NL
EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL GEZONDHEID EN CONSUMENTENBESCHERMING Directoraat B - Consumentenbeleid B5 - Financiële diensten
SAMENVATTEND DOCUMENT 1.
Context
Door middel van Richtlijn 87/102/EEG1 inzake het consumentenkrediet, gewijzigd in 1990 en 19982 en gebaseerd op een voorstel van de Commissie uit 1979, is een communautair kader voor het consumentenkrediet in het leven geroepen dat beoogt bij te dragen tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke kredietmarkt en de invoering van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende de consumentenbescherming. De Commissie heeft in 1995 een verslag over de werking van deze richtlijn3 uitgebracht, aan de hand waarvan zij de betrokken partijen uitgebreid heeft geraadpleegd. In 1997 publiceerde zij een beknopt verslag van de reacties op het verslag van 19954. Op basis van deze reacties is de Commissie tot de conclusie gekomen dat deze richtlijn niet meer in voldoende mate beantwoordt aan de huidige stand van zaken op de consumentenkredietmarkt en daarom gewijzigd dient te worden5. Hiertoe heeft de Commissie een aantal onderzoeken laten uitvoeren naar specifieke vraagstukken6 en heeft zij een uitgebreide vergelijkende analyse van de nationale wettelijke maatregelen tot omzetting van de richtlijn verricht. Uit de analyse van de Europese grensoverschrijdende consumentenkredietmarkt komt naar voren dat deze markt zich nog maar op marginale wijze heeft ontwikkeld. Daarom moet het huidige juridische kader worden gewijzigd, zodat de consumenten en het bedrijfsleven optimaal profijt kunnen trekken van de interne markt. 2. De richtsnoeren betreffende het voorstel tot herziening van Richtlijn 87/102/EEG De geringe ontwikkeling van de grensoverschrijdende Europese kredietmarkt kan op verscheidene factoren teruggevoerd worden. De belangrijkste hiervan zijn: -
technische moeilijkheden die zich voordoen bij het doordringen op een andere markt,
-
ontoereikende harmonisatie van de nationale wetgevingen,
-
ontwikkeling van de krediettechnieken na de indiening van de richtlijn door de Commissie en de goedkeuring ervan door de Raad.
De herziening van de richtlijn vereist: -
een aanpassing van het juridisch kader aan de nieuwe krediettechnieken,
Wetstraat 200, B-1049 Brussel - België - Kantoor: B232 7/42 telefoon: rechtstreeks (+32-2)295.69.47, centrale 299.11.11. fax: 296.79.18
-
een heroverweging van de rechten en plichten van zowel consumenten als kredietgevers,
-
een zeer goede bescherming van de consument.
Hierbij ligt het in de bedoeling een doorzichtiger, efficiëntere markt te creëren die de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgever als kredietnemer optimaal functioneert. De bevoegde diensten van de Commissie willen de richtsnoeren voor de herziening die zij van plan zijn voor te stellen, uiteenzetten en de lidstaten en belanghebbende partijen raadplegen over de belangrijkste in dit document aan de orde gestelde beleidslijnen door voor een aantal daarvan de opties toe te lichten die naar hun mening het meest relevant zijn. Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken zal de herziening van de richtlijn aan de hand van de zes hierna volgende richtsnoeren plaatsvinden: (1)
herformulering van het toepassingsgebied van de richtlijn om deze te kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden op de markt en om beter de grens tussen het consumentenkrediet en het woningkrediet vast te leggen;
(2)
invoering van nieuwe maatregelen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de kredietgevers, maar ook met de kredietbemiddelaars;
(3)
verwezenlijking van een gestructureerd informatiekader voor de kredietgever, zodat deze zijn risico's beter kan inschatten;
(4)
uitgebreidere informatie voor zowel de consumenten als de eventuele zekerheidsstellers;
(5)
een evenwichtiger verdeling inzake aansprakelijkheid tussen consumenten en de betrokken actoren van de kredietsector;
(6)
verbetering van de regels en gebruiken in verband met de afwikkeling van betalingsproblemen door de betrokken actoren van de kredietsector, zowel ten behoeve van de consument als de kredietgever.
3.
Doel van de raadpleging
De diensten van de Commissie zijn met name voornemens de lidstaten en de belanghebbende partijen over de volgende thema's te raadplegen: •
de vraag of het wenselijk is het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden en met name of ook het door een hypotheek gedekte krediet dat evenwel bestemd is voor de aankoop van consumentengoederen en -diensten eronder dient te gaan vallen;
• maatregelen om de aan de kredietgever ter beschikking staande informatie te verbeteren, waarbij de bestaande voorschriften voor de bescherming van persoonlijke gegevens stipt nageleefd worden. In het bijzonder zal worden nagegaan of er maatregelen dienen te worden getroffen om de toegang gemakkelijker te maken tot : nationale "negatieve" gegevensbanken ter registratie van wanbetalers; 2
nationale "positieve" gegevensbanken, d.w.z. gegevensbanken waar alle verbintenissen inzake kredietverlening aan de consument geregistreerd zijn ; nationale negatieve en positieve gegevensbanken. • de vraag of het wenselijk is om de voorschriften van Richtlijn 87/102 betreffende de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkoper van goederen en diensten en van de kredietgever te wijzigen; • en tenslotte de vraag of de tijd rijp is om maatregelen te nemen met betrekking tot verzekeringen ter dekking van risico's in verband met wanbetaling. Met name dient aan de orde gesteld te worden of er behoefte bestaat aan een individuele verzekering of een – verplichte –verzekering van de portefeuille van de kredietgever. Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen moet ernaar gestreefd worden om van een minimale harmonisatie over te gaan op een maximale en optimale harmonisatie die waarborgt dat de belangen van alle consumenten van de Unie zo goed mogelijk beschermd worden.
3
Discussienota betreffende de wijziging van Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet. STAND VAN ZAKEN
De voornaamste doelstelling van Richtlijn 87/102/EEG en de beide richtlijnen ter wijziging daarvan is de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake het consumentenkrediet om zo een gemeenschappelijke kredietmarkt te bewerkstelligen en gemeenschappelijke minimale voorschriften ten behoeve van de bescherming van de consument in te voeren7. Sinds de omzetting van deze richtlijnen8 zijn de lidstaten tot de conclusie gekomen dat zij onvoldoende bescherming bieden. Deze vaststelling heeft enerzijds geleid tot een onmiskenbare bereidwilligheid om de informatie voor en de bescherming van de consument te verbeteren, en anderzijds tot aandacht voor verschillende soorten krediet en/of nieuwe vormen van kredietovereenkomsten die niet onder de richtlijnen vallen9. Dit in Europa algemeen heersende gevoelen heeft ertoe geleid dat de lidstaten op grote schaal de minimumclausule toepassen10. De krediettechnieken zijn sindsdien veel verder ontwikkeld en de richtlijn lijkt thans niet aan te sluiten bij deze trends. Overigens kan slechts worden vastgesteld dat de Europese consumentenkredietmarkt zich nog maar marginaal heeft ontwikkeld. Op grond van het verslag van 1995 zijn de diensten van de Commissie van oordeel dat het huidige juridische kader zou moeten worden gewijzigd, zodat de consumenten en het bedrijfsleven optimaal profijt kunnen trekken van de interne markt. Hierbij ligt het in de bedoeling een werkelijk vrij verkeer van het kredietaanbod mogelijk te maken door een doorzichtiger en slagvaardiger markt te creëren die een zeer goede bescherming biedt aan de consument en de betrokken betrokken actoren van de kredietsector de mogelijkheid biedt om de eventuele risico's beter te kunnen inschatten. Een dergelijke herziening vereist de aanpassing van het juridisch kader aan de nieuwe krediettechnieken en een heroverweging van de rechten en de plichten van zowel consument als kredietgever. Derhalve menen de diensten van de Commissie dat de herziening van de richtlijn aan de hand van de volgende zes richtsnoeren zal moeten plaatsvinden: (1)
herformulering van het toepassingsgebied van de richtlijn om deze te kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden op de markt en om beter de grens tussen het consumentenkrediet en het woningkrediet vast te leggen;
(2)
invoering van nieuwe maatregelen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de kredietgevers, maar ook met de kredietbemiddelaars;
(3)
verwezenlijking van een gestructureerd informatiekader voor de kredietgever, zodat deze zijn risico's beter kan inschatten; 4
(4)
uitgebreider informatie voor zowel de consumenten als de eventuele zekerheidsstellers;
(5)
een evenwichtiger verdeling van verantwoordelijkheden tussen consumenten en de betrokken actoren van de kredietsector;
(6)
verbetering van de regels en gebruiken in verband met de afwikkeling van betalingsproblemen door de betrokken actoren van de kredietsector, zowel ten behoeve van de consument als de kredietgever.
Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen moet er tenslotte naar gestreefd worden om van een minimale harmonisatie over te gaan op een maximale en optimale harmonisatie die waarborgt dat de belangen van alle consumenten van de Unie zo goed mogelijk beschermd worden.
5
1.
HERFORMULERING VAN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE RICHTLIJN
1.1.
De definitie van "consument"
In Richtlijn 87/102/EEG wordt onder "consument" verstaan « een natuurlijk persoon die ten aanzien van de onder deze richtlijn vallende transacties handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijf of beroep»11. Vraag 1.1: Zou het, gezien de verschillende definities 12 die in bepaalde lidstaten gelden, wenselijk zijn om deze definitie uit te breiden tot natuurlijke personen (zelfstandigen of werknemers) die het consumentenkrediet gebruiken voor beroepsdoeleinden? Zo ja, dan bestaan er de volgende opties: 1.1.1. een zodanige wijziging van de definitie dat daaronder ook enerzijds verenigingen van natuurlijke personen vallen, en anderzijds natuurlijke personen die een bedrijf willen beginnen. 1.1.2. een zodanige wijziging van de definitie dat de gemengde contracten eronder vallen, d.w.z. kredietovereenkomsten die zijn gesloten met een natuurlijk persoon om hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend particuliere doeleinden13. 1.2.
De onder de richtlijn vallende kredietovereenkomsten
Artikel 2 van Richtlijn 87/102/EEG bevat een aantal uitzonderingen die thans niet langer relevant lijken. De nieuwe richtlijn dient van toepassing te zijn op alle vormen van krediet die om hoofdzakelijk particuliere doeleinden aan natuurlijke personen verstrekt worden, en wel: - ongeacht het bedrag, - ongeacht de verlangde zekerheid, - en ongeacht het doel van het krediet 14, met uitzondering van krediet dat bestemd is voor de financiering van de verwerving of renovatie van een woning15. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat: a) het verschil tussen de markt voor het "consumentenkrediet", de markt voor het vastgoedkrediet en de markt voor het "hypothecaire krediet" steeds geringer wordt. De gebruikte financiële technieken zijn bijna identiek geworden: vaste of variabele rentevoet, de mogelijkheid van een of meer kredietopnemingen, periodieke aflossingen of aflossing aan het eind van de overeenkomst, een klassieke lening of kredietopening, hypotheekinschrijving, borgovereenkomst, enz. b) er wordt op het gebied van de financiering van de aankoop van consumptiegoederen steeds meer gebruik gemaakt van de hypotheek dankzij hypotheektechnieken die alle vormen van schuldvordering dekken. Deze trend brengt ernstige potentiële risico's voor de consument met zich mee indien hij zijn huis als onderpand gebruikt voor consumptiedoeleinden, op dezelfde wijze als de « equity release »-technieken in het 6
Verenigd Koninkrijk. In verscheidene lidstaten kan een hypotheek losstaan van iedere vorm van schuldvordering en voor onbepaalde duur gelden16. Het door een hypothecaire inschrijving van de tweede (of zelfs derde of vierde) rang gedekt krediet wordt in vele gevallen ook gebruikt om consumentenkrediet te herfinancieren. Daarom lijkt er niet langer enige reden te bestaan om een kunstmatig onderscheid te maken tussen "consumentenkrediet" en "hypothecair krediet"». Vragen 1.2. : De volgende vragen dienen in overweging te worden genomen: 1.2.1. Is het wenselijk de uitzonderingen van de huidige richtlijn af te schaffen betreffende drempels en limieten17, van rente vrijgesteld krediet, huur die dient om het gebruik van goederen en diensten te financieren, de door authentieke akte gesloten kredietovereenkomst, enz.? N.B. Alle geraadpleegde partijen wordt verzocht het voorstel om een uitzondering te handhaven of in te voeren te motiveren. 1.2.2. Is het wenselijk een onderscheid te maken tussen het door een hypotheek gedekte krediet en het krediet bestemd voor de aankoop van onroerend goed en de uitzondering betreffende door een hypotheek gedekte kredieten die niet hoofdzakelijk bestemd zijn voor een onroerendgoedtransactie te laten vervallen, zodat deze onder het toepassingsgebied van de richtlijn komen te vallen? 1.2.3. Zou het wenselijk zijn het vastgoedkrediet en het woonkrediet geheel of gedeeltelijk in de context van de ontwerp-herziening in overweging te nemen? 1.3.
Het jaarlijks kostenpercentage (JKP)
Het jaarlijks kostenpercentage (JKP) is het percentage dat "de contante waarden van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (leningen, aflossingen en kosten) op jaarbasis gelijkmaakt" (artikel 1 bis). Twee onderwerpen moeten nader worden bestudeerd: de grondslag of berekeningsbasis van het JKP en de berekening van het JKP. 1.3.1. De berekeningbasis van het JKP In beginsel moet het JKP alle kredietkosten omvatten. In de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG is een negatieve lijst van kosten opgenomen die van deze basis moeten worden uitgesloten. Om te kunnen garanderen dat het JKP in de gehele Europese Unie betrouwbaar en bruikbaar is, moeten de lidstaten deze idealiter op uniforme wijze berekenen en op identieke wijze alle aan de kredietovereenkomst verbonden kosten meerekenen. Dit is evenwel niet altijd het geval, ondanks de wijzigingen van Richtlijn 98/7/EG. Over het algemeen genomen dient het al dan niet opnemen van bepaalde kosten te worden heroverwogen op grond van het feit of zij economisch gerechtvaardigd zijn18, teneinde zo min mogelijk kredietkosten van de berekeningsbasis uit te sluiten. Hierdoor zouden de nationale "berekeningsbasissen" beter kunnen worden geharmoniseerd en zou een grotere eenvormigheid van de wijze van berekening kunnen worden verwezenlijkt, waardoor transparantie en de mogelijkheid tot vergelijken verbeterd zouden worden. 7
Feit is dat de problemen die zijn verbonden aan het leveren van het bewijs van de "dwingende" aard van de verzekeringen en zekerheden ter dekking van de aflossing van het krediet – waarbij deze dwingende aard het criterium vormt om de kosten ervan in de berekeningsbasis op te nemen – sommige lidstaten ertoe hebben gebracht om met gebruikmaking van de minimumclausule bovenop de richtlijn regelgeving vast te stellen. Deze landen waren van oordeel dat de consument in de praktijk geen enkele keuzevrijheid had en dat de kredietverlener voorzichtigheidshalve of vanwege commercieel gewin er de voorkeur aan zou geven om een verzekering af te sluiten, ook al had de consument aanvankelijk niet om een dergelijke verzekering verzocht19. Vraag 1.3.1.: De volgende vragen20 dienen te worden gesteld: 1.3.1.a) moeten de kosten van zowel zakelijke als persoonlijke zekerheden meegerekend worden? 1.3.1.b) dienen bepaalde factoren, zoals belastingen, kredietbemiddelaars, enz. nader te worden gepreciseerd?
commissies
voor
1.3.2. De berekening van het JKP Richtlijn 98/7/EG laat de keuze toe van verschillende tijdparameters, waardoor de berekening van het JKP21 een reële onnauwkeurigheid oplevert. Bovendien zijn er geen vaste regels met betrekking tot gemengde financiële producten die zowel een krediet-, spaar- of verzekeringscomponent (gemengd/ leven) bevat. Vraag 1.3.2: Verdient het aanbeveling om: a) enerzijds deze berekening te preciseren en te standaardiseren door voorbeelden betreffende iedere financiële techniek te beschrijven, b) en anderzijds een gemeenschappelijke methodologie vast te stellen om deze gemengde componenten te: (i) integreren, (ii) of standaardiseren, (iii) of neutraliseren? 1.4.
Debetrentevoet
Het begrip "jaarlijks rentepercentage" wordt gebruikt in artikel 6 van Richtlijn 87/102. Dit begrip wordt echter niet gedefinieerd. Indien het wenselijk zou zijn om de voorschotten in rekening-courant en dus meer in het algemeen alle kredietovereenkomsten waarvan de debetrentevoet achteraf wordt berekend te reglementeren, verdient het aanbeveling om deze rentevoet op jaar- of periodieke basis vast te stellen. In alle lidstaten zou dezelfde rentevoet moeten worden toegepast om de rekeninguittreksels te kunnen vergelijken en de rentevordering voor de aangegeven periode te kunnen controleren, enz. 8
Vraag 1.4. : 1.4.a) Is een definitie van een jaarlijkse rentevoet noodzakelijk en 1.4.b) moet deze rentevoet aan de hand van dezelfde formule als die voor het JKP worden berekend, en indien noodzakelijk met behulp van de equivalente omzettingsmethode22 23?
9
2.
KREDIETBEMIDDELAARS
Artikel 12, lid 1, van Richtlijn 87/102 biedt de lidstaten, ten aanzien van onder meer kredietbemiddelaars, drie alternatieven voor het toezicht op de werking van de richtlijn. Het verslag over de toepassing bevat het voorstel om de derde in dit artikel vermelde optie verplicht te stellen. Deze houdt in dat de lidstaten de oprichting van hiertoe in aanmerking komende instanties bevorderen waarbij klachten betreffende kredietovereenkomsten of kredietvoorwaarden kunnen worden ingediend. Dergelijke instanties zouden de consumenten ook informatie of advies dienaangaande kunnen verstrekken24. Voor een strenger toezicht op de kredietbemiddelaars dienen een aantal maatregelen te worden getroffen: -
de registratie van dergelijke tussenpersonen,
-
het stellen van eisen in verband met de beroepsbekwaamheid,
-
de mogelijkheid hun vergunning op te schorten of in te trekken,
-
het openbaar maken van eventuele klachten.
Dit houdt in dat iedere lidstaat verkopers en/of distributiekanalen door middel waarvan kredietovereenkomsten worden aangeboden moet registreren. De beste aanpak zou eruit bestaan de drie in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 87/102 vastgelegde opties cumulatief verplicht te stellen: In het nieuwe artikel 12 zou voor alle kredietbemiddelaars een gemeenschappelijke basis kunnen worden vastgelegd, waarbij echter speelruimte wordt opengelaten voor verschillen wat betreft de aard en de omvang van de bevoegdheden van de kredietbemiddelaar en a fortiori wat betreft de verantwoordelijkheid van de kredietgever ten aanzien van de uitgekozen of geaccepteerde bemiddelaar (kredietmakelaar, gevolmachtigd agent, verkoper). Vraag 2: 2.1. Is de oplossing van de gecumuleerde opties - met speelruimte - aanvaardbaar? Of moet de voorkeur worden gegeven aan een van de volgende mogelijkheden: 2.2. harmonisatie van de toelatingsvoorwaarden tot het beroep van kredietbemiddelaar, die gebaseerd zijn op eisen betreffende een goede reputatie, maar daarnaast ook betreffende beroepsbekwaamheid. 2.2.a) Voor het geval er voorwaarden betreffende beroepsbekwaamheid vastgesteld worden, wordt voorgesteld deze zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de voorwaarden voor verzekeringsbemiddelaars. 2.2.b) Voorts zou het raadzaam zijn "verkopers" (door deze onder de verantwoordelijkheid van de kredietgevers te plaatsen) een speciale rechtspositie te 10
geven, of hen als kredietbemiddelaar uit te sluiten vanwege hun aantoonbaar gebrek aan "bekwaamheid" om een dergelijke beroepsactiviteit uit te oefenen. 2.3. Er dient op te worden toegezien dat de juiste informatie betreffende de aard en de omvang van de bevoegdheden van de kredietbemiddelaar en zijn eventuele exclusieve recht om met de kredietgever samen te werken beschikbaar zijn25. 2.4. In de overeenkomst dient vermeld te worden dat de kredietovereenkomst door tussenkomst van een kredietbemiddelaar tot stand is gekomen en de vermelding van de identiteit van de kredietbemiddelaar dient verplicht gesteld te worden. Gegevens omtrent de omvang van hun bevoegdheden hangen samen met het probleem dat er geen definitie van het begrip "kredietbemiddelaar" bestaat. 2.5.a) Er dient te worden gestreefd naar een transparantere honorering van de kredietbemiddelaar, met name door in de kredietovereenkomst de te betalen commissies te vermelden, die bovendien in het JKP opgenomen moeten worden26 27. 2.5.b) Voorts zou een spreiding van de commissies kunnen worden overwogen om de bemiddelaar een groter gevoel van verantwoordelijkheid te geven in het geval van kredietovereenkomsten waarbij zich betalingsproblemen voordoen. 2.6.a) Is het tenslotte acceptabel dat een kredietbemiddelaar het recht heeft de consument in het geval van een verzoek om krediet of inlichtingen rechtstreeks om betaling te vragen of 2.6.b) verdient een volledig verbod aanbeveling, zoals dat in bepaalde lidstaten van kracht is, gezien het feit dat een systeem van spreiding van commissies alleen onder deze voorwaarde doeltreffend kan zijn?
11
3.
VERBETERING VAN DE INFORMATIE VOOR DE KREDIETGEVER
De kredietkosten zijn afhankelijk van het risico dat de kredietgever aangaat. Dit risico hangt weer af van de kwaliteit van de informatie waarover de kredietgever beschikt wanneer hij beslist om een overeenkomst met de consument te sluiten. Daarom is de informatie waarover de kredietgever beschikt van wezenlijk belang voor het functioneren van de kredietmarkt en met name van de markt voor het consumentenkrediet. De kwaliteit van deze informatie is nog belangrijker wanneer er krediet wordt verleend aan consumenten die woonachtig zijn in andere lidstaten. De verbetering van de informatie voor de kredietgever is daarom een essentiële voorwaarde voor de totstandkoming van een interne markt voor consumentenkrediet. Zolang een dergelijke markt niet bestaat, zal de consument grote moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van krediet in een andere lidstaat. Negatieve gegevensbestanden – waarin wanbetalers worden geregistreerd – en/of positieve gegevensbestanden waar alle kredietverplichtingen van de consument worden vastgelegd bestaan in alle lidstaten. Deze gegevensbestanden zijn particulier of openbaar. Centrale – openbare of particuliere – positieve kredietregistraties bestaan in Duitsland, Nederland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ook in België zal binnenkort een positieve risicocentrale ingevoerd worden. Er bestaan ook overeenkomsten voor de uitwisseling van informatie tussen deze centrale kredietregistraties, zoals bijvoorbeeld tussen België en Nederland en tussen België en Duitsland. Verscheidene lidstaten28 verplichten de kredietgever door middel van een gecentraliseerde gegevensbank de kredietwaardigheid van een consument te onderzoeken. Deze verplichting beantwoordt aan de behoefte om gebruik te maken van een doorzichtig en objectief systeem aan de hand waarvan de kredietwaardigheid van de consument en, zo nodig, van de zekerheidssteller kan worden beoordeeld. Voorts zou door de systematisering van dergelijke informatie, waarbij de regels betreffende de persoonlijke levenssfeer stipt worden nageleefd, kunnen worden voorkomen dat de kredietgevers hun toevlucht nemen tot indirecte, onzekere en door de consument niet controleerbare informatie aangaande hemzelf, zoals kiezerslijsten of onder particuliere gegevensbanken verspreide deelgegevens. Het is verder in het algemeen belang dat de verzameling en verwerking van persoonlijke gegevens van de consument plaatsvindt door middel van transparante registratiesystemen die binnen een beveiligd juridisch kader functioneren, waarbij de regels betreffende privacy nageleefd worden en waardoor alle consumenten in de gelegenheid worden gesteld krediet in andere lidstaten te verkrijgen, terwijl tegelijkertijd gegarandeerd wordt dat consumenten die het gevaar lopen van een te hoge schuldenlast geweigerd kunnen worden. Vraag 3: Bij de overweging van deze problematiek rijzen verscheidene vragen die samenhangen met een uiteenlopend niveau van harmonisering: 12
De in de ene lidstaat gevolmachtigde kredietgever moet in staat gesteld worden om op dezelfde voorwaarden toegang te verkrijgen tot informatiebronnen en gegevensbanken in andere lidstaten. 3.1. Hoe kan de toegang van kredietgevers tot informatie betreffende consumenten gewaarborgd worden? 3.2. als deze toegang gewaarborgd is, doet zich de vraag voor of er slechts over toereikende en objectieve gegevens over consumenten in iedere lidstaat beschikt moet worden of dat de huidige situatie gehandhaafd moet blijven? 3.3. Zo ja, welke maatregelen moeten er dan worden getroffen om dergelijke informatie in te winnen: 3.3.a) Moet de wijze van gegevensverzameling geharmoniseerd worden en dit met als louter oogmerk de kredietwaardigheid van de consument of zekerheidssteller te kunnen vaststellen? 3.3.b) Moet nader worden gepreciseerd dat gegevens slechts kunnen medegedeeld worden in het raam van dat legitieme belang na te streven door degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van deze gegevens, op voorwaarde dat dit niet in strijd is met het belang en de fundamentele rechten van de betrokken persoon? 3.3.c) Als de consument informatie verstrekt aan een persoon die werkzaam is in de kredietsector, moet hij dan de garantie ontvangen dat deze gegevens alleen voor dit doeleinde gebruikt worden? Dient derhalve verboden te worden dat deze gegevens verzameld, verhandeld of opgeslagen worden door derden die geen rechtstreekse band onderhouden met de consument in het kader van een krediettransactie? 3.4.a) Moet het concept van "verantwoordelijke kredietverstrekking" aangemoedigd worden, waarbij er met name van uitgegaan wordt dat er op de kredietgever de verplichting rust de kredietwaardigheid van de consument in te schatten en te controleren door informatie te raadplegen die neutraal, betrouwbaar en onafhankelijk is en die voor zowel de kredietgever als de consument, voor zover het hun persoonlijke gegevens betreft, toegankelijk is? 3.4.b) Als dit concept van verantwoordelijke kredietverstrekking ingang vindt, moeten er dan regels worden vastgesteld op grond waarvan de consument verplicht is zo nauwkeurig en volledig mogelijk op de gestelde vragen te antwoorden, waarbij op de kredietgever en/of kredietbemiddelaar de bewijslast rust dat hij aan het doel beantwoordende vragen heeft gesteld, zo nodig met behulp van een vragenlijst? 3.5. Dient een gemeenschappelijke benadering op gegevensbestanden te berusten? Zo ja, aan welk soort gegevensbestand moet dan gedacht worden? 3.5.a) Verdienen negatieve gegevensbanken aanbeveling? 3.5.b) Of dient juist in alle lidstaten aan positieve gegevensbestanden de voorkeur te worden gegeven? 3.5.c) Of moeten zij naast elkaar bestaan?
13
De Commissie ziet de standpunten van de diverse belanghebbende partijen tegemoet aangaande de vorm van gegevensbestand die het meest geschikt geacht wordt om een evenwicht tussen de verschillende bovengenoemde doelstellingen tot stand te brengen .
14
4.
VERBETERING VAN ZEKERHEIDSSTELLER
4.1.
DE
INFORMATIE
VOOR
DE
CONSUMENT
EN
DE
Betere informatie voor de consument
Betere informatie voor de kredietgever betekent ook betere informatie voor de consument. Transparante voorwaarden betreffende het kredietaanbod zijn een onontbeerlijke voorwaarde om de op de markt aangeboden producten beter met elkaar te kunnen vergelijken en eveneens om de producten uit andere lidstaten te kunnen vergelijken. Dit is een eerste vereiste voor een werkelijk vrij verkeer van kredietaanbod. De richtlijn zou op alle kredietovereenkomsten van toepassing moeten zijn en daarom zodanig moeten worden aangepast dat de sinds de goedkeuring van Richtlijn 87/102/EEG nieuwe op de markt verschenen vormen van krediet eronder vallen. Daarbij komt het evenwel meer aan op de financiële technieken dan op het soort kredietovereenkomst; met het oog hierop moeten er bepalingen worden vastgesteld die er in het bijzonder op zijn gericht dat de consument afhankelijk van de gebruikte technieken adequate informatie ontvangt. Deze informatie dient met name op het volgende betrekking te hebben: – de rentevoet: de consument moet tenminste weten onder welke voorwaarden de rentevoet kan variëren, hoe deze berekend wordt, voor welke periode deze geldt, enz.; – de aflossingsvoorwaarden: lost de consument in termijnen of in één keer af, door middel van beperkte stortingen te verrichten gedurende een zekere looptijd en een hoog bedrag aan het einde29, in geld of in natura? – de opnemingsvoorwaarden : kan de consument eenmaal of verscheidene malen het krediet opnemen, gespreid of herhaaldelijk; bestaat er een "nulstelling", enz. – een aflossingsplan : dit zou de consument ter beschikking moeten worden gesteld voor alle overeenkomsten waarvan de renten en kosten vooraf berekend worden. Vraag 4.1: Moeten de artikelen 3 (reclame), 4 en 6 (overeenkomsten in het algemeen, voorschotten in rekening-courant) zodanig worden geherformuleerd dat daarin bepalingen worden voorgeschreven betreffende toereikende informatie voor de consument ten aanzien van alle kredietovereenkomsten? 4.2.
Zekerheidsstellers
De vraag aangaande de rechten en plichten van andere personen dan de consument die een zekerheid verschaffen, staat in verscheidene lidstaten ter discussie, aangezien deze zekerheidsstellers thans niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 87/102/EEG30 vallen.
15
Enerzijds zou het toepassingsgebied van de richtlijn moeten worden uitgebreid, zodat daaronder ook de met de kredietovereenkomst verbonden zekerheden en personen komen te vallen. Anderzijds zou de richtlijn ook betrekking moeten hebben op gevallen waarin personen voor doeleinden buiten hun bedrijf of beroep handelen en van wie een zekerheid wordt gevraagd voor een kredietovereenkomst die niet valt onder de voorschriften van deze richtlijn. Deze zekerheidsstellers – bijvoorbeeld de ouders van een beginnend zakenman – handelen als consumenten en hebben als zodanig behoefte aan dezelfde informatie en bescherming die hun ten deel zou vallen wanneer het een overeenkomst voor consumentenkrediet in de strikte zin van het woord betrof. De zekerheidsstellers dienen in het toepassingsgebied van de richtlijn te worden opgenomen. Vraag 4.2.: Als hiervan wordt uitgegaan: 4.2.1. Dient dit dan beperkt te blijven tot de zekerheidsstellers in het kader van een kredietovereenkomst die onder de richtlijn valt? 4.2.2. Moet het ook gelden voor de verplichtingen in verband met een kredietovereenkomst die niet onder de richtlijn valt, d.w.z. zekerheden die door natuurlijke personen ter beschikking worden gesteld die handelen voor doeleinden buiten hun beroep? De persoon die een persoonlijke of zakelijke zekerheid ter beschikking stelt, moet op de hoogte gesteld worden van het bestaan van kredietovereenkomsten en wanbetaling door de hoofdschuldenaars. De zekerheidsovereenkomsten moeten een minimum aan gegevens bevatten, met name de vermelding van een "gegarandeerd bedrag", dat alleen betrekking kan hebben op de hoofdsom van de kredietovereenkomst en eventuele nalatigheidsinteresten die de consument schuldig is, maar niet op enigerlei andere vergoedingen of contractuele boetes. Het is niet normaal dat een zekerheidssteller moet boeten voor een wanprestatie van de consument. Voorts zou de schuldeiser de zekerheidsstellers pas om schulden mogen aanspreken nadat hij eerst de hoofdschuldenaar zonder resultaat heeft benaderd.
16
5.
VERLENING VAN BEPAALDE GARANTIES AAN DE CONSUMENT 5.1.
Verkoopmethode
De nationale voorschriften betreffende het verbod op huis-aan-huisverkoop en andere verkoopmethoden, afkoelingsperiode en bedenktijd lopen zeer uiteen31. Verscheidene lidstaten verbieden bepaalde vormen van ongevraagde aanbiedingen en kennen zelfs een totaal verbod 32 op de verkoop van kredietovereenkomsten aan huis en op het werk. Vraag 5.1.: 5.1.1. Wat betreft de huis-aan-huisverkoop : 5.1.1.a) Moet een dergelijk verbod geharmoniseerd worden? 5.1.1.b) Hoe ver dient een dergelijke harmonisering te gaan? 5.1.2. Verdient het aanbeveling om wat de overige gevallen betreft voor de afkoelingsperiode en de bedenktijd een geharmoniseerd en algemeen herroepingsrecht van zeven dagen vast te leggen? 5.2.
Maximale en woekerrentevoet
Verscheidene lidstaten hebben de maximale en/of woekerrentevoet wettelijk geregeld33. In het verslag over de werking van de richtlijn kwam aan het licht dat er grote verschillen van inzicht bestonden tussen de lidstaten en sprak de Commissie de hoop uit dat het debat over woekerrente op communautair niveau gevoerd zou worden34. Vraag 5.2.: De Commissie ziet de standpunten tegemoet betreffende de mogelijkheid om op Europees niveau maatregelen te nemen tot invoering van een regeling inzake de maximale en/of woekerrentevoet. 5.3.
Terbeschikkingstelling van het krediet
De consument – en hij alleen – heeft het recht om vrijelijk en onder zo duidelijk mogelijke voorwaarden over zijn krediet te kunnen beschikken. De eventueel door de kredietgever aan deze "terbeschikkingstelling" of aan het opnemingsrecht gestelde beperkingen moet deze kunnen motiveren. Deze beperkingen moeten transparant zijn en mogen niet op slinkse wijze de kredietgever of -bemiddelaar ten goede komen of de consument dwingen een overeenkomst aan te gaan zonder dat hij van alle bijzonderheden betreffende de kosten en aflossing op de hoogte is. Dergelijke beperkingen dienen overigens tegen het licht te worden gehouden vanuit het oogpunt van de onrechtmatige bedingen, zoals bijvoorbeeld het beding dat de consument verplicht (als voorwaarde voor kredietopneming) het geleende kapitaal geheel of gedeeltelijk in onderpand te geven, het geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor de vorming van een deposito of voor de aankoop van effecten of andere financiële instrumenten. 17
Vraag 5.3.: Verdient het derhalve aanbeveling dat: 5.3.1. zolang de consument een kredietovereenkomst nog niet heeft getekend, de kredietgever het krediet niet aan de consument ter beschikking kan stellen?; 5.3.2. de consument, zolang hij nog niet over het krediet beschikt, niet tot aflossing verplicht kan worden? ; dat debetintresten slechts pas kunnen worden aangerekend vanaf het tijdstip waarop het krediet ter beschikking wordt gesteld?; 5.3.3. de kredietgever borg blijft staan voor de bedragen (of goederen) die hij ter uitvoering van de overeenkomst aan de kredietbemiddelaar heeft overgedragen, totdat deze in hun geheel aan de consument of een door deze aangewezen derde zijn uitgekeerd (of geleverd)?; 5.3.4. de bedragen, goederen of diensten slechts met de uitdrukkelijke toestemming van de consument aan een derde kunnen worden overgedragen? 5.4.
Vervroegde aflossing
Er bestaat een trend35 om het recht op vervroegde aflossing te versterken en uit te breiden, met name in het geval van vastgoedkrediet. Vraag 5.4: Is het nog zinvol om van de consument een "wederbeleggingsvergoeding" of een andere financiële compensatie te verlangen met betrekking tot de onder de richtlijn vallende vormen van krediet, gezien de mogelijkheid kapitaal op de internationale markt te herbeleggen? 5.5.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de kredietgever en de leverancier
Door kredietovereenkomsten gefinancierde goederen en diensten geven steeds opnieuw aanleiding tot geschillen tussen consumenten en leveranciers. De Commissie wilde in haar oorspronkelijke voorstel voor Richtlijn 87/102 in aansluiting op de voorschriften van de "Common Law" de consument het recht geven rechtstreeks gerechtelijke stappen tegen de kredietgever te ondernemen, zonder eerst een procedure tegen de leverancier van de goederen en diensten te hoeven instellen. Hierbij wordt uitgegaan van de gedachte dat het bestaan van een kredietovereenkomst in dergelijke gevallen een voorwaarde is voor het sluiten van de overeenkomst voor de levering van goederen of diensten. Daaruit vloeit een zekere mate van solidariteit voort tussen de leverancier van goederen en diensten en de kredietgever, die een aantal juridische implicaties met zich meebrengt voor laatstgenoemde. De uiteindelijk in artikel 11 vastgelegde formulering (ondergeschikte aansprakelijkheid) is het resultaat van een compromis. Hierin wordt bepaald dat in bepaalde omstandigheden de consument het recht heeft van de kredietgever de betaling van een bepaald bedrag te verlangen, wanneer de klacht tegen de leverancier gerechtvaardigd is en deze de consument geen genoegdoening heeft gegeven. De omzetting van dit artikel heeft er echter toe geleid dat verscheidene lidstaten ondoeltreffende wettelijke bepalingen hebben 18
uitgevaardigd36. In andere lidstaten met name in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, gaat de wetgeving veel verder dan het in artikel 11 vastgelegde beginsel37. De bestudering van deze voorbeelden rechtvaardigt het verzoek om de in artikel 11, lid 2, bepaalde voorwaarden te verlichten. De term "uitsluitend" zou dan kunnen komen te vervallen. Bovendien zou het, indien harmonisatie wenselijk zou worden geacht, noodzakelijk zijn om te kiezen voor een goed afgebakend systeem en niet voor een onvolledig, hybride stelsel, dat in de praktijk niet zou functioneren. Als er geen reden bestaat om andere voorstellen of regels uit te sluiten, zou het niettemin noodzakelijk zijn om te kiezen voor duidelijkheid en een optimale bescherming van alle kredietovereenkomsten. Vraag5.5.: De volgende vragen dienen te worden gesteld: - Wat betreft de mate van solidariteit: 5.5.1. Is het wenselijk om artikel 11 te handhaven en alleen het begrip "uitsluitend" te laten vervallen? 5.5.2. Dient een nog verdere stap te worden genomen en een solidariteitsbeginsel te gelden, zodra een consument gebruik maakt van een betaalmiddel, dat een rechtstreekse of niet-rechtstreekse opneming op zijn kredietlijn tot gevolg heeft? 5.5.3. Zo ja, verdient het dan aanbeveling een mechanisme in te voeren dat gebaseerd is op een van de bestaande nationale systemen, en zo ja, welk? 5.5.4. Als er wordt gekozen voor een dergelijk mechanisme, moet er dan in ieder geval een voorafgaande overeenkomst bestaan tussen de leverancier van goederen en diensten en de kredietgever? 5.5.5. Is het in een dergelijk geval toelaatbaar dat de consument vrijgesteld is van de verplichting om het bestaan van een dergelijke voorafgaande overeenkomst te bewijzen, wanneer de leverancier tegelijkertijd kredietbemiddelaar is en betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst? 5.5.6. Als gekozen wordt voor het beginsel van de hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de kredietgever en de leverancier en er voorafgaande overeenkomsten tussen hen bestaan, dienen dan naar het voorbeeld van het Engelse recht limieten vastgesteld worden voor de bedragen die gedekt zijn door dit mechanisme of niet? - Wat betreft de aan te houden volgorde: 5.5.7. Is het wenselijk om aan de consument het recht te verlenen rechtstreekse stappen te ondernemen tegen de kredietgever, wanneer het duidelijk is dat laatstgenoemde er in commercieel opzicht bij gebaat is om met verscheidene leveranciers te werken en beschikt over een – commercieel – rechtsmiddel tegen hen? 5.5.8. Zou het in dit opzicht aanbeveling verdienen dat de consument eerst de leverancier aanspreekt, of niet?
19
6.
VERBETERING VAN DE PROCEDURE IN GEVAL VAN WANBETALING
6.1.
Voorkoming van de risico's van wanbetaling: verzekeringen
Het is in het belang van zowel kredietgever als consument om de risico's van wanbetaling te voorkomen. De in artikel 1 bis, lid 2, v), beschreven verzekeringen zijn in dit opzicht het meest probate middel. De huidige situatie is echter niet bevredigend, en wel om drie redenen: – het onderscheid tussen de situaties waarin de verzekering facultatief is en die waarin deze verplicht is, is moeilijk toepasbaar; – de kosten van de – verplichte – verzekering dient in het JKP te worden meegerekend. Als deze verzekering echter facultatief is, is dit niet het geval. Hierdoor ontstaan kunstmatige concurrentievervalsingen als ondanks de facultatieve aard ervan de toestemming van de kredietgever stilzwijgend afhangt van het feit of de consument zich verzekert; – indien de verzekering verplicht of onvermijdelijk is, heeft de consument niet dikwijls een werkelijke keuzemogelijkheid wat betreft de verzekeraar. Dit gebrek aan keuzemogelijkheid kan ingrijpende consequenties hebben voor de totale kosten van het voor de consument bestemde krediet en kan de kredietgevers extra profijt opleveren. Vraag 6.1.: Welke van de hierna gegeven opties lijkt het meest relevant: 6.1.1. vergroting van de vrije keuze van de consument door hem het recht te geven om zijn eigen verzekering te regelen, ook door middel van reeds gesloten verzekeringen en daarnaast een maximale transparantie te waarborgen van door hem te betalen premies en commissies als hij kiest voor een aanbod van de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen aangewezen verzekeraar? 6.1.2. aanvulling van artikel 1 bis van Richtlijn 87/102 door bepalingen om de verzekeringskosten verplicht in het JKP mee te rekenen, tenzij de aangeboden verzekering geen impliciete of expliciete voorwaarde is voor de verlening van het krediet, op voorwaarde dat dit duidelijk schriftelijk is meegedeeld aan de consument en de consument nadrukkelijk bevestigt niettemin de verzekering te willen afsluiten nadat het bedrag van de premies aan hem is meegedeeld? Gegarandeerd dient te worden dat de premies en commissies volledig transparant zijn. 6.1.3. invoering van een systeem waardoor een onderscheid kan worden gemaakt tussen een JKP met verzekering en een JKP zonder verzekering en erop toe zien dat dit in de hele Europese Unie van toepassing wordt? 6.1.4. opneming in de richtlijn van de bepaling dat de kredietgever een verplichte en algemene verzekering moet afsluiten voor zijn portefeuille van kredietovereenkomsten tegen het risico van niet-aflossing dat voortvloeit uit de in het huidige artikel 1 bis, lid 2, 20
v) genoemde oorzaken38. Hieraan zouden vele voordelen verbonden kunnen zijn: de consument zou verzekerd zijn tegen bepaalde "onvoorziene gebeurtenissen", het risico voor de kredietgever zou minder groot zijn, de kosten zouden lager uitvallen, aangezien de kredietgever over de verzekering zou onderhandelen en het risico over de gehele portefeuille gespreid zou worden, concurrentie zou nog een rol kunnen spelen, enz.?
De haalbaarheid van deze vierde optie is nauwkeurig onder de loep genomen door de bevoegde diensten van de Commissie. Samenvattend kan gesteld worden dat: – een verplichte en algemene verzekering kredietovereenkomsten technisch haalbaar is;
van
de
portefeuille
van
– het niettemin van belang is de verzekeraar voorafgaand aan de ondertekening van het verzekeringscontract de mogelijkheid te bieden de portefeuille van de kredietgever te onderzoeken, alsook ieder nieuw contract nadat het verzekeringscontract is gesloten, en hem toe te staan risico's te weigeren die naar zijn oordeel door de kredietgever zijn genomen zonder dat de regels betreffende prudentie en goede bedrijfsvoering in acht zijn genomen, of risico's die voorvloeien uit de omstandigheden van de consument en de waarschijnlijkheid dat deze niet aan zijn verplichtingen kan voldoen waarvan de verzekeraar op de hoogte is en waarbij de voorschriften betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nageleefd worden; – de invoering van de geplande maatregelen met betrekking tot positieve of negatieve risicocentrales de hierboven genoemde risico's zou verminderen ; –
de verzekeringsverplichting zou kunnen leiden tot een werkelijke markt voor dit soort verzekering, bilaterale overeenkomsten zou voorkomen en derhalve bijdragen aan vermindering van de kosten van dergelijke verzekeringen. 6.2.
Niet-uitvoering van overeenkomsten
De problemen die voortvloeien uit de niet-uitvoering van overeenkomsten hebben zowel betrekking op de krediet- als de zekerheidsovereenkomsten, op betalingsachterstand, stilzwijgende of niet-toegestane overschrijdingen en volledige niet-uitvoering. In de regel zouden alle kosten en rentevoeten die van toepassing zijn in het geval van niet-naleving van contractuele verplichtingen in de kredietovereenkomst vermeld moeten worden. Voorts zou de lidstaten gevraagd moeten worden erop toe te zien dat er een evenwicht bestaat tussen de rechten en plichten van betrokken partijen. Stilzwijgende of niet-toegestane overschrijdingen, een factor bij een overmatige schuldenlast en een reëel gevaar voor zowel kredietgever als consument, dienen in de regel te worden tegengegaan. Uitzonderingen of een periode van uitstel zouden kunnen worden overwogen. In dit geval zou de berekening van de rentevoet die op de overschrijding van toepassing is, moeten worden geharmoniseerd en deze zou in ieder geval aan de consument moeten worden meegedeeld. Aan het einde van deze looptijd zou iedere voortdurende stilzwijgende overdisponering door middel van een nieuwe kredietovereenkomst geregeld moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met een nieuwe inschatting van het risico cliënt, of zo nodig dient de overeenkomst vernietigd te worden. 21
Er zouden verscheidene maatregelen in overweging kunnen worden genomen: 1) Wat betreft de procedures : -
het beginsel van de voorafgaande ingebrekestelling (hetgeen impliceert dat er geen sprake mag zijn van contractverbreking van rechtswege), waardoor de consument een redelijke periode wordt gelaten om zijn achterstallige aflossingen te voldoen of om een afbetalingsregeling te verzoeken, dient te worden ingevoerd.
-
zowel de consument als de zekerheidssteller dienen na een eerste verzoek onmiddellijk te kunnen beschikken over een kosteloze en uitgebreide afrekening.
-
de kredietgever dient zich eerst tot de consument te wenden, hem formeel om betaling te verzoeken en wanbetaling vast te stellen voordat hij zich tot de zekerheidsstellers wendt.
-
bepaalde maatregelen tot inning zouden als onwettig moeten worden beschouwd39.
-
er dient een betere rechterlijke controle te worden ingevoerd in het kader van de terugneming van goederen40.
Vraag 6.2.1.: De diensten van de Commissie verzoeken u uw op- en aanmerkingen aangaande deze ideeën in te dienen. 2) Wat betreft de kosten die kunnen worden geëist in het geval van wanbetaling. -
In bepaalde lidstaten kan alleen een nalatigheidsinterestvoet worden toegepast, met uitzondering van alle (niet-gerechtelijke) kosten.
De regels betreffende niet-uitvoering en de invorderingsmethoden verschillen van land tot land. Zo wordt in België bijvoorbeeld het merendeel van de gevallen van nietuitvoering opgelost door toepassing van de procedure van rechtstreekse loonsoverdracht 41 door middel van een aangetekend schrijven aan de werkgever, het pensioenfonds, enz., terwijl in Frankrijk voor een dergelijke procedure de rechter moet worden ingeschakeld. Het kostenplaatje is dan ook structureel verschillend. Vraag 6.2.2.: Derhalve wordt voorgesteld om geen nieuwe voorschriften in te voeren met betrekking tot de methoden inzake schadeloosstelling. Kunnen hier argumenten tegen worden aangevoerd? 6.3.
Overbesteding
Een richtlijn betreffende de harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake kredietovereenkomsten leent zich niet tot een algemene regeling van de problemen in verband met schuldoverlast, aangezien dit probleem talrijke facetten kent. Voor zover het consumentenkrediet in zijn hedendaagse vormen echter ongetwijfeld een steeds belangrijker factor van schuldoverlast vormt, worden in dit deze discussienota een aantal op preventie gerichte voorstellen gedaan. 22
De preventie kan met name worden verbeterd door middel van maatregelen zoals het toekennen van een grotere verantwoordelijkheid aan de betrokken partners; door bijvoorbeeld een kader voor gegevensbanken te creëren; door, voor zover noodzakelijk, een stelsel van een portefeuilleverzekering ter dekking van een aantal "onvoorziene gebeurtenissen" in te voeren, enz.
23
Vragenlijst Vragen
Antwoorden
1.1. De definitie van "consument" 1.1.1. 1.1.2. 1.2. De onder de richtlijn vallende kredietovereenkomsten 1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.3.1 Berekeningsbasis van het JKP 1.3.1.a) 1.3.1.b) 1.3.2. Berekening van het JKP 1.3.1.a) 1.3.1.b) (i) 1.3.1.b) (ii) 1.3.1.b) (iii) 1.4. Debetrentevoet 1.4.a) 1.4.b) 2. Kredietbemiddelaars 2.1. 2.2.a) 2.2.b) 2.3. 24
Vragen
Antwoorden
2.4. 2.5.a) 2.5.b) 2.6.a) 2.6.b) 3. Verbetering van de informatie voor de kredietgever 3.1. 3.2. 3.3. 3.3.a) 3.3.b) 3.3.c) 3.4.a) 3.4.b) 3.5. 3.5.a) 3.5.b) 3.5.c) 4.1 Verbetering van informatie voor de consument 4.2 Zekerheidsstellers 4.2.a) 4.2.b) 5.1. Verkoopmethode 25
Vragen
Antwoorden
5.1.1.a) 5.1.1.b) 5.1.2. 5.2. Maximale en woekerrentevoet 5.3. Terbeschikkingstelling van het krediet 5.3.1. 5.3.2. 5.3.3. 5.3.4. 5.4. Vervroegde aflossing 5.5. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de kredietgever en de leverancier 5.5.1. 5.5.2. 5.5.3. 5.5.4. 5.5.5. 5.5.6. 5.5.7. 5.5.8. 6.1. Voorkoming van risico's van wanbetaling: verzekeringen 6.1.1.
26
Vragen
Antwoorden
6.1.2. 6.1.3. 6.1.4. 6.2. Nietuitvoering van overeenkomsten 6.2.1. 6.2.2.
1
Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet
2 Richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, PB nr. L 061 van 10/03/1990 blz.. 0014 - 0018; deze richtlijn werd op haar beurt gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, PB nr. L 101 van 01/04/1998 blz. 0017 - 0023. 3
Europese Commissie, Verslag over de werking van Richtlijn 87/102, COM (95) 117 def.
4
Europese Commissie, Beknopt verslag van de reacties en commentaren, COM (97) 465 def.
5
Mededeling van de Commissie: "Financiële diensten: het vertrouwen van de consument versterken", Follow-up van het Groenboek "Financiële diensten: voldoen aan de verwachting van de consument", COM (97) 309 def.
6
LEA, M.J., WELTER, R., DÜBEL, A., « Study on the mortgage credit in the European Economic Area. Structure of the sector and application of the rules in the directives 87/102 and 90/88. Final report on tender n° XXIV/96/U6/21 SECKELMANN, R., « Methods of calculation, in the European econmic area, of the annual percentage rate of charge, Final report 31 october 1995 contract n° AO 2600/94/00101 ; REIFNER, U., ‘Harmonisation of cost elements of the annual percentage rate of charge, APR’, Hamburg 1998, Project n° AO-2600/97/000169. DOMONT-NAERT, F., et LACOSTE, A.-C., « Etude sur le problème de l’usre dans certains états membres de l’espace économique européen, Louvain-la-Neuve 1997, Contrat n° AO-2600/96/000260 ; DOMONT-NAERT, F., et DEJEMEPPE, P, ‘ Etude sur le rôle et les activités des intermédiaires de crédit aux consommateurs’, contrat n° AO-2600/95/000254, 1996 ; BALATE, E., et DEJEMEPPE, P., “Conséquences de l’inexécution des contrats de crédit à la consommation.” Etude AO-2600/95/000270 Commission européenne, rapport final. 7
Zie de overwegingen van Richtlijn 87/102/EEG, PB L42, 12.2.87, blz. 48 e.v.
8
Zoals gewijzigd bij Richtlijn 90/88/EEG.
9
Het voorstel voor de richtlijn werd aan het einde van de jaren '70 geformuleerd, d.w.z. in een tijd waarin andere kredietregelingen dan de afbetalingsovereenkomst zich pas begonnen te ontwikkelen en eind jaren '80 omgezet toen het persoonlijke krediet/ de persoonlijke lening tot de overheersende vorm van krediet was uitgegroeid. Daarom had de Commissie reeds in haar verslag over de werking van de richtlijn 27
voorgesteld om deze te wijzigen teneinde haar aan te passen aan de ontwikkeling van de gehanteerde financiële technieken (zie Verslag over de werking van Richtlijn 87/102, Com (95) 117 def., blz.3, nr.15). Voorts wenste de Commissie van het begin af dat de richtlijn van toepassing zou zijn op alle vormen van het consumentenkrediet. Er moest vanzelfsprekend in uitzonderingen worden voorzien, maar de Commissie was vastbesloten om deze tot een minimum te beperken. In deze benadering werd zij echter niet gevolgd door de Raad, die toentertijd nog besluiten met eenparigheid van stemmen nam en een uitvoerige lijst van uitzonderingen op artikel 2 had opgesteld, waarvan de lidstaten echter niet stelselmatig gebruik maken. 10
Zie Verslag over de werking van Richtlijn 87/102, Com (95) 117 def., blz. 104, nr. 384 e.v. en het Beknopt verslag van de reacties en commentaren, Com (97) 465 def., blz.20 nr 87.
11
Deze definitie komt mutatis mutandis overeen met de definitie in de andere richtlijnen inzake de consumentenbescherming.
12
Het Duitse recht is van toepassing op ieder natuurlijke persoon, tenzij de overeenkomst stipuleert dat het krediet bestemd is voor de uitoefening van een reeds bestaande beroepsactiviteit. Een krediet voor de financiering van het opstarten van een beroepsactiviteit blijft derhalve onder de Duitse wetgeving vallen.7 In het Verenigd Koninkrijk wordt de consument, of beter gezegd, de schuldenaar gedefinieerd als de persoon («the individual ») die het krediet op grond van een overeenkomst voor consumentenkrediet heeft ontvangen, met inbegrip van de persoon wiens rechten en plichten door cessie of van rechtswege zijn overgedragen. Bij deze persoon kan het zowel gaan om een samenwerkingsverband of iedere andere vereniging van personen, die niet volledig uit rechtspersonen bestaat. 13
Voorbeelden: een advocaat koopt een voertuig voor zowel beroeps- als particuliere doeleinden; een krediet dat tegelijkertijd dient voor de herfinanciering van lopende consumentenkredieten en ter aflossing van een commerciële schuld.
14
Bijzonderheden van een kredietovereenkomst dienen zo nodig vergezeld te gaan van passende bepalingen.
15
Europese Overeenkomst over een vrijwillige gedragscode betreffende voorlichting in de precontractuele fase voor woningkredieten
16
Bijvoorbeeld de “Grundschuld” in Duitsland: zie B.VORMS, “L’expression du taux effectif global en matière de crédit hypothécaire’, (in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde studie nr. B5 – 1030/92/013150), 1993, page 37 ; in België bestaat thans een hypotheek voor iedere vorm van schuldvordering, enz.
17
Hier volgen enige gegevens betreffende bepaalde lidstaten ter illustratie van deze kwestie. –
Duitsland kent geen bovengrens, met uitzondering waar het een krediet betreft voor een particulier ter financiering van het opstarten van een beroepsactiviteit (100 000 DM (d.w.z. 52 000€), gewijzigd in 50 000 €). De drempel van 400 DM is vervangen door 200 €.(§ 3, (1) 1 en 2 Verbraucherkreditgesetz)
–
De Oostenrijkse wetgeving kent geen maximum en is van toepassing op contracten van meer dan 20 000 €.
–
België heeft deze uitzondering slechts gedeeltelijk ingevoerd met betrekking tot bepaalde vormvoorschriften en – wat het maximum betreft – alleen in combinatie met de in artikel 4 vastgelegde uitzondering.
–
Denemarken kent geen plafond of drempel: daarvan uitgezonderd zijn de bepalingen betreffende de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen door de kredietgever, waarvoor een drempel van 1500 kr (196 €) geldt(§ 3, alinea 3, 1°, Lov om kreditaftaler).
–
In Finland gelden bepaalde nationale bepalingen niet voor krediet van minder dan 200 € en gelden bijzondere regels voor vervroegde aflossing van bedragen van meer dan 20 000 €. Er bestaat feitelijk geen bovengrens. 28
–
Frankrijk kent geen minimum en sluit kredietovereenkomsten voor een bedrag gelijk aan of meer dan 140 000 FF (21 342,86 €) uit, met uitzondering evenwel van bepalingen betreffende reclame aangaande gratis of promotioneel krediet (art. L.311-3, al. 1er, 2°, et al. 2, Code de la consommation ; décret n°88-293, article D.311-1 ). Deze bedragen zijn sedert 1998 niet meer aangepast. Bij de vaststelling van het kredietbedrag in het geval van een kredietopening voor onbepaalde duur dat als voorschot in rekening courant wordt toegekend, is het te weerhouden kredietbedrag het voorschot in lopende rekening dat na de eerste drie maanden van het gebruik van de kredietopening door de kredietnemer bereikt is (Cour d’Appel de Toulouse, 3ème ch., 2 avril 1996, n° 96-498, Bull. Inf. Cass. 01/10/1996 : aangezien de wet alleen betrekking heeft op het geleende bedrag, wordt er geen rekening gehouden met de totale kosten van het krediet).
–
Ierland kent geen drempel of plafond, maar sluit pandovereenkomsten uit die door een erkende “berg van barmhartigheid” worden verstrekt17 (sect. 3, (2), c van de Consumer Credit Act).
–
Luxemburg heeft een boven- en ondergrens vastgesteld op basis van de Belgische wet van 19 juli 1957 (die is ingetrokken in 1991): 7 500 Luf (185,92 €) et 1 000 000 Luf (24 789,35 €) (art. 3, 1, f) loi réglementant le crédit à la consommation).
–
Nederland kent geen minimum voor geringe bedragen. In artikel 3, lid 3, van de Wet op het consumentenkrediet is een drempel vastgelegd voor bedragen van meer dan 40 840 € (90000 NLG).
Het Verenigd Koninkrijk heeft in 1998 het maximumbedrag gesteld op 43 381 € (25 000 £). Dit maximumbedrag geldt echter niet voor reclame of reclameaanbiedingen, de toestemming van de makelaar en krediet tegen woekerrente. Ook wanneer het oorspronkelijk overeengekomen (maximum)bedrag met een tweede krediet wordt uitgebreid, blijft de wet van toepassing, zelfs bij een overschrijding van het bedrag van 25 000 £, behalve in het geval van voorschotten in rekening-courant. Het feit dat de rente variabel is, brengt geen automatische verandering van de toepassingsgebied met zich mee. 18
Afgezien van de kosten die zijn verbonden aan de niet-uitvoering van de kredietovereenkomst.
19
Verwezen wordt naar de vergelijkende tabel in het Verslag over de werking van Richtlijn 90/88/EEG, COM (96) 79 def. van 12.04.96, punt 97, blz. 24 en naar de situatie in de Verenigde Staten die over een vergelijkbare wetgeving beschikken en die de voorwaarden tot uitsluiting veel breder formuleren dan de richtlijn (US code, Title 15, Section 1605 (b)). 20
Wat betreft verzekeringen: zie punt 6.1 hieronder.
21
Indien een verschil van 0,1 % à 0,2 % niet betekenisvol is voor geringe kredieten (met name in vergelijking met de rentevoeten van 200 à 300 % (en meer) die door de “money-lenders” in het Verenigd Koninkrijk en Ierland verlangd worden) dan geldt dit niet voor hoge kredietbedragen die op de korte termijn moeten worden afgelost, waarbij het verschil in maandelijkse rente verscheidene euro's kan bedragen.
22
Op deze wijze wordt een voldoende transparantie gegarandeerd, aangezien vermeden wordt dat de berekening van de periodieke renten op talloze verschillende manieren plaatsvindt aan de hand van verschillende pro rata temporis-regels, die slechts een zeer vaag verband hebben met de lineaire aard van de tijd.22 In feite komt een evenredige periodieke rentevoet niet overeen met de effectieve kosten en deze leidt tot kosten die hoger uitvallen dan die waarmee de consument heeft ingestemd.
23
Zie het Verslag over de werking van Richtlijn 90/88/ – COM (96) 79 def. van 12.04.96, blz. 7, nr.
26. 24
Zie het Verslag over de werking van Richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet – COM (95) 117 def. van 11.05.95, punt. 27 en 219. Beknopt verslag van de reacties en commentaren. COM (97) 465 def. van 24.09.97, nr. II.9. 29
25
Ter vergelijking: zie Aanbeveling 92/48/EEG van de Commissie van 18 december 1991 betreffende verzekeringstussenpersonen. 26
Zoals o.a. bepaald in de Belgische, Franse, Luxemburgse en Nederlandse wetgeving.
27
Volgens de Duitse wetgeving moet het "kredietbemiddelings"contract schriftelijk worden opgesteld en dient dit de door de kredietbemiddelaar van de consument verlangde commissie te vermelden in de vorm van een percentage van het kredietbedrag (anders is de overeenkomst ongeldig). Het contract dient ook, voor zover van toepassing, de door de kredietgever overeengekomen commissie te vermelden (§ 15 VerbrKrG). De commissie hoeft alleen betaald te worden wanneer het krediet is verstrekt en de consument geen gebruik van het herroepingsrecht meer kan maken. Als de kredietovereenkomst bedoeld is voor de vervroegde aflossing van een ander krediet, hoeft de commissie alleen te worden terugbetaald indien het JKP (met uitzondering van het bedrag van de commissie) van het nieuwe krediet niet hoger is dan dat van het af te lossen krediet en de bemiddelaar op de hoogte was van het doel ervan (§ 16 VerbrKrG). Als de kredietovereenkomst gebruikt wordt om een dienst te financieren, kan de consument geen extra commissie in rekening worden gebracht, met uitzondering van de vergoeding van voorschotten/noodzakelijke uitgaven van de bemiddelaar –« daß dem Kreditvermittler entstandene, erforderliche Auslagen zu erstatten sind »- (§ 17 VerbrKrG).
28
O.a. België en Nederland.
29
Hierbij moet vooral gedacht worden aan « open end lease »-contracten en « balloon »-contracten in het algemeen.
30
31
Zie de conclusie van advocaat-generaal LEGER van 28 oktober 1999 en het arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 maart 2000 in de zaak C-208/98 Berliner Kindl Brauerei AG tegen Andreas Siepert : een borgtochtovereenkomst valt niet onder Richtlijn 87/102/EEG. De huidige stand van zaken kan als volgt worden samengevat: – Duitsland kent een herroepingsrecht(« Widerruf ») gedurende een termijn van 7 dagen; dit recht geldt niet voor kredietovereenkomsten waarbij alleen sprake is van een driemaandelijkse betaling van rente zonder bijkomende kosten en die te allen tijde zonder extra kosten afgelost kunnen worden. Deze termijn gaat in op het tijdstip waarop de consument uitgebreide en duidelijke informatie ontvangt omtrent deze mogelijkheid tot herroeping (§ 7 VerbrKrG.). – België kent de consument het recht toe om binnen een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de ondertekening van de overeenkomst af te zien wanneer deze gesloten werd in aanwezigheid van beide partijen buiten de onderneming van de kredietgever of de kredietbemiddelaar en het recht om van de overeenkomst af te zien binnen een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de ondertekening van de overeenkomst, wanneer deze gesloten werd op de dag vanaf welke het aanbod geldig is, behalve wat de verkoop op afbetaling en de financieringshuur betreft (artikel 18 van de Wet op het consumentenkrediet). – In Frankrijk kan de kredietnemer binnen een termijn van zeven dagen te rekenen vanaf het tijdstip van aanvaarding van het aanbod van zijn verplichting afzien. Om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheid tot herroeping is bij het voorlopige aanbod een uitneembaar formulier gevoegd. – Ierland kent een herroepingrecht van tien kalenderdagen te rekenen vanaf de datum waarop de consument de kredietovereenkomst ontvangt. Hij kan afzien van dit recht door een afzonderlijke verklaring te ondertekenen die een waarschuwing bevat dat hij hierdoor van zijn rechten afziet. Het herroepingsrecht geldt niet voor het woonkrediet, krediet dat door middel van een kredietkaart is verstrekt of een door een kredietinstelling aangeboden overdisponering (sect. 50 Consumer Credit Act). – Luxemburg kent de consument het recht toe af te zien van een overeenkomst, maar dit geldt alleen voor door een leverancier verleende kredietovereenkomst. Dit "herroepingsrecht" heeft bindende kracht en moet binnen een termijn van 2 dagen schriftelijk uitgeoefend worden. 30
– In het Verenigd Koninkrijk geldt een herroepingsrecht (« cooling-off period ») voor opzegbare kredietovereenkomsten (« cancellable agreements »), maar niet voor kredietovereenkomsten die gedekt zijn door een recht op onroerend goed – « interest in land » –, wanneer het krediet bestemd is voor de aankoop van onroerend goed of voor overbruggingskredieten en voor kredieten die door de consument ondertekend zijn in het pand van het bedrijf, met inbegrip van tijdelijke panden van een bedrijf, van de kredietgever, de « negociator » : de makelaar, de verkoper, enz. (zie section 67 Consumer Credit Act ). De consument moet op het tijdstip van de overhandiging van de kopie van de overeenkomst of schriftelijk binnen zeven dagen na de totstandkoming van de kredietovereenkomst meegedeeld worden dat hij het recht bezit op herroeping of op bedenktijd en welke voorwaarden hierbij gelden (sections 62 tot 64 van de Consumer Credit Act). Krachtens de « Statutory Instruments » zijn een aantal uitzonderingen vastgelegd. De kredietgever moet enige formaliteiten in acht nemen. De consument dient in beginsel zijn recht uit te oefenen binnen een termijn van 5 dagen te rekenen vanaf de overhandiging van de kopie van de kredietovereenkomst of de dag waarop hij op de hoogte van zijn rechten wordt gesteld. Deze termijn kan tot 14 dagen na de dag waarop de overeenkomst is ondertekend worden verlengd indien er uitzonderingen op de voorafgaande mededeling toegestaan zijn (section 68 Consumer Credit Act). 32
En niet alleen een bedenktijd, zoals voorzien in artikel 4 van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten.
33
Met name Frankrijk, Nederland, Italië, België en, voor een deel, Portugal en Spanje.
34
Verslag over de werking van Richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet – COM (95) 117 def. van 11.05.95, punt. 273 - 297. Beknopt verslag van de reacties en commentaren. COM (97) 465 def. van 24.09.97, blz. 17, nr. II.12.
35
Zo wordt in Frankrijk bijvoorbeeld geen wederbeleggingsvergoeding meer gevraagd voor alle consumentenkredieten. Ook bij hypothecaire kredieten is deze niet meer vereist, wanneer de vervroegde aflossing verband houdt met de verkoop van een onroerend goed als gevolg van een wijziging van de plaats van de beroepsuitoefening van de kredietnemer of zijn/haar huwelijkspartner, door overlijden of de gedwongen beëindiging van hun beroepsactiviteit.
36
Zie met name artikel 24 van de Belgische Wet op het consumentenkrediet van 12 juni 1991.
37
Hierbij wordt verwezen naar de volgende drie modellen uit lidstaten die regels hebben ingevoerd die verder gaan dan het in de richtlijn bepaalde: (1) Frankrijk heeft het begrip « crédit affecté » ("bestemmingskrediet") ingevoerd. Dit begrip heeft betrekking op de situatie waarin de totstandkoming van de verkoop afhangt van de verstrekking van een krediet en vice versa. Daarom is krachtens de Franse wetgeving enerzijds de verkoper van goederen of dienstverlener verplicht in het verkoop- of leveringscontract aan te geven dat de koopprijs per krediet gefinancierd zal worden (article L.311-23), ook als de koper de hem aangeboden lening weigert en zich in plaats daarvan tot een kredietinstelling van eigen keuze wendt voor een krediet en is anderzijds de kredietinstelling verplicht in de overeenkomst de door het krediet gefinancierde goederen of diensten te vermelden (article L.311-20). De onderlinge afhankelijkheid van de beide overeenkomsten is dus op twee belangrijke tijdstippen vastgelegd(a) tijdens de totstandkoming ervan en (b) tijdens de uitvoering ervan. (2) Duitsland heeft het begrip « wirtschaftliche Einheit » (economische eenheid) ingevoerd. Volgens deze regeling is een koopcontract een met de kredietovereenkomst verbonden transactie, wanneer het krediet bestemd is voor de financiering van de koopprijs en beide overeenkomsten als economische eenheid beschouwd kunnen worden. Verondersteld kan worden dat er sprake is van een economische eenheid als de kredietgever bij de voorbereiding of de sluiting van de kredietovereenkomst een beroep doet op de medewerking van de verkoper (§ 9 (1) VerbrKrG). Het koopcontract kan alleen dan tot stand komen als de consument geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op herroeping van zijn kredietovereenkomst. In de 31
clausule in de overeenkomst betreffende herroeping moet op dit recht gewezen worden. De herroeping blijft ook dan van kracht als het geleende bedrag nog niet afgelost is. De consument kan aflossing weigeren als hij zich op een geschil kan beroepen op grond waarvan hij zijn verplichtingen jegens de verkoper niet hoeft na te komen. (3) Het Verenigd Koninkrijk heeft zijn regeling van « joint and several liability » (hoofdelijke aansprakelijkheid) behouden. Artikel 75 van de British Consumer Credit Act (BCA) regelt « the liability of the creditor for breaches by the supplier under a debtor-creditor-supplier agreement ». Aangezien de kredietgever in een nauwe commerciële betrekking tot de leverancier van de goederen of diensten staat, dient de schade, in het geval de consument ondeugdelijke door hem bestelde goederen of diensten zou ontvangen, een deel daarvan of in het geheel niets, niet door hem maar door de kredietgever en de leverancier gedragen te worden. De consument moet in staat worden gesteld om gerechtelijke stappen te ondernemen tegen de één of de ander of tegen beiden om het bedrag aan geleden schade vergoed te krijgen. Het artikel is niet van toepassing op alle kredietovereenkomsten, maar alleen op de overeenkomsten die vermeld worden in artikel 12, b en c, van de Britse wet op het consumentenkrediet, d.w.z. de « credit agreements which are made under pre-existing arrangements, or in contemplation of future arrangements, between the creditor and the supplier». Het begrip « uitsluitend » en de eis om eerste gerechtelijke stappen tegen de leverancier te ondernemen zijn niet opgenomen. 38
Nagegaan dient te worden of "werkloosheid" ook daaronder zou kunnen vallen en schadegevallen moeten nauwkeurig worden vastgesteld. 39
Zie met name artikel 46 van de Ierse wet op het consumentenkrediet en artikel 39 van de Belgische wet. 40
Zie het Verslag over de werking van Richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet – COM (95) 117 def. van 11.05.95, punt 184 - 188. Beknopt verslag van de reacties en commentaren. COM (97) 465 def. van 24.09.97, nr. II.5.
41
Op grond van een afzonderlijke akkoord bij de ondertekening van de kredietovereenkomst.
32