DIESTSEVEST 40, 3000 LEUVEN TEL. 016 28 66 01 + FAX 016 28 66 09
EUROPESE EN VLAAMSE VERKIEZINGEN JUNI 2009 MEMORANDUM VAN BOERENBOND – LANDELIJKE BEWEGING Goedgekeurd door de Algemene Raad van Boerenbond – Landelijke Beweging 15 december 2008
Algemene inleiding. Voor de Vlaamse en de Europese verkiezingen van 7 juni 2009 heeft de Landelijke Beweging van de Boerenbond (Landelijke Gilden, KVLV en KLJ) haar beleidssuggesties gebundeld. Hierbij is het geenszins de bedoeling om op alle problemen een sluitend beleidsantwoord te formuleren. We beperken ons tot die thema’s die aansluiten bij onze opdracht en onze doelstellingen. De voornaamste doelstelling van de Landelijke Beweging is de erkenning en de eerbiediging van het Vlaamse platteland en zijn bewoners. Op dit platteland speelt de land- en tuinbouw een onvervangbare rol als economische drager en beheerder van het landschap en de leefomgeving. Het overheidsbeleid – Europees, federaal, Vlaams, provinciaal en gemeentelijk – moet beter rekening houden met de eigenheid van het platteland, met de bestuurskracht van de kleine en de landelijke gemeenten, en met de hedendaagse functie van het platteland in onze samenleving. Een beleid dat onze land- en tuinbouwbedrijven de nodige ruimte geeft en ondersteunt, lijkt ons hierbij van essentieel belang. De belangrijkste beleidsverantwoordelijkheid inzake landbouw bevindt zich op Europees en op Vlaams niveau. Dit memorandum start dan ook met het internationale en het Vlaamse landbouwbeleid. Het plattelandsbeleid en het beleid inzake zorg, welzijn en cultuur komen vervolgens in deel 3 en 4 aanbod. In deel 5 buigen we ons over de vraag naar een verdere regionalisering. Inhoud I. II. III. IV. IV.
Het Europees en Internationaal landbouwbeleid Een eigen Vlaams landbouwbeleid Een eigen Vlaams plattelandsbeleid Een eigen Vlaams beleid inzake zorg, welzijn en cultuur Nieuwe stappen in de staatshervorming
1
I.
HET EUROPEES EN INTERNATIONAAL LANDBOUWBELEID
Algemeen Europa heeft zijn landbouwbeleid reeds sterk aangepast en mag geen verdere toegevingen doen in het kader van de WTO-onderhandelingen. Het ‘Europees landbouwmodel’ moet verdedigd worden en kan tevens inspirerend werken voor de derdewereld problematiek. Europa moet een duurzaam landbouwbeleid realiseren. Het afgesproken beleid en de afgesproken beleidsperiodes moeten gerespecteerd worden, teneinde rechts- en bedrijfszekerheid te garanderen. Bij beleidswijzigingen moeten voldoende lange overgangsperiodes worden voorzien om de agrarische bedrijven toe te laten om zich op een verantwoorde wijze aan te passen aan het nieuwe beleid. In het bijzonder dient het milieu- en natuurbeleid rekening te houden met deze bekommernissen. Op internationale fora moet Europa het basisprincipe huldigen dat iedere natie het onvervreemdbare recht heeft om te streven naar een optimale graad van voedselzekerheid en om een voedselproductiesysteem te realiseren dat afgestemd is op de eisen inzake kwaliteit en diversiteit die de eigen consumenten stellen. Hierbij is het voor Europa en zijn landbouworganisaties een prioritaire opdracht om de familiale landbouw wereldwijd te versterken en in de derde wereldlanden sterke landbouworganisaties uit te bouwen. Vanuit de Landelijke Beweging pleiten wij verder voor de uitbouw van een systeem van fair trade zowel voor land- en tuinbouwproducten uit het Zuiden als het Noorden onder het motto ‘Eerlijke prijzen voor eerlijke producten’. WTO De Landelijke Beweging is bezorgd over de impact van de Doha-ronde op de Vlaamse landbouw. Een finaal WTO-akkoord moet vallen binnen volgende krijtlijnen: Ø geen bijkomende hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid; Ø gelijkwaardige inperking van verschillende vormen van exportondersteuning; Ø voldoende aantal gevoelige producten; Ø het compenserende tariefcontingent moet minimaal en flexibel kunnen worden ingevuld; Ø vaste invoerrechten moeten mogelijk blijven; Ø afspraken over non trade concerns en hoe deze kunnen worden ingevuld; Ø het internationale handelsbeleid van de EU moet worden vastgelegd via multilaterale en niet via bilaterale handelsakkoorden, waarbij landbouw niet mag gebruikt worden als pasmunt. Het Europees landbouwbeleid Voor het Europees landbouwbeleid moeten voedselveiligheid, voedselzekerheid en een adequate financiering de centrale hoekstenen blijven.
2
Ø Financiering in een liberaliserende markt Met het aantreden van de nieuwe Europese Commissie zal het debat tussen de Commissie, het Europees parlement en de Raad over het financieel kader na 2013 starten. Het inhoudelijke debat over het doel en de middelen moet als basis en verantwoording dienen om het financieringsniveau van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) te blijven garanderen op lange termijn. Daarnaast moet gelet op de verdere liberalisering naar nieuwe vormen van ondersteuning gezocht worden. Daarom: § geen bijkomende modulatie of nationale medefinanciering van het GLB (1ste pijler); § een geloofwaardige en adequate Europese financiering van het plattelandsbeleid (2de pijler); § het uitwerken van een betere economische begeleiding en van nieuwe instrumenten zoals risico- en crisisbeheer om de groeiende instabiliteit door de liberalisering op te vangen; § de steun (MTR, beheersovereenkomsten, GMO-steun,…) aan gepensioneerde boeren afbouwen; § verdere EU-uitbreiding kan pas na volledige integratie van de nieuwe lidstaten en op voorwaarde dat dit niet leidt tot een afbouw van het GLB; § indien de Europese financiële steun voor het GLB toch zou worden afgebouwd, moeten de federale en/of regionale overheden de mogelijkheid krijgen om dit te compenseren. Ø De Health Check De hervormingen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in het kader van de Health Check zullen in 2009 verder worden doorgevoerd. Hiermee ligt het beleidskader vast tot 2013. Voor 1 augustus 2009 moeten nog enkele regionale keuzes gemaakt worden: § Voor de bedrijfstoeslagrechten moet het engagement tot 2013 nageleefd worden en moet Vlaanderen het historisch model verder hanteren. § In overleg met de sector en het verzekeringswezen moet werk gemaakt worden van een haalbare invulling van de risicobeheersinstrumenten. § PDPO moet zo aangepast worden dat de nieuwe middelen de sector in staat stellen een optimale bijdrage te leveren aan de maatschappelijke verwachtingen en uitdagingen inzake klimaat, waterbeheer, biodiversiteit en bio-energie. Bij de verdere uitvoering van de Health Check wil de Landelijke Beweging algemeen volgende elementen benadrukken: § Het verlies aan de prijsondersteuning van de melkquota maakt andere interveniërende maatregelen, die als vangnet aan de onderzijde van de markt functioneren, noodzakelijk. Er is nood aan een globale toekomstvisie waarbinnen de Vlaamse regering haar beleid vastlegt ten aanzien van groei voor melkveebedrijven in de overgangsfase naar afschaffing van de melkquota, zodat de melkveehouders hun bedrijfsvoering maximaal kunnen afstemmen op een mogelijke afschaffing. § Voor het risicobeheer zullen bilaterale afspraken gemaakt moeten worden over toekomstige productievolumes en afzet. Hierbij dient het vrije ondernemerschap van de individuele bedrijven gegarandeerd te worden. 3
§
Invoering flate-rate: De Landelijke Beweging verzet zich tegen de invoering van een flate-rate systeem. Het aandeel van de bedrijfstoeslag in het bedrijfsinkomen varieert zeer sterk tussen de bedrijven en nog meer tussen specialisaties. Voornamelijk de rundveespecialisaties dreigen een aanzienlijk stuk van hun bedrijfsinkomen te verliezen door de invoering van een flate rate-regeling.
Ø MTR Naar de toekomst moeten de cross compliance controles verder gebruikt worden als een ‘adviserend stimulerend opvolgingssysteem’, en niet als een louter sanctionerend systeem. De bedrijfsindividuele beperkingen aangaande permanent grasland vormen een knelpunt bij de reconversie van rundveebedrijven naar andere specialisaties. Ook het herverdelen van de niet-gebruikte toeslagrechten is een aandachtspunt. Ø Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2013 Het beleidskader na 2013 zal in de volgende legislatuur op basis van een breed maatschappelijk debat ingevuld worden. Een belangrijke randvoorwaarde zal de uitkomst van het debat over het financieel perspectief 2013-2020 zijn. De Landelijke Beweging dringt aan op een beleidskader dat zeker volgende elementen als uitgangspunt neemt: § De Europese landbouw moet blijvend de Europese samenleving verzekeren van een gevarieerde, zekere, veilige en kwalitatieve voedselbevoorrading. § Het voedsel moet aan redelijke prijzen aan de consument worden aangeboden en moet de huidige en de komende generaties landbouwers een leefbaar inkomen verschaffen. § Het eigen ‘Europese landbouwmodel’, dat inspeelt op maatschappelijke verwachtingen en uitdagingen, moet verder ontwikkeld worden als een multifunctionele, duurzame en concurrentiele landbouwsector. § De land- en tuinbouw moet overal op het Europese grondgebied aanwezig zijn, ook in gebieden met specifieke eigenheden. Ø Voedselveiligheid en voedselkwaliteit Inzake kwaliteit, voedselveiligheid en de kwalitatieve vereisten van het voedselproductieproces moet Europa de concurrentievoorwaarden t.o.v. derde landen gelijkstellen, en zo nodig zijn markt afschermen tegen producten die niet aan die voorwaarden voldoen of compenserende betalingen instellen (cfr. bedrijfstoeslagrechten). De komende jaren wordt op basis van het groenboek verder gedebatteerd over productievoorschriften, handelsnormen, geografische aanduidingen en certificeringsregelingen. Dit groenboek garandeert de consument een hoogkwalitatieve Europese voedselproductie maar moet eveneens zo uitgewerkt worden dat het groenboek ook een werkelijke toegevoegde waarde biedt aan de producent in termen van prijsvorming en marktpositionering.
4
Het Europees milieubeleid Milieukwaliteitsnormen moeten door EU vastgelegd worden op basis van wetenschappelijke onderbouwing, rekening houdend met de sociaal-economische context. Bij implementatie van de Europese milieuregelgeving in de federale of Vlaamse wetgeving moet ‘gold plating’ (strengere normering dan EU) worden vermeden. Ø Gewasbescherming § Inzake gewasbeschermingsmiddelen blijft de Landelijke Beweging pleiten voor één geharmoniseerde en gecentraliseerde toelatingsprocedure binnen Europa, die een snelle wederzijdse erkenning inhoudt en de administratieve belasting voor lidstaten, producenten en gebruikers tot een minimum beperkt. § Het is voor de Vlaamse land- en tuinbouw absoluut noodzakelijk dat voldoende gewasbeschermingsmiddelen ter beschikking blijven, die een effectieve en gerichte bestrijding mogelijk maken, om een voldoende, kwaliteitsvolle en veilige voedselproductie te garanderen. De evaluatie en de toelating van een gewasbeschermingsmiddel moeten gebaseerd zijn op een wetenschappelijke risicoevaluatie, waarin gevaar en blootstelling in functie van elkaar worden beoordeeld. Ø GGO’s Europa voert op dit ogenblik onder druk van een aantal lidstaten en organisaties een heel stringent beleid inzake de erkenning van ggo-gewassen, zowel voor het uitzaaien van deze gewassen binnen Europa als voor de import van deze gewassen als grondstof voor veevoeders. Op die manier dreigt Europa zich te isoleren en groeit het gevaar op concurrentievervalsing. § Vanuit de Landelijke Beweging hebben wij begrip voor de strikte controles inzake milieu en volksgezondheid, maar betreuren dat Europa telkens opnieuw toegeeft aan een maatschappelijke druk die de wetenschappelijke bevindingen telkens weer in twijfel trekt. § Voor de import van ggo-gewassen moet er duidelijkheid komen: ofwel een import van elders erkende ggo-gewassen, ofwel de banning van de import van producten die voorgebracht zijn door dieren die met ggo-gewassen gevoederd zijn. Ø Bodem Momenteel werkt Europa aan een kaderrichtlijn bodem. Voor de landbouwsector in Vlaanderen vormt deze richtlijn een 'overbodige' richtlijn omdat ze enkel de administratieve last zal doen toenemen en geen toegevoegde milieuwaarde zal realiseren. De Europese regelgeving bevat nu reeds vele maatregelen die de bodemkwaliteit bewaken; o.a. de cross-compliance voorwaarden in het GLB, de kaderrichtlijn water en de nitraatrichtlijn. Ø IPPC richtlijn In Europa ligt momenteel het voorstel voor tot herziening van de IPPC richtlijn (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). Deze richtlijn kan een grote weerslag hebben op de intensieve varkens- en pluimveehouderij in Vlaanderen. 5
De Landelijke Beweging gaat absoluut niet akkoord met de voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied omdat deze enkel leidt tot grotere administratieve lasten en tot bijkomende investeringen, en nauwelijks milieuwinst zal opleveren. Ø Klimaatbeleid Het voorgestelde Europese klimaatpakket bevat ambitieuze doelstellingen inzake hernieuwbare energie en biobrandstoffen. De Landelijke Beweging steunt het principe van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, omdat deze de specifieke situatie van elke betrokken lidstaat in rekening brengen. In nationale actieplannen zullen de lidstaten met concrete strategieën en maatregelen moeten aangeven op welke manier zij de doelstellingen trachten te realiseren. De lidstaten moeten over de nodige flexibiliteit beschikken om de sectorale doelstellingen (elektriciteit, warmte, biobrandstoffen) volgens de meest geëigende maatregelen te bereiken. § Voortbouwend op het huidige beleid, moeten de federale en de Vlaamse overheid voldoende sturende en ondersteunende maatregelen voorzien om het potentieel aan hernieuwbare energie in Vlaanderen, onder meer in landbouwsector, maximaal te kunnen ontwikkelen. § De duurzaamheidscriteria moeten, zonder dat de voedselzekerheid in het gedrang gebracht wordt, zo snel mogelijk worden vastgelegd teneinde een “level playing field” te kunnen garanderen. § Er moet snel duidelijkheid komen over de lastenverdeling tussen de gewesten en bij de opmaak van het volgende klimaatbeleidsplan moeten de sectoren actief betrokken worden. Gezien de uitstekende resultaten die de Vlaamse land- en tuinbouwsector jaar na jaar kan voorleggen, vragen we om bij het vastleggen van nieuwe sectorale doelstellingen en maatregelen terdege rekening te houden met de reeds geleverde inspanningen; het maatregelenpakket moet gericht zijn op evenredige inspanningen door de verschillende (niet-ETS) sectoren over de ganse periode (verleden en toekomst). Europees sanitair beleid In het kader van het Europees sanitair beleid vragen wij aandacht voor vijf prioriteiten: Ø In de discussies rond dierenwelzijn moet steeds rekening gehouden worden met de economische haalbaarheid. Ø Het proces om tot een nieuwe Europese dierengezondheidsstrategie te komen dient versneld en versterkt te worden. Ø Voor het invoeren van nieuwe diergeneesmiddelen moet een systeem van wederzijdse erkenning worden uitgewerkt. Ø Inzake ziektebestrijding moeten bij blauwtong de bestrijdingsmaatregelen geharmoniseerd worden en bij BSE moeten de testen verder worden afgebouwd. Ø Het gebruik van dierenmeel moet mits sluitende controlevoorwaarden opnieuw worden toegestaan.
6
II.
EEN EIGEN VLAAMS LANDBOUWBELEID
Algemeen Vlaanderen moet de eigen voedselproductie als een waarde op zich behandelen. Conform het Europese landbouwbeleid, moet Vlaanderen een dynamisch beleid ontwikkelen ten voordele van de familiale land- en tuinbouwbedrijven. De agrarische productie is in de eerste plaats een economische activiteit in een sterk concurrentiele omgeving. Een duurzaam en stabiel beleid moet jonge agrarische ondernemers een voldoende perspectief bieden om de investeringen op de langere termijn te plannen en te realiseren. Het duurzaamheidbegrip moet verder in zijn volle dimensie gehanteerd worden, inclusief de zorg voor een correct ondernemersinkomen, de sociale zorg en de maatschappelijke waardering voor de producenten. Een te eenzijdig duurzaamheidbegrip waarin de ecologische component al te dominant is, dient vermeden. Het Vlaamse land- en tuinbouwbeleid zal zich essentieel moeten richten op de productie van hoge kwaliteit, van meer toegevoegde waarde, en van een grotere multifunctionaliteit. In de nieuwe Vlaamse regering moet de bevoegdheid voor het plattelandsbeleid verder gekoppeld blijven aan een specifieke minister van landbouw. De Landelijke Beweging vraagt dat de Vlaamse regering verder intensief overleg pleegt met de sector betreffende alle beleidsbeslissingen die een impact op de landbouw hebben, en dat de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij wordt uitgebouwd als een instrument van en voor de landbouw. Tenslotte vraagt de Landelijke Beweging bijzondere aandacht voor de lang beloofde administratieve vereenvoudiging. Ruimtelijke Ordening Het ruimtelijke ordeningsbeleid moet er op gericht zijn om een doordacht evenwicht tussen diverse maatschappelijke ruimteclaims tot stand te brengen. Dit is een dynamisch gegeven. Het kan echter niet de bedoeling zijn om de rechtszekerheid van burgers en bedrijven systematisch op de helling te zetten. Een essentieel punt is het respecteren van de wettelijke termijnen bij het afleveren van de stedenbouwkundige vergunningen. Bijzondere aandacht dient eveneens besteed aan het lopende en het toekomstige afbakeningsproces en aan het vergunningenbeleid. Tenslotte moet het structuurplan voor alle grootschalige projecten (water- en nietwatergebonden), flankerende maatregelen voor de land- en tuinbouw voorzien. Ø Het lopende afbakeningsproces Uit de ruimteboekhouding blijkt hoe volgens het RSV nog 26.500 ha natuur, 8.000 ha bos en 750.000 ha agrarisch gebied voor beroepslandbouw dient gerealiseerd te worden. De afbakening van de natuurlijke en agrarische structuur moet gelijktijdig en gelijkwaardig gebeuren. Het einddoel van het afbakeningsproces, is het vastleggen van de agrarische gebieden via een RUP dat de bedrijfs- en rechtszekerheid effectief waarborgt.
7
Bij het verdere proces moet rekening gehouden met volgende aandachtspunten: § §
§
§ §
§
Bij de afbakening dient de zonevreemde landbouw maximaal via planologische ruil in het agrarische gebied te worden opgenomen. Behoudens in de nog te bepalen bouwvrije agrarische gebieden, moeten nieuwe landbouwvestigingen blijvend mogelijk zijn in agrarisch gebied. De toekomstige landbouw dreigt anders gekneld te raken tussen enerzijds de weigeringen van de vergunning in de dorpsrand en weigering in open agrarisch gebied. Bos- en natuuruitbreiding moeten in de eerste plaats gebeuren op gronden die verlaten zijn door de landbouw of op gronden die door andere planningsprocessen reeds zwaar belast worden. Waardevolle landbouwgrond dient maximaal ontzien te worden, eventueel na uitvoering van een landbouweffectenrapportage. Bebossing binnen het agrarische gebied kan niet worden toegestaan. De tijdelijke bebossing door landbouwers in het kader van het Europese plattelandsbeleid vormt hierop een uitzondering. Het bosdecreet mag daarop niet van toepassing zijn. Sinds de afbakening met RUP’s zijn de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften niet meer vastgelegd met verordenende kracht. Op Vlaams niveau wordt enige uniformiteit nagestreefd, maar voor de provinciale en gemeentelijke RUP’s wordt geen stroomlijning voorzien. De Landelijke Beweging vraagt dat de standaard typebepalingen opnieuw een verordenende kracht krijgen. Tenslotte moet de Vlaamse overheid toezien dat gemeenten en provincies de Vlaamse afbakening respecteren en dat initiatieven van lagere overheden geen uitholling betekenen van de bedrijfs- en rechtszekerheid.
Ø Herziening Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Momenteel loopt de herziening van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen (korte termijnspoor 2012), die zal leiden tot een addendum bij het huidige RSV. Voor de landbouw zijn er drie essentiële bekommernissen: § Het huidige RSV moet worden uitgevoerd, alvorens een nieuw RSV wordt opgesteld. § De 750.000 ha agrarisch gebied moet gegarandeerd blijven. Het huidige proces van herbevestiging is slechts een tussenstap. Voor de herbevestigde agrarische gebieden moeten finaal nog RUP’s worden opgemaakt, zodat de rechtszekerheid op langere termijn gegarandeerd wordt. § Er moet uitgegaan worden van een ruimtelijke scheiding van de hoofdfuncties natuur en landbouw, waarbij verweving en verbinding berust op vrijwilligheid (via het afsluiten van beheersovereenkomsten) en waardoor de planfiguur natuurverweving overbodig wordt. Ø Landschapsatlas In de afgelopen legislatuur werden de eerste vijf ankerplaatsen aangeduid. In totaal voorziet de landschapsatlas in meer dan 220.000 ha aan ankerplaatsen. Dit is liefst 16,25% van het Vlaamse grondgebied. Deze ankerplaatsen worden door wetenschappers aangeduid. De regering neemt deze ankerplaatsen over zonder openbaar onderzoek, m.a.w. zonder inspraak van bewoners, eigenaars en gebruikers en zonder dat zij de mogelijke gevolgen ervan kunnen inschatten. 8
De aanduiding als ankerplaats heeft volgens het decreet geen enkele invloed op vergunningsaanvragen van burgers, wel op vergunningsaanvragen van de overheid. § We vrezen dat de overheid bij aanvragen wel degelijk rekening zal houden met deze ankerplaatsen. De praktijk leert immers dat alle kaarten die vandaag bestaan, wettelijk of niet, invloed hebben op het advies en de behandeling van vergunningsaanvragen. § We vragen dat de aanduiding van ankerplaatsen gebeurt ná een openbaar onderzoek, zodat de inspraak van de bewoners, de eigenaars en de gebruikers gegarandeerd is. Ø Procedure van plan-MER Een herziening van de procedure van de plan-MER is noodzakelijk. Op dit ogenblik is alleen een openbaar onderzoek voorzien bij de kennisgeving en niet voor de goedkeuring van het uiteindelijke MER. De nieuwe procedure moet niet alleen inspraak voorzien over de manier waarop het MER wordt opgemaakt, maar ook over de inhoud van het MER, en met name over de keuze tussen de alternatieven die in het MER worden onderzocht. Ø Planschaderegeling Het recht op planschade bij omzetting van agrarisch gebied naar een groene bestemming, en de bijhorende vergoeding voor de eigenaar en de gebruiker, zijn een oude eis van de landbouwsector. Momenteel voorzien twee ontwerpdecreten in een regeling voor kapitaal- en de gebruikersschade. Beide decreten moeten samen en retroactief (toepassing vanaf 1 januari 2008) in voege treden. Om tot een werkbare en rechtvaardige regeling inzake gebruikersschade te komen moet de grondgebruiker de keuze krijgen of hij op de grond blijft boeren of niet. Indien de landbouwer ervoor kiest de grond niet verder te bewerken is een vergoeding nodig, die gelijk is aan de gebruikersvergoeding berekend bij onteigeningen. Milieu Het Vlaamse milieubeleid dient resultaatgericht te zijn, rekening houdend met de sociaaleconomische context en de reeds geleverde inspanningen. Bij implementatie van de Europese milieuregelgeving in de federale of Vlaamse wetgeving moet strengere normering dan EU (zgn. gold plating) worden vermeden. Ø Plannen duurzame ontwikkeling Op federaal niveau werd een ontwerp Plan Duurzame Ontwikkeling en op Vlaams niveau een Strategisch Plan Duurzame Ontwikkeling opgesteld. Op beide plannen werden heel wat bedenkingen geformuleerd. De Landelijke Beweging vraagt dat beide plannen afgestemd worden op elkaar en dat zij gericht zijn op het realiseren van de drie pijlers van duurzaamheid: ecologische, sociale én economische. De Landelijke Beweging onderschrijft de plaats van de biologische landbouw als onderdeel van land- en tuinbouw. De overheid moet in bijkomende middelen voorzien om het strategisch plan biologische landbouw uit te voeren. 9
Ø Energie en klimaat De land- en tuinbouwsector kan een effectieve bijdrage leveren tot een oplossing van de klimaatverandering. Momenteel verkeert heel de landbouwsector in crisis, o.a. door de sterk stijgende energieprijzen die het sterkst doorspelen in tuinbouwsector. De overheid dient de nodige aandacht te besteden aan de financiële leefbaarheid van de bedrijven en moet milieuvriendelijke oplossingen stimuleren. § Om investeringen in hernieuwbare energie rendabel te maken, dient de overheid de nodige financiële stimulansen in te bouwen en/of een basisprijs te garanderen over een langere periode. § Een geïntegreerde aanpak is noodzakelijk met: • extra betoelaging voor energievriendelijke alternatieven (zie Vlif); • stimuleren van het hergebruik van warmte uit industriële toepassingen; • bijkomende onderzoek naar energiebesparende toepassingen, naar alternatieve energiebronnen zoals houtverbranding, palmolie, warmtepompen e.d. en naar gewassen met een lage energiebehoefte ; • extra investeringen in een decentraal elektriciteitsnet o.a. beveiliging en netcapaciteit. § De Vlaamse akkerbouwsector kan in de toekomst een belangrijke rol vervullen in de productie van hernieuwbare energie (cf. Europese doelstellingen). Er dient verder onderzoek verricht naar gewassen met een hoge intrinsieke energiewaarde. § De landbouwsector is vragende partij om organisch-biologische afvalstromen uit andere sectoren in te zetten bij de productie van hernieuwbare energie, op voorwaarde dat de veiligheid kan gegarandeerd worden. § Een effectieve bijdrage tot een oplossing van het klimaatvraagstuk is slechts mogelijk indien een aantal juridische en administratieve belemmeringen worden weggewerkt, o.a. de vergunningsvoorwaarden voor kleine windmolens, voor zonnepanelen bij serres en voor regenspaarbekkens, de voorwaarden voor het leveren van WKK-energie aan het elektriciteitsnet, enz. Ø Bodem § De Landelijke Beweging is zich bewust van de problemen die bodemerosie en het dalend organische stofgehalte in de bodem met zich meebrengen. Daarom pleit de Landelijke Beweging voor stimulerende maatregelen vanuit de overheid onder de vorm van beheersovereenkomsten die een aanvulling vormen op het toepassen van de goede landbouw- en milieupraktijken. Ø Delfstoffen Na vijf jaar uitvoering van het decreet op de oppervlaktedelfstoffen, via het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan en de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen, is er nood aan bijsturing. § Er is nog steeds nood aan een concrete visie over hoe Vlaanderen wil omgaan met zijn grondstoffen, gekoppeld aan een beleid dat deze visie daadwerkelijk uitvoert. Nieuwe ontginningen moeten zich vooral richten op de binnenlandse markt. § Bij de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen is de planhorizon van 25 jaar te groot. Hierdoor wordt een te grote claim gelegd op de gekozen gebieden en worden de huidige eigenaars en de gebruikers te lang belemmerd in hun exploitatie. 10
§
Er is nood aan een begeleidingscommissie in de fase van de ontginningen en aan een beoordelingscommissie in de fase van het creëren van de nabestemming. In de gebieden waarbij de nabestemming geen landbouw meer voorziet, is er nood aan een flankerend landbouwbeleid.
Ø Afvalwater De verbetering van de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit is een belangrijke (Europese) doelstelling. Bij de concretisering van deze doelstelling moet het beleid de verdere ontwikkeling van een duurzame land- en tuinbouw garanderen. § De overheid moet dringend werk maken van (technisch en economisch) haalbare lozingsnormen. § Voor specifieke (afval)waterstromen op het bedrijf moeten alternatieve oplossingen (bijvoorbeeld het uitrijden op cultuurgrond) wettelijk mogelijk worden. Ø Afval In de landbouwsector komen zeer specifieke afvalstromen voor: dierlijk afval, verpakkingen fytoproducten, autobanden, landbouwfolies, enz. We stellen vast dat de inzamelacties voor verpakkingen van fytoproducten, afgestemd op de specifieke noden van de sector, tot zeer goede resultaten leiden. Ook voor de afvalbanden dringen we aan om voldoende financiële middelen te voorzien en een gedragen oplossing uit te werken (cfr. resolutie Vlaams parlement). Ø Emissies naar lucht Samen met andere economische sectoren levert de landbouwsector een bijdrage in de uitstoot van verzurende stoffen, waaronder ammoniak. De land- en tuinbouwsector wil een inspanning leveren. § We pleiten om bij de herziening of uitwerking van maatregelenprogramma’s rekening te houden met de reeds geleverde inspanningen en met de sociaaleconomische draagkracht van de sector. § De emissienormen in Vlarem (voor o.a. stof, NOx, en SO2) moeten technisch en economisch haalbaar zijn en worden bij voorkeur vastgelegd op basis van een studie die peilt naar de best beschikbare technieken in de land- en tuinbouwsector (cfr. huidige problemen voor installaties met houtverbranding). Bovendien moet voor bestaande gebouwen een voldoende lange overgangsperiode gelden. Vergunningenbeleid ruimtelijke ordening en milieu Binnen een agrarisch gebied dient de landbouwsector maximale ontwikkelingskansen te krijgen. De Landelijke Beweging vraagt meer rechtszekerheid voor landbouwers in het (herbevestigd) agrarisch gebied. Concreet vragen we aandacht voor volgende elementen: Ø Een betere precisering van begrippen zoals ‘ruimtelijke draagkracht’ is noodzakelijk. De doelstelling moet zijn dat mensen bij een bouwaanvraag veel beter kunnen inschatten en voorspellen onder welke voorwaarden ze een bouwvergunning kunnen bekomen.
11
Ø Vergunde land- en tuinbouwbedrijf moeten, met respect voor de code van goede landbouwpraktijk, over voldoende vrijheid beschikken om zich toekomstgericht te ontwikkelen. Recent beroepen sommige overheden zich op het zorgvuldigheidsprincipe. Bij het beoordelen van de zorgvuldigheidsplicht moet rekening worden gehouden met de redelijkerwijs toepasbare en beschikbare technieken. Het kan niet de bedoeling zijn dat hierdoor de normale modernisering van de bedrijven belemmerd wordt. Ø Hernieuwing milieuvergunningen. Op 1 september 2011 vervalt de milieuvergunning van meer dan 10.000 land- en tuinbouwbedrijven. Om de grote golf aan hernieuwingsaanvragen tijdig en vlot te laten verlopen vragen we: § het proactief informeren en aanschrijven van de landbouwers door een gecoördineerd optreden van alle overheden; § voldoende mensen en middelen voor een vlotte en tijdige afhandeling. Ø Heel wat vergunningsaanvragen van stallen voor intensieve veehouderij en mestverwerkingsinstallaties lopen nu vast na jarenlange procedures. Verder mogen aanvragen voor nieuwe WKK's niet vastlopen op onhaalbare geluidsnormen. Ø Het nieuwe typevoorschrift van agrarisch gebied maakt dat voor de inplanting van grote windturbines in het agrarisch gebied geen voorafgaand planningsproces meer nodig is. Het kan niet dat door het wegvallen van deze planningsfase, windturbines zonder meer en om het even waar in het agrarische gebied kunnen worden ingeplant. Het is belangrijk dat de lokalisatienota, die nu opgemaakt moet worden bij de stedenbouwkundige aanvraag, voldoende rekening houdt met o.a. de mogelijke effecten naar landbouw en een efficiënt bodemgebruik. Ø De vestiging van tuinbouwbedrijven (vnl. glastuinbouw en tuinaanleg) vraagt bijzondere aandacht. Individuele vestiging in agrarisch gebied moet mogelijk blijven. Binnen afgebakende macrozones dient de vestiging en de clustering van bedrijven gestimuleerd te worden. Tenslotte moeten specifieke tuinbouwbedrijvenzones gericht op intensieve samenwerking (bv. inzake energie) uitgebouwd worden. Dit dient te gebeuren in evenwicht met de grondgebonden landbouwactiviteiten. Natuur De landbouwsector wil mee haar verantwoordelijkheid opnemen inzake natuur. Het realiseren van natuurwaarden in landbouwgebied moet steeds berusten op vrijwilligheid. Deze vrijwilligheid moet o.a. gestimuleerd worden door beheersovereenkomsten. Het principe van ‘ruimte voor de rivier’ wint in het kader van water en natuurbeheer steeds meer aan belang. Deze aanpak heeft jammer genoeg niet alleen belangrijke gevolgen voor de betrokken landbouwgronden. Wij stellen immers vast dat in steeds meer gebieden ook de aangrenzende percelen met wateroverlast te kampen krijgen. Dit gaat regelrecht in tegen het principe van goed nabuurschap. Bij initiatieven in het kader van ‘ruimte voor de rivier’ dienen bij de inrichting de nodige initiatieven te worden voorzien om de impact op de omgeving teniet te doen.
12
Ø Grondgebonden natuurbeheer § Instandhoudingsdoelstellingen. In het kader van de Europese habitatrichtlijn wordt werk gemaakt van de implementatie van de Gewestelijke en Gebiedsgerichte Instandhoudingsdoelstellingen. Voor het agrarisch gebied vraagt de Landelijke Beweging: • meer duidelijkheid op het vlak van de te nemen maatregelen en beperking van de impact op het gebruik van landbouwgronden; • de erkenning van landbouw als hoofdactiviteit; • een grotere betrokkenheid en een reële inspraak van de plaatselijke actoren, zowel bij de opmaak, als bij de opvolging; • een degelijke monitorring van de diverse initiatieven. § De landbouwsector vraagt een grotere rechtszekerheid zodat er niet om de haverklap nieuwe natuuraanspraken opgelegd worden in agrarisch gebied. • Aankoop, onteigening of recht op voorkoop voor natuurdoeleinden kunnen niet in agrarisch gebied, inbegrepen verwevingsgebied. • Aankoop van gronden voor natuurdoeleinden met overheidssteun mag onder geen beding schade toebrengen aan de omliggende landbouw. • De deelname aan initiatieven van natuur- en waterbeheer mag niet leiden tot een wijziging van de bestemming van de betrokken gronden. Ø Beheersovereenkomsten Het agro-natuurbeheer kende de voorbije jaren een belangrijke uitbreiding onder impuls van een stimulerend beleid via beheersovereenkomsten. Voor deze overeenkomsten vragen we een stabieler en een flexibeler kader, waardoor inspanningen cumulatief werken over de tijd. In het bijzonder: § Een catalogus van ‘groene en blauwe’ diensten naar Nederlands voorbeeld om beheersovereenkomsten aan te passen aan de potenties van het gebied; een gebiedgerichte en gezamenlijke aanpak leidt immers tot betere natuurresultaten. § Een meer resultaatsgericht agro-natuurbeheer via plaatselijke agro-beheersgroepen en agrarische natuurcoöperaties. Voor de structurele ondersteuning (op juridisch, administratief als financieel vlak) is de oprichting van een agro-beheerscentrum op Vlaams niveau noodzakelijk. § Bij de beoordeling van natuurdoelstellingen (bv. het aantal broedparen) moeten de resultaten van de beheersovereenkomsten meegerekend worden. § De vergoedingen gekoppeld aan de beheersovereenkomsten moeten de inkomensderving volledig dekken. Een regelmatige aanpassing van de vergoedingen is noodzakelijk. § Door het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2008 met betrekking tot de uitvoering van beheersovereenkomsten is het niet meer mogelijk nieuwe beheersovereenkomsten af te sluiten in de perimeter rond erkende natuur- en bosreservaten. Juist op die plaatsen waar landbouwers reeds jaren lang bijdragen tot de versterking van de natuur en de verbetering van het leefmilieu in de nabijheid van een reservaat, wordt hen vandaag elke kans op een beheersovereenkomst en – vergoeding ontnomen. Begrijpe wie begrijpen kan. 13
De Landelijke Beweging dringt daarom aan op een schrapping van dit verbod in het betrokken besluit. Een efficiënt integraal waterbeheer Integraal waterbeheer heeft zowel betrekking op de waterkwantiteit (terugdringen overstromingsrisico), als op de waterkwaliteit (degelijke waterkwaliteit van oppervlakte en grondwater tegen 2015). Ø Grootschalige initiatieven Op korte en middellange termijn worden grootschalige waterwerken gepland: aanleg van overstromingsgebieden en van oeverzones, Sigmaplan, Ontwikkelingsschets, uitbreiding Havengebieden, Leie, aanleg Schipdonkkanaal). Deze plannen en werken gaan steeds gepaard met het verlies aan – vaak zeer vruchtbare – landbouwgrond. § Bij het opstellen en concretiseren van de beleidsplannen dringt de Landelijke Beweging aan op: • een zuinig en efficiënt grondbeheer; • realistische doelstellingen die de bestaanszekerheid van de land- en tuinbouwbedrijven maximaliseert en de hinder voor de omliggende landbouw minimaliseert; • de nodige flankerende maatregelen in alle projecten; • degelijk en vooral tijdig voorafgaand overleg met de actoren op het terrein. § Decretale verankering van flankerende maatregelen. De Vlaamse regering moet werk maken van een besluit dat de flankerende maatregelen voor landbouw vastlegt voor alle grootschalige projecten (water- en niet-watergebonden), zodat er minder project per project moet worden onderhandeld en er geen afzonderlijke beslissing van de Vlaamse regering nodig is. Ø Implementatie Decreet Integraal Waterbeheer De komende jaren zullen in het kader van een integraal waterbeheer stapswijze op het terrein diverse beheersplannen (per deelbekken, bekken, en stroomgebied) worden uitgevoerd. § Een integraal waterbeheer heeft nood aan een moderne wetgeving en aan transparante en dynamische beheersstructuren. Wij stellen vast dat de nieuwe beheersstructuren (bekkenraden, bekkenbesturen en waterschappen) niet of nauwelijks functioneren en dat de betrokken waterbeheerders niet op basis van gelijkheid hun inbreng kunnen doen. De werking van de diverse beheersstructuren dient verder te worden uitgebouwd. In dit kader vormen ook polders en wateringen een belangrijke speler die moet kunnen inpikken op de nieuwe noden van integraal waterbeheer. In dit kader is er nood aan een geactualiseerde Vlaamse wetgeving op polders en wateringen die de huidige federale wetgeving vervangt. Hierbij moet gestreefd worden naar functionele structuren, die met de nodige terreinkennis kunnen inpikken op de problemen die zich ter plaatse stellen.
14
§
§
Uit het Sectoraal plan Ruimings- en Baggerspecie blijkt een inhaalbeweging noodzakelijk voor het ruimen van onbevaarbare waterlopen. Een realistisch ruimingsbeleid moet met extra financiële middelen de opgelopen achterstand inhalen. Besturen moeten ten volle hun verantwoordelijkheid opnemen, een evenwichtig beleid voeren en niet eenzijdig ingaan op de vraag voor niet ruimen vanuit natuurhoek. Het eventueel verhogen van de waterstand mag niet leiden tot sanitaire problemen, verlaging van het dierenwelzijn of tot een aantasting van de economische landbouwuitbating. De dalende grondwatertafel leidt tot een stringenter vergunningenbeleid voor het oppompen van grondwater. De overheid dient in probleemgebieden wateraudits te ondersteunen en alternatieve waterwinnings- en bevoorradingsmogelijkheden (bv. een grijswatersysteem) te stimuleren. De bedrijven dienen voldoende tijd te krijgen om te zoeken en over te schakelen naar alternatieven.
Mestdecreet Het nitraatgehalte in het Vlaamse grond- en oppervlaktewater dient in uitvoering van de nitraatrichtlijn in probleemgebieden nog verder te verbeteren. Optimale bemestingstechnieken met lagere milieubelasting dienen verder gestimuleerd. Verder is er bijkomend onderzoek nodig in de relatie tussen bemesting en evolutie van nitraatgehalte in grondwater in de diverse bodemtypes in Vlaanderen. Na oppervlaktewater zal Europa immers in een volgend actieprogramma ook de nadruk leggen op een verdere verbetering van de grondwaterkwalteit. De discussies met de Commissie over het volgende actieplan dienen tijdig en grondig voorbereid. Het huidige mestdecreet en zijn uitvoering zijn dermate ingewikkeld geworden, dat continu vereenvoudiging absoluut noodzakelijk is. De rol van de mestbank moet verder uitgebreid worden in de zin van begeleider en ondersteuner van de land- en tuinbouwer. Ø Hierbij moet de huidige perceelsderogatie worden verder gezet en zo mogelijk verbreed naar andere stikstofbehoeftige teelten met een beperkte oppervlakte (vb. grove groenten). Ø De totale stikstofbemesting op grasland met 350 kg / ha is absoluut te weinig en moet verhogen, zeker voor maaiweiden. Verder dienen de resultaten van de evaluatie van het systeem en de uitvoering van reststikstof als handhavingmaatregel wettelijk verankerd te worden. Ø Er moet voorbereidend studiewerk gebeuren naar de mate waarin restproducten van mestverwerking kunnen aanzien worden als kunstmest (cfr. het standpunt van Nederland naar hun volgende actieplan). Ø Het systeem van duurzame ontwikkeling voor individuele bedrijven die geen bijkomende milieudruk veroorzaken moet gecontinueerd blijven. Voor rundvee en dient het systeem van emissierechten op basis van een evaluatie geschrapt te worden. Ø Het systeem van mestverwerkingscertificaten dient geëvalueerd m.b.t. de rechtstreekse toekenning aan de landbouw.
15
GGO’s Inzake GGO’s dringt de Landelijke Beweging er in de eerste plaats op aan dat Vlaanderen zich niet nog strenger opstelt dan Europa, dit wel met respect voor de keuzevrijheid van zowel producent en consument. Onder impuls van een aantal NGO’s en Wallonië groeit de druk vanuit de anti-GGO lobby. Een verdere nuancering van de nultolerantie m.b.t. GGO-vrij veevoeder is noodzakelijk om een dreigend concurrentienadeel t.o.v. werelddelen waar GGO’s wel toegelaten zijn weg te nemen. De Vlaamse overheid moet een standpunt innemen op basis van een transparante en wetenschappelijke evaluatie. Om te komen tot een sereen maatschappelijk debat is een duidelijke wetenschappelijke analyse en evaluatie nodig. Wij vragen dat de Vlaamse regering enerzijds vasthoudt aan een werkbare regeling, en anderzijds voldoende middelen investeert in biotechnologisch onderzoek, zodat de Vlaamse land- en tuinbouw internationaal aan de spits staat. Jachtbesluit en wildbeheer De Landelijke Beweging vraagt een dringende aanpak van de toenemende schade veroorzaakt door een groeiend aantal in het wild levende dieren. De Landelijke Beweging vraagt dat de overheid in overleg met alle sectoren een beleidsvisie zou opmaken in functie van een efficiënte bestrijding van de overlast en dat een efficiënte schaderegeling wordt uitgewerkt. Risicobeheersing in land- tuinbouw Op verschillende niveaus zijn denkprocessen bezig om risicobeheer in de toekomst anders in te vullen. Immers, zowel binnen de Health Check als binnen de GMO Groenten en Fruit wil men daartoe middelen voorzien/afnemen. Ook in het kader van eventuele regionalisering van het rampenfonds, mede vanuit de verplichting vanuit Europa om vanaf 2010 zichzelf voor minstens 50% in te dekken, is het hoog tijd om tot een concreet plan te komen en verwachten wij verder initiatief van de overheid. In afwachting van dit plan, vraagt de Landelijke Beweging dat de overheid minstens dezelfde budgettaire inspanning blijft leveren. De uitvoering van het plan mag zeker niet leiden tot een kostenverhoging. Land- en tuinbouwonderzoek Momenteel loopt een proces en een bevraging voor de opmaak van een witboek voor land- en tuinbouwonderzoek. Dit moet een nieuw perspectief scheppen voor het landbouwonderzoek. Hierbij is het een noodzaak om: Ø te voorzien in bijkomende middelen voor de basisfinanciering van de praktijk- en de landbouwcentra; Ø het aandeel van landbouw in de enveloppe voor toegepast onderzoek op te waarderen; Ø een sterkere betrokkenheid van land- en tuinbouw binnen het IWT te realiseren; Ø een fundamenteel debat op te starten over het Fonds voor Landbouw en Visserij, dat momenteel onder grote druk staat door de verplichting tot cofinanciering in onderzoeksprojecten.
16
Landbouwonderwijs en naschoolse vorming In het landbouwonderwijs moet meer aandacht besteed worden aan bedrijfseconomie en bedrijfsmanagement zodat land- en tuinbouwers meer bedrijfsleider worden. Daarom vraagt de Landelijke Beweging: Ø Opdat starters een beter economisch inzicht verwerven in hun toekomstig bedrijf, moet in het middelbaar landbouwonderwijs het aantal uren bedrijfseconomie worden verhoogd en moeten in stages de bedrijfseconomische vaardigheden meer aanbod komen. Ø Voor de naschoolse vorming, moet het decreet voor het ondersteunen van E-learning, dringend worden uitgevoerd. Verder moet de land- en tuinbouwsector, net als andere sectoren, in aanmerking komen voor opleidingscheques. In het hoger onderwijs (zowel universitair als niet-universitair) moet de overdracht van concrete kennis over de actuele land- en tuinbouw bewaakt worden. Ondanks het feit dat dit geen beroepsopleidingen in strikte zin zijn, wordt het gebrek aan basiskennis en praktijkervaring als probleem ervaren en moet als dusdanig aangepakt worden. Ø Leerkrachten uit het land- en tuinbouwonderwijs moeten zich geregeld bijscholen zodat hun kennis aansluit bij de praktijk. Ø Een betere kennis over producten en teelttechnieken is evenzeer gewenst in de ruimere distributie en in winkels, in het bijzonder bij het verkoopspersoneel van voeding. VLIF-steun De Landelijke Beweging dringt er op aan dat het bestaande systeem van investeringssteun en rentesubsidies behouden kan blijven en dat er zeker niet overgegaan wordt op een call-systeem. Dat er voldoende financiële middelen voor handen blijven is dan ook essentieel. De steun moet een aanmoediging betekenen voor jonge agrarische ondernemers, zodat de toegang tot het beroep en de bedrijfszekerheid gegarandeerd blijven. Specifiek wordt gevraagd dat de steun zich extra zou richten op de groeimogelijkheden en dat innovatieve projecten een extra stimulans krijgen. Verder worden concreet volgende punten gevraagd: Ø M en moet een mogelijkheid voorzien om tijdelijk een hoger steunpercentage toe te kennen voor specifieke en innovatieve investeringen (o.a. toepasbaar voor energiebesparende maatregelen en installaties voor waterzuivering). Ø Het minimum investeringsbedrag van €15.000 ligt te hoog en moet verlaagd worden. Omgekeerd, moet het maximum investeringsbedrag worden opgetrokken van € 50.000 naar € 75.000. Ø De defiscalisering van de VLIF-steun is nodig omdat dit (vooral voor jonge starters) een ongewenste verhoging van de fiscale en parafiscale aanslag betekent. Ø Een indexering van de referentieprijzen zoals die gebruikt worden in het VLIF-dossier (waarde en kosten van dieren, gebouwen, materiaal,…) is noodzakelijk omdat anders de VLIF-steun geleidelijk erodeert. Ø Aansluitend vraagt de Landelijke Beweging ook dat alle belemmeringen in de wetgeving, die de uitbouw van samenwerkingsverbanden en vennootschapsvorming in de weg staan, weggewerkt worden.
17
Afzet en promotie We moeten op alle niveaus extra inspanningen leveren om de afzet van onze producten te verhogen. Onze producten zijn kwalitatief zeer hoogstaand maar moeten meer en meer voorzien worden van verhalen die hen ook voor de consument in binnen- en buitenland aantrekkelijk maken. Extra inspanningen zijn nodig op het vlak van Ø consumentenonderzoek, marketing en positionering van onze producten (zoals o.a. de actie schoolfruit); Ø het aanboren van nieuwe markten (nieuwe EU-lidstaten Oost-Europa, Rusland en China); Ø een goede samenwerking met afzet en distributie. S amenwerking Naast ondersteuning van samenwerkingsverbanden binnen het Vlif, vragen we de uitvoering van het actieplan samenwerking, dat in 2007 op initiatief van Yves Leterme door de Vlaamse overheid werd uitgewerkt. Concreet vragen we dat: Ø de overheid de bestaande coöperatieve afzetstructuren blijvend ondersteunt; Ø de oprichting van nieuwe coöperaties en samenwerkingsverbanden doelmatig ondersteund wordt; Ø in alle nieuwe regelgeving discriminatie t.a.v. samenwerkingsverbanden vermeden wordt. De uitstroom uit de sector Elke sector heeft nood aan een goede natuurlijke doorstroming, ouderen die hun beroepsloopbaan beëindigen en jongeren die hun plaats innemen. Door de gewijzigde omstandigheden, o.a. de snel stijgende energieprijzen of beperkingen inzake ruimtelijke ordening en milieu, kunnen sommige land- en tuinbouwbedrijven zodanig in moeilijkheden geraken dat er geen uitzicht meer is op de uitbouw van een rendabel bedrijf. Deze realiteit mag niet langer ontkend worden. Het beleid moet erop gericht zijn om de uittreding te begeleiden. Concreet: Ø Om de uittreding van oudere land- en tuinbouwers te stimuleren dient de discriminatie inzake vervroegde pensionering tussen werknemers en zelfstandigen te worden weggewerkt. De Vlaamse regering moet hierop aandringen bij de federale overheid. Ø Wij vragen dat de Vlaamse overheid een reconversie- en stopzettingspremie uitwerkt, aangevuld met sociale en fiscale maatregelen en herscholingskansen, zodat land- en tuinbouwers die willen stoppen, effectief de sector kunnen verlaten. Dit is prioritair voor sectoren of subsectoren die kampen met structurele problemen. Voor de financiering dienen bijkomende middelen te worden voorzien.
18
Ø Voor individuele bedrijven die om welke reden dan ook in moeilijkheden komen vraagt de Landelijke Beweging dat het initiatief van ‘Boeren op een Kruispunt’ gecontinueerd en versterkt wordt. Ø Aansluitend moeten starters voldoende kansen en ondersteuning krijgen. Daarom is een verdere uitvoering van het ‘jongerenactieplan’ uit 2006 nodig.
19
III.
EEN EIGEN VLAAMS PLATTELANDSBELEID
Algemeen Het integraal plattelandsbeleid zal in de volgende legislatuur verder moeten vorm krijgen. Het plattelandsbeleid moet de drie hoofdfuncties van het platteland (wonen, werken, recreëren) harmonisch en evenwaardig laten samengaan, zonder dat één functie de andere kan verdringen. Binnen het plattelandsbeleid moet een tweevoudige focus aanwezig zijn, enerzijds gericht op de ‘verdichte’ delen en anderzijds op de ‘open’ delen van het Vlaamse platteland. Een plattelandsbeleid zal ‘specifiek’ moeten zijn en (deels) met andere en geëigende instrumenten, diensten en organisatiepatronen moeten kunnen functioneren. De overheid moet het specifieke karakter van de zorgmaatschappij op het platteland respecteren, aanmoedigen, en vooral op gelijkwaardige wijze behandelen qua middelen en kansen. Zo vereist de bestrijding van de armoede op het platteland een geëigende aanpak. Die geëigende aanpak moet structureel ondersteund worden (bvb. sanitaire en facilitaire aanpassing van woningen van bejaarden). De indicatoren voor de verdeling van de middelen moeten evenwichtiger gekozen worden, zodat ook de minder zichtbare armoede op het platteland kan beschikken over de nodige middelen. Het versterken van het sociaal weefsel op het platteland moet een beleidsdoel op zich zijn. Een beleid dat betrokkenheid aanmoedigt, dat het verenigingsleven bevordert, dat de vrijwillige solidaire inzet beloont, is echt noodzakelijk. Een belangrijke hefboom hiertoe is het behoud van een kleuter- en basisschool in elke woonkern. De Vlaamse overheid moet, zowel in het belang van het kind als van de dorpsgemeenschap, de nodige ondersteuningsinitiatieven nemen. Inspraak en coördinatie Ø De overheid heeft een belangrijke rol in het modereren en coördineren van de belangengroepen en de marktpartijen. Een sterk communicerende rol van gemeenten en provincies is gewenst. Een goede coördinatie is nodig zodat de genomen maatregelen elkaar versterken i.p.v. tegenwerken. De rol van het IPO is hiervoor essentieel. De overheid moet er verder over waken dat de troeven van het platteland (zowel fysieke als menselijke) niet overgeëxploiteerd worden zodat ze in de toekomst nog aanspreekbaar zijn. Ø De inspraak en participatie van de bevolking mag zich niet beperken tot de opzet van projecten (zowel grote infrastructuurwerken, als kleinere projecten van dorps- en plattelandsontwikkeling). Meestal zitten de echte gevolgen voor de bevolking in de uitvoering van het project. De overheid moet systemen opzetten zodat er ook tijdens de uitvoering voldoende inspraak en participatie is waar rekening mee wordt gehouden.
20
Een beleid op maat van het platteland Ø Het overheidsbeleid moet uitgaan van het subsidiariteitsprincipe. Dit houdt in dat de verantwoordelijkheden gelegd worden op het best passende, en bij voorkeur, het laagste bestuursniveau. De Vlaamse overheid moet meer rekening houden met de beperkte financiële en personele draagkracht van de landelijke gemeenten. Daarom moet de Vlaamse regering het gemeentelijke beleidsniveau herwaarderen. § De overdreven gedetailleerde regelgeving (b.v. milieu) en de explosie van planlasten dient dringend te worden afgebouwd door de volgende Vlaamse regering. § Er mag geen onterechte afwenteling van taken en lasten gebeuren door de hogere overheden. Daarom vragen we de erkenning van twee algemene principes: • geen bijkomende opdrachten of verantwoordelijkheden, zonder bijkomende financiering; • het vooraf inschatten van de weerslag op de gemeenten van maatregelen die de Vlaamse overheid neemt (gemeente-effect-rapportering). § Gelet op de precaire financiële situatie van de gemeenten en de grote uitdagingen waarvoor zij staan, vragen we een grondig debat over de structurele herfinanciering van de Vlaamse gemeenten. In het bijzonder dient aandacht besteed aan de ondersteuning van de plattelandsgemeenten, teneinde hun landelijk karakter te bewaren. § De samenwerking tussen de (kleinere) gemeenten in intergemeentelijke samenwerkingen moet worden gestimuleerd. Ø Het buitengebied (platteland) moet gedifferentieerd aangepakt worden. Niet alles kan overal. Mits een juiste taakstelling en onderzoek van de mogelijkheden kan op termijn een gebiedsgericht beleid worden gevoerd. Om dit beleid op lange termijn te ondersteunen is het nodig om méér onderzoek uit te voeren en om een strategische raad voor het platteland op te richten. Een actieve betrokkenheid van het middenveld is hierbij noodzakelijk. Zuivering van het afvalwater: een grote uitdaging voor het platteland. Ø In het kader van de uitvoering van de zonerinsgplannen voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater, zal de komende jaren het rioleringstelsel worden uitgebouwd en zullen IBA’s worden geïnstalleerd. Wij blijven aandringen dat elke vorm van discriminatie tussen gezinnen die kunnen aansluiten op de riolering en zij die verplicht zijn tot een IBA wordt afgebouwd. Ø Bij de concretisering van de zonerinsgplannen in uitvoeringplannen dient rekening gehouden te worden met de specificiteit van het platteland. We dringen aan op: § realistische en financieel haalbare doelstellingen voor de gemeenten en een adequate subsidiëring vanuit de Vlaamse gemeenschap; § de uitbouw van het rioleringsstelsel als een duidelijke prioriteit, maar deze mag het plaatsen van IBA’s niet volledig wegdrukken; § Het zoeken naar voor het platteland aangepaste methoden van aanpak, o.a. maximaliseren van afkoppeling en infiltratie, drukleidingen, beperkte gemengde rioleringsstelsels,… 21
Woon- en huisvestingbeleid Het werken aan een veilige en aangename woonomgeving is een van de kerntaken van een gemeente. In het bijzonder vragen we aandacht voor: Ø Een kernversterkend beleid dat zich niet alleen richt op de steden en op de hoofddorpen, maar ook kleinere kernen voldoende ontwikkelingskansen biedt. Een bijzonder probleem vormt de stijgende vraag naar kleine appartementen wegens de veroudering en de gezinsverdunning. De mogelijkheden om méérgezinswoningen te realiseren via bouw of opsplitsing van bestaande woningen moeten verruimd worden, rekening houdend met de eigenheid en de draagkracht van het platteland, met de privacy van de omwonenden en met het buurttype. Ø Ook op het platteland is er nood aan een sociale woningbouw met aangepaste kleinschalige en geïntegreerde projecten. Ø Bijzondere aandacht dient besteed aan de huisvesting van seizoens- en gelegenheidswerknemers. Een bijsturing is noodzakelijk o.a. inzake de definitie, de oppervlakte, de minimale hoogte, de verluchting en lichtinval en de overgangsperiode voor bestaande constructies. Ø Vele mensen zoeken op het platteland rust en stilte. Op het platteland leven er ook kinderen en jongeren die elkaar ontmoeten en zichzelf vormen met buitenactiviteiten. Hierdoor wordt een stuk sociale cohesie in het dorp opgebouwd. Helaas wordt dit samenzijn door buurtbewoners steeds vaker als overlast beschouwd. Daarom vragen wij aan de Vlaamse overheid om de nodige ruimte te voorzien voor kinderen en jongeren en om het recht op spelen in de kijker te stellen. Mobiliteit op het platteland Ø Voor de mobiliteit moet het decreet basismobiliteit worden aangevuld met aangepaste oplossingen voor specifieke bestemmingen, zoals ziekenhuizen, culturele en sportinfrastructuur vooral 's avond en tijdens de weekends en in het bijzonder voor kansengroepen. Ø Bij de inrichting van het openbaar domein moet voldoende rekening gehouden te worden met traag verkeer: landbouwverkeer en de zwakke weggebruiker: veilige fietsen voetpaden langs dorps- en gewestwegen, rustbanken, openbare wc's, nieuwe fiets- en voetwegen binnen verkavelingen,... Ø Voor de trage wegen streeft de Landelijke Beweging naar een modern, hedendaags en goed onderhouden netwerk, waarin de mobiliteit en de verkeersveiligheid centraal staan. Vanuit het subsidiariteitsbeginsel is het aangewezen dat de gemeente de volle bevoegdheid krijgt om de atlas – met toezicht van de provincie – te wijzigen en te moderniseren. Voor een hedendaags netwerk dient: § de oude buurtwegenatlas in overeenstemming gebracht te worden met de gewijzigde situatie op het terrein; § buurtwegen en open ruimte geoptimaliseerd te worden door de buurtwegen te verplaatsen naar breed afgebakende ruimtes, belangrijke lijnelementen en perceelsranden;
22
§
de nodige inspraak van het maatschappelijke middenveld (landbouw, natuur, toerisme én eigenaars) o.a. via de officiële adviesraden van GECORO en GMC.
Het paardengebeuren op het platteland Het paardengebeuren heeft in Vlaanderen de laatste jaren een enorme ontwikkeling gekend. Het is heel breed en heel divers en beweegt een massa mensen. Binnen de Landelijke Rijverenigingen (LRV) komen minstens wekelijks 13.000 leden samen om, in verenigingsverband, hun hobby uit te oefenen. LRV brengt mensen samen, verenigt hen en zorgt voor een sociaal bindmiddel in de moderne maatschappij. Naast het verenigingsaspect is, vooral dan via de ponywerking, ook het pedagogisch aspect van grote waarde. De LRVponywerking leert jongeren verantwoordelijkheidszin, leert ze handelen in groep, omgaan met elkaar en met successen en tegenslagen. Ook het recreatieve aspect van paardenhouderij wint aan belang. Daarom vragen wij aan de Vlaamse overheid om de nodige randvoorwaarden (mee) te helpen creëren om dit verenigingsgebeuren blijvend mogelijk te maken op het Vlaamse platteland. Ø Door de Vlaamse overheid moet een ruimtelijk afwegingskader voor de inplanting van oefenterreinen worden uitgewerkt. Ø De Vlaamse overheid moet nagaan waar wedstrijdterreinen kunnen ingeplant worden. Hierbij dient uitdrukkelijk gekeken te worden naar mogelijkheden op openbare en militaire domeinen (ev. in combinatie met andere recreatievormen). Ø De vergunningsplicht voor eventing (hindernissen) dient vereenvoudigd en m.b.t. de toegankelijkheid van natuur- en bosgebieden voor de ruiterij dienen er uniforme afspraken met Natuur en Bos te worden uitgewerkt. Ø De aanleg van ruiterpaden dient steeds te gebeuren in nauw overleg met de sector en met de betrokken grondeigenaars en -gebruikers. Landbouw pijler van het plattelandsbeleid. Gedurende de periode 2007 - 2013 loopt het tweede Vlaamse plattelandsbeleidsplan (PDPO2). Dit plan is gericht op het verbeteren van de competitiviteit van de landbouw via de steun voor herstructurering, van het leefmilieu en het platteland via steun aan landbeheer en van de leefkwaliteit in plattelandsgebieden, inclusief het promoten van diversificatie van economische activiteiten. De Vlaamse regering is erin geslaagd om in de eerste plaats het plattelandsbeleid dat werd op gang gebracht tijdens PDPO1 verder te zetten. Hierdoor kunnen vooral initiatieven gericht op het verhogen van de competitiviteit in de landbouw en het ondersteunen van agromilieumaatregelen verder worden uitgebouwd. Via het implementeren van de Leaderaanpak in het PDPO2 wordt ook de betrokkenheid van de lokale plattelandsbevolking bij de verdere uitbouw van het platteland verhoogd. Het zal er in de eerste plaats voor de nieuwe regering op aan komen de in het PDPO2 beleid uitgezette initiatieven hard te maken. Men moet er zich voor hoeden via allerlei aanpassingen en wijzigingen de continuïteit van het lopende plan te verstoren en daardoor de betrokken landbouwers en plattelandsbewoners in de onzekerheid te brengen.
23
Vanaf 2010 wordt gewerkt aan de uitbouw van een nieuw Europees landbouwbeleid, waarvan ook het plattelandsbeleid deel uitmaakt. Het zal daarbij van het grootste belang zijn er over te waken dat de economische functie van de landbouw als belangrijke pijler van het plattelandsbeleid niet ondergeschikt wordt aan zijn verbredingsfunctie naar de maatschappij toe. Daarnaast zal de Vlaamse overheid er moeten over waken dat door het verleggen van accenten binnen het Europees landbouwbeleid het principe van cofinanciering die wij vandaag kennen binnen het plattelandsbeleid niet wordt uitgebreid tot alle initiatieven binnen het Europees landbouwbeleid. Groene Zorg De vzw Groene Zorg, die instaat voor de ondersteuning en begeleiding van de locale initiatieven, kampt door de toevloed van aanvragen en de meer en meer individuele begeleiding in de matching met een structureel financieel probleem. Voor de locale matching is er een partnership met elke provincie, dat echter niet alle kosten dekt. Bovendien is er voor de collectieve taken (vorming en voorlichting, regelgeving, netwerking,…) geen financiering voorzien. De Landelijke Beweging vraagt een structurele financiering van de Groene Zorg.
24
IV.
EEN EIGEN VLAAMS BELEID INZAKE ZORG, WELZIJN EN CULTUUR
Algemeen De Landelijke Beweging pleit voor meer zorgcultuur in de hele samenleving. Zeker inzake nieuwe dienstverlening (bv. dagopvang en kortverblijf) loopt het platteland achter op de stedelijke context. Ook op het platteland moet de overheid de uitbouw van een modern netwerk van betaalbare en kwaliteitsvolle zorgvoorzieningen garanderen. Verder moet de overheid een grotere en een nog betere zorgcultuur mogelijk maken. Ondersteuning en versteviging van de gezinsondersteunende dienstverlening, het stelsel van het tijdskrediet, de zorgverzekering, de residentiële zorg, het statuut van het onthaalgezin en het ‘Steunpunt Groene Zorg’ zullen een geëigend en integraal zorgbeleid realiseren. Bij de realisatie van dit integraal zorgbeleid is overleg met de sector en met de vrijwilligersorganisaties essentieel. Een goed en een gedragen sociaal-cultureel en welzijnsbeleid kan alleen ontstaan op basis van echt overleg tussen de overheid en de sociaal-culturele en welzijnsorganisaties. Echt overleg betekent meer dan alleen maar informatie over reeds genomen beslissingen, maar betekent de bereidheid om nodige maatregelen echt te toetsen aan de desiderata en de mogelijkheden van de sociaal-culturele en de welzijnssector. Gezinsondersteuning Ø De overheid moet investeren in residentiële opvang en ondersteunende maatregelen uitwerken voor de thuiszorg en de mantelzorg. De verdere uitbouw van de georganiseerde zorg is essentieel (zie volgende punten). Minstens even belangrijk is echter een globaal kader waarbinnen gezinnen – vrouwen én mannen – zelf verantwoordelijkheid kunnen opnemen. Vormen van tijdskrediet zijn essentiële randvoorwaarden opdat gezinnen zelf gemakkelijker zorg en arbeid kunnen combineren. Kinderopvang Ø In de kinderopvang moet werk gemaakt worden van vereenvoudiging en transparantie, zowel op het vlak van regelgeving als op het vlak van financiering. De huidige reglementering en subsidiëring zijn voor de gebruikers van de kinderopvang en voor de organisatoren een echte doolhof geworden. Voor de subsidiëring zou een financiering door de overheid per opvangkind en per opvangmoment een grote vereenvoudiging betekenen. Ø Het bestaande stelsel van onthaalouders moet behouden blijven omwille van de kleinschaligheid, de grote flexibiliteit en verhoudingsgewijze geringe kostprijs. Het huidig sociaal statuut van de onthaalouders kan nog verbeterd worden. Indien er op termijn een werknemersstatuut wordt ingevoerd voor de onthaalouders, dringen we aan op een keuzevrijheid van de onthaalouder.
25
Ø Er blijft ook nog steeds een tekort aan plaatsen in de kinderopvang. Niet alle ouders vinden een geschikte opvang. Het aantal plaatsen moet kunnen meegroeien met het aantal geboorten in Vlaanderen. Ø Voor de landelijke regio’s blijft, om een versnippering van middelen en krachten te voorkomen, een regionale organisatie van het aanbod aangewezen en dus niet een aanbod per gemeente. Ouders moeten kunnen geholpen worden in een ruimere regio dan alleen de eigen gemeente. Ø De aanwezigheid van voldoende voor- en naschoolse kinderopvang is meebepalend voor het voortbestaan van dorpsscholen. Zonder opvang in buurt van de school zullen ouders eerder opteren voor scholen in de buurt van hun werk, resp. de weg ernaar toe. Het zorgbeleid Ø Het nieuwe woonzorgdecreet beoogt een vervaging van de grenzen tussen thuiszorg en residentiële zorg. Zeker een betere integratie van de rust- en verzorgingsinstellingen in hun ruimere woonomgeving en in de gehele dorpsgemeenschap is een lovenswaardige doelstelling. Ook de afstemming tussen thuiszorg en residentiële opvang – in het bijzonder de overgangen – kan zeker verder verbeterd worden. Het decreet mag niet met zich meebrengen dat de klemtoon verlegd wordt naar de residentiële zorg, of sterker nog dat de thuiszorg vanuit de residentiële instellingen wordt georganiseerd. Een goede eerstelijnszorg, waarin de thuiszorg (gezinszorg en thuisverpleging) een sleutelpositie inneemt met zijn eigen competentie, moet de hoeksteen blijven van het zorgcontinuüm. Verder staat of valt het zorgbeleid met een aangepaste financiering. Momenteel kunnen we nu reeds spreken van een onderfinanciering van de serviceflats en de rusthuissector (zie verder). Ø Moderne zorg is al lang niet meer zorg voor een individuele cliënt als persoon; deze bestaat niet. Een cliënt is altijd deel van een cliëntsysteem, leeft in een woonomgeving en heeft een geschiedenis. Thuiszorg houdt meer in dan goede zorg voor een individuele cliënt. De zelfstandigheid van ouderen bevorderen en hen helpen om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, veronderstelt zorg voor het volledige cliëntsysteem in al zijn facetten. De mantelzorger is hierin een hoeksteen. Een goed welzijnsbeleid ondersteunt evenzeer de mantelzorger. Een versterking van initiatieven voor mantelzorgers is dan ook nodig. Ø Zorg voor het cliëntsysteem veronderstelt ook de zorg voor de woon- en leefomgeving van de cliënt. Het in stand houden van een aangename woon- en leefomgeving en het aanpassen aan veranderende mogelijkheden zijn belangrijke peilers. Vaak beschikken bejaarden niet over de nodige kennis en over de nodige financiële middelen om de noodzakelijke aanpassingen door te voeren. Een effectieve ondersteuning en uitbouw van diensten voor woningaanpassingen is een belangrijke prioriteit. In dezelfde lijn verdient de uitbouw van multifunctionele buurt- en nabijheidsdiensten op platteland de nodige beleidsaandacht. Ø Hulp op maat, waarin de cliënt en zijn zorgnoden centraal staan. Zorgindicatie kan alleen dienen om de zorgbehoeften beter en juister te detecteren en benoemen. Ze mag niet dienen om op een bijna rekenkundige manier vanuit een indicatie tot een automatische zorgorganisatie te komen (cf Nederland).
26
Ø De uitbouw van de thuiszorg dient hand in hand te gaan met de verdere uitbouw van de residentiële voorzieningen en met een goede afstemming tussen beide. Ondanks de gezinsondersteunende dienstverlening en begeleidende maatregelen, kan (en wenst) niet iedereen in zijn thuismilieu te worden opgevangen. Momenteel volstaat een doorsnee pensioen echter niet voor een verblijf in een rustoord. Dit is het gevolg van een financiering die onvoldoende gelijke tred houdt met de toename van het aantal zwaar zorgbehoevende en van de historische verdeling van de RVT-bedden, die te weinig afgestemd is op de gewijzigde behoeften. Ook de residentiële zorg verdient alle steun en een aangepaste volwaardige financiering. Het gezondheidsbeleid Ø Vlaanderen is nu reeds bevoegd voor het preventieve gezondheidsbeleid. De overheid moet de cruciale rol van middenveldorganisaties (gezond eten, gezond leven, bewegen) erkennen en effectief ondersteunen. Ø Een van hoekstenen een goede gezondheid is het stimuleren van een evenwichtige voeding waarin alle landbouwproducten hun plaats hebben. Land- en tuinbouwers willen een actieve bijdrage leveren in de promotie van gezonde voeding. De overheid dient voldoende promotiemateriaal ter beschikbaar te stellen en ondersteuning te bieden. Het cultuurbeleid Ø Het sociaal-cultureel werk (SCW) werd tijdens de recente bestuursperiode grondig hervormd en kreeg een totaal nieuwe reglementering. Het is absoluut noodzakelijk dat de beleidsperiode 2011-2016 zonder nieuwe wijzigingen kan worden aangevat. Het SCW vervult met een eigen finaliteit een belangrijke rol in het levenslang en levensbreed leren. In het debat over de Elders Verworven Competenties moet de eigenheid van het SCW worden gehonoreerd met respect voor het informele karakter van de leerprocessen. Hiertoe dient de overheid een onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van het SCW. Ø In deze tijd van levenslang en levensbreed leren is het ontoelaatbaar dat subsidiëring van het sociaal cultureel werk beperkt wordt door het hanteren van de criteria ‘open aanbod’ en ‘aanbod in de autonome levenssfeer’. Een groot aantal deelnemers, dat momenteel door enkele bestaande vormingsinstellingen bereikt wordt via een gesloten aanbod en een insteek via de werksituatie, dreigt daardoor uit de boot te vallen. Zij worden niet bereikt via het open aanbod. De criteria ‘open aanbod‘ en ‘aanbod in de autonome levenssfeer’ moeten dan ook geschrapt worden uit de sociaal culturele regelgeving. Ø Het verenigingsleven – zeker op het platteland – heeft nood aan moderne vergader- en ontmoetingsinfrastructuur. De Vlaamse overheid moet mee investeren en gemeenten ondersteunen in het behoud en de modernisering van deze infrastructuur voor jongeren en volwassenen. Ø Rond het cultureel erfgoed (zowel materiële als immateriële) moeten sectoroverschrijdende projecten gestimuleerd worden.
27
Ø Vorige legislatuur werd eindelijk het vrijwilligersstatuut gerealiseerd. Er blijven echter onduidelijkheden en leemten. Een betere samenwerking tussen federale overheid en de gemeenschappen inzake de uitvoering van het statuut en het vrijwilligersbeleid is nodig.
28
V.
NIEUWE STAPPEN IN DE STAATSHERVORMING
Algemeen Bij de verdere staatshervorming moet gestreefd worden naar homogene bevoegdheidspakketten. In het bijzonder lijkt een regionalisering van volgende bevoegdheden op korte termijn noodzakelijk: Landbouw Uit de documenten die nu in het federale parlement neergelegd zijn, blijkt dat een aantal nieuwe landbouwbevoegdheden naar Vlaanderen zullen worden overgeheveld. Ø Om een bundeling van krachten toe te laten, is het essentieel dat de bevoegdheid inzake landbouwrampen en het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB), worden overdragen aan het Departement Landbouw en Visserij. Ø Voor de toepassing pachtwetgeving dient gestreefd naar een win-win-situatie voor de pachter en de eigenaar, waarbij de bedrijfszekerheid voor de pachters gewaarborgd blijft. Een degelijke fiscale vrijstelling van successierechten en schenkingrechten is hiertoe een belangrijke voorwaarde. De techniek van het voorkooprecht van de pachter blijft hierbij eveneens van primordiaal belang. Ø Ook de onteigeningen zullen een Gewestelijke bevoegdheid worden. Wij vragen een degelijke uitbouw van de Vlaamse Comités tot aankoop. Gezondheidszorg Het welzijnsbeleid en deelaspecten van het gezondheidsbeleid (o.a. preventie) zijn reeds lange tijd de bevoegdheid van de gemeenschappen. Een regionalisering van het gehele gezondheidsbeleid is in essentie nodig omwille van een verschillende opvatting over de gezondheidszorg (meer nadruk op preventie en thuiszorg in Vlaanderen, meer nadruk op curatieve geneeskunde en ziekenhuizen in Wallonië) en omwille van de (noodzakelijke) toenemende samenwerking tussen welzijns- en gezondheidsinstellingen (vnl. de idee van trajectbegeleiding tussen intramurale voorzieningen en thuissituatie). Ø De regionalisering betekent niet het opgeven van de solidariteit. De inning van de bijdragen kan immers nog steeds federaal gebeuren, waardoor de solidariteit langs de inkomstenzijde blijft bestaan. Deze inkomsten worden vervolgens verdeeld o.b.v. objectieve criteria, waardoor de gemeenschappen geresponsabiliseerd worden. Essentieel is dat gemeenschappen het recht krijgen om eventueel zelf bijkomende middelen in te zetten. Ø Indien de regionalisering van het gehele gezondheidsbeleid niet mogelijk is, dienen deelaspecten van de gezondheidszorg geregionaliseerd. Het betreft prioritair de subsidiëring van de voorzieningen (ziekenhuizen, thuisverpleging, psychiatrie) en vervolgens de terugbetaling van de kosten aan de patiënten.
29
Arbeidsmarkt De Landelijke Beweging vraagt dat voor het arbeidsmarktbeleid de bevoegdheden die beter aansluiten bij de reeds bestaande Gewest- of Gemeenschapsaangelegenheden effectief worden overgedragen aan deze niveaus. Dit zal leiden tot een efficiëntere werking van ons overheidsbestel en zal, zonder de interpersoonlijke solidariteit in gevaar te brengen, zorgen voor een meer harmonieuze verdeling van bevoegdheden. Uiteindelijk zal er zo op het terrein meer duidelijkheid komen en zal de dienstverlening aan de burgers verbeteren. Hierbij denken we o.a. aan: Ø het educatief verlof en de combinatie deeltijds onderwijs – deeltijds werk, die momenteel federale wetgeving zijn en beter aansluiten bij de gemeenschappen, die bevoegd zijn voor vorming en onderwijs; Ø alle maatregelen rond activering zouden beter enkel door de regio’s worden behandeld, aangezien zij zeer goed aansluiten bij de VDAB, en bovendien moeten de baten van deze activering terugvloeien naar de regio’s; Ø de arbeidsmogelijkheden van de uitkeringstrekkers moet versoepeld worden zodat het arbeidsaanbod verhoogt. ________________
30