EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 14.XII.2004 C (2004) 4765 fin
Betreft:
Steunmaatregel N 496/2004 – België Steun door de Vlaamse Gemeenschap aan de cinematografische en audiovisuele productie: Verlenging met één jaar van de steunregeling "Vlaams Audiovisueel Fonds vzw"
Excellentie,
Bij schrijven van haar Permanente Vertegenwoordiging van 22 oktober 2004 heeft uw regering, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, bij de Commissie aanmelding gedaan van de verlenging met één jaar van de reeds eerder door de Commissie goedgekeurde steunregeling van de Vlaamse Gemeenschap ten behoeve van de cinematografische en audiovisuele productie. Het betreft de steunregeling die door het Vlaams Audiovisueel Fonds ten uitvoer zal worden gelegd. Ik kan u meedelen dat de Commissie heeft besloten de verlenging van deze regeling tot 31 december 2005 goed te keuren op grond van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag. 1.
PROCEDURELE ASPECTEN
1. De Belgische regering heeft de verlenging van de steunregeling met één jaar, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, aangemeld. Deze aanmelding van 22 oktober 2004, die op 3 november 2004 onder nummer A/11513 door het Secretariaatgeneraal is geregistreerd, betreft een steunregeling van de Vlaamse Gemeenschap (België) ten behoeve van de cinematografische en audiovisuele productie, het zogenaamde Vlaams Audiovisueel Fonds (hierna: "VAF"). Deze regeling was in 2002 reeds door de Commissie goedgekeurd (als Steunmaatregel N 681/02).
Zijne Excellentie de Heer Karel DE GUCHT Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat 15 B - 1000 BRUSSEL Europese Commissie, B-1049 Brussel - België. Telefoon: centrale (+32-2) 299 11 11.
2.
BESCHRIJVING
2. Met de aangemelde regeling wil de Vlaamse Gemeenschap de cinematografische en audiovisuele productie steunen via maatregelen in de vorm van subsidies en van onder voorwaarden terugbetaalbare subsidies. Toestemming wordt gevraagd om de toepassing van de regeling tot en met 31 december 2005 te verlengen. 3. De steun zal worden toegekend door een ad-hocstructuur, het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF), dat daartoe door de administratie Media van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zal worden opgericht. De steun zal volledig worden toegekend uit staatsmiddelen afkomstig van de algemene begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Steun 4. Voor 2004 is 12 miljoen EUR uitgetrokken voor de uitgaven van het VAF, te vermeerderen met 500 000 EUR jaarlijkse werkingskosten van het VAF. 5. Algemeen genomen kan het VAF participeren in de financiering van Vlaamse, culturele, audiovisuele creaties en in de financiering van het Vlaamse aandeel bij coproductie van culturele, audiovisuele creaties, waarbij het Vlaamse aandeel zowel een meerderheids- als een minderheidsaandeel kan zijn. In beide gevallen gaat het om cofinanciering. Een audiovisuele creatie wordt als Vlaamse productie erkend op basis van de volgende criteria: de Nederlandstalige originele versie, de Nederlandstalige tekst, het Nederlandstalige onderliggende werk, de culturele verbondenheid met Vlaanderen en het onderwerp met uitdrukking van de Vlaamse cultuur. Ook ateliers en aanvullende initiatieven kunnen worden gefinancierd. 6. Om voor steun in aanmerking te komen, moet de aan de begunstigde projecten toegekende steun volledig worden uitgegeven op het grondgebied dat onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteert. 7. Meer bepaald kunnen door het VAF de volgende soorten steun worden toegekend: •
Voor audiovisuele creatie:
– scenariosteun: – voor langspeelfilms, lange animatiefilms en tv-series: onder voorwaarden terugbetaalbare subsidies ten belope van maximaal 12 500 EUR; – voor documentaires en middellange fictie- en animatiefilms: onder voorwaarden terugbetaalbare subsidies ten belope van maximaal 7 500 EUR. De begunstigde van de steun is de scenarioschrijver, die zowel een natuurlijke als een rechtspersoon kan zijn. – ontwikkelingssteun voor audiovisuele projecten: – voor langspeelfilms, lange animatiefilms en tv-series: onder voorwaarden terugbetaalbare subsidies ten belope van 50% van de kosten, met een maximum van 125 000 EUR. Als ook een proefproject moet worden geproduceerd, bedraagt het maximum 250 000 EUR; – voor documentaires en middellange fictie- en animatiefilms (tussen 25 en 53 minuten): onder voorwaarden terugbetaalbare subsidies ten belope van 50% van de kosten, met een maximum van 75 000 EUR.
2
De begunstigde van de steun (een natuurlijke of een rechtspersoon) moet voor het project een controleerbare boekhouding voeren. – productiesteun (pre- en postproductie inbegrepen): – voor kortfilm fictie: maximaal 87 500 EUR; – voor kortfilm animatie: maximaal 175 000 EUR; – voor middellange fictie: maximaal 300 000 EUR; – voor middellange animatiefilms: maximaal 400 000 EUR; – voor langspeelfilms: maximaal 750 000 EUR. Een uitzondering geldt voor langspeelfilms met een bijzondere waarde voor de Vlaamse cultuurgemeenschap of culturele identiteit: daarvoor kan het maximum worden opgetrokken tot 1 miljoen EUR of, in het geval van een internationale coproductie, tot 1,25 miljoen EUR; – voor tv-producties: – series: maximaal 1,25 miljoen EUR; – single (fictie): maximaal 300 000 EUR; – single (animatie): maximaal 400 000 EUR; – voor documentaires: – maximaal 150 000 EUR; – voor experimentele mediakunst: – maximaal 100 000 EUR. In al deze gevallen moet de begunstigde van de steun (een natuurlijke of een rechtspersoon of het atelier als omschreven in het desbetreffende punt) voor het project een controleerbare boekhouding voeren. – promotiesteun: subsidies tot 50% van de promotiekosten, met een maximum van 25 000 EUR. Met promotie wordt bijvoorbeeld bedoeld: speciale fotosessies, setbezoeken door journalisten, het aanmaken van een electronic press kit en van een website, het vervaardigen van een trailer, het ontwerpen van een poster, externe assistentie voor het uitwerken van een marketingstrategie, het organiseren van interviews in de audiovisuele en geschreven pers enz. Dit soort steun kan alleen worden verleend voor projecten die nog geen steun van het VAF hebben ontvangen. Indien een project dat wel al steun van het VAF heeft ontvangen, toch een aanvraag voor promotiesteun indient, moet de noodzaak van aanvullende promotie worden aangetoond. De begunstigde van de steun (een natuurlijke of een rechtspersoon) moet voor het project een controleerbare boekhouding voeren. •
steun aan ateliers: subsidies tot 100% van de kosten, met een maximum van 150 000 EUR. Deze steun wordt toegekend om op geregelde tijdstippen per type audiovisuele productie (kortfilm, langspeelfilm, animatie, fictie, documentaire enz.) productieateliers te organiseren. Deze ateliers, die een aanvullende functie hebben ten opzichte van de filmscholen, moeten de situatie verhelpen waarbij er door een tekort aan opnames beperkte mogelijkheden zijn om op een productielocatie een praktijkstage te volgen. Deze ateliers kunnen hiertoe discussiefora of workshops organiseren en uitwerken. Zij kunnen ook ervaringsgerichte projecten inrichten en uitwerken. Deze ateliers moeten vooral het experimenteren helpen bevorderen: zij willen niet in de plaats treden van de reguliere audiovisuele productie, maar stellen zich ten doel 3
professionele en artistieke vernieuwing te stimuleren. De deelneming aan deze ateliers staat in de regel open voor studenten of pas afgestudeerden van de filmscholen die onderdaan zijn van een lidstaat. Om organisatorische redenen kan de toegang tot een atelier eventueel worden voorbehouden aan één van deze beide groepen, naar gelang het atelier eerder op het ontdekken van nieuw talent of op vervolmaking is gericht. Voor afgewerkte creaties die eventueel in dit verband worden geproduceerd en die in het commerciële circuit kunnen worden geëxploiteerd, gelden de bepalingen inzake terugbetaling van de steun die op steun voor audiovisuele creaties van toepassing zijn; •
steun aan bijkomende initiatieven: subsidies ten belope van 25 000 EUR voor vorming en vormingsinitiatieven. Voor dit soort steun hebben de Belgische autoriteiten toegezegd de de-minimisregels te zullen naleven.
Intensiteit 8. Variabel, maar doorgaans minder dan 50% van de kosten. Voor de volgende creaties kan steun met een hogere intensiteit worden toegekend: – tot 75% van het totale productiebudget: – voor langspeelfilms in de categorieën fictie en animatie: – creaties met een budget van minder 2,5 miljoen EUR; – debuutfilms; – jeugdfilms; – auteursfilms; – voor Nederlandstalige films en films die zijn gebaseerd op een onderwerp dat een aanknopingspunt heeft met de Vlaamse culturele identiteit of het Vlaamse cultuurpatrimonium en erfgoed, of die op een Nederlandstalig werk zijn gebaseerd; – voor documentaires: indien het creaties betreft die een opmerkelijke artistieke of culturele waarde hebben. – tot 85% van het totale productiebudget: – voor korte en middellange films in de categorieën fictie en animatie: voorzover ze een opmerkelijke artistieke of culturele waarde hebben; – voor experimentele mediakunst: voorzover het creaties met een uitgesproken cultureel karakter betreft, die niet tot hoofddoel hebben op de commerciële markt te worden geëxploiteerd. 9. Het VAF zal erop toezien dat voor het hele project het plafond van een maximale steunintensiteit van 50% voor de totale projectuitgaven niet wordt overschreden, ook in gevallen van cumulering met steun uit andere bronnen. Jaarlijkse verslagen 10. De Belgische regering zal de Commissie in een jaarlijks verslag over de tenuitvoerlegging van de regeling informeren.
4
3.
BEOORDELING
11. Al eerder is onderzocht of de regeling steun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag en welke afwijkingen mogelijk van toepassing zijn. Deze beoordeling, waarvan de belangrijkste punten hierna worden herhaald, is niet veranderd en blijft gelden. 12. De voorgenomen steunmaatregelen worden volledig uit staatsmiddelen gefinancierd. Het betreft sectorale maatregelen die het handelsverkeer tussen lidstaten dreigen te verstoren omdat een specifieke activiteit wordt begunstigd. Bijgevolg gaat het om staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. 13. In onderhavige zaak worden in de aangemelde regeling subsidies toegekend ten behoeve van diverse fases van een project voor de creatie van een cultureel product - de bioscoopof televisiefilm - en de integratie ervan binnen het bestaande culturele aanbod (bv. scenariosteun, ontwikkelingssteun voor projecten, productiesteun stricto sensu, promotiesteun). Wordt de steun in bepaalde van deze fases weliswaar ontvangen door een begunstigde die niet de producent is (bv. de scenarioschrijver), toch komt de steun rechtstreeks en uitsluitend ten goede aan het cultuurproduct "film"1, aangezien geen van deze projectfases, en met name tijdens het productieproces stricto sensu, in beginsel een eigen leven leidt of een eigen bestaansreden heeft buiten het kader van dit project om. Ongeacht het welslagen of de mislukking van het project, vormt de doelstelling "creatie van een film" een afgerond cultureel project, en de integratie ervan in het culturele aanbod is de band tussen deze uiteenlopende fases. 14. De steunregeling moet worden onderzocht in het licht van de recente ontwikkelingen in het beleid van de Commissie ten aanzien van steun voor de filmproductie, en met name de benadering die sinds het besluit van de Commissie in de zaak van de Franse steunregeling ten behoeve van de filmproductie (Steunmaatregel N 3/98, besluit van 3 juni 1998) wordt gevolgd. Deze benadering werd in de mededeling van de Commissie van 26 september 2001 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken2 (hierna: "de mededeling inzake film") nader uitgewerkt en verduidelijkt. 15. De Commissie heeft nagegaan of de in de regeling bepaalde steun aanspraak kan maken op de afwijking uit artikel 87, lid 3, onder d); deze bepaling maakt het namelijk mogelijk steunmaatregelen ter bevordering van de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed als verenigbaar aan te merken wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang daardoor wordt geschaad. 16. Volgens artikel 151 van het EG-Verdrag draagt de Gemeenschap bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. In artikel 151, lid 4, van het Verdrag wordt verder bepaald dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening houdt met de culturele aspecten.
1
Zie de besluiten in eerdere steunzaken N 439/01, N 440/01, N 693/01, N 701/01 en N 727/01.
2
COM(2001) 534 definitief van 26.9.2001, PB C 43 van 16.2.2002, blz. 6 en COM(2004) 171 definitief van 16.3.2004.
5
17. De audiovisuele steun is in de eerste plaats bestemd voor de totstandbrenging van audiovisuele producten als dragers van de nationale cultuur - en niet om de ontwikkeling van een industriële activiteit te steunen. Het is deze benadering die in de mededeling inzake film nader wordt uitgewerkt. Deze steun moet dus aan artikel 87, lid 3, onder d), worden getoetst. Naast de steun aan de producten zelf en het nagestreefde culturele doel, heeft deze steun als indirect neveneffect echter ook dat de sector van de filmproductie wordt gesteund. 18. De Commissie heeft in het bijzonder onderzocht of met de maatregelen uit de door de Belgische autoriteiten aangemelde regeling de algemene criteria worden nageleefd voor goedkeuring van steunmaatregelen ten behoeve van de filmproductie, zoals die in de mededeling inzake film werden uiteengezet: de steun moet aan culturele producten, cinematografische of audiovisuele werken ten goede komen, waarbij ermee rekening wordt gehouden dat de definitie van het begrip "cultureel product" aan de beoordeling van de lidstaten wordt overgelaten; de producent moet vrij zijn om ten minste 20% van het filmbudget in andere lidstaten uit te geven zonder dat zulks afbreuk doet aan het recht om het volledige steunbedrag te ontvangen; wat steunintensiteit betreft, mag het steunbedrag per film een plafond van 50% van de totale projectkosten niet overschrijden (met uitzondering van moeilijke en lowbudget films), en alle extra steun voor bepaalde specifieke technische productieactiviteiten is verboden. 19. De aangemelde steunregeling heeft geen automatisch karakter, aangezien de aanvragen ter beoordeling worden voorgelegd aan een beoordelingscommissie die uit professionals en interne en externe deskundigen is samengesteld; dit geldt zowel voor het bepalen of de aanvragen in aanmerking komen als voor het vaststellen van het steunbedrag. Op te merken valt dat de steunmaatregelen van het VAF zonder enige discriminatie, voor aanvragers uit andere lidstaten open staan. 20. Aangetekend zij dat in deze steunregeling van het VAF als voorwaarde om voor steun in aanmerking te komen, wordt opgelegd dat de steun wordt uitgegeven op het grondgebied dat onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteert. Deze voorwaarde legt dus de 'territorialisering' op van bedragen die van het productiebudget deel uitmaken. Aangezien de steunintensiteit in sommige gevallen tot 85% kan oplopen, kan de daadwerkelijke territorialisering die uit deze voorwaarde voortvloeit, in die gevallen zeer hoog zijn. De Belgische autoriteiten hebben evenwel de verzekering gegeven dat in ieder geval de producent minstens 20% van het productiebudget in andere lidstaten kan uitgeven. Wat de territorialisering betreft, bevat de steunregeling dus geen dwingende bepaling die verder gaat dan hetgeen acceptabel kan worden geacht ten aanzien van de criteria "noodzaak" en "evenredigheid" van de steun. Ingevolge de bestaande beperkingen inzake territorialiteit moet de steun namelijk maximaal worden uitgegeven op het grondgebied van de steunverlenende autoriteit. Voorzover, zonder dit vereiste, de steun zou kunnen dalen of worden tenietgedaan en voorzover daarmee het steunbedrag niet wordt overschreden, kunnen deze clausules worden beschouwd als niet verder gaand dan hetgeen uit oogpunt van voornoemde criteria acceptabel is. Daartegenover staat dat onder diezelfde voorwaarden het totale effect van de betrokken steunmaatregel bij voorrang en in hoofdzaak cultureel is. Bijgevolg wordt de vrijheid van de producent ten aanzien van de keuze van de te gebruiken specifieke technische productieprocédés of andere specifieke technische productieprestaties niet méér beperkt dan hetgeen acceptabel kan worden geacht. De culturele afwijking van artikel 87, lid 3, onder d), van het Verdrag kan dus worden gebruikt.
6
21. Voorts valt ook op te merken dat het VAF toezegt erover te waken dat bij door het VAF toegekende steun, voor het project in zijn geheel beschouwd, de intensiteit het plafond van 50% van de totale projectkosten niet overschrijdt, met name in het geval van cumulering met steun uit andere bronnen, met uitzondering evenwel van zogenaamde moeilijke en lowbudget films. 22. De steunintensiteit die in aanmerking wordt genomen voor de naleving van het plafond van 50% steunintensiteit, wordt berekend voor het hele filmproject, dat wordt gezien als een afgewerkt product dat verschillende fasen omvat van creatie en integratie in het culturele aanbod - gaande van fasen die verder afstaan van de markt tot fasen die dichter bij de markt staan. De betrokken steunintensiteit is de totale daadwerkelijke intensiteit. Zij wordt berekend op basis van de totale reële kosten van het project (in ruime zin en achteraf vastgesteld). Daarentegen wordt het steunbedrag berekend op basis van de geraamde kosten die in het budget van het project zijn opgenomen. Behalve voor moeilijke en lowbudget films waar het plafond kan worden overschreden, is alleen van belang dat het plafond wordt nageleefd voor het project in zijn geheel beschouwd - vanaf de uitwerking van het scenario tot en met de vertoning van de film (en dus niet voor een of andere fase die op zich wordt beschouwd). Sommige projectfases geven dus intensiteiten te zien die zelfs ver boven dit plafond liggen, naar gelang de specifieke moeilijkheden die worden voorzien. Voor een beperkte lijst van specifieke gevallen wordt in hogere steunintensiteiten van, onderscheidenlijk, 75% en 85% voorzien. 23. Ateliersteun kan worden gelijkgesteld met een onderwijsmaatregel, die geen steun vormt. Doel van deze ateliers is immers de organisatie van stages en praktijkoefeningen die de professionele en artistieke vernieuwing moeten stimuleren. Deze ateliers richten zich uitsluitend tot studenten of pas afgestudeerden van filmscholen. Het betreft hier een experimentele fase welke aansluit bij en complementair is aan de academische opleiding die in de filmscholen wordt gegeven. Deze fase staat ver af van enig commercieel proces en wil niet in de plaats treden van de reguliere productie. Onder normale omstandigheden vinden, volgens de geplogenheden in deze sector, deze stages en praktijkoefeningen direct op de productie- of opnamelocaties plaats. In de Vlaamse Gemeenschap zijn de mogelijkheden daartoe evenwel erg beperkt, gelet op het geringe aantal producties en opnames, alsmede de beperkte omvang ervan. Aangetekend zij ook dat voor afgewerkte creaties die eventueel in dit verband worden geproduceerd en die in het commerciële circuit kunnen worden geëxploiteerd, de bepalingen inzake de terugbetaling van de steun gelden die op steun voor audiovisuele creaties van toepassing zijn. 24. Ten slotte constateert de Commissie dat de steun voor bijkomende initiatieven onder het de-minimisplafond ligt, en neemt zij nota van de toezegging van de Belgische autoriteiten dat zij de toepassingsvoorwaarden voor de de-minimisregels zullen naleven. 25. Om deze redenen is de Commissie van oordeel dat de aangemelde regeling in overeenstemming is met de algemene beginselen die in voormelde mededeling inzake film van de Commissie zijn uiteengezet. 26. Mocht de uiteindelijke wettekst elementen bevatten die niet door het onderhavige besluit zijn gedekt, dan kunnen deze elementen pas ten uitvoer worden gelegd nadat de Commissie zich daarover heeft kunnen uitspreken. 4.
VERENIGBAARHEID
27. De in het kader van de betrokken regeling verleende steun voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in de mededeling inzake film van de Commissie van 26 september 2001 over
7
bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken, met name de culturele band, de criteria inzake het deel van het totale productiebudget dat buiten het grondgebied van de lidstaat kan worden uitgegeven zonder de steun te verliezen, en de maximale steunintensiteit. De betrokken maatregelen betreffen steun ten behoeve van culturele producten. In onderhavig geval is er geen enkele beperking wat betreft de besteding van een deel van het totale productiebudget op het grondgebied dat onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteert, noch is er sprake van territorialiteitsbeperkingen die verder gaan dan hetgeen als acceptabel ten aanzien van de steuncriteria "noodzaak" en "evenredigheid" kan worden beschouwd. De beperkingen die inzake territorialiteit van de steun worden opgelegd, gaan niet verder dan hetgeen acceptabel lijkt, inzonderheid omdat het totale effect van de betrokken steunmaatregel bij voorrang en in hoofdzaak cultureel is. De steun heeft dus een stimulerend effect op de totstandkoming van een nationaal cultureel product. De maatregelen veranderen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig dat het gemeenschappelijk belang daardoor wordt geschaad. Bijgevolg kan de aangemelde regeling worden aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder d). 5.
CONCLUSIE
28. Mitsdien heeft de Commissie besloten dat de aangemelde regeling voor de afwijking uit artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag in aanmerking komt. 29. De Belgische regering zal de Commissie in een jaarlijks verslag informeren over de tenuitvoerlegging van de regeling. 30. Overeenkomstig het verzoek van de Belgische autoriteiten wordt de verlenging van de betrokken regeling tot 31 december 2005 goedgekeurd. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Directoraat H - Staatssteun II B-1049 BRUSSEL. Fax-nr.: (+32-2) 296 95 80 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Neelie KROES Lid van de Commissie 8