streekeigenheid en agrarische sfeerbeelden, zoals: puur natuur, boerderijdieren, gezonde producten en landbewerking. In de praktijk betreft het veelal bedrijven met een geringere omvang. Plattelandstoerisme is dus meer omvattend dan alleen toeristisch aanbod op agrarische bedrijven. Er zijn drie groepen plattelandstoeristische ondernemers te onderscheiden: 1. Toeristische ondernemers die platteland centraal stellen in hun bedrijfsvoering; 2. Agrarische ondernemers met toerisme niet als hoofdactiviteit; 3. Overigen met een toeristische nevenactiviteit.
Agrotoerisme is geen synoniem voor plattelandstoerisme, maar een onderdeel ervan en zou omschreven kunnen worden als toerisme op boerderijen. Voor agrariërs biedt deze vorm van toerisme de mogelijkheid hun activiteiten te verbreden en inkomsten te verwerven. Vormen van plattelandstoerisme Zoals de meeste vormen van toerisme kan het bestaande aanbod grofweg worden onderverdeeld in vormen van verblijfsrecreatie en vormen van dagrecreatie. Onderstaande vormen van plattelandstoerisme zijn allen vertegenwoordigd in Brabant en Zeeland. Verblijfsrecreatie: kamperen bij de boer, groepsaccommodatie, appartementen, bed & breakfast Dagrecreatie: ontvangst van groepen met rondleiding, educatie op de boerderij (demonstraties, workshops), verkoop van streekproducten, bezoek aan molens, buitensport (wandel- en fietstochten, kanoën, boogschieten, beugelen, laserschieten, steppen, klimmen, vlotten bouwen, survivalbaan), horeca (pannenkoekenboerderij, boerderijterras, theeschenkerij), plattelandsmuseum, excursies bijv. met huifkar, paling kweken, imkerij, manege, geitenboer, kaasboerderij, speelboerderij, zelf plukken en steken (asperges, blauwe bessen). Het aanbod varieert behoorlijk, zowel op het gebied van verblijfsrecreatie als op het gebied van de dagrecreatie. Soms zijn er arrangementen waarin twee of meer van deze voorbeelden aan elkaar kunnen worden geknoopt. Zo zijn er fiets- en wandeltochten die langs verschillende boerderijen leiden en zijn er verblijfsmogelijkheden waarbij een kanotocht en een boerenlunch zijn inbegrepen.
1
Masterplan plattelandstoerisme Gelderland en Overijssel – Gelders Overijssels Bureau voor Toerisme, 2003
3
Kenmerken van plattelandstoerisme Als gekeken wordt naar de eerder beschreven omschrijvingen en naar het aanbod vallen de volgende punten op die karakteristiek zijn voor plattelandstoerisme. • • •
Verder • • • • •
De relatie van het product met de streekeigen rurale cultuur; De veelal kleinschalige aard; De seizoensgebondenheid (over het algemeen wordt plattelandstoerisme gekenmerkt door een sterke seizoensgebondenheid, sterker dan bij toerisme in het algemeen. De bezettingsgraad van accommodaties bijvoorbeeld over het jaar gemeten is laag). komen uit bestaande onderzoeksrapporten de volgende kenmerken naar voren: Een lage organisatiegraad. In veel gebieden is samenwerking nog gebrekkig; Over het algemeen wordt vooral de binnenlandse markt bediend; Rol van de vrouw: Vooral bij agrotoerisme spelen vrouwen een belangrijke rol bij ontplooiing en uitvoering van toeristische activiteiten op het bedrijf; Economische rol: bij de ontwikkeling van plattelandstoerisme spelen economische argumenten een grote rol; Bij de ontwikkeling van plattelandstoerisme staat duurzaamheid centraal. Het is immers belangrijk dat de kernkwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt. Bij de ontwikkeling van plattelandstoerisme dient zo’n evenwichtig mogelijke bijdrage te worden geleverd aan zowel het economische, ecologische als sociaal-culturele kapitaal.
4
Beleid Kenmerken beleid plattelandstoerisme Als je het beleid op het terrein van plattelandstoerisme onder de loep neemt dan vallen een aantal punten op, nl. de complexiteit, het ontbreken van heldere kaders en de vaak ontbrekende kennis en capaciteit2. Achtereenvolgens passeren ze de revue.
Complexiteit
Op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau is de ontwikkeling van het plattelandsbeleid vaak bij diverse afdelingen ondergebracht. Een gevolg hiervan is vaak een versnipperd beleid en onvoldoende afstemming. Een ander probleem is de grote hoeveelheid nota’s waarin het landelijke gebied aan de orde komt. Dit wordt onder andere genoemd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid, de Plattelandsbrief, de Beleidsbrief toerisme en recreatie, Nationaal Milieu Beleidsplan, het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan en de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Voor lagere overheden vormt deze grote hoeveelheid beleidsstukken een probleem. De Raad voor het Landelijk gebied (2002) spreekt in dit verband van “… een onoverzichtelijk geheel van tientallen doelstellingen, beleidscategorieën en financiële potjes. Alleen ingewijden weten de weg nog in dit doolhof…”. De vertaling van het rijksbeleid naar gebiedsniveau wordt daarmee voor de lokale overheden en hun partners een pittige opgave. Dit werkt vertragend in de uitwerking en effectuering van het rijksbeleid. Door het rijk wordt aan oplossingen voor deze problemen gewerkt met de Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland
Ontbreken van heldere kaders
Een terugkerend probleem bij het formuleren van beleid voor plattelandstoerisme is de discussie over de inhoud van het begrip. Gaat het om kleinschalige activiteiten? En zo ja, wat moet er dan worden verstaan onder kleinschaligheid? Er is behoefte aan definities, kaders en beslissingscriteria, zowel bij uitvoerende instanties (met name gemeenteafdelingen) als bij (potentiële) ondernemers. Voor gemeenten is kleinschaligheid veelal een voorwaarde om nieuwe initiatieven toe te staan. Ze willen bovendien de zekerheid hebben dat een activiteit ook klein blijft. De angst dat initiatieven doorgroeien naar (ongewenste) grote recreatiebedrijven leidt er nog wel eens toe dat een afwachtende houding wordt aangenomen tegenover innovatieve ideeën. Bij twijfel wordt gekozen voor afwijzing of het probleem wordt doorgeschoven naar de provincie.
Te weinig kennis en capaciteit
Uit voorgaande knelpunten (de complexiteit van het rijksbeleid, het ontbreken van heldere kaders) blijkt de noodzaak op gemeentelijk niveau te kunnen beschikken over voldoende deskundigheid en capaciteit. In de praktijk blijkt echter dat er te weinig kennis en kunde beschikbaar is. Uit de evaluatie van de kampeerregelgeving blijkt bijvoorbeeld dat gemeenten gemiddeld 0,25 fte beschikbaar hebben voor vormgeving en uitvoering van het kampeerbeleid. Wat betreft de handhaving van de kampeerregelgeving hebben gemeenten gemiddeld 0,15 fte beschikbaar. Hierbij moet opgemerkt worden dat het hier specifiek gaat om het kampeerbeleid en niet het plattelandsbeleid in het algemeen.
2
Handboek Recreatie en Toerisme, Kluwer BV 5
Beleid als stimulans voor ontwikkelingen
Plattelandsvernieuwing is een relatief nieuw beleidsterrein. Een beleidsterrein waarbij het zoeken is naar een harmonieus evenwicht tussen behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied en ruimte bieden voor nieuwe sociaal-economische activiteiten. Bovendien moet rekening gehouden worden met de traditioneel belangrijkste economische sector in het landelijk gebied, de agrarische sector. Vanuit een landschappelijk perspectief gaat het om behoud van waarden als rust, ruimte, stilte en groen. Meer aandacht en financiële middelen voor natuur- en landschapsbeheer en weren van storende invloeden, zoals verrommeling, verdere bebouwing en toenemend verkeer zijn vanuit dit perspectief belangrijk. Tevens moet aandacht worden besteed aan de sociaal-economische ontwikkeling van het platteland, onder andere door het stimuleren van het plattelandstoerisme. Dit zal leiden tot een toename van bijvoorbeeld minicampings, kampeerboerderijen, locaties voor outdooractiviteiten en andere recreatie activiteiten. Het lijkt wellicht alsof behoud van natuur en landschap en scheppen van nieuwe economische mogelijkheden moeilijk samengaan. Dit is echter niet het geval. Sterker: ze kunnen niet zonder elkaar. De kwaliteit van het landschap is immers een van de dragers van een economische activiteit als plattelandstoerisme. Anderzijds is een goede sociaal-economische situatie nodig om verpaupering te voorkomen en het landschap mooi te houden of te maken. Kortom, van een tegenstelling is geen sprake. Wel is sprake van een situatie die vraagt om een zorgvuldige zoektocht naar een harmonieus samengaan van de leefbaarheid en sociaal-economische vitaliteit van het landelijke gebied. Behalve natuur en landschap en nieuwe economische ontwikkelingen zijn ook de belangen van de agrarische sector bepalend voor het plattelandstoeristisch beleid. Sommige wetten en regels voor de agrarische sector staan nieuwe economische ontwikkelingen in de weg. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat de geïnterviewden het klimaat voor verandering en innovatie in het landelijke gebied niet optimaal vinden. Vooral op lokaal niveau lopen initiatieven van ondernemers nogal eens vast. Zelfs als deze initiatieven in overeenstemming zijn met de geest van het rijksbeleid. Deze situatie wordt veroorzaakt door het complex van de genoemde knelpunten (complexiteit rijksbeleid, ontbreken van heldere kaders, gebrek aan kennis en capaciteit) in combinatie met het vaak defensieve beleid op lokaal niveau. De heersende cultuur van “nee, tenzij” moet worden omgebogen naar “ja, mits”.
6
Agenda Vitaal Platteland In 2004 verscheen vanuit het Ministerie van LNV de Agenda Vitaal Platteland, de integrale rijksvisie op de economie, ecologie en de sociaal-culturele ontwikkeling van het platteland. Onderstaande elementen zijn ontleend aan NRIT Actumail, mei 2004.
Inleiding
Er wordt in Nederland steeds meer gefietst, gewandeld en gevaren. Maar ook de belangstelling voor andere, intensievere vormen van vermaak in de natuur groeit, denk aan mountainbiken en GPS-speurtochten. Het kunnen beleven van rust en ruimte is net zo belangrijk als wonen en werken. Natuur en landschap hebben daarom niet alleen waarde in zichzelf (de ‘intrinsieke waarde’), maar zijn ook van betekenis voor het welzijn van de mens. Het platteland is met zijn groene ruimte en kenmerkende landschappen en (historische) bebouwing immers voor veel dagjesmensen en vakantiegangers een aantrekkelijke bestemming. De behoeften van mensen om te recreëren veranderen in de loop der tijd, onder meer door de toenemende vergrijzing en de groei van allochtone bevolkingsgroepen.
Toerisme en recreatie drager plattelandseconomie
De toeristische en recreatieve sector is al een belangrijke drager van de plattelandseconomie en heeft de potentie om verder te groeien. Daarnaast hebben recreatie en toerisme ook een belangrijke maatschappelijke betekenis. Er is echter een groot tekort aan voldoende recreatie- en ontspanningsmogelijkheden dichtbij huis en de voorzieningen die er zijn, zijn niet voldoende aangepast aan de eisen en behoeften van deze tijd en aan de diversiteit aan gebruikersgroepen. Ook het recreatief medegebruik van water kan beter. Voor Nederlanders en bezoekers uit het buitenland dienen er voldoende recreatiemogelijkheden te zijn, die bereikbaar en toegankelijk zijn. De taak van de overheid hierbij is het zorgdragen voor voorzieningen die niet door anderen of via de markt tot stand kunnen worden gebracht. Aantrekkelijke landschappen, die plaats bieden voor rust, bezinning en ontspanning zijn daar een voorbeeld van. Maar ook het zorgen voor voldoende groen (inclusief water) en ruimte in de stedelijke leefomgeving is een overheidstaak. Het rijk stelt op dit punt proces- en kwaliteitseisen, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een integrale ontwikkeling van rood en groen zowel in als om de stad, en het creëren van voldoende mogelijkheden voor ontspanning en recreatie. Nieuwe verstedelijking zal (financieel) gekoppeld aan nieuw groen plaats dienen te vinden.
Agrarisch cultuurlandschap beter bereikbaar
Het kabinet wil de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. De toegankelijkheid van natuurgebieden is goed geregeld, maar de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het agrarisch cultuurlandschap is nog voor verbetering vatbaar. Provincies en gemeenten zullen afspraken met boeren, particuliere grondbezitters en waterschappen maken over het toelaten van wandelaars op publieke en private gronden. De behoefte aan routes voor wandelen en fietsen kan het beste per gebied worden bepaald. Het Rijk heeft een ondersteunende taak bij het realiseren van landelijke routenetwerken. De waterrecreant wordt geholpen door een uitgebreid landelijk net voor de recreatietoervaart te realiseren, dat op kaart wordt aangegeven in de Nota Ruimte. Het rijk wil haar eigen verantwoordelijkheid nemen voor de rijkswateren door het recreatief medegebruik van oevers te regelen. Ook zal de ruimte voor toeristisch-recreatieve activiteiten worden vergroot door het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving.
7
Omvang plattelandstoerisme Na deskresearch valt op dat er slechts op beperkte schaal kwantitatieve gegevens zijn over plattelandstoerisme. Wel geeft het CBS in haar land- en tuinbouwcijfers een overzicht van het aantal landbouwbedrijven en tevens het aantal bedrijven dat zich bezighoudt met verbrede landbouw, zoals toerisme. Uit onderstaande tabel blijkt de geleidelijke afname van het aantal agrarische bedrijven in Nederland in de jaren 1980 t/m 2005. Aantal landbouwbedrijven in Nederland 160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 1980
1985
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bron: CBS statline
Als je kijkt naar het aantal bedrijven met een vorm van verbrede landbouw zie je dat toerisme hierin een groot deel voor zijn rekening neemt. Deze cijfers van het CBS hebben overigens betrekking op het jaar 2003. Provincie
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Brabant Limburg Totaal
Bedrijven met verbrede landbouw 1170 1897 1086 2060 738 3202 1135 1803 2148 1416 3076 1837 21568
met toerisme of recreatie
verblijfsrecreatie3
29 117 90 182 14 240 38 147 83 286 187 135 1548
ontvangstmogelijkheden4
verhuur van recreatiegoederen
29 40 40 88 28 147 54 71 94 45 140 72 848
11 44 29 48 9 97 15 51 49 37 76 30 496
totaal 63 163 129 273 44 400 92 238 198 329 328 206 2463 Bron: CBS statline
3
4
Met verblijfsrecreatie wordt in deze telling gedoeld op bijvoorbeeld een minicamping, logies met ontbijt, hotel in betrekking tot het boerenbedrijf, appartementen, huisjes, trekkershutten, groepsaccommodaties, kampeerboerderij, ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Ontvangst van bezoekers op het bedrijf. Bijvoorbeeld rondleidingen, museumboerderij, open huis bij wandel- of fietstochten, educatie, café of restaurant.
8
Uit de tabel blijkt de relatief grote rol van Zeeuwse en Brabantse bedrijven in agrotoerisme als vorm van verbrede landbouw. Met name het aantal bedrijven met verblijfsrecreatief aanbod is fors. Wat verder opvalt, is dat de rol van Zeeland een stuk kleiner wordt als je alleen kijkt naar het aanbod van landbouwers met ontvangstmogelijkheden (lees dagrecreatie). Verblijfsrecreatie blijft toch de vorm van verbrede landbouw waar Zeeland zich vooral op richt. Daarnaast komt naar voren dat verkoop aan huis in Brabant sterk vertegenwoordigd is. In Zeeland tenslotte is het aantal land- en tuinbouwbedrijven met zorgtaken zeer gering. Dat plattelandstoerisme ruimer is dan agrotoerisme is bij de begripsverkenning al naar voren gekomen. Dat het meer is dan kamperen is ook wel duidelijk. Toch speelt kamperen in een landelijke omgeving een belangrijke rol in het totale verblijfsaanbod. NRIT media heeft in november 2006 een onderzoek gedaan naar de Nederlandse kampeersector. Hierbij is ook speciaal aandacht besteed aan kleinere kampeerterreinen. Van een kleiner kampeerterrein is in dit onderzoek sprake als er maximaal 40 standplaatsen beschikbaar zijn. Het grootste deel van de kleine kampeerterreinen (60%) profileert zich als ‘kamperen bij de boer/ minicamping’. Een ander deel wil gezien worden als ‘rustige camping’ (18%) of ‘natuurkampeerterrein’ (9%). Een klein deel (5%) profileert zich als ‘gezinscamping’. Los van de vraag hoe deze kampeerterreinen zichzelf in de markt willen zetten, de overeenkomst is dat ze zonder uitzondering gelegen zijn in een landelijke omgeving. Het meest voorkomende landschapstype voor kleine kampeerterreinen is ‘platteland/polder’ (48%), gevolgd door terreinen die liggen in bos- of heidegebied. Landschapstype omgeving kleine kampeerterreinen
% 60 50
44
48
40
34 28
30
2002
20 8
10 0
0 platteland, polder
7
0
stad
bos, heide
meren, plassen, rivieren
10 4
14
2006
3
heuvellandschap
strand, zee, duinen
Bron: NRIT media 2006
9
Onderstaande tabel geeft de provinciale spreiding aan van de kleine kampeerterreinen. Aantal kampeerterreinen en standplaatsen in Nederland, naar provincie aantal terreinen Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Brabant Limburg Totaal
42 100 116 168 26 211 24 63 45 267 146 91 1299
3% 8% 9% 13% 2% 16% 2% 5% 3% 21% 11% 7% 100%
aantal standplaatsen 738 2.034 2.149 3.318 358 3.910 480 1.151 771 4.797 2.638 1.742 24.086
3% 8% 9% 14% 1% 16% 2% 5% 3% 20% 11% 7% 100%
aantal toeristische standplaatsen 638 1.658 1.849 2.661 358 3.189 403 998 544 2.743 2.521 1.626 19.188
aantal aantal jaarseizoenplaatsen plaatsen 102 0 148 229 239 61 267 390 0 0 504 217 66 11 61 92 204 24 1.266 788 117 0 59 57 3.033 1.869 Bron: NRIT media 2006
Duidelijk is dat Zuidwest-Nederland een rol van betekenis speelt als je kijkt naar kamperen op het platteland. Het grootste deel van de kleine kampeerterreinen (20%) is gevestigd in de provincie Zeeland. Brabant staat op de vierde plaats met 11%. Grofweg de helft van de bezoekers op minicampings is 50 jaar of ouder. Een flinke minderheid bestaat uit gezinnen met kinderen jonger dan 12 jaar. Verder blijkt uit het onderzoek dat zowel de eigenaren van grote als kleine kampeerterreinen positief zijn over de nabije toekomst. Over voorgelegde indicatoren als het aantal gasten, het aantal overnachtingen, de bestedingen van gasten, de kosten en de omzet wordt gemiddeld positief geoordeeld door de ondernemers.
10
Marktpotentie Succes- en faalfactoren Als naar de situatie in Nederland op het gebied van plattelandstoerisme wordt gekeken dan vallen de volgende succes- en faalfactoren op:
Succesfactoren
¾ Veel beleidsaandacht voor ontwikkeling plattelandstoerisme; ¾ Tevredenheid over productkwaliteit bij gebruikers; ¾ Groeiende markt voor plattelandstoerisme, nog steeds (grote) belangstelling voor het kamperen op het platteland: rust, ruimte en persoonlijke aandacht zijn hier belangrijk.
Faalfactoren
¾ Beperkte samenwerking tussen toeristische- en agrarische sector; ¾ Geen overkoepelende organisatie op het gebied van plattelandstoerisme; ¾ Versnipperde marketing- en promotie activiteiten. Zo zijn er verschillende sites, maar wat betreft de informatievoorziening aan consumenten geldt dat sprake is van versnippering; ¾ Promotie buitenlandse markt zeer beperkt. Weinig informatie is beschikbaar in buitenlandse talen. De buitenlandse markt wordt nog nauwelijks bereikt; ¾ Geen kwaliteitssysteem en informatie over het product. Er is in Nederland, evenals in veel andere landen, geen classificatiesysteem voor het plattelandstoeristische aanbod. Vooral voor de buitenlandse consument, op zoek naar aanbod op de Nederlandse markt kan een dergelijk systeem zekerheid bieden; ¾ Goedkoop en eenvoudig imago, terwijl er veel meer aangeboden wordt dan dat; ¾ Belemmering door wet- en regelgeving; ¾ Toegankelijkheid landelijk gebied; ¾ Reactief beleid op gemeentelijk niveau wanneer visie op ontwikkeling plattelandstoerisme ontbreekt. ¾ Er is relatief weinig aanbod aan logies op het platteland in het hogere marktsegment, iets dat in het buitenland vaker aanwezig is. Ook in Nederland is hiervoor vermoedelijk wel een markt, zowel voor de eigen bevolking als voor buitenlanders.
11
Trends en ontwikkelingen Er zijn verschillende marktontwikkelingen in de markt die relevant zijn voor plattelandstoerisme. Hieronder staan enkele van de belangrijke genoemd5: ¾ Beleving is hét sleutelwoord van dit moment. De consument wil de schaarser wordende vrije tijd invullen op een wijze waarop beleving en welbevinden een belangrijkere rol spelen. ¾ De consument is thuis inmiddels zo gewend aan luxe voorzieningen dat hij ook op de recreatieplek comfort en kwaliteit niet wil missen. De trend van vergrijzing heeft tot gevolg dat de behoefte aan comfortabele accommodaties alleen maar verder stijgt. ¾ Naast de behoefte aan luxe neemt tegelijkertijd ook de behoefte aan back-to-basic toe. Geen ‘toeters en bellen’, maar juist eenvoud en zelf dingen doen (bijvoorbeeld zelf brood bakken) staan centraal. De consument neemt geen genoegen meer aan biologisch voedsel uit de supermarkt, maar wil ruiken en voelen. ¾ Door de toenemende automatisering zal de bedrijfsvoering efficiënter worden. Internet en de mobiele telefoon bieden de mogelijkheid om op een interactieve en creatieve manier met gasten te communiceren en maken nieuwe marketingmethoden mogelijk. ¾ Buitenrecreatie (fietsen, wandelen en naar het strand gaan etc) is de belangrijkste vrijetijdsactiviteit volgens het ContinuVrijeTijdsOnderzoek. Bij uitstek recreatievormen die in het landelijk gebied passen. ¾ Behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Naast individualisering zoeken mensen elkaar ook meer op. De kleinschaligheid en persoonlijke sfeer van plattelandstoeristische accommodaties biedt hiervoor een goede atmosfeer. ¾ Onthaasting als tegenhanger van de 24-uurs gejaagdheid geeft ook in de vrije tijd behoefte aan ontspanning en kwaliteit van het leven. Hier sluit vrijetijdsbesteding op het platteland sterk bij aan. ¾ Gezondheid is hot. Daarbij komt ook het belang van groene ruimte voor gezondheid van mensen komt steeds nadrukkelijker op de agenda. ¾ De vraag naar ‘gezond’ eten is toegenomen. Consumenten zijn kritischer over de voedselkwaliteit en het productieproces en zijn geïnteresseerd in de oorsprong van het voedsel. Steeds vaker worden producten rechtstreeks bij de boer gekocht. Ook profileert de horeca zich meer en meer door te koken met ingrediënten uit de eigen streek of het plaatsen van streekgerechten op de menukaart. ¾ Toename niet-westerse allochtonen. Er bestaat een grote groep niet-westerse allochtonen met een traditionele manier van vrijetijdsbesteding. Recreëren in de open lucht als barbecuen en picknicken in het park en bermtoerisme neemt daarin een belangrijke plaats in. Er wordt nog weinig op deze sector ingespeeld. ¾ Nieuw collectivisme. Als tegenhanger van de individualisering komt het nieuw collectivisme. Men zoekt een groep waarbij men zich thuis voelt. Dit kan het gezin zijn maar ook gelijkgestemden om onder andere activiteiten mee te ondernemen. Mensen zoeken elkaar meer op Kleinschaligheid en persoonlijke sfeer van plattelandstoeristisch organisaties bieden hiervoor een goede atmosfeer
5
Bronnen zijn o.a.: www.loketplattelandstoerisme.nl; Masterplan Plattelandstoerisme Gelderland en Overijssel - Gelders Overijssels Bureau voor Toerisme (2003); Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd - NRIT (2005) 12
Economische potentie Multifunctionele landbouw vormt in toenemende mate een alternatief voor schaalvergroting en specialisatie. Sinds enkele jaren neemt het aantal multifunctionele bedrijven toe en ook in de politiek en het beleid krijgt deze vorm van landbouw steeds meer aandacht. In het rapport “Verbreding onder de loep, potenties van multifunctionele landbouw6” is aandacht besteed aan de potenties van multifunctionele landbouw met nadruk op zorglandbouw, recreatie & educatie en productverwerking & huisverkoop. De economische potentie van verbrede landbouw hangt af van twee zaken, namelijk de potentiële vraag (marktpotentie) en het potentiële aanbod (sectorpotentie). De marktpotentie zegt iets over de groeimogelijkheden voor de sector en de sectorpotentie laat zien of de sector in staat is om aan de vraag van de markt te voldoen. Ruim een derde van alle land- en tuinbouw bedrijven heeft één of enkele multifunctionele activiteiten. De totale omzet aan verbredings- en verdiepingsactiviteiten in Nederland ligt rond 500 miljoen euro. De geschatte gemiddelde omzet van 2.500 bedrijven met een recreatietak is 10.000 tot 12.000 euro. Voor de 500 zorgboerderijen is deze schatting gemiddeld 40.000 tot 50.000 euro. Bedrijven met huisverkoop en verwerking (ongeveer 6.500) behalen een gemiddelde geschatte omzet van 7.000 tot 10.000 euro. Geschat wordt dat 25 tot 40% van de omzet verdiensten zijn. In totaliteit draagt verbreding en verdieping 3,5% bij aan het totale inkomen in de land- en tuinbouw. Voor individuele bedrijven kan dit percentage aanmerkelijk hoger liggen. De laatste jaren is er in totaliteit sprake van een geringe stijging. Op basis van resultaten uit het verleden hoeft geen grote omslag verwacht te worden. De marktpotentie is verkend via diverse bronnen in de literatuur en gaat uit van een vertienvoudiging van de huidige omzet in de zorglandbouw, van een kleine groei in de dagrecreatie en een verdubbeling in de verblijfsrecreatie. Voor productverwerking en huisverkoop wordt een verdubbeling in 5 jaar en een verviervoudiging in 10 jaar verwacht.
6
“Verbreding onder de loep. Potenties van multifunctionele landbouw” Praktijkonderzoek Plant en Omgeving bv (Wageningen UR), 2006 13
Marktperspectief Als deze maatschappelijke trends en ontwikkelingen worden bekeken en worden afgezet tegen de eerder beschreven succes- en faalfactoren dan ontstaat het volgende marktperspectief. Ondanks het forse aandeel van de kampeersector in het gehele plattelandstoeristische aanbod en de positieve gevoelens binnen deze sector over de nabije toekomst lijkt de stelling gerechtvaardigd dat er een grotere diversificatie in het aanbod nodig is om het aantal toeristen in Brabant en Zeeland uit te breiden. Het accent in het plattelands-toeristische aanbod, met name in Zeeland, ligt op verblijf. En overheersend daarbinnen is nog altijd het aanbod waarmee plattelandstoerisme in Nederland groot is geworden: het kamperen bij de boer. Vooral bij dagrecreatie zal de onderscheiding in de markt een grotere rol gaan spelen. Er is nog relatief weinig aanbod voor het hogere marktsegment. Dit betekent overigens niet dat het aanbod alleen maar van lage kwaliteit is. Wel is het zo dat plattelandstoerisme, en dan vooral het kleinschalig kamperen, gestart is als een relatief primitieve manier van toerisme. Daardoor heeft het plattelandstoerisme nog steeds vrij sterk het imago van ‘goedkoop en primitief’. Dit imago lijkt niet altijd terecht gezien de inmiddels bereikte breedte van het product. Een betere samenwerking en promotie zijn nodig om een compleet en helder beeld te verschaffen van de mogelijkheden op het platteland. Een professionaliseringsslag lijkt nodig om het huidige publiek te behouden en om nieuwe toeristen aan te trekken. Het streven moet zijn het aantal overnachtingen in de twee provincies te vergroten en (daarmee) de bestedingen te laten toenemen. Bij de groeiende groep welvarende ouderen bijvoorbeeld heeft gezond zijn en blijven een grote invloed op hun vrijetijdsbesteding. De groep heeft veel vrije tijd en wil daarvan in steeds grotere mate genieten. De recreatie- en toerismebranche in het algemeen en plattelandstoerisme in het bijzonder is bij uitstek een branche waar ingespeeld kan worden op deze behoefte en waarin belevenissen gecreëerd kunnen worden. Via het productaanbod en het aanbieden van nieuwe concepten kunnen ondernemers inspelen op zowel de behoefte aan meer comfort als de 'back-to-basic' behoefte. Zo kunnen ondernemers inspelen op de behoefte aan luxe en back-to-basic door bijvoorbeeld logies te bieden met luxe sanitaire of keukenvoorzieningen in combinatie met aanbod in de nabije omgeving van natuurlijke, pure en streekeigen producten. Vanuit marktperspectief zou je de conclusie kunnen trekken dat er een waarneembare en groeiende behoefte aan het type vakantie is, dat de kenmerken heeft van een ‘plattelandsvakantie’. Dit type vakantie geeft invulling aan behoeften als onthaasten in een authentieke en gemoedelijke sfeer, ontspannen, gezond en actief genieten, rust en ruimte, opdoen van nieuwe indrukken, belangstelling voor de (historie van de) vakantiebestemming en oprecht en persoonlijk gastheerschap. Samen met andere elementen geeft het platteland een sfeer en beleving die voor velen goede invulling geeft aan het algemene ‘escapism’: afstand nemen van de verplichtingen van het dagelijkse leven.
14
Reader - deel 2: Knipsels over plattelandstoerisme
15
Platteland: Vooruit kijken hard nodig voor fraai landschap Arno Segeren - Ruimtelijk Planbureau Dit artikel is verschenen op de opiniepagina van Trouw 03.04.2006. EU-beleid maakt dat Nederland goed moet nadenken over de inrichting van het platteland. Want op de lange termijn gaat er heel veel veranderen. Deze week behandelt de Tweede Kamer de nieuwe visie 'Kiezen voor landbouw' van minister Veerman. In dit toekomstperspectief voor de landbouw tot 2015 staat de agrarische ondernemer, ofwel: de boer, centraal. Het bredere perspectief voor de toekomst van het totale platteland blijft daarmee onderbelicht. Helaas, want juist dit is van groot belang voor de toekomst. Hierdoor blijven er kansen voor ondernemers en voor investeringen in het landschap liggen. En dat terwijl de landbouw in Nederland, en daarmee het Nederlandse landschap, aan de vooravond staat van rigoureuze veranderingen. Tot 2015 is alles nog redelijk te overzien, maar de grootste veranderingen in het EU-landbouwbeleid zullen zich naar verwachting na die datum voordoen. Met die rigoureuze veranderingen bedoel ik niet dat de landbouw geheel uit Nederland zal verdwijnen. Wel dat in aanzienlijke delen ervan de landbouw als dominante functie zal worden verdrongen door andere activiteiten die ook veel ruimte vragen. In dichtbevolkte gebieden zullen bijvoorbeeld woningen, kantoren, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en infrastructuur in de plaats komen van graan, aardappels, kool en koeien. Het gevolg is een toenemende variatie in de manier waarop de grond in Nederland wordt gebruikt. Ook het landschap krijgt daarmee een andere aanblik. Dit is overigens een geleidelijk proces. Aan de andere kant heeft de teruggang van de landbouw te maken met beperkingen in de bodemgesteldheid. Dit speelt ook nu al, bijvoorbeeld in de veenweidegebieden. De stijging van de grondwaterstand, die in die gebieden nodig is om verzilting en inklinking van de bodem te voorkomen, laat zich slecht combineren met beweiding door de melkveehouderij. Hierdoor zullen de grondprijzen dalen, zeker in dunbevolkte gebieden, en wordt het voor anderen dan boeren aantrekkelijk om landbouwgrond te kopen. Bijvoorbeeld om er te hobbyboeren of er een andersoortig, dus niet-agrarisch, bedrijf te vestigen. Ook nu al worden voormalige boerderijen in gebruik genomen door niet-agrarische ondernemingen; denk bijvoorbeeld aan transportbedrijven of bedrijven in de zakelijke dienstverlening. Voor een deel wordt dit gedaan door boeren die de keuze maken om de landbouw te verlaten en een andere bedrijfstak te kiezen, maar wel op het platteland willen blijven wonen. Door al deze ontwikkelingen wordt het gebruik van de grond steeds pluriformer. De aanblik van het platteland komt meer en meer via de grondmarkt tot stand. En steeds meer partijen zijn op die markt actief. Projectontwikkelaars, gemeenten, institutionele beleggers maar ook boeren, speculeren met grond. In afwachting van een bestemmingswijziging blijft de grond in - soms extensief - agrarisch gebruik. Hierdoor dreigt de verrommeling van het platteland steeds meer toe te nemen. Als in de nieuwe visie op de landbouw, die nu aan de orde komt, rekening gehouden wordt met deze -regionaal verschillende- ontwikkeling van nieuw gebruik van het platteland, dan doet zij inderdaad recht aan de werkelijkheid. En in dat geval ontstaan er ook nieuwe mogelijkheden voor de noodzakelijke investeringen in het landschap. Die hoeven dan niet meer alleen door de overheid te worden gedragen. Naast de boeren, met een taak als landschapsbeheerder, kunnen ook de andere ondernemers op het platteland hun steentje bijdragen. Dit kan op kleine schaal, bijvoorbeeld door bedrijven in te passen in het landschap, door ervoor te zorgen dat hun terreinen geen barrières vormen voor recreanten en door die terreinen zelfs voor hen open te stellen.
16
Het kan ook op grotere schaal door het landschap op de schop te nemen en aan te passen aan de hedendaagse behoeften. Dit alles uiteraard onder regie van de overheid, die aangeeft wat kan en wat niet kan. Zowel de bestaande partijen in het landelijk gebied als de nieuwe toetreders zijn gebaat bij een goede sturing. Daarbij zullen ook de op de landbouw gerichte regels aangepast moeten worden. Bijvoorbeeld de regelgeving met betrekking tot de stankoverlast of de regelgeving die bepaalt dat (neven)activiteiten alleen mogen worden uitgevoerd als ze gekoppeld zijn aan een agrarische bedrijfsvoering. Er zouden ook voorwaarden ten aanzien van het landschapsbeheer kunnen worden gesteld aan ondernemers op het platteland. Of aan fiscale voordelen voor het eigendom van en het handelen in grond. Onafhankelijk van het feit of de ondernemer boer is. Kortom: er is wel interesse om te investeren in het platteland, maar deze geldstroom moet door de overheid in goede banen worden geleid. De noodzaak hiertoe is in iedere regio verschillend. Laat de visie 'Kiezen voor landbouw' geen kansen liggen om de kwaliteit van het Nederlandse landschap te waarborgen?
17
Betrek toeristische sector bij ontwikkeling platteland Persbericht Wagening Universiteit 17 december 2002, nr. 075 Er moet meer aandacht komen voor de rol van toerisme in plattelandsvernieuwingsprocessen. Ondernemers zouden beter betrokken moeten worden bij plannen voor de ontwikkeling van het platteland. Dat stelt drs Janine Caalders in haar proefschrift ‘Plattelandstoerisme: een netwerkbenadering’ waarop zij donderdag 20 december hoopt te promoveren. Volgens Caalders speelt de toeristische sector in de praktijk nauwelijks een rol bij de vernieuwing van het Europese platteland. Merkwaardig, want toerisme zou veel banen kunnen opleveren in plattelandsgebieden, erkennen ook beleidsmakers. In beleidsnota’s is dan ook een grote rol weggelegd voor toeristische ontwikkeling. In de praktijk houdt dit echter vooral in dat er aandacht is voor ‘agrotoerisme’: toerisme als een neventak voor boeren. De reguliere toeristische sector speelt in de praktijk slechts een kleine bijrol in projecten voor plattelandsvernieuwing. Dat heeft volgens Caalders te maken met het versnipperde karakter van deze sector, die uit zeer diverse ondernemingen is opgebouwd, van grote amusementsparken als de Efteling tot streekmusea en kleine campings. Versnipperd is ook de overheid. Naast de ministeries van Landbouw, Economische zaken, VROM en Volkgezondheid, welzijn en sport, zijn in Nederland bijvoorbeeld ook provincies en lokale overheden betrokken bij toerisme. Door de versnippering werken plattelandsvernieuwingsprojecten en de ontwikkelaars van nieuwe toeristische attracties in plattelandsgebieden vaak langs elkaar heen. Caalders baseert haar conclusies op een onderzoek naar nieuwe vormen van besluitvorming voor vernieuwing van het platteland. Het gaat hierbij om ‘interactieve planvorming’ waarbij bewoners van het platteland en belangenorganisaties samen een beslissing nemen. Die methode wordt volgens haar nu onvoldoende serieus genomen. Alleen bij kleine minder strategische projecten worden bewoners betrokken. Bij grotere projecten trekken uiteindelijk bedrijven en nationale overheid aan de touwtjes. Dat kan anders, volgens Caalders. Voorbeelden in Nederland en Frankrijk hebben volgens haar laten zien dat met nieuwe vormen van overleg interessante nieuwe projecten tot stand kunnen worden gebracht. En dat is nodig ook, volgens de promovenda. ,,Het gebrek aan aandacht voor toerisme in plattelandsvernieuwingsprocessen betekent een serieuze bedreiging, zowel voor de toekomst van toerisme als voor de toekomst van plattelandsgebieden. (…) Een innovatieve benadering van plattelandstoerisme is cruciaal voor de toekomst van het Europese platteland.’’
18
Het landschap zonder landbouw Column van Wim Derksen, directeur Ruimtelijk Planbureau, 29 april 2004. De groene ruimte van Nederland staat voor ingrijpende veranderingen. Zij wordt immers voor een belangrijk deel door de landbouw bepaald. Ik wil zelfs stellen dat het behoud van het open Nederlandse landschap voor een belangrijk deel aan de landbouw te danken is. In deze zin is de landbouw, zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid indertijd schreef, een 'meekoppelend belang' voor het ruimtelijk beleid. Natuurlijk verdient deze opmerking nuancering. We weten hoe het traditionele, kleinschalige Hollandse landschap door de ruilverkaveling is verpest. We weten dat de landbouw weinig heeft overgelaten van de prachtige, met elk jaargetijde wisselende kleuren van het historische landschap, om nog maar te zwijgen over de biodiversiteit. We weten dat de verrommeling in de Randstad in snel tempo de openheid van eertijd heeft aangetast. Toch is het Nederlandse landschap op veel plaatsen relatief open gebleven, juist doordat de landbouw stand hield. Maar hoe lang is dat nog het geval? De landbouw raakt de komende jaren in een stroomversnelling. Ten eerste zal de liberalisering van de landbouw in Europa worden doorgezet. Hierdoor zullen de akkerbouw en de grondgebonden tuinbouw het moeilijk krijgen en kan de melkveehouderij al spoedig in de problemen komen. Ten tweede leidt de uitbreiding van de Europese Unie, die de komende maand haar beslag krijgt, tot een verdunning van de Brusselse subsidiepotten. Meer boeren moeten het doen met hetzelfde budget. Ten derde is er sprake van een enorme vergrijzing in het boerenbedrijf. De helft van de huidige boeren is ouder dan 55 jaar en zal in de komende jaren stoppen, veelal zonder dat in de opvolging is voorzien. Ten slotte zal de landbouwsector het steeds moeilijker krijgen met nieuwe Europese richtlijnen. Zo zou de Kaderrichtlijn Water wel eens het noodgedwongen einde van veel agrarische bedrijven kunnen betekenen. Deze ontwikkelingen treffen een bedrijfstak die al sterk in beweging was. In de afgelopen jaren veranderde er immers veel in de landbouw. Sommige boeren gaan voorop in schaalvergroting. Anderen stoppen met hun bedrijf. In de afgelopen jaren betrof dat ongeveer vierduizend bedrijven per jaar; er resteren er nog negentigduizend. Ook verzekeren veel boeren zich van voldoende broodwinning door hun bedrijf uit te breiden met allerlei functies: kamperen en slapen bij de boer, kaasverkoop, enzovoort. Overigens houden veel boeren vooral het hoofd boven water door het inkomen dat de partner elders verdient. Schaalvergroting, beëindiging en diversificatie hebben evidente ruimtelijke gevolgen. Er komen nogal wat boerderijen vrij. Vaak krijgen ze een woonfunctie, soms een andersoortige bedrijfsfunctie. Doordat er her en der landbouwgrond vrijkomt, ontstaan er volop mogelijkheden voor de 'beleveniseconomie' om de grond geruisloos over te nemen. Ook wordt grond teruggegeven aan de natuur. Toch is de landbouw nog steeds de drager van het open landschap. Nog steeds. Maar een verdere krimp van de landbouw lijkt onvermijdelijk. En niet alleen het aantal boerenbedrijven zal krimpen, ook het landbouwareaal. Er zal in de komende decennia naar alle waarschijnlijkheid veel landbouwgrond vrijkomen. Dit zal zeker gebeuren in Utrecht, in het midden van Noord-Holland, aan de oostkant van de Veluwe, in delen van Overijssel, in Zeeland en in Zuid-Limburg. Wat te doen met die vrijkomende grond? Meer ruimte creëren voor de vrijetijdsindustrie? Meer grond teruggeven aan de natuur? In ieder geval zullen velen klaar staan om een leuk kaveltje te bemachtigen. De druk zal hoog zijn, terwijl de prijs van 19
de grond zal dalen. Verrommeling van het landschap is dan bijna onafwendbaar. Niet langer alleen rondom de grote steden in het westen van het land, maar ook elders. Dat zou toch treurig zijn. Hoe kan de overheid deze verrommeling voorkomen? De overheid heeft geen geld, en in ieder geval onvoldoende om veel landbouwgrond terug te geven aan de natuur. De overheid blijft al achter bij het realiseren van de beloofde Ecologische Hoofdstructuur. Ook voor het beheren van de open ruimte door hobbyboeren zal veel geld nodig zijn. Of kan de overheid de open ruimte beschermen door andere ontwikkelingen te verbieden in het bestemmingsplan? Ik heb er een hard hoofd in. Bestemmingsplannen hebben vooral waarde als alle betrokkenen het over het te voeren beleid eens zijn. Maar wat doet de wethouder die een kans ziet om een bedrijf naar zijn gemeente te lokken, of om inwoners aan een nieuwe kavel te helpen? In dergelijke gevallen weerstaat het bestemmingsplan de maatschappelijke druk niet. Misschien is het ook wel verkeerd om de ontwikkelingen te willen keren. Is het niet veel verstandiger de toekomst onder ogen te zien en het nieuwe landschap als een interessante ontwerpopgave te zien? Laten we nu mooie plannen maken voor het vrijkomende landbouwareaal om straks niet met lege handen te staan. Minister Kees Veerman van Landbouw heeft er al goed aan gedaan om Dirk Sijmons als eerste 'Rijkslandschapsarchitect' aan te trekken. Ontwerpers, grijpt uw kans!
20
Toekomst landbouw Wim Derksen, directeur Ruimtelijk Planbureau Deze column is op 15 december verschenen in Cobouw. Per dag stoppen in Nederland tien boeren met hun bedrijf. De helft van die boeren is ouder dan 55 jaar en velen van hen hebben geen opvolger. Op zich hoeven deze cijfers nog niet zo alarmerend te zijn. Er is veel schaalvergroting in de landbouw en dan is een jaarlijkse teruggang van het aantal agrarische bedrijven met ongeveer vijf procent niet schrikbarend. Toch is er meer aan de hand. Ten eerste is de toekomst van de landbouw onzeker, vooral voor die sectoren die erg afhankelijk zijn van Europese subsidies en Europese protectie. De landbouwsubsidies staan in het huidige Europa onder druk, mede door de uitbreiding van de EU van het afgelopen jaar, en de protectie valt niet tot in lengte van dagen vol te houden. Ik kan me dus wel voorstellen dat de boerenzonen van nu er geen zin in hebben het bedrijf van hun vader over te nemen. Ten tweede weerspiegelen de grondprijzen in belangrijke delen van Nederland steeds minder de agrarische waarde. Dat heeft alles te maken met de oprukkende verstedelijking. Op zich zou die verstedelijking de grondprijzen niet hoeven opjagen. De overheid voert immers een restrictief beleid; niet overal mag zomaar worden gebouwd. Maar blijkbaar verwachten veel partijen dat de overheid in de praktijk zo streng niet zal zijn. Een stijging van de grondprijzen in Midden-Nederland is het gevolg. Dat treft de boerenzonen die nog wel van plan waren het bedrijf van hun vader voort te zetten. Om andere erfgenamen schadeloos te stellen zullen zij zich dieper in de schulden moeten steken. Daarmee krijgt de rentabiliteit van het bedrijf een nieuwe knauw en komen nog meer boeren zonder opvolger te zitten. Ten derde stijgt niet alleen de grondprijs, veel grond komt ook in andere handen. Overal in het land schieten de golfbanen, de maneges, de recreatieparken als paddenstoelen uit de grond. Er staan in Nederland al meer paarden in de wei dan koeien, die hun leven voornamelijk in het donker doorbrengen. Het landschap verandert daardoor in hoog tempo. Waar er geen nieuwe gegadigden voor de grond zijn, zien we een ander fenomeen: grond komt braak te liggen omdat ernaar geen vraag meer is. Er zijn al veel gemeenten die zich afvragen wat ze met die braakliggende gronden moeten doen. Nee, de cijfers duiden zeker niet alleen op schaalvergroting van de landbouw. Het was een goede reden voor het RPB om de verdere toekomst van de landbouw nader te verkennen. Op basis van economische scenario's die ook door het CPB worden gebruikt, konden interessante conclusies worden getrokken. Daarbij was het RPB met name geïnteresseerd in de vraag waar in Nederland de landbouw mogelijkerwijs zou verdwijnen. Dat de landbouw helemaal zal verdwijnen uit het duinlandschap en het lösslandschap, zal niemand verbazen. Maar dat in bepaalde scenario's de landbouw geheel uit het veenweidegebied zou kunnen verdwijnen, roept wel grote beleidsmatige vragen op. Op het zand zal de landbouw vooral met andere bedrijvigheid en met wonen worden gemengd, terwijl de boer steeds meer zijn bedrijf met andere bezigheden zal moeten combineren. Hoewel de landbouw geenszins uit Nederland zal verdwijnen, zullen delen van Nederland straks zonder landbouw verder moeten. Dit heeft grote consequenties voor ons landschap, dat immers in belangrijke mate door de landbouw wordt bepaald. Ik betwijfel of we daarom moeten rouwen; denk aan de ruilverkaveling, de bestrijdingsmiddelen, de schaalvergroting, de ligboxenstallen en de voedersilo's. Waar de landbouw verdwijnt, doen zich in ieder geval kansen voor om het landschap te herstellen van de aanslag die de landbouw daarop de afgelopen decennia heeft uitgevoerd.
21
Platteland niet genegeerd Bron: Brabants Dagblad Dat de provincie geen cent steekt in de sociale ontwikkeling van het Brabantse platteland (Brabants Dagblad 5 december) is wat kort door de bocht. Het verwijt van de Vereniging Kleine Kernen Brabant is dan ook niet terecht. De provincie heeft zich in deze bestuursperiode wel degelijk sterk gemaakt voor het landelijk gebied en zal dat de komende jaren blijven doen. Op 18 december tekenen wij als provincie een bestuursovereenkomst met het rijk. De provincies krijgen voortaan een budget voor de inrichting en het beheer van de landelijke gebieden. Voor Brabant is dat 360 miljoen euro voor de komende zeven jaar. Dit is geld om rijksdoelen te realiseren. Het klopt dat in dit investeringsbudget voor het landelijk gebied niet specifiek geld is gereserveerd voor sociaal-economische doelen op het platteland. Maar dat neemt niet weg dat de provincie eigen middelen vrijmaakt en regelingen heeft uitgewerkt om de leefbaarheid in het landelijk gebied te bevorderen. De dynamiek in het landelijk gebied is gebaat bij een goed voorzieningenniveau. Wij maken het als provincie mogelijk dat er meer woningen kunnen worden gebouwd. Dat is de afgelopen jaren ook gebeurd. We zitten nu met ongeveer 10.000 woningen per jaar weer op het niveau waar we moeten zitten om aan de behoefte te voldoen. Daarbij zijn ook woningen voor specifieke doelgroepen, zoals starters en ouderen. In onze reconstructieplannen is wel degelijk aandacht voor sociaal-economische ontwikkelingen. Overal op het platteland proberen (agrarische) ondernemers met nieuwe activiteiten een toekomst op te bouwen. De provincie steunt ze. We hebben fondsen voor stimuleringssubsidies, bijvoorbeeld voor woonzorgwoningen en multifunctionele accommodaties. In 2007 is daar ca. 2 miljoen voor beschikbaar. Projecten in kleine kernen krijgen bij de beoordeling extra aandacht. Daarnaast hebben we per thema (sport, vrijwilligers, ouderen etc) subsidieregelingen, die niet specifiek op platteland gericht zijn maar wel bijdragen aan de sociale ontwikkeling op het platteland. Het is duidelijk dat wij het platteland niet aan zijn lot overlaten. Wij willen dat ondernemers en burgers die initiatieven nemen op het platteland daarvoor beloond worden. Hun initiatieven zorgen voor dynamiek in het landelijk gebied en de instandhouding van het voorzieningenniveau. Waar we als overheid geen invloed op hebben echter zijn de afwegingen die de dienstensector en distributie maken als het gaat om schaalvergroting en efficiency. Banken en supermarkten kijken vooral naar de kosten. Is het niet langer rendabel om in een dorp te blijven, dan stoppen zij hun activiteiten. De provincie faciliteert ideeën en initiatieven. De kracht moet ook uit de gemeenschap zelf komen. Zo verdween de supermarkt uit Sterksel. Bewoners namen er zelf het heft in handen en runnen nu de Spar dorpswinkel. Over de veerkracht van een klein dorp gesproken. De reconstructie van het landelijk gebied in Brabant heeft veel mensen bij elkaar gebracht. Ik denk dat ideeën over leefbaarheid daar ter sprake moeten komen. De overheid denkt mee als partner en heeft middelen. Maar simpelweg de hand ophouden of aanschuiven aan het loket, dat is niet wat wij willen en verwachten van belangenorganisaties anno 2007. Paul Rüpp Gedeputeerde ruimtelijke ontwikkeling in Noord-Brabant 22
Boerin zoekt geen boer - Platteland raakt geëmancipeerd Bron: Intermediair, 2 januari 2007 Het boerenbedrijf verandert, en niet alleen door concurrentie en wet- en regelgeving. Steeds meer vrouwen zijn medebestuurders in de bedrijven. En een aantal doet het helemaal alleen. Vrouwen en boerderijen. Een goede combinatie, getuige de populariteit van het televisieprogramma Boer zoekt vrouw. Vrouwen die iets te lang single zijn geweest in de grote steden, nu wel eens een man zonder bindingsangst willen, en het ook wel hebben gehad met hun stressbaan, die trekken naar het platteland. En de boeren varen er wel bij. Echt geëmancipeerd is het niet; waarom beginnen die vrouwen niet zelf een agrarisch bedrijf? Waarom bestaat het programma Boerin zoekt man niet? Omdat de vrouw traditioneel gezien nu eenmaal niet de baas op de boerderij is. Maar dat is aan het veranderen. Dat zegt Cor Pierik, onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en daarnaast zelf ook veehouder. ‘Natuurlijk verrichtten boerinnen vroeger ook werk, maar meer als steun voor de boer. De laatste tien, vijftien jaar zijn boerinnen behoorlijk geëmancipeerd. Inmiddels is hun rol vaak vergelijkbaar met die van de boer. Ze zijn echt medebestuurder op het bedrijf. Steeds vaker zitten boer en boerin samen in een maatschap. Er zijn cursussen over bedrijfsvoering waar bijna alleen maar boerinnen op afkomen.’ Pierik ziet de emancipatie van de boerin ook duidelijk terug in de CBS-statistieken. Er zijn ruim tachtigduizend boerenbedrijven in Nederland. In 1995 had een zesde van de boerderijen een vrouw als bedrijfshoofd, inmiddels is dat een derde. In de meeste gevallen (23.850 bedrijven) gaat het om vrouwen die samen met hun man in een maatschap zitten. Bedrijven waar een vrouw in haar eentje de leiding heeft, zijn veel zeldzamer. Dat zijn er slechts 3.150; dat komt neer op ongeveer vier procent van alle boerenbedrijven, en dat percentage is al sinds 1992 min of meer stabiel. <….> Veel vrouwen worden ook ‘gedwongen’ mee te werken in het bedrijf, want echt goed gaat het echter niet in de agrarische sector. Pierik: ‘Je hoeft geen profeet te zijn om te zien dat de terugloop zal doorzetten. Er verdwijnen steeds meer bedrijven.’ De bedrijven die overblijven, zien zich vaak genoodzaakt om nevenactiviteiten te ontwikkelen. Pierik: ‘Boerengolf is ook niet voor niets ontstaan.’ En hier is wederom een schone taak voor de vrouw weggelegd. Begint zij een Bed and Breakfast? Een biologische theetuin? Of organiseert zij (waar gebeurd) een cursus koeknuffelen? Sterk in opkomst is ook de ‘zorgboerderij’, een plek voor arbeidstherapie, afleiding of rust voor bijvoorbeeld demente bejaarden, gehandicapten of verslaafden. Pierik en zijn vrouw zijn enkele jaren geleden begonnen met ‘verbrede landbouw’ en runnen nu naast de veehouderij ook een recreatieve accommodatie voor vakantiegangers en (zakelijke) gezelschappen. Bettina Bock is docent rurale sociologie aan Wageningen Universiteit en deed onderzoek naar de betrokkenheid van vrouwen bij de plattelandsontwikkeling. ‘Vroeger hadden vrouwen meer taken waar ze zelf verantwoordelijk voor waren. Dat waren verwerkingstaken, zoals kaas en boter maken, of eieren verkopen. Door de industrialisatie zijn die taken verdwenen, en ging de vrouw alleen nog maar “meehelpen”.’ Inmiddels komen die extra taken weer terug, omdat boerenbedrijven meer inkomsten moeten genereren. Er komt bijvoorbeeld een kaasmakerij en de vrouwen nemen de leiding daarvan op zich. Doordat ze zo verantwoordelijkheid krijgen, neemt hun inspraak in het bedrijf langzamerhand toe, denkt Bock. En als het geld van hun tak van het bedrijf wordt geïnvesteerd in de andere, raken de vrouwen vanzelf meer betrokken, en gaan ze meebeslissen. ‘Je zou kunnen zeggen dat de crisis in de landbouwsector goed is geweest voor de emancipatie van de vrouw’, zegt Bock. <…> 23
Provincie moet platteland steunen
Door Carin Rougoor, Wouter Tolkamp en Eric Hees Bron: Provinciale Zeeuwse Courant
Het platteland is de woon- en werkomgeving van veel mensen en een plek voor recreatie en ontspanning. Stedelingen geven aan dat beleving van rust, ruimte en natuur voor hen de belangrijkste reden is om naar het platteland te gaan. De provincie krijgt per 1 januari 2007 een hoofdrol bij het plattelandsbeleid. Open groene ruimte wordt echter steeds schaarser. Het behoud van het landschap, de leefbaarheid en toegankelijkheid van het platteland zijn dan ook belangrijke aandachtspunten voor de regionale politiek. Met ingang van 1 januari 2007 krijgen de provincies een hoofdrol in het plattelandsbeleid. De provincie moet hiervoor beter samenwerken met de regio. De provincie kan een belangrijke rol in het plattelandsbeleid vervullen. Zo zou de provincie contacten kunnen leggen met mensen uit de regio die bewezen hebben initiatief te nemen, enthousiast te zijn en zaken voor elkaar te kunnen krijgen, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk. Regionaal kan zo’n groep mensen fungeren als formele vertegenwoordiging van het gebied. De groep zal bestaan uit bewoners, stedelingen, boeren en andere ondernemers. Zij gaan aan de slag met ideeën uit de praktijk. De praktijk zijn ze immers zelf. Deze groep is niet een klassieke gebiedscommissie met wethouders en ambtenaren. Nee, het is een groep bewoners en gebruikers die willen dat hun gebied aantrekkelijk en leefbaar blijft en dat ze er een boterham kunnen blijven verdienen. Dat kan leiden tot ideeën die niet direct passen binnen het beleid, maar die wel leiden tot goede ontwikkelingen. Zo’n groep moet bij de provincie toegang krijgen tot de juiste personen en subsidies. De provincie moet hier specifiek mensen voor inzetten. Daarbij zal de provincie een creatievere houding aan moeten nemen dan dat ze gewend is. De provincie zet zo een stap naar de praktijk, terwijl de partijen vanuit het gebied een stap naar het beleid doen. Samenwerking tussen overheid, boeren en burgers krijgt op deze manier een actieve vorm. De landbouw is Nederlands grootste grondgebruiker. Dit heeft veel arbeid en producten opgeleverd, maar veranderingen in grondgebruik hebben ook het authentieke landschap aangetast. In de beleving daarvan door de samenleving. Hoe vol ons land ook is, de afstand tussen landbouw en de rest van de samenleving is eerder groter dan kleiner geworden. Ook dierziekten als varkenspest en mond- en klauwzeer hebben het boerenbedrijf ontoegankelijker gemaakt. Uit enquêtes blijkt dat de meeste mensen van mening zijn dat het platteland van ons allemaal is en dat er meer communicatie tussen boeren en burgers over ontwikkelingen op het platteland nodig is. De meerderheid van de stedelingen stelt dat burgers vaak niet weten wat er op een boerenbedrijf gebeurt. Andersom weten boeren te weinig van de betekenis die het platteland voor burgers heeft. Welke acties zijn wenselijk? We noemen drie voorbeelden. Provincies en gemeenten kunnen hun bevoegdheden als regelgever en vergunningverlener creatiever inzetten. Als een agrariër bijvoorbeeld iets hoger wil bouwen dan toegestaan, moet dat mogelijk zijn, onder voorwaarde dat die ondernemer daar een tegenprestatie tegenover zet, zoals beplanting of een kijkplek voor langskomend publiek. De provincie Limburg heeft al ervaring met deze ‘Voor wat hoort wat’ aanpak. 24
Kijken we naar de glastuinbouw, dan zien we dat deze sterk is versnipperd. Dit is landschappelijk niet fraai en maakt een energiezuinige tuinbouw vrijwel onmogelijk. De provincies en gemeenten hebben teveel ruimte geboden in streek- en bestemmingsplannen. Concentratie van de glastuinbouw is gewenst, zowel landschappelijk gezien als vanuit het oogpunt van energiegebruik. Het landschappelijk beeld verandert de laatste jaren sterk, o.a. omdat er steeds minder koeien buiten lopen, die deels worden vervangen door paarden. De provincie kan de koe in de wei stimuleren. Kijken we naar de paarden in het landschap, dan worden deze deels positief, deels negatief gewaardeerd. Met name de vele paardenstalletjes en maneges vinden mensen ‘verrommeling’ van het landschap. Hier lijkt uitruil mogelijk: meer openbare ruiterpaden aanleggen, maar tegelijkertijd de bouw van paardenbakken aan banden leggen. Voor de ruiters is dat uiteindelijk ook leuker. Om het platteland leefbaar te houden en het landschap in stand te houden zijn nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk. Het platteland kent veel creatieve en innovatieve ondernemers. Ontwikkelingen zijn mogelijk op het gebied van agrarisch natuur- en waterbeheer en de bijdrage van landbouw aan de zorg, zoals kinderopvang, recreatiemogelijkheden en zorgboerderijen. Maar ook op het gebied van energie zijn mogelijkheden. Broeikasgasemissie door de landbouw kan worden beperkt en de productie van vernieuwbare energie, zoals zonneenergie, de energieleverende kas, windenergie en biomassa kan worden vergroot. Een actief optredende provincie in nauw overleg met een vertegenwoordiging uit het gebied kan hier een cruciale rol in spelen.
25
Boeren krijgen cursus plattelandstoerisme Bron: Provinciale Zeeuwse Courant Hogeschool INHOLLAND Delft organiseert in januari en februari een cursus plattelandstoerisme voor agrariërs in de gemeente Midden-Delfland. De school helpt de boeren met het bedenken van nevenactiviteiten, de promotie ervan en bijvoorbeeld de aanvraag van de benodigde vergunningen. ,,Agrariërs staan steeds meer onder druk. Ze hebben neveninkomsten nodig om hun boerenbedrijf voort te kunnen zetten’’, vertelt een woordvoerder van INHOLLAND Delft gisteren. Een aantal boeren heeft zelf al initiatieven genomen. ,,Maar je ziet dat ze eigenlijk allemaal met hetzelfde idee komen: een camping, kanovaren. Ons doel is een activiteit te vinden die innovatief is en past bij het gebied Midden-Delfland en de agrariër zelf.’’ Eigen productielijn De zegsman denkt bijvoorbeeld aan het opzetten van een eigen productielijn voor MiddenDelfland. Kaas en melk met een Midden-Delfland-etiket die aan huis verkocht wordt, in plaats van aan de fabriek. Maar ook de jeugd in de Zuid-Hollandse steden die het gebied omringen, biedt mogelijkheden. ,,Kinderen denken tegenwoordig dat de melk in een fabriek gemaakt wordt, niet door de koe’’, aldus de zegsman. Door bijvoorbeeld boerderijrecreatie te organiseren zoals oud-Hollandse spelen, een luiwagenrace of boerengolf lok je kinderen naar het platteland, denken de initiatiefnemers. Soortgelijke projecten De cursus is een initiatief van INHOLLAND Delft, de gemeente Midden-Delfland, de Universiteit Wageningen, het ministerie van Landbouw, Coöperatie Stadteland en natuurvereniging Vockestaert. Stadteland heeft al eerder soortgelijke projecten in het oosten van Nederland begeleid. Daar verhuren boeren bijvoorbeeld skyboxen, gebouwd boven de geitenstal, voor vergaderingen. Voor de cursus in Midden-Delfland hebben zich in ieder geval al vijftien boeren aangemeld, het minimale aantal om de cursus door te laten gaan. In december zijn nog een aantal voorlichtingsavonden waarbij ook boerenbedrijven met nevenactiviteiten bezocht worden.
26
Waterdunen levert banen op door Rinus Antonisse, PZC, 9 januari 2007 Uitvoering van het plan Waterdunen zorgt voor bijna 150 nieuwe, blijvende arbeidsplaatsen in westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Die komen met name in de sectoren recreatie en toelevering. Het plan levert per jaar circa 283.000 extra verblijfsrecreanten op. Dit blijkt uit het milieu-effectonderzoek voor Waterdunen. Bedoeling is dat het dagelijks provinciebestuur dit vandaag vaststelt. Er zijn vier uitvoeringen van het plan uitgewerkt, met daarbij nog eens een aantal varianten. Waterdunen is voorzien in het gebied tussen Breskens, Groede en Nieuwvliet-Bad, hoofdzakelijk in de Oud-Breskenspolder en beslaat ongeveer 300 hectare, nu nog hoofdzakelijk landbouwgrond. Het gaat om een combinatie van kustversterking, vernieuwing recreatie, aanleg getijdennatuur en mogelijkheden bieden voor aquacultuur en landgoederen. De kosten voor de gemeenschap liggen tussen 33 en 102 miljoen euro, afhankelijk van het te kiezen plan. Daar komen de uitgaven van particulieren (onder anderen eigenaar Molecaten van camping Napoleon Hoeve) nog bij. Het minst vergaande plan is Veilig zonder Waterdunen gedoopt (circa 33 miljoen euro). Dat houdt alleen kustversterking (dijken en duinen) in, verder niets. Gevarieerd Waterdunen (92 miljoen euro, waarvan 45 miljoen kustverdediging) omvat kustversterking en ontwikkeling nieuwe recreatie en natuur. In Aangepast Waterdunen (89 miljoen euro) krijgen recreatie en landschap wat minder accenten. Natuurlijk Waterdunen (102 miljoen euro) gaat uit van een maximale natuurontwikkeling en is het meest milieuvriendelijke alternatief. Camping Napoleonhoeve (1920 slaapplaatsen) verdwijnt. Daarvoor komen in de plaats een nieuwe duincamping met 1200 slaapplaatsen, luxe recreatieverblijven met 2000 slaapplaatsen en een hotel met 160 bedden. Op basis van plussen en minnen scoort het plan Gevarieerd Waterdunen het beste (voorkeursalternatief). Het betreft dan veiligheid, kwaliteitsverbetering recreatie en natuur, versterking landschap en toerisme. Tegenover de uitgaven staan baten. Die liggen tussen 58 miljoen (Veilig) en 83 miljoen (Natuurlijk) euro. De voordelen liggen in de sfeer van veiligheid (mensenlevens), economie (werkgelegenheid), kwaliteit leefomgeving (woongenot) en nieuwe natuur (ook grotere verscheidenheid aan planten en dieren). In de plannen zijn maatregelen voorzien die de verzilting van omringende landbouwgronden voorkomen. Ook zijn ze zodanig opgesteld dat bestaande woningen in het gebied niet gesloopt hoeven te worden.
27
Ruim baan voor boerderijen Bron: PZC, door Ronald Verstraten „Een ander, meer vernieuwend platteland dan jaren terug.“ Dat ontstaat volgens wethouder A. Rosendaal van de gemeente Sluis door economische ontwikkelingen en door landelijke en Europese regels. Die veranderingen zorgen ervoor dat boeren gedwongen zijn tot keuzes, zoals schaalvergroting, maar ook verbreding van hun activiteiten. Of er ten einde raad misschien zelfs maar mee stoppen. Dat laatste wil de gemeente nu juist voorkomen, door beleidsruimte voor nieuwe ontwikkelingen op boerderijen. Dat geldt vooral voor cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Rosendaal benadrukte dat laatste deze week op een symposium in Middelburg. Het behoud van Zeeuwse boerderijen stond daar centraal, met als toevoeging ’tussen de regels door’. Want die regels van verschillende overheden sluiten niet altijd op elkaar aan en werken soms belemmerend, als het om instandhouding, een nieuwe bestemming of nevenactiviteit gaat. Het is een uitdaging voor gemeenten om betere voorwaarden te scheppen, werd dan ook vooraf vastgesteld. De gemeente Sluis had die handschoen al opgepakt, of beter gezegd, heeft hem al klaarliggen in de vorm van een beleidsnota. Een historische boerderij, legde Rosendaal uit, kan soms lastig zijn, maar wanneer boeren er blijven wonen en werken, dragen ze bij tot de instandhouding van het landschap. Voor de instandhouding kan uitbreiding of verandering van de gebouwen nodig zijn. Dat geldt voor zowel agrarische, als niet-agrarische activiteiten, zoals verblijfsrecreatie. Daar wil de gemeente dus ruimte aan geven, maar ze wil tegelijkertijd wildgroei voorkomen. Daarom moet er sprake zijn van een gevarieerde kwaliteit en spreiding over de streek. Rosendaal maakte in dit opzicht een onderscheid tussen voormalige en bestaande boerderijen. De eerste moeten op een lijst staan van de Stichting Historische Boerderij en het streven is om de bestaande bebouwing te handhaven, al is nieuwbouw onder voorwaarden bespreekbaar. Boerderijen die nog wel in bedrijf zijn, krijgen hoe dan ook de ruimte, of ze nu cultuurhistorisch waardevol zijn of niet. De bestaande bebouwing en het behoud daarvan, zijn daarbij wel de richtlijn. Daarbinnen mogen maximaal drie appartementen worden gebouwd. Soms is dat in de praktijk al gebeurd
28
Nederlander verkiest platteland boven volgebouwd stadspark Bron: door Karen Zandbergen, PZC, 16-11-2006 Het platteland is vooral van de boeren en moet niet worden volgebouwd. Dat vindt een grote meerderheid van de Nederlanders, blijkt uit een enquête in opdracht van enkele provincies en waterschappen. Negen op de tien mensen vinden dat het platteland geen groot stadpark mag worden. Inwoners van Overijssel zeggen vaker om het platteland te geven dan Utrechters en Limburgers. Gemiddeld zegt 85 procent van de ondervraagden het platteland belangrijk of erg belangrijk te vinden. Volgens 75 procent van de ondervraagden moet de overheid ervoor zorgen dat het platteland niet wordt volgebouwd. Maar het moet dan wel vooral de regionale overheid zijn die het voor het zeggen heeft. Slechts één op de tien inwoners van Overijssel en Noord-Brabant heeft vertrouwen in de rijksoverheid. In andere provincies is dat niet veel meer. Gelderland is in dit verband de uitschieter, waar iets meer dan twee op de tien ondervraagden het platteland aan de overheid toevertrouwen. Het Milieu- en Natuurplanbureau bekritiseerde deze week de politieke partijen, omdat zij steeds meer opeisen van de beschikbare open ruimte. Die wordt volgebouwd met huizen, wegen en spoorlijnen. Volgens het adviesbureau laten vooral CDA, PvdA en VVD het erbij zitten, door ermee in te stemmen dat veel meer zeggenschap over de ruimtelijke ordening van de rijksoverheid naar de provincies is verschoven. Uit de enquête blijkt nu dat veel Nederlanders juist meer vertrouwen hebben in de provinciale overheid als sturende kracht dan in de rijksoverheid. De koe is verreweg het eerste dat bij mensen opkomt als zij aan het platteland denken. Het is dan ook niet zo vreemd dat mensen er aan hechten om die koeien in de wei te hebben. Volgens een woordvoerder van de Land- en Tuinbouw Organisatie, moeten boeren zich dat aantrekken. „Burgers willen graag koeien zien grazen en dat mogen we niet onderschatten“, zegt hij. Die boeren moeten ook vergoedingen krijgen voor hun bijdrage aan het landschap en de natuur, vindt het overgrote deel van de ondervraagden. Minister Veerman van Landbouw heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat boeren meer vergoed krijgen als zij meer aan natuurbescherming doen.
29
Platteland verstedelijkt Bron: door Susan de Ligt, PZC, 15-09-06 Het typisch Nederlandse platteland verdwijnt en krijgt steeds meer een stedelijke uitstraling. De aanblik van een kwart van het landschap is verstoord doordat er veel is gebouwd langs snelwegen. Tot die conclusie komt het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) in de Natuurbalans 2006, die gisteren is aangeboden aan minister Veerman van Landbouw. Volgens het MNP is het tij alleen te keren als plannenmakers meer dan de afgelopen vijftien jaar rekening houden ’met de onomkeerbare effecten op lange termijn op natuur en landschap’. Het bebouwde gebied nam de afgelopen vijftien jaar met ruim 20 procent toe, een oppervlakte die even groot is als de Noordoostpolder. De helft van de nieuwe gebouwen bestond uit bedrijventerreinen die ’vaak ongecoördineerd zijn aangelegd, met weinig aandacht voor de natuur’. Verder kwamen er veel meer recreatiewoningen bij en werden boerderijen verbouwd tot woning. Het groene beeld werd bovendien aangetast doordat het aantal boerenbedrijven daalde. De vrijkomende grond ging doorgaans naar andere landbouwbedrijven, die grote schuren of loodsen bouwden of zich ook gingen bezighouden met bijvoorbeeld de verkoop van streekproducten of het onderdak bieden aan toeristen. Ondanks alle bouwactiviteiten kwam er sinds 1990 ook ongeveer 50.000 hectare nieuwe natuur bij en verbeterde de kwaliteit van het water, wat de visstand in de rivieren ten goede kwam. Toch moet het roer om om de afname van soorten planten en dieren te stoppen. Zo daalt het aantal weidevogels steeds sterker, terwijl ook de dagvlinders onder druk staan. Minister Veerman ziet de Natuurbalans als een aansporing om het beter te doen. „De essentie is dat we ons zorgen moeten maken over de inrichting van het landschap. Het is een taak van het Rijk om te reguleren.“ Volgens Natuur en Milieu toont de rapportage het failliet van het ruimtelijk beleid aan. De stichting wil dat de rijksoverheid ’serieuze drempels opwerpt’ tegen bouwen in het open land. „Nederland wordt rommeliger, voller en lelijker“, aldus directeur M. de Rijk. Staatsbosbeheer maakt zich zorgen over de ’liefdeloosheid waarmee nieuwe woonwijken, bedrijfsgebouwen en infrastructuur’ worden ingepast. „Veel van ons mooie landschap is nog niet definitief verdwenen en geruïneerd. Maar haast is geboden, veranderingen gaan snel, zo vertelt de Natuurbalans ons.“ ANP
30
Plannen met respect voor polder door Frank Balkenende, PZC, 02-09-06 In de polder zijn best nieuwe vormen van recreatie en bedrijvigheid mogelijk zonder het landschap geweld aan te doen. Zo heeft kunstenaar Danny van Rijt uit Geersdijk een plan voor een kunstpark aan de Goudplaat. Simon de Koning uit Kamperland wil van een te restaureren boerenschuur een innovatief bedrijfsverzamelgebouw maken. Van Rijt en De Koning hebben elkaar gevonden in hun streven naar vernieuwing van de plattelandseconomie. Allebei hebben ze genoeg van recreatieve uitwassen, zoals eenvormige en qua architectuur gebiedsvreemde vakantieparken, waar verder niets anders gebeurt dan luieren en consumeren. „We zien de boel volgroeien met caravans en vakantiehuizen zonder dat er rekening wordt gehouden met het landschap.“ Dat het anders kan, bewijzen de plannen van Van Rijt en De Koning. Neem nou het Kunstpark Zeeland dat wat betreft Van Rijt het best bij Kamperland aan de Goudplaat kan komen. „In mijn plan bepaalt het landschap de invulling. Laat dus natuur- en landschapsbeheerders de voorwaarden voor de inrichting bepalen en laat vervolgens architecten onderzoeken hoe ze het landschap, zeker ook De Goudplaat aan het Veerse Meer, kunnen versterken.“ Het kunstpark moet een alternatief recreatiepark worden, waar kunst, vormgeving, architectuur, wetenschap en natuur ’een spannend spel’ spelen. „Het wordt in feite een natuurgebied met verblijfsrecreatie. Er komen dus gebouwen op, maar wel met eigentijdse, soms vernieuwende architectuur. Een centraal gebouw voor congressen en exposities, bijzondere vakantieverblijven, een camping voor fietsers, een sauna, land-art, een informatiecentrum van bijvoorbeeld Staatsbosbeheer en ga zo maar door.“ Van Rijt ziet talloze mogelijkheden voor projecten en uitwisselingen: een ecobouw-expositie, werkvakanties voor studenten van technische universiteiten, een proeftuin voor biologen en natuurontwikkelaars en presentaties van ontworpen producten. Verder kunnen er evenementen plaatsvinden, zoals een watersporttentoonstelling en workshops. Van Rijt wil de ’proeftuin voor nieuwe vormen van recreatie’ opzetten in samenwerking met overheden, instellingen, architecten en biologen. Het idee is goed ontvangen bij de gemeente Noord-Beveland. Op een steenworp afstand, aan dezelfde Sint Felixweg, wil componist Simon de Koning de monumentale boerenschuur van hoeve Land- en Zeezicht (familiebezit) restaureren in oude stijl. Althans het exterieur. Binnen gaat hij de schuur omtoveren in wat hij een ’creatieve industriële cluster’ noemt. „Er komen bedrijfsunits in die ik wil verhuren aan bijvoorbeeld reclamemakers, ict’ers, een edelsmid of een jurist die zich specialiseert in intellectuele eigendommen. Zo’n tien units komen er, waarbij we gebruik maken van oude zeecontainers in combinatie met glaswanden, en een gastatelier voor bedrijven die zoeken naar inspiratie.“ De Koning is ook van plan de ooit afgebroken oude bakkeet terug te bouwen en in te richten als gastenverblijf. Voor zijn plan ligt er al een positief advies van de toetsingscommissie voor nieuwe economische dragers op het platteland. Als de monumentensubsidie afkomt en vergunningen zijn verstrekt, verwacht De Koning in 2009 het project te voltooien. Van Rijt durft nog geen tijdpad te noemen. Beiden denken dat de twee initiatieven elkaar versterken. „Er is uitwisseling en samenwerking mogelijk. Dit is een brede impuls voor het platteland, die vrijwel zeker ook jonge mensen aantrekt. Nieuwe vormen van werken en recreëren. We ontmoeten veel enthousiaste reacties op onze plannen, al moet er nog veel werk worden verzet. 31
Brabant slaat handen ineen voor nieuwe plattelandseconomie Bron: website van Agro & Co: Bedrijfsleven en overheid gaan gezamenlijk de economische vernieuwing van het Brabantse platteland stimuleren. Hiervoor is Agro & Co Brabant opgericht, een innovatiecentrum dat nieuwe en vernieuwende economische activiteiten initieert en stimuleert. Initiatiefnemers zijn de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), de Brabantse Rabobanken, de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) en het Kenniscentrum Duurzame Stad- en streekontwikkeling (KDS.) Een toekomstig fonds gaat daarvoor in aanmerking komende innovaties ook financieren. De Provincie Noord-Brabant neemt deel aan Agro & Co Brabant na definitieve goedkeuring van Provinciale Staten. De verschillende initiatiefnemers beklinken vanmiddag hun samenwerking tijdens een bijeenkomst in Esbeek. Het is voor het eerst dat de economische vernieuwing van het landelijk gebied in zo’n breed samenwerkingsverband wordt aangepakt. Aanleiding voor het initiatief is de gedeelde zorg voor de gevolgen van de herstructurering van de agrarische sector. Het aantal boerenbedrijven neemt af en ook de omvang en aard van de ondernemingen op het platteland veranderen. Dit vraagt om een sectoroverstijgende innovatie. De deelnemende partijen van Agro & Co Brabant willen het platteland 'meer leven in gaan blazen' door nieuwe economische pijlers voor de agrarische sector en het landelijk gebied te helpen verwezenlijken. Hiervoor is expertise en inzet vanuit verschillende disciplines nodig. De initiatiefnemers willen door bundeling van kennis en realisatiekracht duurzame innovaties helpen versnellen. Het innovatiecentrum gaat professionele begeleiding en ondersteuning van nieuwe economische initiatieven combineren met risicodragende financiering. Agro & Co Brabant kent een gefaseerde start. Allereerst gaat het innovatiecentrum aan de slag met de voorbereiding en ondersteuning van een aantal concrete projecten. Als later dit jaar de provinciale besluitvorming heeft plaatsgevonden, is het de bedoeling dat het kapitaalfonds wordt opgericht. Dit fonds zou een beschikbaar vermogen hebben van 20 miljoen euro waarmee naar verwachting circa 45 participaties in bedrijven zijn te realiseren. Agro & Co Brabant wil in totaal veertig grote, kansrijke projecten realiseren. De financiering gebeurt voor elk een derde deel door Rabobank, ZLTO en Provincie. Duurzaam ondernemerschap Agro & Co Brabant wil de weg voorbereiden voor een nieuw economisch elan met meer ondernemerschap in Noord-Brabant. Daarvoor richt het zich op vernieuwende, innovatiegedreven ondernemers. Het innovatiecentrum gaat initiatieven stimuleren die beter dan nu inspelen op de vraag in de markt. Voor deze initiatieven hanteert Agro & Co Brabant strenge criteria. Zo moeten de nieuwe initiatieven bedrijfsoverstijgend zijn en een verbinding hebben met andere functies, kennisdomeinen of sectoren. Ook is het essentieel dat de initiatieven nieuwe organisatievormen of werkwijzen tot stand brengen, economische toegevoegde waarde bieden en commercieel exploitabel zijn. Bovendien ondersteunt Agro & Co Brabant alleen duurzame en robuuste initiatieven met een goede balans tussen mens, milieu en winst. De veranderende marktomstandigheden en de internationalisering onderstrepen de urgentie om te komen tot nieuw en duurzaam ondernemerschap in de agrosector. De oprichters hebben een gezamenlijk ondernemingsplan opgesteld voor Agro & Co Brabant. Hierin ligt de focus op drie deelgebieden: AgroFood, met vernieuwingen in de voedselindustrie; AgroPlus, dat de verbinding van de agrarische sector met ander functies legt zoals zorg, recreatie, natuur- en waterbeheer, en gebiedsgerichte initiatieven voor de 32
Groene Ruimte in Brabant. De ondersteuning door Agro & Co Brabant richt zich vooral op de eerste ontwikkelingsfasen van een initiatief. Agro & Co Brabant wil zo meer professionaliteit en stevigheid aanbrengen in de verschillende initiatieven. Agro & Co Brabant helpt initiatiefnemers om hun ideeën te realiseren zonder daarbij zelf op de stoel van de ondernemer te gaan zitten. Op dit moment heeft Agro & Co Brabant een aantal initiatieven in voorbereiding. Het gaat onder meer om een professionele verbreding van een biologisch fruitteeltbedrijf, een internationaal centrum voor de paardenhouderij met kennis, kunde, materiaal en bedrijvigheid op het gebied van fok, gebruik en verzorging van paarden, en de ontwikkeling van een nieuw landgoed, dat steunt op de pijlers economie, cultuur en natuur. Andere voorbeelden van initiatieven die Agro & Co Brabant wil gaan ondersteunen zijn de opzet van een professionele marketingorganisatie voor streekproducten, producentgroepen die de slag naar de markt willen maken en de opzet van een gecertificeerde zorgketen in het landelijk gebied.
33
Stadsrand mag stuk stedelijker Door René Kloeg, BN De Stem, Vrijdag 22 december 2006 Er komt meer ruimte voor wonen, recreatie en toerisme in grote delen van het Bredase buitengebied. Burgemeester en wethouders willen voor 1500 hectare stadsrand de regels versoepelen. Dat staat in de nota ‘Functieverruiming Buitengebied’ die deze week is gepresenteerd. Doel van de ‘functieverruiming’ is het op peil houden van de kwaliteit van het buitengebied. Waar mogelijk moet de kwaliteit verbeteren. „Je ziet veel leegstand in het buitengebied, zoals oude schuren. We willen verpaupering voorkomen en dan moet je meer toestaan“, zegt verantwoordelijk wethouder Janus Oomen. Ongeveer de helft van het betrokken gebied ligt aan de stadsranden. De rest ligt verspreid in het gebied Breda-Zuid. Concreet voorbeeld van de versoepeling van de regels in het landelijk gebied is het maïsdoolhof in Prinsenbeek. De familie Matthijssen heeft jaren geprocedeerd om zijn doolhof open te houden. In de nieuwe situatie behoren dat soort procedures tot het verleden. Bovendien moeten andere kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals een jeu de boulesbaan, mogelijk worden. B en W willen verder dat kleine bedrijven, zoals een architectenbureau, zich makkelijker in het buitengebied kunnen vestigen. „Ook willen we woningsplitsing mogelijk maken in bijvoorbeeld een monumentale boerderij. Of een schuur kan omgebouwd worden tot woningen“, zegt wethouder Oomen. Breda wil het bestaan voor de boeren ook iets eenvoudiger maken. Ze mogen op een groter deel van hun perceel een mini-camping beginnen. Het college wil verder de vestiging van kleine recreatiebedrijven in het gebied bevorderen. In bestaande gebouwen mogen straks bed&breakfast-bedrijfjes worden gevestigd. Tot slot versoepelt het college de regels voor het vestigen van paardenhouderijen. Het onderscheid tussen manege, pension en fokkerij verdwijnt. Iemand die een rijbak van minder dan 1000 m² wil aanleggen, wordt niets in de weg gelegd. Alles boven de 1000 m² ziet Breda automatisch als een rijschool en daar wil de gemeente paal en perk aan stellen. Wat mag zoal in het buitengebied? De totale oppervlakte van het buitengebied van Breda is 12.900 ha. De ‘huisverkoop’ van zelf geoogste producten als aardbeien en asperges is straks nergens in het buitengebied meer een probleem. Horeca mag als nevenactiviteit bij bijvoorbeeld een manege, (mini-)camping of ‘boerenterras’. Als de hoofdactiviteit, bijvoorbeeld een camping, wordt opgedoekt, dan vervalt ook de horecafunctie die er bij hoort. Kleinschalig plattelandstoerisme moet in het hele buitengebied kunnen in de vorm van bijvoorbeeld pensions of bed&breakfast. Wel wordt per initiatief bekeken hoe groot de impact is op verkeer en in welke mate het concurreert met vergelijkbare bedrijven in de binnenstad.
34
Nieuwe boeren gaan Nederlandse platteland redden Door Jan Huijgen en Tjirk van der Ziel, Brabants Dagblad, 27 januari 2007 Een nieuw type boer verandert geruisloos het platteland. De boer is een maatschappelijk ondernemer geworden die zijn bedrijf open stelt voor anderen en de economie in zijn regio versterkt. Geef deze boer de ruimte. Het is opvallend dat de nieuwe boeren in het SCP-rapport ’Investeren in vermogen’ zo prominent worden genoemd. Deze voorlopers in de agrarische sector dienen volgens het planbureau als inspirerend voorbeeld van een reeks positieve en kansrijke ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving. Voor de toekomst van het platteland spelen ze daarom een sleutelrol. Het gaat om zorg- , recreatie- , educatie- en natuurboeren die maatschappelijke waarden produceren. Binnen deze groep bevinden zich de zogeheten interactieve boeren die nog een stap verder gaan door betrokken burgers aan hun bedrijf te laten deelnemen. Nieuwe initiatieven als buurderij’, relatie boer-consument, stad/land-arrangementen en adoptie van dieren en bomen maken de interactie tussen boer en burger zeer intensief. Dat alles komt de regionale economie ten goede. De nieuwe boeren grijpen deels terug op het verleden. Van ouds hadden boeren een bijzondere plek in dorpen en kleine steden. Boerderijen waren vaak de plaatsen waar je melk, vlees en aardappelen kon halen, waar kinderen gingen spelen, waar volwassenen op vakantie gingen en waar mensen die sociaal niet konden meekomen hun werk hadden. Boer en burger hadden veel contact met elkaar over het platteland en de dieren. Beiden waren dan ook afhankelijk van het wel en wee van hun streek. Maar met de modernisering van de agrarische sector ontstond een scherpe scheiding. Waar de boer zich toelegde op productie voor de (vaak buitenlandse) markt, week de burger voor de dagelijkse boodschappen uit naar de supermarkt in de stad. Met de daling van het aantal boeren kwamen er steeds minder mensen naar de boerderij. Met deze scheiding is veel verloren gegaan. Velen zijn vervreemd geraakt van voedsel, de natuur, de zorg voor dieren, de vertrouwdheid met de eigen leefomgeving. Tegelijkertijd groeit bij grote groepen burgers een verlangen naar herworteling. De ongekende populariteit van het datingprogramma ’Boer zoekt vrouw’ spreekt wat dat betreft boekdelen. Dat is veel boeren niet ontgaan. Zij zien in dat het platteland een unieke voorsprong heeft waar het gaat om de gezondheid, de leefkwaliteit en zelfs de identiteit van burgers. Op het platteland is het gewoon beter toeven dan in de stad. Zo zijn de afgelopen jaren duizenden zorg- , natuur- , recreatie- en educatieboeren ontstaan. Deze ’eerste generatie’ wil nu zijn ervaringen doorgeven aan een nog veel grotere groep boeren die staat te popelen om deze vernieuwingsslag eveneens te maken. Onderzoek leert dat vijftien- tot twintigduizend boeren als maatschappelijk ondernemer aan de slag zouden willen. Dat is een ongekende kans voor het Nederlandse platteland, en dus voor de gehele samenleving. Vooral de zorglandbouw zou wel eens een snel groeiende tak kunnen worden. Maar dat succes gaat niet vanzelf. Kansen moeten wel worden benut. Dat vraagt om nog meer betrokken burgers en organisaties, en wellicht nog belangrijker, bestuurders met moed en visie. Het ’Manifest Veelzijdig Platteland!’ wil daarom de handen ineen slaan door alle initiatieven van de pioniers van de ’eerste generatie’ te bundelen. Per 1 januari hebben provincies de regie van het plattelandsbeleid in handen gekregen. Dat betekent een 35
actievere inzet. Het is daarom bemoedigend te zien dat verschillende provincies de mening van hun inwoners peilen. Uit recent onderzoek in Brabant, Limburg, Utrecht, Gelderland en Overijssel blijkt dat het platteland uitermate positief wordt beoordeeld. Bovendien vertrouwen inwoners erop dat de zorg voor het platteland bij boeren in goede handen is. Ze vinden dat de boeren daarom meer ruimte moeten krijgen. Hier ligt een belangrijk aanknopingspunt voor provinciale bestuurders. Het is tijd om te investeren in de maatschappelijke meerwaarde van het platteland. De nieuwe boeren laten zien dat er volop mogelijkheden zijn.
Ir. Jan Huijgen is mede-iniatiefnemer van het Manifest Veelzijdig Platteland’. Dr. Tjirk van der Ziel is ruraal socioloog.
36
Uitgebreid gespreksverslag
37
Uitgebreid gespreksverslag expertmeeting - 7 maart 2007 Pieter Vollaard opent als voorzitter de bijeenkomst en stelt zich kort voor. Het Kenniscentrum Toerisme en Recreatie Zuid Nederland (KC T&R)heeft de opdracht van de provincies Noord-Brabant en Zeeland een lijn uit te zetten voor de toekomst de mogelijkheden van toerisme en recreatie in 2015. Gespreksonderwerpen zijn: ¾ Horizon 2015 ¾ Kansen en actie Inleiding Rik Herngreen In Drenthe is een netwerk aangelegd van gladde fietspaden met zorgvuldig geregisseerde beelden. Er wordt een schoonheid weergegeven als illusie, de schoonheid die je moet zien. Dit was een succes, maar tegenwoordig is de doelgroep niet meer te vinden op deze fietspaden. Deze mensen gaan nu op zoek naar allerlei paadjes, waar ze mensen kunnen ontmoeten die iets aan het doen zijn. Mensen zijn op zoek naar het leven, dat is de kern van zijn betoog. De belangrijkste attractie is de vitaliteit als geheel. We kunnen het niet los ontwikkelen. Je moet werken aan een platteland dat als geheel vitaal is. Bijna overal in Nederland is wonen de belangrijkste functie van het platteland (80%). De bewoners zijn allemaal mensen die graag daar willen wonen. Het belang van de landbouw is 10%. Het landelijk gebied moet daarom aantrekkelijk zijn. Dit vereist een grote toegankelijkheid van het platteland. Wat maakt het platteland nu daadwerkelijk aantrekkelijk om te wonen? Dit maakt het gebied namelijk ook aantrekkelijk voor bezoekers. De identiteit van een gebied is echter niet maakbaar, want gemaakte identiteit verveelt. Er moet altijd iets nieuws te ontdekken zijn, waar je een eigen verhaal van kan maken. Dat maakt de vernieuwing in het gebied. Er zijn wel aanleidingen nodig, maar het hoeft geen voorgekookte aanleiding te zijn (immaterieel is vernieuwing ook mogelijk). Het gaat altijd over gebieden waar mensen samen werken om er iets van te maken. We moeten kijken met de ogen van mensen die toen iets gecreëerd hebben in hun omgeving. Het moet dus ook niet zo zijn dat het alleen van vroeger is. Ook de nieuwe trots speelt een belangrijke rol. We staan in deze tijd juist ook voor grote ruimtelijke vraagstukken; bijv. de rivieren, maar ook de plattelandsverbreding. Die vitaliteit vormt de basis en vanuit deze basis kun je toeristisch-recreatieve producten creëren, maar als onderdeel en in samenhang met de andere functies. Niet benaderen als product (maakbaar), wel condities creëren en voorwaarden scheppen. Het assenkruis als sturingsmiddel: verbieden
verbreiden
verleiden
verbeiden (afwachten)
We zetten alles in de toelatingsplanologie. Langzamerhand ontstaat er een tendens om meer te laten gebeuren, vooral om te verleiden. We laten ons vaak meeslepen naar marktgerichtheid, maar de vier elementen zijn alleen in samenhang mogelijk en kunnen leiden tot succes. Zoeken van slimme combinaties van wat je kunt doen. Hoe breng je het ruimtelijk proces op gang, wie wil er dan investeren, en blijf vooral niet in de verbodsplanologie hangen.
38
Ronde 1: Hoe ziet platteland & toerisme eruit in 2015? Het platteland moet spannend zijn. Vooral diversiteit is erg belangrijk. Tijdens een reis kun je ontzettend uitgekeken raken op alsmaar dezelfde landschappen. Vooral de “werkende delen” zijn aantrekkelijk en daarmee kun je interesse wekken. Toscane is bijv. een gebied waar het goed gelukt is om te vernieuwen, te behouden, maar ook de ombouw. Het gebied is een trademark geworden. Er is een goed georganiseerd totaal product waar men ook van weet wat het inhoudt. De boerderijen zijn dan ook zeer fraai hersteld. In Toscane is wel enigszins sprake van maakbaarheid, een concept dat vervolgens volledig wordt geregisseerd. In Ticino kiest men voor een benadering waarin het goede wordt behouden, maar waaraan ook nieuwe elementen worden toegevoegd. Van belang is, dat het niet eenvormig mag worden. Sommige regio’s zijn namelijk volstrekt inwisselbaar. Kijkend naar Brabant en Zeeland kun je niet spreken van hét platteland, de invulling moet regionaal plaatsvinden, passend bij de identiteit van de deelgebieden. In regio’s niet krampachtig vasthouden aan het verleden; niet alle boerderijen moeten per sé historisch zijn. Er moet ruimte blijven voor vernieuwing, aan toevoegingen van deze tijd. Wat nu historisch en passend bij het gebied is, was ooit “nog nooit vertoond”. Bijvoorbeeld de tufstenen kerken in Groningen. Belangrijk is wel dat kwaliteit wordt toegevoegd en dat vernieuwing een economische basis heeft. De ondernemer moet er wel van kunnen leven. In 2015 zien we een landschappelijke transformatie en een economische/functionele transformatie. Het landschap krijgt een totaal andere invulling, zowel qua uiterlijk als qua activiteiten. Het interessante van het gebied is dat de afwisseling van sferen kan worden beleefd en dit is ook noodzakelijk (toeristische gezien. Dus bijvoorbeeld de landbouw, en vervolgens toerisme. Durf ontbreekt behoorlijk. Er is koudwatervrees bij overheden, aan de andere kant lijkt een heleboel te mogen (met de nadruk op lijkt; vooral op gemeente niveau valt dat niet altijd mee). Het landschap was een productielandschap onder leiding van standsorganisaties en overheden. De boer moet ook andere activiteiten kunnen ondernemen. Qua regelgeving lopen ze overal tegen barrières aan. Ze moeten de mogelijkheden krijgen om te bouwen aan een consumptief landschap. Ondernemen in de groene ruimte, dát is waar de agrarische sector voor staat. Wel produceren, maar met andere, bredere taken. Primaire functies in een nieuwe economie zou de oplossing zijn. Het zou heel jammer zijn om de primaire functie eruit te halen. Consumptielandschap moeten we van tafel vegen en vervangen door het belevingslandschap. Identiteit is de inspiratie voor plattelandsontwikkeling. Het gaat over de symbolen, de activiteiten die er plaats vinden. De kwestie van het imago is belangrijk, maar mag niet leidend worden. Hetgeen de boer te vertellen heeft, wordt belangrijker dan het landschap zelf. Het is echter wel wezenlijk om de primaire functie te behouden. De vitaliteit moet centraal komen te staan. Kijkend naar factoren: er komen minder mensen, de vergrijzing neemt toe, er komen andere wensen ten aanzien van wonen, gekoppeld aan de (kleinschalige) zorgfunctie. Dit laatste kan als insteek worden gekozen. Recreatie is belangrijk voor de bewoners, helemaal in combinatie met zorgfuncties. Vanuit inrichtingsdynamiek is van rood meer te verwachten dan van andere zwakkere functies. Bouwen voor zorg voor ouderen en voor jeugd (zie ook volgende alinea) lijkt de meeste kans te bieden op vitaliteit. Natuurlijk wel met respect voor landschappelijke kwaliteit.
39
We kunnen niet alleen op basis van beelden naar de toekomst kijken. Hoe dan ook, het is een dynamisch proces. Dit moet je niet van bovenaf opleggen. Je moet kansen zoeken die in de regio aanwezig zijn. Beelden zijn namelijk smaakgebonden en daarmee kom je er niet. Het overeind trekken van vitale activiteiten is een must. Zo kunnen bijvoorbeeld jonge mensen die in dorpen gaan wonen juist een positieve impuls geven aan activiteiten. Zelf “het wonen” ontwikkelen met jonge mensen. Economische functies uitgeoefend door de bewoners moeten aan beelden worden gekoppeld. Dit leidt tot een aantrekkelijk product voor de bezoekers (marktcreatie). Wat er woont en leeft heeft het naar de zin; deze kracht moet benut worden. 90 % van de activiteiten komt vanuit dezelfde basis. Of dat nu recreatie is, zorg of wat dan ook. Je moet het maatschappelijk kapitaal in het buitengebied benutten. Voor (plattelands)toerisme is het belangrijk dat er ook sprake is van een goed evenwicht tussen bewoners, agrarische ondernemers én toeristische ondernemers. Dus niet alleen redeneren vanuit de landbouw, de samenhang is belangrijk. Kijk er bijvoorbeeld ook naar vanuit de visie van een hotelondernemer. De agrarische sector is eigenlijk behoorlijk professioneel. Moeten we dan wel verbrede landbouw willen ontwikkelen, die enkele kamer verhuren of dat kopje thee schenken? De boer doet het erbij, het zijn slechts neveninkomsten. Moet de boer geen toeristische ondernemer worden en daar helemaal voor gaan? Er zijn ondernemers die een idee hebben en een ondernemersplan uitgewerkt hebben. Zij komen bij de gemeente voor goedkeuring van hun plan, maar dan blijken procedures veel te lang te duren en worden vaak veel barrières opgeworpen. De ontwikkelingsplanologie kan mogelijk een oplossing zijn. Dit betekent wel omscholing voor overheidsmedewerkers, ook gericht op verandering van houding! Maar toeristisch ondernemen op het platteland kan ook door niet agrarische ondernemers gebeuren. Dat moet je met elkaar willen, want “je moet er volledig voor gaan”. Beschouw toerisme niet als neventak. Overheden moeten akkoord kunnen en durven gaan met de transformatie van een volledig agrarische functie (eventueel via verbrede landbouw) naar een volledig toeristisch bedrijf. Binnen bestemmingsplannen kan maar moeilijk worden afgeweken van de eens bepaalde bestemming. Heb het lef om te zeggen dat hier gewoon mag. Het voorbeeld van Akkermans Outdoor Centre: er heeft een transformatie plaatsgevonden van akkerbouwbedrijf, via natuurkampeerterrein naar een outdoorcentrum. Dat heeft alles te maken met economisch draagvlak. Je moet kunnen anticiperen op de markt, anders kan je niet ondernemen. De provinciale overheid kan dit echter weer niet plaatsen in haar ruimtelijke beleid. Bij de ontwikkeling van een gebied zou onderscheid moeten worden gemaakt tussen endogene ondernemers gevestigd in de regio en grote, exogene ondernemers die niet direct aan de gebiedsidentiteit zijn gekoppeld. Het is namelijk van belang dat je houdt van de omgeving, duidelijke affiniteit hebt. Toewijding is van groter belang dan men denkt. De uitdaging is dat we op zoek zijn naar ondernemerschap dat de identiteit kan versterken. Een voorbeeld is om de zorgfunctie van het platteland goed te koppelen aan het toerisme. Kijk ook naar de vele andere economische activiteiten. Ook de hoteleigenaar speelt juist daar een rol in. De combinatie van functies en activiteiten draagt bij aan die vitaliteit van het platteland. Houd er rekening mee dat verhuur van een slechts paar kamers als nevenfunctie uiteindelijk niet bedrijfseconomisch rendabel is.
40
Bij die ruimtelijke verdeling mogen lokale overheden steeds meer, maar op dit gemeentelijk niveau ontbreekt de visie op het gebied vaak nog. Wat is de rol van die overheden nu eigenlijk? Op de Kop van Goeree is een innovatieplatform ingesteld als gevolg van gebrek aan gemeentelijke visie. Dit platform heeft een praktische nota met ‘laaghangend fruit’ opgesteld, die tot ieders verbazing direct tot beleid werd verheven. Plannen die breed gedragen worden hebben de voorkeur van politici. Ook in Gelderland heeft men vanuit een breed draagvlak een visie opgesteld en dat heeft tot een positief resultaat geleid. Deze processen moeten bij voorkeur plaatsvinden op regionaal niveau. Het provinciale niveau wordt vaak als te abstract ervaren. Er moet wel eerst een samenhangend verhaal op papier gezet worden om de beslissers mee te krijgen. Natuurlijk eerst vanuit regio’s, maar dan moet het plan worden opgetild naar een hoger beleidsniveau. Wat wil je met een gebied en hoe voer je dat uit, is een essentiële vraag voor een gebiedsvisie. Gebiedsgerichte aanpak is prima. Wat in zo’n gebied de gewenste ontwikkeling is, zal toch ergens beschreven moeten worde, hierop moet het beleid geënt zijn. Bij de uitvoering loopt men in een aantal gevallen dan tegen problemen aan. We moeten de simpelheid terugbrengen om dingen te realiseren. We moeten echt wel opschrijven wat we met een gebied willen, anders wordt het een chaos. We gaan op zoek naar “de economie” die past bij het buitengebied. Welke soort toerisme voegt iets toe aan het (buiten)gebied, weliswaar subjectief maar ook een visie is subjectief. Vaak wordt weinig economisch perspectief gezien voor de landbouw (agrofoodsector), maar let op: de voedselconsumptie neemt in de komende jaren enorm toe, voedsel wordt een ander product. Op wereldschaal worden grote tekorten verwacht, ook vanwege gebruik van gewassen voor energie.
Intermezzo Er zijn nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, een nieuwe Wet RO. Het probleem is dan hoe je daarop kunt inspelen op lokaal niveau. De provincie is straks geen toetser meer. Ontwikkelingsplanologie zou het antwoord moeten (of kunnen) zijn. Meedenken met partijen die met problemen komen. De provincie kan geen individuele bedrijven steunen. Wat ze wel kan doen is het faciliteren, bevorderen en zonodig subsidiëren van collectieve koepelprojecten (van burgers en ondernemers) Een andere taak zou bijvoorbeeld kunnen zijn: een aanjaagfunctie, een coördinatieschap van innovatieve activiteiten. Interessant punt is ketensamenwerking. Maak spannende allianties, maar die komen nog maar moeizaam van de grond.Kansen om doelen en activiteiten te koppelen zijn er op zich wel, maar worden nog té weinig verzilverd. Waar is behoefte aan als ondernemer? Je hebt behoefte aan (overheids-)steun om het eigen economisch perspectief uit te kunnen werken. Overheden moeten daarbij niets opleggen. Een passend plan maken en afwijken van beleidskaders moet met elkaar verenigd worden. Het is op dit vlak durven pionieren. De conclusie is: slimme combinaties zoeken tussen (kansrijke) functies, overheidsbeleid en middelen. Jammer genoeg is dit al vaak geopperd en lijkt het een open deur te worden!
41
Enkele kernwoorden zijn: o continu ontwikkelen o altijd vernieuwen o kijkend naar de markt o rust blijven uitstralen o koppelen aan de historische pareltjes o kracht van de authenticiteit. o alles plaatsen in één recreatiegebied is niet verstandig o kleinschaligheid is leuk, maar economisch moet je ruimte krijgen (minimale schaal is wel noodzakelijk). o seizoensfluctuaties lastig qua personeelsinzet o dagrecreatie: veel omzet, maar ook hoge kosten. Samenvattend ronde 1: Grote transformaties van de (agrarische) sector(en) waarbij de ruimte en het landschap, maar ook de functies gaan veranderen. De veelvormigheid en afwisseling moet een impuls geven aan de plattelandsontwikkeling. Het slim combineren zal win-win situaties opleveren. Hindernissen en belemmeringen zijn aan de orde. Zijn de overheden wellicht ook toe aan nieuw beleid, want dat schept kansen! Ronde 2: Kansen en uitdagingen voor platteland & toerisme en hoe pakken we dat dan aan? Kleinschaligheid ontstijgen Uitloopgebied voor stad Er is behoefte aan recreëren op het platteland vanuit het idee om vanaf een plek een of meerdere dagen actief te zijn in dat platteland. In de toekomst zal dat alleen maar toenemen. Er bestaan meer mogelijkheden de stedelingen de stad uit te krijgen. Het platteland wordt ook steeds belangrijker als stedelijk uitloopgebied, maar wat gaan we dan doen? Individuele beleving Toerisme zal nu en in de toekomst anders moeten worden in gevuld. Je bent ter plekke en je wil je vakantie persoonsgebonden invullen. Bijvoorbeeld de inwoners die de toerist een product kunnen aanbieden binnen een soort “cafetariamodel” (maatwerk leveren). Standaard-arrangementen zijn uit, assortiment is de lijn van de toekomst. Individueel bedienen en dat slim organiseren (wek de indruk dat men het zelf ontdekt; géén voorgekookte ervaringen!). AH biedt bijvoorbeeld naast standaardproducten ook het luxe assortiment. Er is nog veel ruimte voor luxe, productinnovaties op de toeristische markt. Er bestaan digitale informatieplaatsen waar je alles wat te doen is in een straal van 25 km kunt opvragen. Deze E-spots benutten is een must, het is dan als het ware een individuele begeleiding van de toerist. Persoonlijke voorkeuren moeten mogelijk worden, het aanbieden van voldoende variëteit is daarbij belangrijk. Herkenbare organisatie/merk In Frankrijk biedt een landelijk professioneel opererende keten (gîtes de France) accommodaties aan die geïntegreerd worden aangeboden. Er is sprake van een ruim assortiment die wel helder en eenvoudig aan de consument wordt aangeboden.
42
We moeten onderscheidend zijn (als regio en/of als productaanbod) ten opzichte van vergelijkbare gebieden of activiteiten elders in de wereld. Het streven aan aansluiting bij de kernwaarden van een regio lijkt voor de hand te liggen. De consument maakt namelijk telkens de afweging voor óf een vakantie in Nederland óf in het (goedkope) buitenland. Prijsaanbiedingen spelen daarbij een rol. Dit werkt vooral concurrerend op de markt van het massatoerisme. Doelgroepen, of eigenlijk interest groups ( dwarsdoorsneden van de traditionele doelgroepen) zijn van belang bij de promotie en marketing. Eigenlijk wil de toerist verrast worden. De diversiteit van het gebied is bepalend voor de keuze. Binnen die gebieden kunnen wel gelijkende activiteiten worden aangeboden. De vraag is hoe je dat organiseert. De individuele ondernemer kan dat niet. Wat verbindt dingen nu met elkaar? Hoeveel toeristische herkenbare regio’s hebben we? Dit geeft houvast om het schaalniveau te bepalen. Er lijkt zich een wijziging aan te dienen dat het product tóch belangrijker wordt. Dus niet alleen maar de keuze voor een regio. Boerderij & Spa, bijvoorbeeld, dan wel met echte regioproducten. Beleving staat hoe dan ook centraal. Gastvrijheid en sociale interactie = onderscheidend vermogen Op individueel niveau kun je ook jezelf onderscheiden. Voorbeeld is, dat je je wel kunt onderscheiden door gebruikmaking van een gastenboek en mond-tot-mondreclame, waardoor die bepaalde boerderij telkens is volgeboekt. Het meewerken op de boerderij biedt daarbij specifieke aantrekkingskracht. Het individuele bedrijf werkt echter op het gebied van marketing samen met anderen. Een kans is ook om mensen te betrekken vanuit heemkundige kringen, mensen met grote betrokkenheid en kennis van de regio. Ook dit vult het assortiment aan. Consument adviseert consument Er is al heel veel, maar lang niet alles is duidelijk herkenbaar. Er hangt geen duidelijk reclamebord boven een regio. De consument gaat te rade bij andere consumenten en zoekt bijvoorbeeld op internet. Zorg dat een regio zich kan bedienen van (toeristische) ambassadeurs. Profiteren van investeringen in waterbeheer/natuurontwikkeling Enorme investeringsgolven komen de komende jaren op ons af, onder meer samenhangend met de waterbergings- en natuuropgaven in ons land. Ook de woonopgave is enorm en hiermee is veel geld gemoeid. Deze dreigt nu erg sectoraal te worden ingevuld. Hoe kunnen we die monoculturen verbinden? Op welke wijze kan de toeristische recreatieve sector hierop inspelen en mede aan het roer komen? Hierbij kansen grijpen. Binnen deze enorme budgetten is veel mogelijk, maar dan moeten plannen integraal worden uitgewerkt, waarbij de toeristische ontwikkelingsmogelijkheden een plek krijgen. Regio’s kunnen dat zelf oppakken en hun ideeën vormgeven. Wees hier alert op en stel tijdig aan de orde op bestuurlijk niveau. Toerisme aandacht bij alle ontwikkelingen (incl. recreatie!) Toerisme moet serieus genomen worden door de diverse overheden. Bij alles wat er gebeurt, moet toeristische sector vertegenwoordigd zijn. Deze aanpak is te vergelijken met het project zwakke schakels. In Zeeland speelt toerisme daar inderdaad een belangrijke rol in, maar de rol is zeker nog voor verbetering vatbaar. Sanering van oude accommodaties is aan de orde, maar tegelijkertijd ook ontwikkeling van nieuwe initiatieven.
43
Aandachtspunten: - invulling door zittende ondernemers en niet door grote projectontwikkelaars - grote lijnen uitzetten en laten vaststellen door de grote overheden (rijk en provincie; dit vormt het kader) Ook in steden weegt toerisme vaak niet mee, terwijl de openbare ruimte wel van enorm belang is voor toerisme. In de Vlaamse kunststeden is hiertoe de “toerismetoets” in het leven geroepen. Elk plan wordt getoetst op toeristische waarde, waardoor een goede verankering van toerisme plaatsvindt. Het oprichten van een innovatieplatform in een regio of streek (conform Goeree Overflakkee) is daarom een goed initiatief, vooral voor ondernemers en toeristische dienstverleners. Van daaruit ontstaan ideeën, die vervolgens met behulp van externe adviseurs kunnen worden vertaald en gerapporteerd. Er wordt ook direct een handboek gemaakt met ambtelijke facilitering om het te gaan uitvoeren. Kleinschaligheid heeft alleen maar kans bij slimme verbindingen (samenwerkingsallianties). POP-budget moet benut gaan worden voor lokale/kleinschalige projecten. Dit is tevens goed voor het creëren van draagvlak. Verder moet wel ingespeeld worden op de grote projecten (ontwikkelingen)voor de landelijke opgaven (zeespiegelrijzing, waterberging, woonopgaaf). De bevolking is bij grote projecten betrokken. De bewoner vormt nu nog vaak een barrière bij grotere toeristische ontwikkeling. Een open planproces is hierbij een hulpmiddel. Laat mensen hun problemen benoemen en hun ideeën spuien. Organiseer toerisme beter en doe het vooral ook zelf Hoe zit het met de mentaliteit van de ondernemers? Het zijn altijd de ondernemers die met vernieuwingen komen. In Brabant zijn bijvoorbeeld wel initiatieven (NORT-project, initiatieven binnen het REAP West Brabant) die een en ander initiëren. De ondernemer moet mee, wil hij kunnen overleven. Investeren in opleiding op alle niveaus! Opleiding (vorming) van ondernemers en personeel is van belang voor de professionalisering en verhoging van de innovatiebereidheid binnen de sector. Er is wel een en ander gebeurd op dat gebied vanuit het NORT-project. Zo moet meer vaardigheid worden ontwikkeld in de ambassadeursrol. “Gastvriendelijkheid” en “Gastvrijheid” is daarbij ook een aandachtspunt. De eigen bevolking en personeel in winkels e.d. moet zelf een ambassadeur voor regio zijn! De opdracht kan worden meegeven om vanuit toerisme veel pro-actiever te werk te gaan. Probeer gemeenten te stimuleren. Het belang van toerisme voor het voetlicht brengen bij de diverse overheden is essentieel en moet veel meer dan nu door de sector worden opgepakt. Aan de begeleiding van een ondernemer van die vaardigheid is eveneens een actiepunt. Er moet een mentaliteitsverandering komen, niet alleen bij overheden, maar ook bij de branche zelf. De klanten komen niet meer automatisch naar jou (of jouw regio) toe. Als je ambassadeurs hebt, dan moet je op zoek naar je identiteit: Samen een idee vormen van waar we mee aan de slag willen vanuit een zelfde toekomstbeeld. Eerst moet de identiteit van de verschillende onderdelen binnen het regionaal toerisme worden vastgesteld; dus starten op microniveau. Vanuit dat microniveau kun je dan toewerken naar hogere meer abstracte (beleids)niveaus.
44
Identiteit = dynamisch Identiteit is niet statisch, het is continu in beweging, dynamisch, flexibel, levende geschiedenis. Dit levert weer diversiteit op. Ontwikkel een visie op je identiteit in de toekomst. Er overkomt ons van alles en dat heeft invloed op wat we nu zijn. Alleen vaststellen van de identiteit van nu is niet genoeg. Ook de consument verandert en de toerist heeft óók invloed op de streekidentiteit. Recreatieondernemers moeten met ontwikkelingen in de sector op de hoogte blijven en zonodig een rol kunnen spelen. Kennismaken met elkaar over wat we doen en wat anderen doen is in dit verband van belang. Excursies en bedrijfsbezoeken zou je daartoe kunnen gaan opzetten zowel op sectoraal niveau als op regionaal niveau. Eveneens zouden beleidsambtenaren en/of informatiemedewerkers hierbij betrokken moeten worden. Meesturen bij veranderingen Toeristische sector: ga vooraan lopen!!!! Meesturen bij veranderingen in plaats van veranderingen ondergaan! Anders pakken de grote partijen hun kans – weg eigen identiteit en diversiteit.
45
Contactgegevens deelnemers expertmeeting
46
Overzicht deelnemers Organisatie Gelders Overijssels Bureau voor Toerisme RDH
Contactpersoon Mevrouw A. van Helvoirt
Adres Postbus 96
Postcode 7400 AB
Plaats Deventer
E-mailadres
[email protected]
De heer E. Oude Weernink
4461 HN
Goes
[email protected]
Habiforum ZLTO Akkermans Outdoor Center Steunpunt Toerisme & Recreatie
De De De De
2800 AK 5000 MA 4655 TB B-3001
Gouda Tilburg De Heen Heverlee
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
De heer J. Verseput De heer J.W. Bosch
Frans den Hollanderlaan 12 Postbus 420 Postbus 91 Heensemolenweg 23 Geo Instituut, Celestijnenlaan 200 E Schapenweg 1 Oude Vlissingseweg 1
4316 PK 4336 AA
Zonnemaire Middelburg
[email protected] [email protected]
De heer De heer De heer De heer De heer De heer
Postbus 2 Rietdijk 12 Oosterstraat 47 Postbus 90108 Hoogeind 15 Postbus 90151
3253 LM 4316 PL 9989 AB 5200 MA 5529 NB 5200 MC
Ouddorp Zonnemaire Warffum 's-Hertogenbosch Casteren 's-Hertogenbosch
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Mevrouw A. van Bruchem
Postbus 90151
5200 MC
's-Hertogenbosch
[email protected]
Mevrouw L. Goudzwaard
Postbus 6001
4330 LA
Middelburg
[email protected]
Mevrouw A. de Moor
Postbus 6001
4330 LA
Middelburg
[email protected]
Mevrouw S. Coppoolse Mevrouw D. Korteweg Maris Mevrouw M. Tempelman
Postbus 4125 Postbus 4125 Postbus 364
5004 JC 5004 JC 4380 AJ
Tilburg Tilburg Vlissingen
[email protected] [email protected] [email protected]
De heer P. Vollaard
Postbus 364
4380 AJ
Vlissingen
[email protected]
Mevrouw F. Stols
Postbus 364
4380 AJ
Vlissingen
[email protected]
Bosch & Slabbers landschapsarchitecten Landschapscamping Kijkuit HAS Den Bosch Provincie Noord-Brabant Bureau SEB Provincie Noord-Brabant Gebiedsmakelaar Brabantse Delta Provincie Zeeland Directie WEB, Afdeling Economie Provincie Zeeland Afdeling economie, beleidsmedewerker landbouw Brabants Bureau voor Toerisme Brabants Bureau voor Toerisme Hogeschool Zeeland Kenniscentrum Kusttoerisme Hogeschool Zeeland Lectoraat Duurzaamheid Hogeschool Zeeland Afd. projectondersteuning
heer heer heer heer
H. Hillebrand H. Kusters J. Akkermans J. Bryon
M. Zeelenberg N. Delst R. Herngreen T. van Muijlwijk T.J.M. Coppens G. Hoek
47
48