EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN CONSUMENTEN Directoraat F – Voedsel- en Veterinair Bureau
DG(SANCO) 2012-6304 - MR DEFINITIEF
DEFINITIEF VERSLAG VAN EEN AUDIT UITGEVOERD IN BELGIË VAN 6 TOT EN MET 10 FEBRUARI 2012 TER BEOORDELING VAN HET STELSEL VAN FYTOSANITAIRE INVOERCONTROLES
In reactie op de door de bevoegde autoriteit verstrekte informatie zijn in het ontwerpverslag geconstateerde feitelijke onjuistheden gecorrigeerd; verduidelijkingen worden gegeven in de vorm van een voetnoot.
Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek
Samenvatting In dit verslag worden de resultaten beschreven van een door het Voedsel- en Veterinair Bureau in België van 6 tot en met 10 februari 2012 uitgevoerde audit om het stelsel van fytosanitaire invoercontroles te beoordelen. De audit had tot doel om de capaciteit en het functioneren van de voor de uitvoering van de relevante wetgeving van de Europese Unie (EU) verantwoordelijke officiële instanties en de procedures voor de invoer van zendingen inspectieplichtige planten, plantaardige producten en andere materialen in de EU te beoordelen en na te gaan of de voor fytosanitaire doeleinden uit te voeren invoercontroles met het oog op de naleving van de EU-voorschriften adequaat en doeltreffend zijn. Hiertoe behoort ook invoer overeenkomstig Richtlijn 2008/61/EG. Het stelsel van fytosanitaire invoercontroles in België is in grote lijnen in overeenstemming met de EU-voorschriften. Er bestaat een duidelijke structuur en scheiding van verantwoordelijkheden tussen de verschillende bij de fytosanitaire controles betrokken instanties, waaronder de douane. Door verscheidene tekortkomingen is het stelsel echter minder effectief:
• het personeel dat de fytosanitaire invoercontroles uitvoert is in technisch opzicht niet volledig bekwaam om de fytosanitaire controles effectief te kunnen verrichten;
• de instructies voor de inspecteurs betreffende fytosanitaire controles zijn onnauwkeurig, verouderd ten aanzien van de risicogebaseerde aanpak en schrijven in bepaalde gevallen niet een voldoende steekproefgrootte voor;
• de invoercontroles zijn dikwijls niet accuraat en soms niet gebaseerd op een representatieve steekproef;
• een aantal inspectiefaciliteiten biedt niet de juiste voorwaarden voor fytosanitaire controles. Deze tekortkomingen doen afbreuk aan de doeltreffendheid van de invoercontroles. Er wordt op gewezen dat er in België sprake is van een gering aantal onderscheppingen van ingevoerde zendingen vanwege schadelijke organismen in vergelijking met de omvang van de handel. Aan sommige in 2007 gedane aanbevelingen werd niet volledig gehoor gegeven, zij het dat België zijn actieplan heeft uitgevoerd. Het verslag bevat aanbevelingen om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken.
Inhoudsopgave 1 2 3
INLEIDING .......................................................................................................................1 DOELSTELLINGEN ..........................................................................................................1 RECHTSGRONDSLAG.......................................................................................................2 3.1
4
4.1 4.2 4.3
5
RELEVANTE WETGEVING EN INTERNATIONALE NORMEN........................................................ 2
ACHTERGROND ...............................................................................................................2 EERDERE RELEVANTE AUDITS IN BELGIË ............................................................................... 2 INVOERGEGEVENS ................................................................................................................. 2 GEGEVENS BETREFFENDE ONDERSCHEPPINGEN .................................................................... 2
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES ......................................................................................3 5.1 DE ENIGE INSTANTIE EN DE VERANTWOORDELIJKE OFFICIËLE INSTANTIES ............................ 3 5.1.1 PERSONEELSBEZETTING.................................................................................................. 4 5.1.2 OPLEIDING,WERKINSTRUCTIES EN INTERNE COMMUNICATIE ............................................. 5 5.1.3 DE BEVOEGDHEDEN VAN DE INSPECTEURS ...................................................................... 6 5.1.4 WERKPLANNING EN REGISTRATIE .................................................................................... 6 5.1.5 VERIFICATIEPROCEDURES EN AUDIT ............................................................................... 6 5.2 NATIONALE WETGEVING ....................................................................................................... 7 5.3 SAMENWERKING EN COMMUNICATIE MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN ................................ 7 5.3.1 DOUANE ........................................................................................................................ 7 5.3.2 IMPORTEURS/AGENTEN ................................................................................................... 7 5.4 INVOERPROCEDURES ............................................................................................................. 8 5.4.1 MELDING VAN INVOER .................................................................................................... 8 5.4.2 DOUANETOEZICHT ......................................................................................................... 9 5.4.3 REGISTRATIE .................................................................................................................. 9 5.5 PLAATSEN VAN BINNENKOMST, CONTROLEPOSTEN EN GOEDGEKEURDE PLAATSEN VAN INSPECTIE ....................................................................................................................................... 10 5.5.1 PLAATSEN VAN BINNENKOMST ....................................................................................... 10 5.5.2 VOORZIENINGEN EN APPARATUUR VOOR CONTROLE OP OF NABIJ DE PLAATS VAN BINNENKOMST............................................................................................................................. 11 5.5.3 CONTROLEPOSTEN DIE ZICH NIET OP OF NABIJ HET PLAATS VAN BINNENKOMST BEVINDEN12 5.6 INVOERINSPECTIE................................................................................................................ 13 5.6.1 DOCUMENTENCONTROLES ............................................................................................ 13 5.6.2 IDENTITEITSCONTROLES ............................................................................................... 14 5.6.3 FYTOSANITAIRE CONTROLES .......................................................................................... 15 5.6.4 VERMINDERDE CONTROLEFREQUENTIE ......................................................................... 17 5.6.5 CONTROLES OP NIET-INSPECTIEPLICHTIGE ARTIKELEN ................................................... 18 5.6.6 CONTROLES OP HOUTEN VERPAKKINGSMATERIAAL EN ANDER MATERIAAL........................ 18 5.6.7 CONTROLES OP VERBODEN EN NIET-AANGEGEVEN ARTIKELEN ........................................ 19 5.7 UITVOERING VAN RICHTLIJN 2004/103/EG......................................................................... 19 5.8 RETRIBUTIES VOOR INVOERCONTROLES .............................................................................. 20 5.9 INVOER VOOR PROEVEN OF WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN .......................................... 21 5.10 VRIJSTELLING VOOR PERSOONLIJK GEBRUIK ....................................................................... 22 5.11 MELDING VAN ONDERSCHEPPINGEN EN GENOMEN MAATREGELEN ...................................... 23
6 ALGEMENE CONCLUSIES ..............................................................................................25 7 SLOTVERGADERING......................................................................................................25 8 AANBEVELINGEN ..........................................................................................................25 BIJLAGE 1 – VERWIJZINGEN NAAR WETGEVING..................................................................27 BIJLAGE 2 – IN HET VERSLAG AANGEHAALDE NORMEN .....................................................29 III
IN DIT VERSLAG GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN Afkorting
Verklaring
EPPO
Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee
EU
Europese Unie
Europhyt
Europees netwerk van fytosanitaire informatiesystemen – in dit verslag wordt hiermee uitsluitend verwezen naar de component voor het communautaire meldingssysteem voor onderscheppingen op grond van fytosanitaire overwegingen
Eurostat
Bureau voor de statistiek van de Europese Unie
FAVV
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
FVD
Fytosanitair vervoersdocument
GIP
Grensinspectiepost
GPI
Goedgekeurde plaats van inspectie: een plaats van bestemming die is goedgekeurd door de verantwoordelijke officiële instantie en door de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor het gebied waar die plaats van bestemming is gelegen, zoals bedoeld in artikel 13 quater, lid 2, onder d), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad en artikel 1, lid 2, onder b), van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie.
ISPM
Internationale norm voor fytosanitaire maatregelen
mango
Mangifera indica
passievrucht
Passiflora edulis
PCE
Provinciale Controle-eenheid
PLDA
"Paperless Douane en Accijnzen"(elektronisch douanesysteem)
roos
Rosa sp.
Taric
Tarif Intégré de la Communauté (geïntegreerd tarief van de Europese Gemeenschappen)
Verpakkingshout
Verpakkingsmateriaal van hout
vte
Voltijdsequivalent
VVB
Voedsel- en Veterinair Bureau
1
INLEIDING
De audit in België vond van 6 tot en met 10 februari 2012 plaats in het kader van het geplande auditprogramma van het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB). Het auditteam bestond uit twee inspecteurs van het VVB en één nationale deskundige van een lidstaat en werd tijdens de audit vergezeld door vertegenwoordigers van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). Ten behoeve van de planning en uitvoering van de audit is voorafgaand aan de audit een vragenlijst aan het FAVV gestuurd, die is ingevuld en teruggezonden aan het VVB. Op 6 februari 2012 werd in Brussel een openingsvergadering gehouden, waar de doelstellingen en het programma van het inspectiebezoek zijn vastgelegd. Op 10 februari 2012 werd op dezelfde locatie een slotvergadering gehouden. 2
DOELSTELLINGEN
De audit had tot doel het volgende te beoordelen: 1. de capaciteit en het functioneren van de voor de uitvoering van de relevante EU-wetgeving verantwoordelijke officiële instanties; 2. de procedures voor de invoer van inspectieplichtige planten, plantaardige producten en andere materialen in de EU en de toereikendheid en doeltreffendheid van de voor fytosanitaire doeleinden uit te voeren invoercontroles met het oog op de naleving van de EU-voorschriften; hiertoe behoort ook invoer overeenkomstig Richtlijn 2008/61/EG ("wetenschappelijke invoer"); 3. de door België getroffen maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van het vorige VVB-verslag DG(SANCO)/7426/2007. Hiertoe werden de volgende locaties bezocht: Bezoeken aan bevoegde autoriteiten
Aantal Opmerkingen
Enige instantie
Centraal
1
Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Andereverantwoordelijke officiële instanties
FAVV (centraal) FAVV (provinciaal)
1 4
DG Controle en DG Controlebeleid, Brussel Vlaams-Brabant, Antwerpen, West-Vlaanderen, Namen
Douane
Centraal Grenspost
1 3
Brussel Antwerpen, Oostende, Zaventem
2
Oostende, Zaventem
Zeehavens
1
Antwerpen
Goedgekeurde plaats van inspectie
1 2
Kwekerij (importeur van bonsais) Douaneagentschappen (fruit en groenten, voor opplant bestemde planten)
Erkende importeurs van materiaal voor proeven of wetenschappelijke doeleinden
2
Onderzoekscentrum, officieel laboratorium
Locaties van fytosanitaire controles Plaatsen van binnenkomst Luchthavens Andere auditlocaties
1
3
RECHTSGRONDSLAG
De audit werd uitgevoerd op grond van het mandaat van de artikelen 21 en 27 bis van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad. 3.1 RELEVANTE WETGEVING EN INTERNATIONALE NORMEN Alle voor deze audit relevante wetgeving wordt vermeld in bijlage 1. Wanneer in dit verslag naar wetgeving wordt verwezen, wordt in voorkomend geval de meest recente versie bedoeld. Internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (ISPM’s) worden uitgevaardigd door het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten waarbij de EU-lidstaten zijn aangesloten. De normen die van belang zijn voor deze audit worden vermeld in bijlage 2. 4
ACHTERGROND 4.1 EERDERE RELEVANTE AUDITS IN BELGIË
Het VVB heeft eerder twee inspecties verricht (in 2003 en 2007) ter beoordeling van het stelsel van fytosanitaire controles (zie DG(SANCO)/9117/2003 en DG(SANCO)/7426/2007). De verslagen zijn te vinden op http://ec.europa.eu/food/fvo/ir_search_en.cfm, evenals de opmerkingen van de enige instantie en haar reactie op de aanbevelingen. Een landenprofiel voor België is ook te vinden op http://ec.europa.eu/food/fvo/controlsystems_en.cfm?co_id=BE. 4.2 INVOERGEGEVENS De statistische gegevens in dit hoofdstuk werden verstrekt door de Belgische autoriteiten. In 2010 werden 23 859 inspectieplichtige zendingen ingevoerd via Belgische grensinspectieposten (GIP's), voornamelijk fruit en groenten (40% van de zendingen), voor opplant bestemde planten (23% van de zendingen) en snijbloemen (21% van de zendingen). Van deze 23 859 zendingen werden er 16 510 geïnspecteerd in België en 7 349 werden doorgevoerd naar andere lidstaten. 815 inspectieplichtige zendingen werden uit andere lidstaten doorgevoerd naar een goedgekeurde plaats van inspectie (GPI) in België. 4.3 GEGEVENS BETREFFENDE ONDERSCHEPPINGEN België heeft tussen 2009 en 2011 melding gemaakt van 276 onderscheppingen via het Europhytsysteem. De tabel hieronder bevat gegevens betreffende het aantal en de redenen voor onderscheppingen gedurende de afgelopen drie jaar. Tabel 4.1 Door België gemelde onderscheppingen van ingevoerde zendingen (2009-2011) (bron: Europhyt) Totaal - met schadelijke organismen - verpakkingsmateriaal van hout
2009 108 49 19
2
2010 89 36 15
2011 79 20 6
De afgelopen drie jaar waren de voornaamste onderschepte producten voor opplant bestemde planten (59%) en snijbloemen (32%). Fruit en groenten nemen 13% van het aantal onderscheppingen voor hun rekening. Ieder jaar was een aanzienlijk deel van de onderscheppingen van schadelijke organismen te danken aan de systematische laboratoriumbemonstering van latente infecties in overeenstemming met het nationale controleprogramma: 20% in 2011, 70% in 2010 en 59% in 2009. Deze schadelijke organismen zijn op voor opplant bestemde planten aangetroffen nematoden, virussen, viroïden en bacteriën. De afgelopen drie jaar werden de volgende schadelijke organismen door visuele inspectie ontdekt: Liriomyza sp. (14), Thrips palmi (12), Bemisia tabaci (10), Leucinodes orbonalis (3), Guignardia citricarpa (2), Tephritidae (2) en Monilinia fructicola (1). Van 2009 tot en met 2011 werden negen zendingen groenten (verse kruiden uit Israël (6) en aubergines uit Maleisië (3)) en vijf zendingen fruit (citrusvruchten uit Brazilië (2)1, mango's ((Mangifera indica) uit Senegal (1), passievruchten (Passiflora edulis) uit Kameroen (1) en zoete kers (Prunus avium) uit de Verenigde Staten (1)) onderschept als gevolg van de aanwezigheid van schadelijke organismen. Een vergelijking van de invoerhandel en onderscheppingen vanwege schadelijke organismen maakt duidelijk dat het percentage onderscheppingen van bepaalde goederen die geregeld in de EU worden onderschept, aanzienlijk lager ligt dan in de andere lidstaten, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Tabel 4.2 Handel (bron Eurostat) en onderscheppingen (bron Europhyt) vanwege schadelijke organismen in de Europese Unie en België in 2011 Invoer in ton (2011)
Citrusvruchten uit Zuid-Afrika Citrusvruchten uit Brazilië Mango's en guaves (Psidium guajava) uit Pakistan en Ivoorkust Snijbloemen uit Israël Voor opplant bestemde planten
5
EU 523 038 76 477 21 506
15 721 94 340
Onderscheppingen vanwege schadelijke organismen BE EU BE 14 088 40 0 1 075 54 0 4 312 85 0
12 303 2 169
30 125
4 7
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES 5.1 DE ENIGE INSTANTIE EN DE VERANTWOORDELIJKE OFFICIËLE INSTANTIES
Wettelijke voorschriften Op grond van artikel 1, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad moeten de lidstaten ten aanzien van aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen zorg dragen voor een nauwe, snelle, rechtstreekse en doeltreffende samenwerking met de Commissie en onderling, en moet iedere lidstaat daartoe één instantie oprichten of aanwijzen, die ten minste verantwoordelijk is voor de 1 In hun reactie merkten de bevoegde autoriteiten op dat het bij de invoer van citrusvruchten uit Brazilië alleen om lemmetjes gaat en dat de onderscheppingen in de EU alle sinaasappelen betreffen.
3
coördinatie en de contacten inzake die aangelegenheden. Op grond van artikel 2, lid 1, onder g), zijn de verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat ofwel de officiële plantenziektekundige dienst die op grond van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten is ingesteld, ofwel een andere overheidsinstantie, die hetzij op nationaal niveau is ingesteld, hetzij – onder toezicht van de nationale autoriteiten – op regionaal niveau is ingesteld. Artikel 2, lid 1, onder i), van deze richtlijn bepaalt dat de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat hun ambtenaren en gekwalificeerde beambten de nodige kwalificaties hebben voor een correcte toepassing van de richtlijn. In punt 1, vijfde streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG van de Commissie wordt bepaald dat de verantwoordelijke officiële instanties waaronder de controleposten ressorteren, toegang hebben tot een bijgewerkte nationale inspectiehandleiding en communautaire wetgeving. Bevindingen De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) is de enige instantie in de zin van artikel 1, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het FAVV zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor fytosanitaire aangelegenheden. De organisatie en scheiding van verantwoordelijkheden op fytosanitair gebied worden uitvoerig beschreven in het landenprofiel van België en in de eerdere inspectieverslagen (DG(SANCO)/9117/2003 en DG(SANCO)/7426/2007). Het FAVV is verantwoordelijk voor fytosanitaire invoercontroles. Op centraal niveau zijn twee diensten betrokken bij de invoercontroles: namelijk DG Controlebeleid en DG Controle. DG Controlebeleid is in het bijzonder verantwoordelijk voor de opstelling van de wetgeving inzake invoercontrole en de jaarlijkse nationale controleprogramma's. DG Controle is in het bijzonder verantwoordelijk voor het opstellen van instructies voor de inspecteurs en de planning en coördinatie van de uitvoering van de invoercontroles die worden verricht door het personeel van de provinciale controle-eenheden (PCE's). 5.1.1
Personeelsbezetting
Het merendeel van het bij de fytosanitaire invoercontroles betrokken personeel wordt ingezet in de GIP's die geregeld inspectieplichtige zendingen ontvangen (zie onderstaande tabel). Deze inspecteurs verrichten eveneens ad hoc invoerinspecties in de andere GIP's en in nabijgelegen goedgekeurde plaatsen van inspectie. Het met fytosanitaire invoercontroles belaste personeel verricht ook andere soorten inspecties, zoals in verband met handelsnormen bij groenten en fruit, residuen van bestrijdingsmiddelen of noodmaatregelen bij producten van niet-dierlijke oorsprong. Afhankelijk van de GIP bestaan de bij de fytosanitaire invoercontroles betrokken teams gedeeltelijk of volledig uit dierenartsen met opdracht wier arbeidstijden gedurende het jaar naargelang de werkbelasting kunnen worden aangepast. In de zes belangrijkste plaatsen van binnenkomst is het aantal voor fytosanitaire invoercontroles bestemde voltijdsequivalenten (vte) als volgt:
4
Tabel 5.1 Aantal personeelsleden FAVV (vte) die invoercontroles verrichten Provincie
GIP
Management in GIP's
Personeel in GIP's Totaal
Antwerpen Luik Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaams-Brabant Totaal 5.1.2
Antwerpen Bierset Gent Oostende Zeebrugge Zaventem
1 0,5 1 0,5 0,5 1 4,5
6,4 4 2 1 3 16.4
Dierenartsen met opdracht 2 2 1 3 8
Opleiding,werkinstructies en interne communicatie
Voor de uitvoering van hun taken kunnen de inspecteurs zich baseren op een reeks door DG Controle opgestelde procedures, instructies en informatienota's. Deze documenten zijn te vinden op het intranet van FAVV. In reactie op aanbeveling 7 in het VVB-verslag van 2007 zijn er richtsnoeren voor bemonstering voor visuele inspecties opgesteld (zie voor nadere bijzonderheden ook 5.6.3 en 5.11). De opleiding van nieuwkomers wordt aangepast aan hun onderwijsniveau en ervaring. Voordat nieuwkomers zelfstandig invoercontroles verrichten, voeren zij inspecties uit onder toezicht van een mentor gedurende een periode die varieert naargelang de kwalificatie van de nieuwkomer. Vast en tijdelijk personeel heeft recht op tien dagen opleiding per jaar. Ieder jaar biedt het FAVV zijn personeel tal van opleidingscursussen aan. Het auditteam bezocht drie GIP's en stelde vast dat: • in alle bezochte GIP's de werkinstructies toegankelijk waren via het FAVVintranet. Alle inspecteurs met wie in de GIP's werd gesproken, wisten van het bestaan ervan af en lijken deze bij de uitvoering van hun taken te raadplegen; • dierenartsen met opdracht verklaarden dat zij een opleiding van een week hadden ontvangen toen zij met hun werkzaamheden in de fytosanitaire sector begonnen; • verscheidene inspecteurs zeiden dat zij een opleidingscursus over aardappelringrot, bruinrot en een cursus over Anoplophora chinensis hadden gevolgd. Geen van de inspecteurs had de afgelopen paar jaar opleidingscursussen gevolgd over de opsporing van schadelijke organismen en de symptomen ervan op groenten en fruit, hoewel het merendeel van hen dit soort producten regelmatig inspecteert; • de inspecteurs enige kennis bezaten omtrent schadelijke organismen en de symptomen daarvan. Uit gesprekken met inspecteurs en observaties van invoercontroles bleek dat hun technische bekwaamheid om schadelijke organismen op te sporen in goederen die zij geregeld inspecteerden, lacunes vertoonden. De schadelijke organismen in kwestie waren onder meer citruskanker, fruitvliegen en bladmineerders, die behoren tot de organismen die het vaakst op EU-niveau worden gedetecteerd (zie ook 5.6.3).
5
5.1.3
De bevoegdheden van de inspecteurs
Het koninklijk besluit van 22 februari 2001 stelt de bevoegdheden van inspecteurs vast, die onder meer de toegang op ieder tijdstip tot plaatsen, producten en documenten omvatten, alsook het recht om monsters te nemen, zendingen te blokkeren en maatregelen op te leggen. 5.1.4
Werkplanning en registratie
De werkplanning berust op het jaarlijks nationaal controleprogramma voor inspectie en bemonstering, dat wordt vastgesteld door DG Controlebeleid en door DG Controle, in plannen voor iedere provincie wordt omgezet. Voor de invoer uit derde landen wordt het werkplan voor alle GIP's gezamenlijk opgesteld. De invoercontroles op inspectieplichtige planten worden geregistreerd in lokale systemen die in iedere GIP worden ontwikkeld. De naar het laboratorium verzonden monsters en de resultaten ervan worden geregistreerd in een centrale databank (Foodnet). Het auditteam bezocht drie GIP's en stelde vast dat: • in elke bezochte GIP de inspecteurs de invoercontroles op inspectieplichtige zendingen in een lokale databank registreerden; • in één GIP de inspecteurs ook beschikten over een afzonderlijke databank voor de registratie van microscoopobservaties van monsters. 5.1.5
Verificatieprocedures en audit
Sinds 2006 bestaat er een systeem voor interne audit, dat uitvoerig wordt beschreven in het landenprofiel voor België. Het FAVV deelde mee dat de laatste audit betreffende de fytosanitaire invoersector was uitgevoerd in 2008 in de PCE Antwerpen en dat daar in 2009 een follow-upaudit was verricht. Personeel dat fytosanitaire invoercontroles uitvoert, wordt jaarlijks beoordeeld door de betrokken coördinator van de GIP. Tijdens deze beoordeling gaat de coördinator na of de procedures en instructies op juiste wijze worden uitgevoerd en observeert hij een fytosanitaire controle. Het auditteam bezocht drie GIP's en stelde vast dat: • de inspecteurs met wie werd gesproken, bevestigden dat zij jaarlijks door hun coördinator werden beoordeeld. • in de bezochte GIP's de beoordelaars geen inspecteurs met ervaring in fytosanitaire controles waren. Een van de beoordelaars was een dierenarts. Conclusies De enige instantie is aangewezen overeenkomstig de EU-voorschriften. Er is sprake van een duidelijke structuur en scheiding van verantwoordelijkheden. Het personeel dat de fytosanitaire invoercontroles uitvoert is in technisch opzicht niet volledig bekwaam om de fytosanitaire controles effectief te kunnen verrichten; Dit is niet in overeenstemming met punt 1, tweede streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG. Het systeem ter beoordeling van de inspecteurs is niet adequaat om tekortkomingen inzake de doeltreffendheid van fytosanitaire controles te kunnen vaststellen.
6
5.2 NATIONALE WETGEVING Bevindingen Het FAVV deelde mee dat de EU-wetgeving inzake invoercontroles was omgezet. Conclusies Zoals meegedeeld door de bevoegde autoriteit, zijn de EU-richtlijnen die betrekking hebben op invoercontroles alle omgezet.
5.3 SAMENWERKING EN COMMUNICATIE MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN Wettelijke voorschriften Artikel 6 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat er in voorkomend geval samenwerking is tussen de officiële instanties en de douanekantoren, die in dezelfde lidstaat gelegen kunnen zijn, door uitwisseling van relevantie informatie. Bevindingen 5.3.1
Douane
De samenwerking tussen het FAVV en de douane berust op een in maart 2007 ondertekend samenwerkingsprotocol, dat betrekking heeft op gebieden als wetgeving en de tenuitvoerlegging ervan, uitwisseling van informatie, officiële controles en opleiding. In het protocol wordt het gebruik van het fytosanitair vervoersdocument (FVD) geregeld. De follow-up van de uitvoering van dit protocol vindt plaats in het kader van geregelde bijeenkomsten van een coördinatiecel met vertegenwoordigers van de FAVV en de douane. Het auditteam sprak op drie plaatsen van binnenkomst met vertegenwoordigers van de douane en constateerde dat: • de samenwerking tussen het FAVV en de vertegenwoordigers van de douane op lokaal niveau goed verliep; • de douanebeambten bekend leken te zijn met de voorschriften inzake inspectieplichtige goederen. Zij verklaarden alle dat wanneer planten of plantaardige producten niet vergezeld gingen van een FVD, zij de inspecteurs van het FAVV hiervan in kennis stellen om na te gaan of de zendingen door de douane vrijgegeven kunnen worden. 5.3.2
Importeurs/agenten
Het FAVV deelde mee dat de importeurs of douaneagentschappen op de hoogte worden gesteld van wijzigingen van de wetgeving via vergaderingen, e-mails en de website van het FAVV. Het auditteam heeft verscheidene importeurs en douaneagentschappen in verschillende provincies ontmoet, die allen een goede relatie met het FAVV leken te hebben. Zij verklaarden dat zij bij twijfel aan fytosanitaire voorschriften voor een specifiek product contact opnemen met het lokale kantoor van het FAVV.
7
Conclusies Er bestaat een goede samenwerking en communicatie tussen het FAVV, de douane en de importeurs/douaneagentschappen.
5.4 INVOERPROCEDURES 5.4.1
Melding van invoer
Wettelijke voorschriften Artikel 13 quater, lid 1, onder c), ii), van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat de luchthavenautoriteiten, de havenautoriteiten dan wel de importeurs of marktdeelnemers de douanediensten en de officiële instantie van de plaats van binnenkomst vooraf moeten inlichten, zodra zij ervan op de hoogte zijn dat zendingen van inspectieplichtige planten in aantocht zijn. De lidstaten mogen deze regel ook toepassen op vervoer over land, met name wanneer de aankomst buiten de normale werkuren van de desbetreffende officiële instantie wordt verwacht. Artikel 3, onder a), van Richtlijn 2004/103/EG bepaalt dat importeurs de bevoegde officiële instantie van bestemming ruim van tevoren in kennis moeten stellen van het binnenbrengen van de desbetreffende producten. Bevindingen Op grond van de nationale wetgeving moeten importeurs of hun vertegenwoordigers de aankomst van een zending melden zodra zij hiervan op de hoogte zijn. De kennisgeving aan het FAVV moet worden verricht met gebruikmaking van een gedeeltelijk vooraf ingevuld FVD, waarin informatie zoals de identificatie van de zending, het registratienummer van de importeur, de plaats van binnenkomst en de plaats van inspectie wordt vermeld. Het FAVV deelde mee dat in de praktijk de aankomst van een zending een halve dag tot een paar uur van tevoren wordt gemeld. Het auditteam bezocht drie GIP's en stelde vast dat: • in alle bezochte GIP's de kennisgeving vooraf van de aankomst wordt gedaan door de importeurs of hun vertegenwoordigers; • in de GIP Antwerpen een specifiek kennisgevingsformulier was opgesteld, dat samen met het FVD naar het lokale kantoor van het FAVV moet worden gefaxt. Het bevat alle vereiste gegevens, met inbegrip van de datum van inspectie; • op de luchthavens Oostende en Zaventem de kennisgeving vooraf zonder een FVD of een ander specifiek formulier werd gefaxt. In Oostende was de verzonden informatie beperkt tot de vluchtgegevens en werden niet de te inspecteren zendingen vermeld. Conclusies De EU-voorschriften inzake kennisgeving vooraf worden nageleefd. De op nationaal niveau geldende procedure wordt echter niet in alle GIP's ten uitvoer gelegd.
8
5.4.2
Douanetoezicht
Wettelijke voorschriften Artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat geïmporteerde inspectieplichtige producten vanaf het moment van binnenkomst zijn onderworpen aan het toezicht van de douane en de verantwoordelijke officiële instantie totdat alle invoercontroles zijn voltooid. Bevindingen Het elektronische douanesysteem (PLDA), dat door de importeurs wordt gebruikt om een douaneaangifte in te dienen is verbonden met een systeem (CSPbis) dat zendingen selecteert die op basis van risicoanalyse door de douane worden geïnspecteerd. In dit systeem zijn risicoprofielen opgenomen zodat er een waarschuwing wordt gegeven bij iedere Taric-code voor inspectieplichtige planten, plantaardige producten en andere materialen. Er zijn geen specifieke risicoprofielen opgenomen van de in bijlage III bij Richtlijn 2000/29/EG vermelde producten die niet mogen worden binnengebracht. Op nationaal of lokaal niveau kunnen fytosanitaire risico's tijdelijk worden geïntegreerd in CSPbis. Wanneer het systeem een waarschuwing geeft, kunnen de douanebeambten de reden hiervan nagaan en worden zij vervolgens ervan in kennis gesteld of een FVD noodzakelijk is. Wanneer een dergelijk door het FAVV gevalideerd document ontbreekt, kan de zending niet worden ingeklaard. Het FAVV wordt door de douane van dergelijke problemen op de hoogte gesteld (zie 5.6.7. voor producten die niet mogen worden binnengebracht en niet zijn aangegeven en 5.8. voor doorvoerzendingen). Conclusies De EU-voorschriften inzake douanetoezicht totdat invoercontroles zijn uitgevoerd, worden nageleefd. 5.4.3
Registratie
Wettelijke voorschriften Artikel 13 quater, lid 1, onder b), van Richtlijn 2000/29/EG schrijft voor dat importeurs van inspectieplichtige planten, ongeacht of zij al dan niet producent zijn, onder een officieel registratienummer moeten worden ingeschreven in een officieel register van een lidstaat. Artikel 1, lid 3, van Richtlijn 92/90/EG van de Commissie schrijft voor dat de verantwoordelijke officiële instanties de importeurs die de in artikel 2 van de richtlijn opgenomen verplichtingen willen en kunnen nakomen, onder een uniek nummer registreren in een officieel register. Bevindingen Volgens de nationale wetgeving moeten importeurs en douaneagentschappen in de nationale databank BOOD worden geregistreerd. Het registratienummer moet worden vermeld op het vooraf ingevulde FVD, dat door de importeurs of douaneagentschappen aan het FAVV wordt verstrekt voordat de invoercontroles plaatsvinden. Het auditteam stelde vast dat de inspecteurs tijdens de documentencontrole controleren of het registratienummer van de importeur ingevuld is. Conclusies De EU-voorschriften inzake de registratie van importeurs worden nageleefd. 9
5.5 PLAATSEN VAN BINNENKOMST, CONTROLEPOSTEN EN GOEDGEKEURDE PLAATSEN VAN INSPECTIE
5.5.1
Plaatsen van binnenkomst
Wettelijke voorschriften Artikel 13 quater, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten de lijst doen toekomen van de plaatsen die zijn aangewezen als plaatsen van binnenkomst. Punt 1, onder c), van de bijlage bij Beschikking 2004/4/EG van de Commissie bepaalt dat aan de Commissie moet worden meegedeeld via welke plaatsen de betrokken aardappelen in de Unie mogen worden binnengebracht, samen met de naam en het adres van de officiële instantie die verantwoordelijk is voor elke plaats van binnenkomst. Bevindingen Aanbeveling 5 in het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat er voor moest worden gezorgd "dat de plaatsen van binnenkomst die geautoriseerd zijn voor het binnenbrengen van aardappelen uit Egypte, evenals de namen en adressen van de officiële instanties die verantwoordelijk zijn voor die plaatsen van binnenkomst, aan de Commissie worden meegedeeld in overeenstemming met punt 1, onder c), van de bijlage bij Beschikking 2004/4/EG." Er zijn bij ministerieel besluit van 23 december 2004 tien officiële GIP's aangewezen en aan de Commissie meegedeeld. De lijst van de GIP's is opgenomen in het inspectieverslag DG(SANCO)7426/2007. Vijf GIP's ontvangen regelmatig inspectieplichtige zendingen, namelijk twee zeehavens (Antwerpen en Zeebrugge) en drie luchthavens (Zaventem, Bierset en Oostende). In onderstaande tabel wordt het aantal inspectieplichtige zendingen vermeld die in elk van deze GIP's in 2010 zijn gecontroleerd. Tabel 5.2 Aantal en soort inspectieplichtige zendingen die in 2010 in elk van de vijf belangrijkste plaatsen van binnenkomst in België zijn gecontroleerd Soort gecontroleerde inspectieplichtige zendingen Snijbloemen
Antwerpen 297
Zaventem 581
Voor opplant bestemde planten
4 304
Groenten en fruit (m.i.v. verse kruiden en m.u.v. aardappelen)
Bierset
Oostende
Zeebrugge
2 671
1 453
85
2 143
630
436
21
5 685
3 027
296
251
233
Overige
1 677
4
4
-
61
Totaal
11 963
5 755
3 601
2 140
400
In twee plaatsen van binnenkomst (Antwerpen en Zeebrugge) mogen consumptieaardappelen uit Egypte door België worden ingevoerd; deze twee plaatsen zijn aan de Commissie meegedeeld.
10
Conclusies De EU-voorschriften inzake de aanwijzing van plaatsen van binnenkomst en kennisgeving van de lijst aan de Commissie worden nageleefd. Het EU-voorschrift inzake de kennisgeving van de plaatsen van binnenkomst waar consumptieaardappelen uit Egypte mogen worden ingevoerd, wordt nageleefd. Aan aanbeveling 5 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is gehoor gegeven. 5.5.2
Voorzieningen en apparatuur voor controle op of nabij de plaats van binnenkomst
Wettelijke voorschriften Artikel 13 quater, lid 2, onder b), van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat identiteits- en fytosanitaire controles (bepaalde specifieke uitzonderingen daargelaten) moeten worden uitgevoerd door de officiële instantie van de plaats van binnenkomst in samenhang met de douaneformaliteiten hetzij op dezelfde plaats als deze formaliteiten, ten kantore van de officiële instantie van de plaats van binnenkomst of op een andere dichtbijgelegen plaats die door de douaneautoriteiten en door de verantwoordelijke officiële instantie is aangewezen of goedgekeurd. De minimumeisen voor de uitvoering van fytosanitaire controles op dergelijke plaatsen zijn vastgesteld bij Richtlijn 98/22/EG van de Commissie. Bevindingen Aanbeveling 1 van het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd "dat fytosanitaire controles uitsluitend op locaties worden uitgevoerd die aan de minimumvereisten voldoen als beschreven in de bijlagen bij Richtlijn 98/22/EG en Richtlijn 2004/103/EG, zoals voorgeschreven in artikel 1 en artikel 1, lid 2, van diezelfde richtlijnen." Het auditteam bezocht drie faciliteiten voor controle in twee GIP's en stelde vast dat: • in Oostende de voornaamste plaats van inspectie bestond uit een grote werktafel in het entrepot. De tafel werd slecht verlicht door de verlichting in het entrepot. In de tweede plaats, die zelden gebruikt werd, beschikte het FAVV over een ruimte met een kleine tafel, een kast en enige bemonsteringsapparatuur. Vanwege de slechte verlichting moest de inspecteur soms met gebruikmaking van een zaklantaarn de visuele controle uitvoeren. Een van een neonbuis voorziene inspectietafel in het lokale kantoor van het FAVV werd niet voor inspecties gebruikt omdat de inspecteurs vreesden dat deze gestolen zou worden als zij naar een van de plaatsen van inspectie zou worden gebracht; • het FAVV in Zaventem beschikte over een inspectieruimte en een mobiele inspectietafel die niet was voorzien van een lamp of een neonbuis. De tafel werd dicht bij de te controleren zending geplaatst. De verlichting was tijdens de door het auditteam bijgewoonde inspectie niet goed; • de inspecteurs op beide plaatsen van binnenkomst beschikten over vergrootglazen en een mes, terwijl er in het FAVV-kantoor binoculaire lenzen aanwezig waren voor nader onderzoek van de genomen monsters. De kantoren waren eveneens voorzien van een fax- en een fotokopieerapparaat en computers met internettoegang waardoor de inspecteurs toegang hadden tot procedures en instructies (dienstnota's) en technische richtsnoeren. Conclusies De plaatsen van inspectie in de bezochte GIP's voldeden niet aan de minimale verlichtingsvereisten, zoals voorgeschreven in de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG. Aanbeveling 1 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is daarom niet volledig opgevolgd. 11
5.5.3
Controleposten die zich niet op of nabij het plaats van binnenkomst bevinden
Wettelijke voorschriften Richtlijn 2004/103/EG bepaalt de procedures en eisen voor de uitvoering van controles op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats. Bevindingen Aanbeveling 1 van het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd "dat fytosanitaire controles uitsluitend op locaties worden uitgevoerd die aan de minimumvereisten voldoen als beschreven in de bijlagen bij Richtlijn 98/22/EG en Richtlijn 2004/103/EG, zoals voorgeschreven in artikel 1 en artikel 1, lid 2, van diezelfde richtlijnen." Het FAVV stelde een lijst van goedgekeurde plaatsen van inspectie (GPI's) ter beschikking, waaruit blijkt dat 28 plaatsen van inspectie zijn goedgekeurd, waarvan 12 zijn gelegen binnen GIP-zones en 16 daarbuiten. Het FAVV deelde mee dat er zich sinds de vorige inspectie geen wijzigingen hebben voorgedaan in de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/103/EG. Volgens de nationale bepalingen is afzonderlijke opslag van ingevoerde zendingen slechts vereist voor plaatsen van productie. In andere gevallen worden goederen opgeslagen bij een lage temperatuur waardoor het risico van besmetting verminderd wordt. Het auditteam bezocht drie goedgekeurde plaatsen van inspectie, waarvan twee gelegen waren in de GIP van Antwerpen en één buiten een GIP, en constateerde dat: • in twee van de bezochte GPI's de inspectiefaciliteiten bestonden uit van neonbuizen voorziene mobiele inspectietafels; In de derde GPI, een kwekerij die bonsais invoert, was er geen speciale inspectietafel, maar alle planten werden op tafels geplaatst op een hoogte die toereikend was voor inspectie en de plaats werd verlicht door natuurlijk licht, dat tijdens de inspectie voldoende was om een fytosanitaire controle uit te voeren; • de kwekerij over een quarantaineruimte beschikte waar ingevoerde planten werden opgeslagen totdat zij invoercontroles door het FAVV ondergingen en door de douane werden vrijgegeven. De quarantaineruimte was gelegen in een broeikas en door een net van de productieruimte afgescheiden. In de beide andere GPI's waar fruit, groenten, aardappels en planten voor opplant werden gecontroleerd, was geen afzonderlijke opslagruimte waar goederen voor controle werden opgeslagen. De producten werden echter bij een lage temperatuur (onder 13 °C) opgeslagen. De vertegenwoordiger van de GPI verklaarde dat er in de beide plaatsen voldoende koelruimten waren om zendingen op te slaan die waren aangetast of van aantasting verdacht werden; • de vertegenwoordiger van de drie bezochte GPI's meedeelde dat de zendingen bij aankomst gesloten of verzegeld waren. In twee van de drie GPI's verklaarde de importagent mee dat deze laatste nooit wordt gecontroleerd door het FAVV en de douane. Volgens een van de importeurs waren douanebeambten van tijd tot tijd aanwezig tijdens de aankomst van de zendingen. Conclusies De voorzieningen en apparatuur voor controle in een van de drie bezochte GPI's voldeden niet aan de minimumeisen van artikel 2, lid 4, onder b), van Richtlijn 2004/103/EG. Aan aanbeveling 1 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is daarom niet volledig gehoor gegeven. Het ontbreken van een afzonderlijke opslagruimte voor niet-gecontroleerde producten op andere plaatsen dan plaatsen van 12
productie is niet in overeenstemming met artikel 1, lid 3, onder e), van Richtlijn 2004/103/EG. In de bezochte GPI's verminderden de omstandigheden waarin de producten waren opgeslagen met succes het risico voor besmetting en voldeden daarom wel aan het voorschrift tot afscheiding van de richtlijn. 5.6 INVOERINSPECTIE 5.6.1
Documentencontroles
Wettelijke voorschriften Het vereiste dat documentencontroles worden uitgevoerd, is neergelegd in artikel 13, lid 1, ii), en in artikel 13 bis, lid 1, onder b), i), van Richtlijn 2000/29/EG. De vereisten voor fytosanitaire certificaten zijn neergelegd in artikel 13 bis, lid 3, en lid 4, onder b), c) en d), van dezelfde richtlijn. Bevindingen Aanbeveling 6 in het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd "dat de documenten die bij zendingen horen, te allen tijde voldoen aan de voorschriften zoals neergelegd in artikel 13, lid 1, onder ii), van Richtlijn 2000/29/EG." Het FAVV voert alle documentencontroles voor alle inspectieplichtige zendingen in de GIP uit. Deze zijn gebaseerd op de door de importeur of importagent ter beschikking gestelde originele documenten: het originele fytosanitaire certificaat, het vooraf ingevulde FVD en andere relevante documenten (luchtvrachtbrief, factuur). In sommige gevallen worden andere documenten dan het originele fytosanitaire certificaat aanvaard, zoals een door de importeur of importagent afgedrukte versie van een elektronisch certificaat uit Nieuw-Zeeland. In reactie op bovengenoemde aanbeveling deelde België in zijn actieplan mee dat het zich in verbinding zou stellen met NieuwZeeland om toegang te verkrijgen tot het elektronische certificatiesysteem van dat land om de geldigheid van certificaten te kunnen verifiëren. Tijdens de audit had het echter nog geen toegang verkregen. Volgens de nationale richtsnoeren wordt in het kader van de documentencontrole geverifieerd of het fytosanitair certificaat alle vereiste informatie bevat, de aanvullende verklaring voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 2000/29/EG en de planten en plantaardige producten niet worden vermeld in bijlage III bij dezelfde richtlijn. De inspecteur controleert ook of het FVD alle vereiste informatie bevat, met name het registratienummer van de importeur of zijn vertegenwoordiger en de identificatie van de zending, die in overeenstemming moet zijn met het fytosanitair certificaat. Wanneer de documentencontrole is uitgevoerd, wordt het desbetreffende gedeelte van het FVD ingevuld en door de inspecteur gestempeld en ondertekend. Het auditteam was getuige van diverse documentencontroles en merkte op dat: • in de GIP documentencontroles werden uitgevoerd voor inspectieplichtige zendingen die naar een andere lidstaat werden doorgevoerd. In de bezocht bonsaikwekerij, die een GPI buiten een GIP-zone was, was de documentencontrole voor de in de quarantaineruimte opgeslagen zending uitgevoerd in de GIP, zoals bleek uit het FVD; • de inspecteur na voltooiing van de documentencontrole het FVD had ingevuld, gestempeld en ondertekend om aan te geven dat de documentencontrole was uitgevoerd; • de waargenomen documentencontroles in het algemeen zeer nauwkeurig waren en in overeenstemming met de nationale procedure werden uitgevoerd. Eén
13
documentencontrole waarbij het team aanwezig was, was niet nauwkeurig en de inspecteur merkte niet op dat de aanvullende verklaring niet conform de EU-voorschriften was; • in twee van de drie bezochte GIP's het originele fytosanitaire certificaat werd bekrachtigd na voltooiing van de documentencontrole. In één bezochte GIP legden de inspecteurs uit dat bij onderschepping van een zending op het originele fytosanitaire certificaat een rood stempel werd aangebracht om aan te geven dat het geannuleerd was. Het gebruikte stempel was niet driehoekig. In de beide andere bezochte GIP's was op het originele fytosanitaire certificaat geen stempel aangebracht om aan te geven dat het geannuleerd was. • het originele fytosanitaire certificaat samen met een kopie van de andere documenten (FVD, luchtvrachtbrief enz.) in de GIP wordt bewaard wanneer de zendingen in de GIP worden ingeklaard. Doorgevoerde zendingen gaan tot de plaats van bestemming vergezeld van het originele fytosanitaire certificaat. Conclusies De documentencontroles worden in het algemeen overeenkomstig de EU-wetgeving uitgevoerd. In de bezochte GIP werden echter artikel 13 quater, lid 3, eerste alinea, en lid 7, laatste alinea, op grond waarvan het originele fytosanitaire certificaat moet worden bekrachtigd of geannuleerd, in de regel niet uitgevoerd. Voorts worden zendingen uit Nieuw-Zeeland, die vergezeld gaan van een afgedrukt elektronisch certificaat, aanvaard. Dit is niet in overeenstemming met artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG. Aanbeveling 6 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is daarom niet volledig opgevolgd. 5.6.2
Identiteitscontroles
Wettelijke voorschriften Het vereiste en het doel van identiteitscontroles worden uiteengezet in artikel 13 bis, lid 1, onder b, ii), van Richtlijn 2000/29/EG. Bevindingen Het FAVV verricht identiteitscontroles op alle inspectieplichtige zendingen die voor inklaring in België een fytosanitaire controle ondergaan. Identiteitscontroles worden niet verricht op zendingen waarvoor geen fytosanitaire controle is vereist als gevolg van de toepassing van een verlaagde frequentie van controles. Als het resultaat van de documentencontrole bevredigend is, worden de identiteits- en fytosanitaire controle tegelijk in de GIP of de GPI uitgevoerd. Overeenkomstig de nationale richtsnoeren wordt in het kader van de identiteitscontrole geverifieerd of de producten, hoeveelheden en identificatie van de zending overeenstemmen met de informatie in het fytosanitair certificaat en andere relevante documenten. De inspecteurs moeten in het bijzonder letten op de aanwezigheid van producten die niet mogen worden binnengebracht, nietaangegeven inspectieplichtige producten en andere producten waarvoor een invoerverbod of specifieke invoervoorschriften gelden. Wanneer de identiteitscontrole is uitgevoerd, wordt het desbetreffende gedeelte van het FVD ingevuld en door de inspecteur gestempeld en ondertekend. Het auditteam was getuige van diverse identiteitscontroles en merkte op dat: • de waargenomen identiteitscontroles in het algemeen zeer stipt en in overeenstemming met de nationale richtsnoeren werden uitgevoerd. Het aantal kisten van 14
een zending of partij werd altijd geteld om te controleren of de hoeveelheden goederen overeenstemden met de informatie op het fytosanitaire certificaat. Conclusies De identiteitscontroles worden uitgevoerd overeenkomstig de EU-voorschriften. Er worden echter geen identiteitscontroles uitgevoerd op zendingen producten die vrijgesteld zijn van fytosanitaire controles krachtens de regeling voor de verlaagde frequentie van dergelijke controles. Dit is niet in overeenstemming met artikel 13 bis, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2000/29/EG (zie 5.6.4) 5.6.3
Fytosanitaire controles
Wettelijke voorschriften Het vereiste en het doel van fytosanitaire controles worden uiteengezet in artikel 13, lid 1, i), en in artikel 13 bis, lid 1, onder b), iii), van Richtlijn 2000/29/EG. Artikel 13 bis, lid 1, onder a), stelt dat de in artikel 13, lid 1, bedoelde formaliteiten moeten bestaan uit grondige inspecties door de verantwoordelijke officiële instantie van ten minste iedere zending – of wanneer een zending uit verschillende partijen bestaat, van iedere partij – waarvan is verklaard dat deze geheel of gedeeltelijk uit de desbetreffende planten bestaat. Punt 1, zevende streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG bepaalt dat de lidstaten hun vastgestelde programma inzake fytosanitaire controles zo snel mogelijk moeten aanpassen aan de reële behoeften die het gevolg zijn van nieuwe fytosanitaire risico's. ISPM 31, Methodologies for sampling of consignments (2008). In artikel 2, lid 1, onder g) en i), van Richtlijn 2000/29/EG worden voorwaarden vastgesteld voor het overdragen van taken, alsook voor de kwalificaties van het personeel dat officiële controles uitvoert. Bevindingen Aanbeveling 4 van het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd "dat de fytosanitaire controles adequaat zijn, met name met betrekking tot de omvang van de bemonstering van geïnspecteerde zendingen, teneinde te kunnen bepalen of planten en plantaardige producten al dan niet door schadelijke organismen zijn besmet. Tevens dient te worden gewaarborgd dat de fytosanitaire controles voldoen aan de relevante, specifieke vereisten zoals opgenomen in bijlage IV van Richtlijn 2000/29/EG, zoals voorgeschreven door artikel 13, lid 1, onder i), en artikel 13 bis, lid 1, onder a), van diezelfde richtlijn." Het FAVV verricht fytosanitaire controles op alle inspectieplichtige zendingen die niet zijn vrijgesteld van een dergelijke controle krachtens de regeling voor de verlaagde frequentie van controles en die moeten worden ingeklaard in België. Deze controles worden verricht in GIP's of GPI's. Op nationaal niveau zijn richtsnoeren voor bemonstering voor visuele inspecties opgesteld. Voor ieder soort product wordt in de aan de normen EPPO PM 3/65 en ISPM 31 ontleende bemonsteringstabellen de steekproefgrootte omschreven naargelang het totale aantal eenheden en het aan het product verbonden risico. Bovendien worden zeer risicovolle combinaties van producten en landen van oorsprong op basis van onderscheppingen door Europhyt in 2008 voor ieder soort product vermeld. De inspecteurs zijn verplicht om monsters te nemen voor het laboratorium wanneer symptomen worden ontdekt of voor systematische bemonstering in overeenstemming met het nationale controleprogramma. Instructies voor de bemonstering worden gegeven in specifieke technische richtsnoeren. 15
Het auditteam woonde fytosanitaire controles van fruit (pomelo (Citrus paradisi) en passievruchten), planten voor opplant (Edgeworthia sp., Daphne sp. en Magnolia sp.) en snijbloemen (rozen (Rosa) bij en constateerde dat: • de richtsnoeren voor bemonstering voor visuele inspecties niet nauwkeurig de eenheid aangeven die voor bemonstering in aanmerking moet worden genomen en duidelijk maken of deze eenheden van een minimumaantal kisten, laadborden of containers moeten worden genomen. Ze vermelden niet precies hoe de informatie over risicovolle combinaties van landen van oorsprong/producten moet worden gehanteerd. De steekproefgrootte voor grote zendingen groenten en fruit ligt aanzienlijk lager dan de aanbevelingen van ISPM 31 (zie ook 5.11); • de omvang overeenstemming was binnenkomst mee dat producten/landen van onderschepping had geïnspecteerd;
van het voor visuele inspectie genomen monster niet altijd in met de richtsnoeren. Zo deelden de inspecteurs op één punt van de richtsnoeren slechts werden toegepast voor combinaties van oorsprong waarvan het maandelijkse verslag van Europhyt een gemeld. Voor andere zendingen werd een kleiner monster
• bij de bepaling van het aantal te inspecteren kisten altijd het aantal eenheden per kist in aanmerking werd genomen. In Antwerpen zei de inspecteur dat hij altijd ten minste minimaal drie kisten inspecteerde. In alle GIP's werden de kisten willekeurig gekozen van verschillende laadborden. In Antwerpen verklaarde de inspecteur dat hij uit een zending van vier containers willekeurig één container koos voor inspectie; • tijdens de inspecties van planten voor opplant 10% van de planten destructief werden bemonsterd overeenkomstig de nationale instructies betreffende Anoplophora chinensis. Volgens deze instructies moeten alle houtachtige, breedbladige planten uit China destructief bemonsterd worden. Ongeacht de oorsprong van de planten, echte bonsais en hoogwaardige planten, met inbegrip van planten met een diameter van meer dan 3 cm, moeten echter niet destructief worden bemonsterd, tenzij de planten symptomen vertonen. In overeenstemming met het bemonsteringsplan werd een bodemmonster voor laboratoriumonderzoek genomen; • hoewel alle inspecteurs de schadelijke organismen die zich voordeden bij de geregeld geïnspecteerde producten konden noemen, zij niet altijd in staat waren om de symptomen ervan te beschrijven. Zo kon bijvoorbeeld een van de inspecteurs die gespecialiseerd was in fruitinspecties en regelmatig zendingen citrusvruchten inspecteerde, niet de symptomen van citruskanker (Xanthomonas axonopodis pv. citri) beschrijven. Hoewel hij al tien jaar fruit inspecteerde, had hij niet een praktijkopleiding gevolgd voor de detectie van schadelijke organismen en de symptomen ervan bij fruit; • de helft van de inspecties niet nauwgezet werden uitgevoerd. In één geval werd, hoewel het aantal kisten was geselecteerd om de hoeveelheid vruchten overeenkomstig de bemonsteringstabellen te inspecteren, niet de gehele inhoud van de kisten geïnspecteerd. Bij de inspectie van fruit werden een paar vruchten willekeurig gekozen (één tot acht per kist) met de bedoeling ze nauwkeurig te inspecteren met vergrootglazen of binoculaire lenzen. Sommige van deze geselecteerde vruchten werden willekeurig in tweeën gesneden om ze op de aanwezigheid van larven te controleren. Voor de inspectie van snijbloemen koos de inspecteur een aantal bossen uit om het vereiste aantal stengels te inspecteren. Bij de inspectie van iedere bos van dertig rozen werden een paar bladeren nauwkeurig onderzocht op de aanwezigheid van bladmineerders en bossen boven een wit stuk papier heen en weer
16
geschud om Thrips te kunnen opsporen. Hoewel de bladeren dicht opeen stonden, werd geen van de bossen geopend om tussen de bloemen verborgen bladeren te kunnen inspecteren; • het gebruik van een mes zoals werd waargenomen tijdens inspecties of beschreven door de inspecteurs met wie werd gesproken, niet geschikt was om larven op te sporen; • geen van de inspecties bij adequate verlichting werd uitgevoerd, hoewel de inspecteurs in twee gevallen van de neonbuis boven de inspectietafel konden hebben gebruikgemaakt. Conclusies Fytosanitaire controles worden verricht wanneer dit op grond van de EU-wetgeving vereist is. De richtsnoeren voor inspecties zijn echter niet specifiek genoeg om een geharmoniseerde uitvoering van de fytosanitaire controles in het gehele grondgebied te kunnen waarborgen en worden niet regelmatig in het licht van nieuwe fytosanitaire risico's geactualiseerd. Dit is niet in overeenstemming met punt 1, zevende streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG. Bovendien werd de helft van de fytosanitaire controles niet nauwgezet uitgevoerd. Dit is niet conform artikel 13 bis, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/29/EG. De voor grote zendingen fruit en groenten geïnspecteerde steekproefgrootte is bovendien niet in overeenstemming met ISPM 31 en kan niet worden beschouwd als een representatief monster. Dit is niet conform artikel 13 bis, lid 1, onder b), iii), van Richtlijn 2000/29/EG. Aan aanbeveling 4 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is daarom niet volledig gehoor gegeven. Het is niet in overeenstemming met Beschikking 2008/840/EG om asymptomatische bonsais en hoogwaardige planten van oorsprong uit China uit te sluiten van destructieve bemonstering. 5.6.4
Verminderde controlefrequentie
Wettelijke voorschriften Overeenkomstig artikel 13 bis, lid 2, laatste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG mogen fytosanitaire controles minder frequent worden uitgevoerd voor bepaalde producten die worden vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1756/2004 van de Commissie. Bevindingen Het systeem van de verminderde controlefrequentie wordt beschreven in het verslag DG(SANCO)/7426/2007. De geringere controlefrequentie wordt voor zowel identiteits- als fytosanitaire controles toegepast. In de GIP Zaventem waar de geringere frequentie wordt toegepast, stelde het auditteam vast dat door middel van een interne databank de frequentie van de controles werd gevolgd. Deze frequentie was ten minste het overeenkomstig Verordening (EG) 1756/2004 vastgestelde minimum. De laatste kennisgeving van gegevens betreffende producten waarvoor een verminderde controlefrequentie in België gold, werd op 15 maart 2011 aan de Commissie meegedeeld. Conclusies Afgezien van het feit dat de verlaagde controlefrequentie ook wordt toegepast op de identiteitscontrole, waarin artikel 13 bis, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2000/29/EG niet voorziet, is de uitvoering van de geringere controlefrequentie in overeenstemming met de EUwetgeving.
17
5.6.5
Controles op niet-inspectieplichtige artikelen
Wettelijke voorschriften Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2000/29/EG moeten de lidstaten voorschrijven dat niet-inspectieplichtige planten gecontroleerd kunnen worden. Bevindingen De fytosanitaire inspecteurs van het FAVV hebben geen instructies ontvangen om controles op nietinspectieplichtige artikelen uit te voeren. Het FAVV verklaarde dat er bij de ontdekking van schadelijke organismen bij andere soorten controles (op handelsnormen, op levensmiddelen en diervoeders van niet-dierlijke oorsprong enz.) maatregelen worden getroffen om het binnenbrengen en verspreiden van schadelijke organismen te voorkomen. Controles op niet-inspectieplichtige artikelen worden niet in lokale databanken geregistreerd. Conclusies Fytosanitaire controles op niet-inspectieplichtige artikelen zijn overeenkomstig de EU-wetgeving mogelijk. Aangezien dit echter op lokaal of nationaal niveau niet geregistreerd wordt, bestaat er geen bewijs dat dergelijke controles worden verricht. 5.6.6
Controles op houten verpakkingsmateriaal en ander materiaal
Wettelijke voorschriften Bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 2, bij Richtlijn 2000/29/EG omvat verpakkingshout en andere houten artikelen van oorsprong uit bepaalde landen. De lijst met niet-inspectieplichtige planten die overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2000/29/EG onder toezicht kunnen worden gehouden, omvat ook hout in de vorm van stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal, dat daadwerkelijk wordt gebruikt bij het vervoer van voorwerpen van allerlei aard. Bevindingen Zoals vastgelegd in de nationale procedures, moet bij alle door het FAVV uitgevoerde officiële steekproefsgewijs worden gecontroleerd of verpakkingshout aan de voorschriften voldoet. Bij de inspectie wordt gecontroleerd of het juiste merkteken aangebracht is en dat er geen zichtbare besmetting is. Deze controles worden niet geregistreerd in een lokale of nationale databank. Voorts moeten douanebeambten in het kader van het nationale protocol steekproefsgewijs controleren of op verpakkingshout een markering conform ISPM 15 is aangebracht. In alle gevallen moeten de fytosanitaire inspecteurs in kennis worden gesteld van niet-conform materiaal en zo nodig adequate maatregelen treffen. Verpakkingshout dat wordt gebruikt voor risicomateriaal, zoals tuinornamenten, tegels en natuursteen uit zes derde landen, waaronder China, worden bij invoer niet geïnspecteerd. Bedrijven die dergelijk materiaal invoeren, worden eenmaal per jaar door aan een PCE verbonden fytosanitaire inspecteurs geïnspecteerd. Het auditteam sprak met één inspecteur van het FAVV die betrokken was bij inspecties van bedrijven die verpakkingshout invoeren waaraan risico's verbonden zijn. De enige importeur van dergelijk materiaal in de provincie West-Vlaanderen was begin 2012, maar niet in 2011, bezocht. Volgens de Europhyt-meldingen bedroeg het aantal onderscheppingen van verpakkingshout op EUniveau in 2009 2 108, in 2010 2 401 en in 2011 2 256. Zoals vermeld in 4.3. bedroegen de cijfers 18
voor België respectievelijk 19 (0,9% van de onderscheppingen in de EU), 15 (0,6% van de onderscheppingen in de EU) en 6 (0,26% van de onderscheppingen in de EU). Conclusies Er bestaat een systeem voor inspectie van verpakkingshout, zoals voorgeschreven door de EUwetgeving. Deze controles worden echter niet geregistreerd en daarom kon niet worden aangetoond dat ze in een redelijke verhouding staan tot de omvang van de in België ingevoerde hoeveelheden, zodat kan worden gegarandeerd dat alle verpakkingshout voldoet aan de EU-voorschriften. Het aantal door België gemelde onderscheppingen van verpakkingshout lijkt niet in verhouding te staan tot de omvang van de in België ingevoerde hoeveelheden. 5.6.7
Controles op verboden en niet-aangegeven artikelen
Wettelijke voorschriften Artikel 13 ter, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG schrijft voor dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat uit derde landen geïmporteerde zendingen of partijen die volgens de aangifte geen inspectieplichtige planten bevatten, ook worden gecontroleerd wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat inspectieplichtige planten aanwezig zijn. De tweede alinea van dit artikel bepaalt dat de lidstaten er zorg voor dragen dat er invoercontroles of officiële maatregelen worden uitgevoerd wanneer bij een douane-inspectie blijkt dat een zending of partij verboden of niet-aangegeven inspectieplichtige artikelen bevat. Bevindingen Het FAVV deelde mee dat tijdens de identiteits- en fytosanitaire controles, alsook tijdens andere soorten officiële controles, wordt gecontroleerd of er verboden of niet-aangegeven artikelen aanwezig zijn. Wanneer bij douanecontroles planten en plantaardige producten worden ontdekt die niet vergezeld gaan van een FVD en een fytosanitair certificaat, zijn de douanebeambten bovendien verplicht de lokale diensten van het FAVV te waarschuwen. In de GIP Zaventem deelden de fytosanitaire inspecteurs mee dat zij regelmatig controles op de aanwezigheid van niet-aangegeven artikelen uitvoerden in de entrepots waar de fytosanitaire controles plaatsvinden. Zij verklaarden voorts dat zij eenmaal per week vrachtbrieven controleerden om na te gaan of alle inspectieplichtige zendingen waren aangegeven. Geen van de vertegenwoordigers van de douane die het auditteam heeft ontmoet, was op de hoogte van het bestaan van verboden planten en plantaardige producten. In Oostende en Zaventem kon geen van de inspecteurs van het FAVV met wie het auditteam heeft gesproken, zich herinneren ooit door douanebeambten te zijn gewaarschuwd dat er verboden artikelen waren ontdekt. Conclusies Er bestaat een systeem voor controle op verboden en niet-aangegeven artikelen overeenkomstig de EU-wetgeving. 5.7 UITVOERING VAN RICHTLIJN 2004/103/EG Wettelijke voorschriften Richtlijn 2004/103/EG bepaalt de voorwaarden voor het uitvoeren van identiteits- en fytosanitaire controles op andere plaatsen dan de plaats van binnenkomst of een dichtbij gelegen plaats. De richtlijn omvat een procedure voor het vervoer binnen en tussen lidstaten van zendingen waarvoor 19
geen identiteits- of fytosanitaire controle zijn uitgevoerd; daarnaast biedt de richtlijn een model voor het fytosanitaire vervoersdocument dat dergelijk vervoer op grond van artikel 1, lid 3, onder c), van Richtlijn 2004/103/EG moet vergezellen. Artikel 6 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat er in voorkomend geval samenwerking bestaat tussen hun eigen officiële instanties en de douane en met de equivalente instanties in de andere lidstaten. Bij dezelfde richtlijn worden ook de minimumeisen vastgesteld voor de plaatsen van inspectie (zie 5.5.3. hierboven). Bevindingen Het FAVV deelde mee dat er zich sinds de vorige audit geen wijzigingen hebben voorgedaan in de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/103/EG. De invoerprocedure wordt beschreven in verslag DG(SANCO)7426/2007. België heeft bilaterale overeenkomsten gesloten met vijf lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Litouwen en Nederland) op grond waarvan in die lidstaten ontvangen zendingen kunnen worden doorgevoerd naar een GPI of GIP in België en vice versa. België heeft een unilaterale overeenkomst met Denemarken om zendingen door te voeren naar een GPI in Denemarken en een unilaterale overeenkomst met Luxemburg waardoor zendingen kunnen worden doorgevoerd naar een GPI in België. Van doorvoerzendingen wordt aangifte gedaan in het EU-systeem voor douanevervoer (NCTS) waarin de importeurs de Taric-code niet hoeven aan te geven. Een vertegenwoordiger van de douane verklaarde echter dat wanneer de productomschrijving te vaag was, de importeur verplicht werd om nadere informatie te verschaffen, waardoor de douane vervolgens de zendingen kon opsporen waarvoor een fytosanitair vervoersdocument nodig was. Voor doorvoerzendingen uit een andere lidstaat, moet de regeling voor douanevervoer in het PLDA-systeem worden vrijgegeven voordat de zending wordt ingeklaard. Conclusies De tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/103/EG is in overeenstemming met de EU-voorschriften. 5.8 RETRIBUTIES VOOR INVOERCONTROLES Wettelijke voorschriften Artikel 13 quinquies van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat de lidstaten moeten zorgen voor het innen van de retributies ter dekking van de kosten van de documentencontroles, de identiteitscontroles en de fytosanitaire controles. Op grond van artikel 13 quinquies, lid 2, van de richtlijn mogen de lidstaten de bij bijlage VIII bis bij die richtlijn vastgestelde retributies innen, of de hoogte van de retributies vaststellen op basis van een gedetailleerde kostenberekening. Artikel 13 quinquies, lid 3, schrijft voor dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de methode voor de berekening van de retributies. Bevindingen Het FAVV int retributies voor invoercontroles. De hoogte ervan is gebaseerd op bijlage VIII bis bij Richtlijn 2000/29/EG, zoals vastgesteld bij bijlage I bij het koninklijk besluit van 10 november 2005. Voor producten waarvoor een geringere controlefrequentie geldt, is het toepasselijke systeem niet veranderd sinds de vorige audit. Voor zendingen die worden geïnspecteerd wordt een volledige 20
retributie berekend en voor zendingen die niet worden geïnspecteerd wordt geen retributie berekend. Conclusies Het systeem voor de inning van retributies en de hoogte van retributies voor producten waarvoor geen lagere controlefrequentie geldt, zijn conform de EU-voorschriften. Het bestaande systeem voor producten waarvoor een lagere identiteits- en fytosanitaire controlefrequentie geldt, is niet in overeenstemming met artikel 13 quinquies, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad. 5.9 INVOER VOOR PROEVEN OF WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN Wettelijke voorschriften Richtlijn 2008/61/EG van de Commissie stelt de voorwaarden vast waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht. Bij artikel 1 wordt een aanvraagprocedure vastgesteld die voor invoer voltooid moet zijn. Artikel 2 stelt de procedure vast voor de goedkeuring van de aanvragen, het toezicht op de goedgekeurde activiteiten, met inbegrip van de quarantainefaciliteiten en -procedures, waaronder de beëindiging van de goedgekeurde activiteiten. Overeenkomstig artikel 3 moet jaarlijks een lijst van ingevoerd materiaal voor proeven worden ingediend bij de Commissie. Bijlage I bij Richtlijn 2008/61/EG bevat bijzonderheden omtrent toe te passen quarantainemaatregelen. Bijlage II bevat een model van een vergunning ("officiële toelating"). Bevindingen In België wordt de invoer voor proeven of wetenschappelijke doeleinden geregeld bij het ministerieel besluit van 4 juli 1996 ter omzetting van Richtlijn 2008/61/EG. Er bestaat een specifieke procedure voor de erkenning van lokalen en de controle van invoer voor proeven of wetenschappelijke doeleinden. Het FAVV is verantwoordelijk voor de goedkeuring van activiteiten, de toelating voor het binnenbrengen en het toezicht op de goedgekeurde activiteiten in samenwerking met de PCE. De importeurs moeten erkenning aanvragen bij het FAVV voordat invoer kan plaatsvinden. Overeenkomstig de procedure beoordeelt het FAVV voor de erkenning van inrichtingen het aanvraagformulier en de documenten die door de importeurs zijn ingediend, alsook de aard en de doeleinden van de voorgestelde activiteiten, met inbegrip van de hoeveelheid in te voeren materiaal om te garanderen dat zij voldoen aan het concept van proeven, wetenschappelijke doeleinden of selectiewerkzaamheden. Wanneer de beoordeling van de aanvraag gunstig is, voert de inspecteur van de PCE een bezoek ter plaatse uit ter beoordeling van de faciliteiten waar de activiteiten zullen plaatsvinden. Hiertoe hanteert de inspecteur een checklist die wordt gebruikt voor de eerste erkenningsinspectie en voor de vervolginspecties. Indien de resultaten van de beoordeling en het bezoek ter plaatse gunstig uitvallen, wordt voor de inrichting een vergunning voor onbeperkte tijd afgegeven. Na erkenning wordt de inrichting om de vier jaar bezocht om vast te stellen of nog steeds aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan. Gedurende de werkzaamheden of ten tijde van de vernietiging van het materiaal wordt er geen toezicht gehouden op de goedgekeurde activiteiten.
21
Vóór elke invoer of elk overbrengen van materiaal dient de erkende inrichting een vooraf ingevulde "officiële toelating" bij het FAVV in, die deze bekrachtigt wanneer het ingevoerde materiaal in overeenstemming is met de goedgekeurde activiteiten. Jaarlijks wordt een lijst van ingevoerd materiaal voor proeven ingediend bij de Commissie. In 2008/2009 werden in totaal 35 officiële toelatingen afgegeven voor zeven laboratoria. In het merendeel hiervan is sprake van de invoer of overbrenging van schadelijke organismen. Het auditteam bezocht twee laboratoria die activiteiten verrichtten en constateerde het volgende: • de inspecteur van de PCE had van een senior collega een eerste opleiding ontvangen voor de erkenning van inrichtingen; • in beide laboratoria voldeden de erkenningvoorwaarden aan de nationale procedure, met uitzondering van de hoeveelheden en de oorsprong van het materiaal, die niet altijd deel uitmaken van de aanvraag om erkenning en daarom niet voor de erkenning worden beoordeeld; • de inspecteur van de PCE bevestigde dat er geen bezoek ter plaatse is uitgevoerd om gedurende de werkzaamheden of ten tijde van de vernietiging van het materiaal toezicht te houden op de goedgekeurde activiteiten; • de bij de activiteiten betrokken wetenschappers waren goed op de hoogte van de voorschriften en veiligheidsprocedures; • in beide laboratoria leken de bezochte faciliteiten toereikend te zijn om eventuele risico's te kunnen opvangen in verband met het hanteren van materiaal overeenkomstig Richtlijn 2008/61/EG. Er bestonden interne faciliteiten of externe voorzieningen voor de veilige vernietiging van het materiaal; • twee officiële toelatingen die ingevoerd materiaal vergezelden, waren niet in het juiste vak getekend en er ontbraken stempels; • de hoeveelheden in de officiële toelatingen vermeld ingevoerd materiaal waren beperkt tot een hoeveelheid die toereikend was voor de goedgekeurde activiteiten. Conclusies De procedures voor de goedkeuring van de activiteiten en het binnenbrengen van het materiaal zijn in grote lijnen in overeenstemming met Richtlijn 2008/61/EG. Meldingen van invoer en binnenbrengen overeenkomstig Richtlijn 2008/61/EG vinden plaats conform de EU-voorschriften. Gedurende de werkzaamheden of ten tijde van de vernietiging van het materiaal wordt er echter geen toezicht gehouden op de goedgekeurde activiteiten. Dit is niet conform artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2008/61/EG. 5.10
VRIJSTELLING VOOR PERSOONLIJK GEBRUIK
Wettelijke voorschriften Artikel 13 ter, lid 3, van Richtlijn 2000/29/EG bepaalt dat de lidstaten vrijstelling mogen verlenen voor kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen en diervoeders, indien deze bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of door de ontvanger voor niet-industriële en nietcommerciële doeleinden, mits er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen in de Gemeenschap.
22
Bevindingen Er zijn vrijstellingen vastgesteld voor een reeks planten, plantaardige producten en voedingsmiddelen die zijn ingevoerd voor persoonlijk gebruik. Er is geen informatie voorhanden voor het algemene publiek omtrent de nationale voorschriften in verband met vrijstellingen voor persoonlijk gebruik. Overeenkomstig het nationale protocol voert de douane controles uit op passagiers en postzendingen. De douanebeambten moeten de lokale diensten van het FAVV inlichten wanneer gecontroleerde bagage of pakketten planten of plantaardige producten bevatten. Het auditteam bezocht twee luchthavens en stelde het volgende vast: • de vertegenwoordigers van het FAVV en de douane met wie werd gesproken, bevestigden dat er geen brochures of affiches over fytosanitaire aspecten bestonden; • geen van de inspecteurs van het FAVV kon zich herinneren dat hij door douanebeambten attent was gemaakt op de ontdekking van niet-conforme bagage; • wat betreft de controle van postzendingen: de GIP (Brussel X) was een week voor de inspectie naar Zaventem verhuisd en er was net een begin was gemaakt met de uitvoering van de procedure. Conclusies Vrijstellingen voor kleine hoeveelheden worden verleend in overeenstemming met de EUwetgeving en er bestaat een programma om algemene reizigersbagage te controleren. Bij gebrek aan registers van controles en waarschuwingen van de kant van de douane bestaat er echter geen bewijs dat deze controles doeltreffend zijn. 5.11
MELDING VAN ONDERSCHEPPINGEN EN GENOMEN MAATREGELEN
Wettelijke voorschriften Richtlijn 94/3/EG van de Commissie bepaalt de procedure voor de melding van de onderschepping van schadelijke organismen of zendingen die uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleveren. Overeenkomstig artikel 2, lid 1, moeten onderscheppingen binnen twee werkdagen, en bij een weigering bij voorkeur nog eerder, worden gemeld en overeenkomstig artikel 2, lid 2, moeten de lidstaten deze inlichtingen onmiddellijk na ontvangst van een onderscheppingsmelding aan hun eigen betrokken plaatsen van binnenkomst doorgeven. Ten slotte bepaalt artikel 5 dat de lidstaten bij voorkeur gebruik dienen te maken van het door de Commissie opgezette netwerk. Punt 1, onder e), van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG van de Commissie schrijft voor dat de verantwoordelijke officiële instantie waaronder de controleposten ressorteren, moeten beschikken over een bijgewerkte lijst met relevante onderscheppingen. In punt 1, zevende streepje, wordt bepaald dat de lidstaten hun vastgestelde programma inzake fytosanitaire controles zo snel mogelijk moeten aanpassen aan de reële behoeften die het gevolg zijn van nieuwe fytosanitaire risico's of van wijzigingen in de hoeveelheid of het volume van de planten, plantaardige producten of andere materialen die op de controleposten worden aangeboden om te worden binnengebracht. In artikel 13 quater, lid 7, van Richtlijn 2000/29/EG wordt aangegeven welke maatregelen onmiddellijk na een onderschepping moet worden genomen. Bevindingen Aanbeveling 2 van het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd: "dat onderscheppingen in overeenstemming met artikel 2 van Richtlijn 94/3/EG binnen 23
twee dagen aan de Commissie en de andere lidstaten worden gemeld, of bij voorkeur nog eerder in geval van een weigering." Aanbeveling 3 van het vorige inspectieverslag van het VVB luidde dat ervoor moest worden gezorgd: "dat de bevoegde officiële instanties die verantwoordelijk zijn voor de inspectieposten, in overeenstemming met artikel 1 van Richtlijn 98/22/EG over actuele informatie beschikken over zendingen planten en plantaardige producten uit derde landen die officieel zijn onderschept." De procedure die wordt toegepast wanneer niet-conforme zendingen worden ontdekt tijdens een invoercontrole en de meldingsprocedure zijn sinds de vorige audit niet veranderd. Zij worden beschreven in verslag DG(SANCO)7426/2007. Volgens de interne procedures hebben de inspecteurs twee dagen de tijd om onderscheppingen aan te melden bij DG Controle, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de laboratoriumanalyse. DG controle heeft vervolgens tot taak de onderschepping in Europhyt in te voeren. Zoals bleek uit gegevens van Europhyt, verstreken er in 2011 gemiddeld 31 dagen (27 in 2010) tussen de onderschepping van schadelijke organismen en de melding. Volgens het FAVV is dit gemiddelde aan langdurige vertragingen te wijten aan de invoer van EU-meldingen in Europhyt en het feit dat inspecteurs verzuimen een gering aantal meldingen betreffende derde landen door te geven aan DG Controle. Wanneer alleen meldingen betreffende derde landen in aanmerking werden genomen, bedroeg het gemiddelde aantal dagen tussen onderschepping en melding 16,4 dagen. Dit ligt onder het EU-gemiddelde (17 dagen in 2011). Het FAVV heeft berekend dat wanneer 10% van de onderscheppingen die met de meeste vertraging worden gemeld zouden worden weggewerkt, het gemiddelde tot elf dagen zou dalen. Dit komt overeen met het aantal dagen dat tijdens de vorige audit werd geconstateerd. In aansluiting op aanbeveling 3 uploadt het FAVV wekelijkse overzichten van Europhytonderscheppingen op het GIP-netwerk en heeft het de GIP's in kennis gesteld van de mogelijkheid om de maandelijkse Europhyt-verslagen op de website van DG Sanco te raadplegen. Het auditteam heeft het volgende geconstateerd: • de richtsnoeren betreffende de bemonstering voor visuele inspectie zijn sinds 2008 niet geactualiseerd met het oog op de afstemming van de risicogebaseerde aanpak op recente onderscheppingen; • de fytosanitaire inspecteurs hebben hun fytosanitaire controles van inspectieplichtige en niet-inspectieplichtige producten niet aangepast aan de hand van meldingen van onderscheppingen op andere plaatsen van binnenkomst of lidstaten. Conclusies Na een onderschepping worden maatregelen genomen en wordt een melding verzonden aan de Commissie en de andere lidstaten in overeenstemming met de EU-voorschriften. De plaatsen van binnenkomst hebben overeenkomstig punt 1, onder e), van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG toegang tot de wekelijkse en maandelijkse Europhyt-verslagen. Aanbeveling 3 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is dus opgevolgd. De invoercontroles, en met name de fytosanitaire controles, zijn echter niet zodanig aangepast dat recente onderscheppingen in de EU in aanmerking worden genomen. Dit is niet in overeenstemming met punt 1, zevende streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG. Bovendien is de gemiddelde tijd waarbinnen melding wordt gemaakt niet conform artikel 2 van Richtlijn 94/3/EG en is hierin sinds de vorige audit geen verbetering gekomen. Aanbeveling 2 van inspectieverslag nr. 7426/2007 is dus niet in toereikende mate opgevolgd.
24
6
ALGEMENE CONCLUSIES
Het stelsel van fytosanitaire invoercontroles in België is in grote lijnen in overeenstemming met de EU-voorschriften. Er bestaat een duidelijke structuur en scheiding van verantwoordelijkheden tussen de verschillende bij de fytosanitaire controles betrokken instanties, waaronder de douane. Door verscheidene tekortkomingen is het stelsel echter minder effectief: • het personeel dat de fytosanitaire invoercontroles uitvoert is in technisch opzicht niet volledig bekwaam om de fytosanitaire controles effectief te kunnen verrichten; • de instructies voor de inspecteurs betreffende fytosanitaire controles zijn onnauwkeurig, verouderd ten aanzien van de risicogebaseerde aanpak en schrijven in bepaalde gevallen niet een voldoende steekproefgrootte voor; • de invoercontroles zijn dikwijls niet accuraat en soms niet gebaseerd op een representatieve steekproef; • een aantal inspectiefaciliteiten biedt niet de juiste voorwaarden voor fytosanitaire controles. Deze tekortkomingen doen afbreuk aan de doeltreffendheid van de invoercontroles. Er wordt op gewezen dat er in België sprake is van een gering aantal onderscheppingen van ingevoerde zendingen vanwege schadelijke organismen in vergelijking met de omvang van de handel. Aan sommige in 2007 gedane aanbevelingen werd niet volledig gehoor gegeven, zij het dat België zijn actieplan heeft uitgevoerd. 7
SLOTVERGADERING
Op 10 februari 2012 werd een slotvergadering gehouden met vertegenwoordigers van de enige instantie en het FAVV. Tijdens deze vergadering presenteerde het VVB-team de voornaamste bevindingen en de eerste conclusies van de audit. De enige instantie kon hiermee in grote lijnen instemmen.
8
AANBEVELINGEN
De enige instantie in België moet ervoor zorgen dat: Nr.
Aanbeveling 1.
personeel dat fytosanitaire controles uitvoert, technisch bekwaam is op het vlak van opsporing en diagnose van schadelijke organismen in overeenstemming met punt 1, tweede streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG.;
2.
fytosanitaire controles slechts worden uitgevoerd op locaties die voldoen aan de in de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG vermelde adequate minimumeisen overeenkomstig artikel 1 van die richtlijn en artikel 2, lid 4, onder b), van Richtlijn 2004/103/EG;
25
Nr.
Aanbeveling 3.
op de originele fytosanitaire en doorvoercertificaten, ontvangen bij aankomst, door de bevoegde instantie een invoerstempel met de vermelding "gezien" samen met ten minste de naam van de instantie en de datum van overlegging van het document wordt aangebracht overeenkomstig artikel 13 quater, lid 3, van Richtlijn 2000/29/EG;
4.
de originele fytosanitaire certificaten worden geannuleerd met een hiertoe in aanmerking komende driehoekige stempel van de bevoegde instantie met vermelding van ten minste de naam van de instantie en de datum van weigering overeenkomstig artikel 13 quater, lid 7, van Richtlijn 2000/29/EG voor de in onder a), b) en c), van dat artikel bedoelde gevallen;
5.
slechts zendingen die vergezeld gaan van documenten die voldoen aan artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG, aanvaard worden;
6.
de invoercontroles, en met name de fytosanitaire controles, altijd zeer accuraat zijn en gebaseerd op een representatief monster overeenkomstig artikel 13 bis, lid 1, onder a) en onder b), iii), van Richtlijn 2000/29/EG.
7.
de instructies betreffende fytosanitaire controles zo snel mogelijk worden aangepast in het licht van nieuwe fytosanitaire risico's overeenkomstig punt 1, zevende streepje, van de bijlage bij Richtlijn 98/22/EG;
8.
de fytosanitaire controles, en met name de destructieve bemonstering van nader omschreven planten, ingevoerd uit derde landen waarvan bekend is dat Anoplophora chinensis er voorkomt, aan de in bijlage I bij Beschikking 2008/840/EG van de Commissie vastgelegde invoervoorschriften voldoen;
9.
het aantal controles van verpakkingsmateriaal van hout voldoende is om te garanderen dat bij invoer gebruikt verpakkingshout voldoet aan deel A, rubriek 1, punt 2, van bijlage IV bij Richtlijn 2000/29/EG;
10.
indien er met een geringere frequentie identiteits- en fytosanitaire controles worden verricht, een evenredig verlaagde fytosanitaire retributie wordt geïnd voor alle zendingen en partijen van die groep planten, plantaardige producten of andere materialen, ongeacht of zij geïnspecteerd zijn, overeenkomstig artikel 13 quinquies van Richtlijn 2000/29/EG;
11.
er toezicht wordt gehouden op de activiteiten in verband met proeven of wetenschappelijke doeleinden gedurende de gehele duur van deze activiteiten overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2008/61/EG van de Commissie;
12.
binnen twee werkdagen na de datum van bevestiging van de aanwezigheid van een schadelijk organisme meldingen van onderscheppingen aan de Commissie en de andere lidstaten worden verzonden overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Richtlijn 94/3/EG.
26
De reactie van de bevoegde autoriteit op de aanbevelingen kan worden geraadpleegd op: http://ec.europa.eu/food/fvo/rep_details_en.cfm?rep_inspection_ref=2012-6304
BIJLAGE 1 – VERWIJZINGEN NAAR WETGEVING Wetgeving
Publicatieblad
Titel
Richtlijn 2000/29/EG PB L 169 van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 10.7.2000, blz. 1-112 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen Richtlijn 92/90/EEG
PB L 344 van Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 26.11.1992, blz. 38- november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van 39 planten, plantaardige producten en andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie
Richtlijn 94/3/EG
PB L 32 van 5.2.1994, Richtlijn 94/3/EG van de Commissie van 21 januari 1994 tot vaststelling van een procedure voor blz. 37-40 melding van de onderschepping van uit derde landen herkomstige en uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleverende zendingen of schadelijke organismen
Richtlijn 98/22/EG
PB L 126 van Richtlijn 98/22/EG van de Commissie van 15 april 28.4.1998, blz. 26-28 1998 tot vaststelling van de minimumeisen voor de uitvoering in de Gemeenschap van fytosanitaire controles van planten, plantaardige producten of andere materialen uit derde landen, in niet op de plaats van bestemming gevestigde controleposten
Beschikking 2004/4/EG
PB L 2 van 6.1.2004, 2004/4/EG: Beschikking van de Commissie van 22 december 2003 houdende machtiging van de blz. 50-54 lidstaten om ten aanzien van Egypte tijdelijk aanvullende maatregelen te nemen tegen de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith
27
Wetgeving
Publicatieblad
Titel
Richtlijn 2004/103/EG
PB L 313 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 12.10.2004, blz. 16- 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B 20 van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles
Verordening 1756/2004
PB L 313 van Verordening (EG) Nr. 1756/2004 van de 12.10.2004, blz. 6-9 Commissie van 11 oktober 2004 tot vaststelling van de gedetailleerde voorwaarden inzake de vereiste aanwijzingen en de criteria inzake type en niveau van de beperking van de fytosanitaire controles op bepaalde in bijlage V, deel B, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen
Richtlijn 2008/61/EG PB L 158 van Richtlijn 2008/61/EG van de Commissie van 18.6.2008, blz. 41-55 17 juni 2008 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht (Gecodificeerde versie) Beschikking 2008/840/EG
PB L 300 van 2008/840/EG: Beschikking van de Commissie van 2008 tot vaststelling van 11.11.2008, blz. 36-41 7 november noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen
28
BIJLAGE 2 – IN HET VERSLAG AANGEHAALDE NORMEN Internationale norm
Titel
ISPM 15
Internationale norm voor fytosanitaire maatregelen, publicatie nr. 15, Regulation of wood packaging material in international trade, Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), 2009.
EPPO PM3/65
voormalige norm van de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO) norm voor bemonstering van zendingen voor visuele fytosanitaire controle. Thans vervangen door ISPM nr. 31.
ISPM nr. 31
Internationale norm voor fytosanitaire maatregelen, publicatie nr. 31, Methodologies for sampling of consignments, VoedselLandbouworganisatie (FAO), Rome, april 2008.
en