EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 26.IV.2006 C(2006)1532 def.
Betreft: Steunmaatregel nr. NN20/2006 – België Jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen.
op
de
Excellentie, 1. In januari en mei 2004 heeft de Commissie klachten ontvangen over de artikelen 307 tot en met 312 van de programmawet van 22 december 2003 waarbij het stelsel van de "jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, op de kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen" wordt gewijzigd. 2. Met dit schrijven deelt de Commissie u mee dat zij, op grond van de informatie waarover zij beschikt, geen elementen van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-verdrag heeft gevonden in de regeling die met deze wijziging wordt ingevoerd. I. PROCEDURE 3. Op 7 januari 2004 heeft de Commissie een klacht geregistreerd van de Association Luxembourgeoise des Fonds d'Investissement (hierna "ALFI" genoemd) betreffende de artikelen 307 tot en met 312 van de Belgische programmawet van 22 december 2003 waarbij het stelsel van de "jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, op de kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen" wordt gewijzigd. Deze klacht vermeldde geen bezwaren in verband met de regels inzake staatssteun. Op 14 mei 2004 heeft de Commissie een tweede klacht van collectieve beleggingsinstellingen naar
Zijne Excellentie de heer Karel DE GUCHT Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat 15 B - 1000 Brussel Commission européenne, B-1049 Bruxelles – Belgique /Europese Commissie, B-1049 Brussel – België Telephone : 00 32 (0) 2 299.11.11
1
Luxemburgs recht geregistreerd. Deze klacht voerde met name1 een schending aan van de regels die gelden op het gebied van staatssteun. 4. Bij brief van 4 april 2004 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten om verduidelijkingen gevraagd, die haar bij brief van 12 mei 2004 zijn verstrekt. 5. De diensten van de Commissie achtten de klachten, met name op het gebied van staatssteun, ongegrond en hebben hun argumenten op 21 september 2004 tijdens een bijeenkomst met de klagers uiteengezet. Zij hebben in een brief van 1 augustus 2005 aan de indieners van de tweede klacht nogmaals het bestaan van steun weerlegd en zijn in een brief van 25 november 2005 in het bijzonder en meer in detail ingegaan op de aspecten betreffende staatssteun. De klagers hebben telkens aangegeven dat zij het niet met de uitgevoerde analyse eens waren, hebben nieuwe opmerkingen gemaakt en hebben aan hun beweringen in verband met steun vastgehouden. 6. Bij brief van 18 januari 2006 heeft de Commissie België gevraagd haar aanvullende inlichtingen te verstrekken en met name zijn oordeel over de nieuwe belastingregeling in het licht van de regels die gelden op het gebied van staatssteun. De Belgische autoriteiten hebben hierop bij brief van 13 februari 2006 geantwoord. 7. Dit besluit betreft uitsluitend de toetsing van deze maatregel aan de regels die voor staatssteun gelden en wordt vastgesteld onverminderd de beoordeling van de andere door de klagers ingediende bezwaren. II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 8. De jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen (hierna "ICB's" genoemd) werd in juli 1993 ingevoerd door de invoeging2 van boek II bis (artikelen 161 tot en met 162) in het wetboek der successierechten. De taks is sinds 1996 tevens verschuldigd door kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die bepaalde roerende inkomsten toekennen die zijn vrijgesteld in hoofde van de spaarders die deze inkomsten genieten. 9. De hierna onder III in detail beschreven klachten hebben betrekking op de wijziging van het stelsel door de wet3 van 22 december 2003, in werking getreden
1
De andere ingeroepen bezwaren worden door de Commissie als mogelijke inbreuken onderzocht (dossier nr. 2004/4152) en hebben betrekking op de schending van het vrij verrichten van diensten (artikel 49 van het EG-verdrag), het vrij verkeer van kapitaal (artikel 56 van het EG-verdrag), Richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249 van 3.10.1969 blz. 25) laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 85/303/EEG van 10 juni 1985 (PB L 156 van 15.6.1985 blz. 23) en Richtlijn 85/611/EEG van 20 december 1985 betreffende de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985 blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG van 9 maart 2005 (PB L 79 van 24.3.2005 blz. 9).
2
Zie artikel 73 van de wet van 22 juli 1993 (Belgisch Staatsblad van 26.7.1993).
3
Zie Belgisch Staatsblad van 31.12.2003.
2
op 1 januari 2004, en in het bijzonder de wijziging van de criteria voor het belasten van de ICB's. 10. In het kader van de oude regeling die van 1993 tot 2003 van toepassing was, bepaalde de vestigingsplaats van de ICB de belastingheffing. In België gevestigde ICB's (hierna "Belgische ICB's" genoemd) betaalden de jaarlijkse taks van 0,06% op de inventariswaarde van hun patrimonium. Zij werden dus in België voor het geheel van hun activiteiten belast, met andere woorden zowel voor de in België als voor de in het buitenland geplaatste rechten van deelneming. Een ander gevolg van het hanteren van dit criterium was dat de in het buitenland gevestigde ICB's (hierna "buitenlandse ICB's" genoemd) die in België rechten van deelneming plaatsten, niet aan deze Belgische taks waren onderworpen. 11. In de gewijzigde regeling die sinds 1 januari 2004 van kracht is, is het criterium voor de belastingheffing de plaats waar de rechten van deelneming worden geplaatst, de plaats waar zij op de markt worden gebracht. Alle ICB's, zowel de Belgische als de buitenlandse, zijn aan de jaarlijkse taks onderworpen voor de rechten van deelneming die zij in België plaatsen. Anders dan in de oude regeling, betalen de Belgische ICB's geen taks meer voor de in het buitenland geplaatste rechten van deelneming en moeten de buitenlandse ICB's de taks voortaan betalen voor de in België geplaatste rechten van deelneming. 12. De gewijzigde regeling bepaalt voorts dat de in het buitenland voor rekening van een rijksinwoner verworven rechten van deelneming van Belgische ICB's worden geacht in België uit te staan en dat rechten van deelneming van buitenlandse ICB's die door een financiële tussenpersoon in het buitenland werden geplaatst niet kunnen worden afgetrokken van de in België bruto uitstaande bedragen in het geval van inkoop door de tussenkomst van een financiële tussenpersoon in België (art. 161 bis, lid 1, alinea 2, 1°, en lid 2, alinea 2, 1°, van het wetboek der successierechten). 13. De belastbare grondslag voor Belgische of buitenlandse kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen wordt vastgesteld in artikel 161 bis, leden 4 en 5, van het wetboek der successierechten (hierna "W.Succ" genoemd). Hij stemt overeen met het bedrag van de opeisbare passiva van de kredietinstellingen (bedrag van de spaardeposito's) en verzekeringsondernemingen (bedrag van de wiskundige en technische voorzieningen voor de levensverzekeringen of de verzekeringen gekoppeld aan beleggingsfondsen) waarvan de roerende inkomsten zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting – ten aanzien van de begunstigden – krachtens artikel 21, 5°, 6° en 9°, van het wetboek van de inkomstenbelastingen zoals gecoördineerd in 1992 (hierna "WIB92" genoemd)4.
4
"Art. 161 bis, lid 4, W.Succ: Wat betreft de kredietinstellingen, is de taks verschuldigd op een quotiteit van het totaal bedrag van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek der inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op 1 januari van het aanslagjaar, de interesten voor het vorig jaar niet inbegrepen. Die quotiteit is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van vermeld artikel 21, 5°, niet-belastbare inkomsten, tot het totaal van de toegekende inkomsten voor het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar." "Art. 161 bis, lid 5, W.Succ: Wat betreft de verzekeringsondernemingen, is de taks verschuldigd op het totaal bedrag op 1 januari van het aanslagjaar van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op:
3
III. VOORWERP VAN DE KLACHTEN 14. De eerste klacht heeft uitsluitend - en de tweede hoofdzakelijk - betrekking op andere schendingen van het Gemeenschapsrecht dan deze van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag (zie noot 1). De voornaamste zorg van de klagers lijkt de toepassing van de Belgische taks op de buitenlandse ICB's te zijn, die tot dan toe beperkt was tot de Belgische ICB's, en de potentiële dubbele belasting die er het gevolg van is of zou kunnen zijn indien die buitenlandse ICB's, zoals in Luxemburg, aan een jaarlijkse taks worden onderworpen op grond van de vestigingsplaats en voor het hele patrimonium van de ICB. 15. De klagers die de tweede klacht hebben ingediend, menen niettemin dat de maatregel tevens exportsteun vormt, omdat hij voorziet in de niet-belasting van de Belgische ICB's in verhouding met de in het buitenland geplaatste rechten van deelneming. Dit niet-belasten zou een door de Belgische Staat uit eigen middelen toegekend voordeel vormen, aangezien deze zo aan de inning van een deel van de taks verzaakt. De collectieve beleggingsinstellingen naar Luxemburgs recht zijn voorts de mening toegedaan dat deze voordelen selectief ten goede komen aan de Belgische ICB's die hun rechten van deelneming in het buitenland plaatsen, in tegenstelling tot de Belgische ICB's die hun rechten van deelneming uitsluitend in België plaatsen.
- de levensverzekeringscontracten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 21, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; - de verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds verbonden zijn met uitzondering van levensverzekeringscontracten waarvan het kapitaal of de afkoopwaarde onderworpen is aan de inkomstenbelastingen of aan de taks op het lange termijnsparen." "Art. 21, 5°, WIB92 de eerste schijf van 1.550,00 EUR (basisbedrag 1.250 EUR) per jaar van de inkomsten uit spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met dien verstande dat: - deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (...), wat betreft de munt waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan; - als opzeggingstermijn in de zin van deze bepaling niet worden beschouwd de termijnen die slechts een waarborg zijn die de depositaris voor zich heeft bedongen; Art. 21, 6°, WIB92 de eerste schijf van 160 EUR (basisbedrag 125 EUR) van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; Art. 21, 9°, WIB inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals die in artikel 19, §1, 3°, worden omschreven, in elk van de volgende gevallen: a) wanneer de belastingplichtige die het contract heeft aangegaan alleen zichzelf heeft verzekerd en de voordelen van het contract bij leven bedongen zijn ten eigen gunste en het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130 % van het totaal van de gestorte premies; b) wanneer het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract."
4
16. De klagers vinden bovendien dat het vastgestelde selectieve voordeel niet kan worden gerechtvaardigd op basis van de logica van het Belgische belastingstelsel, dat daarentegen voorziet in het belasten van alle inkomsten, ongeacht hun bron of oorsprong, van de (fysieke of rechts-) personen die hun fiscale woonplaats in België hebben. Zij voegen daaraan toe dat "de rechtvaardiging op basis van de aard of de opzet van het belastingstelsel verwijst […] naar de samenhang van een specifieke belastingmaatregel met de interne logica van het belastingstelsel in het algemeen"5. 17. Daarnaast menen de klagers dat, zelfs indien het onderzoek zich zou kunnen beperken tot de interne coherentie van de artikelen 161 en volgende van het wetboek der successierechten, niet kan worden besloten dat dit systeem coherent is aangezien de taks voor de banken en de verzekeringsondernemingen niet wordt beperkt tot de bij Belgische rijksinwoners geplaatste producten. 18. De klagers zijn ten slotte van mening dat het gebrek aan coherentie van de artikelen 161 en volgende van bovenvermeld wetboek wordt aangetoond door het feit dat de banken en verzekeringsondernemingen niet alleen aan de jaarlijkse taks, maar tevens aan het gemeenrechtelijke belastingsstelsel zijn onderworpen. IV. ARGUMENTEN VAN BELGIË 19. België brengt eerst en vooral in herinnering dat de desbetreffende materie niet door het Gemeenschapsrecht is geharmoniseerd en beroept zich op het in het EGVerdrag erkende soevereine recht van de lidstaten op fiscaal gebied. Dit recht, in samenhang met het territorialiteitsbeginsel, staat lidstaten toe bepaalde activiteiten die op hun grondgebied plaatsvinden al dan niet te belasten, mits daarbij geen onderscheid wordt gemaakt op grond van de nationaliteit van de belastingplichtigen. 20. België rechtvaardigt verder de verandering van de criteria voor de belastingheffing door het verlangen op zijn grondgebied substitueerbare producten even zwaar te belasten. "De bedoeling was […] om door aanpassingen aan het fiscaal kader van allerlei beleggingsproducten die van bancaire of verzekeringsorigine kunnen zijn een "level playing field" te creëren op de Belgische markt, dit om reglementaire arbitrage terzake het fiscaal regime van deze beleggingsproducten tegen te gaan." 21. België meent tevens dat er geen sprake is van steun in de zin van artikel 87 van het EG-verdrag, aangezien de taks een algemene maatregel vormt. Het stelsel steunt op een algemene regel voor het belasten van de ICB's – Belgische of buitenlandse – en de door de klagers bekritiseerde differentiatie is een gevolg van de toepassing van de algemene regel die voor de taks geldt, en niet van een selectieve uitzondering op die algemene regel.
5
Arrest van 6 maart 2002, gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-148/99, Territorio Histórico de Álava, e.a. / Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-1275, punt 164.
5
V. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL 22. Opdat er sprake zou zijn van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EGverdrag, moet worden vastgesteld dat een voordeel selectief aan bepaalde ondernemingen door de Staat is toegekend of met staatsmiddelen wordt bekostigd dat de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. 23. Aangezien het om een fiscale maatregel gaat, moet het selectieve voordeel ten opzichte van een referentiesituatie worden geanalyseerd, met andere woorden in vergelijking met de algemene regel die de logica van het gemeenrechtelijke stelsel verwoordt. 24. Vervolgens moet worden onderzocht of een eventueel onderscheid het gevolg is van een selectieve afwijking van de gevonden algemene regel en, indien dat het geval is, of die al dan niet gerechtvaardigd wordt door de aard of het opzet - de interne logica - van het desbetreffende fiscaal stelsel. Een schijnbaar verschillende behandeling kan namelijk het rechtstreekse gevolg zijn van of gerechtvaardigd worden door het functioneren van het fiscale stelsel zelf, en niet door het nastreven van een beleidsdoelstelling van economische of andere aard, die vreemd is aan het fiscale stelsel. Een maatregel waarvan de schijnbare selectiviteit aldus door de interne logica van het fiscale stelsel wordt verklaard, blijft een algemene maatregel. Het betreft dus geen steunmaatregel. Selectief voordeel - referentiekader 25. De Commissie concludeert in deze zaak dat het passende referentiekader om na te gaan of er eventueel sprake is van staatssteun, het Belgische stelsel van de jaarlijkse taks zelf is, zoals gewijzigd, en dit om volgende redenen. 26. Ten eerste is het passende referentiekader voor de toetsing aan de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag noodzakelijkerwijze dit Belgische nationale kader. De Commissie merkt in dat verband eerst en vooral op dat voor dat soort jaarlijkse taks geen geharmoniseerd kader op Europees niveau bestaat. 27. Ten tweede lijkt de enige andere lidstaat dan België die op zijn grondgebied een vergelijkbare taks heft, Luxemburg te zijn, dat een abonnementstaks op de ICB's int. Het bestaan van min of meer vergelijkbare stelsels in andere lidstaten vormt echter geenszins een adequaat referentiekader. Buiten het kader van de geharmoniseerde materies valt fiscaliteit onder de exclusieve bevoegdheid van iedere lidstaat en wordt de uitoefening van die bevoegdheid slechts beperkt door de verplichting de bepalingen van het Gemeenschapsrecht na te komen, met name de artikelen 87 en 88 van het verdrag. 28. Ten derde meent de Commissie, eveneens op grond van de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, dat de vroegere Belgische regeling voor de jaarlijkse taks, zoals die bestond vóór de wijziging bij wet van 22 december 2003, evenmin een adequaat referentiepunt vormt voor de beoordeling van de nieuwe Belgisch regeling die het voorwerp is van de klacht. België heeft het recht de criteria voor de belastingheffing te bepalen - en opnieuw te bepalen - op voorwaarde dat die niet in strijd is met het Gemeenschapsrecht.
6
29. Ten vierde is de suggestie van de klagers om het Belgisch fiscaal stelsel (zie punt 16) in het algemeen als referentiepunt te nemen, niet toepasbaar omdat zulks zou vereisen dat de gemeenschappelijke grondbeginselen zouden worden geïdentificeerd van de inkomstenbelasting, de belasting over de toegevoegde waarde, de successierechten en alle overige door de Belgische autoriteiten geïnde taksen en voorheffingen. Deze belastingen zijn echter te verschillend om als basis te kunnen dienen voor een referentiekader dat bruikbaar is op het gebied van steunmaatregelen. In werkelijkheid lijken bepaalde argumenten die door de klagers naar voren zijn gebracht als verband houdend met het Belgisch fiscaal stelsel in het algemeen of met het gemeenrechtelijke stelsel (zie punt 17), verband te houden met regels of logica eigen aan inkomstenbelastingsstelsels6 of socialezekerheidsstelsels7. De Commissie is de mening toegedaan dat die referentiepunten evenmin verantwoord zijn omdat de Belgische jaarlijkse taks noch een inkomstenbelasting, noch een sociale zekerheidsheffing is. Het betreft een aparte taks die onder een autonome regeling valt. De heffingsgrondslag is de inventariswaarde van sommige rechten van deelneming, steeds vastgesteld op het eind van het vorige aanslagjaar, en niet het bedrag van de inkomsten die door de ICB tijdens het aanslagjaar zijn gegenereerd. Algemene regel – aard of opzet van het referentiestelsel 30. De Commissie meent dat, aangezien het passende referentiestelsel voor het analyseren van de door de klagers vastgestelde verschillen in de fiscale behandeling de regeling van de jaarlijkse taks zelf is, dit stelsel geen steun bevat en de door de klagers aangehaalde differentiatie rechtstreeks het gevolg is van de logica van het desbetreffende systeem en niet van een uitzondering op die logica. 31. De logica van de Belgische jaarlijkse taks, zoals gewijzigd, bestaat in het belasten van bepaalde transacties – het plaatsen van bepaalde spaarproducten – die in België worden uitgevoerd door bepaalde belastingplichtigen – ICB's, banken of verzekeringsondernemingen. De logica achter deze taks is niet – zoals vóór de wijziging het geval was – het belasten van diezelfde transacties wanneer zij – om het even waar – door in België gevestigde ICB's, banken of verzekeringsondernemingen worden uitgevoerd. De Commissie stelt vast dat de keuze van deze nieuwe door België aangevoerde logica coherent is met het door de Belgische autoriteiten ingeroepen verlangen om één en dezelfde fiscale behandeling toe te passen op de beleggingstransacties die op hun grondgebied worden uitgevoerd met betrekking tot rechten van deelneming van Belgische ICB's, rechten van deelneming van buitenlandse ICB's en zelfs spaarrekeningen bij banken en verzekeringsproducten. 32. Deze logica leidt tot het belasten van bepaalde transacties die in België door bepaalde categorieën belastingplichtigen worden uitgevoerd. Diezelfde logica – en niet een uitzondering erop – leidt tot het niet belasten van de transacties die door
6
Zie het arrest in gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-148/99, Territorio Histórico de Álava e.a. / Commissie, reeds aangehaald, punt 164.
7
Zie het arrest van 17 juni 1999, zaak C-75/97, België / Commissie (Maribel bis/ter), Jurispr. 1999, blz. I-3671.
7
diezelfde belastingplichtigen in het buitenland worden uitgevoerd. De belasting is op het hele Belgisch grondgebied algemeen van toepassing op basis van de plaats waar de transactie wordt uitgevoerd, en met de plaats waar de belastingplichtige is gevestigd wordt geen rekening gehouden. Bijgevolg is er dus in het kader van de nieuwe logica waarvoor de Belgische autoriteiten hebben gekozen, geen verschillende fiscale behandeling. 33. Evenmin bestaat het door de klagers opgeworpen verschil in behandeling, omdat zij de situatie volgens een andere logica analyseren - deze van de oude Belgische regeling van de jaarlijkse taks of dat van de regeling van de Luxemburgse abonnementstaks – volgens dewelke de plaats waar belasting wordt geheven, moet worden bepaald door de plaats waar de belastingplichtige is gevestigd en niet door de plaats waar de verrichting plaatsvindt. Er is, om de in de punten 25 en volgende uiteengezette redenen, echter niets dat België ertoe verplicht bij het invoeren van een dergelijke taks één maatstaf van heffing boven een andere te verkiezen. 34. Het is dus wel degelijk dezelfde regel die zowel het belasten van de ICB's verklaart - Belgische en buitenlandse, naar rata van de in België verhandelde rechten van deelneming - als de vrijstelling van alle ICB's - Belgische en buitenlandse, naar rata van de in het buitenland verhandelde rechten van deelneming. Het is enkel de perceptie van de algemene aard die anders is naar gelang de logica waarvan de waarnemer uitgaat. Plaats van de beleggingsverrichting ÆÆÆ
In België
Plaats waar de ICB gevestigd is↓ ↓ ↓ ↓ ↓ ↓ ↓
Vóór 1/1/04
In België
Ja8
In het buitenland
Nee
In het buitenland
Na 1/1/04
Vóór 1/1/04
Na 1/1/04
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Nee
35. Wat de kritiek van de klagers over de interne coherentie van het stelsel betreft (zie punten 17 en 18), is de Commissie het niet eens met de analyse van de klagers. Ten eerste lijkt de coherentie tussen de taks die de banken en verzekeringen treft met deze die de ICB's treft verzekerd, doordat de kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die in België transacties uitvoeren, daaraan
8
"Ja" betekent dat de ICB aan de Belgische jaarlijkse taks is onderworpen, "nee" betekent dat dit niet het geval is.
8
onderworpen zijn9. Ten tweede is de jaarlijkse taks, zoals reeds vermeld, geen inkomstenbelasting en lijkt het onderwerpen van de kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen aan zowel deze taks als aan de belasting op de inkomsten van vennootschappen op generlei wijze een incoherentie in de logica van het stelsel aan te tonen. Het lijkt er integendeel op dat de taks, hoewel zij ten laste is van de ICB's, kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen, is ingevoerd om in zekere mate het verlies aan begrotingsmiddelen te compenseren, dat het gevolg is van het vrijstellen van de roerende inkomsten uit rechten van deelneming van ICB's, spaardeposito's en verzekeringsproducten voor de spaarders die deze inkomsten genieten. 36. De nieuwe logica die de Belgische autoriteiten voor de regeling van de jaarlijkse taks hebben gekozen lijkt derhalve niet kennelijk willekeurig of incoherent. Voorts is er in het licht van deze logica geen sprake van selectiviteit en is er dus evenmin sprake van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-verdrag. 37. Dit besluit laat het onderzoek naar de verenigbaarheid van de desbetreffende maatregel met andere regels van het Gemeenschapsrecht, en met name de artikelen 49 en 56 van het EG-verdrag, met Richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969 en met Richtlijn 85/611/EEG onverlet. VI. CONCLUSIE 38. De Commissie heeft op basis van bovenstaande beoordeling besloten dat de regeling van de "jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, op de kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen", zoals gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, geen staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-verdrag.
9
Zie artikel 161, 4°, van het wetboek der successierechten "(Onderworpen aan een jaarlijkse taks […] zijn) de kredietinstellingen beheerst door de wet van 22 maart 1993 […]" en artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen ("Onder kredietinstelling wordt verstaan, een Belgische of buitenlandse onderneming: 1° waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening"); zie artikel 161, 5° en 6°, van het wetboek der successierechten "(Onderworpen aan een jaarlijkse taks […] zijn) de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 […]" en artikel 2, lid 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ("De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de Belgische ondernemingen, op de buitenlandse ondernemingen die een vestiging hebben in België alsmede op de buitenlandse ondernemingen die in België het verzekeringsbedrijf uitoefenen zonder er gevestigd te zijn.").
9
Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt U verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat U instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Directoraat Staatssteun II B-1049 BRUSSEL. Fax: +32 2 2961242 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Neelie Kroes Lid van de Commissie
10