Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
Memorandum voor de politieke partijen naar aanleiding van de Vlaamse, Federale en Europese verkiezingen op 25 mei 2014 Naar een coherent en slagkrachtig beleid in de geestelijke gezondheidszorg via een sterke en intersectoraal vermaatschappelijkende positionering van de preventieve en ambulante GGZ
IN HET KORT De zesde staatshervorming als hét momentum bij uitstek: belang van een doordachte uitwerking (pp.3-4) Het is duidelijk dat zich, met de overdracht van bevoegdheden naar de deelstaten, voor Vlaanderen een enorme opportuniteit aandient om het ambulante en preventieve i.c. in de GGZ te positioneren. Eén, ten overstaan van de huidige situatie sterk verruimd, GGZ-(kader)decreet met een geëigende plaats voor ambulante behandeling en begeleiding via centra geestelijke gezondheidszorg, beschut wonen, … Vanuit deze optiek dient zich ons inziens een ideale gelegenheid aan om optimale verbinding, afstemming, samenwerking met sectoren als verslavingszorg, centra voor ambulante revalidatie e.d. te realiseren. In die zin nodigen wij de betreffende sectoren uit om de opportuniteit van een dergelijk GGZ-(kader)decreet, met bijvoorbeeld de mogelijkheid tot categoriale zorgpaden binnen die preventieve en ambulante GGZ, aan te gaan. En uiteraard dient de link gelegd naar de psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen via geactualiseerde erkenningsnormen en programmatie, materie die tevens overkomt naar Vlaanderen.
Zorg voor sociaal ondernemerschap (pp.4-6) Het aantal face-to-face-contacten minder als centrale indicator beschouwen van CGG-performantie Het heroriënteren van het financieel beleid ten aanzien van de CGG Het inperken van de reeds bestaande en voorkómen van bijkomende registratie- en rapportagelast
Nood aan een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ (pp.7-12) Zorgbehoeftenanalyse en (zorg)programmatie Regionaal geresponsabiliseerde enveloppefinanciering Inhoudelijke speerpunten binnen een degelijk programmatorisch en financieel kader - Eerstelijns psychologische functie - Vroegdetectie en -interventie in de context van een nauwe verbinding tussen preventie en curatie - Gespecialiseerde ambulante GGZ als flankerende partner naar andere sectoren - Online zorg - GGZ-netwerken Kinderen en Jongeren, hun aansluiting met Integrale Jeugdhulp en verbinding met volwassenenzorg - Ouderen meer op de kaart - Zorg voor informeel zorgenden en steunnetwerken Degelijke GGZ-kwaliteitsindicatoren ontwikkelen Beleidsmatige afstemming binnen de overheid Intersectoraal georiënteerde steunpuntfunctie voor de preventieve en ambulante GGZ
Vergeet de basis niet: versterking van de basishulpverleningscapaciteit in de CGG (pp.12-13)
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
1
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
1. Inleiding De verkiezingen van 25 mei 2014 vallen, bijna dag op dag, samen met de 15de verjaardag van het Decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg. In die vijftien jaar is de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (GGZ), in het bijzonder naar preventieve en ambulante GGZ, alleen maar gestegen. Tevens de complexiteit van de vragen naar zorg en ondersteuning en/of naar inzet van GGZdeskundigheid in samenwerking met andere sectoren is sterk toegenomen. In die vijftien jaar is ook de aard van de vraagstelling aan de (preventieve en ambulante) GGZ gewijzigd. Samengaand met maatschappelijke evoluties – waarvan men ook in andere zorgsectoren (vb. sector personen met een handicap) de effecten ziet – wordt van de GGZ immers meer en meer én terecht verwacht dat ze zich zoveel mogelijk ín de samenleving afspeelt met oog voor de verschillende levensdomeinen van de gebruiker. In een dergelijke benadering staat de gebruiker centraal als kruispunt van samen-werkende vormen van informele en formele zorg en ondersteuning. Een gemeenschapsgerichte, vermaatschappelijkende GGZ streeft er dan ook naar een integrale zorg en ondersteuning1 te zijn waarbij niet voorzieningen het middelpunt uitmaken maar de gebruikers. Het traject van een individuele gebruiker dient zo vlot en inclusief mogelijk te kunnen schakelen tussen, doorheen en overheen informele zorgbronnen en aanbod vanuit zorg- en welzijnsvoorzieningen en flankerende sectoren (wonen, arbeid, vrije tijd, …). In die veranderende context hebben de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG), als de spil van preventieve en ambulante GGZ, goed stand gehouden. De formulering goed stand gehouden mag dan enigszins vreemd klinken, ze is desalniettemin passend. In 2012 waren 55.000 mensen in behandeling in de 20 CGG in Vlaanderen en Brussel, dit met de inzet van 650 VTE hulpverlenend personeel waarvan 550 VTE betaald uit de enveloppefinanciering door de Vlaamse overheid. Dit stemt overeen met 42 miljoen euro enveloppemiddelen van de in totaal 60 miljoen euro enveloppefinanciering. Deze cijfers spreken voor zich, zeker als men de kostprijs van een behandeling in de ambulante GGZ vergelijkt met die van een behandeling in de residentiële GGZ. En het is een feit dat de huidige Vlaamse Regering inspanningen heeft geleverd ten aanzien van de CGG. Deze inspanningen zijn verhoudingsgewijs evenwel niet toereikend om de toenemende vraag en verwachtingen naar de CGG, ook vanuit de overheid, op afdoende wijze te kunnen inlossen. Meerdere factoren spelen hierin een rol. Om er enkele te noemen: de beperkte budgettaire ruimte waarmee de huidige legislatuur af te rekenen heeft, de te sterke inzet op projectmiddelen in plaats van recurrente financiering, de koppeling van eerder beperkte bijkomende middelen aan een veelheid van opdrachten, afremmende effecten tengevolge van het vasthouden aan bepaalde indicatoren (vb. aantal face-to-face-contacten) in tijden van pogingen tot zorgvernieuwing zoals de Artikel 107-hervorming, en niet in het minst het ontbreken van een zorgbehoeftenanalyse in combinatie met een gedegen programmatie waardoor een geconcerteerde paradigmaswitch verhinderd wordt. De druk op de sector van de preventieve en ambulante GGZ wordt dus almaar groter. En met de huidige stand van zaken kan niet gesteld worden dat de Artikel 107-hervorming de verdere kanteling naar vermaatschappelijking brengt. De Artikel 107-hervorming slaagt er immers onvoldoende in om de reeds jaren op het ambulante werkveld (zowel in de CGG als belendende sectoren) aanwezige expertise te betrekken op en verbinden met evoluties vanuit residentiële hoek. De vernieuwing krijgt teveel vorm vanuit de financieringslogica2 en er worden als het ware nieuwe verzelfstandig(en)de ‘instituties’ (vb. de ambulante 2a- en 2b-teams) gecreëerd. En helemaal kwalijk voor de CGG-sector: ondanks de hoger 1
Zie ook de visienota Integrale zorg en ondersteuning in Vlaanderen van de Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid, Gezin (SAR WGG) op http://www.sarwgg.be. 2 Hier is het Engelse gezegde van toepassing Remember ‘the golden rule’: he who has the gold, makes the rules.
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
2
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
geschetste performantie van de CGG en ondanks deze tijden van (GGZ-)netwerken zoals 107, worden de wachttijden/-lijsten bij de CGG als een probleem van de CGG gezien en niet als een knelpunt van de totale GGZ(-programmatie). Dit terwijl duidelijk wordt dat op dit moment de 107-projecten voor de CGG hoogstens enig verschil maken aan de ‘achterdeur’ van de CGG d.w.z. voor de opvang van een meer chronische populatie. De hoeveelheid zorg die wordt geboden ‘in het huis’ van de CGG blijft (te) hoog én daarbovenop neemt de druk op ‘de voordeur’ toe (zie 4.3.1. en 4.3.2.). Het is dus al heel wat dat de CGG, als de spil van preventieve en ambulante GGZ, goed stand houden. De preventieve en ambulante GGZ zou echter veel meer kunnen dan stand houden. Daartoe is een fundamentele omslag nodig. Deze omslag ligt binnen bereik indien op vier vlakken wordt ingezet: een doordachte uitwerking van de zesde staatshervorming, zorg voor sociaal ondernemerschap, een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ en tot slot een versterking van de basishulpverleningscapaciteit. Deze elementen kunnen mede een sterk kader realiseren voor de uitdrukkelijke keuze voor een preventieve en ambulante GGZ die, zoals in de CGG het geval is, in haar oorsprong altijd gemeenschapsgericht en vermaatschappelijkend is geweest en die het voorbije decennium haar ‘eigenheid’ meer en meer in een intersectoraal perspectief plaatst. Want de knowhow is er, de mensen zijn beschikbaar, ook de talrijke samenwerkingsverbanden met andere zorg- en welzijnsvoorzieningen en flankerende sectoren zijn aanwezig. De tijd is er dus rijp voor.
2. De zesde staatshervorming als hét momentum bij uitstek: belang van een doordachte uitwerking De zesde staatshervorming is hét momentum bij uitstek om te evolueren naar een slagkrachtige ambulante en preventieve GGZ in Vlaanderen en Brussel, dit op basis van een nieuw GGZ-(kader)decreet met aandacht voor verdichting tussen de CGG en andere sectoren waaronder met name naar Vlaanderen overkomende sectoren zoals beschut wonen. Vertrekkend vanuit het gegeven enerzijds dat de CGG-materie reeds Vlaamse bevoegdheid is en anderzijds dat in het huidige GGZ-decreet van 18 mei 1999 enkel het CGG-luik is ingevuld, zou men kunnen spreken over de evolutie naar CGG+ of een volwaardiger GGZ-decreet. Eén, ten overstaan van de huidige situatie sterk verruimd, GGZ(kader)decreet met een geëigende plaats voor ambulante behandeling en begeleiding via centra geestelijke gezondheidszorg, beschut wonen, … Vanuit deze optiek dient zich ons inziens een ideale gelegenheid aan om optimale verbinding, afstemming, samenwerking met sectoren als verslavingszorg, centra voor ambulante revalidatie e.d. te realiseren. In die zin nodigen wij de betreffende sectoren uit om de opportuniteit van een dergelijk GGZ-(kader)decreet, met bijvoorbeeld de mogelijkheid tot categoriale zorgpaden binnen die preventieve en ambulante GGZ, aan te gaan. En uiteraard dient de link gelegd naar de psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen via geactualiseerde erkenningsnormen en programmatie, materie die tevens overkomt naar Vlaanderen. In dezelfde geest, kan het woonluik van beschut wonen via een wijziging van de regelgeving van het Vlaams woonbeleid beter ingebed worden in de sociale huisvesting. De ondersteuningsfunctie van beschut wonen krijgt dan ten volle zijn plek binnen de ambulante GGZ. Dit past in een visie van vermaatschappelijking en inclusief beleid (in de beleidsdomeinen wonen, arbeid, vrije tijd, relaties, …) aangaande GGZ, op voorwaarde dat er voldoende personen met een psychische kwetsbaarheid kunnen instromen in de sociale huisvesting. Het tijdsbestek om een dergelijke evolutie te maken op een diepgaand inhoudelijk voorbereide en tussen verschillende actoren doorwerkte wijze, is er binnen deze regeerperiode niet. Dit betekent dat er,
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
3
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
als eerste fase, voor de eerstkomende jaren juridisch-technisch goed uitgewerkte overgangsbepalingen dienen ontwikkeld waarbij het opzet is om in dat tijdsvenster de hertekening van het GGZ-landschap fundamenteel aan te pakken en daaropvolgend te implementeren, wat dan de tweede fase uitmaakt. Dergelijke fasering vermijdt enerzijds dat één en ander de komende jaren opnieuw ‘gebetonneerd’ geraakt zonder verdere vernieuwing en anderzijds dat er nu ‘half werk’ zou worden geleverd en/of onvoldoende continuïteit van middelen m.a.w. ‘veiligheid’ naar cliënten en personeel zou worden gewaarborgd. In die tweede fase van een meer gegronde hertekening, is de ontwikkeling naar een op basis van het zorgregiodecreet regionaal geresponsabiliseerde enveloppefinanciering – gedragen door een onderbouwde zorgbehoeftenanalyse en programmatie – dé te realiseren uitdaging (zie ook 4.1. en 4.2.). Wat voor het domein van de preventieve en ambulante GGZ niet wenselijk wordt geacht, zijn loutere (continuering van) prestatiefinanciering of evoluties naar vormen van persoonsgebonden financiering en gelijksoortige ‘rugzakstelsels’. Bij deze ontwikkeling naar een regionaal geresponsabiliseerde enveloppefinanciering dienen in eerste instantie historisch gegroeide scheeftrekkingen inzake verdeling van middelen tussen regio’s gecorrigeerd en dit in een uitgezet, beperkt tijdspad. Tevens dient er aandacht te zijn voor het verstrekken van voldoende incentives om de hertekening ook daadwerkelijk vorm te geven. Middelen voor deze correcties en incentives zijn mogelijk afkomstig van een herbestemming van de middelen die nu naar de GGZ-overlegplatforms gaan. Ontwikkelingen zoals geschetst, vragen om een heroriëntering/herdefiniëring van de rol en werking van RIZIV en ziekenfondsen. Zo kunnen het opnemen van patiëntenbelangen en bevorderen van toegankelijkheid core business blijven van ziekenfondsen, doch anders geoperationaliseerd. Hierbij is het bijvoorbeeld van wezenlijk belang dat een vermenging met de rol van zorgverstrekker, een steeds prominentere evolutie van de voorbije jaren, vermeden wordt. Het is duidelijk dat zich, met de overdracht van bevoegdheden naar de deelstaten, voor Vlaanderen een enorme opportuniteit aandient om het ambulante en preventieve i.c. in de GGZ te positioneren.
3. Zorg voor sociaal ondernemerschap In de uiteenlopende aspecten van het functioneren van de FDGG als koepelorganisatie alsook naar onze leden wordt sinds jaar en dag de maatschappelijke verantwoordelijkheid beklemtoond, onder meer vanuit het feit dat men grotendeels werkt met openbare middelen. Exemplarisch, verwijzen wij in dit verband naar volgende passage uit het FDGG-jaarverslag 20123 (p. 4): “De finale opdracht hierbij is om de meest optimale omstandigheden na te streven waarbinnen de CGG hun sociale en ethische verantwoordelijkheid ten volle kunnen waarmaken teneinde een kwalitatieve, toegankelijke en emancipatorische dienstverlening te ontwikkelen naar de gebruikers en de samenleving. […] Hierbij vertrekt de FDGG van een responsabiliserende opstelling van zijn leden ten aanzien van de GGZ. Zij hebben een ruimere verantwoordelijkheid dan uitsluitend het uitvoeren van subsidieregels. Zij nemen mee verantwoordelijkheid in budgetbeheersing, doelgroepenbepaling, CAO’s, inspraakregelingen, zorgontwikkeling en -vernieuwing en dies meer. Alleen vanuit een aangetoonde responsabilisering kunnen de ‘vrije’ initiatiefnemers hun aanspraak op een participatief beheer verantwoorden en hun vragen naar deregulering en minder bevoogdende regelgeving en financiering sterk maken.”
3
Zie http://www.fdgg.be (onder Publicaties).
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
4
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
Ons vertrekpunt inzake sociaal ondernemerschap is dus steeds het besef van het in substantiële mate aan de slag zijn met openbare middelen in functie van sociale doel(groep)en, dit op wijzen die innovatie en gedrevenheid combineren met stabiliteit en een door waarden zoals duurzaamheid en participatieve en democratische besluitvorming gestuurd handelen. Niet winstmaximalisatie staat voorop maar maatschappelijke meerwaarde in de missie en de manieren waarop deze missie wordt nagestreefd, niet in het minst op vlak van de (her)inzet van mensen en middelen. In die zin zijn onder meer de CGG, als organisaties die werken met sociaal zeer kwetsbaren, uitgelezen actoren om ten aanzien van de overheid te signaleren wat directe of indirecte effecten (kunnen) zijn van bepaalde maatregelen, aankomende of nieuwe regelgeving en om ter zake voorstellen van bijsturing te doen. Een zeer concreet voorbeeld hiervan in de huidige beleidsperiode is de suggestie vanuit de sector om inzake de regelgeving met betrekking tot de patiëntbijdrage in de CGG de mogelijkheid te creëren om voor mensen die in budgetbeheer of -begeleiding zijn een ander dan het standaard tarief te hanteren. Een voorbeeld van een totaal andere orde is het overleg tussen sector en overheid over een werkbare operationalisering omtrent de bepaling in de CGG-overeenkomsten 2012-2014 die betrekking heeft op de maximale gecumuleerde reserve van 50% van de enveloppefinanciering. Bovenstaande voorbeelden geven aan dat sociaal ondernemerschap, naast het opnemen van een signaalfunctie naar de overheid vanuit uitdrukkelijke bekommernissen bij de voorzieningen om de sociale doelgroepen tot wie men zich richt, evengoed betekent dat de organisaties in verhouding tot het kader dat vanuit de overheid wordt geboden voldoende de gelegenheid moeten krijgen om op een adequate wijze de vertaling en operationalisering van regelgeving, zorgvernieuwing e.d. te maken die past bij de organisatie(ontwikkeling) en de ‘omgeving’ waarbinnen deze opereert. Ook deze laatste invulling van sociaal ondernemerschap is, vanuit de ‘veldpositie’ die de organisaties hebben, een legitieme wens. Het sociaal-ethisch omgaan met openbare middelen vanuit de sector, vraagt om een zorg voor sociaal ondernemerschap vanwege onze overheid. Deze ruimte wordt gecreëerd door een overheid die een faciliterende rol opneemt op terreinen zoals het voorzien in een heldere programmatie (zie ook 4.1.) en afdoende financieel draagvlak, het zorgen voor eenvoud en werkbaarheid via o.a. een kader dat niet overladen is met regels en al zeker niet met regels die belangrijke ontwikkelingen in de sector afremmen, het procesmatig systematisch inbouwen van mogelijkheden tot overleg en onderhandeling. Voor de CGG-sector concentreert de vraag naar de overheid om zorg voor sociaal ondernemerschap zich rond drie kernpunten. 3.1. Het aantal face-to-face-contacten minder als centrale indicator beschouwen van CGGperformantie De evoluties in de psychosociale sector zijn van die aard (inzet op netwerkvorming vb. Artikel 107projecten, toenemende intersectorale samenwerking, …) dat het te sterk vasthouden aan de indicator van het aantal face-to-face-contacten eerder contraproductief werkt voor een organische doorontwikkeling van de CGG-sector. Met andere woorden, ons inziens kan vanuit overheidsperspectief de plaats voor overleg, dienstverlening, een verdere professionalisering van de sector waarvoor een afdoende ‘bovenbouw’ (kader en middenkader) nodig is, … geherwaardeerd worden. Meteen is natuurlijk de materie aan de orde van wat als passende en degelijke (kwaliteits)indicatoren kunnen worden beschouwd (zie ook 4.4.).
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
5
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
3.2. Het heroriënteren van het financieel beleid ten aanzien van de CGG Hiermee wordt in eerste instantie bedoeld dat verhoudingsgewijs meer dient ingezet op bijkomende middelen/personeel via (een duidelijk uitgezet en gerespecteerd pad naar) recurrente financiering dan via projectfinanciering4 alsook dat de bijkomende opdrachten evenredig dienen te zijn in verhouding tot de hoeveelheid bijkomende middelen/personeel. Dit faciliteert een realistisch, kwaliteitsvol en planmatig beleid op langere termijn zowel op inhoudelijk als personeelsvlak. Aansluitend hierbij, is het wenselijk dat de overheid (blijvend) rekening houdt met de (zorgsociologische) locoregionale realiteit waarin elk van de CGG opereren, wat kan betekenen dat de uitwerking en concrete implementatie van bepaalde initiatieven (i.c. de inbedding van personeelsinzet) er in sommige werkingsgebieden deels anders uitziet dan in andere maar daarom niet minder performant is. Wel in tegendeel, net omdat de locoregionale context wordt verdisconteerd! In tweede instantie is de vraag aan de overheid om oog te hebben voor de vaststelling van een feitelijke personeelsinkrimping overheen de CGG-sector, dit ondanks de beperkte uitbreidingen de voorbije jaren en het feit dat heel wat CGG zich voor hun personeelsmiddelen zeer dicht in de buurt van of boven hun enveloppefinanciering bevinden m.a.w. over weinig of geen werkingsmiddelen beschikken. Deze feitelijke personeelsinkrimping, die zichtbaar wordt in de sociale balansen (werkelijk gepresteerde uren), houdt verband met een veelheid van factoren: het gemiddeld hoogopgeleide personeelsbestand in de CGG, de gemiddeld hoge anciënniteit in de CGG, de vroegere onderfinanciering per VTE op loopbaanbasis (die heden uiteraard nog steeds wordt meegenomen in de enveloppefinanciering), de substantiële hoeveelheid ADV-dagen in de sector, de toepassingswijze van de anciënniteitscoëfficiënt in combinatie met het moment waarop de ‘foto’ van het personeelsbestand is genomen (bovendien is de afschaffing van de anciënniteitscoëfficiënt in het vooruitzicht gesteld!), de in het kader van besparingen afgeroomde indexeringen, enzovoort. In die zin is de FDGG voorstander van minstens het behoud van een anciënniteitscoëfficiënt. En tot slot is een nadrukkelijke wens van de sector dat de overheid telkens op zeer transparante wijze (via een excelsheet met ingevoegde formules) de berekening van de definitieve enveloppemiddelen zou documenteren alsook dat er over belangrijke wendingen zoals bij de gecumuleerde reserve van maximaal 50% van de enveloppefinanciering vooraf grondig in dialoog zou kunnen worden getreden. 3.3. Het inperken van de reeds bestaande en voorkomen van bijkomende registratie- en rapportagelast Dit vertaalt zich met name naar enerzijds een inhoudelijk onderling afstemmen en in tijdspad stroomlijnen van verschillende rapportages/rapportagecycli (vb. doublures zoveel mogelijk vermijden), anderzijds het meer toewerken naar synergie op vlak van registratieontwikkelingen en (aanverwante) ICT-uitdagingen (vb. TDI, e-health, Vitalink, …) via het gerichter en tijdiger plannen en communiceren hieromtrent. Zeker te mijden, zijn alle initiatieven die een quasi louter administratieve overlap en overlast zouden creëren zonder veel meerwaarde voor de core business van de sector. De eventuele verplichting tot het schriftelijk kunnen aantonen door WVG-zorgactoren van beleidsvoering aangaande goed bestuur en taal is ons inziens een voorbeeld van een te mijden initiatief.
4
Van Herck, P. & Van De Cloot, I. (2013). Hoe gezond is de geestelijke gezondheidszorg in België? De feiten achter de mythen. Itinera Institute analyse. Op 20 augustus gedownloaded van http://www.itinerainstitute.org/nl/bibliotheek/_paper/hoegezond-is-de-geestelijke-gezondheidszorg-in-belgie-de-feiten-achter-de-mythen/.
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
6
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
4. Nood aan een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ Vergelijkbaar met het Globaal Plan Jeugdzorg en het daarbij aansluitende Perspectiefplan van enkele jaren geleden, heeft de preventieve en ambulante GGZ nood aan een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ. In een dergelijk plan, dat idealiter uiteraard een stevige component is binnen een Totaalplan GGZ en dus passend connecteert met residentiële GGZ, staat preventieve en ambulante GGZ niet louter voor de gespecialiseerde zorg die geboden wordt vanuit de CGG. Preventieve en ambulante GGZ omvat evengoed enerzijds de aspecten van (niet-gespecialiseerde) zorg én anderzijds GGZpreventie-initiatieven, beide opgenomen in samenwerking tussen heel wat actoren (vb. CAW, huisartsen, CLB, bijzondere jeugdzorg, thuiszorg, RVT, …) en waarbij de CGG een centrale spil voor deskundigheidsondersteuning vormen alsook de band tussen preventie en curatie nauw houden. Vanuit het raamwerk van een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ concretiseren zich primordiaal zes actievelden. 4.1. Zorgbehoeftenanalyse en (zorg)programmatie In Vlaanderen en Brussel, bij uitbreiding in België, hebben we weinig zicht op welke omvang de behoeften aan welke vormen van GGZ-zorg aannemen. Zeer elementair gesteld, stellen zich onder meer volgende vragen: wat is de behoefte aan eerstelijns GGZ, gespecialiseerde ambulante basis-GGZ-werking voor de klassieke leeftijdsdoelgroepen (kinderen en jongeren, volwassenen, ouderen), vroege detectie en interventie van ernstige GGZ-problematieken, begeleiding in de context van beschut wonen, gemeenschapsgerichte ondersteuning en zorg naar chronische doelgroepen, categoriale zorg op vlak van vb. verslaving of revalidatie, outreachende GGZ, urgentie-GGZ, flankerende ondersteuning naar vb. eerstelijns actoren, enzovoort. Kortom: een kwaliteitsvolle en wetenschappelijk gefundeerde GGZzorgbehoeftenanalyse dringt zich meer dan op zodat er voor een aantal cruciale domeinen basale cijfers voorhanden komen om een langetermijnbeleid te kunnen uitzetten dat vanuit een coherente visie de preventieve en ambulante GGZ positioneert in haar wezenlijke sterktes, zijnde gemeenschapsgerichtheid en intersectoraliteit. Hand in hand met deze zorgbehoeftenanalyse kan dus een programmatie worden uitgewerkt. Deze zorgprogrammatie geeft een evenwichtige plaats aan de diverse zorgvormen en laat toe om een meerjarenbeleid uit te stippelen. Waarom zou een meerjaren (uitbreidings)beleid, zoals gekend in de sector personen met een handicap, niet mogelijk zijn voor de preventieve en ambulante GGZ? Het is precies ook de zorgbehoeftenanalyse en programmatie voor de (preventieve en ambulante) GGZ die het broodnodige kader kunnen bieden voor een andere kijk op de wachttijden in de CGG, die nu al te makkelijk als een probleem van de CGG worden beschouwd in plaats van als een knelpunt van de totale GGZ-programmatie. Want welke elementen zijn er om de wachtlijsten in de sector personen met een handicap overwegend als een probleem voor de samenleving en dus voor de overheid te zien, en de wachttijden in de CGG als een probleem van de CGG dat deze laatste dan maar moeten oplossen? 4.2. Regionaal geresponsabiliseerde enveloppefinanciering In Vlaanderen en Brussel kan de financiering van de GGZ beter worden georganiseerd via een op het zorgregiodecreet gebaseerde enveloppefinanciering. Het objectief hierbij is dat elk van de zorgregio’s de verantwoordelijkheid krijgt om voor het totaalpalet van (preventieve en ambulante) GGZ-vormen
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
7
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
in zijn regio het aanbod uit te bouwen aan de hand van een enveloppefinanciering, waarbij het uiteraard cruciaal is dat deze toereikend is om de centrale noden te kunnen afdekken en enige ruimte te hebben voor innovatie. Deze regionale enveloppefinanciering zal ook een tijdspad includeren om historische gegroeide scheeftrekkingen te corrigeren. Tevens moet er aandacht zijn voor het verstrekken van voldoende incentives om de hertekening ook daadwerkelijk vorm te geven. Deze vernieuwende benadering zal ertoe bijdragen dat in de GGZ-programmatie een adequatere afstemming inzake zorgvormen mogelijk is. Tevens kan een op de zorgregio’s gebaseerde regionaal geresponsabiliseerde enveloppefinaniering de inbedding bieden voor een alternatief financieel beleid ten aanzien van de CGG (zie ook 3.2.). 4.3. Inhoudelijke speerpunten binnen een degelijk programmatorisch en financieel kader Om een vermaatschappelijkende GGZ neer te zetten, zijn er ons inziens zeven speerpunten in het inhoudelijke GGZ-beleid. 4.3.1. Eerstelijns psychologische functie Er zijn heel wat moeilijkheden en problemen waarbij een GGZ-aspect een rol speelt doch niet van die aard dat ze (initieel) een behandeling vergen vanuit de gespecialiseerde ambulante GGZ. Om de opvang van dit segment op een afdoende (kwaliteitsvolle) wijze te kunnen realiseren, dient er zwaar ingezet op de verdere uitbouw van de eerstelijns psychologische functie (ELPF). De aanzet via de zeven proefprojecten met een looptijd van drie jaar (tot eind november 2014) is dan ook zeer waardevol maar vraagt om een veel verder gaande investering om zijn betekenis in het totaalbeeld van de preventieve en ambulante GGZ te kunnen waarmaken. Anders geformuleerd: substantieel meer aandacht voor de ‘voordeur’ van de preventieve en ambulante GGZ is zeer welkom.4 4.3.2. Vroegdetectie en -interventie in de context van een nauwe verbinding tussen preventie en curatie Bij vroegdetectie en -interventie omtrent ernstige GGZ-problematieken, gaat het eveneens om de ‘voordeur’ van de preventieve en ambulante GGZ. Het wezen van een performante (preventieve en ambulante) GGZ bestaat er immers onder meer in dat ze er – in samenwerking tussen de gespecialiseerde (preventieve en ambulante) GGZ, actoren die (niet-gespecialiseerde aspecten van geestelijke gezondheids)zorg en ondersteuning leveren op de eerste lijn en niet-zorg-actoren – in slaagt om op een vroeger punt in de ontwikkelingslijn ernstige GGZ-problematieken op te pikken en in dat stadium interventies binnen de meest passende setting te voorzien én vervolgzorg te bieden. Dankzij de betoelaging voor de VDIP5-projecten hebben de CGG en hun partners hierin reeds een alom gewaardeerde werking kunnen ontwikkelen. Tezelfdertijd blijkt onmiskenbaar dat deze werkingen gekneld komen te zitten omdat er de komende jaren een uitbreiding van pathologiedoelgroepen is gepland doch zonder hieraan in voldoende mate de budgettaire en andere consequenties te (kunnen) koppelen. Zeer summier gesteld, is de vraag of het zinvol is om aan detectie te doen als niet de nodige (vervolg)zorg kan worden voorzien. De ‘voordeur’ van de gespecialiseerde preventieve en ambulante GGZ staat zwaar onder druk. Dit wijst op het fundamentele belang van een nauwe verbinding tussen preventie en curatie, wat zich eigenlijk 5
Aanvankelijk stond VDIP voor Vroege Detectie en Interventie Psychose. Met de uitbreiding van pathologiedoelgroepen, staat VDIP intussen voor Vroege Detectie en Interventie bij Psychiatrische (psychotische) stoornissen.
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
8
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
tevens dient te vertalen in de mogelijkheid voor dergelijke initiatieven van ‘gemengde’ overheidsbudgetten in de zin van een budget dat deels afkomstig is van preventie en deels van curatie (zie ook 4.5.). 4.3.3. Gespecialiseerde ambulante GGZ als flankerende partner naar andere sectoren Zoals reeds gesteld, komen heel wat niet-zorgactoren (vb. gevangeniswezen, migratiesector) alsook zorgactoren die niet-gespecialiseerde aspecten van GGZ opnemen (vb. CAW, sector personen met een handicap, bijzondere jeugdzorg, RVT, …), in aanraking met GGZ-problematieken.4 Hierbij kan de inzet van GGZ-expertise, in functie van gespecialiseerde diagnostiek en behandeling en/of ter ondersteuning van de zorg(actoren), een grote meerwaarde hebben voor de einddoelgroepen in deze andere sectoren. Ook omgekeerd, kan de gespecialiseerde preventieve en ambulante GGZ veel oppikken uit deze sectoren en zodoende de eigen deskundigheid op een aantal domeinen verder uit te bouwen en differentiëren. De overheid kan in deze ontwikkelingen een faciliterende rol spelen via passende incentives. 4.3.4. Online zorg Internationale ontwikkelingen alsook de beperkte ervaringsbasis in Vlaanderen6 wijzen uit dat in de GGZ voor het luik van online hulpverlening heel wat mogelijkheden bestaan die verder dienen verkend, zowel op inhoudelijk vlak als wat betreft de plaats die online zorg en ondersteuning kan krijgen in verhouding tot de reguliere hulpverlening (wanneer is ‘pure’ online zorg mogelijk en wenselijk, wanneer is de blended vorm aan de orde, …). Hoewel het belangrijk is voor ogen te blijven houden dat online zorg voor een belangrijk deel van de kansengroepen waarmee de preventieve en ambulante GGZ werkt een (nog) niet passend medium kan zijn om hen te bereiken (cf. digibetisme), is het ongetwijfeld zo dat deze digitale weg opportuniteiten biedt. Het is aan de overheid en aan de preventieve en ambulante GGZ om hier werk van te maken op een manier die de betrokken sectoren toelaat om onderling af te stemmen en de nodige deskundigheid ter zake te ontwikkelen. 4.3.5. GGZ-netwerken Kinderen en Jongeren, hun aansluiting met Integrale Jeugdhulp en verbinding met volwassenenzorg In 2013 is gestart met de conceptuele voorbereiding van de GGZ-netwerken Kinderen en Jongeren (Artikel 11-hervorming), de ‘jongere pendant’ van de Artikel 107-hervorming voor GGZvolwassenenzorg. Maatschappelijke evoluties duiden er immers op dat ook voor/door kinderen en jongeren meer en meer beroep wordt gedaan op gespecialiseerde GGZ. Een structureel herdenken van de GGZ Kinderen en Jongeren is dan ook op zijn plaats. Het feit dat dit herdenken veel minder vorm zal krijgen vanuit een ambulantiserende inzet van initieel residentiële middelen – er is geen overaanbod van residentiële GGZ voor kinderen en jongeren – kan laten vermoeden en hopen dat deze GGZ-netwerken meer in de diepte deskundigheidsvaloriserend tussen de centrale actoren zullen werken dan in de volwassenenversie tot heden het geval is. De uitdagingen zijn niet min want de verwachtingen, zowel naar de preventieve en ambulante als naar de residentiële gespecialiseerde GGZ, nemen almaar toe. Hierbij maken we dan even abstractie van de vraag óf een aanbod vanuit die gespecialiseerde GGZ steeds het meest aangewezen antwoord is en zo ja, om welk aanbod het dan 6
Voor GGZ-gerelateerde toepassingen http://www.cannabishulp.be.
verwijzen
we
hier
bijvoorbeeld
naar
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
http://www.alcoholhulp.be
en
9
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
kan gaan. Dit op zich maakt reeds duidelijk dat een vlotte aansluiting tussen de GGZ-netwerken Kinderen en Jongeren en Integrale Jeugdhulp (IJH) (intersectorale toegangspoort, multidisciplinaire teams, complexe dossiers, crisisjeugdhulp, …) cruciaal is. Immers, de CGG zijn de schakel bij uitstek tussen beide ‘werelden’. In een vermaatschappelijkende GGZ is de plaats van de CGG, met hun specifieke GGZ-knowhow, op de scharnier tussen GGZ voor kinderen en jongeren en welzijnsvoorzieningen voor kinderen en jongeren. Precies op die positie kunnen de CGG als gespecialiseerde preventieve en ambulante GGZ hun rol ten volle spelen, als flankerende partner naar de betreffende jeugdhulpsectoren (zie ook 4.3.3.) maar uiteraard ook als actor die gerichte GGZ-diagnostiek en -behandeling kan bieden. Het is tevens een aandachtspunt dat de GGZ(-netwerken) voor volwassenen en voor kinderen en jongeren hun onderlinge verbinding zouden versterken. Twee terreinen waarop dit met name zinvol is, is de zorg voor jongvolwassenen (18 tot 25 jaar) en de basale (preventieve) zorg voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen (kopp). Het lijkt ons aangewezen dat de overheid binnen haar budgettaire kader een financiële ondersteuning voor deze evoluties zou inbouwen. 4.3.6. Ouderen meer op de kaart Heden ten dage ligt de gemiddelde levensverwachting in België boven de 80 jaar7. We weten tevens dat er in ons land 165.000 mensen met een dementieproblematiek zijn waarvan het leeuwendeel ouderen.8 Verder blijkt dat ernstige depressies bij 1 à 5% van de ouderen voorkomen, met mildere depressies hebben ca. 15% van de ouderen te kampen9. Ook suïcide en middelenmisbruik bij ouderen komen veel vaker voor dan men denkt9,10. De combinatie van een vergrijzende samenleving met het substantieel vóórkomen van, nog onvoldoende onderkende, GGZ-problematieken bij ouderen maakt dat de realisatie van een toereikend en ambulantiserend-integrerend GGZ-aanbod voor deze doelgroep hoog op de overheidsagenda dient te staan. 4.3.7. Zorg voor informeel zorgenden en steunnetwerken Het spreekt voor zich dat een GGZ die minder segregeert en meer normaliseert m.a.w. een meer gemeenschapsgerichte GGZ appèl doet op de mogelijkheden en sterktes waarover mensen met een GGZ-problematiek beschikken. Het spreekt ons inziens evengoed voor zich, nog meer in de context van een vermaatschappelijkende GGZ, dat het voor de (familiale) omgeving van mensen met een GGZ-problematiek zeker niet altijd een evidentie is om de zorg op te nemen. De overheid dient op dit vlak een stimulerende rol te spelen door enerzijds de ruimte te creëren voor de preventieve en ambulante GGZ om voldoende ondersteuning te voorzien voor de informeel zorgenden en anderzijds ondersteunende structuren te financieren voor de sterkere uitbouw van vrijwillige en vermaatschappelijkende inzet binnen de GGZ. Aangaande dit laatste, zijn de in de Buddywerking Vlaanderen geïnvesteerde middelen een mooi voorbeeld van de verder te bewandelen weg. 7
Zie http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/sterfte_leven/tafels/. Zie http://plusmagazine.knack.be/nl/011-3981-Aantal-gevallen-van-dementie-zal-verdrievoudigen-tegen-2050.html . 9 Bonnewyn, A. (2013). Het ouder worden vanuit een psychologisch perspectief. In K. Andriessen en A. Bonnewyn (Red.), Suïcide en suïcidepreventie bij ouderen (pp. 13-28). Mechelen: Kluwer. 10 Alders, A. & Andriessen, K. (2013). Suïcidaal gedrag: definities en cijfergegevens. In K. Andriessen en A. Bonnewyn (Red.), Suïcide en suïcidepreventie bij ouderen (pp 29-36). Mechelen: Kluwer. 8
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
10
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
4.4. Degelijke GGZ-kwaliteitsindicatoren ontwikkelen Een vierde actieveld binnen het raamwerk van een Globaal Plan Preventieve en Ambulante GGZ betreft de ontwikkeling van degelijke kwaliteitsindicatoren. Het meten van kwaliteit is voor de GGZ geen sinecure, in minstens twee betekenissen. Ten eerste, voor de GGZ als sector ligt dit vaak niet voor de hand, men is niet steeds even ‘meet-minded’. Ten tweede, het is een heel moeilijke klus om kwaliteit (van zorg) degelijk in beeld te krijgen voor de GGZ. En beide hebben alles met elkaar te maken: de GGZ als sector is niet altijd even ‘meet-minded’ precies omdat men vanuit de dagdagelijkse praktijk heel goed beseft dat indicatoren, cijfermatige gegevens op een aantal domeinen, een substantieel risico inhouden dat een te oppervlakkig en fragmentair beeld van (zorg)kwaliteit wordt gegeven. En hiermee is dan niemand gediend, allerminst de GGZ-gebruiker en diens omgeving. Kwaliteit is een multi-dimensioneel en systemisch-interactioneel (verbeter)proces dat, om te beginnen, vereist dat men een heldere kijk heeft op waar men heen wil i.c. voor de GGZ: welk soort GGZ wenst men te realiseren? En vooral is de complexiteit van de materie van die aard dat er, naast het kwantitatieve, plaats nodig is voor nietcijfermatige of kwalitatieve informatie. Cijfers alleen kunnen onvoldoende de kwaliteit vatten. Om een voorbeeld te geven: als een indicator aangeeft of er, ja dan neen, een contact is geweest met de gezinsomgeving van de gebruiker, wat weten we daarmee over de kwaliteit van dat contact? Eén plus één is immers niet altijd twee maar soms drie of soms niet eens twee. En ook al ligt het niet voor de hand om tot degelijke GGZ-kwaliteitsindicatoren te komen, de GGZ en de overheid samen hebben deze uitdaging aan te gaan! Een aantal belangrijke en zinvolle facetten van (zorg)kwaliteit moeten toch, net ten aanzien van die gebruiker en diens omgeving, gedeeltelijk via begrijpbare cijfers kunnen worden ontsloten? Maar, aansluitend bij het bovenstaande, ligt de uitdaging er mogelijk nog meer in om een gezamenlijk gedragen omgang(s)(proces) te vinden met de informatie die deze cijfers (al dan niet) opleveren en op welke wijzen men de blik openhoudt voor en completeert met andere types informatie (en welke types informatie dan?). Het eind 2012 opgestarte en mede vanuit het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid ondersteunde Quality Indicators Project GGZ (QIP GGZ) wil het traject naar de ontwikkeling van GGZ-brede indicatoren lopen. Het is een sterk initiatief omdat het GGZ-breed de sector betrekt en appelleert om aan te geven waar zorgkwaliteit zich toont. Precies dit tonen mag niet de valkuil worden van het traject: het moet meer zijn dan een tonen van zie eens wat (ook) wij kunnen, er dient voldoende ruimte te blijven voor wat cijfermatig minder aantoonbaar is, er moet genoeg tijd worden genomen om met iets toonbaars te kunnen komen. En last but not least: welke GGZ willen we tonen? En hiermee verbonden: wat we nu zichtbaar willen maken, is mogelijk iets anders dan wat we binnen vb. tien jaar zichtbaar willen maken afhankelijk van waar vooral het verbeterproces lijkt te liggen. Anders gesteld: is het de bedoeling om de kwaliteitsindicatoren te (kunnen) laten verschuiven? 4.5. Beleidsmatige afstemming binnen de overheid De ontwikkelingen in de preventieve en ambulante GGZ en andere sectoren maar vooral ook tussen sectoren vraagt van de overheid een beleidsvoering die ook intern veel meer afstemt. We wezen er eerder al op dat er vormen van ‘gemengde’ overheidsbudgetten, in de zin van budgetten die bijvoorbeeld deels afkomstig zijn van preventie en deels van curatie, mogelijk zouden moeten zijn (zie ook 4.3.2.). Een vermaatschappelijkende GGZ betekent eveneens dat er meer inclusief beleid wordt gevoerd d.w.z. dat elk beleidsdomein (wonen, werk, vrije tijd, relaties, …) sterker een GGZ-luik incorporeert. De aandacht voor wat betreft beleidsmatige afstemming binnen de overheid situeert zich
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
11
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
ons inziens dan ook op drie vlakken: een coherenter en interministerieel beter afgestemd kader voor de Artikel 107-ontwikkelingen, meer mogelijkheden voor ‘gemengde’ overheidsbudgetten in functie van o.a. samenwerking tussen sectoren (zie vb. 4.3.3.) en een meer inclusief beleid, regelgevend werk omtrent de samenwerking tussen hulpverlening en justitie. 4.6. Intersectoraal georiënteerde steunpuntfunctie voor de preventieve en ambulante GGZ De inhoudelijke ondersteuning naar de CGG-sector wordt voornamelijk geleverd door de koepelorganisaties Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg (FDGG) en Zorgnet Vlaanderen. Sinds jaar en dag karakteristiek voor de FDGG is de sterke klemtoon op die inhoudelijke ondersteuning naar de leden alsook naar de gehele CGG-sector, hierbij een passende/voldoende differentiatie bewakend tussen enerzijds de inhoudelijke ondersteuning (steunpuntfunctie) en anderzijds de beleidsbeïnvloeding en belangenbehartiging. Er wordt systematisch toegewerkt naar een inhoudelijke ondersteuning (via vb. werkgroepen) als een op zichzelf staande component zonder permanente vermenging met beleidsvoering. Ook de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) neemt wel eens aspecten van inhoudelijke ondersteuning naar de CGG op evenals soms individuele CGG die hiervoor dan afzonderlijk en projectmatig betoelaagd worden. Tot slot zijn er universiteiten en hogescholen die zich nu en dan ontfermen over de werking van de sector, wel vaker op een manier die onvoldoende aansluit bij de basis. Alles samen is dit waardevol maar te weinig gecoördineerd, te inefficiënt, te verdeeld. Verder hebben we in de huidige legislatuur moeten constateren dat de middelen aangaande de inhoudelijke convenant tussen de Vlaamse overheid en de beide koepelorganisaties (FDGG en Zorgnet Vlaanderen) – middelen bestemd voor die inhoudelijke ondersteuning op welbepaalde domeinen – niet parallel liepen met de topics die in 2012 werden toegevoegd aan de inhoudelijke convenant, wat met name voor de FDGG een daling van inkomsten betekende. Dit bovenop de vastgestelde en reeds aangekaarte nood aan een voltijdse in plaats van halftijdse ondersteuningsfunctie CGG-suïcidepreventie. Bovenstaande maakt duidelijk dat zich de realisatie opdringt van een intersectoraal georiënteerde steunpuntfunctie voor de preventieve en ambulante GGZ, d.i. de gespecialiseerde preventieve en ambulante GGZ (vnl. de CGG) alsook niet-gespecialiseerde aspecten van preventieve en ambulante GGZ die door heel wat andere actoren worden opgenomen (CAW, huisartsen, RVT, sector personen met een handicap, bijzondere jeugdzorg, …).
5. Vergeet de basis niet: versterking van de basishulpverleningscapaciteit in de CGG Een gemeenschapsgerichte GGZ impliceert de versterking van de ambulante zorg. Gegeven hedendaagse tendensen zoals de vraag naar meer GGZ en vooral meer ambulante zorg, komt de druk steeds explicieter op de schouders van de CGG te liggen. Deze wijziging is terecht maar de hulpverleningscapaciteit van de CGG groeit onvoldoende mee.4 Dit geldt voor de drie doelgroepen waaraan de CGG decretaal uitdrukkelijk aandacht dienen te besteden: kinderen, ouderen, sociaal en financieel zwakkere personen. Wat betreft kinderen en jongeren laten de wachttijden en een aantal ingrijpende gebeurtenissen die ons nu en dan met de feiten op de neus duw(d)en eigenlijk geen keuze dan effectief werk te maken van een verdere versterking van het zorgaanbod voor deze doelgroep. Het is een investering in de toekomst. Want problemen die nu niet worden beantwoord, komen gegarandeerd
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
12
Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg Residentie Servaes (1ste verdieping), Martelaarslaan 204B, 9000 Gent TEL 09/233.50.99 – E-MAIL
[email protected]
en ernstiger terug wanneer deze kinderen en jongeren volwassen worden (zie ook 4.3.5.). Aangaande ouderen valt, parallel met de bevolkingsevolutie, te verwachten dat de instroom van ‘nieuwe’ ouderen in de CGG enorm zal toenemen (zie ook 4.3.6.). En tevens inzake financieel en sociaal zwakkere personen stijgen de verwachtingen naar de CGG. Immers, zeker met de huidige economische conjunctuur is dit een groeiende groep: ca. 17% van de Belgische gezinnen leeft intussen onder de Europese armoedegrens.11 Deze groeiende populatie kent meer depressieve klachten, schoolachterstand en gedragsproblemen dan andere groepen en heeft bovendien de hoogste nood aan GGZ. De voor veel mensen onbetaalbare privé-sector accentueert nog eens de verwachtingen naar de CGG. We mogen dan ook gerust besluiten dat een substantiële aangroei van de basishulpverleningscapaciteit absoluut noodzakelijk is om aan de toenemende vraag naar ambulante GGZ voor deze basisdoelgroepen tegemoet te kunnen komen. Bij deze aangroei van basishulpverleningscapaciteit kiest de FDGG als absolute prioriteit voor het optrekken van de basishulp in alle CGG met bijzondere aandacht voor die CGG die duidelijk onder het gemiddelde liggen. Laten we de cijfers voor zich spreken: het verschil tussen het werkingsgebied van een CGG met minst respectievelijk meest hulpverleningscapaciteit verhoudt zich als 1 tot 2. Anders uitgedrukt: het werkingsgebied Antwerpen beschikt over 10,94 euro per inwoner voor de zorg en het werkingsgebied Turnhout moet het doen met 5,29 euro per inwoner (gegevens 2011). Daartussen liggen over Vlaanderen alle variaties. Gezien de druk vanuit de zorgvraag in werkingsgebieden met relatief meer hulpverlening nu al enorm groot is, moeten we ons ernstige vragen stellen over het tekort aan zorgaanbod in die werkingsgebieden die nu onderaan bengelen inzake hulpverleningscapaciteit. De FDGG kiest dus NIET voor een herverdeling of egalisering van de huidige middelen onder de CGG. Want ook in de werkingsgebieden met de meeste capaciteit zijn er reeds wachtlijsten. Een herverdeling van de bestaande middelen komt dan neer op een herverdeling van armoede en is maatschappelijk onverantwoord. Verder kan een uitbreiding van middelen voor bijkomend personeel ons inziens niet gepaard gaan met bijkomende opdrachten. Dit maakt het voor onderbemande CGG onmogelijk om hun basisaanbod te kunnen realiseren en bemoeilijkt een efficiënt management en complementaire samenwerking binnen de werkingsgebieden van de CGG en hun partners. Gent, augustus 2013
11
Zie http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_aantal_armen.htm.
FDGG is lid van het Verbond Sociale Ondernemingen (VSO)
13