EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 13.05.2003 C(2003)1469fin Betreft:
Steunmaatregel N 410/2002 (ex-CP 77/02) – België Staatssteun voor de productie van Belgische cinematografische en audiovisuele werken – "Tax shelter"-regeling voor de filmindustrie
Excellentie, Bij schrijven van de Permanente Vertegenwoordiging, gedateerd op 14 juni 2002 en op 20 juni 2002 geregistreerd door het Secretariaat-generaal onder nummer A/6807, heeft uw regering overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag bij de Commissie aanmelding gedaan van een ontwerp van steunregeling ten behoeve van de productie van Belgische cinematografische en audiovisuele werken. Het betreft de zogeheten "tax shelter"-steunregeling voor de filmindustrie. Ik kan u meedelen dat de Commissie besloten heeft de aangemelde regeling goed te keuren op grond van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag. 1.
PROCEDURELE ASPECTEN
1. De Belgische regering heeft bovengenoemde steunregeling aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Deze aanmelding van 20 juni 2002 heeft betrekking op een steunregeling ten behoeve van de productie van Belgische cinematografische en audiovisuele werken, waarbij investeringen in de productie van erkende Belgische cinematografische en audiovisuele werken fiscaal aftrekbaar worden gemaakt. 2. Over dit dossier is tussen de verschillende bij het onderzoek betrokken diensten van de Commissie en de Belgische autoriteiten een uitgebreide briefwisseling gevoerd. De laatste toezending van aanvullende inlichtingen door de Belgische autoriteiten dateert van 23 april 2003 en is op 29 april 2003 door het Secretariaatgeneraal geregistreerd onder nummer A/4301.
Zijne Excellentie de Heer Louis MICHEL Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat 15 B - 1000 BRUSSEL Wetstraat 200 - B-1049 Brussel - België Telefoon: direkte lijn 32 (0) 2 299.11.11 . Telex: COMEU B 21877 . Telegramadres: COMEUR Brussel
2.
BESCHRIJVING
3. De aangemelde regeling voorziet in de vrijstelling van de belastbare winst van binnenlandse vennootschappen en Belgische vaste inrichtingen van buitenlandse vennootschappen, met uitzondering van vennootschappen of vaste inrichtingen voor de productie van audiovisuele werken, ten belope van 150% van de bedragen die daadwerkelijk in het kader van de uitvoering van een raamovereenkomst voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk zijn gestort. De bedragen kunnen ter uitvoering van de raamovereenkomst worden gestort, hetzij in de vorm van leningen, hetzij voor het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisueel werk. 4. Het totaal van de in de vorm van leningen gestorte bedragen is beperkt tot 40% van de bedragen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst zijn aangewend. 5. De vrijstelling is beperkt tot 50% van de winst van het belastbaar tijdperk of tot 750 000 EUR ten name van de binnenlandse vennootschap of de Belgische vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap die om de vrijstelling verzoekt. 6. Het totaal van de bedragen die het geheel van de binnenlandse vennootschappen en de Belgische vaste inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die de raamovereenkomst voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk hebben gesloten, daadwerkelijk ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst hebben gestort, mag niet meer bedragen dan 50% van het totale budget van de kosten voor het erkend Belgisch audiovisueel werk. 7. Het begrip "erkend Belgisch audiovisueel werk" wordt in artikel 194 ter van het WIB 92 omschreven als een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een animatieserie of een documentaire voor televisie die door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap zijn erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen"1, waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van sluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk, ten minste 150% belopen van de totale bedragen die niet in de vorm van leningen zijn verstrekt en die in beginsel zijn aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst.
1
Richtlijn 89/552/EEG van 3 oktober 1989, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse gemeenschap op 4 januari 1999, de Vlaamse gemeenschap op 25 januari 1995 en het Brussels hoofdstedelijk gewest op 30 maart 1995.
2
8. In artikel 194 ter, lid 4, van het WIB 92 worden de voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de winstvrijstelling opgesomd. De vrijstelling wordt slechts toegestaan en behouden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan: – 1° de vrijgestelde winst moet op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt zijn en blijven; – 2° de vrijgestelde winst mag niet tot grondslag voor de berekening van enige beloning of toekenning dienen; – 3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die bij de sluiting of de uitvoering van de raamovereenkomst werden verkregen, moeten bij de uitoefening van de beroepswerkzaamheid in België aangewend blijven; – 4° het totaal van de door het geheel van de overeenkomstsluitende binnenlandse vennootschappen of vaste inrichtingen daadwerkelijk gestorte bedragen ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst mag niet meer dan 50% van het totale budget van de kosten voor het erkend Belgisch audiovisueel werk belopen en moet daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget zijn aangewend; – 5° het totaal van de door het geheel van de overeenkomstsluitende binnenlandse vennootschappen of vaste inrichtingen ter uitvoering van deze raamovereenkomst aangewende bedragen in de vorm van leningen mag niet meer dan 40 % van de bedragen belopen die in beginsel zullen worden aangewend ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst; – 6° de vennootschap of de vaste inrichting die om de vrijstelling verzoekt, moet binnen de termijn zoals bepaald voor het indienen van de aangifte van de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk een afschrift van de raamovereenkomst overleggen en bij de aangifte voegen; – 7° de vennootschap of de vaste inrichting die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling, moet uiterlijk binnen de twee jaar na de sluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk een document overleggen waarin de controle waarvan de producent van een erkend Belgisch audiovisueel werk afhangt, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België, alsook de voorwaarden en grenzen voorzien in 4° en 5° van dit lid zijn nageleefd; – 7°bis de vennootschap voor de productie van audiovisuele werken mag geen achterstallen hebben bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op het moment van de sluiting van de raamovereenkomst; – 8° de bovenstaande voorwaarden moeten blijvend worden nageleefd. 9. Ingeval een van de voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de vrijstelling gedurende enig boekjaar niet wordt nageleefd, wordt de voorheen vrijgestelde winst als winst van dat belastbaar tijdperk aangemerkt.
3
10. De regeling is ingevoerd door de federale autoriteiten (Federale Overheidsdienst Financiën). Aangezien de steun met name leidt tot een verlies aan belastinginkomsten, wordt ervan uitgegaan dat hij voor 100% met middelen uit de algemene staatsbegroting is bekostigd. De Belgische autoriteiten hebben gevraagd om de regeling tot en met 31 december 2004 te mogen toepassen. Steun 11. De Belgische autoriteiten gaan als volgt te werk om de begrotingskosten van deze maatregel te schatten: als minpost is er het verlies aan belastingontvangsten ten gevolge van de fiscale vrijstelling (150% van een vennootschapsbelasting van 33% = 51%) en als pluspost de mogelijke extra belastingontvangsten ten gevolge van nieuwe of extra inkomsten uit hoofde van de vennootschapsbelasting (33%), de personenbelasting (25 à 50%), de bedrijfsvoorheffing op prestaties van buitenlandse artiesten (18%), de roerende voorheffing op rentebetalingen (15%) en de BTW (6 of 21%). 12. Algemeen genomen heeft de regeling ten doel bij te dragen tot de financiering van de productie van erkende Belgische cinematografische en audiovisuele werken. Het gaat om een automatisch mechanisme. Intensiteit 13. Variabel. De Belgische federale autoriteiten hebben toegezegd dat voor elk in zijn geheel beschouwd project voor de productie van een erkend Belgisch werk het steunintensiteitsplafond van 50% van het totale projectbudget niet zal worden overschreden, ook niet in geval van cumulering met uit andere bronnen afkomstige steun. Jaarlijkse verslagen 14. De Belgische regering zal de Commissie in een jaarlijks verslag informeren over de tenuitvoerlegging van de regeling. 3.
BEOORDELING
15. De Commissie is van oordeel dat met de steun waarin de aangemelde regeling voorziet, wordt beoogd de productie mogelijk te maken van audiovisuele werken die anders wellicht nooit tot stand zouden zijn gekomen. Zonder de fiscale stimulans die in het door de staat ingestelde mechanisme voor het aantrekken van investeringen is ingebouwd, zou de producent immers totaal geen toegang hebben tot financiering, de financiering slechts gedeeltelijk rond kunnen krijgen of zich tegen andere voorwaarden moeten financieren. De Commissie stelt derhalve vast dat het uit de fiscale aftrekbaarheid voortvloeiende voordeel via de raamovereenkomst feitelijk aan de producent wordt doorgegeven. Het steunelement voor de producent bestaat bijgevolg uit het bedrag van de aan de investeerder verleende belastingaftrek.
4
16. De voorgenomen steunmaatregelen worden bijgevolg volledig met staatsmiddelen gefinancierd. Het betreft sectorale maatregelen die het handelsverkeer tussen de lidstaten dreigen te verstoren omdat een specifieke activiteit bevoordeeld wordt. Het gaat bijgevolg om staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EGVerdrag. 17. In het onderhavige geval voorziet de aangemelde regeling in steunverlening in de vorm van een fiscale vrijstelling van investeringen in de productie van audiovisuele werken. Het gaat derhalve om steun voor de productie van cinematografische en audiovisuele werken, d.w.z. culturele producten, en voor de opneming ervan in het bestaande cultureel aanbod. Ongeacht of het project slaagt of mislukt, het streven om een film, een cultureel eindproduct, tot stand te brengen en aan het cultureel aanbod toe te voegen, vormt de band tussen de verschillende fasen van het productieproject. 18. De steunregeling moet worden onderzocht in het licht van de recente ontwikkelingen in het beleid van de Commissie ten aanzien van steun voor de filmproductie, en met name de benadering die gevolgd wordt sinds het besluit van de Commissie in de zaak van de Franse steunregeling ten behoeve van de filmproductie2. Deze benadering werd nader uitgewerkt en verduidelijkt in de mededeling van de Commissie van 26 september 20013 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken. 19. De Commissie heeft nagegaan of de in het kader van de regeling verleende steun in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder d): deze bepaling maakt het namelijk mogelijk steunmaatregelen ter bevordering van de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed als verenigbaar aan te merken wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang daardoor wordt geschaad. 20. Artikel 151 van het EG-Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap dient bij te dragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. In artikel 151, lid 4, van het Verdrag wordt gepreciseerd dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag met de culturele aspecten rekening moet houden. 21. De audiovisuele steun is in de eerste plaats bestemd voor de totstandbrenging van audiovisuele producten als dragers van de nationale cultuur, en niet voor de ondersteuning of de ontwikkeling van een industriële activiteit. Deze benadering wordt nader uitgewerkt in de voormelde mededeling. Deze steun moet dus worden beoordeeld op grond van artikel 87, lid 3, onder d). Afgezien van de producten zelf en het nagestreefde culturele doel, heeft deze steun evenwel ook als indirect effect dat de sector van de filmproductie wordt gestimuleerd.
2
Zaak N 3/98, besluit van 3 juni 1998.
3
COM(2001) 534 def.
5
22. De Commissie heeft in het bijzonder onderzocht of de maatregelen waarin de door de Belgische autoriteiten aangemelde regeling voorziet, in overeenstemming zijn met de algemene criteria voor de goedkeuring van steunmaatregelen ten behoeve van de filmproductie, zoals die in de voormelde mededeling worden uiteengezet: de steun moet ten goede komen aan culturele producten, cinematografische of audiovisuele werken, waarbij ermee rekening dient te worden gehouden dat de definitie van het begrip "cultureel product" aan het oordeel van de lidstaten wordt overgelaten; de producent moet vrij zijn om ten minste 20% van het totale productiebudget in andere lidstaten uit te geven zonder dat zulks afbreuk doet aan het recht om het volledige steunbedrag te ontvangen; wat de steunintensiteit betreft, mag het steunbedrag per film een plafond van 50% van de totale projectkosten niet overschrijden (met uitzondering van moeilijke en low budgetfilms); en alle extra steun voor bepaalde specifieke technische productieactiviteiten is verboden. 23. De Commissie merkt op dat de aangemelde steunregeling een automatisch karakter heeft, aangezien de aanvraag wordt aanvaard zonder enige voorafgaande beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag en van de vaststelling van het steunbedrag. Alle erkende Belgische werken kunnen van het financieringsmechanisme profiteren. De aangemelde steunregeling wordt pas toegepast nadat het project voor de productie van een erkend audiovisueel Belgisch werk als zodanig is goedgekeurd. De selectie van de erkende Belgische werken die voor steun in aanmerking komen, vindt in een ander stadium plaats en wordt verricht door de autoriteiten van de Belgische gemeenschappen, die als enige bevoegd zijn terzake. 24. Er zij op gewezen dat de maatregelen van de aangemelde regeling ook open staan voor aanvragers uit andere lidstaten, zonder enige vorm van discriminatie. Wat de investeerders betreft, is de gebruikmaking van de regeling afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat zij belastbare inkomsten in België moeten kunnen declareren. Voor de producenten geldt de voorwaarde dat hun werken op basis van de in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" neergelegde criteria als "Belgische werken" moeten kunnen worden erkend. 25. Krachtens de aangemelde steunregeling moet 150% van het investeringsbedrag, exclusief leningen, op het Belgische grondgebied worden besteed om voor steun in aanmerking te komen. Aldus wordt de territorialisering van de uitgaven zoals voorzien in het productiebudget verplicht gesteld. Aangezien er evenwel sprake is van een opsplitsing tussen investeringen en leningen, die respectievelijk 60% en 40% uitmaken van het totale bedrag dat via de raamovereenkomst ter beschikking van de producent wordt gesteld, heeft het feitelijke territorialiseringseffect dus betrekking op minder dan 100% van het totaalbedrag dat via de raamovereenkomst ter beschikking van de producent wordt gesteld. Het territorialiseringseffect slaat derhalve uitsluitend op de middelen die de producent via de raamovereenkomst heeft verkregen. De Belgische autoriteiten hebben er zich tevens toe verbonden te waarborgen dat hoe dan ook steeds ten minste 20% van het productiebudget door de producent in andere lidstaten kan worden besteed. De Commissie is dan ook van oordeel dat het effect van deze maatregel niet resulteert in beperkingen die verder gaan dan hetgeen als acceptabel kan worden beschouwd in het licht van de criteria "noodzaak" en "evenredigheid" van
6
de steun. De steunregeling bevat dus geen dwingende bepaling die verder gaat dan hetgeen acceptabel kan worden geacht. Bijgevolg wordt in de onderhavige zaak de vrijheid van de producent ten aanzien van de keuze van de te gebruiken specifieke productieprocédés of andere specifieke technische productieprestaties niet sterker beperkt dan aanvaardbaar kan worden geacht. 26. Een van de voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling is dat de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die bij de sluiting of de uitvoering van de raamovereenkomst werden verkregen, aangewend moeten blijven bij de uitoefening van de beroepswerkzaamheid in België van de binnenlandse vennootschap of de Belgische vaste inrichting die de vrijstelling heeft verkregen. De Belgische autoriteiten hebben gepreciseerd dat de in deze bepaling bedoelde beroepswerkzaamheden niet alleen de productiewerkzaamheden omvatten, maar het gehele spectrum van mogelijke beroepswerkzaamheden. De Belgische autoriteiten hebben zich er overigens toe verbonden om van bij de invoering van de regeling de duur van de niet-overdraagbaarheid van de voormelde schuldvorderingen en eigendomsrechten te beperken tot het tijdstip van de verwezenlijking van het eindproduct (het voltooide audiovisuele werk), en, in alle geval, tot een periode van ten hoogste achttien maanden, te rekenen vanaf de datum van ondertekening van de raamovereenkomst. Tijdens de duur van de nietoverdraagbaarheid moeten de voormelde rechten derhalve in dezelfde onderneming blijven, waarbij deze evenwel het Belgische grondgebied mag verlaten om zich elders te vestigen. De Belgische autoriteiten hebben zich ertoe verbonden vóór eind 2003 de wettekst in deze zin te zullen aanpassen. Volgens de door de Belgische autoriteiten gedane toezeggingen zou de wettekst in de praktijk moeten zijn aangepast voordat de bij de inwerkingtreding van de regeling gesloten raamovereenkomsten feitelijke gevolgen hebben. De Commissie neemt er nota van dat de verbintenis van de Belgische autoriteiten derhalve inhoudt dat van zodra de aangemelde regeling in werking treedt, de overdraagbaarheid van de voormelde schuldvorderingen en eigendomsrechten alleen beperkt zal zijn in de tijd en ook buiten het Belgische grondgebied mogelijk zal zijn. De genoemde restrictie lijkt gerechtvaardigd omdat het belangrijkste gevolg ervan is dat er op die manier toe wordt bijgedragen dat de aangemelde steunregeling daadwerkelijk en rechtstreeks ten goede komt aan de totstandbrenging van de geselecteerde audiovisuele werken en zodoende wordt vermeden dat de steun voor andere oogmerken wordt aangewend. Voorts draagt zij bij tot een snelle voltooiing van de bovenbedoelde werken. Zonder deze restrictie kan immers niet worden uitgesloten dat de verleende steun voor andere doeleinden wordt gebruikt (enerzijds vernauwen de Belgische autoriteiten de uit hoofde van de raamovereenkomst bestaande band tussen investeerder en producent, waardoor kanalisering van de steun naar derden die geen partij zijn bij de raamovereenkomst wordt uitgesloten, en anderzijds zorgen zij ervoor dat er een goede kans bestaat dat de productie van het werk zo spoedig mogelijk en met inachtneming van de voorwaarden van de raamovereenkomst wordt voltooid). 27. Voorts zij erop gewezen dat de Belgische regering zich ertoe verbonden heeft erop toe te zien dat de steun voor het gehele project voor de productie van een erkend Belgisch werk het steunintensiteitsplafond van 50% van de totale projectkosten niet overschrijdt, ook niet in geval van cumulering met uit andere bronnen afkomstige steun, behalve wanneer het gaat om werken die als moeilijke en low budget-films worden aangemerkt. De middelen die rechtstreeks worden verstrekt
7
in het kader van communautaire programma's zoals MEDIA Plus, zijn geen staatsmiddelen. Met deze vorm van bijstand wordt derhalve geen rekening gehouden bij de berekening met het oog op de naleving van het steunintensiteitsplafond van 50%. Deze bijstand stimuleert bovendien de distributie van nationale films in het buitenland, zodat het effect ervan niet mag worden gecumuleerd met de nationale regelingen die op de nationale productie en distributie zijn gericht. 28. De steunintensiteit die gehanteerd wordt met het oog op de naleving van het intensiteitsplafond van 50%, wordt berekend op basis van het gehele filmproject, waarbij de film wordt gezien als een eindproduct dat de verschillende fasen van het productieproces en het proces tot opneming in het cultureel aanbod heeft doorlopen. Het gaat zowel om de fasen die het verst van de markt staan als om fasen die dichter bij de markt staan. De betrokken steunintensiteit is de totale, daadwerkelijke intensiteit. Zij wordt berekend op grond van de totale werkelijke kosten van het project (die in ruime zin zijn opgevat en achteraf worden bepaald). Het steunbedrag daarentegen wordt berekend op basis van de geraamde kosten die in het projectbudget zijn opgenomen. Voor moeilijke en low budget-films mag het plafond worden overschreden, terwijl het voor andere films alleen van belang is dat het plafond voor het project als geheel, vanaf de opstelling van het scenario tot en met de projectie van de film (en niet voor één of andere afzonderlijk beschouwde fase), wordt gerespecteerd. Voor de ene of de andere fase van het project kunnen aldus intensiteiten worden geconstateerd die het plafond zelfs ver overschrijden, naar gelang van de verwachte specifieke moeilijkheden. 29. Om al deze redenen is de Commissie van oordeel dat de aangemelde regeling in overeenstemming is met de algemene beginselen die in voormelde mededeling van de Commissie uiteengezet zijn. 30. Mocht de uiteindelijke wettekst elementen bevatten die niet door het onderhavige besluit gedekt zijn, dan kunnen deze elementen pas ten uitvoer worden gelegd nadat de Commissie zich daarover heeft kunnen uitspreken. 4.
VERENIGBAARHEID
31. De steun die uit hoofde van de op 20 juni 2002 door de Belgische autoriteiten aangemelde regeling wordt verleend, voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 26 september 2001 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken, met name de culturele band, de criteria inzake het deel van het totale productiebudget dat buiten het grondgebied van de lidstaat moet kunnen worden besteed zonder de steun te verliezen, en de maximale steunintensiteit. De betrokken maatregelen betreffen steun ten behoeve van culturele producten. In het onderhavige geval gaan de beperkingen niet verder dan hetgeen als acceptabel kan worden beschouwd in het licht van de criteria "noodzaak" en "evenredigheid" van de steun. De steun heeft dus een stimulerend effect op de totstandkoming van een nationaal cultureel product. De maatregelen veranderen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap derhalve niet zodanig dat het gemeenschappelijk belang daardoor wordt geschaad. Bijgevolg kan de aangemelde regeling op grond van artikel 87, lid 3, onder d), aangemerkt worden als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
8
5.
CONCLUSIE
32. De Commissie heeft besloten dat de aangemelde regeling in aanmerking komt voor de afwijking uit artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag. 33. De Belgische regering zal de Commissie in een jaarlijks verslag informeren over de tenuitvoerlegging van de regeling. 34. Om rekening te kunnen houden met de evolutie van de situatie in de hele Gemeenschap en zoals haar door de Belgische autoriteiten was gevraagd, beperkt de Commissie haar goedkeuring tot een periode die loopt tot en met eind 2004. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http.//europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Directie H – Staatssteun II Wetstraat 200 B-1049 BRUSSEL Faxnummer: + 32 2 296.95.80 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Mario MONTI Lid van de Commissie
9